Medical Education
Cover
1VET_22-23_ethiekindezorg_5cVerdieping netwerk relaties (1).pptx
Summary
# Het viervoudige netwerk van relaties in de zorg
Dit onderwerp behandelt de verschillende professionele relaties die zorgverleners aangaan, de aard van deze interacties en de ethische overwegingen die daarbij komen kijken.
### 1.1 Het concept van het viervoudige netwerk van relaties
Het werkveld van de zorg wordt gekenmerkt door een complex web van relaties. Deze relaties zijn essentieel voor de effectieve en ethische uitoefening van het beroep. Het begrijpen van de dynamiek binnen deze relaties, en de bijbehorende professionele houdingen, is cruciaal.
### 1.2 De vier kernrelaties in de zorg
Binnen de zorgcontext kunnen vier fundamentele relaties worden onderscheiden:
#### 1.2.1 De relatie met de patiënt
Dit is de meest centrale relatie in de zorg. Het gaat om de interactie tussen de zorgverlener en de persoon die zorg ontvangt.
* **Aard van de relatie:** Deze relatie is professioneel, hulpverlenend en gericht op het welzijn van de patiënt. Het vereist respect voor autonomie, waardigheid en privacy.
* **Ethische overwegingen:** Fondamenteel hierbij zijn autonomiebevordering, het principe van weldoen (beneficence), het vermijden van schade (non-maleficence) en rechtvaardigheid. De manier van aanspreken (bv. 'mevrouw' versus een informele koosnaam) is hier een belangrijk aspect van.
> **Tip:** Het is essentieel om een gepaste professionele afstand te bewaren, zelfs wanneer patiënten informeel benaderd worden door familie of vrienden. De professionele rol vereist een specifieke benaderingswijze.
#### 1.2.2 De relatie met collega's
Deze relatie betreft de interactie tussen zorgverleners onderling, ongeacht hun discipline, anciënniteit of opleidingsniveau.
* **Aard van de relatie:** Samenwerking, collegialiteit, ondersteuning en het delen van kennis en verantwoordelijkheden kenmerken deze relatie. Het gaat om een gedeelde professionele verantwoordelijkheid.
* **Ethische overwegingen:** Eerlijkheid, betrouwbaarheid, respect voor elkaars expertise en het bespreekbaar maken van (mogelijke) misstanden of onveiligheid zijn hier van groot belang. Het overdragen van werk onder het mom van 'leerkansen' kan problematisch zijn als dit ten koste gaat van de kwaliteit van zorg of als het oneerlijk is verdeeld.
> **Voorbeeld:** Een situatie waarbij een stagiaire al het zware werk overlaat aan een andere stagiaire, onder het voorwendsel van leermogelijkheden, kan duiden op een problematische collegiale relatie die de professionele ethiek en rechtvaardigheid schendt.
#### 1.2.3 De relatie met de organisatie en het beroep
Dit omvat de verbinding van de zorgverlener met de bredere context van de zorginstelling en het beroep als geheel.
* **Aard van de relatie:** De zorgverlener functioneert binnen de kaders en regels van de organisatie en het beroep. Dit omvat het naleven van protocollen, richtlijnen en beroepscodes.
* **Ethische overwegingen:** Professionele identiteit, trots op het beroep, integriteit en het vertegenwoordigen van het beroep in de maatschappij zijn hierin verweven. Het gedrag van individuele zorgverleners kan reflecteren op het gehele beroep.
> **Voorbeeld:** Een poetsvrouw die zich schaamt voor de rommel die door zorgvragers achtergelaten wordt, en dit uitspreekt naar een docente, raakt aan de relatie met het beroep en de gedeelde verantwoordelijkheid voor de uitstraling daarvan.
#### 1.2.4 De relatie met de maatschappij en de buitenwereld
Deze relatie beschouwt de zorgverlener in zijn of haar rol binnen de bredere maatschappij en de interactie met externe partijen, zoals familie van patiënten of het publiek in het algemeen.
* **Aard van de relatie:** De zorgverlener opereert niet in een vacuüm, maar is deel van een grotere sociale structuur. Dit kan interacties met beleidsmakers, de media of het algemene publiek omvatten.
* **Ethische overwegingen:** Verantwoording afleggen, transparantie, het naleven van algemene maatschappelijke normen (zoals hygiëne en preventie, zeker in tijden van pandemie) en het handhaven van de professionele integriteit, ook buiten werktijd, zijn hier relevant.
> **Voorbeeld:** Een student verpleegkunde die strikt de COVID-19 preventieregels op stage naleeft, maar vervolgens feest met vrienden zonder afstand te houden, handelt in strijd met deze maatschappelijke verantwoordelijkheid en de ethische implicaties daarvan.
### 1.3 Ethische dilemma's en evaluatie van zorg binnen het netwerk
De verschillende relaties kunnen leiden tot ethische dilemma's waarbij de belangen of verwachtingen van de ene relatie conflicteren met die van een andere. Het evalueren van zorg vanuit dit netwerkperspectief vereist intersubjectiviteit, openheid en alpartijdigheid.
* **Autonomie versus zelfstandigheid bevorderen:** Hoewel het bevorderen van zelfstandigheid een belangrijk doel is, moet rekening gehouden worden met de expliciete wensen en de energiereserves van de patiënt, vooral bij kwetsbare of palliatieve patiënten. Een bedbad kan bijvoorbeeld een weloverwogen keuze zijn om energie te sparen voor familiebezoek. Het negeren van deze expliciete wens, ten gunste van een strikte interpretatie van zelfstandigheid, kan als een ethische misstap worden beschouwd.
* **Professionele normen versus persoonlijke omstandigheden:** In tijden van crisis, zoals een pandemie, kunnen strikte regels gelden die de gezondheid van zowel zorgverleners als de maatschappij beschermen. Het negeren van deze regels buiten werktijd kan de professionele integriteit en de bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid aantasten.
> **Tip:** Bij het evalueren van zorgsituaties is het cruciaal om verder te kijken dan alleen de gedane handeling en de expliciete intentie. De context, de wensen van de patiënt, de onderliggende dynamiek van de relaties en de bredere ethische principes moeten meegenomen worden.
---
# Casuïstiek rondom professioneel gedrag en ethiek
Dit deel focust op specifieke casussen die ethische dilemma's en vraagstukken binnen de zorgpraktijk illustreren, met de bedoeling reflectie op de professionele houding en de impact van beslissingen te stimuleren.
### 2.1 Het viervoudig netwerk van relaties en professioneel gedrag
Het begrijpen van de verschillende relaties die een zorgverlener onderhoudt, is cruciaal voor professioneel gedrag en ethische besluitvorming. Deze relaties worden vaak gevisualiseerd aan de hand van een 'viervoudig netwerk'. Wanneer deze relaties fout lopen, heeft dit directe gevolgen voor de kwaliteit van de zorg en de professionele integriteit.
#### 2.1.1 De vier relaties en bijbehorende houdingen
Hoewel de specifieke details van het 'viervoudig netwerk' niet volledig uitgewerkt zijn in de brontekst, worden de implicaties van verstoringen in deze netwerken geïllustreerd aan de hand van casussen. De kern ligt bij de interactie tussen de zorgverlener en de patiënt, collega's, andere disciplines, en mogelijk de organisatie of maatschappij. De bijbehorende houdingen die hierbij van belang zijn, omvatten collegialiteit, respect, en het naleven van professionele standaarden.
> **Tip:** Denk bij het analyseren van casussen altijd na over *met wie* de zorgverlener een relatie heeft, *welke* relatie dit is (bijvoorbeeld patiënt-zorgverlener, collega-collega), en *hoe* de interactie in die specifieke relatie professioneel en ethisch verloopt.
#### 2.1.2 Casuïstiek: Illustraties van ethische dilemma's
Verschillende casussen tonen aan hoe professioneel gedrag en ethische overwegingen met elkaar verweven zijn in de dagelijkse zorgpraktijk.
##### 2.1.2.1 Casus: Het aanspreken van de patiënt (Marieke vs. Mevrouw Janssen)
Een stagiaire spreekt een patiënt aan met haar voornaam, "Marieke", wat de patiënt zelf ook prefereert. Een collega merkt op dat het professioneler is om patiënten met "mevrouw" of "meneer" aan te spreken, en bekritiseert de informele benadering als ware het een vriendschappelijke interactie.
* **Ethisch dilemma:** Respect voor de autonomie en wensen van de patiënt versus het naleven van professionele conventies en het bewaken van de professionele afstand.
* **Analyse vanuit relatienetwerk:** De casus raakt de relatie tussen zorgverlener en patiënt. De vraag is of het negeren van de voorkeur van de patiënt om professionele redenen ethisch is, of dat het aanpassen aan de wens van de patiënt (en daarmee het bevorderen van een vertrouwensrelatie) prioriteit heeft.
##### 2.1.2.2 Casus: Werkdruk en stagiaires
Een eerstejaars stagiaire meldt aan haar mentor dat een derdejaars student al het mogelijke werk aan haar overlaat, onder het mom van het bieden van leerkansen. De eerstejaars stagiaire vermoedt echter dat dit meer te maken heeft met de naderende examens van de derdejaars en het vermijden van onaangename taken, zoals de zorg voor een incontinente patiënt die niet fris ruikt.
* **Ethisch dilemma:** Verantwoordelijkheid voor de leerervaring van een stagiaire versus het eigenbelang en de ethische plicht om alle patiënten adequate zorg te bieden. Collegialiteit binnen het studententeam.
* **Analyse vanuit relatienetwerk:** Deze casus belicht de relatie tussen studenten (collega's in opleiding) en de relatie tussen student en patiënt. Het oneerlijk verdelen van werk en het mogelijk negeren van de behoeften van de patiënt zijn hier de kernproblemen.
##### 2.1.2.3 Casus: Respect voor de werkomgeving (Poetsvrouw en studenten)
Een poetsvrouw merkt op tegen een docente dat studenten de aula hebben achtergelaten met lege flesjes en snoepverpakkingen, terwijl zij "degenen zijn die de hygiëne moeten verzorgen aan het ziekenbed."
* **Ethisch dilemma:** Het naleven van algemene normen van respect voor de omgeving en het materiaal, en het tonen van waardering voor het werk van andere disciplines.
* **Analyse vanuit relatienetwerk:** Deze casus illustreert de relatie tussen studenten en andere disciplines (in dit geval huishoudelijke dienst). Het gebrek aan respect voor de werkplek en het werk van de poetsvrouw is een belangrijk aspect van professioneel gedrag.
##### 2.1.2.4 Casus: Patiëntautonomie versus bevordering van zelfstandigheid (Bedbad)
Een stagiair ondersteunt een patiënt bij het wassen en moedigt haar sterk aan om zichzelf te wassen, zelfs wanneer de patiënt vraagt om een volledig bedbad om energie te sparen voor familiebezoek. De student evalueert zijn coaching als succesvol omdat de patiënt het zelfstandig deed. Echter, de patiënt geeft aan dat het haar meer energie kostte om tegen de student in te gaan en het toch zelf te doen dan wanneer ze het bedbad had gekregen. De patiënt is palliatief en uitgeput.
* **Ethisch dilemma:** Het principe van het bevorderen van zelfstandigheid versus het respecteren van de wensen en de fysieke/emotionele toestand van de patiënt, met name in een palliatieve setting. Het interpreteren van de communicatie van de patiënt.
* **Analyse vanuit relatienetwerk:** Dit is een centrale casus die de relatie tussen zorgverlener en patiënt belicht. Het dilemma zit in de balans tussen het bevorderen van autonomie en het luisteren naar de expliciete, gemotiveerde wensen van een kwetsbare patiënt. Intersubjectiviteit, openheid en alpartijdigheid zijn hier cruciaal.
> **Example:** In de bedbad-casus zou een meer ethische benadering een dialoog zijn aangaan met mevrouw X over haar energieverbruik en haar wensen, waarbij eventueel een compromis gesloten kon worden. Het doel is niet puur zelfstandigheid afdwingen, maar welzijn en waardigheid waarborgen.
##### 2.1.2.5 Casus: Naleving van regels tijdens de coronacrisis
Een student verpleegkundige houdt zich strikt aan de COVID-19-regels op stage, maar gaat na werktijd volop feesten met vrienden, ondanks dat afstand houden, beperkte groepsgrootte en goede ventilatie standaardpreventieregels zijn.
* **Ethisch dilemma:** Persoonlijke vrijheid en sociaal gedrag versus de professionele verantwoordelijkheid om de volksgezondheid te beschermen, zowel tijdens als buiten werktijd, zeker gezien het verhoogde risico voor hulpverleners en patiënten.
* **Analyse vanuit relatienetwerk:** Deze casus raakt aan de relatie van de student met de maatschappij, de werkplek en collega's, en impliciet ook met patiënten die hij zou kunnen besmetten. Het naleven van regels, zelfs buiten werktijd, is een uiting van professioneel gedrag en maatschappelijke verantwoordelijkheid.
### 2.2 Evalueren van zorg vanuit de relaties
Het analyseren van casussen aan de hand van het netwerk van relaties helpt bij het evalueren van de geleverde zorg en het professionele gedrag van de zorgverlener.
* **Zelfstandigheid bevorderen vs. wensen patiënt:** Een belangrijke afweging is altijd het bevorderen van zelfstandigheid. Echter, dit mag nooit ten koste gaan van het respecteren van de expliciete, gemotiveerde wensen van de patiënt, zeker niet bij kwetsbare groepen zoals palliatieve patiënten. Intersubjectiviteit, openheid en alpartijdigheid zijn hierbij essentieel.
* **Professionele afstand en collegialiteit:** Het bewaren van een gepaste professionele afstand is belangrijk, maar dit betekent niet dat een warme, respectvolle bejegening niet mogelijk is. Collegialiteit binnen een team vereist eerlijke taakverdeling en ondersteuning, en het vermijden van het afschuiven van werk op anderen.
* **Respect voor alle disciplines:** Professioneel gedrag omvat ook respect voor de taken en de bijdrage van alle teamleden, ongeacht hun functie.
> **Tip:** Bij het evalueren van casussen, vraag jezelf af: welke principes (autonomie, weldoen, niet schaden, rechtvaardigheid) staan hier centraal? Hoe wordt de relatie tussen de betrokkenen beïnvloed door de beslissing of actie?
---
# Zelfstandigheid bevorderen versus patiëntcomfort
Dit thema belicht de delicate balans tussen het stimuleren van zelfstandigheid bij patiënten en het waarborgen van hun comfort en welzijn, met een specifieke focus op palliatieve zorgsituaties.
### 3.1 De kern van de balans
De kern van dit thema draait om de vraag hoe zorgverleners de zelfredzaamheid van patiënten kunnen bevorderen zonder hun welzijn en comfort te schaden. Dit is met name relevant in de palliatieve fase, waar patiënten vaak kwetsbaar zijn en hun energieniveau fluctueert. Het is essentieel om een gepaste reactie te geven op de expliciete wensen van de patiënt, rekening houdend met hun huidige fysieke en mentale gesteldheid.
### 3.2 Casuïstiek als spiegel
Verschillende casussen illustreren de complexiteit van deze balans:
#### 3.2.1 De casus van "Marieke"
Een stagiaire spreekt een patiënte aan met haar voornaam ("Marieke"), wat door een collega wordt bekritiseerd omdat de gangbare omgangsvorm is om patiënten met "mevrouw" of "meneer" aan te spreken. Dit roept vragen op over collegialiteit en de gepaste nabijheid in de zorgrelatie. Hoewel het de bedoeling kan zijn om een vriendelijke sfeer te creëren, kan het overschrijden van professionele grenzen leiden tot misverstanden en een verkeerde interpretatie van de zorgrelatie.
> **Tip:** De manier van aanspreken weerspiegelt de professionele afstand en de aard van de relatie die de zorgverlener aangaat met de patiënt.
#### 3.2.2 De casus van de werkverdeling tijdens stages
Een eerstejaars stagiaire ervaart dat een derdejaars stagiaire al het werk aan haar overlaat, zogenaamd om haar leerkansen te vergroten. Dit roept de vraag op of dit primair ten dienste staat van de patiënt en de leerervaring van de eerstejaars, of dat er andere motieven spelen, zoals het ontlasten van de derdejaars vanwege naderende examens of het vermijden van ongemakkelijke taken (zoals de verzorging van een incontinente patiënt).
> **Tip:** Beoordeel werkverdeling kritisch; het mag nooit leiden tot oneerlijke belasting of het omzeilen van leerzame, zij het uitdagende, zorgtaken.
#### 3.2.3 De casus van de poetsvrouw en de aula
Een poetsvrouw uit haar ongenoegen over de rommel die door studenten in de aula wordt achtergelaten, en verbindt dit aan hun toekomstige rol als zorgverleners die hygiëne aan het ziekbed moeten waarborgen. Dit illustreert hoe gedrag buiten de directe patiëntenzorg kan worden gekoppeld aan de professionele houding en de ethische integriteit van een zorgprofessional.
#### 3.2.4 De casus van het bedbad en de zelfstandigheid
In deze casus wordt een patiënte, die aangeeft liever een bedbad te willen vanwege uitputting en ter besparing van energie voor familiebezoek, door de stagiair aangemoedigd om zichzelf te wassen. De patiënte stemt hier uiteindelijk mee in, omdat het weigeren meer energie zou kosten dan het zelf doen. De stagiair evalueert dit als een succesvolle aanmoediging tot zelfstandigheid. Dit is echter een kritisch punt: het niet respecteren van de expliciete wens van een palliatieve patiënt, zelfs onder het mom van zelfstandigheid bevorderen, kan leiden tot extra belasting en ongemak.
> **Tip:** In palliatieve zorg is het cruciaal om de communicatie over wensen en behoeften zeer serieus te nemen en niet enkel te focussen op het maximaal stimuleren van zelfstandigheid, zeker als dit ten koste gaat van comfort en energiebesparing. Een compromis of het respecteren van de keuze voor een hulp die energie bespaart, kan de zorgkwaliteit juist verhogen.
### 3.3 De rol van intersubjectiviteit en openheid
De casus van het bedbad benadrukt het belang van intersubjectiviteit, openheid en alpartijdigheid. Het is niet altijd de bedoeling van de patiënt om iets *niet* te willen, maar soms een signaal dat de huidige omstandigheden een andere aanpak vereisen. De zorgverlener moet openstaan voor de signalen van de patiënt en de achterliggende redenen begrijpen, in plaats van star vast te houden aan een ideaalbeeld van zelfstandigheid.
### 3.4 Zelfstandigheid bevorderen: een genuanceerde aanpak
Het bevorderen van zelfstandigheid is een belangrijk doel in de zorg, maar dit mag niet ten koste gaan van het comfort, de waardigheid en de expliciete wensen van de patiënt, zeker niet in kwetsbare situaties zoals de palliatieve fase. Het vereist een constante afweging en communicatie.
> **Example:** Een patiënt die normaal gesproken zelfstandig kan aankleden, kan op een dag besluiten dat hulp prettiger is om energie te besparen voor een bezoek van familie. Het respecteren van deze keuze is geen falen van zelfstandigheid bevorderen, maar juist een teken van persoonsgerichte zorg.
### 3.5 Ethiek en professioneel gedrag in uitdagende tijden
De casus van de student die zich tijdens de coronacrisis strikt aan de regels houdt op stage, maar vervolgens feest met vrienden, illustreert een ethisch dilemma dat verder reikt dan de directe patiëntenzorg. Dit gedrag, hoewel mogelijk niet direct de patiënt schadend op het moment zelf, kan wel de professionele integriteit en het publieke vertrouwen in de zorg ondermijnen. Dit gedrag kan vanuit de verschillende netwerken van relaties worden geëvalueerd: de relatie met de patiënt, de collega's, de instelling en de maatschappij.
---
# Professionele identiteit en trots op het beroep
Dit onderwerp verkent hoe zorgprofessionals hun beroep ervaren, met een focus op momenten van trots en schaamte die de professionele identiteit vormgeven.
### 4.1 De aard van professionele identiteit in de zorg
Professionele identiteit wordt gevormd door de interactie met het beroep, waarbij ervaringen van trots en schaamte een cruciale rol spelen. Deze ervaringen beïnvloeden hoe zorgprofessionals zichzelf en hun rol in de samenleving zien.
#### 4.1.1 Momenten van trots op het beroep
Trots op het beroep kan ontstaan uit situaties waarin de professional een positieve impact heeft op patiënten of wanneer de eigen competenties effectief worden ingezet.
* **Voorbeeld:** Een stagiaire die, ondanks de verwachtingen van het team, een palliatieve patiënt succesvol ondersteunt bij zelfstandige zorg, kan trots ervaren op haar coachingvaardigheden en het vertrouwen dat ze in de patiënt toonde. Dit in tegenstelling tot de aanvankelijke inschatting van het team dat de patiënt dit niet meer kon.
#### 4.1.2 Momenten van schaamte en twijfel
Schaamte kan voortkomen uit situaties waarin de professional geconfronteerd wordt met gedrag van collega's of patiënten dat haaks staat op de professionele waarden en normen, of wanneer de eigen handelingen leiden tot negatieve uitkomsten of ethische dilemma's.
* **Voorbeeld 1:** Een situatie waarin een poetsvrouw lege flessen en snoepverpakkingen op de grond vindt, en zich afvraagt hoe 'zij die de hygiëne aan het ziekenbed moeten verzorgen' zo kunnen handelen. Dit kan leiden tot schaamte over het beroep, omdat het de professionele integriteit in twijfel trekt.
* **Voorbeeld 2:** Een stagiaire die zich afvraagt of het excessief overdragen van werk aan haar door een derdejaars student wel de bedoeling is om haar leerkansen te vergroten, of dat dit meer te maken heeft met de naderende examens van de derdejaars en het ongemak rondom de verzorging van een incontinente patiënt.
### 4.2 De rol van ethische dilemma's in de professionele identiteitsvorming
Ethische dilemma's vormen een belangrijk onderdeel van de professionele identiteit en trots. Ze dagen zorgprofessionals uit om hun waarden te heroverwegen en hun professionele grenzen te bepalen.
#### 4.2.1 Interpersoonlijke relaties en professioneel gedrag
De manier waarop zorgprofessionals met patiënten, collega's en andere betrokkenen omgaan, reflecteert direct op hun professionele identiteit.
* **Casus Marieke:** Een stagiaire die een patiënt met 'Marieke' aanspreekt, terwijl de gebruikelijke aanspreekvorm 'mevrouw' is. Een collega reageert hierop met de opmerking dat dit niet collegiaal is en vraagt of de stagiaire dan meteen de beste vriendin van de patiënt is. Deze situatie raakt aan de grenzen tussen persoonlijk en professioneel contact en de gepaste afstand.
#### 4.2.2 Bevordering van zelfstandigheid versus patiëntcomfort
Er kan een spanning ontstaan tussen het bevorderen van de zelfstandigheid van de patiënt en het tegemoetkomen aan hun wensen voor comfort, zeker in de palliatieve zorg.
* **Casus bedbad:** Een student moedigt een palliatieve patiënt sterk aan om zich zelf te wassen, terwijl de patiënt expliciet aangeeft liever een bedbad te willen om krachten te sparen voor familiebezoek. De student rapporteert vervolgens dat hij de patiënt goed gecoacht heeft en dat ze het zelfstandig heeft gedaan, wat een vertekend beeld geeft van de situatie en de autonomie van de patiënt. Hierbij wordt intersubjectiviteit, openheid en alpartijdigheid vergeten.
### 4.3 Professionele verantwoordelijkheid in tijden van crisis
Beroepscodes en competentieprofielen benadrukken de professionele verantwoordelijkheid, zelfs in uitzonderlijke omstandigheden.
* **Casus coronacrisis:** Een student verpleegkundige die zich strikt aan de coronaregels houdt op stage, maar daarna volop gaat feesten met vrienden zonder de gepaste afstand en preventieregels te respecteren. Dit roept vragen op over de professionele houding en de verantwoordelijkheid ten opzichte van volksgezondheid, zelfs buiten werktijd. Dit raakt de professionele identiteit en de rol als zorgverlener in de maatschappij.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Collegiaal | Verwijst naar een houding van samenwerking, wederzijds respect en ondersteuning tussen collega's binnen een professionele context. Het impliceert een gedeeld belang in het welzijn van elkaar en de organisatie. |
| Incontingent | Betekent het onvermogen om lichaamsfuncties zoals urine- of stoelgang op te houden, wat kan leiden tot onvrijwillig verlies van ontlasting of urine. Dit vereist specifieke zorg en aandacht voor hygiëne. |
| Mentor | Een ervaren persoon die een minder ervaren persoon begeleidt, adviseert en ondersteunt bij de professionele ontwikkeling en leerproces. Een mentor deelt kennis en biedt leiding. |
| Beleid | Een reeks principes, regels en richtlijnen die door een organisatie of instelling worden vastgesteld om het gedrag van werknemers te sturen en de doelstellingen van de organisatie te bereiken. |
| Casus | Een specifieke situatie, een voorbeeld of een gedetailleerde beschrijving van een gebeurtenis die wordt gebruikt voor analyse, discussie of onderwijsdoeleinden, vaak om theoretische concepten te illustreren. |
| Intersubjectiviteit | Het concept dat begrip en betekenis ontstaan uit de gedeelde ervaring en interactie tussen individuen. Het gaat om wederzijds begrip en de erkenning van elkaars perspectief. |
| Alpartijdigheid | Een ethisch principe in de zorgverlening dat impliceert dat de hulpverlener objectief, zonder vooroordelen en met volledige aandacht de situatie van de patiënt benadert, rekening houdend met alle relevante factoren en behoeften. |
| Palliatief | Zorg gericht op het verbeteren van de levenskwaliteit van patiënten met een levensbedreigende aandoening, door verlichting te bieden van pijn en andere symptomen, en ondersteuning te bieden aan patiënt en familie. |
| Bedbad | Een specifieke vorm van lichaamsreiniging waarbij de patiënt in bed wordt gewassen, meestal wanneer zelfstandig wassen niet mogelijk of wenselijk is vanwege ziekte of zwakte. |
| Pt (Patiënt) | Een afkorting die verwijst naar een persoon die medische zorg ontvangt of ondergaat. De term benadrukt de ontvangende rol binnen het zorgproces. |
| Verpleegkundige in wording | Een student verpleegkunde of een beginnende verpleegkundige die nog in opleiding is en bezig is met het ontwikkelen van de benodigde vaardigheden en kennis voor het beroep. |
| Hygiëne | De wetenschap en praktijk van het behouden van gezondheid en het voorkomen van ziekte door middel van reinheid, sanitaire voorzieningen en het vermijden van besmetting. |
Cover
1VET_22-23_Ethiekindezorg_6-RodeKruisKubusStappenplan (1).pptx
Summary
# Ethische kubus als instrument voor beoordeling
De ethische kubus is een instrument ontworpen om concrete handelingen te toetsen op hun menswaardigheid en zorgzaamheid, met een nadruk op normatieve ethiek.
## 1 De ethische kubus: een instrument voor beoordeling
De ethische kubus dient als een praktisch hulpmiddel om specifieke handelingen te evalueren aan de hand van ethische principes. Het is essentieel om de kubus te gebruiken voor het **toetsen van concrete handelingen** (normatieve ethiek) en niet enkel voor het beschrijven van een situatie (descriptieve ethiek).
> **Tip:** Formuleer interventies altijd SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden). Elke actie moet aan alle criteria voldoen, niet slechts één aspect per letter.
Het is niet mogelijk om een heel zorgplan in één keer te toetsen. Wel kan na elke uitgevoerde handeling worden vastgesteld of de menslievende zorg nog niet is bereikt, wat aangeeft dat verdere actie nodig is.
### 1.1 Toetsen van de handeling op menswaardigheid en zorgzaamheid
De ethische kubus maakt het mogelijk om een handeling te beoordelen op drie belangrijke vlakken:
* **Rechtervlak (Context):** Of ieder aspect van de handeling menswaardig/zorgzaam is binnen de specifieke context. Dit omvat vier dimensies: intenties, de handeling zelf, de gevolgen en de context waarin de handeling plaatsvindt.
* **Voorkant (Waarden):** Of ieder handelingsaspect getoetst wordt tegenover de hele mens, zowel op het gebied van menswaardigheid als zorgzaamheid. Hierbij wordt uitgegaan van een holistisch mensbeeld.
* **Bovenkant (Actieterrein):** Of ieder handelingsaspect getoetst wordt op de drie niveaus van zorg: micro, meso en macro.
### 1.2 Analyse-schema van de ethische kubus
De ethische kubus functioneert als een analyse-schema om een handeling in een concrete context te beoordelen. De drie hoofdassen vertegenwoordigen:
* **Rechtervlak:** De handeling in vier dimensies plus de context, resulterend in vier handelingsaspecten.
* **Voorkant:** Het beoordelingscriterium: de menselijkheid van de gehele persoon.
* **Bovenkant:** Het actieterrein, onderverdeeld in drie niveaus van zorg.
De kubus bevat de volgende onderdelen:
* **Intenties:** De redenen achter een handeling.
* **Handeling:** De concrete uitvoering van een actie.
* **Gevolgen:** De resultaten die voortvloeien uit een handeling.
* **Context:** De specifieke omstandigheden waarin de handeling plaatsvindt.
De te toetsen waarden op de voorkant van de kubus zijn:
* **Mens-waardigheid:** Dit omvat de inherente waardigheid van elke mens, zoals vastgelegd in mensenrechten, en een holistische zorgvisie die de totale mens integreert. Het staat in contrast met systemen die bepaalde groepen als minderwaardig beschouwen (bv. nazi-Duitsland met de term 'untermensch').
* **Zorg-zaamheid:** Dit verwijst naar de attitude van betrokkenheid in de zorg die zich concrete uit in menslievende zorg en het samen zorgen voor de patiënt.
De mens wordt op de voorkant van de kubus benaderd vanuit vier invalshoeken:
* **Lichamelijkheid:** Fysische aspecten van de patiënt.
* **Psychisch:** Hoe de patiënt zich voelt.
* **Sociaal:** Hoe de situatie de relaties van de patiënt beïnvloedt.
* **Zingeving (existentieel):** Wat de situatie betekent voor de patiënt met betrekking tot zijn levenszin.
Het criterium voor menswaardige zorg is **cliënt-gerichtheid**: de zorgvrager staat centraal en de handelingen moeten nauwkeurig worden uitgevoerd ten behoeve van het welzijn van de patiënt.
De bovenkant van de kubus verdeelt het handelingsterrein in drie niveaus:
* **Micro niveau:** De individuele, unieke mens.
* **Meso niveau:** De menselijke relaties tussen mensen.
* **Macro niveau:** Structurele zorgrelaties, zoals de gezondheidszorg, gezondheidsrecht, ziekenhuis en afdelingen.
> **Voorbeeld:** Casus: Een patiënt krijgt medicatie om de maag- en darminhoud te legen voor een onderzoek. Dit leidt tot frequent gebruik van de bedpan. De verpleging wordt dit beu en negeert de bel van de patiënt herhaaldelijk, waardoor de patiënt enige tijd in haar eigen vuil blijft liggen.
>
> * **Fysisch:** Oncomfortabel, hygiënisch onhoudbaar, risico op huidirritatie.
> * **Psychisch:** Vernedering, schaamte, gevoel van verlatenheid.
> * **Sociaal:** Mogelijk isolement, negatieve interactie met zorgverleners.
> * **Existentieel:** Verlies van waardigheid, vraagtekens bij het nut van de zorg.
>
> Een menswaardige zorg zou inhouden dat de patiënt continu ondersteund wordt bij de hygiëne, ongeacht de drukte, om haar waardigheid te behouden.
### 1.3 Stappenplan voor ethische beoordeling
De ethische kubus kan worden toegepast binnen een stappenplan dat de integratie van alle ethische bouwstenen uit de cursus bevordert. Dit plan is systematisch, gestructureerd en doelgericht, en beoogt professioneel ethisch oordelen te ontwikkelen. De cyclus bestaat uit vier terugkerende elementen:
1. **Relevante feiten:** Het verzamelen van de feiten van de situatie.
2. **Ethische analyse knelpunten en doelen:** Identificeren welke waarden en normen op het spel staan en welke doelen nagestreefd moeten worden.
3. **Zorgplan:** Het uitwerken van een plan voor toekomstige goede zorg, rekening houdend met de analyse.
4. **Evaluatie:** Beoordelen wat werkt en wat niet werkt in de verleende zorg.
Dit proces is toekomstgericht en stelt de zorgrelatie met de patiënt voorop. Het vereist een patiëntgerichte houding en de mogelijkheid voor de patiënt om ethisch mee te denken.
> **Tip:** Dit model van de ethische kubus, geïntegreerd in een cyclisch proces, helpt bij het ontwikkelen van een systematische en doelgerichte benadering van ethische dilemma's in de zorg.
---
# Analyse van ethische bronervaringen
Dit onderwerp verkent verschillende soorten ethische ervaringen en hoe deze ons doen reflecteren op universele waarden.
### 2.1 Soorten ethische bronervaringen
Ethische bronervaringen kunnen worden gecategoriseerd op basis van hun aard en de reactie die ze oproepen:
* **Positieve ethische contrastervaring:** Deze treedt op wanneer een situatie een sterk contrast vormt met de gewenste of verwachte ethische normen, wat leidt tot een reflectie op wat belangrijk is.
* **Negatieve ethische contrastervaring:** Vergelijkbaar met de positieve ervaring, maar hier wordt het contrast met de gewenste norm als negatief ervaren. Het is belangrijk om dit niet gelijk te stellen aan een ethische ervaring; een negatieve ervaring met verdeelde meningen is niet per se een ethische ervaring.
* **Ethische modelervaring:** Deze ervaringen ontstaan door observatie van anderen die handelen volgens hoge ethische standaarden, wat dient als een positief voorbeeld en aanzet tot reflectie.
* **Ethische controverse ervaring:** Dit type ervaring wordt gekenmerkt door uiteenlopende waardenprioriteiten en meningen, wat leidt tot discussie en reflectie over wat voor iedereen belangrijk is.
> **Tip:** De vraag "Welke ervaring VOOR JOU?" is cruciaal om de persoonlijke impact van een ethische bronervaring te duiden.
### 2.2 Reflectie op universele waarden
Centraal bij ethische bronervaringen staat de vraag hoe deze ervaringen ons doen nadenken over wat voor iedereen belangrijk is. Dit kan voortkomen uit een contrast met het wenselijke of uit de erkenning van uiteenlopende waardenprioriteiten.
### 2.3 Casus Rode Kruis: Bloeddonatie
De casus van bloeddonatie bij het Rode Kruis biedt een concrete context om ethische bronervaringen te verkennen. Belangrijke aspecten om te overwegen zijn:
* Het proces van bloeddonor tot bloedontvanger.
* De redenen voor weigering als bloeddonor.
* De medisch-technische problemen die zich kunnen voordoen.
### 2.4 De Ethische Kubus: Een Instrument voor Beoordeling
De ethische kubus is een instrument dat ontwikkeld is om concrete handelingen ethisch te toetsen, gericht op normatieve ethiek. Het is geen instrument om louter een situatie te beschrijven (descriptieve ethiek). De kubus helpt om handelingen te beoordelen op drie dimensies:
* **Rechtervlak:** De handeling wordt bekeken in relatie tot de mens in drie dimensies (lichamelijk, psychisch, sociaal, existentieel) en de context. Dit resulteert in vier handelingsaspecten: intenties, de handeling zelf, de gevolgen, en de handeling in de specifieke situatie.
* **Voorkant:** Dit is het beoordelingscriterium, namelijk de menselijkheid van de gehele persoon. Hierbij toets je aan waarden als menswaardigheid en zorgzaamheid, en een holistisch mensbeeld.
* **Bovenkant:** Dit zijn de drie handelingsterreinen waarop zorg wordt verleend: micro (individuele mens), meso (menselijke relaties) en macro (structurele zorgrelaties).
#### 2.4.1 Kernbegrippen van de Ethische Kubus
* **Menswaardigheid:** Dit principe omvat mensenrechten en de inherente waardigheid van elke mens. Het staat in contrast met concepten als de "Untermensch" en benadrukt een holistische zorgvisie waarbij de totale mens centraal staat. Het is cliëntgericht denken waarbij de zorgvrager centraal staat.
* **Zorgzaamheid:** Dit verwijst naar de attitude van betrokkenheid in de zorg die zich uit in concrete, menslievende zorg. Het gaat om samen zorgen.
#### 2.4.2 Toetsen van Handelingen met de Ethische Kubus
De ethische kubus toets de menselijkheid en zorgzaamheid van een handeling op verschillende niveico's:
* **Intenties:** Is de intentie tot de handeling menswaardig/zorgzaam?
* **Handeling:** Is de handeling als zodanig menswaardig/zorgzaam?
* **Gevolgen:** Zijn de gevolgen van de handeling menswaardig/zorgzaam?
* **Context:** Is de handeling in deze specifieke situatie menswaardig/zorgzaam?
#### 2.4.3 Het Holistisch Mensbeeld
De ethische kubus integreert een holistisch mensbeeld, waarbij de mens wordt gezien als een lichamelijk, psychisch, sociaal en zingevend (existentieel) wezen. De toetsing van een handeling moet dus rekening houden met al deze aspecten.
> **Voorbeeld:** Een patiënte krijgt medicatie om de maag- en darminhoud leeg te maken, wat leidt tot frequente oproepen voor de bedpan. Als de verpleging hierdoor geïrriteerd raakt en de oproepen negeert, resulterend in de patiënte die in haar eigen vuil ligt, is dit een schending van menswaardige en zorgzame zorg. De ethische kubus zou hier de intenties van de verpleging, de handeling van het negeren, de gevolgen voor de patiënte (fysisch, psychisch, sociaal, existentieel), en de specifieke situatie analyseren.
#### 2.4.4 De Drie Handelingsterreinen
De bovenkant van de kubus richt zich op de drie terreinen van zorg:
* **Micro niveau:** De individuele, unieke mens.
* **Meso niveau:** Menselijke relaties tussen mensen.
* **Macro niveau:** Structurele zorgrelaties (gezondheidszorg, wetgeving, instellingen).
#### 2.4.5 Het Stappenplan voor Ethische Besluitvorming
Een systematisch, gestructureerd en doelgericht stappenplan helpt bij het leren van professioneel ethisch oordelen. Dit stappenplan omvat een kringloop van vier elementen, gericht op toekomstgerichte zorg:
1. **Zorgrelatie met de patiënt vooropstellen:** Dit vereist een patiëntgerichte houding en de mogelijkheid voor de patiënt om ethisch mee te denken.
2. **Relevante feiten:** Verzamelen van alle feitelijke informatie over de situatie.
3. **Ethische analyse van knelpunten en doelen:** Identificeren van de ethische waarden en normen die op het spel staan, en het formuleren van doelen voor de zorg.
4. **Zorgplan en Evaluatie:** Opstellen van een zorgplan (wat werkt, wat niet?) en evalueren of dit leidt tot goede, menslievende zorg in de toekomst.
> **Tip:** Formuleer interventies SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden) om concrete en toetsbare acties te garanderen. Dit geldt niet voor het in één keer checken van een heel zorgplan, maar voor elke individuele handeling.
---
# Het holistische mensbeeld in de zorg
Hier volgt een uitgebreide samenvatting over het holistische mensbeeld in de zorg, gericht op het toetsen van handelingen.
## 3 Het holistische mensbeeld in de zorg
Een holistisch mensbeeld in de zorg beschouwt de mens als een geïntegreerd geheel van lichamelijke, psychische, sociale en existentiële aspecten, en dit model wordt gebruikt om zorgverleningshandelingen ethisch te toetsen.
### 3.1 De ethische kubus als instrument
De ethische kubus is een instrument dat specifiek is ontworpen om concrete handelingen in de zorg snel te toetsen vanuit een normatief ethisch perspectief. Het is niet bedoeld om enkel een situatie te beschrijven (descriptieve ethiek), maar om de menswaardigheid en zorgzaamheid van handelingen te evalueren.
#### 3.1.1 Toetsing van handelingen met de ethische kubus
De toetsing met de ethische kubus vindt plaats op drie niveaus:
* **Rechtervlak:** Toetsen of elk aspect van de handeling menswaardig en zorgzaam is, rekening houdend met de vier dimensies van de mens (lichamelijk, psychisch, sociaal, existentieel) en de context. Dit resulteert in vier handelingsaspecten: intenties, de handeling zelf, de gevolgen, en de handeling binnen de specifieke situatie.
* **Voorkant:** Beoordelen of elk handelingsaspect gericht is op de menselijkheid en waardigheid van de *hele* persoon. Dit betekent het hanteren van waarden als menswaardigheid en zorgzaamheid, waarbij de focus ligt op de totale mens.
* **Bovenkant:** Evalueren of elk handelingsaspect op de drie niveaus van zorg (micro, meso, macro) menswaardig en zorgzaam is.
#### 3.1.2 De vier dimensies van de mens in de ethische kubus
Het holistische mensbeeld integreert de mens als een wezen met de volgende vier dimensies, die essentieel zijn voor de toetsing van zorgverlening:
* **Lichamelijkheid:** De fysieke aspecten van de patiënt, zoals gezondheid, welzijn en fysiek comfort.
* **Psychisch:** De emotionele, cognitieve en mentale toestand van de patiënt, inclusief gevoelens, gedachten en mentale welzijn.
* **Sociaal:** De relaties van de patiënt met anderen, inclusief familie, vrienden en de maatschappij, evenals sociale integratie.
* **Zingeving (existentieel):** Wat de situatie betekent voor de patiënt in termen van levensbeschouwing, doelen, waarden en de zin van het leven.
Deze vier dimensies vormen de "voorkant" van de kubus en benadrukken dat zorg altijd gericht moet zijn op de totale mens.
#### 3.1.3 De drie niveaus van zorg (bovenkant kubus)
De bovenkant van de ethische kubus onderscheidt drie niveaus waarop zorg kan worden georganiseerd en beoordeeld:
* **Micro-niveau:** Dit betreft de individuele, unieke mens en de directe interactie tussen zorgverlener en patiënt. Hier ligt de nadruk op persoonlijke aandacht en zorg op maat.
* **Meso-niveau:** Dit verwijst naar de menselijke relaties tussen mensen en binnen groepen. Het gaat om de bredere sociale context en de interactie binnen teams, families of gemeenschappen die invloed hebben op de zorg.
* **Macro-niveau:** Dit omvat de structurele aspecten van de zorg, zoals het gezondheidszorgsysteem, wetgeving, beleid, ziekenhuizen en afdelingen. Hier worden de organisatorische en maatschappelijke kaders van de zorg beoordeeld.
#### 3.1.4 Toetsingscriteria: Menswaardigheid en Zorgzaamheid
De kern van de toetsing ligt bij twee centrale waarden:
* **Mens-waardigheid:** Dit principe stelt dat iedere mens een inherente waardigheid bezit, onafhankelijk van omstandigheden of status. Het benadrukt een cliënt-gerichte benadering waarbij de patiënt centraal staat. Handelen volgens de criteria van kwaliteitszorg betekent in alle omstandigheden stipt en nauwkeurig handelen in functie van het welzijn van de patiënt.
* **Zorgzaamheid:** Dit verwijst naar de attitude van betrokkenheid in de zorg die tot uiting komt in concrete zorgverlening. Het gaat om "menslievende zorg" en "samen zorgen", waarbij de zorgverlener actief bijdraagt aan het welzijn van de patiënt.
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat menswaardigheid en zorgzaamheid concreet moeten worden uitgediept binnen de specifieke situatie van de patiënt.
### 3.2 Het holistische mensbeeld toepassen bij het toetsen van handelingen
Het integreren van het holistische mensbeeld bij het toetsen van handelingen zorgt ervoor dat de zorg niet beperkt blijft tot het fysieke aspect, maar alle dimensies van de mens omvat.
#### 3.2.1 Voorbeeld: Een patiënt met medicatie voor een onderzoek
Een casus die dit illustreert, betreft een patiënt die medicatie kreeg om de maag- en darminhoud leeg te maken. Dit leidde tot frequente oproepen voor het legen en schoonmaken van de bedpan. Wanneer de verpleging dit naliet, lag de patiënt gedurende langere tijd in haar eigen vuil.
* **Toetsing aan het holistische mensbeeld:**
* **Fysisch:** Wat zijn de directe lichamelijke gevolgen van het in haar vuil moeten liggen? (Ongemak, infectierisico, etc.)
* **Psychisch:** Hoe voelt de patiënt zich hierbij? (Schaamte, vernedering, angst, frustratie.)
* **Sociaal:** Hoe beïnvloedt dit de relaties van de patiënt? (Is ze bang om te bellen, voelt ze zich genegeerd door de hulpverleners?)
* **Existentieel:** Wat betekent deze situatie voor haar zin in het leven? (Gevoel van waardeloosheid, verlies van controle.)
* **Wat is menslievende zorg?** De vraag is of de handeling (het negeren van de bel) menslievend was. Vanuit een holistisch perspectief zou menslievende zorg in deze situatie inhouden dat de patiënt tijdig geholpen wordt met het legen en schoonmaken van de bedpan, met respect voor haar waardigheid en privacy.
#### 3.2.2 SMART formuleren van interventies
Bij het formuleren van interventies is het belangrijk om deze SMART te formuleren. Dit betekent dat elke actie specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden moet zijn. Het doel is niet om in één keer een heel zorgplan te toetsen, maar om na elke handeling te evalueren of de menslievende zorg is bereikt en of verdere actie nodig is.
> **Voorbeeld:** Een SMART geformuleerde interventie kan zijn: "Bij de eerstvolgende bel, uiterlijk binnen tien minuten na de melding, zal ik de patiënt assisteren bij het legen en schoonmaken van de bedpan, met een verontschuldiging voor het eventuele wachten."
### 3.3 Een systematisch stappenplan voor ethisch oordelen
Het systematisch en gestructureerd leren ethisch oordelen kan worden ondersteund door een stappenplan dat zich richt op een toekomstgerichte, zorgvragergerichte zorg. Dit plan integreert verschillende ethische bouwstenen en beantwoordt aan ethische criteria.
Een mogelijke cyclus bestaat uit de volgende elementen:
1. **Zorgrelatie met de patiënt vooropstellen:** De patiëntgerichte houding en de mogelijkheid van de patiënt om ethisch mee te denken zijn fundamenteel.
2. **Relevante feiten verzamelen:** Wat zijn de objectieve feiten van de situatie?
3. **Ethische analyse:** Welke waarden en normen staan op het spel? Dit omvat de analyse van de knelpunten en het formuleren van doelen vanuit het holistische mensbeeld.
4. **Zorgplan en evaluatie:** Hoe kan er naar de toekomst toe goede zorg worden verleend? Wat werkt en wat niet? Deze evaluatie is cyclisch en leidt tot continue verbetering.
Dit proces vereist een proactieve houding en de bereidheid om continu te leren en de zorg aan te passen aan de behoeften van de patiënt op alle niveaus van hun bestaan.
---
# Het ethische stappenplan en zorgrelatie
Een systematisch, gestructureerd en doelgericht stappenplan voor ethisch oordelen in de zorg, met de zorgrelatie met de patiënt en de evaluatie van zorgplannen als centrale elementen.
### 4.1 De ethische kubus als instrument voor ethisch handelen
De ethische kubus is een instrument dat wordt gebruikt om een handeling snel te toetsen vanuit een normatief ethisch perspectief. Het doel is niet louter om een situatie te beschrijven (descriptieve ethiek), maar om concrete handelingen te beoordelen op hun ethische kwaliteit.
#### 4.1.1 De drie vlakken van de ethische kubus
De ethische kubus analyseert een handeling vanuit drie dimensies:
* **Rechtervlak:** Beoordeelt de handeling in vier aspecten: intenties, de handeling zelf, de gevolgen en de context waarin de handeling plaatsvindt.
* **Voorkant:** Beoordeelt de handeling aan de hand van de criteria menswaardigheid en zorgzaamheid, toegepast op de totale mens.
* **Bovenkant:** Onderzoekt de handeling op drie niveaus van zorg: micro (individuele mens), meso (menselijke relaties) en macro (structurele zorgrelaties).
#### 4.1.2 Kernbegrippen: menswaardigheid en zorgzaamheid
* **Menswaardigheid:** Dit criterium verwijst naar de inherente waardigheid van elke mens, onafhankelijk van omstandigheden. Het omvat het respecteren van mensenrechten en een holistische zorgvisie die de totale mens – lichamelijk, psychisch, sociaal en existentieel – integreert. Cliëntgerichtheid is hierbij essentieel, waarbij de zorgvrager centraal staat en men handelt in functie van het welzijn van de patiënt.
* **Zorgzaamheid:** Dit is de attitude van betrokkenheid in de zorg die zich uit in concrete zorgverlening. Het impliceert een menslievende en gezamenlijke benadering van zorg.
#### 4.1.3 Analyse van de handeling
De handeling wordt geanalyseerd aan de hand van de vier aspecten (intentie, handeling, gevolgen, context) en getoetst aan de criteria menswaardigheid en zorgzaamheid. Dit gebeurt vanuit het holistische mensbeeld dat de mens beschouwt als een lichamelijk, psychisch, sociaal en zingevend (existentieel) wezen. De toetsing aan het holistische mensbeeld gebeurt door de handeling te evalueren in relatie tot deze verschillende aspecten van de patiënt.
> **Tip:** Mens-waardig handelen betekent cliëntgericht handelen, waarbij de zorgvrager centraal staat en men stipt en nauwkeurig handelt in het belang van de patiënt.
#### 4.1.4 De drie handelingsterreinen
1. **Micro niveau:** De individuele, unieke mens.
2. **Meso niveau:** De menselijke relaties tussen mensen.
3. **Macro niveau:** De structurele zorgrelaties, zoals de gezondheidszorg, gezondheidsrecht, ziekenhuis en afdeling.
De beoordeling van een handeling op deze drie niveaus helpt om de impact van de zorg op verschillende lagen te begrijpen en gerichte interventies te formuleren.
> **Voorbeeld:** In de casus van de patiënte die herhaaldelijk om de bedpan belt, kan het micro niveau de fysieke en psychische impact op de patiënte betreffen. Het meso niveau kan de relatie tussen de patiënte en de verpleging onder druk zetten. Het macro niveau kan structurele problemen binnen de afdeling blootleggen, zoals personeelstekort dat leidt tot trage reacties.
### 4.2 Het ethische stappenplan: een integratieve kringloop
Het ethische stappenplan is een cyclus van vier elementen, ontworpen om professioneel ethisch oordelen te leren en toe te passen. Het is een systematisch, gestructureerd en doelgericht proces dat streeft naar menswaardige en menslievende zorg. Dit plan integreert diverse ethische bouwstenen, zoals de kenmerken van ethiek, de aspecten van een handeling, de zorgfasen van Tronto, en netwerkrelaties.
#### 4.2.1 De vier elementen van het stappenplan
Het stappenplan is een kringloop die steeds opnieuw doorlopen wordt en is toekomstgericht:
1. **Zorgrelatie met de patiënt (PT):** Dit is het startpunt en de kern van het proces. Er wordt nagegaan of er een patiëntgerichte houding is en of de patiënt ethisch kan mee-denken. De zorgrelatie met de patiënt staat voor alles.
2. **Relevante feiten:** Identificeren en verzamelen van alle feitelijke informatie die relevant is voor de ethische beoordeling.
3. **Ethische analyse van knelpunten en doelen:** Hierbij worden de waarden en normen die op het spel staan geïdentificeerd. Er wordt geanalyseerd wat de ethische knelpunten zijn en welke doelen nagestreefd moeten worden om menswaardige zorg te realiseren.
4. **Zorgplan en evaluatie:** Dit omvat het formuleren van een zorgplan gebaseerd op de ethische analyse en het evalueren van de effectiviteit van de geboden zorg. Hierbij wordt gekeken wat werkt en wat niet, om de zorg continu te verbeteren.
> **Tip:** Dit stappenplan is een doorlopende cyclus. Na de evaluatie van het zorgplan, zal er opnieuw gekeken worden naar de zorgrelatie, feiten, ethische analyse en een aangepast zorgplan, waardoor de zorg continu wordt aangescherpt.
#### 4.2.2 Formuleren van interventies: SMART
Wanneer interventies geformuleerd worden binnen dit stappenplan, is het cruciaal dat deze SMART geformuleerd zijn:
* **Specifiek:** Duidelijk omschreven wat er moet gebeuren.
* **Meetbaar:** Er moet een manier zijn om de voortgang te meten.
* **Acceptabel:** De interventie moet aanvaardbaar zijn voor alle betrokkenen.
* **Realistisch:** De interventie moet uitvoerbaar zijn binnen de gegeven context.
* **Tijdgebonden:** Er moet een duidelijke tijdsindicatie zijn voor de uitvoering.
> **Voorbeeld van een SMART geformuleerde interventie:** "Bij de eerstvolgende bel van de patiënt zal ik, na het afronden van de huidige taak, direct de bedpan van mevrouw legen en schoonmaken, en haar informeren over de verwachte wachttijden bij toekomstige verzoeken."
#### 4.2.3 Evaluatie van zorgplannen
Het is belangrijk te beseffen dat een heel zorgplan zelden in één keer volledig getoetst kan worden. Echter, na elke uitgevoerde handeling kan er worden vastgesteld of de menslievende zorg nog niet is bereikt, wat aangeeft dat verdere actie noodzakelijk is.
> **Tip:** Het stappenplan is een leidraad voor professioneel ethisch leren en handelen, gericht op het continu verbeteren van de zorgkwaliteit door middel van systematische ethische reflectie en actie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ethische kubus | Een instrument ontwikkeld om concrete handelingen te toetsen op menswaardigheid en zorgzaamheid, bestaande uit meerdere vlakken die verschillende aspecten van de handeling en de mens belichten. Het dient ter ondersteuning van normatieve ethiek. |
| Normatieve ethiek | Een tak van de ethiek die zich bezighoudt met het vaststellen van normen, waarden en principes die bepalen wat juist of verkeerd handelen is. Het tracht een basis te leggen voor ethisch oordelen en gedrag. |
| Descriptieve ethiek | Een tak van de ethiek die zich richt op het beschrijven en analyseren van bestaande morele systemen, overtuigingen en gedragingen zonder deze direct te beoordelen of normen voor te schrijven. |
| Menswaardigheid | Het principe dat elke mens een inherente waarde en waardigheid bezit, onafhankelijk van omstandigheden of prestaties. Dit impliceert respect voor de fundamentele rechten en de autonomie van elk individu. |
| Zorgzaamheid | De attitude en het handelen dat gericht is op het welzijn en de behoeften van anderen, gekenmerkt door betrokkenheid, empathie en een proactieve houding om zorg te verlenen. |
| Holistisch mensbeeld | Een visie op de mens die de totale persoon in beschouwing neemt, inclusief de lichamelijke, psychische, sociale en existentiële dimensies, in plaats van zich te beperken tot geïsoleerde aspecten. |
| Intenties | De gedachten, motieven en voornemens die aan een handeling voorafgaan en de drijfveer vormen achter het gedrag van een persoon. In ethische zin wordt getoetst of deze intenties moreel juist zijn. |
| Handeling | De concrete actie of het gedrag dat een persoon uitvoert. Bij ethische analyse worden zowel de intentie, de handeling zelf, als de gevolgen ervan beoordeeld. |
| Gevolgen | De uitkomsten of effecten die voortvloeien uit een bepaalde handeling. Ethische beoordeling kijkt naar de impact van deze gevolgen op de betrokkenen en de situatie. |
| Micro niveau | Het niveau van de individuele, unieke mens, waarbij de zorg toegespitst is op de persoonlijke behoeften, wensen en omstandigheden van de patiënt. |
| Meso niveau | Het niveau van menselijke relaties tussen mensen, zoals de interactie tussen zorgverlener en patiënt, of tussen verschillende zorgprofessionals binnen een team. |
| Macro niveau | Het niveau van structurele zorgrelaties, zoals het beleid van een gezondheidszorginstelling, wetgeving, of maatschappelijke structuren die de zorg beïnvloeden. |
| SMART formuleren | Een methode om doelen of interventies specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden te formuleren, teneinde een duidelijke en uitvoerbare aanpak te garanderen. |
| Zorgvragergericht | Een benadering in de zorg waarbij de patiënt of cliënt centraal staat, met focus op zijn of haar individuele behoeften, wensen en participatie in het zorgproces. |
Cover
1VET_23-24_ethiekindezorg_1-moeitewaard (1).pptx
Summary
# Inleiding tot ethiek in de zorg: waarden en normen
Dit onderwerp introduceert de fundamentele concepten van ethiek in de zorg, met een specifieke focus op de rol van waarden en normen in professioneel handelen.
## 1. Kernconcepten: waarden en normen in de zorg
### 1.1 De betekenis van waarden
#### 1.1.1 Definitie van waarden
Waarden worden gedefinieerd als een oordeel over wat waardevol, belangrijk en juist is om na te streven. Ze verschillen van materiële waarde en eigenbelang. Waarden motiveren en legitimeren menselijk handelen, zowel voorafgaand als achteraf aan een actie.
> **Tip:** Waarden moet je "waarmaken". Wat je doet en zegt, laat zien hoe belangrijk iets werkelijk voor je is.
#### 1.1.2 Oefening in het identificeren van waarden
Om waarden te herkennen, kan men zich afvragen:
* Wat is belangrijk om te hebben of te doen?
* Waarom zijn we hier?
* Waarom zou iemand (bijvoorbeeld een verpleegkundige) een bepaalde handeling verrichten?
* Aan wat herken je iemands toewijding of "hart" voor het werk?
#### 1.1.3 Persoonlijke en gedeelde waarden
Waarden zijn zowel persoonlijk als gedeeld. Ieder individu heeft een uniek waardenpatroon, maar bepaalde waarden worden breed gedragen binnen een samenleving, groep of organisatie.
#### 1.1.4 Waarden in de verpleegkunde
Beroepswaarden in de verpleegkunde omvatten onder andere respect voor de rechten van de mens, het recht op leven en keuze, waardigheid en respectvolle behandeling. Zorg moet respectvol worden verleend, zonder beperkingen op basis van leeftijd, huidskleur, levensbeschouwing, cultuur, handicap, ziekte, gender, seksuele geaardheid, nationaliteit, politiek, ras of sociale status.
> **Voorbeeld:** De missietekst van een zorgorganisatie kan waarden zoals een warme, open omgeving, respect, en rekening houden met iemands persoonlijke waarden weerspiegelen.
### 1.2 De rol van normen
#### 1.2.1 Definitie van normen
Normen zijn, al dan niet in regels gegoten, overtuigingen over wat mensen moeten doen (of juist niet mogen doen). Ze dienen ter bescherming van één of meerdere waarden.
#### 1.2.2 De relatie tussen waarden en normen
Door te observeren welke normen iemand hanteert, kan men afleiden welke waarden die persoon belangrijk vindt. Normen zijn de concrete uitingen van onderliggende waarden.
> **Tip:** Normen kunnen worden herkend aan termen als "moeten", "(niet) mogen", "willen" en "recht hebben op".
### 1.3 Verschillende niveaus van waarden en normenbepaling
#### 1.3.1 Macro, meso en micro niveau
Waarden en normen worden op verschillende niveaus bepaald:
* **Maatschappij (macro niveau):** Algemene maatschappelijke opvattingen en wetgeving.
* **Groep of organisatie (meso niveau):** Interne regels, missies en visies van een zorginstelling.
* **Individu (micro niveau):** Persoonlijke overtuigingen en morele kompas van een zorgverlener.
* **Situatie (context):** De specifieke omstandigheden van een zorgsituatie kunnen de toepassing van waarden en normen beïnvloeden.
### 1.4 Voorbeelden en oefeningen
#### 1.4.1 Casus "rolstoel"
De casus van de patiënt in de rolstoel die huilt omdat hij vastgebonden werd achtergelaten, illustreert een conflict tussen waarden en normen. Vragen die hierbij centraal staan zijn:
* Wat is goede zorg in deze situatie?
* Welke kernwoorden kenmerken goede zorg (bijv. privacy, respectvolle communicatie, mensgerichtheid)?
* Wat had de verpleegkundige anders kunnen doen?
* Hoe beïnvloeden de waarden en normen van de zorgvrager en de zorgverlener het professioneel handelen?
#### 1.4.2 Waardeprioriteiten
Oefeningen in het identificeren van persoonlijke waardeprioriteiten helpen om inzicht te krijgen in wat men zelf als belangrijk beschouwt. Een lijst van 18 mogelijke waarden kan dienen als leidraad.
> **Voorbeeld:** Een lijst van 18 mogelijke waarden kan omvatten: een comfortabel leven, een opwindend leven, gevoel van voldoening, wereldvrede, schoonheid, gelijkheid, familiale geborgenheid, vrijheid, tevredenheid en geluk, innerlijke harmonie, rijpe liefde, nationaal gevoel, genot en plezier, een door God aanvaard leven, zelfrespect, sociale erkenning, ware vriendschap, en wijsheid.
#### 1.4.3 Herkennen van waarden en normen in teksten
Het analyseren van missie- en visieteksten van zorgorganisaties, of getuigenissen van zorgverleners, kan helpen bij het herkennen en formuleren van waarden en normen.
### 1.5 Leerdoelen met betrekking tot waarden en normen
Na het bestuderen van dit onderwerp, dient de student in staat te zijn om:
* 'Waarde' en 'norm' te definiëren en hun onderlinge verhouding te schetsen.
* Het eigen waarden- en normenpatroon te omschrijven en toe te lichten met voorbeelden.
* De waarden- en normenpatronen van anderen te omschrijven door aandachtige observatie van hun handelen en zeggen.
* Waarden en normen te herkennen en in eigen woorden te formuleren.
* Beroepswaarden te identificeren.
* Waarden zoals "menswaardigheid", "zorgvragergerichte zorg" en "welzijn van de zorgvrager" te integreren als toetsstenen voor ethisch denken, voelen en handelen.
---
# Beroepswaarden en professioneel handelen
Dit deel behandelt beroepswaarden specifiek binnen de verpleegkunde, hoe deze waarden zich verhouden tot de missie en visie van zorgorganisaties en hoe ze professioneel handelen beïnvloeden.
### 2.1 De definitie van waarden en normen
#### 2.1.1 Waarden
Waarden worden gedefinieerd als een oordeel over wat waardevol, belangrijk en juist is om na te streven. Ze zijn niet gerelateerd aan geld of eigenbelang, maar motiveren en legitimeren menselijk handelen, zowel voorafgaand aan als na afloop van een actie. Het uitdragen van waarden wordt zichtbaar in het feitelijke handelen.
> **Tip:** Waarden moet je "waarmaken"; wat je doet en zegt, reflecteert wat je werkelijk belangrijk vindt.
#### 2.1.2 Normen
Normen zijn, al dan niet in regels gegoten, overtuigingen over wat mensen wel of niet zouden moeten doen. Ze dienen ter bescherming van één of meerdere waarden. De normen die mensen hanteren, geven ook inzicht in wat zij belangrijk vinden (hun waarden). Normen kunnen uitgedrukt worden als "moeten", "(niet) mogen", "willen" of "recht hebben op".
#### 2.1.3 De onderlinge relatie
Waarden en normen worden bepaald door verschillende niveaus:
* De maatschappij (macroniveau)
* De groep of organisatie (mesoniveau)
* Het individu (microniveau)
* De specifieke situatie (context)
### 2.2 Beroepswaarden in de verpleegkunde
De verpleegkunde kent specifieke beroepswaarden, zoals beschreven door het ICN (International Council of Nurses). Deze waarden omvatten:
* Het respect voor de rechten van de mens, inclusief culturele rechten, het recht op leven en keuze, waardigheid en het recht om met respect behandeld te worden.
* Het leveren van respectvolle verpleegkundige zorg, zonder beperkingen op basis van leeftijd, huidskleur, levensbeschouwing, cultuur, handicap, ziekte, gender, seksuele geaardheid, nationaliteit, politiek, ras of sociale status.
#### 2.2.1 Verhouding tot missie en visie van zorgorganisaties
Zorgorganisaties formuleren hun missie en visie, die de waarden en normen weerspiegelen die binnen de organisatie nagestreefd worden. Een voorbeeld hiervan is een missietekst die vanuit een christelijke visie een warme, open omgeving biedt waar iedereen welkom is en waar elke persoon met respect wordt behandeld, ongeacht herkomst, ideologie of sociale status. Rekening houden met de waarden die de patiënt belangrijk vindt, is hierbij cruciaal.
> **Voorbeeld:** Een missietekst die stelt dat "iedere persoon met respect wordt behandeld, ongeacht herkomst, ideologie of sociale status", vertaalt de waarde van respect naar een concrete norm voor het handelen van zorgverleners.
#### 2.2.2 Invloed op professioneel handelen
Professioneel handelen als verpleegkundige wordt direct beïnvloed door waarden en normen. De verpleegkundige dient zich bewust te zijn van de eigen waarden en normen, alsook die van de zorgvrager, en hoe deze het handelen beïnvloeden. Dit leidt tot ethisch verantwoord handelen en het vervullen van een voorbeeldfunctie.
> **Tip:** Een student die een negatieve stage-ervaring deelt op sociale media, raakt aan de kern van professioneel handelen en ethische reflectie. De vraag is hoe deze situatie geleid had moeten worden om de zorg "goed" te noemen.
### 2.3 Reflectie op professioneel handelen
#### 2.3.1 De rol van de verpleegkundige
De verpleegkundige is zich bewust van de waarden en normen van zichzelf en de zorgvrager, en hoe deze het professioneel handelen beïnvloeden. Daarnaast handelt de verpleegkundige op ethisch verantwoorde wijze en vervult zij een voorbeeldfunctie.
> **Voorbeeld:** In de casus van de patiënt in de rolstoel, die zich vastgebonden voelt en publiekelijk in een gang wordt geplaatst, rijzen ethische vragen rondom privacy, menswaardigheid en respect. Wat had de verpleegkundige anders kunnen doen?
#### 2.3.2 Leren van ethische dilemma's
Ethische dilemma's, zoals geschetst in de casus van de patiënt in de rolstoel, bieden bouwstenen voor het leren stellen van kritische ethische vragen en het zoeken naar antwoorden. Het gaat om het omzetten van wat belangrijk is voor alle betrokkenen in de praktijk, het omgaan met meningsverschillen en het leren van (negatieve) ervaringen.
#### 2.3.3 Waarde en normenpatroon
Het begrip van waarden en normen omvat:
* Het definiëren en correct hanteren van waarden en normen, en het schetsen van hun onderlinge verhouding.
* Het omschrijven en toelichten van het eigen waarden- en normenpatroon met voorbeelden.
* Het omschrijven van de waarden- en normenpatronen van anderen door aandachtige observatie van hun gedrag en uitspraken.
* Het herkennen en in eigen woorden formuleren van waarden en normen.
* Het integreren van beroepswaarden zoals "menswaardigheid", "zorgvrager gerichte zorg" en "welzijn van de zorgvrager" als toetsstenen voor ethisch denken, voelen en handelen.
---
# Leerdoelen, studiemateriaal en evaluatie
Dit onderdeel behandelt de praktische invulling van de cursus, met specifieke aandacht voor de leerdoelen, het beschikbare studiemateriaal en de evaluatiemethoden.
### 3.1 Leerdoelen (DLR's)
De leerdoelen van de cursus, ook wel Domeinspecifieke Leerresultaten (DLR's) genoemd, geven aan waar studenten naartoe werken en wat zij aan het einde van de cursus moeten kunnen. Ze vormen de leidraad voor het leerproces.
#### 3.1.1 De rol van DLR's
DLR's definiëren de verwachte competenties en kennis die studenten moeten verwerven. Ze zijn cruciaal voor het structureren van de cursusinhoud en het beoordelen van de voortgang.
#### 3.1.2 Specifieke DLR's voor Ethiek in de Zorg
Voor deze cursus ligt de focus op de volgende DLR's:
* **Bewustzijn van waarden en normen:** De verpleegkundige is zich bewust van de waarden en normen van zichzelf en de zorgvrager, en hoe deze het professioneel handelen beïnvloeden. Dit omvat het kunnen herkennen en formuleren van waarden en normen, zowel bij zichzelf als bij anderen door observatie van hun gedrag en uitspraken.
* **Ethisch verantwoord handelen:** De verpleegkundige handelt op ethisch verantwoorde wijze. Dit wordt getoetst aan beroepswaarden zoals "menswaardigheid", "zorgvragergerichte zorg" en "welzijn van de zorgvrager".
* **Voorbeeldfunctie:** De verpleegkundige vervult een voorbeeldfunctie voor anderen.
#### 3.1.3 Waarden en normen in de praktijk
De casus van de rolstoelgebruiker illustreert hoe de interpretatie van "goede zorg" afhankelijk is van individuele perspectieven en waarden. Kernwoorden voor goede zorg zijn privacy, respectvolle communicatie, respect, mensgerichtheid en empathie.
* **Waarden** worden gedefinieerd als oordelen over wat waardevol, belangrijk en juist is om na te streven. Ze motiveren en legitimeren menselijk handelen. Waarden kunnen persoonlijk zijn, maar ook gedeeld worden. Ze geven aan wat iemand belangrijk vindt.
* **Normen** zijn overtuigingen, al dan niet in regels gegoten, over wat mensen moeten doen of niet mogen doen. Ze beschermen waarden. Normen kunnen worden uitgedrukt als "moeten", "(niet) mogen", "willen" of "recht hebben op".
Waarden en normen worden bepaald door verschillende niveaus: de maatschappij (macro), de groep of organisatie (meso), het individu (micro) en de specifieke situatie (context).
**Voorbeelden van waarden:**
* Een comfortabel leven
* Een opwindend leven
* Een gevoel van voldoening
* Wereldvrede
* Gelijkheid, broederlijkheid, solidariteit
* Vrijheid
* Zelfrespect en zelfwaardering
* Wijsheid
Beroepswaarden in de verpleegkunde omvatten respect voor mensenrechten, recht op leven en keuze, waardigheid, en respectvolle behandeling, onafhankelijk van leeftijd, huidskleur, levensbeschouwing, cultuur, handicap, ziekte, gender, seksuele geaardheid, nationaliteit, politiek, ras of sociale status.
#### 3.1.4 Leren kritische (ethische) vragen stellen
Ethiek biedt bouwstenen om kritische (ethische) vragen te stellen over wat belangrijk is voor alle betrokkenen in de zorg, hoe dit in de praktijk om te zetten, hoe om te gaan met meningsverschillen, en wat men als student kan leren van (negatieve) ervaringen. Het doel is om te leren deze vragen te stellen en antwoorden te zoeken.
### 3.2 Studiemateriaal
Het studiemateriaal is divers en ontworpen om het leerproces te ondersteunen.
#### 3.2.1 Overzicht studiemateriaal
* **Handboek:** "Handbook Van Den Eynde - Fransen" (2008) biedt theoretische achtergrond.
* **Cursusnota's:** Bevatten uitleg, verwerkingsruimte, oefeningen en leerdoelen per les.
* **Artikels:** Aanvullend leesmateriaal.
* **Canvas/website:** Digitale bronnen en informatie.
* **Digitale documenten:** Zoals de studiewijzer, die systematisch informatie over een opleiding onderdeel biedt volgens ECTS-normen, inclusief inhoud, studietijdsbelasting, toelatingsvoorwaarden en evaluatievormen.
#### 3.2.2 Verwerking en zelfstudie
* **Oefeningen:** Zowel in de cursus, online, als in het handboek, worden aangeboden ter oefening en om de stof te verwerken. Het actief aan de slag gaan met leermateriaal leidt tot betere resultaten. Het goed kunnen uitleggen aan anderen is een indicatie van begrip.
* **Studiegroepjes:** Stimuleren samenwerking en peer feedback.
* **Lesvoorbereidings-oefeningen:** Studenten maken voor elke les een voorbereiding, die besproken wordt in studiegroepjes en waar gerichte feedback op kan worden gevraagd.
* **Zelfstudie-opdrachten:** Zoals de "caritas cahier" (verwerkingsopdracht 10).
* **Inlevingsproject:** "Zorgethisch lab de spiegeling".
#### 3.2.3 Praktische afspraken en communicatie
* **Studiewijzer:** Biedt begeleiding bij het leerproces.
* **Contact met docent:** Bij voorkeur via e-mail met vermelding van cursus, opleiding, fase en campus. Een vaste handtekening in Thomas More e-mails met naam, fase, opleiding en campus is vereist.
* **Canvas FAQ:** Antwoorden op veelgestelde vragen.
* **Geen oefeningen mailen:** Deze moeten via Canvas geüpload worden.
### 3.3 Evaluatie
De evaluatie van de cursus is gestructureerd en bestaat uit een schriftelijk examen en permanente evaluatie.
#### 3.3.1 Examen
* **Vorm:** Schriftelijk examen in januari.
* **Weging:** 17/20 punten van het totale OPO (Onderwijs- enexamenregeling).
* **Inhoud:** Open vragen en multiple-choice vragen over de verhouding ethiek/recht.
* **Voorwaarde:** Slagen voor het examen is een voorwaarde om te kunnen slagen voor het OPO.
#### 3.3.2 Permanente evaluatie
* **Weging:** 3/20 punten van het totale OPO.
* **Deelnamevoorwaarde:** Constructieve deelname is vereist. Zonder deze deelname kan men maximaal 9/20 punten behalen voor het OPO.
* **Inhoud:** De specifieke inhoud van de permanente evaluatie wordt niet gedetailleerd beschreven in dit overzicht, maar is een integraal onderdeel van de beoordeling.
#### 3.3.3 Proefexamen en voorbereiding
* Een proefexamen is beschikbaar om studenten een beeld te geven van het soort vragen en de beoordelingswijze.
* Studenten worden aangemoedigd om zelf examenvragen te bedenken gebaseerd op de lesstof.
#### 3.3.4 Belang van deelname
Deelname aan het examen en de permanente evaluatie is essentieel om te kunnen slagen voor het vak. Zonder deelname aan de permanente evaluatie is het maximale cijfer voor het OPO beperkt.
> **Tip:** Maak gebruik van de studiewijzer om een duidelijk overzicht te krijgen van alle cursusonderdelen, leerdoelen en evaluatiemomenten.
>
> **Tip:** Werk actief met de aangeboden oefeningen en bespreek deze in studiegroepjes om je begrip te verdiepen en je voor te bereiden op het examen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ethiek | Een tak van de filosofie die zich bezighoudt met morele principes en waarden die menselijk gedrag sturen, met name in relatie tot wat goed of fout is. |
| Waarden | Overtuigingen over wat waardevol, belangrijk en juist is om na te streven; ze motiveren en legitimeren menselijk handelen. |
| Normen | Overtuigingen, al dan niet in regels gegoten, over wat mensen moeten doen of niet mogen doen; ze beschermen waarden. |
| Goede zorg | Zorg die wordt gekenmerkt door respect, mensgerichtheid, privacy van de patiënt en goede communicatie, rekening houdend met de gemoedstoestand en wensen van de patiënt. |
| Casus rolstoel | Een concrete casus die de ethische dilemma's rondom een patiënt in een rolstoel illustreert, waarbij privacy, respect en passende zorg centraal staan. |
| Privacy van de PT | Het recht van de patiënt om zijn of haar persoonlijke informatie en lichamelijke integriteit te beschermen tegen ongepaste inzage of inmenging. |
| Mensgerichtheid | Een benadering in de zorg die de patiënt centraal stelt, met aandacht voor diens individuele behoeften, gevoelens en waardigheid. |
| WaardePrioriteiten | De rangschikking van verschillende waarden op basis van hun belangrijkheid voor een individu of groep, waarbij de topwaarden leidend zijn voor besluitvorming en gedrag. |
| Beroepswaarden | Specifieke waarden die essentieel zijn voor een bepaald beroep, zoals respect voor mensenrechten, waardigheid en non-discriminatie binnen de verpleegkunde. |
| Missietekst | Een officiële verklaring van een zorgorganisatie die de fundamentele doelstellingen, visie en waarden van de organisatie weergeeft. |
| DLR (Domeinspecifiek Leerresultaat) | Een specifieke leeruitkomst die aantoont wat een student na het doorlopen van een opleiding of cursus moet weten en kunnen in een bepaald domein. |
| ECTS (European Credits Transfer System) | Een systeem dat wordt gebruikt in het hoger onderwijs om studietijd en studieprestaties te meten en te vergelijken tussen verschillende instellingen en landen. |
| Zorgethiek | Een ethische benadering die zich richt op de ethische aspecten van zorgrelaties, met nadruk op zorgzaamheid, empathie en verantwoordelijkheid binnen de hulpverlening. |
| Meervoudig leren denken | Het vermogen om een probleem of situatie vanuit verschillende perspectieven te benaderen en verschillende antwoorden of oplossingen te overwegen. |
Cover
1VET_25-26_Ethiekindezorg_4_kenmethiek-kruispuntdenken (1).pptx
Summary
# Het ethische perspectief van de verpleegkundige
Dit onderwerp verkent de professionele en systematische benadering van ethische dilemma's in de verpleegkunde, met nadruk op waarden, normen en een ethisch verantwoorde houding.
### 1.1 De basis van verpleegkundige ethiek
Verpleegkundige ethiek gaat verder dan het algemene geweten; het vereist een professionele, systematische en gestructureerde aanpak. Verpleegkundigen zijn niet alleen zorgverleners maar zetten hun talenten in binnen een maatschappelijke context en hanteren een ethische professionele houding. Dit houdt in:
* Bewustzijn van eigen waarden en normen, en die van de zorgvrager, en hoe deze het professioneel handelen beïnvloeden.
* Handelen op een ethisch verantwoorde wijze.
* Vervullen van een voorbeeldfunctie.
* Een houding van verantwoordelijkheidszin tonen, conform wetgeving en beroepscodes.
* Kritisch zijn ten opzichte van een ethisch beleid.
De kernvragen binnen het ethische perspectief zijn:
* Doen we wat goed is?
* Wat is het goede om te doen?
* Hoe moeten we zijn?
* Wat is goede zorg en hoe realiseren we die?
Deze vragen leiden tot een verdere uitklaring van wat men als 'goed' beschouwt, zoals menswaardige en menslievende zorg.
### 1.2 Kenmerken van het ethisch perspectief
Het ethisch perspectief in de verpleegkunde kenmerkt zich door de volgende vier aspecten:
#### 1.2.1 Normatief
Dit betekent dat er een standpunt wordt ingenomen door een afweging te maken van:
* **Waarden:** Oordelen over wat juist is om na te streven.
* **Normen:** Overtuigingen over wat gedaan moet worden om waarden in de praktijk te brengen.
> **Voorbeeld:** In de casus "Vals Alarm" kan de waarde 'kwaliteitsvolle zorg' centraal staan. Een bijbehorende norm zou kunnen zijn: "Als verpleegkundige zorg ik ervoor dat de patiënt de juiste medicatie ontvangt en informeer patiënten en/of naasten tijdig bij problemen." De Wet op de Rechten van de Patiënt benadrukt ook waarden zoals menselijke waardigheid, zelfbeschikking en recht op kwaliteitsvolle dienstverlening.
#### 1.2.2 Anti-dogmatisch
Dit impliceert een openheid voor discussie en het erkennen van verschillende perspectieven. Hoewel een sterk verwoord standpunt kan duiden op het belang van een kwestie, staat anti-dogmatisme open voor dialoog.
* **Openheid creëren:** Vraag jezelf af waarom iemand iets belangrijk vindt en breng de achterliggende waarden en normen ter sprake.
* **Communicatietip:** Gebruik de "hoe zie je dat?" of "Ik denk dat jij ... belangrijk vindt, klopt dat?" vraag in plaats van de directe "waarom?" vraag, om de ander niet in de verdediging te drukken.
Er zijn echter grenzen aan deze openheid, die bijvoorbeeld door beroepsgroepen of wetgeving worden vastgelegd.
#### 1.2.3 Intersubjectief-argumentatief
Dit kenmerk benadrukt het belang van het erkennen van anderen, hun waarden en argumenten. Het gaat om het gezamenlijk zoeken naar oplossingen.
* **Erkenning van anderen:** Wat is voor hen waardevol?
* **Samen zoeken:** Argumenten worden gedeeld en afgewogen (door middel van 'want', 'omdat', 'als...dan', 'is belangrijker dan', 'maar').
#### 1.2.4 Alpartijdig
Dit houdt in dat ieders belangen worden meegewogen, met speciale aandacht voor degenen die niet voor zichzelf kunnen opkomen. Het beroep van verpleegkundige vereist belangenbehartiging van de cliënt en collegialiteit.
* **Afwegen van posities:** Houd rekening met de rollen van patiënt, collega, contactpersoon, etc.
* **Professionele kaders:** Beroepswaarden, normen en wetgeving spelen een rol.
> **Tip:** Alpartijdigheid betekent niet dat je het met iedereen eens moet zijn of met iedereen hebt hoeven praten. Het gaat om het meewegen van de verschillende belangen en perspectieven.
### 1.3 Ethisch redeneren en diversiteit
Ethisch redeneren vereist een kritische reflectie op de eigen houding en die van anderen, met behulp van de vier kenmerken. Bij het toepassen van deze kenmerken op casuïstiek, is het belangrijk om te vragen:
* Welke waarden worden afgewogen (normatief)?
* Wiens visie is bevraagd (anti-dogmatisch)?
* Wiens waarden zijn opgenomen in de redenering (intersubjectief)?
* Wie is vergeten (alpartijdig)?
Diversiteit speelt hierin een cruciale rol. Iedereen heeft een unieke identiteit die gevormd wordt door verschillende assen, zoals:
* Gezondheid
* Leeftijd
* Arbeidssituatie
* Sekse en seksuele oriëntatie
* Scholing
* Woonsituatie
* Etnisch-culturele achtergrond
* Religieuze-levensbeschouwelijke overtuiging
* Familiale situatie
* Financiële situatie
Dit wordt ook wel **kruispuntdenken** of **intersectionality** genoemd. Het helpt om:
* Aandacht te hebben voor diegenen die je dreigt te vergeten (andere assen).
* Potentiële bondgenoten te herkennen in de zoektocht naar goede zorg.
* Situaties te ontleden, bijvoorbeeld waarom een patiënt medicatie niet volgens voorschrift inneemt.
Het onderscheid tussen gelijk en gelijkwaardig is belangrijk, met als doel toegankelijke, rechtvaardige en inclusieve zorg te bieden, waarbij hinderpalen worden weggenomen en iedereen een volwaardige participant is.
> **Tip:** Het herkennen van de impact van identiteitsassen op sociale posities, zoals aangetoond in de "doll test", helpt om bewust te worden van mogelijke vooroordelen en ongelijke kansen.
---
# Kenmerken van ethisch redeneren
Het ethisch perspectief kenmerkt zich door vier fundamentele eigenschappen: normatief, anti-dogmatisch, intersubjectief-argumentatief en alpartijdig. Deze kenmerken vormen de basis voor het systematisch en gestructureerd maken van ethische afwegingen in de professionele context.
### 2.1 Het normatieve karakter
Het normatieve karakter houdt in dat in ethisch redeneren een standpunt wordt ingenomen door middel van de afweging van waarden en normen.
* **Waarden** zijn datgene wat juist is om na te streven en als nastrevenswaardig wordt beschouwd.
* **Normen** zijn overtuigingen over wat men moet doen om waarden in de praktijk te brengen.
Deze waarden en normen beïnvloeden het professioneel handelen als verpleegkundige en vereisen een bewuste afweging. In de gezondheidszorg is het streven naar "goede zorg" een centrale waarde, die verder uitwerking behoeft in specifieke normen.
> **Tip:** Het expliciet benoemen van de waarden en normen die aan de basis liggen van een beslissing helpt om de ethische redenering transparant en verdedigbaar te maken.
**Voorbeeld:**
De Wet op de Rechten van de Patiënt (2002) stelt dat de patiënt recht heeft op kwaliteitsvolle dienstverstrekking die beantwoordt aan zijn behoeften, met eerbiediging van zijn menselijke waardigheid en zelfbeschikking, en zonder onderscheid. Hierin zijn onder andere de waarden respect/eerbied, waardigheid, gelijkwaardigheid en de norm om kwaliteitsvolle zorg te verstrekken te herkennen.
### 2.2 Het anti-dogmatische karakter
Het anti-dogmatische karakter van ethisch redeneren betekent dat men openstaat voor discussie en kritiek. Een fel verwoorde mening kan juist een signaal zijn van het belang dat de spreker aan het onderwerp hecht. Ethisch handelen is niet hetzelfde als dogmatisch zijn; het omvat het nemen van een duidelijk ethisch standpunt, maar ook het erkennen en overwegen van andere perspectieven.
* Het is belangrijk om te luisteren naar het verhaal achter het verhaal en de emoties die iemand uit.
* Men dient niet aan te nemen dat iets onbespreekbaar is enkel omdat het "scherp" is verwoord.
* Een open houding herkent men aan het rekening houden met verschillende personen en standpunten.
* Bespreken met anderen is essentieel om open te staan voor gesprek.
Er zijn echter grenzen aan deze openheid, bijvoorbeeld vastgelegd door de beroepsgroep of in de samenleving door wetgeving.
> **Tip:** Om openheid te creëren bij de ander, vraag je af: "Waarom vindt die persoon dit belangrijk?" Zoek naar de achterliggende waarden en normen. In een gesprek kan de "waarom"-vraag soms defensieve reacties oproepen. Vragen als "Hoe zie je dat?" of "Ik denk dat jij ... belangrijk vindt, klopt dat?" klinken neutraler en bevorderen een open gesprek.
### 2.3 Het intersubjectief-argumentatieve karakter
Dit kenmerk benadrukt het belang van het erkennen van anderen en hun perspectieven.
* **Anderen erkennen:** Het is cruciaal om te begrijpen wat voor anderen waardevol is.
* **Argumenten:** Anderen hebben ook argumenten die meegewogen moeten worden. Het proces is subject-argumentatief, waarbij de (voelende, denkende, handelende) persoon centraal staat en argumenten worden gedeeld.
* **Hulpwoorden:** Woorden als "want", "omdat", "als...dan", "...is belangrijker dan...omdat...", en "indien..." zijn belangrijk om argumentaties te structureren.
Samen zoeken naar oplossingen, waarbij verschillende standpunten worden meegenomen, is de kern van dit karakter.
### 2.4 Het alpartijdige karakter
Alpartijdigheid betekent dat ieders belangen worden meegewogen. Dit vereist een oog voor degenen die niet voor zichzelf kunnen opkomen. Het beroep van verpleegkundige impliceert de behartiging van de belangen van de cliënt en collegialiteit, waarbij rekening wordt gehouden met verschillende posities (patiënt, collega, contactpersoon, etc.) en beroepswaarden, normen en wetgeving.
* Het is niet noodzakelijk om met iedereen gepraat te hebben of het met iedereen eens te zijn.
* De verschillende posities en belangen moeten meegewogen worden.
* Beroepswaarden, normen en wetgeving zijn leidend.
> **Tip:** Het symbool van de ezel die niet twee keer over dezelfde steen struikelt, herinnert ons aan het vermijden van veelgemaakte redeneerfouten. Bij ethisch redeneren is het cruciaal om:
> * Te onderzoeken welke waarden worden afgewogen (normatief).
> * Te bevragen wiens visie is gehoord (anti-dogmatisch).
> * Te identificeren wiens waarden zijn opgenomen in de redenering (intersubjectief).
> * Te bepalen wie mogelijk vergeten is (alpartijdig).
De casus van het "Vals Alarm" kan geanalyseerd worden aan de hand van deze vier kenmerken. Verschillende perspectieven, zoals dat van de kinderen, de verpleegkundige, de stagiaire en de patiënten die mogelijk échte hulp nodig hebben, moeten worden overwogen. Ook diversiteit in de breedste zin van het woord (leeftijd, culturele achtergrond, financiële situatie, etc.) kan een rol spelen bij het bepalen wat 'goede zorg' is en hoe dit waargemaakt kan worden. Kruispuntdenken (intersectionality) helpt om verschillende identiteitsassen en hun impact op sociale posities te begrijpen, wat essentieel is voor alpartijdige zorg en inclusie.
---
# Ethisch redeneren en diversiteit
Dit onderwerp onderzoekt hoe diversiteit ethisch redeneren beïnvloedt, met een focus op kruispuntdenken en de verschillende assen die iemands identiteit en maatschappelijke positie bepalen, met als doel toegankelijke en inclusieve zorg te bevorderen.
## 3.1 De kern van ethisch redeneren
Ethisch redeneren draait om het systematisch en gestructureerd nadenken over wat 'goed' handelen is in de zorgcontext. Het is meer dan een persoonlijk geweten; het vereist een professionele houding die bewust is van waarden en normen, zowel van de zorgverlener als de zorgvrager, en hoe deze het professioneel handelen beïnvloeden. Een ethische professional neemt verantwoordelijkheid, handelt conform wet- en regelgeving, en staat kritisch ten opzichte van ethisch beleid. De basisvragen hierbij zijn: "Doen we wat goed is?", "Wat is het goede om te doen?" en "Hoe moeten we zijn?". De onderliggende vraag is altijd: "Wat is goede zorg en hoe maken we dit waar?".
### 3.1.1 Kenmerken van het ethisch perspectief
Een ethisch perspectief kenmerkt zich door vier belangrijke eigenschappen:
1. **Normatief:** Dit betekent dat er een standpunt wordt ingenomen door het afwegen van waarden (wat na te streven is) en normen (wat gedaan moet worden om waarden in de praktijk te brengen). Dit vereist het formuleren van wat juist is om te doen en de overtuigingen die hieraan ten grondslag liggen. Wetgeving, zoals de Wet op de Rechten van de Patiënt, kan hierbij leidend zijn, door bijvoorbeeld te stellen dat de patiënt recht heeft op kwaliteitsvolle dienstverlening, met eerbiediging van menselijke waardigheid en zelfbeschikking.
> **Tip:** Bij het identificeren van waarden en normen, denk na over wat voor de betrokkenen belangrijk is en hoe dit in concrete acties vertaald kan worden.
2. **Anti-dogmatisch:** Ethisch redeneren staat open voor discussie en het erkennen van verschillende perspectieven. Een fel verwoorde mening kan juist een signaal zijn van het belang dat iemand aan een bepaald punt hecht. Het is belangrijk om het verhaal achter het verhaal te beluisteren en niet aan te nemen dat iets onbespreekbaar is, ook al wordt het 'scherp' verwoord. Een open houding betekent rekening houden met verschillende personen en standpunten, en het bespreken van ethische kwesties met anderen. Er zijn echter grenzen aan deze openheid, bijvoorbeeld die vastgelegd zijn door beroepsgroepen of de samenleving in wetgeving.
> **Tip:** In een gesprek kan de "waarom vraag" confronterend overkomen. Vervang deze door "hoe zie je dat?" of "Ik denk dat jij ... belangrijk vindt, klopt dat?" om een neutralere en meer open sfeer te creëren.
3. **Intersubjectief-argumentatief:** Dit houdt in dat anderen erkend worden en dat er gekeken wordt naar wat voor hen waardevol is. Anderen hebben ook argumenten, en samen zoeken naar oplossingen is cruciaal. Argumenten worden ondersteund door redenen zoals "want", "omdat", "als... dan...", en door het benadrukken van de relatieve belangrijkheid van bepaalde zaken. Het meewegen van de belangen van verschillende partijen is essentieel.
4. **Alpartijdig (objectief):** Dit betekent dat de belangen van iedereen worden meegewogen, met speciale aandacht voor hen die niet voor zichzelf kunnen opkomen. Het beroep van verpleegkundige eist de behartiging van de belangen van de cliënt en collegialiteit. Dit impliceert niet dat iedereen het eens moet zijn met alle partijen, maar wel dat hun posities en belangen worden meegewogen, evenals beroepswaarden, normen en wetgeving.
> **Voorbeeld:** Bij de casus van het "Vals Alarm" is het belangrijk om te analyseren vanuit de vier kenmerken: welke waarden worden afgewogen (normatief?), wiens visie wordt bevraagd (anti-dogmatisch?), welke waarden worden opgenomen in de redenering (intersubjectief?), en wie zou men kunnen vergeten in de afweging (alpartijdig?).
## 3.2 Ethisch redeneren en diversiteit
Diversiteit speelt een cruciale rol in ethisch redeneren, omdat het de verschillende assen van iemands identiteit en maatschappelijke positie omvat. Het doel is om zorg toegankelijk en inclusief te maken voor iedereen.
### 3.2.1 De GLASSWERFF-differentiatie assen
Diversiteit kan worden geanalyseerd aan de hand van verschillende assen die iemands identiteit en ervaringen vormen. Een handig ezelsbruggetje hiervoor is GLASSWERFF:
* **G**ezondheid
* **L**eefijd
* **A**rbeidssituatie
* **S**ekse en seksuele oriëntatie
* **S**choling
* **W**oonsituatie
* **E**tnisch-culturele achtergrond
* **R**eligieuze-levensbeschouwelijke overtuiging
* **F**amiliale situatie
* **F**inanciële situatie
### 3.2.2 Kruispuntdenken (Intersectionality)
Kruispuntdenken, ook wel bekend als 'intersectionality', erkent dat deze verschillende assen elkaar kruisen en samen iemands unieke identiteit en maatschappelijke positie vormen. Deze assen beïnvloeden elkaar wederzijds en kunnen leiden tot specifieke vormen van discriminatie of privilege.
> **Voorbeeld:** Een persoon kan te maken krijgen met uitdagingen die voortkomen uit zowel hun etnisch-culturele achtergrond als hun financiële situatie, wat samen een complexere positie creëert dan wanneer slechts één van deze factoren in overweging wordt genomen.
Kruispuntdenken helpt om:
* **Oog te hebben voor wie je vergeet:** Het nodigt uit om na te denken over verschillende identiteitsassen en de mogelijke gevolgen daarvan.
* **Oog te hebben voor bondgenoten:** Het kan helpen bij het identificeren van personen die vergelijkbare of overlappende ervaringen hebben en zo bondgenoten kunnen vormen in de zoektocht naar goede zorg.
* **Situaties te ontleden:** Door de verschillende assen te analyseren, kunnen complexe problemen beter begrepen en aangepakt worden.
> **Voorbeeld:** Een arts schrijft medicatie voor die driemaal daags ingenomen moet worden, met de nadruk op inname tijdens het eten. De patiënt neemt de medicatie echter slechts tweemaal daags in. Vanuit welk domein kan dit probleem ontstaan? (bijvoorbeeld arbeidssituatie waardoor maaltijden niet altijd passen, of religieuze overtuiging die bepaalde eetmomenten beïnvloedt).
### 3.2.3 De impact van identiteitsassen op sociale positie
De impact van een identiteitsas op de sociale positie kan leiden tot verschillen in hoe gelijk of gelijkwaardig iemand wordt behandeld. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen deze twee concepten.
### 3.2.4 Toegankelijke en inclusieve zorg
Het principe van 'alpartijdigheid' in ethisch redeneren, gecombineerd met een begrip van diversiteit en kruispuntdenken, leidt tot het streven naar toegankelijke en inclusieve zorg. Dit betekent:
* **Rechtvaardigheid/bevrijding:** Zorg moet vrij zijn van hinderpalen en voor iedereen toegankelijk zijn.
* **Inclusie:** Iedereen moet de kans krijgen om volwaardig participant te zijn, zowel binnen het zorgteam als in het zorgproces.
Het analyseren van de impact van een identiteitsas op iemands sociale positie is essentieel om te begrijpen hoe bepaalde groepen benadeeld kunnen worden. Experimenten zoals de "doll-test" hebben aangetoond hoe sociale constructies en machtsrelaties de perceptie van eigenwaarde kunnen beïnvloeden. Het erkennen van zowel gedeelde menselijke aspecten ("What you share") als de unieke kenmerken van individuen is cruciaal voor het creëren van een rechtvaardige en inclusieve samenleving en zorgsysteem.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ethiek | Ethiek is een filosofisch vakgebied dat zich bezighoudt met de systematische studie van moraal, waarden, normen, goed en kwaad. In de verpleegkunde betreft het de reflectie op en het handelen in situaties waarin morele dilemma's voorkomen. |
| Waarden | Waarden zijn de fundamentele overtuigingen over wat nastrevenswaardig is in het leven en in professioneel handelen. Ze geven richting aan ons denken en doen en vormen de basis voor normen. |
| Normen | Normen zijn concrete gedragsregels of principes die voortvloeien uit waarden en aangeven hoe we ons moeten gedragen om die waarden in de praktijk te realiseren. Ze specificeren wat verwacht wordt in bepaalde situaties. |
| Normatief | Een normatief perspectief neemt een standpunt in door middel van de afweging van waarden en normen. Het gaat over het bepalen van wat juist is om te doen en hoe men zich zou moeten gedragen. |
| Anti-dogmatisch | Dit kenmerk houdt in dat men openstaat voor discussie en verschillende perspectieven, en niet vasthoudt aan één enkel, onwrikbaar standpunt. Het erkent de complexiteit van ethische vraagstukken. |
| Intersubjectief-argumentatief | Dit betekent dat ethische overwegingen gebaseerd zijn op wederzijdse erkenning van anderen en hun argumenten. Het gaat om het gezamenlijk zoeken naar oplossingen en het begrijpen van verschillende standpunten. |
| Alpartijdig | Alpartijdigheid betekent dat alle betrokkenen en hun belangen meegewogen worden, met speciale aandacht voor kwetsbare groepen die zichzelf niet kunnen verdedigen. Het vereist een evenwichtige overweging van alle perspectieven. |
| Zorgbehoevende mens | De zorgbehoevende mens is de persoon die afhankelijk is van zorg vanwege fysieke, psychische of sociale problemen. Het centraal stellen van deze persoon is essentieel in de ethiek van de zorg. |
| Professionele houding | Een professionele houding in de verpleegkunde omvat een ethisch verantwoorde manier van handelen, bewustzijn van eigen en andermans waarden en normen, en het vervullen van een voorbeeldfunctie. |
| Kruispuntdenken (Intersectionality) | Kruispuntdenken, ook wel intersectionaliteit genoemd, is een analytisch raamwerk dat onderzoekt hoe verschillende identiteitsassen (zoals ras, gender, klasse) elkaar overlappen en samenwerken om individuen te beïnvloeden, met name op het gebied van discriminatie en sociale ongelijkheid. |
Cover
antropolgie hoofdstuk 3 en 2 (fout).pdf
Summary
# Communicatievaardigheden voor artsen
Dit studieonderdeel richt zich op essentiële communicatievaardigheden voor artsen, met de nadruk op breed observeren en reflexiviteit [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50).
### 1.1 Breed observeren
Breed observeren omvat het aandachtig waarnemen van de patiënt en de omgeving, waarbij zowel verbale als non-verbale signalen worden meegenomen [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44) [45](#page=45).
#### 1.1.1 Non-verbale signalen
Non-verbale communicatie, zoals lichaamstaal, gezichtsuitdrukkingen en gedrag, biedt waardevolle inzichten in de gemoedstoestand van de patiënt. Artsen dienen deze signalen te herkennen en te interpreteren om de patiënt beter te begrijpen [42](#page=42).
> **Tip:** Benoem non-verbale signalen bij de patiënt [42](#page=42).
#### 1.1.2 Voorbeeld van breed observeren
Dr. Leila Khan observeert Miguel in de wachtkamer. Ze merkt op dat hij onrustig is, zijn handen samenvoegt en onontvankelijk lijkt, wat duidt op nervositeit en ongemak. Ze observeert ook zijn interactie met zijn gezin, de zorgzaamheid die hij toont, en de manier waarop zijn kind geruststelling bij hem zoekt, wat inzicht geeft in de gezinsdynamiek. Verder merkt ze de Latijns-Amerikaanse muziek op die hij luistert en zijn aarzeling bij het worden opgeroepen voor zijn afspraak [45](#page=45).
> **Voorbeeld:** Dr. Khan herkent non-verbale signalen van nervositeit en observeert de gezinsdynamiek door te letten op de interactie tussen Miguel en zijn gezin [45](#page=45).
#### 1.1.3 Vragen stellen
Open vragen stimuleren de patiënt om te praten en informatie te delen. Het is belangrijk om nieuwsgierig en sensitief door te vragen om diepere inzichten te verkrijgen [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43).
> **Tip:** Doorvraagmethoden die nieuwsgierig en sensitief zijn, helpen bij het verkrijgen van meer informatie [43](#page=43).
### 1.2 Reflexiviteit
Reflexiviteit is het vermogen van een arts om aandacht te besteden aan de manier waarop informatie binnenkomt en om te reflecteren op eigen gevoelens, oordelen en positie ten opzichte van het gehoorde [47](#page=47).
#### 1.2.1 Definitie en kenmerken van reflexiviteit
Reflexiviteit is de competentie waarbij men aandacht besteedt aan de manier waarop informatie wordt ontvangen en waarbij men reflecteert op eigen gevoelens, oordelen en positie rond het gehoorde. Dit omvat zowel verbredend (kaleidoscoop) als verdiepend (ijsberg) perspectief. Het impliceert bewustzijn van eigen perspectieven, mogelijke vooroordelen en hoe deze de perceptie van de patiënt beïnvloeden. Bij reflexief handelen ziet men eigen gedachten en houdingen, die als "normaal" of "goed" worden ervaren, als één van de mogelijke oplossingen voor een probleem. Het besef dat andere perspectieven waardevol zijn, is hierbij cruciaal [47](#page=47).
> **Definitie:** Reflexiviteit is het bewustzijn van en reflecteren op eigen gevoelens, oordelen en positie bij het ontvangen van informatie [47](#page=47).
#### 1.2.2 De arts als kaleidoscopic waarnemer (verbredend)
Het "Kaleidoscoop" perspectief binnen reflexiviteit benadrukt het verbredende aspect van observatie, waarbij de arts zich afvraagt "Waarom doet een mens wat zij/hij doet?". Dit omvat het overwegen van verschillende invalshoeken en factoren die iemands handelen beïnvloeden [48](#page=48).
#### 1.2.3 Kruispuntdenken en privilege
Binnen het kader van het kaleidoscopic perspectief kan kruispuntdenken worden toegepast, waarbij men rekening houdt met factoren als geslacht, seksuele geaardheid, etniciteit, opleidingsniveau, sociaaleconomische achtergrond en geboorteplaats. Het besef van eigen privilege op basis van deze factoren is een essentieel onderdeel van reflexiviteit [49](#page=49).
> **Voorbeeld:** Factoren zoals man-zijn, heteroseksualiteit, wit zijn, hoog opgeleid zijn, en geboren zijn in België kunnen individuele privileges vertegenwoordigen [49](#page=49).
#### 1.2.4 De arts als diepgaande waarnemer (verdiepend)
Het "Ijsberg" perspectief binnen reflexiviteit focust op het verdiepende aspect, waarbij de arts verder kijkt dan de oppervlakte om de onderliggende redenen en motieven te begrijpen: "Waarom doet een mens wat zij/hij doet?". Dit vereist diepgaande reflectie op de complexiteit van menselijk gedrag en motivatie [50](#page=50).
---
# Studiefinanciering en achtergrond van geneeskundestudenten
Dit onderwerp onderzoekt de financiële bronnen en achtergronden van geneeskundestudenten, met specifieke aandacht voor de invloed van familieachtergrond, inkomen en minderheidsstatus op studiefinanciering.
### 2.1 Achtergrondinformatie geneeskundestudenten
#### 2.1.1 Familieachtergrond en opleiding van de moeder
De opleiding van de moeder van een student wordt als een indicator voor de sociaaleconomische achtergrond gebruikt. Dit kan indirect iets zeggen over de middelen en de culturele hoofdstad die beschikbaar zijn voor de studie van de student .
#### 2.1.2 Familiale connecties met geneeskunde
Er wordt onderzocht of geneeskunde een "familieberoep" is, wat suggereert dat studenten met familieleden in de medische sector mogelijk andere stimulansen of ondersteuning ontvangen .
#### 2.1.3 Inkomen van de financier van de studie
Het inkomen van degene die de studie financiert, is een belangrijke factor in de studiefinanciering. Dit kan variëren van ouders tot de student zelf of andere bronnen .
#### 2.1.4 Belangrijkste bronnen van studiefinanciering
De belangrijkste bronnen van studiefinanciering worden geïdentificeerd, wat inzicht geeft in hoe studenten hun studie bekostigen. Dit kan een combinatie zijn van eigen middelen, leningen, beurzen of familiebijdragen .
#### 2.1.5 Minderheidsgroepen
De achtergrond van studenten die tot minderheidsgroepen behoren, wordt specifiek geanalyseerd in relatie tot hun studiefinanciering. Dit omvat mogelijke verschillen in toegang tot middelen of specifieke financieringsregelingen .
> **Tip:** Het bestuderen van de achtergrondkenmerken van geneeskundestudenten kan helpen om potentiële barrières of ondersteunende factoren met betrekking tot studiefinanciering te identificeren.
---
# De antropologische kijk op disease, illness en sickness
Dit onderwerp verkent hoe de antropologie de concepten ziekte (disease), ziek voelen (illness) en ziek zijn (sickness) benadert, waarbij de sociale, culturele en historische context centraal staat .
### 3.1 De concepten disease, illness en sickness
Binnen de antropologie worden de termen disease, illness en sickness onderscheiden om een genuanceerder beeld te krijgen van ziekte dan enkel de biomedische definitie .
#### 3.1.1 Disease
'Disease' verwijst naar een objectieve, biomedisch gedefinieerde ziekte, gekenmerkt door specifieke symptomen en vaak een duidelijke oorzaak. Hoewel het concept van 'disease' in de biomedische wereld als objectief en losstaand van sociale of culturele context wordt beschouwd, stelt de antropologie dat een volledig objectieve, cultuurvrije classificatie niet bestaat. De historische en geografische context bepalen onze kennis van wat als 'disease' wordt beschouwd .
* **Voorbeelden van 'disease' in de biomedische context:** Diabetes, hypertensie .
* **Nosologie:** Het systeem van classificatie van ziekten en symptomen, zoals de ICD (International Classification of Diseases) in de biomedische cultuur .
De antropologische invalshoek toont aan dat zelfs vermeende 'objectieve' ziekteclassificaties cultureel gevormd zijn .
##### 3.1.1.1 Invloed van context op 'disease'
De historische evolutie van medische en wetenschappelijke kennis is cruciaal. Het "Humane Genome Project" illustreert dit: aanvankelijk werd vermoed dat het menselijk genoom meer dan 100.000 genen bevatte, maar later onderzoek reduceerde dit tot ongeveer 20.000 genen. Dit leidde tot het concept van 'epigenetica', waarbij omstandigheden en contexten bepaalde genen "aan" of "uit" kunnen schakelen .
* **Epigenetica en overdraagbaarheid:** Hongersnood kan bijvoorbeeld een overlevingsmodus activeren, wat de kans op diabetes vergroot. Deze epigenetische veranderingen kunnen zelfs worden overgedragen op nakomelingen, die daardoor een hogere kans op diabetes hebben, ondanks dat zij de oorspronkelijke context van hongersnood nooit hebben meegemaakt. Idem geldt voor trauma, dat de omgang met angst en stress bij eerste en tweede generatie nakomelingen kan beïnvloeden .
De biomedische classificatie van 'disease' is dus niet universeel en tijdloos, maar wordt mede gevormd door de omgeving en historische ontwikkelingen .
#### 3.1.2 Illness
'Illness' verwijst naar de subjectieve ervaring van ziek zijn, de persoonlijke beleving van symptomen, klachten en het ziekteproces. Het is de 'zieke' beleving die mensen hebben van hun aandoening, onafhankelijk van de biomedische diagnose .
#### 3.1.3 Sickness
'Sickness' verwijst naar de sociale en culturele aspecten van ziek zijn. Het omvat hoe ziekte wordt erkend, geïnterpreteerd en behandeld binnen een samenleving. Dit omvat ook de sociale rollen die met ziekte gepaard gaan en hoe de maatschappij hierop reageert .
### 3.2 Culturele interpretatie van ziekte: Brazilië en de Candomblé
De Braziliaanse Candomblé-religie biedt een fascinerend voorbeeld van hoe culturele en religieuze overtuigingen de interpretatie van 'disease', 'illness' en 'sickness' beïnvloeden .
* **Candomblé:** Een religieuze filosofie die centraal staat in de Braziliaanse cultuur, met een pantheon van geesten die 'orichas' worden genoemd .
* **Bezetenheid versus psychose:** Binnen de Candomblé wordt het ervaren van bezetenheid en vereenzelviging met de geesten onderscheiden van wat in de westerse biomedische context als psychose of geestelijke ziekte wordt beschouwd. Dit illustreert hoe de culturele en religieuze kaders de betekenis en interpretatie van bepaalde ervaringen bepalen, en daarmee ook de sociale reactie daarop .
> **Tip:** Denk na over hoe de manier waarop je over een bepaalde klacht spreekt (illness) en hoe de maatschappij ermee omgaat (sickness) kan verschillen, zelfs als de onderliggende biologische oorzaak (disease) hetzelfde is in verschillende culturen .
---
# Macht, hegemonie, medicalisering en biomedische dominantie
Dit onderwerp onderzoekt hoe machtsstructuren, met name biomedische, invloed uitoefenen op de gezondheid, ziekte en maatschappelijke normen.
### 4.1 Macht en hegemonie in de geneeskunde
Hegemonie verwijst naar de macht om ideeën, waarden en betekenissen te bepalen, waardoor sociale orde en ongelijkheid als normaal en natuurlijk worden beschouwd. Medische kennis en instituties spelen hierin een cruciale rol door sociale controle te reproduceren. De biomedische geneeskunde functioneert als een vorm van macht en disciplinering, waarbij medische instellingen bepalen wat als "normaal", "gezond", "ziek" of "stoornis" geldt. Dit kan ertoe leiden dat sociale oorzaken van ziekte onderbelicht raken .
> **Tip:** Begrijpen hoe medische autoriteit en symboliek (zoals uniformen, dure apparatuur, ziekenhuisarchitectuur) een gevoel van helende kracht creëren, is essentieel om de invloed van biomedische tradities te doorgronden. Deze symboliek wekt verwachtingen die de effectiviteit van behandelingen kunnen beïnvloeden, ongeacht de specifieke medische interventie .
### 4.2 Medicalisering
Medicalisering is het proces waarbij gedrag, dat voorheen buiten het domein van de geneeskunde viel, wordt gedefinieerd en behandeld als een medisch probleem. Dit kan leiden tot de psychiatrie, waarbij diagnoses fungeren als instrumenten van "governance" .
> **Voorbeeld:** De COVID-19 pandemie wordt gezien als een voorbeeld van "governmentality" (Foucault). Politiek beleid werd sterk bepaald door biomedische perspectieven (epidemiologie, virologie), wat ten koste ging van sociale overwegingen en benaderingen uit de publieke gezondheid, sociologie en antropologie. Dit resulteerde in een focus op technologische oplossingen en een toename van sociale en technologische controle van individuen en groepen .
### 4.3 Biomedische dominantie en de reproduceerbaarheid van macht
Biomedische denkkaders bepalen in toenemende mate het sociale leven en politiek beleid, zonder dat de onderliggende sociale determinanten van gezondheid, zoals armoede, huisvesting en structureel racisme, adequaat worden aangepakt. Het biomedische, wetenschappelijke perspectief draagt zo bij aan de reproductie van politieke macht en controle, evenals sociale discriminatie .
#### 4.3.1 "Crazywise" en afwijkend gedrag
De documentaire "Crazywise" illustreert de marginalisering van "psychiatrische patiënten" en hoe verschillende culturen kijken naar "afwijkend gedrag". Dit benadrukt hoe culturele normen en biomedische definities van mentale gezondheid variëren en de maatschappelijke behandeling van individuen beïnvloeden .
---
# Tools for diverse patient groups
Deze sectie van de studiehandleiding behandelt diverse tools en benaderingen die ingezet kunnen worden om zorg te bieden aan patiëntengroepen met specifieke behoeften en achtergronden. Het doel is om gelijkwaardige zorg voor iedereen te waarborgen door rekening te houden met culturele, sociale, demografische en individuele verschillen [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [9](#page=9).
### 5.1 Medische antropologie en cultuur
Medische antropologie en culturele competentie zijn essentieel om de invloed van cultuur op gezondheid en ziekte te begrijpen. Het erkennen en respecteren van verschillende culturele opvattingen over gezondheid, ziekte, behandeling en genezing is cruciaal voor effectieve zorgverlening. Dit omvat kennis over [15](#page=15):
* **Culturele achtergronden:** Begrip van de waarden, overtuigingen, tradities en gewoonten die de gezondheidsperceptie en het gedrag van patiënten beïnvloeden [15](#page=15).
* **Communicatie:** Aandacht voor non-verbale communicatie, sociale etiquette en het vermijden van cultureel ongepaste taal of gebaren [15](#page=15).
* **Therapeutische relatie:** Opbouwen van vertrouwen door culturele sensitiviteit en het tonen van respect voor de patiënt en diens culturele context [15](#page=15).
### 5.2 Generieke competenties
Generieke competenties vormen de basis voor effectieve zorgverlening aan diverse patiëntengroepen. Deze competenties zijn toepasbaar in verschillende contexten en voor uiteenlopende patiëntkenmerken. Kernaspecten van generieke competenties omvatten [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18):
* **Evidence-based medicine (EBM):** Het integreren van de beste beschikbare wetenschappelijke evidentie met klinische expertise en patiëntvoorkeuren. Dit vereist het kritisch beoordelen van onderzoek en het toepassen van de resultaten in de praktijk [17](#page=17).
* **Mensenrechten:** Zorgverlening moet gebaseerd zijn op respect voor de inherente waardigheid en rechten van elke persoon, ongeacht hun achtergrond. Dit betekent het actief beschermen van patiëntenrechten en het bevorderen van gelijkheid [14](#page=14).
* **Tweesporenbeleid:** Dit beleid streeft ernaar om zowel generieke competenties te ontwikkelen die voor alle patiënten relevant zijn, als specifieke competenties die gericht zijn op bepaalde doelgroepen of situaties [18](#page=18).
### 5.3 Mensenrechten
Het respecteren van mensenrechten is een fundamenteel principe in de zorg voor diverse patiëntengroepen. Dit houdt in dat alle patiënten recht hebben op [14](#page=14):
* **Gelijkheid en non-discriminatie:** Zorg mag niet worden onthouden of verschillend worden verleend op basis van ras, etniciteit, geslacht, seksuele geaardheid, leeftijd, religie, handicap of enige andere beschermde status [14](#page=14).
* **Toegang tot zorg:** Alle patiënten moeten toegang hebben tot adequate gezondheidszorg zonder financiële, geografische of andere barrières [14](#page=14).
* **Informed consent:** Patiënten hebben het recht om geïnformeerde beslissingen te nemen over hun eigen zorg, met duidelijke en begrijpelijke informatie [14](#page=14).
### 5.4 Taalondersteuning
Effectieve communicatie is cruciaal, en taal kan een aanzienlijke barrière vormen. Tools voor taalondersteuning omvatten [14](#page=14):
* **Professionele tolken:** Inzet van getrainde tolken, zowel live als via tele- of video-tolken, om de accurate overdracht van medische informatie te waarborgen [14](#page=14).
* **Vertaling van materialen:** Zorginformatie, zoals brochures en toestemmingsformulieren, beschikbaar stellen in de moedertaal van de patiënt [14](#page=14).
* **Gebruik van eenvoudige taal:** Zorgprofessionals moeten streven naar duidelijke, eenvoudige taal en jargon vermijden, ook wanneer er geen tolk aanwezig is [14](#page=14).
### 5.5 Gezondheidsvaardigheden
Gezondheidsvaardigheden (health literacy) verwijzen naar de mate waarin individuen de informatie kunnen verkrijgen, verwerken en begrijpen die nodig is om gezonde beslissingen te nemen. Tools om gezondheidsvaardigheden te verbeteren zijn onder andere [14](#page=14):
* **Visuele hulpmiddelen:** Gebruik van pictogrammen, afbeeldingen en diagrammen om informatie te verduidelijken [14](#page=14).
* **"Teach-back" methode:** Patiënten vragen om de informatie in hun eigen woorden te herhalen om begrip te controleren [14](#page=14).
* **Aangepast materiaal:** Het creëren van educatieve materialen op verschillende leesniveaus [14](#page=14).
### 5.6 Tools bij gender
Specifieke aandacht is nodig voor de zorg van patiënten van verschillende genders, waarbij rekening gehouden wordt met genderidentiteit en -expressie. Dit omvat [14](#page=14):
* **Respectvolle bejegening:** Gebruik van de juiste voornaamwoorden en het vermijden van aannames over iemands gender [14](#page=14).
* **Kennis van specifieke gezondheidsrisico's:** Begrip van gezondheidsproblemen die specifiek zijn voor bepaalde genderidentiteiten of gerelateerd zijn aan genderbevestigende zorg [14](#page=14).
* **Veilige omgeving:** Creëren van een inclusieve en veilige omgeving waarin patiënten zich comfortabel voelen om open te zijn over hun genderidentiteit [14](#page=14).
### 5.7 Tools bij een oudere leeftijd
De vergrijzing brengt specifieke uitdagingen met zich mee in de zorg. Tools en benaderingen die relevant zijn voor oudere patiënten zijn [14](#page=14):
* **Aanpassing van communicatie:** Langzamer spreken, duidelijke articulatie en het geven van voldoende tijd voor antwoorden [14](#page=14).
* **Geriatrische zorgprincipes:** Rekening houden met polyfarmacie, cognitieve achteruitgang, mobiliteitsproblemen en sociale isolatie [14](#page=14).
* **Multidisciplinaire aanpak:** Samenwerking tussen artsen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten en sociaal werkers [14](#page=14).
* **Ondersteuning van mantelzorgers:** Betrekken en ondersteunen van familieleden en informele zorgverleners [14](#page=14).
### 5.8 Tools bij migratieachtergrond
Patiënten met een migratieachtergrond kunnen te maken hebben met specifieke gezondheidsuitdagingen en culturele verschillen. Effectieve tools omvatten [14](#page=14):
* **Culturele sensitiviteit:** Diepgaand begrip van de culturele achtergronden, migratie-ervaringen en mogelijke stigma's die verband houden met gezondheid [14](#page=14).
* **Taalondersteuning:** Zoals eerder genoemd, is het bieden van taalondersteuning essentieel [14](#page=14).
* **Screening op specifieke aandoeningen:** Kennis van infectieziekten die vaker voorkomen in bepaalde populaties of ziekten die verband houden met migratie-ervaringen [14](#page=14).
* **Navigatie in het zorgsysteem:** Hulp bieden bij het begrijpen van het gezondheidszorgsysteem en het verkrijgen van toegang tot benodigde zorg [14](#page=14).
* **Interculturele communicatie:** Het ontwikkelen van vaardigheden om effectief te communiceren over gezondheidsthema's met mensen uit diverse culturele achtergronden [14](#page=14).
---
# Vragenlijst "The Net"
Deze sectie behandelt de structuur en de eerste demografische variabelen die worden verzameld via de "The Net" vragenlijst.
### 6.1 Algemene informatie over de vragenlijst
De vragenlijst "The Net" is een instrument dat wordt gebruikt om demografische gegevens te verzamelen van respondenten, met een focus op de context van studenten. Het doel is om een beeld te krijgen van de achtergrond van de studenten die deelnemen aan het onderzoek .
### 6.2 Demografische variabelen
De vragenlijst verzamelt een reeks demografische gegevens, waaronder:
#### 6.2.1 Gender
De vragenlijst registreert het gender van de respondenten. In de context van de verzamelde gegevens waren er 484 respondenten waarvan het gender werd geregistreerd .
#### 6.2.2 Moedertaal
Een andere kernvariabele is de moedertaal van de student. Dit draagt bij aan het begrip van de linguïstische achtergrond van de onderzochte groep .
#### 6.2.3 Geboorteland
De vragenlijst maakt onderscheid tussen het geboorteland van de student, specifiek kijkend naar het aandeel van studenten geboren in België en studenten geboren in niet-Belgische landen. Deze informatie helpt bij het analyseren van de geografische spreiding van de studentenpopulatie .
#### 6.2.4 Nationaliteit
Ten slotte wordt ook de nationaliteit van de student verzameld als een demografische variabele. Dit geeft inzicht in de diverse nationale achtergronden binnen de respondentengroep .
---
# Diversiteit, witte privilege en persoonlijke bewustwording in de geneeskunde
Dit onderwerp verkent de aanwezigheid en aard van diversiteit binnen geneeskundestudenten, introduceert het concept van witte privilege als een bron van blinde vlekken, en benadrukt het belang van persoonlijke bewustwording voor betere arts-patiëntrelaties en stressmanagement.
### 7.1 Diversiteit in de geneeskunde
Een aanzienlijk deel van de eerstejaars geneeskundestudenten komt uit gezinnen met een witte, hogere sociaaleconomische klasse en een hogere opleiding. Hoewel dit waar is, is er desondanks diversiteit aanwezig binnen de studentengroep. Deze diversiteit is dynamisch, evolueert constant en is niet altijd direct zichtbaar. Het erkennen en omgaan met deze diversiteit biedt de groep de kans om blinde vlekken te identificeren en aan te pakken .
### 7.2 Witte privilege en blinde vlekken
Het concept "witte privilege" dient niet om schuldgevoelens op te roepen. Het is eerder een bewustwording dat onze ervaring van de samenleving onvermijdelijk beïnvloed wordt door onze achtergrond, wat leidt tot "blinde vlekken" betreffende aspecten zoals armoede, migratie, gender en cultuur. Dit betekent dat onze beleving van de maatschappij verschilt van die van veel patiënten .
### 7.3 Persoonlijke bewustwording en de arts-patiëntrelatie
Verbeterde persoonlijke bewustwording faciliteert positieve relaties met patiënten en vergroot het vermogen om met stress om te gaan. Artsen die zich bewust worden van de invloed van persoonlijke factoren op hun gedrag, kunnen beter onderzoeken hoe en waarom ze bepaalde keuzes maken. Deze persoonlijke bewustwording is een cruciale eerste stap om aanpassingen in houding en gedrag te stimuleren. Bovendien kan het leiden tot een dieper en verfijnder begrip van het gedrag van patiënten .
> **Tip:** Beschouw het concept van witte privilege niet als een persoonlijke beschuldiging, maar als een analytisch instrument om de ingebakken ongelijkheden in de samenleving te begrijpen en te herkennen hoe deze uw interacties, inclusief die met patiënten, kunnen beïnvloeden.
> **Voorbeeld:** Een arts die is opgegroeid in een welvarend, wit gezin kan zich onbewust minder goed inleven in de financiële stress die een patiënt ervaart bij het kiezen tussen essentiële medicijnen en andere basisbehoeften. Het erkennen van dit "witte privilege" en de bijbehorende blinde vlek is de eerste stap om hier op een empathische en effectieve manier mee om te gaan.
---
# De antropologie van gezondheid en de betekenis van ziekte in verschillende culturen
De antropologie van gezondheid bestudeert hoe culturele contexten de perceptie, ervaring en betekenis van ziekte en gezondheid beïnvloeden.
### 8.1 Het culturele referentiekader van gezondheid en ziekte
De antropologie van gezondheid nodigt uit tot het in twijfel trekken van eigen vooroordelen door het perspectief van een specifieke cultuur te hanteren. Dit is in lijn met het principe van cultuurrelativisme, dat stelt dat normen en waarden alleen begrepen en beoordeeld kunnen worden binnen de context van die specifieke cultuur .
#### 8.1.1 Perspectieven in antropologisch onderzoek
Er worden twee belangrijke perspectieven onderscheiden in het onderzoek naar gezondheid en ziekte:
* **Etisch perspectief:** Dit is het perspectief van de onderzoeker, vaak een arts of antropoloog. Het kenmerkt zich door de vragen van de onderzoeker en wordt beschouwd als een 'objectieve' kijk van een buitenstaander .
* **Emisch perspectief:** Dit is het perspectief van de patiënt of het subject. Het richt zich op de betekenis en zingeving die het individu aan ziekte en gezondheid geeft en wordt beschouwd als een 'subjectieve' kijk van een insider .
#### 8.1.2 Onderzoeksmethoden in de antropologie van gezondheid
De kern van het antropologisch onderzoek ligt in participatieve observatie, waarbij onderzoekers de praktijk zelf gaan observeren en met de betrokkenen praten om te begrijpen wat er werkelijk gebeurt. Dit draagt bij aan het principe om "het vertrouwde exotisch te maken en het exotische vertrouwd" .
#### 8.1.3 Het cultureel referentiekader van de Westerse geneeskunde
De Westerse geneeskunde hanteert een specifiek cultureel referentiekader, dat de volgende uitgangspunten kent :
1. **Belang van het individu:** Er wordt grote nadruk gelegd op het individu en diens persoonlijke verantwoordelijkheid voor welzijn.
2. **Vooruitgang:** Er is een veronderstelling dat de geschiedenis een proces van continue sociale vooruitgang inhoudt.
3. **Controle over de natuur:** De mens wordt gezien als degene die de natuurlijke omgeving moet aanpassen en naar eigen noden moet kneden.
### 8.2 De rol van cultuur in ziekte en gezondheid
De antropologie van gezondheid stelt fundamentele vragen over hoe ziekte en gezondheid binnen verschillende culturen worden begrepen .
#### 8.2.1 Kernvragen binnen de antropologie van gezondheid
Centrale vragen die de antropologie van gezondheid tracht te beantwoorden zijn onder andere :
* Hoe wordt er nagedacht over ziekte en gezondheid?
* Welke rol speelt cultuur in ziekte en gezondheid?
* Wat betekent het om ziek te zijn in verschillende culturen?
* Welke betekenis geven mensen in verschillende culturen aan ziek zijn?
* Hoe geneest men in verschillende culturen?
* Welke rol speelt cultuur in genezingsprocessen?
* Hoe kunnen we door cultuurinzicht komen tot betere gezondheid van populaties?
#### 8.2.2 Wat de antropologie van gezondheid NIET nastreeft
Het is belangrijk te benadrukken dat de antropologie van gezondheid niet primair gericht is op het beantwoorden van vragen als:
* Wat werkt beter?
* Welke behandelingen zijn bewezen effectief en welke niet?
* Hoe kunnen we patiënten overtuigen om Westerse geneeskunde te verkiezen boven andere vormen?
#### 8.2.3 Factoren die gezondheid en welzijn beïnvloeden
De antropologie van gezondheid onderzoekt een breed scala aan factoren die invloed hebben op gezondheid en welzijn. Deze omvatten :
* **Culturele concepten:** Hoe pijn wordt beleefd en hoe men ermee omgaat .
* **Sociale invloeden:** De rol van familiale relaties en het 'sense of belonging' .
* **Maatschappelijke invloeden:** Zoals de verspreiding van ziekten als HIV .
* **Biologische factoren:** Bijvoorbeeld de prevalentie van genetische aandoeningen .
> **Voorbeeld:** Het verhaal van Amanullah illustreert de complexe interactie tussen culturele overtuigingen en ziekte-ervaringen. Zijn schuldgevoel en de opvatting dat ziekte een straf van God of geesten kan zijn, zijn cultureel bepaald en beïnvloeden zijn beleving en zoektocht naar genezing. Dit benadrukt de noodzaak van een cultureel sensitieve benadering, waarbij de arts functioneert als een antropoloog om de diepere betekenissen achter de klachten van de patiënt te begrijpen .
---
# Culturele concepten van distress (CCD)
Culturele concepten van distress (CCD) beschrijven de manieren waarop verschillende culturen ziekte, lijden en gezondheid begrijpen, benoemen en verklaren, waarbij ziekte wordt gezien als een sociaal en cultureel geconstrueerd fenomeen. Deze concepten zijn opgenomen in de DSM-5, voorheen bekend als "culturally bound syndromes". CCD omvat drie hoofdtypes: idioms of distress, cultural syndromes, en cultural explanations/explanatory models .
### 9.1 De zieke rol (sick role)
De concepten ziekte, illness en sickness zijn nauw met elkaar verbonden. Sickness verwijst naar het gedrag van mensen die ziek zijn, inclusief de communicatie van dit ziek-zijn naar de buitenwereld, zowel verbaal als non-verbaal. De "sick role" is sterk bepaald door culturele factoren en maatschappelijke verwachtingen, waardoor ziekte een sociale gebeurtenis is. Klachten worden op een cultureel aangeleerde manier kenbaar gemaakt; anders bestaat het risico op misverstanden en het uitblijven van steun, empathie of zorg .
Volgens T. Parsons omvat de zieke rol in westerse culturen vier kernaspecten (#page=201, 203) :
1. De zieke is ontslagen van dagelijkse sociale verantwoordelijkheden, zoals werk en school .
2. De zieke heeft hulp nodig en kan zichzelf niet genezen .
3. De zieke moet beter willen worden .
4. De zieke moet professionele zorg en advies inwinnen bij zorgverleners .
> **Tip:** De traditionele zieke rol van Parsons roept vragen op met betrekking tot chronische aandoeningen en mentale aandoeningen, die sterk kunnen samenhangen met sociaal-economische factoren zoals burn-out en verslaving. Het geval van Jaddati, een 60-jarige Syriër met diabetes en reeds bestaande mentale klachten, illustreert hoe ziekte (disease), illness en sickness in een specifieke culturele context worden geïnterpreteerd en hoe de familiale reactie (in de watten gelegd worden, niet meer op familiebezoek mogen) de mentale toestand kan beïnvloeden .
### 9.2 Culturele concepten van distress (CCD)
#### 9.2.1 Idioms of distress
Idioms of distress zijn sociaal en cultureel resonante manieren om lijden te ervaren en te uiten. Het zijn uitdrukkingsvormen die mogelijk geen specifieke symptomen of syndromen omvatten, maar wel collectieve, gedeelde manieren bieden om persoonlijke of sociale zorgen te ervaren en erover te praten. Deze cultureel specifieke uitdrukkingsvormen bieden een symbolische taal wanneer biomedische categorieën of gangbare woorden tekortschieten .
Kenmerken van idioms of distress:
* **Cultureel specifieke vormen:** Uitingen via lokaal specifieke symbolen en uitdrukkingen, zoals vermoeidheid, "mal partout" (overal slecht voelen), of verwijzingen naar geesten (Jins) .
* **Belichaamde uitdrukking:** Het lijden komt tot uiting via het lichaam, bijvoorbeeld hoofdpijn, zwakte of hartpijn .
* **Sociale boodschap:** Er is iets mis, niet alleen met de persoon, maar ook met de sociale omgeving, zoals familie, genderrollen, de gemeenschap of de bredere maatschappij .
* **Onderhandeling om hulp:** Ze onderhandelen hulp, empathie of zorg van anderen en vormen een meestal sociaal geaccepteerde manier om kwetsbaarheid te tonen .
> **Voorbeeld:** "Stress" kan als een westers idiom of distress worden beschouwd. In Ghana kan lijden echter worden uitgedrukt met de metafoor "Mijn ziel die naar beneden zakt" .
#### 9.2.2 Cultural syndromes
Cultural syndromes zijn patronen van symptomen en gedragingen die aan een specifieke cultuur gebonden zijn en worden geïnterpreteerd als een ziekte. Ze vertegenwoordigen een samenhangend geheel van bevindingen dat door leden van een specifieke cultuur als een ziekte wordt erkend (#page=205, 209) .
> **Tip:** De Wooclap-vraag op pagina 210 suggereert diverse aandoeningen die in westerse culturen vaak als zodanig worden gediagnosticeerd, waaronder ADHD, autisme, hoogbegaafdheid, hoogsensitiviteit, neurodivergentie (dyslexie, dyscalculie, etc.), psychisch trauma, chronische vermoeidheid, fibromyalgie, eetstoornissen, verslavingen en burn-out. Sommige van deze aandoeningen zijn opgenomen in de DSM-5 (vetgedrukt in de oorspronkelijke vraag), terwijl andere medische diagnoses zijn (cursief gedrukt). Dit illustreert hoe concepten die als cultureel syndroom kunnen worden beschouwd, in verschillende culturen variëren in hun diagnostische en maatschappelijke acceptatie .
#### 9.2.3 Cultural explanations / explanatory models
Dit type CCD betreft de cultureel specifieke verklaringen voor de oorzaken van ziekte, de pathogenese, de etiologie en de voorgeschreven behandelingen. Deze modellen beïnvloeden hoe individuen hun symptomen interpreteren en hoe ze omgaan met gezondheid en ziekte. Ze omvatten overtuigingen over wat ziekte veroorzaakt (bijvoorbeeld disbalans, spirituele oorzaken, sociale factoren) en hoe deze het best behandeld kan worden (bijvoorbeeld door traditionele genezers, biomedische zorg, of sociale aanpassingen) .
---
# Cultureel bepaalde verklaringsmodellen voor ziekte en gezondheid
Cultureel bepaalde verklaringsmodellen omvatten de betekenisgeving, oorzaken en beleving van ziekte en gezondheid binnen specifieke culturele contexten. Wat als "abnormaal" of "ziek" wordt beschouwd, varieert significant tussen samenlevingen, wat impliceert dat diagnoses en behandelingen cultureel sensitief moeten zijn .
### 10.1 Culturele syndromen als manifestaties van culturele verklaringsmodellen
Culturele syndromen worden gedefinieerd als "clusters van symptomen en attributies die de neiging hebben om samen voor te komen bij individuen in specifieke culturele groepen, gemeenschappen of contexten... die lokaal worden erkend als coherente patronen van ervaring". Deze syndromen illustreren hoe culturele overtuigingen en normen de expressie van psychisch lijden vormgeven .
#### 10.1.1 Voorbeelden van culturele syndromen
* **Ataque de nervios** .
* **Regio/Cultuur:** Latijns-Amerika .
* **Beschrijving:** Een plotselinge uitbarsting van huilen, schreeuwen, trillen, agressie of flauwvallen na een stressvolle gebeurtenis. Kenmerken kunnen intense emotionele opwinding, acute angst, woede of verdriet, onbeheersbaar schreeuwen en huilen, trillen, een opstijgende hitte in de borst naar het hoofd, en verbale/fysieke agressie omvatten. Dissociatieve ervaringen (depersonalisatie, derealisatie, amnesie), epileptische of flauwte-achtige episodes en suïcidale gebaren kunnen voorkomen, maar zijn niet altijd aanwezig. Een algemeen kenmerk is het gevoel de controle te verliezen .
* **Culturele betekenis/verklaring:** Een reactie op familiaal of sociaal conflict en wordt beschouwd als een acceptabele manier om emotioneel lijden te uiten. Het treedt vaak op als direct gevolg van een stressvolle gebeurtenis met betrekking tot familie, zoals het nieuws van het overlijden van een naaste, conflicten met een echtgenoot of kinderen, of het getuige zijn van een ongeval waarbij een familielid betrokken is .
* **Hikikomori** .
* **Regio/Cultuur:** Japan .
* **Beschrijving:** Jongvolwassenen die zich maanden of jaren terugtrekken in hun kamer en sociale contacten vermijden .
* **Culturele betekenis/verklaring:** Een reactie op hoge prestatiedruk, sociale schaamte en conformisme .
* **Dhat-syndroom** .
* **Regio/Cultuur:** India .
* **Beschrijving:** Angst bij mannen dat ze te veel "zaad" verliezen via masturbatie of dromen, wat leidt tot gevoelens van zwakte en angst. Het wordt ook wel F48.8 genoemd volgens de ICD-10. Het betreft de angst om vitale krachten te verliezen door spermaverlies, soms met hypochondrische vormen en schuldgevoelens. Symptomen omvatten gevoelens van zwakte en uitputting, vroegtijdige zaadlozing, impotentie en angst om sperma via de urine te lozen. Soms ervaren personen dat hun penis kleiner is geworden .
* **Culturele betekenis/verklaring:** Geassocieerd met ideeën over vitaliteit en mannelijkheid. Het woord "dhat" komt uit het Sanskriet en betekent levenssap. Vergelijkbare angstsymptomen kunnen optreden bij vrouwen met een overmatige productie van vaginaal vocht, dat in deze culturen ook als vitaal wordt beschouwd .
* **Eetstoornissen** .
* **Regio/Cultuur:** Europa/Noord-Amerika .
* **Beschrijving:** Eetweigering, lichaamsbeeldvervorming, fixatie op dunheid .
* **Culturele betekenis/verklaring:** Geassocieerd met schoonheidsidealen, controle en identiteit in een consumptiemaatschappij .
* **Burnout** .
* **Regio/Cultuur:** Europa/Noord-Amerika .
* **Beschrijving:** Uitputting door werkdruk, gevoelens van falen en leegte .
* **Culturele betekenis/verklaring:** Een reflectie van een neoliberaal arbeidsethos en de individualisering van succes/falen .
Andere culturele syndromen die genoemd worden zijn: khyâl cap ("wind attack"), kufingisisa ("thinking too much"), maladi moun (letterlijk "door mensen veroorzaakte ziekte"), nervios ("nerves"), shenjing shuairuo ("zwakte van het zenuwstelsel"), susto ("schrik"), en taijin kyofusho ("interpersoonlijke angststoornis") .
### 10.2 Evolutie en subjectiviteit in culturele verklaringen
Het is belangrijk op te merken dat er een constante evolutie gaande is in de nosologie (de studie van het ontstaan en verloop van ziekten). Tegelijkertijd ondergaat de culturele variatie in de manier waarop psychische aandoeningen of klachten worden geformuleerd, ervaren en geuit, voortdurende veranderingen, mede door globalisering, mondialisering en migratie. De persoonlijke ervaring van een hulpverlener speelt een belangrijke rol, maar de interpretatie van deze fenomenen is niet altijd eenvoudig .
### 10.3 Diverse verklaringsmodellen voor ziekte en gezondheid
Verschillende culturen hanteren uiteenlopende modellen om ziekte en gezondheid te verklaren:
* **Chinese geneeskunde:** Verklaart ziekte vaak vanuit een onevenwicht in de levensenergie (Qi) of een disharmonie tussen Yin en Yang .
* **Westerse geneeskunde:** Richt zich doorgaans op genetische factoren, levensstijl en de neurochemische balans in het lichaam als oorzaken van ziekte .
* **Andere modellen:** Kunnen een verstoring van het natuurlijke evenwicht tussen de gemeenschap en de kosmos (sociale disharmonie) of de invloed van boze geesten omvatten .
> **Tip:** Bij het analyseren van cultureel bepaalde verklaringsmodellen is het cruciaal om niet te oordelen, maar te streven naar begrip van de lokale betekenisgeving en context.
> **Voorbeeld:** In plaats van een cultuur die gelooft in door geesten veroorzaakte ziekte af te doen als irrationeel, is het nuttiger te onderzoeken welke sociale of psychologische behoeften dit verklaringsmodel vervult binnen die gemeenschap.
---
# Culturele competenties als zorgverlener
Culturele competenties als zorgverlener stellen zorgprofessionals in staat om zorg te verlenen die passend en gevoelig is voor de individuele levensbeschouwing en het begrip van gezondheid van de patiënt, waarbij racisme, stereotypen en de invloed van structurele factoren worden erkend en aangepakt .
### 11.1 Antropologie van gezondheid en culturele competenties
De antropologie van gezondheid biedt een kader voor het begrijpen van de culturele dimensies van gezondheid en ziekte. Culturele competenties zijn essentieel voor zorgverleners om patiënten op een effectieve manier te benaderen .
#### 11.1.1 Het belang van verklarende modellen
Het begrijpen van de verklarende modellen van patiënten en hun naasten over ziekte en welzijn is cruciaal. Dit omvat vragen over :
* Wat de patiënt de benaming van het probleem vindt .
* Wat de patiënt gelooft dat de oorzaak van het probleem is .
* Welk beloop de patiënt verwacht .
* Hoe ernstig de patiënt het probleem inschat .
* Wat de patiënt denkt dat het probleem met het lichaam doet .
* Hoe het probleem het lichaam en de geest van de patiënt beïnvloedt .
* Waar de patiënt het meest bang voor is met betrekking tot het probleem .
* Waar de patiënt het meest bang voor is met betrekking tot de behandeling .
#### 11.1.2 Gelijkwaardigheid en het vermijden van racisme en stereotypen
Zorgverlening dient cultureel passend en gevoelig te zijn voor het individuele begrip van gezondheid. Racisme, zowel op sociaal, institutioneel als individueel niveau, moet herkend, geconfronteerd en vermeden worden. Dit geldt ook voor subtielere vormen van racisme, zoals stereotiepe aannames over gezondheidsrisico's of concepten, overtuigingen en gedragingen van specifieke etnische of migrantengroepen .
#### 11.1.3 Culturele nederigheid en structurele competenties
De acceptatie van gezondheidsdiensten door migranten hangt af van de bekwaamheid en bereidheid van zorgprofessionals om cultureel geïnformeerde zorg te bieden. Dit omvat culturele nederigheid, wat een begrip en reflectie inhoudt van de eigen cultuur om niet-paternalistische klinische ontmoetingen te bevorderen. Naast cultureel bewustzijn is structurele competentie nodig om bredere structurele krachten te begrijpen die gezondheidsuitkomsten beïnvloeden. Een studie van Mexicaanse landarbeiders in de VS toonde aan dat structurele factoren zoals werktijden, economische druk, afwezigheid van verzekering en mobiliteit belangrijker waren dan cultuur voor de toegang tot gezondheidszorg .
#### 11.1.4 Culturele competentie als een doorlopende toewijding
Culturele competentie is geen technische vaardigheid die enkel door training verkregen wordt, hoewel training wel een belangrijk startpunt is. Het is een voortdurende toewijding aan "bewustzijn van de culturele factoren die de opvattingen en attitudes van anderen beïnvloeden" met betrekking tot gezondheid en ziekte. Het ondersteunt zorgverleners bij het benaderen van het begrip van de patiënt over de ziekte, inclusief hun gevoelens, percepties en reacties. Dit omvat ook traditionele geneeskunde die belangrijk kan zijn voor patiënten en hun omgeving .
#### 11.1.5 Reflectie op eigen aannames en institutionele cultuur
Systematische reflectie op de eigen aannames, overtuigingen, conventionele inzichten en waarden met betrekking tot geneeskunde, gezondheid en de eigen culturele of etnische achtergrond is essentieel. Ook het begrijpen van de organisatiecultuur en hoe medische instellingen en professionele groepen functioneren in specifieke settings, zoals non-gouvernementele organisaties die humanitaire hulp verlenen, zijn belangrijke factoren voor het bieden van effectieve zorg aan migrantenpopulaties .
### 11.2 Bewustzijn en zelfreflectie als kern van culturele competentie
Culturele competenties vereisen bewustzijn en zelfreflectie van de zorgverlener. Dit omvat het bevragen van de eigen sociale identiteit en culturele achtergrond, en wat het eigen denken beïnvloedt .
#### 11.2.1 Vragen voor zelfreflectie
Om cultureel competent te zijn, kan de zorgverlener zich de volgende vragen stellen :
* Wat zijn mijn sociale identiteiten en culturele achtergronden ?
* Wat beïnvloedt mijn manier van denken? In het heden en in het verleden ?
* Welke waarden vind ik belangrijk ?
* Heb ik bepaalde stereotype ideeën ?
* Hoe kunnen mijn waarden, ideeën, achtergrond een invloed hebben op mijn werk ?
#### 11.2.2 Kenmerken van cultureel gevoelige en responsieve benaderingen
Cultureel bewustzijn impliceert erkenning en gevoeligheid voor de perspectieven van de patiënt. Het omvat ook het onderzoeken van eigen stereotypen en vooroordelen, en een duidelijk begrip van hoe deze interacties met patiënten beïnvloeden .
> **Definitie:** Een "cultural sensitive" benadering vereist bewustzijn van de waarden, overtuigingen, levenswijzen en praktijken van een patiënt .
> **Definitie:** Een "cultural responsive" benadering integreert deze inzichten in een voor beide partijen aanvaardbaar behandelplan .
> **Tip:** Het onderscheid tussen 'sensitief' en 'responsief' benadrukt dat bewustzijn alleen niet voldoende is; actieve integratie in het zorgproces is noodzakelijk voor effectieve zorg.
---
# Verbindende communicatieprincipes
Verbindende communicatie draait om het bewustzijn van interne processen en het richten van de aandacht op specifieke aspecten van interactie, onderverdeeld in drie modussen: reflectie bij jezelf, breed observeren bij luisteren en verbindend communiceren bij het uiten [66](#page=66) [67](#page=67).
### 12.1 Kerncomponenten van verbindende communicatie
Verbindende communicatie vereist een bewustzijn van vier interne elementen [66](#page=66) [67](#page=67):
* **Oordelen:** De evaluaties of beoordelingen die we maken over situaties, personen of gedragingen.
* **Gedachten:** De mentale processen, redeneringen en interpretaties die we hebben.
* **Strategieën:** De plannen of methoden die we ontwikkelen om doelen te bereiken.
* **Eisen:** De verwachtingen of vereisten die we stellen, zowel aan onszelf als aan anderen.
Naast het bewustzijn van deze interne processen, is het cruciaal om de aandacht te richten op vier externe of waargenomen aspecten [66](#page=66) [67](#page=67):
* **Waarnemingen:** Wat we objectief zien, horen, ruiken, proeven of voelen, zonder interpretatie.
* **Gevoelens:** De emotionele staten die we ervaren.
* **Behoeften:** De universele menselijke verlangens die ten grondslag liggen aan onze gevoelens en acties.
* **Verzoeken:** Concreet geformuleerde vragen of oproepen tot actie.
### 12.2 De drie modussen van verbindende communicatie
Verbindende communicatie opereert binnen drie verschillende modussen [66](#page=66) [67](#page=67):
#### 12.2.1 Reflecteren bij jezelf
Deze modus omvat het interne proces van zelfbewustzijn. Het gaat hierbij om het onderzoeken van je eigen oordelen, gedachten, strategieën en eisen. Door deze interne dialoog kun je beter begrijpen waarom je reageert zoals je reageert en welke behoeften erachter liggen [66](#page=66) [67](#page=67).
#### 12.2.2 Breed observeren bij het luisteren
Wanneer je naar anderen luistert, is het belangrijk om breed te observeren. Dit betekent dat je aandacht niet alleen uitgaat naar de woorden die gesproken worden, maar ook naar de non-verbale signalen, de onderliggende gevoelens en de behoeften die mogelijk worden uitgedrukt. Het doel is om zo volledig mogelijk waar te nemen wat de ander communiceert [66](#page=66) [67](#page=67).
#### 12.2.3 Verbindend communiceren bij het uiten
Deze modus richt zich op het effectief en empathisch uitdrukken van jezelf. Het houdt in dat je je eigen waarnemingen, gevoelens, behoeften en verzoeken duidelijk en respectvol communiceert naar anderen, met als doel begrip en verbinding te creëren [66](#page=66) [67](#page=67).
> **Tip:** Zoek naar de kruispunten in communicatie; dit zijn de gebieden waar jouw behoeften en die van de ander elkaar kunnen ontmoeten en waar wederzijds begrip kan ontstaan [68](#page=68).
---
# Het belang van generieke competenties in de zorg
Generieke competenties in de zorg benadrukken het erkennen van patiënten als individuen met unieke levens en expertise, en het samenwerken om zorgplannen op te stellen die hierop aansluiten, waarbij diversiteit wordt genormaliseerd en gelijkwaardige zorg wordt nagestreefd.
### 13.1 Competenties benoemen en erkennen
De kern van competenties benoemen en erkennen ligt in de erkenning van de ander als een intelligent, communicerend medemens met de capaciteit om de eigen situatie aan te pakken, zelfs in probleemsituaties. Dit betekent dat de cliënt of patiënt wordt gezien als de deskundige van het eigen leven, terwijl de professional, zoals een arts, de deskundige is binnen zijn vakgebied [100](#page=100).
#### 13.1.1 Voorbeelden van competenties benoemen en erkennen
* Een patiënt met chronische reuma kan, ondanks mobiliteitsproblemen, ademhalingstechnieken uit yoga gebruiken om pijn te beheersen. Het erkennen van deze vaardigheid stelt de arts in staat de patiënt te ondersteunen en de levenskwaliteit te verbeteren .
* Een arts kan de zelfdiscipline van een patiënt die medicatie-regimes succesvol volgde, of het doorzettingsvermogen van iemand die chronische pijn goed hanteert, benoemen .
* Bij een patiënt die kampt met angst of depressie door ziekte, kan de arts het belang van sociale steun erkennen, bijvoorbeeld door te benoemen hoe gesprekken met een belangrijk persoon uit de omgeving waardevol zijn om met stress om te gaan en mentaal sterk te blijven .
* Culturele achtergronden kunnen worden meegenomen, zoals het erkennen van de waarde van acupunctuur in combinatie met conventionele behandelingen, wanneer een patiënt uit een gemeenschap komt waar dit gebruikelijk is .
### 13.2 Samen projecten maken
Deze competentie omvat onderhandelen en het gezamenlijk bepalen van doelen en actieplannen. Hulpverleners creëren projecten met patiënten waarbij de focus kan liggen op genezing, schadebeperking, preventie, of de invulling van levenskwaliteit door de patiënt zelf. Dit concept sluit nauw aan bij 'shared decision making' .
#### 13.2.1 Voorbeelden van samen projecten maken
* Een Turkse dame met diabetes vindt het lastig om gasten geen zoetigheden te presenteren en om niet mee te eten. Hoewel ze graag kookt, weet ze niet hoe suikervrij te koken. Samen met haar kan een plan worden opgesteld om dit te realiseren .
* Met een ongeneeslijk zieke patiënt kan worden besproken of de focus ligt op harm reduction of het geleidelijk afbouwen van medicatie richting een levenseinde .
* Een alleenstaande moeder met financiële problemen regelt de zorg voor haar dochter zodanig dat er maar twee maaltijden per dag nodig zijn, waardoor medicatie na het avondeten moeilijk in te nemen is. De arts dient de competentie van de moeder in het beheren van haar leven te erkennen en samen een oplossing te zoeken, zoals het aanpassen van de medicatiedosering, om een beschuldigende houding te vermijden en flexibel te zijn in het plan van aanpak .
### 13.3 Normaliseren
Het normaliseren van diversiteit en deze zichtbaar maken binnen de medische context houdt in dat artsen aandacht hebben voor de diverse factoren die de gezondheid van patiënten beïnvloeden. Dit leidt tot gelijkwaardige zorg, waarbij wordt erkend dat er geen 'standaardpatiënt' bestaat en dat verschillen in gender, huidskleur, leeftijd en cultuur de presentatie en behandeling van ziekten kunnen beïnvloeden. Dit bevordert persoonsgerichte zorg. Artsen dragen bij aan rechtvaardige gezondheidszorg door diversiteit structureel te integreren in hun denken en handelen, zodat diagnostiek en behandeling zijn afgestemd op uiteenlopende patiëntkenmerken. Dit is een vorm van structurele zorg .
> **Tip:** Het begrip 'normaliseren' binnen de zorgcontext verwijst naar het erkennen en accepteren van verschillen en diversiteit bij patiënten, in plaats van deze als afwijkend te beschouwen. Dit is essentieel voor het bieden van gelijkwaardige en persoonsgerichte zorg.
Het concept van normaliseren is te verbinden met de ideeën van superdiversiteit, intersectionaliteit en het tegengaan van gezondheidsongelijkheid, met als doel gelijkwaardige zorg voor iedereen te realiseren .
### 13.4 Visuele hulpmiddelen voor generieke competenties
Generieke competenties kunnen worden begrepen en toegepast door middel van drie visuele tools: VERBREDEN, VERDIEPEN en VERBINDEN. Deze tools helpen om het begrip van generieke competenties te vergroten en te structureren .
---
# Kritieken op het model van Hofstede
Het model van Hofstede, ondanks zijn populariteit, is onderworpen aan diverse kritieken die de bruikbaarheid en validiteit ervan in vraag stellen. Deze kritieken richten zich op de essentialistische, contextloze, verouderde en te nationaal georiënteerde aard van het model, wat leidt tot een vereenvoudigde en potentieel misleidende voorstelling van cultuur .
### 14.1 Essentialisme en stereotypering
Een belangrijk punt van kritiek is dat het model van Hofstede cultuur als vaststaand en homogeen beschouwt. Dit essentialistische perspectief negeert de interne diversiteit binnen culturen, zoals verschillen gebaseerd op klasse, gender en etniciteit. Het risico hiervan is dat culturen worden gereduceerd tot simpele clichés, bijvoorbeeld de simplistische dichotomie van "zij zijn collectivistisch, wij zijn individualistisch". Dit kan vooroordelen versterken in plaats van intercultureel begrip te bevorderen .
> **Tip:** Wees kritisch op generalisaties over culturen en zoek naar nuances en interne verschillen.
### 14.2 Contextloosheid
Het model wordt ook bekritiseerd om zijn contextloosheid. De meetwaarden worden gepresenteerd zonder rekening te houden met de historische context of machtsverhoudingen die culturele praktijken en identiteiten mede vormgeven. De impact van kolonialisme, bijvoorbeeld, op hedendaagse culturele manifestaties en discriminatie wordt genegeerd .
### 14.3 Verouderde data en methodologische beperkingen
De data waarop Hofstede's model gebaseerd is, zijn verouderd. Het onderzoek is uitgevoerd bij IBM-medewerkers in de jaren 1960-70. Hoewel de kwantificatie via vragenlijsten de suggestie van objectiviteit wekt, is de interpretatie ervan subjectief. Het model veronderstelt ten onrechte dat cultuur meetbaar en stabiel is, wat leidt tot een oppervlakkige operationalisering van cultuur .
### 14.4 Nationaal kader en methodologisch nationalisme
Een fundamentele kritiek is dat het model uitgaat van landen als natuurlijke culturele eenheden. Dit wordt ook wel "methodologisch nationalisme" genoemd. In de huidige geglobaliseerde wereld, gekenmerkt door migratie en de vorming van hybride identiteiten, negeert dit nationale kader de complexiteit van culturele grensoverschrijdingen .
> **Tip:** Besef dat culturele identiteiten vaak transnationaal en hybride zijn, en niet strikt gebonden aan landsgrenzen.
### 14.5 Implicaties voor cultuurbegrip
De kritieken op Hofstede's model hebben belangrijke implicaties voor hoe we cultuur en identiteit moeten begrijpen:
* **Cultuur is mobiel, gelaagd en hybride:** In plaats van statisch en nationaal, wordt cultuur nu gezien als dynamisch, relationeel en gevormd door diverse invloeden .
* **Identiteit in beweging:** Identiteit ontstaat in interactie, ontmoeting en soms confrontatie tussen mensen en groepen, eerder dan binnen afgebakende nationale grenzen .
* **Aandacht voor macht en representatie:** Onderzoek naar cultuur moet ook aandacht hebben voor machtsverhoudingen, ongelijkheid, (im)mobiliteit en de rol van verbeelding in het vormgeven van culturele percepties .
* **Vermijden van clichés:** Het is cruciaal om te voorkomen dat cultuur wordt gereduceerd tot simplistische clichés, wat intercultureel begrip kan belemmeren .
Het model van Hofstede dient dus als een startpunt, maar het is essentieel om de beperkingen ervan te erkennen en een meer genuanceerd en dynamisch perspectief op cultuur en identiteit te hanteren .
---
# nationaliteit en geboorteland van student, moeder en vader
Dit onderwerp behandelt de registratie van de nationaliteit en het geboorteland van de student, de moeder en de vader, zoals vastgelegd in de vragenlijst "The Net" .
### 15.1 Nationaliteit van de student
De nationaliteit van de student wordt geregistreerd door middel van een specifieke vraag in de "The Net" vragenlijst. Er wordt onderscheid gemaakt tussen Belgische en niet-Belgische nationaliteiten .
### 15.2 Geboorteland van de student
Het geboorteland van de student wordt eveneens bevraagd in de "The Net" vragenlijst. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan studenten die geboren zijn in landen die geen België zijn .
### 15.3 Geboorteland van de moeder
De "The Net" vragenlijst bevat ook velden om het geboorteland van de moeder te registreren. Er is een specifieke sectie voor moeders die niet in België geboren zijn .
### 15.4 Geboorteland van de vader
Net als bij de moeder, wordt het geboorteland van de vader vastgelegd in de "The Net" vragenlijst. Ook hier is er een aparte registratie voor vaders die buiten België geboren zijn .
> **Tip:** Het is belangrijk om nauwkeurig te zijn bij het invullen van deze gegevens, aangezien deze informatie vaak cruciaal is voor statistische analyses, onderzoek naar migratiepatronen, of het vaststellen van bepaalde rechten en plichten .
---
# Verschillende gezondheidsconcepten en geneeswijzen
Dit onderwerp verkent diverse gezondheidsconcepten en bijbehorende geneeswijzen die buiten de reguliere westerse geneeskunde vallen, met een focus op de antropologie van gezondheid .
### 16.1 Diversiteit aan geneeswijzen
Met verschillende gezondheidsconcepten gaan ook andere geneeswijzen gepaard. De antropologie van gezondheid bestudeert deze variëteit .
#### 16.1.1 Traditionele en alternatieve geneeswijzen
Een interactieve sessie (via Wooclap) peilde naar ervaringen met diverse geneeswijzen. De respondenten werden gevraagd of zij of iemand in hun directe omgeving de volgende geneeswijzen hadden geprobeerd of beoefend :
* Acupunctuur .
* Chiropraxie of osteopathie .
* Mindfulness .
* Fytotherapie (kruidengeneeskunde) .
* Homeopathie .
* Bezoek aan een imam, priester of andere traditionele of religieuze genezer .
* Antroposofische genezing .
* Plantenmedicijnen (entheogenen) in een sjamanistische/therapeutische setting (zoals psilocybine, cacao, ayahuasca, San Pedro, peyote, kambó, kratom, morning glory) .
* Andere alternatieve geneeswijzen .
* Geen alternatieve geneeswijzen toegepast .
#### 16.1.2 Kruidengeneeskunde
Kruidengeneeskunde is een van deze alternatieve geneeswijzen. De mondiale markt voor kruidengeneeskunde kende een aanzienlijke omvang en groei, met een verwachte groei van 9.4 procent vanaf 2024 tot 2030 .
> **Tip:** Het is belangrijk om potentiële conflicten van belangen te overwegen bij het onderzoeken van marktrapporten over kruidengeneeskunde .
#### 16.1.3 Culturele perspectieven op genezing
De documentatie bevat persoonlijke getuigenissen die de culturele dimensie van geneeswijzen illustreren. Deze voorbeelden belichten de interactie tussen traditionele en reguliere geneeskunde, en de communicatie (of het gebrek daaraan) tussen patiënten en artsen .
* Een jonge Turkse vrouw geeft aan dat haar vader's oom, een dokter in Turkije, nog steeds kruidenthee en andere middelen naar haar moeder stuurt. Haar moeder neemt deze middelen, hoewel haar eigen arts hierover niet geïnformeerd is en dit mogelijk met scepsis heeft ontvangen .
* Een 63-jarige Turkse vrouw, die al 30 jaar in België woont, zoekt hulp bij een imam voor genezing en heeft weinig vertrouwen in reguliere artsen. Ze vermoedt dat behandelingen soms bedoeld zijn om patiënten langdurig ziek te houden en is gestopt met haar reguliere behandeling .
* Een 24-jarige Chinese vrouw vertelt dat haar moeder nog steeds kruidenthee en andere middelen uit China gebruikt, die haar schoonmoeder opstuurt. Hoewel haar moeder dit als helend ervaart en gerustgesteld wordt, ontdekte de dochter dat deze thee in combinatie met haar moeders reguliere medicatie schadelijk kan zijn. De arts van de moeder is hier niet van op de hoogte .
#### 16.1.4 Concept van Chi/Qi
In Zuidoost-Azië wordt het concept van "Chi" of "Qi" gehanteerd, wat wordt vertaald als "levensenergie" of "voedsel dat de menselijke geest in stand houdt" .
> **Tip:** Het bestuderen van de antropologie van gezondheid biedt inzichten in hoe verschillende culturen gezondheid en ziekte conceptualiseren en behandelen .
---
# Generieke competenties in de zorg
Generieke competenties in de zorg omvatten een breed scala aan vaardigheden en inzichten die zorgverleners nodig hebben om patiënten effectief te observeren, begrijpen en ondersteunen binnen hun diverse leefwerelden. Dit wordt benaderd via een tweesporenbeleid dat zich richt op het verbreden, verdiepen en verbinden van de zorgrelatie [17](#page=17) [18](#page=18).
### 17.1 Het concept van breed observeren
Breed observeren betekent dat zorgverleners bewust, gepland en gericht leren kijken naar de diverse leefwerelden van patiënten. Dit concept wordt onderverdeeld in drie visuele tools: verbreden, verdiepen en verbinden [19](#page=19) [21](#page=21).
#### 17.1.1 Verbreden: de kaleidoscoop van de patiënt
Het verbreden van de observatie richt zich op het situeren van patiënten in een bredere context. Dit omvat het observeren van hun leefwerelden in relatie tot andere mensen en instituties binnen verschillende levensdomeinen [21](#page=21).
**De Patiënt: Kaleidoscoop** [22](#page=22).
Dit perspectief beantwoordt de vraag: "Waarom doet een mens wat zij/hij doet?" [22](#page=22).
##### 17.1.1.1 Benaderingen binnen verbreding
Verschillende concepten en technieken dragen bij aan het verbreden van de observatie [23](#page=23):
* **Kruispuntdenken:** Dit is een benadering die kijkt naar de intersectie van verschillende identiteitskenmerken en hoe deze leiden tot kwetsbaarheid of privileges [23](#page=23).
* **Voorbeeld:** Een alleenstaande man zonder papieren en dakloos wordt geconfronteerd met meerdere kwetsbaarheden [24](#page=24).
* **Sociale anamnese:** Dit is een gestructureerde manier om informatie te verzamelen over de sociale context van een patiënt. Aspecten die hierbij aan bod komen zijn [23](#page=23) [25](#page=25):
* Leeftijd [25](#page=25) [26](#page=26).
* Sekse/gender/oriëntatie [25](#page=25).
* Opleiding/tewerkstelling/financieel [25](#page=25).
* Cultuur/etniciteit/geloof/taal [25](#page=25).
* Specifieke tools voor leeftijdsgroepen:
* Jongeren: HEADS [26](#page=26).
* Ouderen: RUDAS [26](#page=26).
* **Cultureel interview:** Een methode om culturele achtergronden en hun invloed op de gezondheid en zorg te begrijpen [23](#page=23).
* **Positieve gezondheid:** Een benadering die zich richt op de veerkracht en het welbevinden van de patiënt, in plaats van enkel op de ziekte [23](#page=23).
#### 17.1.2 Verdiepen: de ijsberg van de patiënt
Verdiepen richt zich op het observeren van de patiënt zelf en eventuele begeleiders. Hierbij wordt aandacht besteed aan de verbale en nonverbale communicatie, het uiterlijk en gedrag van de patiënt. Dit helpt om de "onderliggende" aspecten van de patiënt te begrijpen die niet direct zichtbaar zijn, vergelijkbaar met een ijsberg waarvan het grootste deel onder water ligt [21](#page=21).
#### 17.1.3 Verbinden
Het verbindenselement in generieke competenties verwijst naar het integreren van de inzichten uit verbreding en verdieping om een holistisch beeld van de patiënt te vormen en de zorgrelatie te versterken [19](#page=19).
> **Tip:** Het combineren van het verbreden (de context) en verdiepen (de persoon) leidt tot een rijker en completer begrip van de patiënt, wat essentieel is voor gepersonaliseerde zorg.
> **Tip:** Het systematisch toepassen van technieken zoals kruispuntdenken en sociale anamnese helpt om blinde vlekken te voorkomen en alle relevante aspecten van de patiënt mee te nemen in de zorgplanning.
---
# Het concept van de patiënt als een breed observatiegebied
Het concept van de patiënt als een breed observatiegebied benadrukt de noodzaak om verder te kijken dan de directe klacht of bewuste uitingen van een patiënt en alle dimensies van hun identiteit en context in overweging te nemen [35](#page=35).
### 18.1 Het "kaleidoscoop"-model van de patiënt
Het kaleidoscopiche beeld van de patiënt erkent de dynamische, meerdimensionale en diverse aard van identiteiten. Dit model moedigt een brede observatie aan om deze diversiteit te begrijpen, zowel bij de patiënt als bij de zorgverlener zelf [36](#page=36).
#### 18.1.1 Leerdoelen gerelateerd aan het kaleidoscoop-model
* **Kennis:** Begrijpen van het dynamische perspectief op identiteiten, de meerdimensionaliteit ervan, de inherente diversiteit in elk individu en het concept van intersectionaliteit [36](#page=36).
* **Vaardigheden:** Het ontwikkelen van de kunst van het vragen stellen, actief luisteren en effectief communiceren. Daarnaast is reflectie op de eigen diversiteit door de verschillende identiteitsdimensies te onderzoeken een belangrijke vaardigheid [36](#page=36).
* **Bewustzijn:** Het cultiveren van nieuwsgierigheid, het herkennen van taboes en vooringenomenheden (bias), en het omgaan met onverwachte wendingen in de observatie [36](#page=36).
### 18.2 Het "ijsberg"-model van de patiënt
Het ijsbergmodel biedt een metafoor om de diepere, vaak onbewuste aspecten van een persoon te verkennen, naast wat direct zichtbaar is. Het stelt de vraag centraal: "Waarom doet een mens wat zij/hij doet?" [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39).
#### 18.2.1 Leerdoelen gerelateerd aan het ijsbergmodel
* **Kennis:** Begrip van het concept van een referentiekader, de ontologische vraag of er één enkele waarheid bestaat, en inzicht in hoe onbewuste elementen (onder de waterlijn) gedrag bepalen en sturen. Ook de invloed van de context op hoe bewuste en onbewuste waarden en normen worden uitgedrukt is hierbij van belang [40](#page=40).
* **Vaardigheden:** Het vermogen om te reflecteren op het eigen referentiekader, wat leidt tot reflexiviteit. Daarnaast het omgaan met verschillende meningen binnen een groep en het verkennen van deze meningen, wat het besef bevordert dat zowel men zelf als anderen onbewuste gedragsbepalers hebben. Het verkennen van verschillende perspectieven binnen een groep valt hier ook onder [40](#page=40).
* **Bewustzijn:** Het ontwikkelen van nieuwsgierigheid, het herkennen van vooringenomenheden (bias), het begrijpen dat verschillende referentiekaders impact hebben op emotioneel niveau, en het omgaan met onverwachte wendingen [40](#page=40).
### 18.3 Praktische instrumenten voor breed observeren
#### 18.3.1 Open vragen stellen
Het stellen van open vragen is cruciaal om de patiënt ruimte te geven zich volledig te uiten [41](#page=41) [42](#page=42).
> **Tip:** Tijdens consultvoering is het stellen van open vragen essentieel om de patiënt te laten uitspreken [41](#page=41).
#### 18.3.2 Het ICE-model
Het ICE-model (Ideas, Concerns, Expectation) is een nuttig framework om de gedachten, zorgen en verwachtingen van de patiënt systematisch in kaart te brengen [41](#page=41) [42](#page=42).
#### 18.3.3 Aandacht voor non-verbale communicatie
Het observeren en benoemen van non-verbale signalen kan waardevolle inzichten verschaffen die niet in woorden worden uitgedrukt [42](#page=42).
> **Tip:** Het benoemen van non-verbale communicatie kan helpen bij een bredere observatie van de patiënt [42](#page=42).
---
# Diversiteit normaliseren in de medische praktijk
Het normaliseren van diversiteit in de medische praktijk houdt in dat zorgverleners bewust aandacht besteden aan de diverse factoren die de gezondheid van patiënten beïnvloeden om gelijkwaardige en persoonsgerichte zorg te bieden .
### 19.1 Kernconcepten van diversiteit normaliseren
#### 19.1.1 Gelijkwaardige zorg
Gelijkwaardige zorg betekent dat zorgverleners erkennen dat er geen 'standaardpatiënt' bestaat. Verschillen in gender, huidskleur, leeftijd en cultuur kunnen de manier waarop ziektes zich manifesteren en behandeld worden, beïnvloeden. Het streven is naar gelijkwaardige, kwaliteitsvolle zorg voor iedereen, zelfs in een superdiverse realiteit .
#### 19.1.2 Persoonsgerichte zorg
Dit concept impliceert dat diagnostiek en behandeling worden afgestemd op de specifieke patiëntkenmerken .
#### 19.1.3 Structurele zorg
Artsen dragen bij aan rechtvaardige gezondheidszorg door diversiteit structureel te integreren in medisch denken en handelen .
### 19.2 Verbreden, verdiepen en verbinden
De competentie diversiteit normaliseren kan worden benaderd door drie visuele tools: verbreden, verdiepen en verbinden .
* **Verbreden:** Dit kan slaan op het vergroten van het bewustzijn over de diverse factoren die gezondheid beïnvloeden .
* **Verdiepen:** Dit betreft het dieper ingaan op de specifieke impact van deze diversiteit op gezondheid en ziekte .
* **Verbinden:** Dit duidt op het leggen van verbanden tussen diversiteit, gezondheidsongelijkheid en de principes van gelijkwaardige zorg .
### 19.3 Relevante concepten binnen diversiteit
* **Superdiversiteit:** Een realiteit waarin grote variatie in bevolkingskenmerken aanwezig is .
* **Intersectionaliteit:** De complexiteit van overlappende sociale identiteiten en hoe deze kunnen leiden tot discriminatie of privileges .
* **Gezondheidsongelijkheid:** Verschillen in gezondheidsuitkomsten tussen verschillende bevolkingsgroepen .
### 19.4 Context en bronnen
De informatie over dit onderwerp is gedeeltelijk afkomstig uit materiaal gerelateerd aan de Vakgroep Volksgezondheid en Eerstelijnszorg van Universiteit Gent specifiek met vermelding van Prof. Dr. David Vanneste. Ook wordt er verwezen naar 'Cultuur en Antropologie van Gezondheid' door Prof. Dr. Egmont Ruelens .
> **Tip:** De kern van diversiteit normaliseren ligt in het actief erkennen en integreren van patiëntvariatie in de dagelijkse medische praktijk, wat leidt tot meer rechtvaardige en effectieve zorg .
>
> **Tip:** Conceptualiseer diversiteit niet als een uitzondering, maar als een integraal onderdeel van de menselijke ervaring die de gezondheid beïnvloedt .
---
# Kritiek op en herinterpretatie van cultuurmodellen
Deze sectie onderzoekt de kritiek op traditionele cultuurmodellen, met name dat van Hofstede, en stelt een meer dynamische, relationele en hybride visie op cultuur en identiteit voor.
### 20.1 Kritiek op de benadering van Hofstede
De benadering van Hofstede, hoewel invloedrijk, wordt bekritiseerd om verschillende redenen. Een belangrijk punt van kritiek is de reductie van cultuur tot clichés, wat kan leiden tot de versterking van vooroordelen in plaats van intercultureel begrip. Daarnaast wordt cultuur binnen dit model vaak als statisch beschouwd, in plaats van dynamisch en relationeel. Er is ook een gebrek aan aandacht voor machtsverhoudingen en representatie .
### 20.2 Een nieuwe kijk op cultuur en identiteit
Deze kritiek leidt tot een herinterpretatie van wat cultuur betekent:
* Cultuur wordt gezien als mobiel, gelaagd en hybride, en niet noodzakelijkerwijs gebonden aan nationale grenzen of stabiele kenmerken .
* Identiteit ontstaat in beweging, ontmoeting en soms confrontatie, in plaats van binnen afgebakende groepsgrenzen .
* Onderzoek naar cultuur zou aandacht moeten hebben voor (im)mobiliteit, ongelijkheid en verbeelding .
#### 20.2.1 Arjan Appadurai en cultuurstromen
Arjan Appadurai's werk benadrukt dat globalisering leidt tot een versnipperde, vloeibare wereld die gekenmerkt wordt door verschillende culturele stromen, de zogenaamde "scapes". Deze omvatten :
* **Ethnoscapes:** Stromen van mensen, zoals migranten, toeristen, vluchtelingen en expats, die grenzen en identiteiten hertekenen .
* **Technoscapes:** Stromen van technologie die mobiliteit en communicatie veranderen .
* **Mediascapes:** Beelden, verhalen en representaties die via media circuleren .
* **Financescapes:** Kapitaalstromen die ongelijkheid en afhankelijkheid creëren .
* **Ideoscapes:** Cultureel geladen ideeën en waarden, zoals democratie en mensenrechten .
> **Tip:** Hoewel de modellen van Hofstede en Appadurai verschillen, kunnen ze artsen helpen nadenken over complexe arts-patiënt relaties, inclusief machtsverschillen, genderkwesties, de rol van sociale relaties, en tijdsbesef in diverse culturele contexten, mits de inzichten niet leiden tot generalisaties en stereotypen .
#### 20.2.2 Sociale identiteit, cultuur en agency
Cultuur ontstaat door het delen en onderhandelen van sociale identiteiten. Cultuur wordt hierbij gezien als een dynamische context die betekenis verleent, terwijl identiteit een onderhandelde positie binnen die context is .
##### 20.2.2.1 Deelidentiteiten
Deelidentiteiten zijn soms zichtbaar en duidelijk, soms onzichtbaar en onduidelijk. Ze kunnen zelf geclaimd worden of toegeschreven door anderen, en krijgen vorm naar gelang de context. Narratieven over deze deelidentiteiten kunnen verschillende aspecten, dynamieken of accenten naar voren brengen, zoals het individu, de groep, of een abstracte gemeenschap. Deze narratieven en etiketten bepalen de tijdelijke identiteit die men in een gegeven context aanneemt en aan anderen toekent .
##### 20.2.2.2 Cultuur als leidraad en als proces
Elk individu beweegt zich in wisselende culturele sferen, zoals beroepsgroepen, sociaal-economische klassen, taalgemeenschappen, religieuze gemeenschappen, opleidingen en leefstijlen. Culturele sferen kunnen overlappen, het lokale overstijgen ("glocal cultures" zoals rapmuziek), hybride structuren vormen en interne tegenstellingen bevatten. Dit staat in contrast met een welomlijnde bundel van vaste groepskenmerken. De focus ligt hierbij op het vertrekken vanuit concrete situaties in plaats van abstracte categorieën .
Cultuur wordt ook beschreven als een proces dat betekenis geeft aan de wereld voor groepen die bepaalde deelidentiteiten delen, zoals waarden, rituelen, helden en symbolen. Dit proces is dynamisch, verbonden met levenslooptrajecten, onderhandelbaar met anderen, en een constructie die ontstaat en verandert door sociale interactie. Betekenissen worden niet alleen gereproduceerd, maar ook constant nieuwe gecreëerd, telkens in andere contexten en samen met anderen. De contexten waarin we leven hebben een eigen geschiedenis (met trends, innovaties, substituties, etc.) die aanpassing en verandering van identiteiten dwingt. Dit benadrukt cultuur als een dynamisch proces, constant in verandering en beweging .
##### 20.2.2.3 Agency
Agency verwijst naar de capaciteit om bewuste keuzes te maken en creatief om te gaan met cultuur. Deze capaciteit is echter beperkt door bepaalde structurele, maatschappelijke grenzen (economisch, politiek, cultureel, sociaal) die keuzes mogelijk maken of juist beperken. Deze structuur bepaalt het maatschappelijke discours: wat hoorbaar, zegbaar of uitvoerbaar is voor een individu. Over het algemeen geldt dat meer privilege binnen maatschappelijke structuren leidt tot grotere agency, hoewel dit niet noodzakelijk is .
### 20.3 Processen van acculturatie
Acculturatie is het proces waarbij culturen elkaar beïnvloeden, vaak als gevolg van kolonialisme en globalisering. Europese cultuur heeft op veel plaatsen een dominante positie ingenomen, wat kan leiden tot verdrukking, verval of hybridisering (creolisatie) van lokale culturen en identiteiten. Migratie kan leiden tot "cultural bereavement" en impact hebben op het psychosociaal welzijn, zowel op de oorspronkelijke als de migrerende groep .
Acculturatie kan geanalyseerd worden aan de hand van twee elementen:
* Mate van contact tussen culturen .
* Mate van behoud van de eigen cultuur .
> **Voorbeeld:** Een hypothetisch model voor acculturatie kan de mate van contact en de mate van behoud van de eigen cultuur als assen nemen om verschillende acculturatiestrategieën te illustreren .
### 20.4 Synthese: Oude versus nieuwe visies op cultuur en identiteit
Er is een duidelijke verschuiving van een oude, essentialistische visie naar een nieuwe, dynamische visie op cultuur en identiteit .
| Kenmerk | Oude (essentialistische) visie | Nieuwe (dynamische) visie |
| :------------------- | :-------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Cultuur en identiteit** | Vastliggend, gedeeld door een homogene groep, gelinkt met land/etniciteit | Overlappend, hybride en chaotisch ("glocal cultures") |
| **Cultuur als...** | Structuur, wij-zij denken, typerend | Dynamisch proces van betekenisgeving, steeds in verandering; uitwisseling, onderhandeling, vernieuwing |
| **Identiteit als...** | Een typerende expressie van een cultuur | Onderhandeld door sociale interactie en discours; als agency |
---
# Culturele syndromen en hun betekenis in de gezondheidsantropologie
Culturele syndromen zijn patronen van symptomen en interpretaties die kenmerkend zijn voor specifieke culturele groepen en lokaal worden herkend als coherente ervaringen. Ze bieden inzicht in hoe gezondheid en ziekte cultureel worden geconstrueerd en ervaren .
### 2.1 Definitie en kenmerken van culturele syndromen
Culturele syndromen worden in de DSM-5 omschreven als "clusters van symptomen en attributies die de neiging hebben om samen voor te komen bij individuen in specifieke culturele groepen, gemeenschappen of contexten... die lokaal worden herkend als coherente patronen van ervaring". Deze syndromen omvatten zowel symptomen als de cultureel specifieke interpretaties die aan deze symptomen worden gegeven. Ze zijn vaak gelokaliseerd en weerspiegelen de culturele betekenissen en verklaringen die binnen een gemeenschap aan bepaalde klachten worden toegekend .
> **Tip:** Het is cruciaal om te beseffen dat de diagnose en presentatie van psychische aandoeningen en andere gezondheidsklachten sterk kunnen variëren tussen culturen. Wat in de ene cultuur als een medische of psychische aandoening wordt beschouwd, kan in een andere cultuur een normale reactie op stress of een uiting van culturele waarden zijn .
### 2.2 Voorbeelden van culturele syndromen
De literatuur beschrijft diverse culturele syndromen die illustreren hoe symptomen en hun betekenis cultureel bepaald zijn:
* **Ataque de nervios:** Dit syndroom komt voor bij personen van Latijns-Amerikaanse afkomst en wordt gekenmerkt door intense emotionele ontreddering, waaronder acute angst, woede of verdriet; onbeheersbaar schreeuwen en tieren; huilaanvallen; trillen; het gevoel van hitte dat vanuit de borst naar het hoofd stijgt; en verbaal en fysiek agressief gedrag. Dissociatieve ervaringen, aanval-achtige of flauwvallen-achtige episodes, en suïcidale gebaren kunnen prominent aanwezig zijn, evenals een gevoel van controleverlies. Vaak treedt dit syndroom op als direct gevolg van een stressvolle gebeurtenis gerelateerd aan de familie, zoals het horen van het overlijden van een naaste, conflicten met een echtgenoot of kinderen, of het getuige zijn van een ongeval waarbij een familielid betrokken is. Cultureel gezien is het een aanvaardbare manier om emotioneel lijden te uiten na familiaal of sociaal conflict .
* **Hikikomori:** Dit fenomeen, waargenomen in Japan, betreft jongvolwassenen die zich maanden of zelfs jaren terugtrekken in hun kamer en sociale contacten vermijden. Het wordt gezien als een reactie op hoge prestatiedruk, sociale schaamte en conformisme .
* **Dhat syndroom:** Dit syndroom, voorkomend in bepaalde culturen in India, is gerelateerd aan de angst bij mannen om "levenssap" of "vitale krachten" (dhatu) te verliezen door spermaverlies, bijvoorbeeld via masturbatie of dromen (#page=214, 215). Dit leidt tot gevoelens van zwakte, uitputting, vroegtijdige zaadlozing, impotentie en angst om sperma via de urine te lozen. Soms melden personen dat de penis kleiner is geworden. Vergelijkbare angstsymptomen kunnen optreden bij vrouwen die zich zorgen maken over overmatige vaginale vochtproductie, wat in die culturen ook als vitaal wordt beschouwd. Cultureel is het geassocieerd met ideeën over vitaliteit en mannelijkheid .
* **Eetstoornissen:** In Europa en Noord-Amerika worden eetstoornissen zoals anorexia en boulimia nervosa geassocieerd met eetweigering, lichaamsbeeldvervorming en een fixatie op dunheid. Deze worden gekoppeld aan schoonheidsidealen, controle en identiteit in een consumptiemaatschappij .
* **Burnout:** Ook in Europa en Noord-Amerika wordt burnout gezien als een syndroom van uitputting door werkdruk, met gevoelens van falen en leegte. Het wordt beschouwd als een reflectie van het neoliberale arbeidsethos en de individualisering van succes en falen .
Andere genoemde syndromen zijn: khyâl cap (‘wind attack’), kufingisisa (‘te veel nadenken’), maladi moun (letterlijk ‘door mensen veroorzaakte ziekte’), nervios (‘zenuwen’), shenjing shuairuo (‘zwakte van het zenuwstelsel’), susto (‘schrik’), en taijin kyofusho (‘angststoornis in sociale interacties’) .
### 2.3 Culturele context van specifieke diagnoses
Bepaalde diagnoses, zoals ADHD, kunnen ook culturele invloeden weerspiegelen. Factoren zoals de afbrokkeling van uitgebreide familierelaties, drukke en "hyperactieve" levensstijlen, en de waarde die in westerse culturen wordt gehecht aan individualisme, competitie en onafhankelijkheid, kunnen bijdragen aan de constructie en prevalentie van de ADHD-diagnose. Dit suggereert dat de normen en verwachtingen van een cultuur, met name ten aanzien van gedrag, aandacht en kinderlijk gedrag, een rol spelen in hoe ADHD wordt geconceptualiseerd .
### 2.4 Evolutie en implicaties in de gezondheidsantropologie
De nosologie (ziekteleer) en de culturele variatie in de uiting en ervaring van psychische aandoeningen en klachten zijn voortdurend in evolutie. Globalisering, mondialisering en migratie beïnvloeden hoe deze aandoeningen worden geformuleerd, ervaren en geuit. Dit benadrukt het belang van de persoonlijke ervaring van de hulpverlener en de uitdaging om culturele invloeden correct in te schatten .
> **Tip:** Als hulpverlener is het essentieel om een open en nieuwsgierige houding aan te nemen ten opzichte van de culturele achtergrond van patiënten. Het begrijpen van culturele syndromen helpt bij het vermijden van cultureel onsensitieve diagnoses en bevordert een meer holistische en effectieve zorg .
---
# sociale anamnese en cultureel interview
De sociale anamnese en het cultureel interview zijn cruciale onderdelen van de patiëntenzorg, gericht op het verkrijgen van een brede en diepgaande kijk op de patiënt, verder dan enkel de medische klachten. Het doel is om de patiënt te zien als een "kaleidoscoop" van verschillende factoren die invloed hebben op hun welzijn en gezondheid [25](#page=25).
### 22.1 Sociale anamnese
De sociale anamnese omvat het verzamelen van informatie over verschillende aspecten van het leven van de patiënt [25](#page=25).
#### 22.1.1 Basiscomponenten van de sociale anamnese
* **Leeftijd:** Dit is een fundamenteel gegeven dat kan variëren in de focus van de anamnese. Bij jongeren wordt bijvoorbeeld vaak de HEADS-methodiek gebruikt, terwijl bij ouderen de RUDAS-schaal relevant kan zijn [26](#page=26).
* **Sekse/gender/oriëntatie:** Het is belangrijk om respectvol om te gaan met de identiteit van de patiënt. Vragen als "Hoe wil je graag aangesproken worden?" zijn hierbij essentieel. De samenstelling van het huishouden ("Met wie woon je samen?") is ook relevant [27](#page=27).
* **Opleiding/tewerkstelling/financieel:** Dit aspect verkent de huidige en vroegere professionele situatie van de patiënt. Vragen kunnen gaan over het type werk (betaald of onbetaald), de sterke en zwakke punten van de patiënt, veranderingen in werk, toekomstplannen en financiële stabiliteit, inclusief eventuele schulden [29](#page=29).
* **Cultuur/etniciteit/geloof/taal:** Deze componenten bieden inzicht in de achtergrond en identiteit van de patiënt. Informatie over eerdere woonplaatsen kan hierbij relevant zijn [25](#page=25) [28](#page=28).
#### 22.1.2 Aanvullende overwegingen bij de sociale anamnese
* **Etniciteit en migratie:** Specifieke vragen over eerdere woonplaatsen kunnen worden gesteld om migratieachtergronden te begrijpen [28](#page=28).
* **Financiële situatie:** Aangezien veel mensen financieel kwetsbaar kunnen zijn, is het belangrijk om naar schulden te informeren [29](#page=29).
> **Tip:** Het "Breed observeren" principe is hier van toepassing; probeer een holistisch beeld van de patiënt te vormen [25](#page=25).
### 22.2 Cultureel interview
Het cultureel interview is gericht op het begrijpen van de culturele context van de patiënt, wat een directe impact kan hebben op hun gezondheid, ziektebeleving en de manier waarop ze zorg ontvangen en interpreteren [page=31 [page=32 [page=33 [page=34 [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34).
#### 22.2.1 Taal
De taal die een patiënt spreekt, is fundamenteel voor communicatie en culturele identiteit. Belangrijke vragen omvatten [30](#page=30):
* De moedertaal en eventuele andere talen die men sprak [30](#page=30).
* De taal die men nu thuis spreekt [30](#page=30).
* De eigen inschatting van de Nederlandse taalvaardigheid [30](#page=30).
* Het vermogen om zich duidelijk uit te drukken in het Nederlands [30](#page=30).
#### 22.2.2 Etniciteit en cultuur
Het exploreren van etniciteit en cultuur helpt om de sociale identiteit en de relatie van de patiënt met hun culturele achtergrond te begrijpen. Kernvragen zijn [31](#page=31):
* Of de patiënt tot een specifieke groep behoort die verschilt van andere groepen in hun land [31](#page=31).
* Wat deze groep onderscheidt [31](#page=31).
* Het belang van deze groepsidentiteit voor de patiënt [31](#page=31).
* Het huidige contact met mensen uit de eigen groep of cultuur [31](#page=31).
* De belangrijkste aspecten van de eigen cultuur [31](#page=31).
* Hoe de eigen cultuur verschilt van Belgische gewoontes en opvattingen [31](#page=31).
* De mate waarin de patiënt zichzelf passend voelt in België [31](#page=31).
#### 22.2.3 Familie
De rol en structuur van de familie zijn cultureel bepaald en cruciaal voor sociale steun en besluitvorming. Vragen hierover kunnen zijn [32](#page=32):
* De omschrijving van de relatie met de partner [32](#page=32).
* Of er personen in de buurt of familie zijn bij wie men raad of advies vraagt [32](#page=32).
* Bij wie men vroeger om raad of hulp zocht [32](#page=32).
#### 22.2.4 Geloof
Geloofsovertuigingen en -praktijken hebben een diepgaande invloed op iemands wereldbeeld en copingmechanismen. Relevante vragen zijn [33](#page=33):
* Of de patiënt gelovig is [33](#page=33).
* Of men bidt of religieuze diensten bijwoont (kerk, moskee, synagoge) [33](#page=33).
* Of dit verschilt van de situatie in het thuisland [33](#page=33).
* Of men steun haalt uit geloof en hoe dit vroeger was [33](#page=33).
#### 22.2.5 Klachten in cultureel perspectief
Dit deel van het interview richt zich op hoe de patiënt hun klachten en de behandeling ervan interpreteert binnen hun culturele kader. Belangrijke vragen zijn [34](#page=34):
* Hoe de klachten in de eigen taal worden benoemd [34](#page=34).
* Hoe mensen uit het land van herkomst de klachten zouden verklaren [34](#page=34).
* Hoe mensen met dergelijke klachten zouden omgaan in hun culturele context [34](#page=34).
* Of de patiënt zich begrepen voelt door familie en omgeving [34](#page=34).
* Of de patiënt zich begrepen voelt door hulpverleners in België [34](#page=34).
* Welk deel van de behandeling tot nu toe als meest effectief wordt ervaren [34](#page=34).
> **Tip:** Het cultureel interview is geen starre vragenlijst, maar een leidraad om een open dialoog te faciliteren en culturele verschillen te overbruggen in de zorgverlening [page=31 [page=32 [page=33 [page=34 [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34).
> **Tip:** Het is cruciaal om culturele sensitiviteit te tonen en aannames te vermijden. Vraag door en luister actief om de patiënt echt te leren kennen [31](#page=31).
---
# Het belang van flexibiliteit in de zorg
Flexibiliteit in de zorg is essentieel om effectief in te spelen op de diverse en veranderende behoeften van patiënten en de omgeving waarin zorg wordt verleend [75](#page=75).
### 23.1 Contextgericht werken
Contextgericht werken houdt in dat de zorgverlener ernaar streeft de context van de patiënt ondersteunend te laten zijn voor diens gezondheid en welzijn. Dit betekent dat interventies en adviezen worden getoetst aan de draagkracht van de patiënt en de directe of indirecte invloed van omgevingsfactoren. Door samen met de patiënt oplossingen te zoeken die passen bij diens leefwereld, vergroot men de kans op succesvolle naleving van het behandelplan en voelt de patiënt zich gesteund in het proces [71](#page=71).
#### 23.1.1 Aspecten van contextgericht werken
* **Ondersteuning door naasten**: Als arts onderzoek je of de patiënt kan rekenen op steun van familie, vrienden of andere naasten. Een belangrijke vraag hierbij is wie de mantelzorger is en wat diens draagkracht is [73](#page=73).
* **Praktische mogelijkheden**: Rekening houden met de praktische mogelijkheden van de patiënt is cruciaal. Dit omvat bijvoorbeeld de financiële draagkracht voor medicatie of therapie, en de toegang tot vervoer om afspraken tijdig bij te wonen [73](#page=73).
* **Opvattingen van de omgeving**: De opvattingen van de omgeving over de aandoening kunnen de ervaring en het herstel van de patiënt beïnvloeden. In sommige gemeenschappen kan er bijvoorbeeld een stigma rusten op bepaalde ziekten, wat kan leiden tot extra emotionele druk [73](#page=73).
### 23.2 Flexibiliteit
Flexibiliteit wordt gedefinieerd als de vaardigheid om eigen vaste patronen waar nodig los te laten en nieuwe elementen te integreren die de omgang met anderen in een specifieke context verbeteren. Flexibel gedrag omvat het vrijwillig aanpassen van de eigen houding en opvattingen aan veranderende omstandigheden in de (werk)omgeving. Flexibiliteit kan worden toegepast op het niveau van denken, voelen en handelen [75](#page=75) [81](#page=81) [82](#page=82).
#### 23.2.1 Flexibiliteit tussen jezelf, de andere en de evidence
Flexibiliteit speelt een rol in de balans tussen de eigen professionele houding, de interactie met de patiënt en de toepassing van wetenschappelijk bewijs (evidence) [76](#page=76).
#### 23.2.2 In- en uitzoomen tussen persoonsgerichte en structurele zorg
Flexibiliteit stelt zorgverleners in staat om te schakelen tussen een persoonsgerichte benadering, die focust op het individu, en een structurele benadering, die kijkt naar bredere systemen en processen binnen de zorg [77](#page=77).
#### 23.2.3 Taal aanpassen
Een belangrijk aspect van flexibiliteit is het aanpassen van taalgebruik aan de noden van de patiënt [78](#page=78) [79](#page=79).
* **Communicatieve vaardigheid**: Communicatief vaardig zijn betekent kunnen meespreken in de taal en "codes" van de ander, eventueel ondersteund door een tolk. Goede communicatieve competenties manifesteren zich wanneer men in verschillende contexten en met diverse personen professioneel en verstaanbaar kan interageren, en wanneer zowel de zorgverlener als de patiënt tevreden zijn over het communicatieproces [79](#page=79).
* **Verschillen in taalgebruik**:
* Het taalgebruik verschilt afhankelijk van de gesprekspartner, zoals een partner, ouders of collega's [80](#page=80).
* Patiënten met minder gezondheidsvaardigheden of een lagere opleiding kunnen hun klachten omschrijven in taal die sterk afwijkt van het gebruikelijke medische jargon [80](#page=80).
* Het gebruik van een tolk kan noodzakelijk zijn voor interactie en het toepassen van communicatieve competenties. Dit is een essentiële randvoorwaarde en een recht voor patiënten [80](#page=80).
#### 23.2.4 In denken, voelen, doen (Verbindende Communicatie)
Flexibiliteit in denken, voelen en doen, ook wel verbindende communicatie genoemd, is een cruciaal onderdeel van effectieve zorg. Dit impliceert dat zorgverleners in staat zijn hun mentale processen, emotionele reacties en gedrag aan te passen om beter aan te sluiten bij de patiënt [81](#page=81) [82](#page=82).
---
# Aanpassen van taalgebruik in de communicatie met patiënten
Het aanpassen van taalgebruik in de communicatie met patiënten is essentieel voor effectieve en respectvolle zorgverlening, waarbij de flexibiliteit van de zorgverlener centraal staat [78](#page=78) [79](#page=79).
### 24.1 Communicatieve vaardigheid en competenties
Communicatief vaardig zijn betekent dat de zorgverlener kan meespreken in de taal en "codes" van de patiënt, eventueel ondersteund door een tolk. Goede communicatieve competenties manifesteren zich wanneer de zorgverlener in diverse contexten en met uiteenlopende personen professioneel en verstaanbaar kan interageren, en wanneer zowel de zorgverlener als de patiënt tevreden zijn over het communicatieproces [79](#page=79).
### 24.2 Flexibiliteit in taalgebruik en benadering
#### 24.2.1 Contextafhankelijk taalgebruik
Het taalgebruik varieert per context; zo verschilt de taal die men gebruikt met een partner van die met ouders of collega's [80](#page=80).
#### 24.2.2 Gezondheidsvaardigheid en opleidingsniveau
Patiënten met lagere gezondheidsvaardigheden of een lagere opleiding kunnen hun ziekte, klachten of noden omschrijven op een manier die sterk afwijkt van de medische terminologie die zorgverleners hanteren [80](#page=80).
#### 24.2.3 Communicatie via een tolk
Het inschakelen van een tolk kan noodzakelijk zijn om interactie mogelijk te maken en communicatieve competenties toe te passen. Dit is een essentiële randvoorwaarde en een recht volgens de wet op de patiëntenrechten [80](#page=80).
### 24.3 Verbindende Communicatie: Denken, voelen en doen
Flexibiliteit in de zorgverlening omvat een aanpassing in denken, voelen en doen om zo een verbindende communicatie te bewerkstelligen [81](#page=81) [82](#page=82).
#### 24.3.1 Alertheid voor culturele en sociale signalen
Een voorbeeld van flexibiliteit is het opmerken van lokale gebruiken, zoals het uittrekken van schoenen bij het binnentreden van een woning. Door hier alert op te zijn en eventueel te vragen of men de schoenen ook wil uittrekken, kan het vertrouwen met de patiënt toenemen. Dit toont alertheid voor zaken die mogelijk belangrijk zijn voor de patiënt [83](#page=83).
#### 24.3.2 Respect voor de autonomie en wensen van de patiënt
In een situatie waar een arts een nieuwe, experimentele behandeling wil aanbieden voor kanker, maar de patiënt verkiest een minder uitputtende aanpak, is het tonen van flexibiliteit cruciaal. De arts neemt de wens van de patiënt serieus en integreert deze in de consultatie, zelfs als dit afwijkt van de medische voorkeur van de arts [84](#page=84).
### 24.4 Cultuursensitieve zorg en communicatie
Verschillen in culturele achtergronden hebben invloed op communicatiepatronen en de opvatting over ziekte en gezondheid [85](#page=85).
#### 24.4.1 Cultuur-spectrum en communicatiekenmerken
| Aspect | Individualistische cultuur | Collectivistische cultuur |
| :--------------------- | :------------------------------------- | :------------------------------------- |
| Algemeen | Eigen mening | Groepsmening |
| Regels | Grofmazig (weinig regels) | Fijnmazig (veel regels) |
| Rolverschil Man-vrouw | Man-vrouw gelijk | Rolverschil man-vrouw |
| Ziekte (oorzaak) | Wereld-natuur is beheersbaar | Wereld-natuur niet beheersbaar |
| Ziekte (interventie) | Ziekte heeft oorzaak, je kunt er zelf veel aan doen | Ziekte overkomt je, dokter geneest je |
| Ziekte (psychisch) | Psychisch is persoonlijk | Psychisch is bovennatuurlijk |
| Communicatie (relatie) | Gelijkwaardigheid tss arts en pt | Groot machtsverschil tss arts en pt |
| Communicatie (stijl) | Uitleg / overlegmodel | Plaats kennen |
| Communicatie (directheid)| Direct, expliciet | Indirect, Impliciet |
| Communicatie (taboes) | Taboes benoemen | Taboes ontwijken |
| Communicatie (focus) | Feiten boven aanzien | Eer boven feiten |
#### 24.4.2 Gelijkwaardigheid versus machtsverschil
In sommige culturen is er een nadruk op gelijkwaardigheid tussen arts en patiënt, terwijl in andere culturen een groter machtsverschil wordt erkend [86](#page=86) [87](#page=87).
#### 24.4.3 Directe versus indirecte communicatie
Communicatiestijlen variëren van direct en expliciet naar indirect en impliciet [88](#page=88) [89](#page=89).
#### 24.4.4 Omgaan met taboes
Culturele verschillen bepalen ook hoe omgegaan wordt met taboes; sommige culturen benoemen ze direct, andere vermijden ze [90](#page=90).
---
# flexibiliteit in communicatie en omgang
Flexibiliteit in communicatie en omgang draait om het vermogen om je aan te passen aan verschillende situaties en de ander te begrijpen, binnen de grenzen van je eigen normen en waarden [89](#page=89) [97](#page=97).
### 25.1 Directe versus indirecte communicatie
Communicatie kan direct en expliciet zijn, waarbij boodschappen helder en ondubbelzinnig worden geuit. Daartegenover staat indirecte en impliciete communicatie, waarbij de boodschap subtieler, suggestief of non-verbaal wordt overgebracht [89](#page=89).
#### 25.1.1 Taboes benoemen versus ontwijken
Een belangrijk aspect van flexibiliteit is hoe men omgaat met taboes. Men kan ervoor kiezen taboes direct te benoemen, wat een open en confronterende aanpak impliceert. Een andere benadering is het ontwijken van taboes, wat kan duiden op culturele gevoeligheden of een wens om conflicten te vermijden [90](#page=90) [91](#page=91).
### 25.2 Timing en flexibiliteit
Flexibiliteit in omgang heeft ook betrekking op timing. Het concept "op tijd zijn" suggereert het naleven van afspraken en deadlines. "Tijd hebben" impliceert daarentegen een flexibele instelling ten aanzien van tijdsdruk, waarbij er ruimte is voor het moment zelf en onverwachte gebeurtenissen [92](#page=92) [93](#page=93).
### 25.3 Eigen mening versus groepsmening
Flexibiliteit uit zich ook in de balans tussen de eigen mening en de groepsmening. Men kan flexibel zijn door de eigen mening te uiten en te verdedigen, ook al wijkt deze af van de groepsmening. Tegelijkertijd kan flexibiliteit betekenen dat men openstaat voor de groepsmening en deze, indien redelijk, kan overnemen. Het onderscheid tussen eigen mening (cognitief) en groepsmening (affectief) is hierbij relevant [94](#page=94) [95](#page=95).
### 25.4 Connecties en hun aard
In communicatie en omgang kunnen er grofmazige connecties bestaan, die breder en minder gedetailleerd zijn. Daarnaast zijn er fijnmazige connecties, die gekenmerkt worden door een grote mate van detail, nuance en precisie [96](#page=96).
### 25.5 De grenzen van flexibiliteit
Flexibiliteit moet altijd binnen bepaalde grenzen plaatsvinden. Als hulpverlener is het cruciaal om te bepalen hoe ver deze flexibiliteit reikt en waar de eigen grenzen liggen. Dit houdt in dat men de verschillen in normen en waarden constateert en bepaalt hoe hiermee om te gaan, welke aanpassingen men bereid is te doen en welke acceptatie men kan opbrengen. Deze grenzen dienen vervolgens duidelijk aan de ander te worden gecommuniceerd [97](#page=97).
#### 25.5.1 De driestapsmethode van Pinto
De driestapsmethode van Pinto biedt een gestructureerde aanpak voor het omgaan met culturele verschillen en het bepalen van flexibiliteitsgrenzen [98](#page=98).
* **Stap 1: Perspectief van de hulpverlener (Reflectiviteit)**
Het leren kennen van de eigen, cultuurgebonden normen, waarden en gedragscodes. Dit vereist zelfreflectie en bewustzijn van de eigen culturele achtergrond [98](#page=98).
* **Stap 2: Perspectief van de ander (Breed observeren)**
Het leren kennen van de (cultuurgebonden) normen, waarden en gedragscodes van de ander. Dit impliceert een open en observerende houding om de achtergrond van de ander te begrijpen [98](#page=98).
* **Stap 3: Omgaan met verschillen (Verbindende communicatie)**
Het bepalen van de eigen grenzen wat betreft aanpassing en acceptatie van de ander. Deze grenzen moeten duidelijk worden gecommuniceerd. Vervolgens wordt gezocht naar een acceptabele tussenweg die rekening houdt met beide perspectieven. Dit proces wordt "verbindende communicatie" genoemd [97](#page=97) [98](#page=98).
> **Tip:** Het bewustzijn van de eigen culturele bril is een fundamentele eerste stap in effectieve interculturele communicatie [98](#page=98).
>
> **Voorbeeld:** Een hulpverlener die gewend is om direct feedback te geven, moet zich bewust zijn dat dit in sommige culturen als onbeleefd kan worden ervaren. Het toepassen van de driestapsmethode helpt om hier gepast mee om te gaan [95](#page=95) [98](#page=98).
---
# De antropologie van ziekte, ziek zijn en ziektebeleving
De antropologie van ziekte, ziek zijn en ziektebeleving onderzoekt hoe ziektes cultureel geconstrueerd worden, hoe individuen ziekte ervaren en welke sociale betekenissen en gedragingen aan ziekte verbonden zijn .
### 26.1 Disease, Illness en Sickness: Een terminologische verkenning
Binnen de medische antropologie worden drie kernbegrippen onderscheiden die elk een specifiek facet van ziekte belichten: 'disease', 'illness' en 'sickness' .
#### 26.1.1 Disease: Het biomedische perspectief
'Disease' verwijst naar de biomedische, objectieve en wetenschappelijk vaststelbare afwijking van een normale lichaamsfunctie of structuur. Dit is het perspectief dat door artsen en wetenschappers wordt gehanteerd .
* **Voorbeeld diabetes:**
* **Westerse geneeskunde:** Verklaart diabetes als een uitputting van insuline in de pancreas en insulineresistentie in weefsels, gerelateerd aan een teveel aan suikers en een tekort aan lichaamsbeweging. De behandeling omvat medicatie, dieet en lichaamsbeweging .
* **Chinese geneeskunde (Xiao Ke):** Ziet diabetes als 'interne hitte' en een disbalans met een tekort aan Yin en verstoring van de Qi. Behandeling richt zich op het voeden van Yin, het vermijden van 'hitte-bevorderend' voedsel en acupunctuur om meridianen en Qi-stroom te harmoniseren .
#### 26.1.2 Illness: De subjectieve beleving
'Illness' omvat de subjectieve beleving van symptomen en 'diseases', de interpretatie van ziekte en het geven van zin aan een aandoening. Dit is een culturele constructie met een individuele invulling. De exploratie van 'illness' gebeurt via 'narratives' (verhalen), waarbij taal en communicatie cruciaal zijn .
* **Metaforen in de beleving van illness:**
* Het hart kan metaforisch gezien worden als een pomp of als de plaats van liefde .
* Volkse metaforen zoals "het is alsof er mieren in mijn buik zitten", "ze zit vol", of "mijnen tikker werkt niet meer" illustreren hoe mensen hun klachten proberen te duiden .
> **Tip:** Arthur Kleinman benadrukt dat 'illness narratives' meer zijn dan symptoomverslagen; ze zijn een mechanisme waarmee mensen hun ervaringen begrijpen en betekenis geven, waarbij een transformatie plaatsvindt van iets geleefds naar iets geïnterpreteerds .
#### 26.1.3 Sickness: Het sociale gedrag
'Sickness' betreft het gedrag van mensen die ziek zijn en hoe zij dit kenbaar maken aan hun omgeving, zowel verbaal als non-verbaal. De 'sick role' (ziek-rol) is sterk bepaald door culturele factoren en maatschappelijke verwachtingen. Ziekte wordt als een sociale gebeurtenis beschouwd .
* **De 'sick role':** Volgens T. Parsons omvat de 'sick role' de sociale aspecten van ziek worden, inclusief de bijbehorende privileges en verplichtingen .
* **Communicatie van ziek-zijn:** Klachten worden op een cultureel aangeleerde wijze gecommuniceerd. Als dit niet gebeurt, bestaat het risico op misverstanden en het uitblijven van steun, empathie of zorg .
### 26.2 Culturele constructie van ziekte
De manier waarop men binnen een bepaalde culturele context denkt over ziektes, deze benoemt, classificeert, en de oorzaken, morele en kosmologische betekenissen eraan toekent, is een culturele constructie .
### 26.3 Emic versus Etic perspectief
Het onderscheid tussen 'emic' en 'etic' perspectieven is cruciaal voor het begrijpen van ziektebeleving. Kwaliteitsvolle zorg vereist rekening houden met het 'emic' standpunt .
* **Etic perspectief (disease):** Dit is het perspectief van de onderzoeker of arts, gekenmerkt door objectiviteit en de vragen van de onderzoeker .
* **Emic perspectief (illness):** Dit is het perspectief van de patiënt, gericht op betekenisgeving en zingeving, en is subjectief en 'insider' .
> **Tip:** Houd rekening met de V-lijn communicatie (patiënten spoor: Ideas, Concerns, Expectations - ICE) bij het toepassen van het emic perspectief .
### 26.4 Culturele verschillen in ziekte-ervaringen
Hoewel fysieke symptomen zoals vermoeidheid, koorts en pijn bij een ziekte cultureel minder sterk verschillen, zijn er wel significante culturele variaties in:
* De subjectieve ervaring (bijv. schaamte, angst) .
* De vermoedde oorzaken (bijv. risicogedrag, straf van God) .
* De ervaren gevolgen voor het zelf (bijv. gezichtsverlies) en de collectieve waardering (bijv. zonde) .
* De omgang met ziekte ter beheer of herstel van zelfwaardering (bijv. genezingsrituelen, psychologische hulp, levensstijlveranderingen) .
* De reactie of expressie van ziekte (bijv. lichaamshouding, sociale terugtrekking) .
### 26.5 Candomblé en de antropologie van ziekte
In Brazilië, met de Candomblé religieuze filosofie, worden geesten (orichas) vereerd. Bezetenheid en vereenzelviging met deze geesten worden onderscheiden van psychose en geestelijke ziekte, wat illustreert hoe religieuze en spirituele belevingen de interpretatie van ziekte kunnen beïnvloeden .
---
# Culturele competenties en antropologie van gezondheid
Dit onderwerp onderzoekt hoe culturele gevoeligheid en bredere antropologische perspectieven essentieel zijn voor een holistische benadering van gezondheidszorg, met speciale aandacht voor de politieke en economische invloeden op gezondheid en ziekte.
### 27.1 Culturele competenties als zorgverlener
Culturele competenties vereisen een erkenning van en gevoeligheid voor de perspectieven van de patiënt, evenals het onderzoeken van eigen stereotypen en vooroordelen om de interactie met patiënten te verbeteren. Een “cultural sensitive” benadering richt zich op bewustzijn van de waarden, overtuigingen, levenswijzen en praktijken van een patiënt, terwijl een “cultural responsive” benadering deze culturele aspecten integreert in een wederzijds aanvaardbaar behandelplan .
> **Tip:** Het onderscheid tussen 'sensitive' en 'responsive' is cruciaal: bewustzijn is de eerste stap, maar actieve integratie in de zorg is de volgende.
### 27.2 Antropologie van gezondheid
#### 27.2.1 Critical Medical Anthropology
Critical Medical Anthropology (CMA) bestudeert de gezondheid en ziekte binnen hun bredere sociale, politieke en economische context. Een prominent figuur in dit veld is Gabor Maté, een Hongaars-Canadese arts en Holocaust-overlever, bekend om zijn werk over trauma en verslaving .
##### 27.2.1.1 Aandacht voor politieke en economische determinanten van gezondheid
CMA benadrukt dat ziekte en gezondheid gevormd worden door economische systemen en politieke beslissingen. Het kapitalisme, werkomstandigheden en klasseongelijkheden hebben een aanzienlijke impact op gezondheidsverschillen. Belangrijke vragen binnen CMA zijn :
* Wie heeft voordeel bij bepaalde zorgsystemen en wie niet ?
* Hoe beïnvloeden globale markten en bedrijven (zoals farmaceutische bedrijven, verzekeringsinstellingen, de agro-industrie en grondstofextractie) ziekte en gezondheid ?
* Wat is de impact van armoede en sociaaleconomische ongelijkheid op ziekte en gezondheid ?
* Wat is de impact van de nog steeds voelbare gevolgen van kolonisatie door Europese imperia op gezondheid ?
> **Tip:** Bij het analyseren van gezondheidsproblemen is het essentieel om verder te kijken dan puur biologische factoren en de structurele (economische en politieke) oorzaken te onderzoeken.
###### 27.2.1.1.1 Voorbeeld diabetes
Het biomedische perspectief op diabetes type 2 ziet de oorzaak primair in de uitputting van insuline in de pancreas en insulineresistentie, geassocieerd met een te hoge suikerinname en te weinig lichaamsbeweging. De behandeling richt zich op medicatie (zoals metformine en insuline), dieet en lichaamsbeweging .
Vanuit een CMA-perspectief wordt echter benadrukt dat er mogelijk een derde type diabetes bestaat: malnutrition-related diabetes mellitus, dat echter onderbelicht blijft in onderzoek en financiering. CMA pleit ervoor om voedselonzekerheid, honger en ondervoeding te erkennen als causale drijfveren van diabetes. Bovendien worden morele oordelen over patiënten met diabetes type 2, zoals de manier waarop vrouwen worden geïnstrueerd te eten, niet altijd gereflecteerd in de culturele context en kunnen deze oordelen de behandeling en perceptie van individuele patiënten beïnvloeden .
##### 27.2.1.2 Structureel geweld
Structureel geweld verwijst naar vormen van geweld waarbij mensen geschaad worden of sterven doordat hun basisbehoeften niet worden vervuld, als gevolg van sociale, politieke of economische structuren. Dit concept, geïntroduceerd door Johan Galtung in 1969, hangt nauw samen met sociale onrechtvaardigheid, armoede, racisme, seksisme en kolonialisme, en wordt beschouwd als een "sociale machinerie van onderdrukking". Structureel geweld is verankerd in langdurige en alomtegenwoordige sociale structuren, genormaliseerd door stabiele instellingen en regelmatige ervaringen, waardoor het vaak onzichtbaar wordt. De kern van dit concept is dat lijden sociaal geproduceerd is, niet toevallig .
> **Voorbeeld:** De situatie in Gaza illustreert hoe de focus op symptomen van psychische aandoeningen structureel geweld en onderdrukking kan verdoezelen .
---
# Reflexiviteit en zelfbewustzijn in de context van geneeskunde
Reflexiviteit en zelfbewustzijn zijn cruciale concepten voor artsen om hun eigen perspectief, vooroordelen en de impact daarvan op de patiëntenzorg te begrijpen [49](#page=49) [50](#page=50) [53](#page=53).
### 28.1 Kernconcepten van reflexiviteit
#### 28.1.1 Definities en principes
* **Reflexiviteit** wordt gedefinieerd als het proces van nadenken over de eigen gedachten, gevoelens, en acties, evenals de sociale en culturele context waarin deze plaatsvinden. Het is een voortdurende introspectie die helpt om te begrijpen "Waarom doet een mens wat zij/hij doet?" [50](#page=50) [53](#page=53).
* **Zelfbewustzijn** omvat het herkennen van de eigen identiteit, eigenschappen, emoties en gedragingen. Dit stelt een arts in staat om de eigen rol en invloed binnen de zorgrelatie te erkennen [51](#page=51) [53](#page=53).
* **Zelf-empathie** is een component van reflexiviteit, waarbij men in staat is om de eigen gevoelens en ervaringen te erkennen en te begrijpen, wat de basis vormt voor empathie jegens anderen [51](#page=51) [53](#page=53).
#### 28.1.2 Positionaliteit en privilege
* **Positionaliteit** verwijst naar de sociale, culturele, economische en persoonlijke positie van een individu. Deze positionering beïnvloedt hoe iemand de wereld ziet en hoe de wereld die persoon ziet [52](#page=52) [53](#page=53).
* **Privilege** is het geheel van voordelen die iemand geniet op basis van bepaalde kenmerken, zoals ras, gender, sociaaleconomische status, en opleidingsniveau [49](#page=49) [52](#page=52) [53](#page=53).
* Voorbeelden van privilege kunnen zijn: man zijn, heteroseksueel zijn, wit zijn, hoog opgeleid zijn, of een hoog opgeleide/welgestelde ouder hebben [49](#page=49).
* Het begrijpen van de eigen positionaliteit en het erkennen van privilege is essentieel voor reflexiviteit, omdat het helpt bij het herkennen van onbewuste vooroordelen en aannames die de zorgverlening kunnen beïnvloeden [52](#page=52) [53](#page=53).
#### 28.1.3 Intersectionaliteit
Intersectionaliteit onderzoekt hoe verschillende assen van identiteit (zoals ras, klasse, gender, seksualiteit) elkaar kruisen en hoe deze intersecties leiden tot unieke vormen van discriminatie of privilege. Dit concept is van belang om de complexe ervaringen van patiënten met diverse achtergronden volledig te begrijpen [53](#page=53).
### 28.2 Toepassing in de medische praktijk
#### 28.2.1 Impact van persoonlijke achtergrond op zorgverlening
Artsen komen de praktijk binnen met hun eigen achtergrond, ervaringen, waarden en overtuigingen, die onbewust hun benadering van geneeskunde kunnen beïnvloeden. Het is cruciaal dat artsen zich bewust zijn van deze invloeden om professioneel te kunnen handelen [58](#page=58).
#### 28.2.2 Voorbeelden van positieblindheid en culturele verschillen
* **Leeftijd en chronische aandoeningen:** Een jonge arts zonder eigen gezondheidsproblemen kan moeite hebben om de dagelijkse uitdagingen van oudere patiënten met chronische aandoeningen volledig te begrijpen en kan onbewust aannemen dat deze patiënten actiever zouden kunnen zijn dan ze werkelijk zijn [54](#page=54).
* **Socio-economische achtergrond:** Een arts die opgroeide in een welvarende familie kan moeite hebben om de financiële beperkingen van patiënten met lagere inkomens te doorgronden en kan aanbevelingen doen die financieel onhaalbaar zijn [54](#page=54).
* **Culturele verschillen in herstel na trauma:**
* Een patiënt uit een individualistische cultuur kan zich focussen op herstel naar onafhankelijkheid na een trauma, waarbij mantelzorgers en hulpverleners de rol zien van ondersteuning in terugkeer naar zelfzorg [54](#page=54).
* Mensen met een collectivistische culturele achtergrond kunnen meer focussen op blijvende hulp en ondersteuning, waarbij de uitgebreide familie actief betrokken is bij de zorg [54](#page=54).
#### 28.2.3 Reflexiviteit in crisissituaties
In situaties van grote chaos en nood, zoals een terroristische aanslag met veel gewonden, komen artsen en zorgverleners onder immense druk te staan. Reflexiviteit helpt hen om in deze hectische omstandigheden bewust te blijven van hun eigen reacties en de impact daarvan op hun handelen en de patiëntenzorg [55](#page=55) [56](#page=56) [57](#page=57).
### 28.3 Vragen ter bevordering van reflexie
De volgende reflectieve vragen kunnen artsen helpen om hun eigen positionaliteit, privilege, en de impact daarvan op hun medische beroep te onderzoeken [58](#page=58) [59](#page=59):
* Welke emotie roept de superdiverse samenleving op en zou dit veranderen afhankelijk van iemands sociaal-economische positie op de 'wheel of privilege' [58](#page=58)?
* Hoe hebben de eigen achtergrond en persoonlijke ervaringen de keuze om geneeskunde te studeren beïnvloed [58](#page=58)?
* Welke waarden of overtuigingen uit de opvoeding en cultuur zijn belangrijk in de benadering van geneeskunde [58](#page=58)?
* In hoeverre spelen zichtbare en onzichtbare kenmerken (zoals taal, etniciteit, geslacht, sociaaleconomische achtergrond) een rol in hoe men wordt gezien of benaderd binnen de opleiding [59](#page=59)?
* Hoe is de eigen cultuur gecategoriseerd in de 'wheel of privilege' [59](#page=59)?
* Hoe kan positieblindheid invloed hebben op het begrip van de ervaringen van anderen in de zorg [59](#page=59)?
* Hoe kan bewustzijn van de eigen achtergrond helpen om inclusiviteit en begrip te tonen in een toekomstige medische setting [59](#page=59)?
> **Tip:** Het actief stellen en beantwoorden van deze vragen helpt om zelfbewustzijn te vergroten en onbewuste vooroordelen te herkennen, wat essentieel is voor empathische en effectieve patiëntenzorg.
> **Voorbeeld:** Een arts die zich realiseert dat zijn/haar welgestelde achtergrond ertoe heeft geleid dat hij/zij geneigd is patiënten met beperkte financiële middelen te onderschatten qua vermogen om dure behandelingen te betalen, kan bewuster worden van de noodzaak om financiële opties te bespreken en oplossingen te zoeken die haalbaar zijn voor de patiënt [54](#page=54).
---
# Wat is cultuur en de culturele dimensies van Hofstede
Dit onderwerp verkent de definitie van cultuur en introduceert de culturele dimensies van Hofstede, met toepassingen binnen de gezondheidszorg.
### 29.1 Wat is cultuur?
Cultuur kan worden gedefinieerd als de gedeelde waarden, normen en percepties die het gedrag van een groep mensen in een bepaalde samenleving en tijdsperiode bepalen en uiten zich in dat gedrag. Het vormt de verbindende factor binnen een groep, waardoor leden elkaars gedrag begrijpen .
#### 29.1.1 Het ui-diagram van Hofstede
Het ui-diagram van Hofstede visualiseert cultuur als een gelaagde structuur, bestaande uit symbolen, rituelen en waarden .
##### 29.1.1.1 Symbolen
Symbolen zijn woorden, gebaren, afbeeldingen of voorwerpen met een specifieke betekenis die alleen begrepen wordt door leden van dezelfde cultuur. Ze vormen de buitenste, meest oppervlakkige laag van de ui. Nieuwe symbolen ontstaan gemakkelijk en oude verdwijnen, waarbij symbolen regelmatig worden overgenomen .
> **Voorbeeld:** Kleding, haardracht, vlaggen en statussymbolen, evenals medisch jargon of 'scrubs' als statussymbool, vallen onder symbolen. De witte doktersjas, hoewel minder zichtbaar bij huisartsen, blijft een symbool in publieke ruimtes bij studenten geneeskunde .
##### 29.1.1.2 Rituelen
Rituelen zijn collectieve activiteiten die technisch gezien overbodig zijn voor het bereiken van een doel, maar die sociaal essentieel worden geacht binnen een cultuur en omwille van zichzelf worden uitgevoerd. Ze bestendigen het groepsgevoel en gaan gepaard met specifieke taal, gedrag, hiërarchie en waarden .
> **Voorbeeld:** Een studentencantus, hoewel potentieel schadelijk voor de gezondheid en niet noodzakelijk, wordt verricht omwille van het groepsgevoel en de bijbehorende culturele uitingen .
##### 29.1.1.3 Waarden
Waarden vormen de kern van een cultuur en vertegenwoordigen een collectieve neiging om een bepaalde gang van zaken boven andere te verkiezen. Ze zijn gevoelsmatig met een positieve en negatieve pool en functioneren als morele economieën. Waarden komen tot uiting in maatschappelijke discussies over wat hoorbaar en zegbaar is, en welke handelingen aanvaardbaar zijn .
> **Voorbeeld in de zorg:** Waarden kleuren het debat over abortus en euthanasie, bepalen het belang van zelfbeschikkingsrecht van de patiënt, en beïnvloeden hoe er gekeken wordt naar druggebruik en mentale aandoeningen .
### 29.2 De culturele dimensies van Hofstede
Geert Hofstede ontwikkelde een model met vier (later uitgebreid met vijf) culturele dimensies die verschillende aspecten van cultuur onderscheiden en vergelijken .
#### 29.2.1 Machtsafstand
Dit verwijst naar hoe omgegaan wordt met macht en de omvang van machtsongelijkheid binnen een samenleving, bijvoorbeeld tussen ouders en kinderen of tussen leidinggevenden en werknemers .
In de gezondheidszorg manifesteert dit zich in de verhouding tussen arts en patiënt. Bij een kleinere machtsafstand behandelen patiënten artsen als gelijken en zijn ze mondiger, terwijl bij een grotere machtsafstand patiënten artsen als superieuren zien en consulten korter en meer door de arts gestuurd verlopen .
#### 29.2.2 Individualisme versus collectivisme
Deze dimensie onderzoekt het relatieve belang van het individu ten opzichte van de groep. In individualistische culturen primeert het individu, terwijl in collectivistische culturen de belangen van de groep (familie, gemeenschap, land) voorgaan .
In de gezondheidszorg beïnvloedt dit de keuzes die patiënten maken, gebaseerd op individuele of collectieve overwegingen .
* **Collectivistische culturen:** Kenmerken zijn het bewaren van harmonie met de sociale omgeving en het vermijden van directe confrontatie. 'Nee' kan betekenen 'misschien heb je gelijk' of 'we zullen erover denken', en 'ja' duidt niet per se op instemming, maar op het voortzetten van de communicatie .
* **Individualistische culturen:** Men uit direct gedachten en gevoelens als teken van eerlijkheid. Confrontatie kan als heilzaam worden beschouwd, waarbij uit meningsverschillen hogere waarheden kunnen voortkomen. Hoewel rekening gehouden wordt met de impact op de ander, rechtvaardigt dit geen verdraaiing van feiten .
> **Tip:** Begrijpen of een patiënt primair vanuit individuele of collectieve belangen handelt, kan cruciaal zijn voor een effectieve arts-patiëntrelatie.
#### 29.2.3 Masculiniteit versus femininiteit
Deze dimensie kijkt naar de verhouding tussen man en vrouw, takenverdeling en rolmodellen, en het belang van mannelijke (winnen, de beste zijn) versus vrouwelijke (zorgen, genieten) waarden in de samenleving. Aspecten als hiërarchie en patriarchaat spelen hierbij een rol .
In de gezondheidszorg zijn hier gerelateerd aan genderkwesties, abortus en seksuele gezondheid .
#### 29.2.4 Onzekerheidsvermijding
Dit aspect meet hoeveel vertrouwen er is in de toekomst, hoeveel regels er bestaan en hoe belangrijk zekerheid wordt gevonden, inclusief de rol van religie .
In de gezondheidszorg kan dit zich uiten in het gedrag van artsen. Artsen in landen met een lage onzekerheidsvermijdingsindex (OVI) tonen meer oogcontact en besteden meer aandacht aan het geruststellen van de patiënt, zelfs zonder medicatie voor te schrijven. Artsen in culturen met een hoge OVI schrijven doorgaans meer medicijnen voor, wat ook de verwachting van patiënten is .
#### 29.2.5 Lange termijn versus korte termijn oriëntatie
Deze dimensie onderzoekt of de focus ligt op de toekomst (lange termijn oriëntatie) of op het heden (korte termijn oriëntatie) .
In de gezondheidszorg is dit relevant voor gebieden zoals chronische zorg, bijvoorbeeld bij diabetes .
---
# Antropologie van gezondheid
De antropologie van gezondheid onderzoekt de culturele en sociale aspecten van ziekte, gezondheid en geneeskunde, en benadrukt dat er geen objectieve, neutrale waarheden bestaan, maar eerder verhalen en analyses die zinvol zijn binnen specifieke culturele contexten. Deze studie nodigt uit om te oordelen en te denken buiten termen als "goed/beter" of "slecht(er)", en "correct" of "onjuist" .
### 30.1 Wat is cultuur? Het ui-diagram van Hofstede
Cultuur wordt gedefinieerd als waarden, normen en percepties die aan de basis liggen van gedrag, en die tot uiting komen in dat gedrag bij een bepaalde groep mensen in een bepaald tijdsgewricht in een samenleving. Het vormt de verbindende factor tussen de leden van een groep, waardoor ze elkaars gedrag begrijpen. Hofstede's ui-diagram beschrijft cultuur in lagen, beginnend bij symbolen en eindigend bij waarden .
#### 30.1.1 Symbolen
Symbolen zijn woorden, gebaren, afbeeldingen of voorwerpen met een betekenis die alleen begrepen wordt door leden van de cultuur. Ze zijn de buitenste, meest oppervlakkige laag en kunnen gemakkelijk ontstaan, verdwijnen of worden overgenomen, zoals kleding, vlaggen, statussymbolen, of medisch jargon. De witte doktersjas is hier een voorbeeld van .
#### 30.1.2 Rituelen
Rituelen zijn collectieve activiteiten die technisch gesproken overbodig zijn voor het bereiken van een doel, maar binnen een cultuur sociaal essentieel worden geacht. Ze worden omwille van zichzelf verricht om groepsgevoel te bestendigen en gaan gepaard met specifieke taal, gedrag, hiërarchie en waarden, zoals de studentencantus .
#### 30.1.3 Waarden
Waarden vormen de kern van een cultuur en representeren een collectieve neiging om een bepaalde gang van zaken boven andere te verkiezen. Ze hebben een plus- en minpool en komen tot uiting in maatschappelijk discours over wat acceptabel is. In de zorg kleuren waarden debatten over abortus, euthanasie, zelfbeschikkingsrecht van de patiënt, druggebruik en de kijk op mentale aandoeningen .
### 30.2 De culturele dimensies van Hofstede
Hofstede's model identificeert culturele dimensies die de manier waarop groepen mensen de wereld ervaren, beïnvloeden .
#### 30.2.1 Machtsafstand
Deze dimensie beschrijft hoe omgegaan wordt met machtsongelijkheid, bijvoorbeeld tussen ouders en kinderen, of tussen baas en werknemer. In de gezondheidszorg beïnvloedt dit de relatie tussen arts en patiënt: een kleinere machtsafstand leidt tot mondige patiënten die artsen als gelijken behandelen, terwijl een grotere machtsafstand resulteert in consulten die korter en door de arts gestuurd zijn .
#### 30.2.2 Individualisme versus collectivisme
Dit gaat over het belang van het individu versus de groep. In individualistische culturen zijn eigen meningen en noden belangrijker, en wordt confrontatie soms als heilzaam beschouwd. In collectivistische culturen primeert wat belangrijk is voor de groep en wordt harmonie nagestreefd, wat leidt tot het vermijden van directe confrontatie. Dit heeft invloed op de arts-patiëntrelatie (#page=126, 127) .
#### 30.2.3 Masculiniteit versus femininiteit
Deze dimensie betreft de man-vrouwverhouding, taakverdeling en rolmodellen, en het belang van mannelijke (winnen, de beste zijn) versus vrouwelijke (zorgen, genieten) waarden. In de zorg kan dit relevant zijn voor genderissues, abortus en seksuele gezondheid .
#### 30.2.4 Onzekerheidsvermijding
Dit verwijst naar het vertrouwen in de toekomst, het aantal regels, het belang van zekerheid en de rol van religie. In de gezondheidszorg schrijven artsen in landen met een lage onzekerheidsvermijdingsindex (OVI) minder medicijnen voor en geven meer aandacht aan geruststelling, terwijl patiënten in culturen met een hoge OVI meer medicijnen verwachten .
#### 30.2.5 Lange termijn versus korte termijn oriëntatie
Deze dimensie kijkt naar de focus op de toekomst versus het heden. Dit is relevant voor de zorg, bijvoorbeeld bij chronische zorg zoals diabetes .
### 30.3 Kritieken op het model van Hofstede
Het model van Hofstede kent diverse kritieken [131-137](#page=131, 132, 133, 134, 135, 136, 137).
* **Essentialistisch en stereotyperend:** Het model beschouwt cultuur als vaststaand en homogeen, wat leidt tot generalisaties en het negeren van interne diversiteit (klasse, gender, etniciteit). Dit risico reduceert cultuur tot clichés en versterkt vooroordelen in plaats van intercultureel begrip .
* **Contextloos:** De metingen houden geen rekening met geschiedenis of machtsverhoudingen (#page=132, 133) .
* **Verouderde data:** Het model is gebaseerd op data van IBM-medewerkers uit de jaren 1960-70 .
* **Kwantificatie en subjectiviteit:** Het gebruik van kwantificatie suggereert objectiviteit, maar de interpretatie is subjectief, en het model veronderstelt dat cultuur meetbaar en stabiel is. Dit leidt tot een oppervlakkige operationalisering van cultuur .
* **Negeert globalisering, migratie en hybride identiteiten:** Het model houdt geen rekening met hedendaagse dynamieken .
* **Nationaal kader:** Het model gaat uit van landen als natuurlijke culturele eenheden, wat leidt tot methodologisch nationalisme (#page=135, 136) .
#### 30.3.1 Arjan Appadurai: Cultuur in een Wereld van Stromen
Appadurai's concept van "scapes" (ethnoscapes, technoscapes, mediascapes, financescapes, ideoscapes) benadrukt de versnipperde, vloeibare wereld van culturele stromen als gevolg van globalisering. Deze stromen hertekenen grenzen en identiteiten, veranderen mobiliteit en communicatie, creëren ongelijkheid en verspreiden ideeën en waarden .
> **Tip:** Het model van Hofstede kan nog steeds nuttig zijn om na te denken over arts-patiëntrelaties, machtsverschillen, gender, chronische zorg, en de invloed van sociale relaties, seksualiteit en tijdsbesef in verschillende culturele contexten, maar mag nooit leiden tot veralgemeningen en stereotypen .
### 30.4 Sociale identiteit, cultuur en agency
Cultuur ontstaat in het delen en onderhandelen van sociale identiteiten. Identiteit is een onderhandelde positie binnen de dynamische context van cultuur, die betekenis geeft .
#### 30.4.1 Deelidentiteiten
Deelidentiteiten kunnen zichtbaar of onzichtbaar, zelfgeclaimd of toegeschreven zijn, en krijgen vorm naar gelang de context. Ze worden bepaald door narratieven en etiketten, die de tijdelijke identiteit vormen die we aannemen en toekennen .
#### 30.4.2 Cultuur als leidraad en proces
Cultuur fungeert als leidraad voor individuen in routineuze handelingen en ideeën. Individuen bewegen zich in wisselende culturele sferen die kunnen overlappen, het lokale overstijgen, hybride structuren vormen en interne tegenstellingen bevatten. Cultuur wordt hier gezien als een chaotisch, hybride proces, in tegenstelling tot een welomlijnde bundel van vaste groepskenmerken .
Cultuur is ook een proces dat betekenis geeft aan de wereld voor groepen die deelidentiteiten delen. Het is dynamisch, verbonden met levenspaden, onderhandelbaar met anderen, en ontstaat en verandert door sociale interactie. Betekenissen worden niet alleen gereproduceerd, maar ook nieuw geproduceerd in wisselende contexten .
#### 30.4.3 Agency
Agency is de capaciteit om bewuste keuzes te maken en creatief om te gaan met cultuur, zij het binnen structurele, maatschappelijke grenzen die keuzes mogelijk maken of beperken. Groter privilege binnen deze structuren leidt meestal tot grotere agency, maar niet noodzakelijk .
### 30.5 Processen van acculturatie
Acculturatie omvat processen die optreden bij langdurig en direct contact tussen culturen .
* **Kolonialisme en globalisering:** Kunnen leiden tot verdrukking, verval of hybridisering (creolisatie) van lokale culturen en identiteiten .
* **Migratie en "cultural bereavement":** Hebben impact op psychosociaal welzijn en beïnvloeden zowel de oorspronkelijke groep als de migrerende groep .
* **Twee elementen:** De mate van contact en de mate van behoud van de eigen cultuur zijn hierin bepalend .
> **Tip:** De oude, essentialistische visie op cultuur en identiteit als vastliggend en homogeen, gekoppeld aan een "wij-zij" denken, staat tegenover de nieuwe, dynamische visie waarin cultuur overlappend, hybride en chaotisch is, en identiteit wordt onderhandeld door sociale interactie en agency .
### 30.6 Antropologie van gezondheid
De antropologie van gezondheid onderzoekt de culturele en sociale dimensies van ziekte, gezondheid en geneeskunde. Het verhaal van Amanullah, een 16-jarige vluchteling uit Afghanistan met pseudo-epileptische aanvallen, illustreert hoe een arts als antropoloog kan fungeren [174-177](#page=174, 175, 176, 177) .
#### 30.6.1 Het verhaal van Amanullah
Amanullah's aanvallen traden op na traumatische gebeurtenissen in Afghanistan, zoals het overlijden van zijn vader en de ontvoering van zijn broer. Hij ervaart schuldgevoel en beschouwt zijn ziekte mogelijk als straf van God of Djinns. Het culturele kader waarin zijn symptomen betekenis krijgen, zijn verklaringen voor de oorzaken, en de kijk van zijn omgeving (artsen, tolken, medestudenten) zijn cruciaal voor begrip. De patiënt wordt beschouwd als expert van zijn eigen lichaam, en zijn perspectief ("De patiënt heeft altijd gelijk") is existentieel belangrijk .
#### 30.6.2 Andere gezondheidsconcepten en geneeswijzen
De discipline bestudeert ziekte, ziektebeleving en geneeswijzen vanuit verschillende perspectieven .
#### 30.6.3 Disease, Illness, Sickness
Deze termen onderscheiden biologische afwijkingen (disease), de subjectieve ervaring van ziek zijn (illness), en de sociale rol van ziekte (sickness) .
#### 30.6.4 Cultural Concepts of Distress
Dit zijn cultureel specifieke manieren waarop emotioneel leed wordt ervaren en uitgedrukt .
#### 30.6.5 Culturele competenties als zorgverlener
Het ontwikkelen van culturele competenties is essentieel voor zorgverleners om effectief te kunnen werken in diverse culturele contexten .
#### 30.6.6 Critical Medical Anthropology
Dit veld analyseert hoe machtsverhoudingen, sociale ongelijkheid en politieke structuren de gezondheid beïnvloeden .
#### 30.6.7 Etic en Emic perspectief
* **Etic perspectief:** Het perspectief van de onderzoeker (arts) of buitenstaander, dat streft naar objectiviteit .
* **Emic perspectief:** Het perspectief van de subject (patiënt), gericht op betekenis en zingeving vanuit een insider standpunt .
> **Tip:** Cultuurrelativisme, zoals gepropageerd door Franz Boas, stelt dat normen en waarden alleen begrepen en beoordeeld kunnen worden binnen de context van de specifieke cultuur zelf. Dit is een uitnodiging om vooroordelen te laten varen en een dieper begrip te ontwikkelen .
---
# Critical medical anthropology als pleidooi voor rechtvaardige en billijke gezondheidszorg
Kritische medische antropologie pleit voor rechtvaardige en billijke gezondheidszorg door de sociale, culturele en politieke context van gezondheid en ziekte te onderzoeken en de machtsstructuren die leiden tot gezondheidsongelijkheden te bevragen [1](#page=1) [6](#page=6).
### 31.1 Kader
Het concept van 'superdiversiteit' erkent de complexiteit van hedendaagse samenlevingen, waarin individuen zich op meerdere manieren kunnen onderscheiden, niet alleen op basis van etniciteit of cultuur, maar ook van leeftijd, gender, sociaaleconomische status, en meer. Dit sluit nauw aan bij 'intersectionaliteit', dat analyseert hoe verschillende assen van ongelijkheid elkaar overlappen en versterken. Samen vormen deze concepten een basis voor het begrijpen van 'gezondheidsongelijkheid', waarbij bepaalde groepen significant slechtere gezondheidsuitkomsten ervaren dan andere. Het uiteindelijke doel is het realiseren van 'gelijkwaardige kwaliteitsvolle zorg voor iedereen'. Het Cynefin Framework wordt aangehaald als een middel om complexe situaties te analyseren en passende strategieën te ontwikkelen in de context van deze diversiteit [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [1](#page=1) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 31.2 Tools voor een brede en diepgaande benadering
De studie van medische antropologie en cultuur biedt essentiële inzichten en instrumenten om gezondheidszorg te benaderen in een superdiverse realiteit. Deze benadering integreert generieke competenties, zoals mensenrechten, taalondersteuning, en gezondheidsvaardigheden. Evidence-based medicine, mits breed geïnterpreteerd, kan hierin een rol spelen. Een 'tweesporenbeleid' wordt voorgesteld om zowel individuele noden als bredere structurele factoren aan te pakken [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 31.2.1 Breed observeren: Verbreden en Verdiepen
'Breed observeren' is een kerncompetentie die zich richt op bewust, gepland en gericht leren kijken naar de diverse leefwereld van patiënten. Dit omvat twee complementaire benaderingen [21](#page=21):
##### 31.2.1.1 Kaleidoscoop: Verbreden
De 'kaleidoscoop'-benadering richt zich op het situeren van patiënten in een bredere context, rekening houdend met hun relaties met andere mensen en instituties binnen verschillende levensdomeinen zoals gezin, sociale netwerken, werk, school, materiële levensomstandigheden en woonomstandigheden. Dit impliceert het bevragen van 'waarom' een mens doet wat hij of zij doet vanuit een breder perspectief [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Kruispuntdenken:** Dit helpt bij het identificeren van potentiële kwetsbaarheden, zoals een alleenstaande, dakloze man zonder papieren [24](#page=24).
* **Sociale anamnese:** Deze tool verzamelt informatie over leeftijd, sekse/gender/oriëntatie, opleiding/tewerkstelling/financieel, cultuur/etniciteit/geloof/taal van de patiënt. Voor jongeren wordt de HEADS-methode genoemd, en voor ouderen de RUDAS [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Leeftijd:** Vragen over levensfase en specifieke uitdagingen.
* **Sekse/gender/oriëntatie:** Vragen hoe de patiënt aangesproken wil worden en met wie hij/zij samenwoont [27](#page=27).
* **Etniciteit, Migratie:** Vragen naar vorige woonplaatsen en migratiegeschiedenis [28](#page=28).
* **Opleiding/tewerkstelling/financieel:** Vragen naar huidige en toekomstige loopbaanplannen, vaardigheden, en financiële situatie, inclusief eventuele schulden [29](#page=29).
* **Cultureel interview:** Dit instrument exploreert taalgebruik, etniciteit, cultuur, familiebanden, geloof en de culturele context van klachten [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Taal:** Vragen over de moedertaal, huidige taalgebruik thuis, en de beheersing van de Nederlandse taal [30](#page=30).
* **Etniciteit en cultuur:** Vragen naar de identiteit binnen groepen, het belang daarvan, contacten met de eigen gemeenschap, culturele waarden, en de mate van integratie in de Belgische samenleving [31](#page=31).
* **Familie:** Vragen naar de relatie met de partner en naar personen aan wie raad of hulp wordt gevraagd, zowel in het heden als in het verleden [32](#page=32).
* **Geloof:** Vragen naar gelovigheid, religieuze praktijken, en de steun die uit het geloof gehaald wordt, inclusief eventuele verschillen met het thuisland [33](#page=33).
* **Klachten in cultureel perspectief:** Vragen hoe klachten in de eigen taal worden benoemd, hoe ze in het thuisland verklaard zouden worden, hoe ermee omgegaan zou worden, en of de patiënt zich begrepen voelt door familie, omgeving en hulpverleners [34](#page=34).
* **Positieve gezondheid:** Dit concept, dat verder gaat dan het enkel behandelen van ziekte, wordt ook als een instrument in het 'kaleidoscoop'-perspectief genoemd [35](#page=35).
##### 31.2.1.2 IJsberg: Verdiepen
De 'ijsberg'-benadering richt zich op het observeren van de patiënt zelf en eventuele begeleiders, met aandacht voor verbale en non-verbale taal, uiterlijk en gedrag. Dit impliceert het begrijpen van de diepere, vaak onbewuste, elementen die iemands gedrag sturen [21](#page=21) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Referentiekader:** Inzicht in het concept van een referentiekader en de ontologische vraag of er één enkele waarheid bestaat [40](#page=40).
* **Onbewuste elementen:** Begrip van hoe onbewuste elementen onder de waterlijn het gedrag bepalen en sturen [40](#page=40).
* **Invloed van context:** Hoe de omgeving de bewuste en onbewuste waarden, normen, etc. van een persoon beïnvloedt [40](#page=40).
* **Open vragen (laten uitspreken):** Het stellen van open vragen om de patiënt de ruimte te geven zich volledig te uiten, bijvoorbeeld met de ICE (Ideas, Concerns, Expectations) methodiek [41](#page=41).
* **Non-verbale signalen benoemen:** Aandacht hebben voor en het benoemen van non-verbale communicatie [42](#page=42).
* **Nieuwsgierig sensitief doorvragen:** Zonder oordeel, met oprechte nieuwsgierigheid, verdere vragen stellen [43](#page=43).
* **Empatisch luisteren:** Actief luisteren met inlevingsvermogen [44](#page=44).
> **Voorbeeld:** Dr. Leila Khan observeert Miguel in de wachtkamer. Ze merkt zijn onrust, zijn interactie met zijn gezin, de muziek die hij luistert, en zijn aarzeling bij het aanspreken door de verpleegkundige. Dit geeft haar waardevolle informatie over zijn toestand en de gezinsdynamiek [45](#page=45).
##### 31.2.1.3 Leerdoelen van Breed Observeren
Het doel is om een dynamisch perspectief op identiteiten te ontwikkelen, de meerdimensionaliteit ervan te erkennen, de diversiteit binnen elk individu te zien, en intersectionaliteit te begrijpen. Vaardigheden als de kunst van het vragen stellen, luisteren en praten, en reflecteren over eigen diversiteit zijn cruciaal. Bewustzijn van nieuwsgierigheid, taboes, vooringenomenheid (bias) en onverwachte wendingen is eveneens belangrijk. Voor het 'ijsberg'-perspectief omvatten de leerdoelen het begrijpen van referentiekaders, de invloed van onbewuste elementen, en hoe de context het gedrag stuurt. Vaardigheden omvatten reflexiviteit, omgaan met meningen, en het erkennen van verschillende perspectieven. Bewustzijn van nieuwsgierigheid, bias, en de impact van referentiekaders op emoties is essentieel [36](#page=36) [40](#page=40).
#### 31.2.2 Reflexiviteit
Reflexiviteit is de competentie waarbij men aandacht besteedt aan hoe informatie binnenkomt en reflecteert over eigen gevoelens, oordelen en positie ten opzichte van wat gehoord wordt. Dit geldt zowel voor de 'kaleidoscoop' (verbredend) als de 'ijsberg' (verdiepend) benadering. Het impliceert het bewustzijn van de eigen perspectieven, mogelijke vooroordelen, en hoe deze de perceptie van de patiënt en zorg beïnvloeden. Reflexief handelen erkent dat eigen gedachten en houdingen slechts één van de mogelijke oplossingen zijn en dat andere perspectieven waardevol zijn [47](#page=47).
* **De Arts: Kaleidoscoop (Verbreden):** Dit omvat het analyseren van de eigen positie en privileges, bijvoorbeeld door kruispuntdenken rond privilege (man, hetero, wit, hoog opgeleid etc.) [48](#page=48) [49](#page=49).
* **De Arts: Ijsberg (Verdiepen):** Dit richt zich op de onbewuste elementen die het eigen handelen sturen [50](#page=50).
* **Zelf-empathie:** Het vermogen om empathisch te zijn naar zichzelf [51](#page=51).
* **Positionaliteit/privilege:** Bewustzijn van de eigen positie in de maatschappij en de bijbehorende privileges [52](#page=52) [53](#page=53).
> **Voorbeelden:**
> * Dr. Smit kan als jonge, gezonde arts moeite hebben de uitdagingen van oudere patiënten met chronische aandoeningen volledig te begrijpen, en onbewust aannemen dat zij actiever zouden kunnen zijn [54](#page=54).
> * Dr. Kamdem, opgegroeid in een welgestelde familie, kan financiële beperkingen van patiënten met lagere inkomens onderschatten en onhaalbare aanbevelingen doen [54](#page=54).
> * Culturele verschillen in de omgang met ziekte, zoals de focus op individuele onafhankelijkheid versus collectieve zorgondersteuning, kunnen leiden tot misverstanden [54](#page=54).
Reflectievragen benadrukken het belang van het onderzoeken van de emoties die superdiversiteit oproept, de invloed van sociaaleconomische positie, en hoe achtergrond en persoonlijke ervaringen de keuze voor geneeskunde hebben beïnvloed. Ook de impact van zichtbare en onzichtbare kenmerken op hoe men wordt gezien binnen de opleiding, en hoe positieblindheid het begrip van andermans ervaringen kan beïnvloeden, zijn centrale thema's. Een bewustzijn van de eigen achtergrond kan helpen bij het tonen van inclusiviteit en begrip in de medische setting [58](#page=58) [59](#page=59).
#### 31.2.3 Verbindende communicatie en empathie
'Verbindende communicatie' en 'empathie' zijn cruciale competenties voor effectieve zorgverlening. Empathie is het vermogen om zich in te leven in de gevoelens en gedachtegang van anderen, wat begint met het waarnemen en begrijpen van verbale en non-verbale boodschappen. In een context van brede diversiteit kunnen situaties en emoties van patiënten verder van de zorgverlener afstaan en moeilijker invoelbaar zijn [60](#page=60) [61](#page=61) [62](#page=62) [63](#page=63) [64](#page=64) [65](#page=65).
Verbindende communicatie impliceert bewustzijn van eigen oordelen, gedachten, strategieën en eisen, en een keuze om de aandacht te richten op waarnemingen, gevoelens, behoeften en verzoeken. Dit gebeurt in drie modussen: bij jezelf (reflecteren), bij het luisteren (breed observeren), en bij het uiten (verbindend communiceren) [66](#page=66) [67](#page=67).
> **Tip:** Zoek naar de kruispunten tussen verschillende perspectieven [68](#page=68).
> **Voorbeeld:** Verschillen in emotionele expressie tussen culturen kunnen tot misverstanden leiden. Als arts kan men, bij waargenomen verwarring, breed observeren en benoemen wat men ziet, en vervolgens open, nieuwsgierige vragen stellen om de ander te begrijpen en een brug te slaan [69](#page=69).
#### 31.2.4 Contextgericht werken
'Contextgericht werken' betekent ernaar streven dat de context van de patiënt ondersteunend werkt voor diens gezondheid en welzijn. Dit houdt in dat de hulpverlener zijn interventies en adviezen toetst aan de draagkracht en de invloed van omgevingselementen. Samen met de patiënt zoeken naar oplossingen die passen bij diens leefwereld vergroot de kans op therapietrouw en een gevoel van steun [71](#page=71) [72](#page=72).
* **Steun? Praktisch? Opvattingen?:** Men onderzoekt of de patiënt steun kan rekenen van familie/vrienden, houdt rekening met praktische mogelijkheden zoals kosten en vervoer, en is zich bewust van hoe opvattingen binnen de omgeving de ervaring van de patiënt kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld door stigma [73](#page=73).
#### 31.2.5 Flexibiliteit
Flexibiliteit is de vaardigheid om vaste patronen los te laten en nieuwe elementen te integreren die de omgang met anderen verbeteren in een specifieke context. Het betreft het vrijwillig aanpassen van de eigen houding en opvattingen aan veranderende omstandigheden, zowel in denken, voelen als doen [75](#page=75) [81](#page=81) [82](#page=82).
* **Tussen jezelf, de andere en de evidence:** Flexibiliteit kan worden toegepast in de balans tussen individuele noden, culturele context en evidence-based richtlijnen [76](#page=76).
* **In en uitzoomen tussen Persoonsgerichte en Structurele zorg:** Flexibiliteit stelt de zorgverlener in staat om zowel op individueel niveau als op maatschappelijk/structureel niveau te handelen [77](#page=77).
* **Taal aanpassen:** Het aanpassen van taalgebruik aan de noden van de patiënt is cruciaal. Dit betekent meespreken in de taal en "codes" van de ander, al dan niet met ondersteuning van een tolk. Dit is een recht van de patiënt [78](#page=78) [79](#page=79) [80](#page=80).
> * Het taalgebruik verschilt tussen partner, ouders en collega's [80](#page=80).
> * De taal die patiënten met minder gezondheidsvaardigheden gebruiken kan afwijken van de medische terminologie [80](#page=80).
> * Communicatie via een tolk is soms noodzakelijk [80](#page=80).
* **In denken, voelen, doen:**
> **Voorbeeld:** Het uitdoen van schoenen bij binnenkomst in een appartement kan het vertrouwen verhogen, ook al vraagt men dit niet expliciet [83](#page=83).
> **Voorbeeld:** Bij een patiënt die geen uitputtende behandeling meer wenst voor kanker, ook al is er een nieuwe experimentele behandeling, neemt de arts de wens van de patiënt mee in de consultatie [84](#page=84).
* **Cultuur-spectrum:** Er worden contrasten geschetst tussen individualistische en collectivistische culturen op gebieden zoals eigen mening vs. groepsmening, regels, rolverschillen man-vrouw, opvattingen over ziekte, psychische problemen, communicatiestijlen, en omgang met taboes [85](#page=85).
* Gelijkwaardigheid vs. machtsverschil arts-patiënt [86](#page=86) [87](#page=87).
* Directe, expliciete communicatie vs. indirecte, impliciete communicatie [88](#page=88) [89](#page=89).
* Taboes benoemen vs. taboes ontwijken [90](#page=90) [91](#page=91).
* Op tijd zijn vs. tijd hebben [92](#page=92) [93](#page=93).
* Eigen mening vs. groepsmening [94](#page=94) [95](#page=95).
* Grofmazige vs. fijnmazige connecties [96](#page=96).
##### 31.2.5.1 Flexibiliteit binnen grenzen
Het bepalen van de eigen grenzen als hulpverlener is essentieel. Dit omvat het bepalen hoe men omgaat met verschillen in normen en waarden, waar de grenzen liggen wat betreft aanpassing en acceptatie, en het duidelijk maken van deze grenzen aan de ander [97](#page=97).
* **Driestapsmethode van Pinto:**
1. **Perspectief Arts:** Het leren kennen van de eigen (cultuurgebonden) normen, waarden en gedragscodes (Reflectiviteit) [98](#page=98).
2. **Perspectief Patiënt:** Het leren kennen van de (cultuurgebonden) normen, waarden en gedragscodes (Breed Observeren) [98](#page=98).
3. **Omgaan met verschillen:** Bepalen van grenzen, deze duidelijk maken, en zoeken naar een acceptabele tussenweg (Verbindende Communicatie) [98](#page=98).
#### 31.2.6 Competenties benoemen en erkennen
Het benoemen en erkennen van competenties gaat fundamenteel over het erkennen van de ander als een intelligent, communicerend medemens. Dit betekent erkennen dat mensen competenties hebben om hun leven in handen te nemen, zelfs in probleemsituaties. De cliënt/patiënt is een competente specialist van zijn eigen leven, terwijl de professional een specialist is op zijn vakgebied [100](#page=100).
> * Een patiënt met reuma die pijn beheerst met ademhalingstechnieken. Door deze vaardigheid te erkennen, kan de arts de patiënt verder ondersteunen .
> * Het benoemen van de zelfdiscipline bij het volgen van een medicatieregime, of doorzettingsvermogen bij het omgaan met chronische pijn .
> * Het erkennen van de waarde van gesprekken met een belangrijke persoon uit het netwerk van een patiënt die worstelt met angst of depressie door ziekte .
> * Bij een patiënt uit een gemeenschap waar acupunctuur gebruikelijk is, kan de arts het belang van deze praktijk erkennen in combinatie met conventionele behandelingen .
---
Dit onderdeel van de studiehandleiding onderzoekt hoe kritische medische antropologie de gezondheidszorg kan bevorderen door aandacht te besteden aan culturele diversiteit, sociale rechtvaardigheid en persoonsgerichte zorg.
### 31.1 Samen projecten maken
Het concept "samen projecten maken" in de gezondheidszorg verwijst naar de gedeelde besluitvorming en het samenstellen van actieplannen tussen zorgverleners en patiënten. Dit omvat onderhandelingen over doelen, waarbij de focus kan liggen op genezing, schadebeperking, preventie of kwaliteit van leven zoals de patiënt die invult .
#### 31.1.1 Shared decision making
Shared decision making is een centraal principe waarbij de zorgverlener en patiënt samenwerken om beslissingen te nemen over de zorg .
#### 31.1.2 Voorbeelden van samen projecten maken
* Een Turkse dame met diabetes ervaart een conflict tussen haar culturele gewoonte om gasten te verwennen met eten en haar behoefte om suikerinname te beperken. Samen met de arts onderzoekt ze mogelijkheden voor suikervrij koken en hoe ze hiermee kan omgaan tijdens het ontvangen van bezoek .
* Met een ongeneeslijk zieke patiënt kan worden besproken of de voorkeur uitgaat naar harm reduction of het afbouwen van medicatie om naar een levenseinde toe te werken .
* Een alleenstaande moeder met financiële problemen houdt haar dochter 's avonds laat op om gezelschap te hebben en zodat het kind 's ochtends uitslaapt, wat resulteert in slechts twee maaltijden per dag. De arts erkent de competentie van de moeder in het beheren van haar leven en zoekt samen naar een oplossing om de medicatie van het kind toch te laten innemen, bijvoorbeeld door de dosering per inname te verhogen .
### 31.2 Normaliseren
Normaliseren binnen de gezondheidszorg betekent dat zorgverleners aandacht hebben voor de diversiteit van factoren die de gezondheid van patiënten beïnvloeden. Dit leidt tot gelijkwaardige en persoonsgerichte zorg, waarbij verschillen in gender, huidskleur, leeftijd en cultuur worden erkend als invloeden op de manifestatie en behandeling van ziekten. Diversiteit moet structureel geïntegreerd worden in medisch denken en handelen om diagnostiek en behandeling af te stemmen op uiteenlopende patiëntkenmerken .
#### 31.2.1 Kernconcepten bij normaliseren
* **Superdiversiteit**: Een samenleving waarin veel verschillende culturele, sociale en individuele kenmerken samenkomen .
* **Intersectionaliteit**: De interactie tussen verschillende sociale categorieën (zoals ras, klasse, gender) die leiden tot unieke vormen van discriminatie of privilege .
* **Gezondheidsongelijkheid**: Verschillen in gezondheidstoestand en toegang tot zorg tussen verschillende bevolkingsgroepen .
* **Gelijkwaardige zorg voor iedereen**: Het streven naar zorg die voor alle patiënten van gelijke kwaliteit is, ongeacht hun achtergrond .
#### 31.2.2 Generieke competenties
De drie visuele tools 'verbreden', 'verdiepen' en 'verbinden' worden gebruikt om generieke competenties te ontwikkelen in het omgaan met diversiteit .
### 31.3 Cultuur en identiteit
Dit deel van de cursus verkent de concepten cultuur en identiteit vanuit een antropologisch perspectief, met kritische reflectie op bestaande modellen en een focus op hun relevantie voor de gezondheidszorg.
#### 31.3.1 Disclaimer
Er wordt benadrukt dat verhalen en analyses over cultuur, ziekte en gezondheid zinvol zijn, maar geen "objectieve, neutrale waarheden" vertegenwoordigen. De uitnodiging is om niet te oordelen in termen van goed/fout of beter/slechter, maar om zelfbewust te worden van dergelijke oordelen .
#### 31.3.2 Wat is cultuur? Het ui-diagram van Hofstede
Cultuur wordt gedefinieerd als waarden, normen en percepties die gedrag sturen en zichtbaar worden in het gedrag van een groep mensen in een bepaalde tijd en samenleving. Het vormt een verbindende factor die ervoor zorgt dat leden van een groep elkaars gedrag begrijpen. Het ui-diagram van Hofstede onderscheidt drie lagen :
* **Symbolen**: Woorden, gebaren, afbeeldingen of voorwerpen met een betekenis die alleen begrepen wordt binnen de cultuur. Dit is de buitenste, meest oppervlakkige laag. Voorbeelden zijn kleding, haardracht, vlaggen, statussymbolen, medisch jargon of de witte doktersjas .
* **Rituelen**: Collectieve activiteiten die technisch gezien overbodig zijn voor het bereiken van een doel, maar sociaal essentieel worden geacht binnen een cultuur. Ze worden omwille van zichzelf verricht. Een voorbeeld is de studentencantus, die groepsgevoel bestendigt .
* **Waarden**: De kern van een cultuur, een collectieve neiging om bepaalde zaken te verkiezen boven andere. Waarden hebben een richting (plus- en minpool) en komen tot uiting in maatschappelijk discours. Voorbeelden in de zorg zijn de waarden die het debat over abortus en euthanasie kleuren, zelfbeschikkingsrecht, druggebruik en de kijk op mentale aandoeningen .
#### 31.3.3 De culturele dimensies van Hofstede
Hofstede's model beschrijft vijf culturele dimensies:
1. **Machtsafstand**: De manier waarop wordt omgegaan met machtsongelijkheid binnen een samenleving. In de gezondheidszorg beïnvloedt dit de verhouding tussen arts en patiënt, waarbij een kleinere machtsafstand leidt tot meer gelijkwaardige interacties en een grotere machtsafstand tot meer hiërarchische consulten .
2. **Individualisme vs. collectivisme**: Het belang van het individu versus de groep. In collectivistische culturen staat harmonie met de omgeving centraal en wordt directe confrontatie vermeden. In individualistische culturen zegt men direct wat men denkt, en kan confrontatie zelfs heilzaam zijn. Dit heeft invloed op de arts-patiëntrelatie .
3. **Masculiniteit vs. femininiteit**: De verhouding tussen man-vrouw, taakverdeling en rolmodellen, en het belang van mannelijke (winnen) versus vrouwelijke (zorgen) waarden. In de gezondheidszorg raakt dit genderissues, abortus en seksuele gezondheid .
4. **Onzekerheidsvermijding**: De mate van vertrouwen in de toekomst, het belang van regels en zekerheid, en de rol van religie. In culturen met een lage onzekerheidsvermijdingsindex (OVI) besteden artsen meer aandacht aan geruststellen, terwijl artsen in culturen met een hoge OVI meer medicijnen voorschrijven, wat patiënten ook verwachten .
5. **Lange termijn vs. korte termijn oriëntatie**: De focus op de toekomst versus het heden. Dit is relevant voor chronische zorg, zoals diabetes .
#### 31.3.4 Kritieken op het model van Hofstede
Het model van Hofstede kent diverse kritieken:
* **Essentialistisch en stereotyperend**: Cultuur wordt voorgesteld als vaststaand en homogeen, wat interne diversiteit negeert en kan leiden tot clichés .
* **Contextloos**: Meetwaarden worden bepaald zonder rekening te houden met geschiedenis of machtsrelaties .
* **Verouderde data**: Het model is gebaseerd op data uit de jaren 1960-70 en veronderstelt dat cultuur meetbaar en stabiel is .
* **Methodologisch nationalisme**: Gaat uit van landen als natuurlijke culturele eenheden, wat voorbijgaat aan globalisering, migratie en hybride identiteiten .
De risico's van deze benadering zijn het reduceren van cultuur tot clichés, het zien van cultuur als statisch en het negeren van macht en representatie. Cultuur is mobiel, gelaagd en hybride, en identiteit ontstaat in beweging en ontmoeting .
#### 31.3.5 Arjan Appadurai: Cultuur in een Wereld van Stromen
Appadurai's kernidee is dat globalisering leidt tot een versnipperde, vloeibare wereld van culturele stromen, gedefinieerd door vijf 'scapes': ethnoscapes (mensen), technoscapes (technologie), mediascapes (media), financescapes (kapitaal) en ideoscapes (ideeën en waarden). Hoewel Hofstede's model nuttig kan zijn voor artsen om na te denken over arts-patiëntrelaties, mag het niet leiden tot generalisaties en stereotypen .
#### 31.3.6 Sociale identiteit, cultuur en agency
Cultuur ontstaat in het delen en onderhandelen van sociale identiteiten. Identiteit is een onderhandelde positie binnen een dynamische culturele context die betekenis geeft .
* **Deelidentiteiten**: Kunnen zichtbaar of onzichtbaar zijn, zelf geclaimd of toegeschreven, en vormen zich naar gelang de context .
* **Cultuur als leidraad**: Biedt structuur voor routineuze handelingen en ideeën. Mensen bewegen zich in wisselende culturele sferen die kunnen overlappen, globaliseren of hybride structuren vormen .
* **Cultuur als betekenisgevend proces**: Het geeft betekenis aan de wereld, is dynamisch, verbonden met levenspaden, neegotieerbaar en constant in verandering door sociale interactie .
* **Agency**: De capaciteit om bewuste keuzes te maken en creatief om te gaan met cultuur, binnen bepaalde maatschappelijke grenzen. Privilege binnen maatschappelijke structuren vergroot agency, maar niet noodzakelijk .
#### 31.3.7 Processen van acculturatie
Acculturatie omvat de veranderingen die optreden door contact tussen culturen, vaak beïnvloed door kolonialisme, globalisering en migratie. Dit kan leiden tot verdrukking, verval of hybridisering van lokale culturen en identiteiten. Belangrijke elementen zijn de mate van contact en de mate van behoud van de eigen cultuur .
#### 31.3.8 Samenvatting: Visies op cultuur en identiteit
* **Oude (essentialistische) visie**: Cultuur en identiteit zijn vastliggend, gedeeld door homogene groepen, vaak gelinkt aan een land of etnische groep, met een "wij-zij" denken en cultuur als structuur .
* **Nieuwe (dynamische) visie**: Cultuur is overlappend, hybride en chaotisch ("glocal cultures"), een dynamisch proces van betekenisgeving en uitwisseling, onderhandeling en vernieuwing. Identiteit wordt onderhandeld door sociale interactie en discours, en is gerelateerd aan agency .
### 31.4 Vragenlijst “The Net”
De "Vragenlijst The Net" is een instrument om de diversiteit binnen een specifieke groep studenten te onderzoeken. De resultaten tonen aan dat een aanzienlijk deel van de eerstejaars geneeskundestudenten uit witte, hoogopgeleide, hogere klasse gezinnen komt .
#### 31.4.1 Bevindingen uit de vragenlijst
* Er is diversiteit binnen de groep, maar deze evolueert constant, is niet altijd zichtbaar en kan de groep helpen bij het herkennen en omgaan met "blind spots" .
* Het concept "white privilege" wordt aangehaald, niet om schuldgevoel op te wekken, maar om bewustwording te creëren dat de samenleving anders ervaren wordt dan door veel patiënten, wat leidt tot "blind spots" op gebieden als armoede, migratie, gender en cultuur .
* Verbeterde persoonlijke bewustwording faciliteert positieve relaties met patiënten en het omgaan met stress, en kan leiden tot een dieper begrip van patiëntgedrag .
### 31.5 Antropologie van gezondheid
Dit deel introduceert de antropologie van gezondheid als een discipline die culturele en sociale factoren in ziekte en gezondheid onderzoekt, met een focus op het begrijpen van verschillende gezondheidsconcepten en geneeswijzen.
#### 31.5.1 Het verhaal van Amanullah: de arts als antropoloog
Het verhaal van Amanullah, een 16-jarige vluchteling uit Afghanistan met pseudo-epileptische aanvallen, illustreert de noodzaak voor artsen om antropologisch te kijken. Artsen moeten zich afvragen hoe Amanullah zijn aandoening ervaart, welke verklaringen hij daarvoor heeft binnen zijn culturele kader, en hoe de omgeving (artsen, vrienden, Afghaanse gemeenschap) naar zijn klachten kijkt en welke impact dit heeft. De patiënt wordt beschouwd als expert op het eigen lichaam, en de arts moet de ideeën van de patiënt als waardevol erkennen. Amanullah's aanvallen begonnen in Afghanistan na het overlijden van zijn vader en ontvoering van zijn broer. Hij ervaart schuldgevoel en ziet zijn ziekte als straf. Zijn moeder ging bidden in de moskee, wat de aanvallen verbeterde .
#### 31.5.2 Wat is antropologie (van gezondheid)?
Antropologie van gezondheid onderzoekt hoe normen en waarden van een cultuur begrepen en beoordeeld moeten worden binnen de context van die cultuur zelf (cultuurrelativisme) .
* **Etic perspectief**: Het perspectief van de onderzoeker (arts), die outsider is en 'objectief' kijkt .
* **Emic perspectief**: Het perspectief van het subject (patiënt), dat zich richt op betekenis en zingeving vanuit een insiderrol .
De antropologische benadering kenmerkt zich door "out and see" en participatieve observatie, met als doel "the familiar exotic and the exotic familiar" te maken .
Het cultureel referentiekader van de Westerse geneeskunde omvat het belang van het individu en zijn verantwoordelijkheid, geloof in vooruitgang, en de rol van de mens in het aanpassen van de natuurlijke omgeving. Antropologie van gezondheid stelt vragen als: Hoe wordt nagedacht over ziekte en gezondheid? Wat is de rol van cultuur? Wat betekent ziek zijn in verschillende culturen? Hoe geneest men? En hoe kan begrip van cultuur leiden tot betere gezondheid?. Het doel is niet om te bepalen wat beter werkt of om patiënten te overtuigen Westerse geneeskunde te kiezen, maar om culturele invloeden op gezondheid en welzijn te onderzoeken. Dit omvat culturele concepten van pijnbeleving, sociale invloeden, maatschappelijke invloeden en biologische factoren .
#### 31.5.3 Andere gezondheidsconcepten en geneeswijzen
Verschillende culturen kennen andere concepten van gezondheid en bijbehorende geneeswijzen. Voorbeelden zijn Chi of Qi in Zuidoost-Azië (levensenergie) kruidengeneeskunde en diverse alternatieve geneeswijzen zoals acupunctuur, homeopathie en traditionele of religieuze genezers. Patiënten kunnen deze middelen gebruiken zonder medeweten van hun arts, wat kan leiden tot conflicten of gevaarlijke interacties .
#### 31.5.4 Disease, Illness, Sickness
Dit conceptuele raamwerk, afkomstig uit de sociologie en bekeken vanuit de antropologie, onderscheidt drie aspecten van ziekte:
* **Disease**: De door de biomedische wetenschap gedefinieerde ziekte, met welomschreven symptomen en oorzaken, die cultureel neutraal lijkt maar historisch en geografisch bepaald is. Epigenetica toont aan hoe omstandigheden en contexten genen kunnen beïnvloeden en dit zelfs aan nakomelingen kan worden overgedragen. Voorbeeld is de westerse definitie van diabetes versus de Chinese geneeskunde (Xiao Ke) die uitgaat van "interne hitte" en disbalans .
* **Illness**: De subjectieve beleving van symptomen en diseases, de interpretatie van ziekte en het geven van zingeving. Dit is een culturele constructie met individuele invulling, vaak uitgedrukt via narratieven, metaforen en volkse uitdrukkingen. Kwaliteitsvolle zorg houdt rekening met het "emic" standpunt van de patiënt. Culturele verschillen in illness manifesteren zich in subjectieve ervaringen (schaamte, angst), vermoede oorzaken, ervaren gevolgen voor het zelf, de omgang met de aandoening en de expressie ervan .
* **Sickness**: Het gedrag van zieke mensen en de manier waarop ziek-zijn wordt gecommuniceerd naar de buitenwereld. De "sick role" is sterk cultureel bepaald en omvat privileges en verplichtingen. In westerse culturen volgens Parsons omvat dit ontslag van verantwoordelijkheden, de noodzaak van hulp, de wil om beter te worden en het inwinnen van professionele zorg. Dit roept vragen op bij chronische aandoeningen en mentale ziekten. Het geval van Jaddati (60j, Syrië) met diabetes illustreert hoe disease, illness en sickness samenkomen: de diagnose (disease), zijn fixatie op glycemiewaarden en de verklaring van "suiker" voor mentale klachten (illness), en de rol die hij binnen de familie krijgt toegewezen (sickness/sick role) .
#### 31.5.5 Cultural Concepts of Distress (CCD)
Hoewel niet expliciet uitgewerkt in de documentatie, impliceert de discussie over illness en de subjectieve beleving van ziekte dat culturele concepten van distress een belangrijk onderzoeksveld zijn binnen de medische antropologie om te begrijpen hoe emotionele en psychische klachten in verschillende culturele contexten worden ervaren en geuit .
#### 31.5.6 Culturele competenties als zorgverlener
Het begrijpen van cultural concepts of distress, disease, illness en sickness is essentieel voor zorgverleners om cultureel competente zorg te verlenen. Dit vereist aandacht voor de emic perspectieven van patiënten en het vermijden van etnocentrisme .
#### 31.5.7 Critical Medical Anthropology
Kritische medische antropologie analyseert de rol van macht, economie en politiek in gezondheidsongelijkheden en de totstandkoming van ziekte. Het pleit voor rechtvaardige en billijke gezondheidszorg door structurele oorzaken van gezondheidsverschillen aan te kaarten. Het erkent dat wetenschappelijke kennis niet de enige relevante vorm van kennis is en dat patiënten experts zijn in hun eigen lichaam. Het bevordert een dialoog die verder gaat dan louter biomedische verklaringen en zich richt op de betekenisgeving van ziekte binnen een specifieke levenscontext .
---
## 31 Critical medical anthropology als pleidooi voor rechtvaardige en billijke gezondheidszorg
Dit onderdeel onderzoekt hoe kritische medische antropologie pleit voor een rechtvaardigere en billijkere gezondheidszorg door de politieke, economische en sociale determinanten van gezondheid te analyseren en de dominantie van biomedische perspectieven te bevragen.
### 31.1 Culturele concepten van ongemak (Cultural Concepts of Distress - CCD)
Culturele concepten van ongemak verwijzen naar de manier waarop verschillende culturen ziekte, lijden en gezondheid begrijpen, benoemen en verklaren, en hoe ziekte als sociaal en cultureel geconstrueerd wordt beschouwd. Deze concepten zijn opgenomen in de DSM-5, voorheen bekend als "culturally bound syndromes". Er worden drie types of subcategorieën onderscheiden: idiomen van ongemak, culturele syndromen en culturele verklaringen of verklaringsmodellen .
#### 31.1.1 Idiomen van ongemak (Idioms of distress)
Idiomen van ongemak zijn "socially and culturally resonant ways of experiencing and expressing suffering" ofwel cultureel specifieke manieren om psychologisch en sociaal lijden uit te drukken. Het is een symbolische taal die mensen gebruiken wanneer biomedische categorieën of gewone woorden tekortschieten. Deze idiomen zijn :
1. **Cultureel specifiek:** Uitgedrukt via lokaal specifieke symbolen en uitdrukkingen, zoals vermoeidheid, "mal partout", of Jins (geesten) .
2. **Belichaamd:** Komt tot uiting via het lichaam, zoals hoofdpijn, zwakte of hartpijn .
3. **Bevat een sociale boodschap:** Signaleert dat er iets mis is, niet alleen met de persoon, maar ook met de sociale omgeving (familie, genderrollen, gemeenschap, breder maatschappelijk) .
4. **Onderhandelt hulp:** Dient als een manier om kwetsbaarheid te tonen en hulp, empathie of zorg van anderen te onderhandelen, meestal op een sociaal aanvaarde manier .
Een voorbeeld van een westers idiom of distress is "stress", terwijl in Ghana men spreekt van "Mijn ziel die naar beneden zakt" .
#### 31.1.2 Culturele syndromen (Cultural syndromes)
Culturele syndromen worden gedefinieerd als "clusters of symptoms and attributions that tend to co-occur among individuals in specific cultural groups, communities, or contexts... that are recognized locally as coherent patterns of experience". Deze worden erkend binnen specifieke culturele groepen als coherente patronen van ervaring .
##### Voorbeelden van culturele syndromen
* **Ataque de nervios:** Komt voor bij Latino's en kenmerkt zich door plotse uitbarstingen van huilen, schreeuwen, trillen, agressie of flauwvallen na een stressvolle gebeurtenis. Het is een reactie op familiaal of sociaal conflict en een aanvaardbare manier om emotioneel lijden te uiten. Symptomen kunnen intense emotionele ontsteltenis, acute angst, woede of verdriet omvatten, alsook ongecontroleerd schreeuwen, huilbuien, trillen, een opstijgende hitte in de borst naar het hoofd, en verbaal en fysiek agressief gedrag. Dissociatieve ervaringen, insult-achtige of flauwval-episodes, en suïcidale gebaren kunnen prominent zijn. Het treedt vaak op als direct gevolg van een stressvolle gebeurtenis met betrekking tot de familie .
* **Hikikomori:** Jongvolwassenen in Japan die zich maanden of jaren terugtrekken in hun kamer en sociale contacten vermijden. Dit wordt gezien als een reactie op hoge prestatiedruk, sociale schaamte en conformisme .
* **Dhat:** Angst bij mannen in India dat ze te veel "zaad" verliezen via masturbatie of dromen, wat leidt tot zwakte en angst. Dit wordt geassocieerd met ideeën over vitaliteit en mannelijkheid. Symptomen kunnen gevoelens van zwakte en uitputting, vroegtijdige zaadlozing, impotentie, en angst om sperma via de urine te lozen omvatten. Vergelijkbare angstsymptomen kunnen optreden bij vrouwen met betrekking tot vaginale vochtproductie .
* **Eetstoornissen:** In Europa en Noord-Amerika, gekenmerkt door eetweigering, lichaamsbeeldvervorming en fixatie op dunheid, geassocieerd met schoonheidsidealen, controle en identiteit in een consumptiemaatschappij .
* **Burnout:** In Europa en Noord-Amerika, gekenmerkt door uitputting door werkdruk, gevoelens van falen en leegte. Dit wordt gezien als een reflectie van het neoliberale arbeidsethos en de individualisering van succes/falen .
Andere voorbeelden zijn khyâl cap ('wind attack'), kufingisisa ('thinking too much'), maladi moun (lit. 'human caused illness'), nervios ('nerves'), shenjing shuairuo ('weakness of the nervous system'), susto ('fright'), en taijin kyofusho ('interpersonal fear disorder') .
#### 31.1.3 Culturele verklaringen/verklaringsmodellen (Cultural explanations/explanatory models)
Verklaringsmodellen zijn "labels, attributions, or features of an explanatory model that indicate culturally recognized meaning or etiology for symptoms, illness, or distress". Dit zijn cultureel bepaalde modellen die verklaren wat als "abnormaal" of "ziek" geldt, en die cultureel sensitieve diagnoses en behandelingen beïnvloeden .
* **Voorbeelden van verklaringen:** Chinese geneeskunde (onevenwicht Qi, Yin-Yang), westerse geneeskunde (genetische factoren, levensstijl, neurochemische balans), en andere (verstoring natuurlijk evenwicht tussen gemeenschap en kosmos, sociale disharmonie, boze geesten) .
* Het verklaren van een ziekte is een culturele daad waarbij genezer, patiënt en omgeving putten uit een reservoir van culturele waarheden. Dominante culturele concepten manifesteren zich in ziekteverklaringen, zoals sociale oorzaken in collectivistische culturen (jaloezie, hekserij) of natuurwetenschappelijke inzichten .
Om competente zorg te verlenen, is aandacht nodig voor zowel de verklaringsmodellen van de patiënt als die van de verzorger, inclusief hun percepties van ziekte en welzijn. Essentiële vragen hierbij zijn :
* Wat noemt u dit probleem?
* Wat gelooft u dat de oorzaak is van dit probleem?
* Welke loop verwacht u dat dit probleem zal nemen?
* Hoe ernstig is het?
* Wat denkt u dat dit probleem in uw lichaam doet?
* Hoe beïnvloedt dit probleem uw lichaam en uw geest?
* Waar bent u het meest bang voor met betrekking tot dit probleem?
* Waar bent u het meest bang voor met betrekking tot de behandeling ?
#### 31.1.4 Culturele competenties als zorgverlener
Culturele competenties in de gezondheidszorg vereisen dat de zorgverlening cultureel passend en gevoelig is voor het individuele begrip van gezondheid. Racisme, zowel op sociaal als institutioneel niveau, moet erkend, geconfronteerd en vermeden worden, inclusief minder subtiele vormen van racisme in stereotype aannames. Voor migranten hangt de acceptatie van gezondheidsdiensten af van de bereidheid van professionals om cultureel geïnformeerde zorg te bieden, wat culturele nederigheid inhoudt: reflectie op de eigen cultuur om niet-paternalistische klinische ontmoetingen te bevorderen .
Structurele competentie is ook noodzakelijk om bredere structurele krachten die gezondheidsuitkomsten beïnvloeden te begrijpen. Een studie van Mexicaanse landarbeiders in de VS toonde aan dat structurele problemen zoals werkroosters, economische druk en gebrek aan verzekering, en niet primair de cultuur, barrières vormden voor gezondheidstoegang .
Culturele competentie is geen technische vaardigheid, maar een voortdurende toewijding aan "awareness of the cultural factors that influence another’s views and attitudes". Het ondersteunt de zorgverlener bij het benaderen van het patiëntenbegrip van ziekte, inclusief traditionele geneeskunde. Zelfreflectie van de zorgverlener over eigen aannames, overtuigingen en waarden is essentieel. Het begrijpen van de organisatorische cultuur van medische instellingen is ook belangrijk .
#### 31.1.5 Culturele bewustzijn en zelfreflectie
Cultureel bewustzijn vereist:
* Erkenning van en gevoeligheid voor de perspectieven van de patiënt .
* Het onderzoeken van eigen stereotypen en vooroordelen, en hoe deze interacties beïnvloeden .
Een "cultureel gevoelige" benadering vereist bewustzijn van de waarden, overtuigingen en praktijken van een patiënt, terwijl een "cultureel responsieve" benadering deze integreert in een aanvaardbaar behandelplan .
### 31.2 Kritische medische antropologie (Critical Medical Anthropology - CMA)
Kritische medische antropologie benadrukt de noodzaak om de politieke en economische determinanten van gezondheid aan te pakken en pleit voor rechtvaardige en billijke gezondheidszorg .
#### 31.2.1 Aandacht voor politieke en economische determinanten van gezondheid
Ziekte en gezondheid worden gevormd door economische systemen en politieke beslissingen. Het kapitalisme, werkomstandigheden en klasseongelijkheden hebben een grote impact op gezondheidsongelijkheden. Essentiële vragen hierbij zijn :
* Wie heeft voordeel bij bepaalde zorgsystemen? Wie niet ?
* Hoe geven globale markten en bedrijven (big pharma, verzekeringsinstellingen, agro-industrie, grondstof-extractie) vorm aan ziekte en gezondheid ?
* Wat is de impact van armoede en socio-economische ongelijkheid op ziekte en gezondheid ?
* Wat is de impact van de nog steeds voelbare gevolgen van de kolonisatie van grote delen van de wereld door Europese empires ?
##### Voorbeeld: Diabetes
* **Biomedisch perspectief:** Uitputting van insuline in de pancreas en insulineresistentie in weefsels; te veel suikers en te weinig lichaamsbeweging. Behandeling omvat medicatie, dieet en lichaamsbeweging .
* **CMA-perspectief:** CMA benadrukt dat er mogelijk een derde type diabetes is – "malnutrition-related diabetes mellitus" – dat echter weinig onderzoek en financiering krijgt. Globale gezondheid moet zich richten op voedselonzekerheid, honger en ondervoeding als causale drijfveren van diabetes. Bovendien kunnen morele oordelen achter een diagnose van type 2 diabetes de klinische perceptie van patiënten beïnvloeden, wat niet altijd cultureel contextueel is .
#### 31.2.2 Structureel geweld (Structural violence)
Structureel geweld zijn "vormen van geweld waarbij mensen worden geschaad of sterven doordat hun basisbehoeften niet worden vervuld - als gevolg van sociale, politieke of economische structuren". Dit hangt nauw samen met sociale onrechtvaardigheid, armoede, racisme, seksisme en kolonialisme, en wordt beschouwd als een "sociale machinerie van onderdrukking". Structureel geweld is verankerd in langdurige, alomtegenwoordige sociale structuren, genormaliseerd door stabiele instellingen en regelmatige ervaringen, waardoor het vaak onzichtbaar is. Het principe is: "Suffering is socially produced, not accidental" .
#### 31.2.3 Embodiment
Embodiment beschrijft hoe sociale en politieke krachten zich fysiek inschrijven op en in het lichaam, wat zich manifesteert in ziekte en gezondheid .
#### 31.2.4 Macht, hegemonie, medicalisering en biomedische dominantie
Biomedische zorg wordt gekenmerkt door het gebruik van specifieke kleding, dure machines en gebouwen die autoriteit en genezende kracht uitstralen. Deze symboliek creëert verwachtingen die de effectiviteit van behandelingen kunnen beïnvloeden, ongeacht de specifieke medische interventie. Hegemonie is de macht om ideeën, waarden en betekenissen te bepalen, waardoor sociale orde en ongelijkheid als "normaal" en "natuurlijk" worden gezien .
Medische kennis en instituties kunnen sociale controle reproduceren. Biomedische geneeskunde functioneert als een vorm van macht en disciplinering, waarbij medische instellingen definiëren wat "normaal", "gezond", "ziek" of een "stoornis" is. Hierdoor raken sociale oorzaken onderbelicht. Dit omvat de medicalisering van gedrag en de rol van psychiatrie en diagnoses als "governance" .
##### Voorbeeld: COVID-19 pandemie
De COVID-19 pandemie is een voorbeeld van "governmentality" (Foucault), waarbij politiek beleid sterk bepaald werd door biomedische perspectieven (epidemiologie, virologie), ten koste van sociale overwegingen. Dit leidde tot een focus op technologische oplossingen en toenemende sociale en technologische controle van individuen en groepen. Biomedische denkkaders bepalen het sociale leven en politieke beleid, zonder de onderliggende sociale determinanten van gezondheid adequaat aan te pakken. Het biomedische, wetenschappelijke perspectief draagt zo bij aan de reproductie van politieke macht, controle en sociale discriminatie .
#### 31.2.5 Verzet, agency en sociale bewegingen
Kritische medische antropologie stelt dat "anthropology cannot be neutral - it must take a side". Dit impliceert een actieve rol in het bevorderen van verzet, agency en sociale bewegingen die streven naar rechtvaardige en billijke gezondheidszorg .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Open vraag | Een vraag die de patiënt uitnodigt om uitgebreid te antwoorden en zijn gedachten, gevoelens en ervaringen te delen, in plaats van een simpel ja- of nee-antwoord te geven. Dit bevordert een dieper begrip van de situatie van de patiënt. |
| Ideas, Concerns, Expectation (ICE) | Een model dat artsen helpt de communicatie met patiënten te structureren door te vragen naar de ideeën van de patiënt over zijn aandoening, zijn zorgen, en wat hij verwacht van de consultatie. Dit zorgt voor een patiëntgerichte benadering. |
| Breed observeren | Het aandachtig en systematisch waarnemen van alle relevante signalen van een patiënt, zowel verbaal als non-verbaal, inclusief de omgeving en de interactie met anderen. Dit helpt bij het vormen van een completer beeld van de patiënt en zijn situatie. |
| Non-verbale benoemen | Het herkennen en benoemen van de lichaamstaal, gezichtsuitdrukkingen, houding en andere non-verbale signalen van een patiënt. Dit kan helpen om gevoelens zoals nervositeit of ongemak te valideren en de communicatie te verdiepen. |
| Nieuwsgierig sensitief doorvragen | Het stellen van verdiepende vragen op een empathische en respectvolle manier, vanuit een oprechte nieuwsgierigheid naar de ervaringen en perspectieven van de patiënt. Dit moedigt de patiënt aan om meer te delen. |
| Empatisch luisteren | Actief luisteren waarbij de arts probeert de gevoelens en het perspectief van de patiënt te begrijpen en te erkennen, zonder direct te oordelen. Dit creëert een veilige omgeving voor de patiënt om zich open te stellen. |
| Reflexiviteit | De competentie waarbij een arts bewust aandacht besteedt aan hoe informatie wordt ontvangen en reflecteert op eigen gevoelens, oordelen en positie ten opzichte van wat gehoord wordt. Dit omvat zowel verbredende als verdiepende inzichten in de eigen perceptie. |
| Kaleidoscoop (De Arts: Kaleidoscoop) | Een metafoor voor het verbreden van de blik bij reflexiviteit, waarbij de arts verschillende perspectieven en mogelijke verklaringen voor het gedrag van een patiënt verkent, zonder direct tot conclusies te komen. |
| IJsberg (De Arts: IJsberg) | Een metafoor voor het verdiepen van de blik bij reflexiviteit, waarbij de arts achter de zichtbare oppervlakte van een probleem of gedrag kijkt om onderliggende oorzaken, motieven en gevoelens te ontdekken. |
| Kruispuntdenken (Kruispuntdenken: Privilege) | Een concept binnen reflexiviteit dat erkent hoe verschillende identiteitskenmerken (zoals geslacht, etniciteit, sociaaleconomische status) elkaar kruisen en invloed hebben op iemands ervaringen, kansen en privileges binnen de maatschappij. |
| Hoogste opleiding moeder | Dit verwijst naar het hoogst behaalde opleidingsniveau van de moeder van de student, een variabele die vaak wordt gebruikt om sociaaleconomische achtergrond te meten. |
| Zit geneeskunde in de familie? | Een vraag die peilt of er reeds familieleden zijn die geneeskunde hebben gestudeerd of in de medische sector werkzaam zijn, wat kan duiden op een familiale interesse of aanleg voor het vakgebied. |
| Inkomenscategorie van degene die studies financieert | De financiële klasse of het inkomen van de persoon of entiteit die verantwoordelijk is voor het betalen van de studiekosten van de student, wat invloed kan hebben op de studiemogelijkheden en financiële druk. |
| Belangrijkste bron studiefinanciering | De primaire manier waarop een student zijn of haar studie bekostigt, zoals ouderlijke bijdragen, leningen, beurzen of eigen inkomen, wat de financiële afhankelijkheid en keuzes van de student beïnvloedt. |
| Minderheidsgroepen | Groepen studenten die behoren tot bevolkingssegmenten die statistisch ondervertegenwoordigd zijn binnen de geneeskundestudentenpopulatie, vaak gebaseerd op etniciteit, sociaaleconomische status of andere demografische kenmerken. |
| Disease | Een ziekte die wordt gekenmerkt door welomschreven symptomen en meestal een duidelijke oorzaak heeft, vaak gezien vanuit een biomedisch perspectief en gecategoriseerd in nosologieën zoals de ICD. |
| Illness | De subjectieve ervaring van ziekte door het individu, hoe iemand zich voelt en de betekenis die aan de symptomen wordt gegeven binnen een persoonlijke en culturele context. |
| Sickness | De sociale en culturele aspecten van ziekte, inclusief de rol die ziekte speelt in de maatschappij, de sociale gevolgen ervan en hoe de maatschappij omgaat met zieke individuen. |
| Nosologie | Een classificatiesysteem voor ziekten, gebaseerd op symptomen, oorzaken en pathologische kenmerken, zoals de International Classification of Diseases (ICD) in de biomedische wereld. |
| Epigenetica | Een onderzoeksveld dat bestudeert hoe omgevingsfactoren en levensomstandigheden de genexpressie kunnen beïnvloeden zonder de DNA-sequentie zelf te veranderen, wat kan leiden tot veranderingen in gezondheid en ziekte, zelfs over generaties heen. |
| Candomblé | Een Afro-Braziliaanse religieuze filosofie die geesten (orichas) centraal stelt, waarbij de ervaring van bezetenheid en vereenzelviging met deze geesten kan worden gecontrasteerd met Westerse concepten van psychose en geestelijke ziekte. |
| Macht | Het vermogen om invloed uit te oefenen en beslissingen te nemen, vaak zichtbaar in de autoriteit en symboliek die medische professionals en instellingen omringen, zoals uniformen en dure apparatuur. |
| Hegemonie | Het vermogen om ideeën, waarden en betekenissen te bepalen, waardoor sociale orde en ongelijkheid als "normaal" en "natuurlijk" worden beschouwd, en medische kennis sociale controle kan reproduceren. |
| Medicalisering | Het proces waarbij gedrag, aandoeningen of sociale problemen worden gedefinieerd en behandeld als medische kwesties, vaak met de nadruk op biomedische oplossingen en disciplinering door medische instituties. |
| Biomedische dominantie | De overheersing van biomedische perspectieven en denkkaders in het sociale leven en politiek beleid, wat kan leiden tot een focus op technologische oplossingen en verhoogde controle, terwijl onderliggende sociale determinanten van gezondheid onderbelicht blijven. |
| Embodiment | Het proces waarbij sociale en politieke krachten zich fysiek manifesteren en inschrijven op en in het lichaam, wat invloed heeft op zowel ziekte als gezondheid. |
| Governmentality | Een concept dat beschrijft hoe politiek beleid, zoals tijdens de COVID-19 pandemie, sterk wordt bepaald door specifieke perspectieven, in dit geval biomedische, ten koste van bredere sociale overwegingen. |
| Cynefin Framework | Een conceptueel raamwerk dat helpt bij het begrijpen van de complexiteit van besluitvorming en het beheren van situaties door deze te classificeren in vijf domeinen: eenvoudig, ingewikkeld, complex, chaotisch en miskend. Het wordt gebruikt om de juiste aanpak te bepalen voor verschillende soorten problemen en contexten. |
| Medische antropologie en cultuur | Het onderzoeksveld dat zich bezighoudt met de culturele aspecten van gezondheid, ziekte en geneeskunde. Het analyseert hoe culturele overtuigingen, praktijken en sociale structuren de gezondheidszorgervaringen en -uitkomsten van patiënten beïnvloeden. |
| Generieke competenties | Fundamentele vaardigheden, kennis en attitudes die essentieel zijn voor effectieve professionele praktijk in diverse contexten. Deze competenties zijn overdraagbaar en toepasbaar op verschillende situaties, waaronder het werken met diverse patiëntengroepen. |
| Mensenrechten | Universele, fundamentele rechten die inherent zijn aan alle mensen, ongeacht hun achtergrond. In de gezondheidszorg impliceren mensenrechten het recht op de hoogst haalbare gezondheid, non-discriminatie en respectvolle behandeling. |
| Taalondersteuning | Voorzieningen en strategieën die worden ingezet om communicatiebarrières te overbruggen voor patiënten die een andere taal spreken dan de zorgverlener. Dit kan bestaan uit tolken, vertaalde documenten en meertalige informatie. |
| Gezondheidsvaardigheden | De mate waarin individuen de informatie en diensten kunnen verkrijgen, verwerken en begrijpen die nodig zijn om passende gezondheidsbeslissingen te nemen. Dit omvat zowel het begrijpen van medische informatie als het navigeren door het gezondheidszorgsysteem. |
| Tweesporenbeleid | Een beleidsbenadering die twee parallelle strategieën volgt om een bepaald doel te bereiken. In de context van diverse patiëntengroepen kan dit betekenen dat er zowel algemene beleidsmaatregelen worden genomen als specifieke interventies voor bepaalde subgroepen. |
| Vragenlijst "The Net" | Een specifieke vragenlijst die wordt gebruikt om gegevens te verzamelen over verschillende demografische en culturele aspecten van studenten, zoals gender, moedertaal en geboorteland. |
| Gender | Een sociaal en cultureel construct dat verwijst naar de rollen, gedragingen, uitdrukkingen en identiteiten van personen. In de context van de vragenlijst "The Net" wordt dit waarschijnlijk gebruikt om de verdeling van respondenten op basis van hun genderidentiteit te analyseren. |
| Moedertaal | De taal die een persoon als eerste heeft geleerd en die het meest natuurlijk voor hem of haar is. De moedertaal van studenten is een belangrijk criterium in de vragenlijst "The Net" om culturele achtergronden te begrijpen. |
| Geboorteland student | Het land waar een student geboren is. Dit criterium wordt in de vragenlijst "The Net" gebruikt om de geografische spreiding van de respondenten te bepalen, met specifieke aandacht voor studenten geboren in België en in niet-Belgische landen. |
| Nationaliteit student | De juridische status van een persoon die burgerschap van een bepaald land bezit. De nationaliteit van studenten wordt in de vragenlijst "The Net" verzameld om inzicht te krijgen in de diverse achtergronden van de deelnemers. |
| Diversiteit | De aanwezigheid van een breed scala aan verschillen binnen een groep, die zowel zichtbaar als niet-zichtbaar kunnen zijn, en die bijdragen aan de collectieve leerervaring door het herkennen en omgaan met "blind spots". |
| Witte privilege | Het concept dat aangeeft dat individuen uit de witte meerderheid bepaalde voordelen en een bevoorrechte positie in de samenleving genieten, zonder dat dit noodzakelijkerwijs tot schuldgevoelens hoeft te leiden, maar wel tot een verhoogde bewustwording van hoe de samenleving anders wordt ervaren dan door minderheidsgroepen. |
| Persoonlijke bewustwording | Het proces waarbij men zich bewust wordt van de invloed van persoonlijke factoren op eigen gedrag, wat leidt tot een beter begrip van waarom bepaalde keuzes worden gemaakt en stimuleert tot adaptieve veranderingen in houding en gedrag, resulterend in een dieper inzicht in het gedrag van patiënten. |
| Blind spots | Onbewuste vooroordelen of beperkingen in het eigen perspectief die voortkomen uit de manier waarop men de samenleving ervaart, waardoor bepaalde aspecten zoals armoede, migratie, gender of cultuur minder goed begrepen worden, wat de interactie met patiënten kan beïnvloeden. |
| Cultuurrelativisme | Het principe dat de normen en waarden van een cultuur alleen begrepen en beoordeeld kunnen worden binnen de context van die specifieke cultuur zelf, zonder deze te vergelijken met externe standaarden. Dit principe geldt ook voor andere sociale identiteiten zoals armoede. |
| Etic perspectief | Het perspectief van de onderzoeker, zoals een arts, die een ‘objectieve’ afstand bewaart en vragen stelt vanuit een ‘outsider’-positie om de fenomenen te bestuderen. Dit staat tegenover het emic perspectief van de onderzochte persoon. |
| Emic perspectief | Het perspectief van de onderzochte persoon, zoals een patiënt, die de betekenis en zingeving van een ervaring vanuit een ‘insider’-positie, dus ‘subjectief’, beschrijft. Dit perspectief is cruciaal voor het begrijpen van de subjectieve ervaring van ziekte. |
| Participatieve observatie | Een onderzoeksmethode waarbij de antropoloog actief deelneemt aan de activiteiten van de te bestuderen gemeenschap om te observeren wat er werkelijk gebeurt en direct met de mensen te praten. Dit helpt om zowel het bekende vreemd te maken als het vreemde bekend. |
| Cultureel referentiekader Westerse geneeskunde | De fundamentele aannames en waarden die ten grondslag liggen aan de Westerse medische benadering, waaronder het belang van het individu en diens verantwoordelijkheid, de nadruk op vooruitgang en sociale ontwikkeling, en de menselijke drang om de natuurlijke omgeving naar eigen behoeften aan te passen. |
| Ziekte (Sickness) | Het gedrag dat vertoond wordt door mensen die zich ziek voelen, inclusief de verbale en non-verbale communicatie van dit ziek-zijn naar de buitenwereld. De "zieke rol" is hierbij sterk cultureel en maatschappelijk bepaald, wat ziekte tot een sociale gebeurtenis maakt waarbij klachten op een cultureel aangeleerde wijze geuit worden. |
| Ziekterol (Sick role) | Een sociaal concept dat de sociale aspecten van ziekte omvat, inclusief de privileges en verplichtingen die gepaard gaan met het ziek zijn. In westerse culturen volgens Parsons omvat dit onder andere ontslag van sociale verantwoordelijkheden, de noodzaak van hulp, de wens om beter te worden en het inwinnen van professionele zorg. |
| Culturele concepten van distress (CCD) | De manieren waarop verschillende culturen ziekte, lijden en gezondheid begrijpen, benoemen en verklaren, waarbij ziekte wordt gezien als sociaal en cultureel geconstrueerd. Dit concept, voorheen bekend als "culturally bound syndromes", omvat drie subcategorieën: idioms of distress, cultural syndromes en cultural explanations/explanatory models. |
| Idioms of distress | Sociaal en cultureel resonante manieren om lijden te ervaren en te uiten, die niet noodzakelijk specifieke symptomen of syndromen omvatten. Het zijn collectieve, gedeelde manieren om persoonlijke of sociale zorgen te ervaren en erover te praten, vaak via lokaal specifieke symbolen, uitdrukkingen of belichaamde uitingen die een sociale boodschap bevatten en hulp of zorg van anderen onderhandelen. |
| Culturele syndromen | Specifieke culturele manifestaties van ziekte of lijden die binnen een bepaalde cultuur herkend en begrepen worden. Deze syndromen kunnen zich uiten in een breed scala aan aandoeningen, waaronder psychische en somatische klachten, en zijn vaak opgenomen in diagnostische handboeken zoals de DSM-5. |
| Ataque de nervios | Een syndroom dat voorkomt bij personen van Latijns-Amerikaanse afkomst, gekenmerkt door intense emotionele ontsteltenis, waaronder acute angst, woede of verdriet; ongecontroleerd schreeuwen en tieren; huilbuien; trillen; een gevoel van hitte in de borst dat naar het hoofd stijgt; en verbaal en fysiek agressief gedrag. |
| Hikikomori | Een fenomeen waarbij jongvolwassenen zich maanden of jaren terugtrekken in hun kamer en sociale contacten vermijden, vaak als reactie op hoge prestatiedruk, sociale schaamte en conformisme. |
| Dhat syndroom | Een psychische aandoening die voorkomt bij bepaalde culturen in India, waarbij angst bestaat om vitale krachten te verliezen door spermaverlies, wat kan leiden tot gevoelens van zwakte, uitputting, vroegtijdige zaadlozing, impotentie en angst om sperma via de urine te lozen. |
| Burnout | Een staat van uitputting die wordt veroorzaakt door werkdruk, met gevoelens van falen en leegte, en die wordt gezien als een reflectie van een neoliberaal arbeidsethos en de individualisering van succes en falen. |
| Verklaringsmodellen | Labels, toeschrijvingen of kenmerken van een verklaringsmodel die cultureel erkende betekenis of etiologie voor symptomen, ziekte of leed aangeven. |
| Cultureel sensitieve diagnostiek en behandeling | Het proces van diagnosticeren en behandelen van ziekte en gezondheid waarbij rekening wordt gehouden met de culturele context en de specifieke betekenissen die binnen een samenleving aan gezondheid en ziekte worden toegekend. |
| Culturele competenties | Het vermogen van een zorgverlener om effectieve en passende zorg te verlenen aan patiënten met diverse culturele achtergronden, waarbij rekening wordt gehouden met hun specifieke opvattingen over gezondheid, ziekte en behandeling. Dit omvat zowel kennis van culturele factoren als de vaardigheid om deze kennis toe te passen in de klinische praktijk. |
| Explanatory models (Verklarende modellen) | De individuele en cultureel bepaalde opvattingen van patiënten en hun naasten over de aard, oorzaak, ernst, beloop en behandeling van een ziekte of gezondheidsprobleem. Het begrijpen van deze modellen is essentieel voor het leveren van cultureel passende zorg. |
| Culturele gevoeligheid (Cultural sensitivity) | Het bewustzijn van en respect voor de waarden, overtuigingen, levenswijzen en praktijken van een patiënt. Dit vereist erkenning van en gevoeligheid voor de perspectieven van de patiënt, zonder deze direct te integreren in het behandelplan. |
| Culturele responsiviteit (Cultural responsiveness) | Een benadering waarbij de waarden, overtuigingen, levenswijzen en praktijken van een patiënt actief worden geïntegreerd in een behandelplan dat voor zowel de patiënt als de zorgverlener acceptabel is. Dit gaat verder dan alleen bewustzijn en vereist actieve aanpassing van de zorg. |
| Culturele nederigheid (Cultural humility) | Een houding van voortdurende zelfreflectie en bewustzijn van de eigen culturele achtergrond en mogelijke vooroordelen, met als doel het bevorderen van niet-paternalistische klinische interacties en het opbouwen van een gelijkwaardige relatie met de patiënt. |
| Structurele competentie (Structural competence) | De vaardigheid om de bredere structurele krachten te begrijpen die gezondheidsuitkomsten beïnvloeden, zoals sociaaleconomische factoren, beleid en institutionele structuren. Dit helpt zorgverleners om te herkennen dat culturele factoren niet altijd de primaire barrière voor gezondheidstoegang zijn. |
| Racisme in de zorg | De erkenning, confrontatie en vermijding van racisme op sociaal, institutioneel en individueel niveau binnen de gezondheidszorg. Dit omvat ook subtiele vormen van racisme, zoals stereotypering over gezondheidsrisico's of -gedragingen van specifieke etnische of migrantengroepen. |
| Antropologie van gezondheid | Het wetenschapsgebied dat de culturele en sociale aspecten van gezondheid, ziekte en geneeskunde bestudeert. Het biedt inzichten in hoe culturele contexten de opvattingen en praktijken rondom gezondheid beïnvloeden. |
| Verbindende Communicatie | Een communicatievorm waarbij men zich bewust is van eigen oordelen, gedachten, strategieën en eisen, en ervoor kiest om de aandacht te richten op waarnemingen, gevoelens, behoeften en verzoeken, uitgevoerd in drie modi: reflecteren bij jezelf, breed observeren bij het luisteren, en verbindend communiceren bij het uiten. |
| Oordelen | De mentale processen waarbij men een mening vormt over iets of iemand, vaak gebaseerd op persoonlijke criteria of waarden, en die een rol spelen in het bewustzijn tijdens verbindende communicatie. |
| Gedachten | De mentale processen die voortkomen uit het bewustzijn, inclusief overtuigingen, interpretaties en redeneringen, die aandacht vereisen binnen het kader van verbindende communicatie. |
| Strategieën | De plannen of methoden die men hanteert om bepaalde doelen te bereiken, welke bewustzijn vereisen bij het toepassen van verbindende communicatieprincipes. |
| Eisen | De sterke wensen of verwachtingen die men heeft, die herkend en begrepen moeten worden om effectief te kunnen communiceren vanuit een verbindend perspectief. |
| Waarnemingen | De directe registraties van wat men ziet, hoort, voelt of ervaart, zonder interpretatie of oordeel, en die een focuspunt vormen in verbindende communicatie. |
| Gevoelens | De emotionele toestanden die men ervaart, zoals blijdschap, verdriet of angst, die een essentieel onderdeel zijn van het bewustzijn en de expressie binnen verbindende communicatie. |
| Behoeften | De fundamentele menselijke vereisten, zoals veiligheid, verbinding of autonomie, die ten grondslag liggen aan gedrag en gevoelens, en die centraal staan in verbindende communicatie. |
| Verzoeken | Duidelijke en specifieke vragen of oproepen tot actie die men formuleert om aan eigen behoeften te voldoen, en die een cruciaal element vormen van verbindende communicatie. |
| Reflecteren (bij jezelf) | Het proces van innerlijke zelfobservatie en zelfbewustzijn, waarbij men de eigen gedachten, gevoelens en behoeften onderzoekt, als een van de drie modi van verbindende communicatie. |
| Breed observeren (bij het luisteren) | Het aandachtig en openstaan voor de uitingen van anderen, waarbij men zich richt op hun waarnemingen, gevoelens, behoeften en verzoeken zonder direct te oordelen, als een modus van verbindende communicatie. |
| Uiten (verbindend communiceren) | Het helder en empathisch verwoorden van eigen waarnemingen, gevoelens, behoeften en verzoeken, met als doel begrip en verbinding te creëren, als een actieve modus van verbindende communicatie. |
| Competenties benoemen en erkennen | Dit houdt in dat men de ander erkent als een intelligent communicerend individu met het vermogen om zelfstandig beslissingen te nemen en problemen op te lossen, zelfs in moeilijke situaties. Het erkent de cliënt/patiënt als expert van het eigen leven en de professional als expert van zijn vakgebied. |
| Samen projecten maken | Dit omvat het vermogen om te onderhandelen en gezamenlijk doelen en actieplannen te bepalen. Het gaat om het creëren van projecten met de patiënt, waarbij de focus kan liggen op genezing, schadebeperking, kwaliteitsverbetering van het leven, of een combinatie hiervan, wat aansluit bij het principe van "shared decision making". |
| Normaliseren | Deze competentie binnen de geneeskunde betekent dat artsen aandacht besteden aan de diverse factoren die de gezondheid van patiënten beïnvloeden. Het erkent dat er geen "standaardpatiënt" bestaat en dat verschillen in gender, huidskleur, leeftijd en cultuur de manifestatie en behandeling van ziekten kunnen beïnvloeden, wat leidt tot persoonsgerichte en structurele zorg. |
| Superdiversiteit | Dit verwijst naar de toenemende complexiteit en veelzijdigheid van diversiteit binnen de samenleving, die ook invloed heeft op de gezondheidszorg en de behoeften van patiënten. Het erkent dat individuen vaak meerdere identiteiten en achtergronden hebben die hun gezondheidservaringen vormgeven. |
| Intersectionaliteit | Dit concept onderzoekt hoe verschillende sociale categorieën, zoals ras, klasse, gender en seksuele geaardheid, elkaar kruisen en overlappen, wat leidt tot unieke vormen van discriminatie en privileges. Binnen de zorg betekent dit dat men rekening houdt met de gecombineerde effecten van deze identiteiten op de gezondheid en zorgervaring van een patiënt. |
| Gezondheidsongelijkheid | Dit beschrijft de onbillijke en vermijdbare verschillen in gezondheidstoestand en toegang tot zorg tussen verschillende groepen in de bevolking. Het benadrukt dat factoren zoals sociaaleconomische status, etniciteit en leefomgeving een significante rol spelen in deze verschillen. |
| Gelijkwaardige zorg | Dit principe streeft ernaar dat alle patiënten, ongeacht hun achtergrond of omstandigheden, toegang hebben tot zorg van dezelfde hoge kwaliteit. Het vereist dat zorgverleners rekening houden met individuele behoeften en diversiteit om ervoor te zorgen dat iedereen de best mogelijke zorg ontvangt. |
| Essentialistisch | Een benadering waarbij cultuur wordt voorgesteld als iets dat vaststaand, onveranderlijk en homogeen is binnen een groep, zonder rekening te houden met interne verschillen. |
| Stereotyperend | Het negeren van de interne diversiteit binnen een cultuur, zoals verschillen gebaseerd op klasse, gender of etniciteit, wat leidt tot het reduceren van culturen tot simplistische en vaak onjuiste clichés. |
| Contextloos | Een kritiek die stelt dat meetwaarden of analyses worden uitgevoerd zonder rekening te houden met de historische achtergrond, sociale structuren of machtsverhoudingen die de cultuur beïnvloeden. |
| Verouderde data | De kritiek dat de gegevens waarop het model van Hofstede is gebaseerd, afkomstig zijn van onderzoek onder IBM-medewerkers in de jaren 1960-1970, wat mogelijk niet meer representatief is voor hedendaagse culturele normen. |
| Methodologisch nationalisme | De kritiek dat onderzoek uitgaat van landen als natuurlijke en afgebakende culturele eenheden, wat de complexiteit van cultuur en identiteit in een geglobaliseerde wereld negeert. |
| Oppervlakkige operationalisering | Het proces waarbij een complex concept zoals cultuur wordt gemeten op een manier die te simplistisch is, vaak door middel van vragenlijsten die de diepte en nuance van culturele fenomenen niet volledig vatten. |
| Hybride identiteiten | Identiteiten die ontstaan uit de vermenging van verschillende culturele invloeden, vaak als gevolg van globalisering en migratie, en die niet passen binnen een enkel nationaal of cultureel kader. |
| Geboorteland moeder | Dit is het land waar de moeder van de student geboren is. Deze informatie wordt gebruikt om de intergenerationele migratiepatronen en de culturele achtergrond van studenten te bestuderen. |
| Geboorteland moeder niet-België | Dit specificeert dat het geboorteland van de moeder van de student een land buiten België betreft. Dit onderscheid is cruciaal voor het identificeren van studenten met een migratieachtergrond via de moeder. |
| Geboorteland vader | Dit is het land waar de vader van de student geboren is. Net als bij het geboorteland van de moeder, draagt deze variabele bij aan het begrijpen van de familieachtergrond en mogelijke migratiestromen. |
| Geboorteland vader niet-België | Dit duidt erop dat het geboorteland van de vader van de student een land is dat niet België is. Dit helpt bij het nauwkeurig categoriseren van studenten met een vaderlijke migratieachtergrond. |
| Chi of Qi | Een concept uit Zuidoost-Azië dat verwijst naar "levensenergie" en wordt omschreven als "voedsel dat de menselijke geest in stand houdt". |
| Acupunctuur | Een alternatieve geneeswijze die oorspronkelijk uit China komt en waarbij dunne naalden op specifieke punten in het lichaam worden ingebracht om de energiestroom te beïnvloeden. |
| Chiropraxie of osteopathie | Geneeswijzen die zich richten op de diagnose, behandeling en preventie van mechanische stoornissen van het bewegingsapparaat, met name de wervelkolom. |
| Mindfulness | Een mentale toestand die wordt bereikt door de aandacht te richten op het huidige moment, zonder oordeel, vaak beoefend als techniek voor stressvermindering en welzijn. |
| Fytotherapie (kruidengeneeskunde) | Een geneeswijze die gebruik maakt van planten en plantaardige extracten voor therapeutische doeleinden, gebaseerd op traditionele kennis en wetenschappelijk onderzoek. |
| Homeopathie | Een alternatieve geneeswijze die werkt met sterk verdunde stoffen die in grotere doses symptomen zouden veroorzaken die lijken op de te behandelen aandoening. |
| Antroposofische genezing | Een holistische benadering van geneeskunde die is gebaseerd op de antroposofie van Rudolf Steiner, waarbij de mens wordt gezien als een samenspel van lichaam, ziel en geest. |
| Plantenmedicijnen (entheogenen) | Stoffen afkomstig van planten die in een sjamanistische of therapeutische setting worden gebruikt om bewustzijnsveranderende ervaringen op te wekken, zoals psilocybine, cacao of ayahuasca. |
| Traditionele of religieuze genezer | Een persoon, zoals een imam of priester, die binnen een bepaalde culturele of religieuze context hulp biedt bij genezing, vaak gebruikmakend van spirituele of rituele methoden. |
| Kaleidoscoop/verbreden | Dit aspect van breed observeren richt zich op het verkennen van de diverse leefwerelden van patiënten. Het gaat om het observeren van patiënten in relatie tot andere mensen en instituties binnen verschillende levensdomeinen zoals gezin, werk en woonsituatie. |
| IJsberg/verdiepen | Dit aspect van breed observeren richt zich op de patiënt zelf en de personen die hen vergezellen. Er wordt aandacht besteed aan zowel verbale als non-verbale communicatie, het uiterlijk en het gedrag van de patiënt. |
| Kruispuntdenken | Een benadering die zich richt op de potentiële kwetsbaarheid van een persoon door rekening te houden met verschillende overlappende factoren zoals leeftijd, sociaaleconomische status, burgerlijke staat en afkomst. |
| Sociale anamnese | Een gestructureerde bevraging gericht op het verzamelen van informatie over de sociale, culturele en demografische achtergrond van een patiënt. Dit omvat aspecten zoals leeftijd, gender, opleiding, financiële situatie, cultuur en geloof. |
| Positieve gezondheid | Een benadering die verder kijkt dan enkel de afwezigheid van ziekte en zich richt op het bevorderen van welzijn en veerkracht bij patiënten, rekening houdend met hun persoonlijke doelen en levenskwaliteit. |
| Kaleidoscoop (patiënt) | Een metafoor die de patiënt voorstelt als een veelzijdig en veranderlijk geheel van identiteiten, ervaringen en perspectieven. Dit benadrukt de diversiteit en complexiteit van elk individu. |
| Dynamisch perspectief op identiteiten | Het inzicht dat identiteiten niet statisch zijn, maar voortdurend veranderen en evolueren onder invloed van ervaringen, relaties en de omgeving. Dit vereist een flexibele en open benadering van de patiënt. |
| Meerdimensionaliteit van identiteiten | Het erkennen dat een persoon niet wordt gedefinieerd door één enkele identiteit, maar door een complex samenspel van verschillende identiteitskenmerken, zoals cultuur, geslacht, leeftijd en sociale achtergrond. |
| Vooringenomenheid (bias) | Onbewuste of bewuste voorkeuren, aannames of vooroordelen die de perceptie en beoordeling van een persoon kunnen beïnvloeden, wat kan leiden tot onjuiste interpretaties of ongelijke behandeling. |
| Referentiekader | Het geheel van overtuigingen, waarden, normen en ervaringen dat iemands perceptie van de werkelijkheid vormt en hoe die persoon informatie interpreteert en beslissingen neemt. |
| Ontologische loep | Een concept dat de vraag stelt of er één objectieve waarheid bestaat, of dat de waarheid subjectief is en afhankelijk van het perspectief van de waarnemer. Dit nodigt uit tot het bevragen van aannames. |
| Persoonsgerichte zorg | Een benadering van zorgverlening die de unieke kenmerken, voorkeuren en waarden van de individuele patiënt centraal stelt, in plaats van uit te gaan van een generieke of "standaard" patiënt. |
| Structurele zorg | De integratie van diversiteit in de systemen, beleidslijnen en praktijken van de gezondheidszorg, zodat diagnostiek en behandeling systematisch worden aangepast aan uiteenlopende patiëntkenmerken om rechtvaardigheid te bevorderen. |
| Ethnoscapes | Stromen van mensen, zoals migranten, toeristen, vluchtelingen en expats, die grenzen en identiteiten hertekenen in een geglobaliseerde wereld. |
| Technoscapes | Stromen van technologie die de mobiliteit en communicatie wereldwijd veranderen, en zo invloed hebben op culturele interacties en verspreiding. |
| Mediascapes | Beelden, verhalen en representaties die via diverse media circuleren en bijdragen aan de vorming van culturele percepties en identiteiten over grenzen heen. |
| Financescapes | Stromen van kapitaal die wereldwijd circuleren en die ongelijkheid en afhankelijkheid tussen verschillende regio's en groepen kunnen creëren. |
| Ideoscapes | Stromen van ideeën en waarden, zoals democratie en mensenrechten, die cultureel geladen zijn en zich verspreiden, wat leidt tot culturele uitwisseling en soms spanningen. |
| Deelidentiteiten | Verschillende identiteiten die een individu bezit, die soms zichtbaar en duidelijk, soms onzichtbaar en onduidelijk zijn, en die vorm krijgen afhankelijk van de context en de narratieven die worden gehanteerd. |
| Agency | De capaciteit van een individu om bewuste keuzes te maken en creatief om te gaan met culturele invloeden, binnen de grenzen van maatschappelijke structuren die deze keuzes mogelijk maken of beperken. |
| Acculturatie | Processen die plaatsvinden wanneer groepen individuen met verschillende culturele achtergronden met elkaar in contact komen, wat kan leiden tot verdrukking, verval of hybridisering van lokale culturen en identiteiten. |
| Glocal cultures | Culturele uitingen die zowel lokale als globale invloeden integreren, waarbij het lokale overstegen wordt door mondiale trends, zoals bijvoorbeeld in bepaalde muziekgenres. |
| Essentialistische visie op cultuur | Een opvatting waarbij cultuur en identiteit worden gezien als vastliggend, gedeeld door een homogene groep en vaak gelinkt aan een specifiek land of etnische groep, wat kan leiden tot stereotypering en een "wij-zij" denken. |
| Dynamische visie op cultuur | Een opvatting waarbij cultuur wordt beschouwd als overlappend, hybride en chaotisch, als een dynamisch proces van betekenisgeving dat voortdurend in verandering is door sociale interactie en uitwisseling. |
| Eetstoornissen (in bredere zin) | Een reeks eetgerelateerde aandoeningen die voorkomen in Europa en Noord-Amerika, waaronder eetweigering, lichaamsbeeldvervorming en fixatie op dunheid, geassocieerd met schoonheidsidealen, controle en identiteit in de consumptiemaatschappij. |
| Neurodivergentie | Een parapluterm die verschillende vormen van neurologische variatie omvat, zoals ADHD, autisme, dyslexie, dyscalculie, dyspraxie, Gilles de la Tourette en obsessieve-compulsieve stoornis (OCD), die afwijken van de typische neurologische ontwikkeling. |
| Cultureel interview | Een specifieke vorm van bevraging die dieper ingaat op de culturele achtergrond, waarden, normen en gebruiken van een patiënt, met als doel het begrijpen van de invloed van cultuur op gezondheid, ziektebeleving en de omgang met klachten. |
| HEADS (jongeren) | Een acroniem dat staat voor Home, Education/Employment, Activities, Drugs/Diet, and Social/Sexuality, gebruikt als een raamwerk voor de sociale anamnese bij jongeren om diverse levensdomeinen te exploreren. |
| RUDAS (ouderen) | Een acroniem dat staat voor Rituals, Understanding, Drugs, Activities, and Social network, gebruikt als een raamwerk voor de sociale anamnese bij ouderen om cultureel relevante aspecten van hun leven te belichten. |
| Etniciteit | De culturele identiteit van een persoon of groep, gebaseerd op gedeelde afkomst, taal, religie, geschiedenis en tradities, die invloed kan hebben op de perceptie van gezondheid en ziekte. |
| Migratie | Het proces van verhuizen van de ene woonplaats naar de andere, vaak over landsgrenzen heen, wat kan leiden tot culturele aanpassingen en specifieke uitdagingen op het gebied van gezondheid en welzijn. |
| Klachten in cultureel perspectief | De manier waarop patiënten hun gezondheidsproblemen benoemen, verklaren en ermee omgaan binnen hun eigen culturele context, inclusief de rol van familie, gemeenschap en traditionele geneeswijzen. |
| Contextgericht werken | Het streven om de omgeving van de patiënt ondersteunend te laten zijn voor diens gezondheid en welzijn, waarbij de hulpverlener tussenkomsten en adviezen toetst aan de draagkracht en de invloed van omgevingsfactoren. |
| Flexibiliteit | De vaardigheid om eigen vaste patronen waar nodig te verlaten en nieuwe elementen te integreren die in een specifieke context de omgang met anderen verbeteren, door de eigen houding en opvattingen vrijwillig aan te passen aan veranderende omstandigheden. |
| Mantelzorger | Een persoon die, zonder professionele opleiding, zorg verleent aan een naaste met een gezondheidsprobleem, waarbij de draagkracht van deze mantelzorger een belangrijke factor is in de contextgerichte zorg. |
| Gezondheidsvaardigheid | Het vermogen van een persoon om gezondheidsinformatie te vinden, te begrijpen en toe te passen om beslissingen te nemen over de eigen gezondheid, wat kan verschillen van de taal die een arts hanteert. |
| Communicatieve competenties | Het vermogen om in verschillende situaties en met diverse personen professioneel en begrijpelijk te interageren, waarbij zowel de zorgverlener als de patiënt tevreden zijn over het communicatieproces. |
| Taal aanpassen | Het flexibel wijzigen van het eigen taalgebruik om beter aan te sluiten bij de specifieke behoeften en het begripsniveau van de patiënt, wat essentieel is voor effectieve communicatie. |
| Tolk | Een persoon die de communicatie faciliteert tussen personen die verschillende talen spreken. Het gebruik van een tolk is een essentiële voorwaarde voor effectieve communicatie wanneer taalbarrières bestaan en is een recht van de patiënt. |
| Cultuursensitieve zorg | Zorg die rekening houdt met de culturele achtergrond, waarden en overtuigingen van de patiënt, en die het taalgebruik en de communicatiestijl hierop aanpast om de zorg effectiever en respectvoller te maken. |
| Machtsverschil arts-patiënt | De inherente ongelijkheid in autoriteit en kennis tussen een arts en een patiënt, die de communicatie kan beïnvloeden. Het erkennen en aanpassen aan dit verschil is cruciaal voor een gelijkwaardige interactie. |
| Directe, expliciete communicatie | Een communicatiestijl waarbij boodschappen duidelijk en ondubbelzinnig worden geuit, zonder veel ruimte voor interpretatie. Dit staat tegenover indirecte, impliciete communicatie. |
| Indirecte, impliciete communicatie | Een communicatiestijl waarbij boodschappen subtieler worden overgebracht, vaak met gebruik van non-verbale signalen of context, waardoor de ontvanger de betekenis moet afleiden. |
| Taboes benoemen | Het openlijk bespreken van onderwerpen die in een bepaalde cultuur of context als gevoelig of verboden worden beschouwd, wat een vorm van directe communicatie kan zijn. |
| Taboes ontwijken | Het vermijden van het bespreken van gevoelige of verboden onderwerpen, wat kenmerkend kan zijn voor indirecte communicatiestijlen in bepaalde culturen. |
| Directe communicatie | Een communicatiestijl waarbij boodschappen expliciet en ondubbelzinnig worden geuit, zonder veel ruimte voor interpretatie door de ontvanger. Dit staat tegenover indirecte communicatie. |
| Indirecte communicatie | Een communicatiestijl waarbij boodschappen subtiel, impliciet of via non-verbale signalen worden overgebracht, waardoor de ontvanger de betekenis moet interpreteren. Dit staat tegenover directe communicatie. |
| Op tijd zijn | Het respecteren van afgesproken tijden voor afspraken, deadlines of gebeurtenissen, wat duidt op betrouwbaarheid en efficiëntie in planning en uitvoering. |
| Tijd hebben | De beschikbare capaciteit of gelegenheid hebben om aandacht te besteden aan een persoon, taak of situatie, wat flexibiliteit in de planning en prioriteitenstelling weerspiegelt. |
| Eigen mening | Het individuele standpunt, oordeel of idee dat iemand heeft over een bepaald onderwerp, gebaseerd op persoonlijke ervaringen, waarden en cognitieve processen. |
| Groepsmening | Het collectieve standpunt, oordeel of idee dat binnen een groep heerst, vaak beïnvloed door sociale druk, consensusvorming en affectieve bindingen. |
| Grofmazige connecties | Relaties of interacties die minder intensief, minder frequent of minder diepgaand zijn, vaak gekenmerkt door een bredere, maar minder gedetailleerde uitwisseling van informatie of emoties. |
| Fijnmazige connecties | Relaties of interacties die intensief, frequent en diepgaand zijn, gekenmerkt door een gedetailleerde uitwisseling van informatie, emoties en wederzijds begrip. |
| Reflectiviteit | Het proces van zelfbewustzijn waarbij men de eigen normen, waarden, gedragscodes en culturele achtergrond leert kennen en begrijpen. Dit is essentieel voor interculturele competentie. |
| Culturele constructie van ziekte | De manier waarop binnen een specifieke culturele context over ziektes wordt gedacht, hoe ze worden benoemd, geclassificeerd, wat de vermeende oorzaken zijn, en welke morele en kosmologische betekenis eraan wordt toegekend, inclusief de voorgeschreven behandeling. |
| Narratives | Verhalen die patiënten vertellen over hun ziekte, waarin de ziekte wordt ingebed in een web van betekenissen die alleen in de context van een specifiek leven zinvol zijn; deze verhalen zijn niet slechts verslagen van symptomen, maar een mechanisme waarmee mensen hun ervaringen bewust worden en er betekenis aan geven. |
| Orichas | Geesten binnen de religieuze filosofie van Candomblé in Brazilië, waarbij bezetenheid en vereenzelviging met deze geesten worden onderscheiden van psychose en geestelijke ziekte. |
| Cultural awareness | Bewustzijn en erkenning van de culturele verschillen en overeenkomsten tussen mensen, en de impact daarvan op gedrag en interacties, met name in de gezondheidszorg. |
| Cultural sensitive benadering | Een benadering in de zorg die zich richt op het bewustzijn van de waarden, overtuigingen, levenswijzen en praktijken van een patiënt, zonder deze noodzakelijkerwijs direct te integreren in het behandelplan. |
| Cultural responsive benadering | Een benadering in de zorg die de culturele waarden, overtuigingen, levenswijzen en praktijken van een patiënt actief integreert in het opstellen van een voor beide partijen aanvaardbaar behandelplan. |
| Critical Medical Anthropology (CMA) | Een tak binnen de medische antropologie die zich richt op de politieke en economische determinanten van gezondheid, en hoe sociale structuren, machtsrelaties en economische systemen bijdragen aan gezondheidsongelijkheden en ziektepatronen. |
| Structureel geweld | Vormen van geweld waarbij mensen worden geschaad of sterven doordat hun basisbehoeften niet worden vervuld, als gevolg van sociale, politieke of economische structuren die leiden tot sociale onrechtvaardigheid, armoede, racisme, seksisme en kolonialisme. |
| Biomedisch perspectief | Een benadering van gezondheid en ziekte die primair focust op biologische en fysiologische processen, met de nadruk op pathologie, symptomen en wetenschappelijk bewezen behandelingen. |
| Zelf empathie | Het vermogen om begrip en compassie te tonen voor de eigen emoties en ervaringen, vergelijkbaar met hoe men empathie zou tonen voor een ander, wat bijdraagt aan een gezonde emotionele regulatie bij zorgverleners. |
| Positionaliteit | Het bewustzijn van de eigen sociale, culturele en economische positie en hoe deze de perceptie, ervaringen en interacties met anderen beïnvloedt, wat cruciaal is voor het begrijpen van machtsverhoudingen en vooroordelen in de gezondheidszorg. |
| Privilege | Onverdiende voordelen of voorkeursbehandelingen die voortvloeien uit iemands positie binnen sociale structuren, zoals ras, geslacht, sociaaleconomische status of geaardheid, die onbewust de interacties en besluitvorming in de medische praktijk kunnen beïnvloeden. |
| Reflectie | Het proces van bewust nadenken over ervaringen, gebeurtenissen of situaties, met als doel hiervan te leren en inzichten te verkrijgen die kunnen leiden tot persoonlijke groei en verbeterde praktijkvoering, met name relevant voor artsen in hun omgang met patiënten en complexe medische dilemma's. |
| Positieblindheid | Het onvermogen om de eigen sociale, culturele en economische positie en de bijbehorende privileges of nadelen te herkennen, wat kan leiden tot een gebrek aan begrip voor de ervaringen van anderen en tot het onbewust handhaven van bestaande ongelijkheden binnen de zorg. |
| Cultuur | Een verzameling van waarden, normen en percepties die aan de basis liggen van gedrag, en die tot uiting komen in dat gedrag bij een bepaalde groep mensen en in een bepaald tijdsgewricht in een samenleving. Cultuur vormt de verbindende factor tussen de leden van een groep op dat moment en op die plaats, in die zin dat cultuur ervoor zorgt dat mensen binnen die groep elkaars gedrag begrijpen. |
| Symbolen | Woorden, gebaren, afbeeldingen of voorwerpen met een betekenis die alleen begrepen wordt door hen die deel hebben aan de cultuur. Nieuwe symbolen ontstaan gemakkelijk en oude verdwijnen, en ze worden regelmatig overgenomen. Dit is de buitenste, meest oppervlakkige laag van het ui-diagram van Hofstede. |
| Rituelen | Collectieve activiteiten die technisch gesproken overbodig zijn om het gewenste doel te bereiken, maar die binnen een cultuur als sociaal essentieel worden beschouwd en dus worden verricht omwille van zichzelf. Ze worden vaak gepaard met specifieke taal, gedrag, hiërarchie en waarden om het groepsgevoel te bestendigen. |
| Waarden | De kern van een cultuur, bestaande uit een collectieve neiging om een bepaalde gang van zaken te verkiezen boven andere. Waarden zijn gevoelens met een plus- en minpool en komen tot uiting in maatschappelijk discours over wat acceptabel is. |
| Machtsafstand | De mate waarin men omgaat met machtsongelijkheid binnen een samenleving, bijvoorbeeld tussen ouders en kinderen of tussen leidinggevenden en werknemers. In de gezondheidszorg beïnvloedt dit de verhouding tussen arts en patiënt. |
| Individualisme vs. collectivisme | Een culturele dimensie die het belang van het individu tegenover de groep weerspiegelt. Individualistische culturen leggen de nadruk op persoonlijke meningen en noden, terwijl collectivistische culturen prioriteit geven aan de harmonie en belangen van de groep. |
| Masculiniteit vs. femininiteit | Deze dimensie beschrijft de rol van mannelijke (zoals winnen en de beste zijn) versus vrouwelijke (zoals zorgen en genieten) waarden in een samenleving, inclusief de man-vrouw verhouding en taakverdeling. |
| Onzekerheidsvermijding | De mate van vertrouwen in de toekomst, de hoeveelheid regels en het belang van zekerheid binnen een cultuur, evenals de rol die religie speelt. Dit beïnvloedt hoe men omgaat met onzekere situaties en risico's. |
| Lange termijn vs. korte termijn oriëntatie | Deze culturele dimensie geeft aan of men primair gericht is op de toekomst en het uitstellen van bevrediging, of juist op het heden en directe resultaten. |
| Kaleidoscoop (in breed observeren) | Een metafoor die gebruikt wordt om de diverse leefwerelden van patiënten te observeren, hen te situeren in een bredere context en rekening te houden met verschillende levensdomeinen. |
| IJsberg (in breed observeren) | Een metafoor die gebruikt wordt om de patiënt zelf en de verbale en non-verbale communicatie, uiterlijk en gedrag te observeren, met aandacht voor zowel bewuste als onbewuste elementen. |
Cover
basis van wetenschappelijk onderzoek.pdf
Summary
# Basis van wetenschappelijk onderzoek
Dit onderwerp verkent de fundamentele principes van wetenschappelijk onderzoek en onderscheidt dit van alledaagse kennis, met de nadruk op het belang van vraagstelling [1](#page=1).
### 1.1 De rol van vraagstelling in wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek begint fundamenteel met het stellen van vragen. Deze vragen kunnen variëren van maatschappelijke thema's tot specifieke biologische of psychologische fenomenen. Voorbeelden van dergelijke vragen zijn [4](#page=4):
* De invloed van individualisering op menselijke interactie (sociologie) [5](#page=5).
* Het effect van een nieuwe molecuul op het remmen van dementie (biomedische wetenschappen) [5](#page=5).
* Het vergelijken van de effectiviteit van geneesmiddelen (farmacologie) [5](#page=5).
* De impact van gewelddadige computerspellen op de cognitieve ontwikkeling van kinderen (psychologie) [5](#page=5).
Het proces van het stellen van vragen is essentieel voor het identificeren van onderzoeksproblemen en het definiëren van de onderzoeksfocus.
### 1.2 Wetenschappelijke kennis versus alledaagse kennis
Wetenschappelijke kennis onderscheidt zich van alledaagse kennis door verschillende cruciale kenmerken:
1. **Strikte regels voor kwaliteitswaarborging**: Wetenschappelijk onderzoek hanteert specifieke methodologische regels om de validiteit en betrouwbaarheid te waarborgen, en om "bias" (vooringenomenheid) te vermijden
\-> systematiek om de kwaliteit v onderzoek te waarborgen
2. **Gebruik van theoretische inzichten**: Wetenschappelijke bevindingen worden geïnterpreteerd aan de hand van bestaande theoretische kaders
\-> theorie die er is gebruik je en ga je verder proberen verfijnen
3. **Bijdrage aan kennisontwikkeling**: Wetenschappelijk onderzoek draagt bij aan de ontwikkeling van kennis en moet potentieel theorievorming ondersteunen
Alledaagse kennis kan gebaseerd zijn op persoonlijke ervaringen, anekdotes of algemene overtuigingen, die niet noodzakelijk wetenschappelijk getoetst zijn.
Voorbeeld van een alledaagse observatie die niet direct een causaal verband aantoont:
gelovige ouderen hebben gemiddeld een lagere bloeddruk dan niet-gelovige leeftijdsgenoten
\-> hypotheses maken: Bv god beschermt de gzh v/d mensen
\-> nt direct veband maar misschien link met geloofsovertuiging en gzh: geloof in leven na de dood, geloofsrestricties, bidden = meditatie = rustmoment, sociale connectie met andere gelovigen
\=> = hypotheses
### 1.3 Doelstellingen van wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek streeft ernaar de realiteit te kennen met als uiteindelijke doelen = fundamenteel onderzoek
* Het kunnen voorspellen van (toekomstige) realiteit
* Het kunnen beïnvloeden van (toekomstige) realiteit
\= toegepast onderzoek
Fundamenteel oz: 'Waarom zijn de winters nu milder dan 50 jaar geleden? '
Toegepast oz: 'In welke mate zal het reduceren van CO2 uitstoot de temperatuursverandering beïnvloeden?'
Fundamenteel: je start met bepaalde ondervinding/ fenomeen en wilt begrijpen wat, wie, hoe, waarom dat is
\-> resultaat: nieuwe kennis, inzicht
**\-> doel: slimmer worden, meer begrijpen**
\-> beschrijven, begrijpen, verklaren en voorspellen
\-> je wilt alle inzichten hebben om na te denken over techniek
Toegepast: adhv de verworven kennis uit fundamenteel onderzoek ga je op zoek naar een oplossing voor het probleem
**\-> doel: probleem van morgen oplossen, actie ondernemen**
\-> synoniem: beleidsgericht oz (beleid = plan om een probleem op te lossen)
\-> 3 types:
* Evaluatie-onderzoek: "Heeft het gewerkt?", achteraf, heeft bepaalde aanpak zijn doel bereikt?
* Actie-onderzoek: tijdens, al onderzoekend een situatie verbeteren
* Registraties: systematisch verzamelen en bijhouden van gegevens, cijfermatige basis v beleid
Toegepast oz: inzichten aangeleverd door fund oz nodig om realiteit te beïnvloeden met interventies
Fundamenteel oz: heeft toegepast oz nodig om betekenis te krijgen
**1.4 Typen onderzoek op basis van doelstellingen**
Op basis van de aard van de onderzoeksvraag kan onderzoek worden ingedeeld in verschillende typen:
* **Beschrijvend (descriptief) onderzoek**: Gericht op het beschrijven van gedrag, verschijningsvormen, fenomenen of kenmerken [8](#page=8).
* **Verklarend onderzoek**: Gericht op het verklaren van gedrag, verschijningsvormen, fenomenen of kenmerken [8](#page=8).
### 1.5 Typen onderzoek op basis van redenering
Onderzoek kan ook worden gecategoriseerd op basis van de gebruikte redeneervorm:
* **Deductief onderzoek**: Maakt gebruik van theorieën om inzicht te krijgen in bevindingen. Dit proces start vanuit algemene principes (theorie) en leidt tot specifieke conclusies [8](#page=8).
* **Inductief onderzoek**: Ontwikkelt zelf theorieën vanuit specifieke bevindingen. Dit proces start vanuit observaties en leidt tot algemene principes of theorieën [8](#page=8).
> **Tip:** Het onderscheid tussen deductief en inductief onderzoek is cruciaal voor het begrijpen van de logische structuur van wetenschappelijke argumentatie. Deductie test theorieën, inductie genereert ze.
>
> **Voorbeeld:** Een socioloog die de invloed van individualisering op menselijke interactie onderzoekt, zou kunnen beginnen met bestaande theorieën over sociale cohesie (deductief) om vervolgens de resultaten van enquêtes over sociale verbondenheid te interpreteren. Als uit de data blijkt dat er een patroon ontstaat dat nog niet volledig door bestaande theorieën wordt verklaard, kan dit leiden tot de ontwikkeling van een nieuwe specifieke theorie (inductief).
# De empirische cyclus in wetenschappelijk onderzoek
Dit deel beschrijft het cyclische proces van hoe wetenschappelijke kennis tot stand komt, met de nadruk op de empirische cyclus, inclusief inductie en deductie
Hoe komt wetenschappelijke kennis tot stand? -> via een cyclisch proces
### 2.1 De empirische cyclus: theorie
Uitgangspunt: link leggen tussen een theorie en de werkelijkheid zoals deze waargenomen kan worden (de empirische werkelijkheid).
\-> werkelijkheid mbv theorie zo dicht mogelijk verklaren
Een theorie wordt gedefinieerd als een logisch samenhangend geheel van ideeën, hypothesen en verklaringen die in onderlinge samenhang worden beschreven. Het is een toetsbaar model ter verklaring van waarnemingen van de werkelijkheid
**Kenmerken van een theorie zijn:**
* Een logisch samenhangend geheel van uitspraken
* Gaat over relaties tussen concepten
* Heeft een zekere mate van veralgemeenbaarheid (generaliseerbaarheid)
* Heeft een zekere mate van geldigheid (validiteit)
\-> inzichten moeten aansluiten aan werkelijkheid
* Is empirisch te testen
\-> wat je niet kan testen =/= theorie (is altijd testbaar/bewijsbaar)
* \=> Biedt verklaringen voor terugkerende patronen of regelmatigheden
**Voorbeeld:** De evolutietheorie wordt aangehaald als een uitgebreide wetenschappelijke theorie, opgebouwd uit vele onafhankelijke resultaten uit diverse vakgebieden. De principes van erfelijkheid, ontstaan van genetische variatie, selectie, gemeenschappelijke afstamming en soortvorming zijn onderdelen die empirisch getoetst kunnen worden
\+ kenmerk van wetenschap: verder bouwen op elkaar
### 2.2 De rol van inductie en deductie in de empirische cyclus
De empirische cyclus maakt gebruik van zowel inductief als deductief redeneren om de link tussen theorie en werkelijkheid te leggen
* **Deductief redeneren:** Gaat van een algemene theorie naar specifieke waarnemingen
\-> vanuit algemene regel observeren
\-> draagt bij aan theorie-bijsturing of -bevestiging
* **Inductief redeneren:** Leidt tot een algemene regel op basis van specifieke waarnemingen
\-> observeren, waarnemen naar algemene regel
\->draagt bij aan theorie-vorming of -opbouw
Het diagram op pagina 24 illustreert hoe ideeën, theorie, data en de realiteit met elkaar verbonden zijn via inductie en deductie
### 2.3 De stappen van de empirische cyclus
De empirische cyclus bestaat uit de volgende opeenvolgende stappen, die iteratief worden doorlopen:
#### 1\. Observatie van een fenomeen
Wetenschappelijke observaties vertrekken nooit volledig vanuit een ongeschreven blad, maar de mate waarin theorie en hypothesen voorhanden zijn, varieert
\-> als er nauwelijks theorieën bestaan waaruit verwachtingen kunnen worden afgeleid, spreekt men van explorerend of beschrijvend onderzoek
**Voorbeeld:** Ignaz Semmelweis observeerde een hogere mortaliteit in kraamklinieken die geleid werden door artsen-in-opleiding
#### 2\. Formuleren van hypothesen
Dit houdt in dat men zoekt naar verschillen, samenhangen en regelmatigheden in observaties door cases te vergelijken of via statistische verbanden.
Logisch redeneren op basis van bevindingen met het doel om algemene uitspraken te formuleren, is hierbij essentieel.
Inductief: tot een algemene regel komen op basis v/e aantal specifieke waarnemingen, vinden van wetmatigheden, veralgemening
**Voorbeeld:** Mogelijke hypothesen die Semmelweis formuleerde waren: een verschil in positie tijdens de bevalling, patiënten die dichter op elkaar liggen, een epidemie, of blootstelling aan 'lijkvocht'
#### 3\. Ontwikkelen van toetsbare voorspellingen
Op basis van een hypothese of theorie worden voorspellingen afgeleid die getoetst kunnen worden.
Deductie: afleiden van voorspellingen obv theorie/ bevindingen
**Voorbeeld:** Semmelweis stelde de hypothese op dat "blootstelling aan lijkvocht een infectie veroorzaakt en leidt tot een hoge sterfte". Hieruit werd de voorspelling afgeleid dat "bij grondig wassen van de handen de mortaliteit zal dalen"
#### 4\. Toetsen van voorspellingen
Dit houdt het opzetten en uitvoeren van onderzoek in om de voorspellingen te toetsen. Dit kan resulteren in explorerend onderzoek of toetsend onderzoek. De toetsing zelf is ook een vorm van observatie
#### 5\. Evaluatie van de uitkomsten en bijsturing van theorie
De uitkomsten van het onderzoek worden geëvalueerd. Theorieën en hypothesen worden hierbij bevestigd, verfijnd, gecorrigeerd of verworpen
* Als een hypothese niet bevestigd of juist tegengesproken wordt (gefalsifieerd) => zeker verwerpen en theorie aanpassen
* Als een hypothese wel bevestigd wordt => waarschijnlijkheid dat de theorie klopt, maar nooit 100% zekerheid (in lijn met het falsifieerbaarheidsprincipe)
> **Tip:** Het principe van falsifieerbaarheid, zoals benadrukt door Karl Popper, stelt dat een theorie wetenschappelijk is als deze in principe weerlegd kan worden door waarnemingen. Een hypothese die bevestigd wordt, maakt de theorie waarschijnlijker, maar bewijst deze nooit definitief
Een theorie is:
* slechts een benadering van de realiteit ("best guess")
* zelden compleet en kennen vaak nog blinde vlekken -> noodzaak van verfijning
* altijd de mogelijkheid van conflicterende observaties (falsificatie) -> aanpassing nodig
* normen en waarden van onderzoekers -> invloed op interpretatie en evaluatie
* heersende maatschappelijke trends -> (sociale) realiteit verandert mee
**Voorbeeld:** In het geval van Semmelweis was de "germ theory" (ziektekiementheorie) nog niet bekend, maar werd deze later als onderliggend verklarend mechanisme aan de theorie toegevoegd. Semmelweis werd aanvankelijk uitgelachen door collega's, wat de invloed van heersende normen en waarden illustreert
De empirische cyclus, met name in het fundamenteel onderzoek, is een cyclisch proces dat continu leidt tot de opbouw en bijsturing van wetenschappelijke kennis
> **Tip:** Begrijp de dynamische aard van de empirische cyclus; het is geen lineair proces, maar een voortdurende interactie tussen theorie en empirische data.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wetenschappelijk onderzoek | Een systematisch proces dat wordt gebruikt om kennis te verwerven door middel van gecontroleerde observatie en experimentatie, met als doel de realiteit te begrijpen en te verklaren. |
| Alledaagse kennis | Kennis die is opgedaan door persoonlijke ervaringen en informele observaties, vaak zonder een systematische of kritische benadering, en die kan leiden tot subjectieve conclusies. |
| Validiteit | De mate waarin een onderzoeksinstrument of -methode meet wat het beoogt te meten; de nauwkeurigheid van de meetresultaten. |
| Betrouwbaarheid | De consistentie van een onderzoeksinstrument of -methode; de mate waarin herhaalde metingen onder dezelfde omstandigheden vergelijkbare resultaten opleveren. |
| Bias | Een systematische fout die optreedt in het onderzoeksdesign, de uitvoering of de interpretatie van resultaten, wat leidt tot vertekening van de werkelijkheid. |
| Theorie | Een samenhangend geheel van ideeën, concepten, definities en stellingen dat bedoeld is om een bepaald fenomeen te verklaren, te beschrijven of te voorspellen. |
| Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek | Onderzoek dat gericht is op het vergaren van kennis om verschijnselen te beschrijven, begrijpen, verklaren en voorspellen, zonder direct gericht te zijn op praktische toepassingen. |
| Toegepast wetenschappelijk onderzoek | Onderzoek dat gericht is op het oplossen van praktische problemen of het beïnvloeden van de werkelijkheid door de verworven kennis toe te passen. |
| Empirische cyclus | Een model dat het proces beschrijft van kennisverwerving in wetenschappelijk onderzoek, bestaande uit observatie, inductie, deductie, toetsing en evaluatie. |
| Inductie | Een redeneerwijze waarbij uit specifieke waarnemingen algemene conclusies of theorieën worden afgeleid; het opbouwen van theorie op basis van data. |
| Deductie | Een redeneerwijze waarbij uit algemene theorieën of principes specifieke voorspellingen worden afgeleid die vervolgens empirisch getoetst kunnen worden; het toetsen van theorie aan de hand van data. |
| Hypothese | Een toetsbare stelling of voorlopige verklaring die een mogelijke relatie tussen variabelen beschrijft, en die wordt geformuleerd op basis van een theorie of eerdere observaties. |
| Falsifieerbaarheid | Het principe dat een wetenschappelijke theorie of hypothese zodanig geformuleerd moet zijn dat deze in principe weerlegd (gefalsifieerd) kan worden door empirisch bewijs. |
| Explorerend onderzoek | Onderzoek dat wordt uitgevoerd wanneer er weinig bekend is over een onderwerp, met als doel om nieuwe inzichten, ideeën of hypothesen te genereren. |
| Toetsend onderzoek | Onderzoek dat wordt uitgevoerd om de geldigheid van reeds geformuleerde hypothesen of theorieën te onderzoeken door middel van systematische dataverzameling en analyse. |
Cover
HCO 1 ergonomie
Summary
# Wat is ergonomie?
Hier is een gedetailleerde samenvatting over ergonomie, opgesteld als een studiehandleiding.
## 1. Wat is ergonomie?
Ergonomie is de wetenschappelijke studie en de praktische toepassing van de werkende mens in wisselwerking met zijn omgeving.
### 1.1 Definitie en etymologie
Ergonomie is afgeleid van de Griekse woorden 'ergon' (werk) en 'nomos' (wet). De definitie omvat drie kerncomponenten: de activiteit, de persoon en de omgeving. Het centrale doel is het creëren van een evenwicht tussen mens en werk, met focus op duurzame activiteit. Hoewel vaak geassocieerd met het aanpassen van de werkplek of rugklachten, is ergonomie een bredere wetenschap.
### 1.2 Onderliggende wetenschappen
Ergonomie is een multidisciplinaire wetenschap die inzichten uit diverse domeinen integreert om het mens-werk-systeem te optimaliseren. Enkele van deze onderliggende wetenschappen zijn:
* **Antropometrie:** De studie van menselijke afmetingen, essentieel voor het ontwerpen van objecten en ruimtes die passen bij de gemiddelde menselijke lichaamsbouw (bv. de hoogte van een onthaalbalie).
* **Fysica:** Analyse van krachten en hun effecten op het lichaam, bijvoorbeeld welke krachten op de onderrug werken bij het tillen van lasten.
* **Fysiologie:** Onderzoek naar de reacties van het lichaam en het energieverbruik tijdens specifieke werkactiviteiten.
* **Engineering:** Toepassing van technische principes in productontwikkeling, met oog voor ergonomische overwegingen (bv. het ontwerpen van een functionele schaar).
* **Psychologie:** Naast fysieke belasting richt ergonomie zich ook op psychosociaal welzijn en veerkracht.
* **Sociologie:** Begrip van sociale structuren en interacties binnen werkomgevingen.
* **Anatomie:** Kennis van de structuur van het menselijk lichaam.
* **Biomechanica:** Studie van de mechanische principes van levende organismen, cruciaal voor het begrijpen van houdingen en bewegingen.
* **Economie:** Analyse van de economische impact van ergonomische interventies, zoals de kosten van ziekteverzuim versus de investering in ergonomische oplossingen.
### 1.3 Hoofddoelen van ergonomie
De primaire doelen van ergonomie zijn het bevorderen van een optimale werk-mens relatie door het nastreven van:
* **Comfort:** Het creëren van werkomgevingen en taken die prettig en aangenaam zijn voor de gebruiker.
* **Gezondheid:** Het minimaliseren van fysieke en mentale belastingen die kunnen leiden tot gezondheidsproblemen.
* **Veiligheid:** Het voorkomen van ongevallen en letsel op de werkplek.
* **Productiviteit en rendement:** Het optimaliseren van efficiëntie en prestaties door het wegnemen van belemmeringen en het verbeteren van de workflow.
Het bereiken van deze doelen vereist zowel kennis van ergonomische principes als de actieve implementatie ervan.
### 1.4 Conceptuele versus correctieve ergonomie
Ergonomie kent twee hoofdvormen:
* **Conceptuele ergonomie (preventief):** Richt zich op het voorkomen van problemen door ergonomische principes te integreren in de ontwerpfase van producten, werkplekken, processen en organisatievormen. Voorbeelden zijn het ontwerpen van ergonomische computermuizen die de natuurlijke polshouding respecteren, of het optimaliseren van de indeling van een productielijn. Dit is een integraal onderdeel van "design thinking".
* **Correctieve ergonomie (curatief):** Richt zich op het verhelpen, herstellen of compenseren van bestaande problemen. Dit kan bijvoorbeeld het aanpassen van een bureaustoel aan een specifieke cliënt zijn, of het aanpassen van een te lage wastafel in een operatiekamer.
### 1.5 Ergonomie en ergotherapie
Ergonomie is een essentieel instrument voor ergotherapeuten. Het doel is het toepassen van ergonomische principes om de handelingsmogelijkheden en handelingscontext van een hulpvrager op elkaar af te stemmen, met als doel het behoud of de verbetering van participatie in dagelijkse activiteiten.
* **Voor hulpvragers zonder beperking:** Ergonomie wordt voornamelijk preventief toegepast.
* **Voor hulpvragers met beperking:** Ergonomie wordt zowel preventief als curatief ingezet.
Ergotherapeuten passen ergonomische principes toe in diverse contexten, zoals:
* Het adviseren bij het afstellen van werkplekken, zoals bureaustoelen of rolstoelen.
* Het geven van instructies over ergonomisch werken, bijvoorbeeld aan verpleegkundigen over het comfortabel aandoen van steunkousen.
* Het adviseren over ergonomische transfertechnieken voor mantelzorgers.
* Het bieden van gespecialiseerd advies aan specifieke beroepen, zoals tatoeëerders of schilders met fysieke klachten.
### 1.6 Ergonomie als systeem: Het mens-werk-omgeving systeem
Het mens-werk-systeem beschouwt de persoon, zijn taak en zijn omgeving als een onderling beïnvloedend geheel. Bij het analyseren van behoeften, het optimaliseren van werk of het geven van advies, is het cruciaal om rekening te houden met de dynamische interacties binnen dit systeem.
* **Mens:** Bevat fysieke, cognitieve, emotionele en sociale aspecten.
* **Taak:** De specifieke activiteit die uitgevoerd wordt.
* **Omgeving:** De fysieke en sociale context waarin de taak wordt uitgevoerd.
### 1.7 Belasting versus belastbaarheid
Een kernprincipe in ergonomie is het vinden van een duurzaam en werkbaar evenwicht tussen **belasting** (de eisen die een taak aan de persoon stelt) en **belastbaarheid** (de capaciteit van de persoon om deze eisen te hanteren).
* **Belasting:** Kan fysiek, sensorisch of psychosociaal zijn.
* **Fysieke belasting:** Omvat statische en dynamische spierarbeid, en de normale (werk)houding.
* **Statische belasting:** Het handhaven van een houding gedurende langere tijd (zitten, staan). Hierbij is het belangrijk om de natuurlijke krommingen van het lichaam te respecteren en bewegingsarmoede te doorbreken met micro-pauzes.
* **Dynamische belasting:** Krachten die het lichaam belasten tijdens beweging. Risicofactoren zijn onder andere werken met een gebogen of gedraaide rug, werken boven schouderhoogte, en ver reiken.
* **Normale (werk)houding:** Een houding die de natuurlijke positie van spieren en gewrichten zo veel mogelijk respecteert. Dit omvat het inzicht in zwaartekracht, zwaartepunt en steunreacties, en het behouden van de fysiologische krommingen van de wervelkolom.
* **Sensorische belasting:** Omvat de input van zintuigen zoals zien, horen, ruiken, proeven en voelen. Factoren zoals geluid, licht en geur kunnen een onbewuste, maar belastende invloed hebben.
* **Psychosociale belasting:** Omvat mentale, cognitieve, emotionele en sociale aspecten. Dit kan werkdruk, stress, geweld, pesten, of ongewenst gedrag omvatten. Het menselijk brein wordt gezien als een informatieverwerkend systeem, waarbij mentale belasting de zintuiglijke verwerking betreft, cognitieve belasting het verwerken en omzetten in actie, emotionele belasting het hanteren van eigen en andermans emoties, en psychosociale belasting veranderingen in werkinhoud en werkrelaties.
* **Belastbaarheid:** Bevat kernfactoren zoals leeftijd, gewicht, conditie, motivatie, en fysieke en psychosociale factoren.
Een **onevenwicht** tussen belasting en belastbaarheid kan leiden tot musculoskeletale aandoeningen (MSA), fysiologische klachten, of psychische klachten.
#### 1.7.1 Ergonomische risicoanalyse
Een systematische aanpak, zoals de SOBANE-strategie, wordt vaak gebruikt voor een ergonomische risicoanalyse:
* **Fase 1: Screening en Observatie:** Opstellen van een ergonomische risicoanalyse, rekening houdend met wettelijke normen en richtlijnen. Meten van belasting en belastbaarheid op het niveau van persoon, taak en omgeving.
* **Fase 2: Analyse en Interpretatie:** Analyseren en interpreteren van de verzamelde gegevens.
* **Fase 3: Expertise en Actieplan:** Opstellen van doelen in samenspraak met de betrokkenen en uitwerken van een actieplan.
* **Fase 4: Expertise en Interventies:** Uitwerken van advies en interventies, waaronder technische, organisatorische en persoonlijke maatregelen (TOP-strategie). Participatieve ergonomie, waarbij iedereen betrokken wordt, is hierbij cruciaal.
#### 1.7.2 Belastingsanalyse
De belastingsanalyse omvat het in kaart brengen van de factoren die bijdragen aan de belasting op een cliënt, onderverdeeld in:
* **Mensgebonden factoren:**
* Fysieke belasting
* Sensorische belasting
* Psychosociale belasting
* **Taakgebonden factoren:** Eisen die de uitvoering van de taak stelt.
* **Omgevingsgebonden factoren:** Kenmerken van de werkplek en de directe omgeving.
Het concept van een **dynamisch evenwicht** tussen belasting en belastbaarheid is belangrijk, aangezien dit evenwicht kan variëren afhankelijk van factoren zoals tijd van de dag, leeftijd, levensfase en veranderende omstandigheden.
> **Tip:** Het is cruciaal om zowel de belasting (wat de taak eist) als de belastbaarheid (wat de persoon aankan) grondig te analyseren om tot effectieve ergonomische oplossingen te komen.
> **Voorbeeld:** Een tildesituatie wordt als ergonomisch beschouwd wanneer de last dicht bij het lichaam wordt gehouden, de verplaatsing niet meer dan 25 centimeter bedraagt, er geschikte handgrepen zijn, en er geen torsiebewegingen nodig zijn. Ook de ruimte om een correcte houding aan te nemen en de natuurlijke krommingen van de rug te behouden, zijn hierbij essentieel.
---
# Conceptuele versus correctieve ergonomie en de relatie met ergotherapie
Dit onderwerp onderscheidt preventieve (concept) ergonomie van curatieve (correctie) ergonomie en legt uit hoe ergotherapie deze principes toepast om handelingsmogelijkheden en contexten af te stemmen voor participatie.
### 2.1 Definitie van ergonomie
Ergonomie is de studie en praktische toepassing van de werkende mens in interactie met zijn omgeving. Het woord is afgeleid van de Griekse woorden 'ergon' (werk) en 'nomos' (wet). De discipline richt zich op het creëren van een evenwicht tussen mens en werk, met aandacht voor dagelijkse activiteiten in zowel werk-, woon- als ontspanningssituaties. Ergonomie wordt ook wel een sponswetenschap genoemd, omdat het kennis put uit diverse disciplines zoals antropometrie, fysica, fysiologie, psychologie, sociologie, anatomie, biomechanica en economie.
Het primaire doel van ergonomie is het bevorderen van een optimale werk-mensrelatie door te focussen op:
* Comfort
* Gezondheid
* Veiligheid
* Productiviteit en rendement
Het uiteindelijke doel is niet om een ergonoom te worden, maar om ergonomische principes toe te passen bij jezelf, bij cliënten en bij doelgroepen om participatie te faciliteren, vaak gericht op werkgerelateerde activiteiten. Dit vereist zowel kennis (inzicht in hoe het lichaam werkt, hoe taken georganiseerd worden) als actie (implementatie van deze kennis).
### 2.2 Conceptuele ergonomie en correctieve ergonomie
Ergonomie kan worden onderverdeeld in twee hoofdbenaderingen: conceptuele ergonomie en correctieve ergonomie.
#### 2.2.1 Conceptuele ergonomie
Conceptuele ergonomie richt zich op het voorkomen van problemen door ergonomische principes preventief te integreren in de ontwerpfase. Dit houdt in dat men al in de beginfase nadenkt over het ontwerp van werkplekken, machines, hulpmiddelen, organisatievormen en processen om storingen die in het arbeidsproces kunnen ontstaan, te beperken.
> **Voorbeeld:** Het ontwerpen van een ergonomische computermuis gebaseerd op de natuurlijke polshouding, of het meenemen van de benodigde bewegingen bij het ontwerpen van een werkstraat in een fabriek.
'Design thinking' is een onderdeel van conceptuele ergonomie, waarbij de nadruk ligt op samenwerking met de gebruiker (de cliënt) in het ontwerpproces.
#### 2.2.2 Correctieve ergonomie
Correctieve ergonomie, ook wel curatieve ergonomie genoemd, treedt in werking wanneer conceptuele ergonomie heeft gefaald of wanneer er reeds problemen zijn ontstaan. Het doel is om bestaande problemen te herstellen, te compenseren of te verhelpen.
> **Voorbeeld:** Het uitleggen hoe een bureaustoel aangepast moet worden aan een specifieke cliënt, het verhogen van een te lage wastafel in een operatiekwartier met een bankje, of het adviseren van hulpmiddelen zoals een exoskeleton of een tillift.
Het aanleren van correcte procedures, zoals het correct afstellen van een bureaustoel of rolstoel, valt ook onder correctieve ergonomie.
### 2.3 De relatie tussen ergonomie en ergotherapie
Ergotherapie en ergonomie zijn nauw met elkaar verbonden. Het doel van ergotherapie in de context van ergonomie is:
Het toepassen van ergonomische principes om de handelingsmogelijkheden en handelingscontext op elkaar af te stemmen, gericht op (het behoud van) participatie van de hulpvrager, al dan niet met een beperking.
Dit betekent dat ergotherapeuten ergonomische principes gebruiken om cliënten te helpen bij het uitvoeren van hun dagelijkse activiteiten (handelingsmogelijkheden) in hun specifieke omgeving (handelingscontext).
* Voor **hulpvragers zonder beperking** ligt de focus voornamelijk op **preventie** (conceptuele ergonomie).
* Voor **hulpvragers met een beperking** worden zowel **preventieve** als **curatieve** (correctieve ergonomie) benaderingen toegepast.
> **Voorbeeld:** Een ergotherapeut adviseert hoe een schilder met schouderklachten ergonomische aanpassingen kan doen om zijn werk veilig en comfortabel te kunnen blijven uitoefenen. Dit kan zowel gaan om het aanpassen van de werkplek (conceptueel) als om het aanleren van specifieke technieken of het adviseren van een hulpmiddel (correctief).
Ergotherapeuten kunnen op verschillende manieren met ergonomie aan de slag:
* Het afstellen van bureaustoelen en rolstoelen voor cliënten.
* Het geven van advies aan zorgverleners over ergonomische technieken (bijvoorbeeld bij het aandoen van steunkousen).
* Het adviseren van mantelzorgers over comfortabele transfertechnieken.
* Het leveren van gespecialiseerd advies aan specifieke beroepsgroepen (bijvoorbeeld tatoeëerders).
* Zelfstandig werkzaam zijn voor bedrijven op het gebied van ergonomie.
* Werkzaam zijn als ergonoom bij preventiediensten of als manu-therapeut.
### 2.4 Ergonomie als systeem
Ergonomie beschouwt het mens-werk systeem als een geheel, waarbij de persoon, zijn taak en de omgeving elkaar voortdurend beïnvloeden. Dit is een dynamisch systeem waarbij veranderingen in één component invloed hebben op de andere.
* **Persoon:** Fysieke en psychische eigenschappen, vaardigheden, ervaring, motivatie.
* **Taak:** De aard van de activiteit, de eisen die het stelt, de complexiteit, de duur, de frequentie.
* **Omgeving:** Werkplek, gereedschappen, machines, verlichting, geluid, temperatuur, sociale interacties.
Bij het analyseren van een situatie of het geven van advies is het essentieel om dit systeem als geheel te beschouwen.
> **Voorbeeld:** Bij het analyseren van een vakantiejob, kunnen factoren als werkuur, fysieke pijn, verveling (taakgerelateerd), werkomstandigheden, het gebouw, de sfeer (omgevinggerelateerd), en persoonlijke affiniteit met het werk (persoonsgerelateerd) allemaal bijdragen aan of afbreuk doen aan een positieve werkervaring.
### 2.5 Belasting, belastbaarheid en hun samenhang
Een cruciaal principe binnen ergonomie is het evenwicht tussen belasting en belastbaarheid. Ziekteverzuim, met name onder jonge werknemers en arbeiders, wordt vaak veroorzaakt door een onevenwicht in deze twee factoren.
#### 2.5.1 Belasting
Belasting verwijst naar de eisen die een activiteit stelt aan de persoon, zowel fysiek, sensorisch als psychosociaal.
* **Fysieke belasting:** Omvat statische belasting (houdingen zoals langdurig zitten of staan) en dynamische belasting (beweging van het lichaam). Het correct toepassen van de normale werkhouding, die de natuurlijke krommingen van het lichaam respecteert, is hierbij belangrijk. factoren zoals zwaartekracht, zwaartepunt en steunreacties spelen een rol. Activiteiten die langdurig in dezelfde houding plaatsvinden (statisch) of waarbij veel kracht, herhaling of ongunstige houdingen betrokken zijn (dynamisch), verhogen de fysieke belasting.
* **Sensorische belasting:** Betreft de inzet van alle zintuigen (zien, horen, ruiken, voelen) en de invloed van omgevingsfactoren zoals geluid, licht en geur. Hoewel vaak onbewust, kan sensorische over- of onderprikkeling belastend zijn.
* **Psychosociale belasting:** Omvat mentale, cognitieve, emotionele en sociale aspecten. Dit kan gaan om informatieverwerking, werkdruk, stress, omgangsvormen, geweld, pesten en ongewenst gedrag. De '5 A's' (arbeidsorganisatie, arbeidsinhoud, arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen) zijn hierin van belang.
#### 2.5.2 Belastbaarheid
Belastbaarheid is het vermogen van een persoon om een bepaalde belasting aan te kunnen. Kernfactoren hierin zijn leeftijd, gewicht, conditie en motivatie, evenals fysieke en psychosociale factoren.
#### 2.5.3 Het evenwicht tussen belasting en belastbaarheid
Een onevenwicht tussen belasting en belastbaarheid kan leiden tot:
* **Musculoskeletale aandoeningen (MSA) en Repetitieve Strain Injuries (RSI):** Klachten aan spieren, pezen en botten, zoals rugklachten, peesontstekingen of carpaal tunnelsyndroom.
* **Fysiologische klachten:** Hoofdpijn, vermoeidheid, hartkloppingen.
* **Psychische klachten:** Stress, angst.
Het nastreven van een duurzaam en werkbaar evenwicht tussen belasting en belastbaarheid is essentieel voor duurzaam werk. Dit evenwicht is **dynamisch** en kan variëren door factoren zoals tijdstip van de dag, leeftijd, levensfase, veranderingen in de thuisomgeving of veranderende belangen.
### 2.6 Ergonomische Risicoanalyse
Een systematische aanpak, zoals de **Sobane strategie**, wordt vaak toegepast voor ergonomische risicoanalyse. Deze strategie omvat typisch de volgende fasen:
* **Fase 1: Screening en Observatie:** Het opmaken van een ergonomische risicoanalyse, rekening houdend met wettelijke normen en richtlijnen. Hierbij worden belasting en belastbaarheid van de persoon, de taak en de omgeving gemeten.
* **Fase 2: Analyse:** Het interpreteren van de verzamelde gegevens.
* **Fase 3: Expertise en Doelen opstellen:** Het uitwerken van een actieplan en het formuleren van doelen, vaak in samenwerking met de cliënt en/of werkgever.
* **Fase 4: Expertise en Uitwerken van Advies en Interventies:** Het opstellen van preventieve maatregelen. De **TOP strategie** (technische, organisatorische, persoonlijke maatregelen) is hierbij een veelgebruikt model.
* **Technische maatregelen:** Aanpassingen aan de werkpost, gereedschappen, etc.
* **Organisatorische maatregelen:** Aanpassingen in taakindeling, taakroulatie, werktijden, etc.
* **Persoonlijke maatregelen:** Het aanleren van correcte werkhoudingen, het stimuleren van minipauzes, sport, etc.
**Participatieve ergonomie**, waarbij iedereen aan tafel zit, is een belangrijke methode binnen dit proces.
### 2.7 Mensgebonden factoren in de arbeidsanalyse
De menselijke component speelt een centrale rol in de ergonomische analyse van belasting en belastbaarheid. Dit omvat diverse mensgebonden factoren:
#### 2.7.1 Fysieke belasting
Dit betreft de inspanning die het lichaam levert tijdens werkzaamheden. Het omvat:
* **Statische belasting:** Noodzakelijk voor het handhaven van een houding, zoals langdurig zitten of staan. Dit kan leiden tot een vicieuze cirkel van bewegingsarmoede die doorbroken dient te worden met micro-pauzes.
* **Dynamische belasting:** Noodzakelijk voor beweging. Risicofactoren zijn onder meer werken met een gebogen of getordeerde rug, werken boven schouderhoogte, ver reiken met of zonder lasten, en duwen/trekken.
#### 2.7.2 Sensorische belasting
De invloed van sensorische input (zien, horen, ruiken, voelen) op de belasting. Een correcte analyse houdt rekening met contrasten, regelafstanden, begrijpelijke pictogrammen, duidelijke communicatie, waarschuwingssignalen, temperatuur en geurhinder.
#### 2.7.3 Psychosociale belasting
Dit omvat psychologische aspecten (mentale, cognitieve, emotionele) en sociale aspecten (omgangsvormen). Het menselijk functioneren als een informatieverwerkend systeem staat centraal. Mentale belasting betreft de zintuiglijke verwerking, cognitieve belasting de analyse en omzetting van informatie in actie, en emotionele belasting het hanteren van eigen en andermans emoties. Psychosociale belasting ontstaat door verschuivingen in werkinhoud en werkrelaties en wordt vaak geassocieerd met stress, werkdruk en ongewenst gedrag.
Het begrijpen en adresseren van deze mensgebonden factoren is cruciaal voor ergotherapeuten bij het optimaliseren van de interactie tussen persoon, taak en omgeving om participatie te bevorderen.
---
# Het mens-werk systeem en belasting-belastbaarheid
## 3. Het mens-werk systeem en belasting-belastbaarheid
Dit hoofdstuk behandelt het mens-werk systeem als een samenspel van persoon, taak en omgeving, en verkent het principe van balans tussen belasting en belastbaarheid, inclusief de analyse van risico's.
### 3.1 Het mens-werk systeem
Ergonomie is de studie en praktische toepassing van de werkende mens in interactie met zijn omgeving. Het concept omvat drie kernelementen: de persoon, de activiteit (taak) en de omgeving. Deze elementen hebben voortdurende onderlinge beïnvloeding.
**Etymologie:**
Het woord 'ergonomie' is afgeleid van de Griekse woorden 'ergon' (werk) en 'nomos' (wet), wat duidt op de studie van de wetten van het werk.
**Doel van ergonomie:**
Het creëren van een optimale werk-mens relatie door het bevorderen van:
* Comfort
* Gezondheid
* Veiligheid
* Productiviteit en rendement
**Toepassing voor ergotherapeuten:**
Ergonomie wordt door ergotherapeuten toegepast om de handelingsmogelijkheden en handelingscontext op elkaar af te stemmen, gericht op het behoud van participatie van de hulpvrager, met of zonder beperking. Dit kan zowel preventief (bij hulpvragers zonder beperking) als curatief (bij hulpvragers met beperking) ingezet worden. Het doel is niet per se om ergonoom te worden, maar om ergonomische principes toe te passen op jezelf, je cliënt en doelgroepen om participatie mogelijk te maken.
**Componenten van het mens-werk systeem:**
Het systeem bestaat uit:
* **De Persoon:** Bevat zowel fysieke als psychologische aspecten.
* **De Taak (Activiteit):** De handelingen die worden uitgevoerd.
* **De Omgeving:** De fysieke en sociale context waarin de taak wordt uitgevoerd.
Deze drie componenten beïnvloeden elkaar constant. Bij het analyseren van situaties of het geven van adviezen, is het cruciaal om dit systeem in zijn geheel te beschouwen.
#### 3.1.1 Conceptuele en correctieve ergonomie
Er zijn twee hoofdvormen van ergonomische interventie:
* **Concept-ergonomie (Preventief):**
* Richt zich op het voorkomen van problemen door ergonomische principes te integreren in de ontwerpfase van werkplekken, machines, hulpmiddelen, organisatievormen en processen.
* Voorbeelden: onderzoek naar het gebruik van een computermuis tijdens de ontwerpfase, het bepalen van doorgangsbreedtes bij de inrichting van een kantoorruimte.
* Dit kan gezien worden als een vorm van 'design thinking', waarbij de eindgebruiker centraal staat in het ontwerpproces.
* **Correctie-ergonomie (Curatief):**
* Richt zich op het verhelpen of compenseren van reeds bestaande problemen.
* Voorbeelden: het aanleren hoe een bureaustoel correct afgesteld dient te worden voor een cliënt, het verhogen van een te laag geplaatste wastafel.
* Dit omvat ook het adviseren en aanleren van gebruik van hulpmiddelen zoals een exoskelet of tillift.
### 3.2 Belasting – Belastbaarheid en hun samenhang
Een fundamenteel principe in ergonomie is het streven naar een duurzaam en werkbaar evenwicht tussen **belasting** en **belastbaarheid**. Een onevenwicht kan leiden tot diverse klachten.
#### 3.2.1 Belasting en belastbaarheid
* **Belasting:** Dit zijn de factoren die eisen stellen aan de persoon tijdens een activiteit. Belasting kan afkomstig zijn van de mens zelf (mensgebonden), de taak of de omgeving.
* **Belastbaarheid:** Dit verwijst naar de capaciteit van de persoon om de gestelde eisen (belasting) aan te kunnen. Kernfactoren hierin zijn onder andere leeftijd, gewicht, conditie en motivatie, alsook fysieke, sensorische en psychosociale factoren.
Het evenwicht tussen belasting en belastbaarheid is cruciaal voor een goede **occupational performance** (werkprestatie/participatie).
#### 3.2.2 Onevenwicht en de gevolgen
Een onevenwicht tussen belasting en belastbaarheid kan zich manifesteren in:
* **Musculo-Skeletale Aandoeningen (MSA) / Repetitive Strain Injuries (RSI):** Spierskeletale klachten zoals rugpijn, nekklachten, peesontstekingen of carpaletunnelsyndroom.
* **Fysiologische klachten:** Hoofdpijn, vermoeidheid, hartkloppingen.
* **Psychische klachten:** Stress, angst, burn-out.
#### 3.2.3 Dynamisch evenwicht
Het evenwicht tussen belasting en belastbaarheid is **dynamisch**. Dit betekent dat het voortdurend kan veranderen door factoren zoals:
* Tijdstip van de dag (bv. lawaai).
* Leeftijd en levensfase (bv. jongeren vs. ouderen, werk, gezin, carrière).
* Veranderingen in de thuisomgeving.
* Veranderende persoonlijke belangen.
#### 3.2.4 Ergonomische Risicoanalyse (SOBA-ne strategie)
Om een duurzaam evenwicht te bewerkstelligen, wordt vaak een procesmodel gehanteerd, zoals de SOBA-ne strategie (Screening, Observatie, Analyse, Expertise, Doelen opstellen, Actieplan uitwerken, Interventies, Advies):
* **Fase 1: Screening en Observatie:**
* Opmaak van een ergonomische risicoanalyse.
* Controleren van wettelijke normen en richtlijnen.
* Meten van belasting en belastbaarheid (persoon, taak, omgeving).
* **Fase 2: Analyse:**
* Interpreteren van de verzamelde gegevens.
* **Fase 3: Expertise - Doelen opstellen:**
* Opstellen van doelen in samenspraak met de cliënt, werkgever en andere betrokkenen.
* Uitwerken van een actieplan.
* **Fase 4: Expertise - Interventies en advies:**
* Uitwerken van doelen in concreet advies en interventies.
* Opstellen van preventieve maatregelen:
* **Technische maatregelen:** Aanpassingen aan de werkpost, gebruik van hulpmiddelen (bv. een tillift).
* **Organisatorische maatregelen:** Aanpassen van taken, jobrotatie, werken met meerdere personen.
* **Persoonlijke maatregelen:** Verplichte minipauzes, sporten op het werk, verbeteren van werkhouding, oefenprogramma's.
Deze strategie wordt vaak toegepast via **participatieve ergonomie**, waarbij alle betrokkenen worden betrokken bij het proces. De **TOP-strategie** (Technisch, Organisatorisch, Persoonlijk) is hierin een veelgebruikte methode om maatregelen te categoriseren.
### 3.3 Analyse van belasting en belastbaarheid
Een diepere analyse van belasting en belastbaarheid is essentieel.
#### 3.3.1 Mensgebonden factoren
De mens is het middelpunt van de ergonomische analyse en brengt specifieke factoren met zich mee:
##### 3.3.1.1 Fysieke belasting
Dit omvat de eisen die het lichaam stelt tijdens werkzaamheden. Belangrijke aspecten zijn:
* **De normale (werk)houding:**
* Het kennen en toepassen van een neutrale positie van spieren en gewrichten om hinder en klachten te voorkomen.
* Hierbij zijn inzicht in de natuurlijke houding van het lichaam, zwaartekracht, zwaartepunt en steunreacties cruciaal. De natuurlijke krommingen van de wervelkolom dienen zoveel mogelijk gerespecteerd te worden.
* Houdingsverval (bv. oor, schouderkop en bekken niet op één lijn) is een indicatie van verhoogde belasting.
* **Statische belasting:**
* Noodzaakt het lichaam om spieren langdurig aan te spannen om een houding te behouden (bv. langdurig zittend of staand werk).
* Het doorbreken van bewegingsarmoede door regelmatig recht te staan, rond te lopen of te stretchen is belangrijk. Een 'micro-break' kan hierbij al effectief zijn.
* **Zittend werken:** Kan leiden tot het niet respecteren van natuurlijke krommingen door passief of actief zitten. Actief zitten met een open heuphoek en voeten naar achteren geplaatst wordt als gunstiger beschouwd dan de traditionele 90-90-90 graden zithouding.
* **Staand werken:** Diverse aanpassingen zoals een in hoogte verstelbaar werkblad, correcte plaatsing van de monitor en voldoende beenruimte zijn van belang.
* **Dynamische belasting:**
* Noodzaakt het lichaam tot bewegen en vereist spierarbeid tijdens beweging.
* Risicofactoren zijn onder meer werken met een gebogen of gedraaide rug, boven schouderhoogte werken, ver reiken, duwen en trekken, en langdurige krachtuitoefening.
* De bewegingen dienen in cohesie te gebeuren om een te grote belasting te vermijden. De bewegingsfrequentie is ook een belangrijke factor; een herhaalde beweging die minder dan vier seconden duurt, kan belastend zijn.
* Sectoren zoals bouw, zorg en industrie kennen vaak hoge dynamische belasting.
##### 3.3.1.2 Sensorische belasting
Dit omvat de inzet van alle zintuigen (zien, horen, ruiken, voelen) en de invloed van omgevingsfactoren daarop.
* **Analyse:** Factoren zoals contrasten, regelafstanden, begrijpelijkheid van pictogrammen, duidelijke communicatie, waarschuwingssignalen, temperatuur, geurhinder en de beperkingen van spraakbediening zijn relevant.
* **Combinatie:** Een combinatie van sensorische prikkels kan leiden tot extra belasting of afleiding.
##### 3.3.1.3 Psychosociale belasting
Dit omvat de psychologische, mentale, emotionele en sociale aspecten van werk.
* **Psychologische belasting:** Cognitieve aspecten (informatieverwerking, geheugen), mentale aspecten (aandacht, concentratie) en emotionele aspecten (omgaan met eigen en andermans emoties).
* **Sociale belasting:** Omgangsvormen, interpersoonlijke competenties en arbeidsverhoudingen.
**Informatieverwerking:** Het menselijk brein functioneert als een informatieverwerkend systeem.
* **Mentale belasting:** De zintuiglijke verwerking van informatie.
* **Cognitieve belasting:** Het coderen, analyseren en omzetten van informatie in actie. Automatiseren, structuur en werkgeheugen zijn hierbij belangrijke concepten.
* **Emotionele belasting:** Het hanteren van emoties, zowel die van jezelf als die van anderen.
* **Psychosociale belasting:** Veranderingen in werkinhoud en werkrelaties, maar ook factoren zoals geweld, pesten en ongewenst gedrag.
**De 5 A's van Psychosociale Risico's:**
De 5 A's bieden een kader om psychosociale risico's te analyseren:
1. **Arbeidsorganisatie:** Hoe het werk is georganiseerd.
2. **Arbeidsinhoud:** De aard en complexiteit van de taken.
3. **Arbeidsvoorwaarden:** Salariëring, carrièrekansen.
4. **Arbeidsomstandigheden:** Fysieke en sociale werkomgeving.
5. **Arbeidsverhoudingen:** Relaties met collega's, leidinggevenden.
Deze verschillende vormen van belasting, in combinatie met de belastbaarheid van de persoon, bepalen uiteindelijk de algehele werkprestatie en het welzijn van de werknemer.
---
# Factoren van belasting en belastbaarheid
Dit is een gedetailleerde samenvatting van de factoren die invloed hebben op belasting en belastbaarheid, met speciale aandacht voor mensgebonden factoren.
## 4. Factoren van belasting en belastbaarheid
Belasting en belastbaarheid vormen een dynamisch evenwicht dat cruciaal is voor het behoud van duurzaam en werkbaar werk, en het voorkomen van musculoskeletale aandoeningen (MSA), fysiologische en psychische klachten. Een onevenwicht tussen deze twee factoren kan leiden tot diverse gezondheidsproblemen. Ergonomie speelt een sleutelrol bij het analyseren en optimaliseren van dit evenwicht, waarbij de interactie tussen de persoon, de taak en de omgeving centraal staat.
### 4.1 De mens-werk-omgeving systeembenadering
Ergonomie beschouwt werk als een systeem waarin de persoon, de taak die hij uitvoert en de omgeving waarin dit gebeurt, elkaar continu wederzijds beïnvloeden. Het begrijpen van deze interacties is essentieel voor het optimaliseren van werkprocessen, het bevorderen van comfort, gezondheid, veiligheid en productiviteit.
### 4.2 Belasting en belastbaarheid
Belasting verwijst naar de factoren binnen een activiteit (mens, taak, omgeving) die inspanning vereisen en potentieel belastend zijn voor de persoon. Belastbaarheid daarentegen omvat de capaciteit van een individu om deze belasting aan te kunnen, beïnvloed door kernfactoren zoals leeftijd, fysieke conditie, motivatie en psychosociale factoren. Het evenwicht hiertussen resulteert in de *occupational performance*.
Een veelgebruikte strategie om dit evenwicht te analyseren en te verbeteren is de **SOBA-N-E strategie**:
* **Fase 1: Screening en Observatie**
* Opstellen van een ergonomische risicoanalyse.
* Meten van belasting en belastbaarheid, rekening houdend met wet- en regelgeving.
* Analyse van de persoon, taak en omgeving.
* **Fase 2: Analyse**
* Interpreteren van de verzamelde resultaten.
* **Fase 3: Expertise - Doelen opstellen & Actieplan**
* Gezamenlijk met de cliënt, werkgever en andere betrokkenen doelen formuleren.
* Uitwerken van een actieplan.
* **Fase 4: Expertise - Advies en Interventies**
* Uitwerken van adviezen en interventies, met een focus op preventieve maatregelen.
* Dit omvat technische, organisatorische en persoonlijke maatregelen (TOP-strategie):
* **Technische maatregelen:** Aanpassen van de werkpost (bv. materiaal dichterbij plaatsen, tillift gebruiken).
* **Organisatorische maatregelen:** Aanpassen van de taak of werkuren (bv. jobrotatie, samenwerken met een collega).
* **Persoonlijke maatregelen:** Verplichte minipauzes, sporten op het werk, verbeteren van de werkhouding.
#### 4.2.1 Ergonomische risicoanalyse
Een diepere analyse van belasting en belastbaarheid omvat:
* **Belastingsanalyse:** In kaart brengen van de factoren die de belasting op de cliënt verhogen vanuit de mens, de taak en de omgeving.
* **Belastbaarheidsanalyse:** Vaststellen wat een cliënt kan dragen aan belasting, beïnvloed door fysieke en psychosociale factoren.
### 4.3 Mensgebonden factoren van belasting
Mensgebonden factoren vormen een significant deel van de ergonomische analyse en hebben directe invloed op zowel de belasting als de belastbaarheid. Deze factoren worden onderverdeeld in fysieke, sensorische en psychosociale aspecten.
#### 4.3.1 Fysieke belasting
Fysieke belasting omvat de inspanning die het lichaam levert tijdens het uitvoeren van taken. Dit kan onderverdeeld worden in statische en dynamische belasting, beide gerelateerd aan de werkhouding.
##### 4.3.1.1 De normale (werk)houding
De normale werkhouding is de neutrale positie van spieren en gewrichten, waarbij de natuurlijke krommingen van het lichaam (met name de wervelkolom) zoveel mogelijk gerespecteerd worden. Het kennen en toepassen hiervan is cruciaal om hinder en klachten te voorkomen. Dit vereist inzicht in de natuurlijke houding, zwaartekracht, zwaartepunt en steunreacties. Houdingsverval kan geobserveerd worden door de lijn oor-schouderkop-hoogste punt van de bekken-enkel te controleren (potloodtest). Een zwaartepunt dat ver buiten het steunvlak valt, verhoogt de lichaamsbelasting.
##### 4.3.1.2 Statische belasting
Statische belasting treedt op wanneer spieren langdurig aangespannen blijven om een houding te handhaven, zonder significante beweging. Dit is typisch bij zittend of staand werken. Een vicieuze cirkel van bewegingsarmoede kan ontstaan, die doorbroken kan worden met korte pauzes (mini-breaks), rondlopen of stretchen.
* **Zittend werken:** Niet alle zithoudingen respecteren de natuurlijke krommingen. Een C-vormige zithouding (passief zitten) is minder optimaal dan een S-vormige houding (actief zitten) waarbij de natuurlijke krommingen behouden blijven. Een open heuphoek (groter dan negentig graden) en het naar achter plaatsen van de voeten kunnen bijdragen aan een betere zithouding. Dynamisch zitten is te verkiezen.
* **Staand werken:** Optimale staande werkplekken integreren aanpassingen zoals verstelbare werkbladen, correcte plaatsing van apparatuur (bv. PC op ooghoogte), voldoende ruimte voor de voeten en stopcontacten op een ergonomische hoogte. Dynamisch staan, waarbij men de houding regelmatig wisselt, is belangrijk.
* **Liggend werken:** Dit komt minder vaak voor in werkcontexten.
##### 4.3.1.3 Dynamische belasting
Dynamische belasting betreft spierarbeid die nodig is voor beweging. Risicofactoren zijn onder andere werken met een gebogen of gedraaide rug, werken boven schouderhoogte, ver reiken met of zonder last, en duwen of trekken. De lichaamspositie en de herhaling van bewegingen (bv. meer dan 4 seconden dezelfde beweging) zijn hierbij van belang.
* **Risicofactoren bij dynamische belasting:** Werken met een gedraaide, voorovergebogen rug; handen boven schouderhoogte; ver reiken; duwen/trekken met handen boven schouder of onder de heup; krachtuitoefening langer dan 5 minuten; externe steun gebruiken bij krachtuitoefening.
* **Sectoren met veel dynamische belasting:** Bouw, zorg, industrie.
* **Oefenprogramma's:** Kunnen absenteïsme aanzienlijk doen dalen.
#### 4.3.2 Sensorische belasting
Sensorische belasting wordt vaak onderschat en pas opgemerkt wanneer de prikkel wegvalt. Het omvat de inzet van alle zintuigen (zien, horen, ruiken, voelen) en de invloed van omgevingsfactoren zoals geluid (bv. zoemend geluid), geur, contrasten, regelafstanden, duidelijke communicatie en waarschuwingssignalen. Een combinatie van sensorische prikkels kan de alertheid bevorderen, maar ook leiden tot afleiding en verhoogde mentale inspanning.
#### 4.3.3 Psychosociale belasting
Psychosociale belasting heeft betrekking op de psychologische en sociale aspecten van werk.
* **Psychologische belasting:**
* **Mentale belasting:** De verwerking van informatie via de zintuigen.
* **Cognitieve belasting:** Het coderen, filteren, transporteren, vergelijken en omzetten van informatie in actie. Dit omvat aspecten als werkgeheugen en werkdruk. Cognitieve ergonomie streeft naar het automatiseren van taken en het creëren van structuur (bv. via bullet journals of agenda's).
* **Emotionele belasting:** Het hanteren van eigen emoties, met name wanneer men geconfronteerd wordt met de emoties van anderen.
* **Sociale belasting:** Gerelateerd aan omgangsvormen en competenties binnen sociale interacties.
* **Psychosociale risico's:** Kunnen zich manifesteren als stress, geweld, pesten, ongewenst gedrag en veranderingen in werkinhoud of werkrelaties. De 5 A's (Arbeidsorganisatie, Arbeidsinhoud, Arbeidsvoorwaarden, Arbeidsomstandigheden, Arbeidsverhoudingen) zijn hierbij relevant.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ergonomie | De studie en praktische toepassing van de werkende mens in interactie met zijn omgeving. Het richt zich op het creëren van een optimale werk-mens relatie door het bevorderen van comfort, gezondheid, veiligheid en productiviteit. |
| Ergon | Grieks woord voor "werk". |
| Nomos | Grieks woord voor "wet". |
| Antropometrie | De wetenschap die zich bezighoudt met de afmetingen en proporties van het menselijk lichaam, essentieel voor het ontwerpen van producten en werkplekken die passen bij de mens. |
| Fysica | De wetenschap die de fundamentele wetten van de natuur onderzoekt, inclusief krachten en energie, relevant voor het begrijpen van fysieke belasting op het lichaam. |
| Fysiologie | De studie van de functies en processen van levende organismen, inclusief hoe het lichaam reageert op werkactiviteiten en energieverbruik. |
| Engineering | De toepassing van wetenschappelijke principes om structuren, machines, apparaten en systemen te ontwerpen, bouwen en onderhouden, met aandacht voor ergonomische aspecten in productontwikkeling. |
| Psychologie | De wetenschappelijke studie van de geest en gedrag, inclusief hoe mensen omgaan met werkdruk, stress en psychosociale factoren op de werkplek. |
| Sociologie | De studie van menselijke samenlevingen en sociale relaties, wat relevant is voor het begrijpen van de sociale aspecten van werk en samenwerking. |
| Anatomie | De studie van de structuur van levende organismen, essentieel voor het begrijpen van de fysieke werking van het lichaam en het voorkomen van blessures. |
| Biomechanica | De toepassing van mechanische principes op levende organismen, met name de studie van krachten en hun effecten op het lichaam tijdens beweging. |
| Economie | De studie van de productie, distributie en consumptie van goederen en diensten, belangrijk voor het evalueren van de kosten en baten van ergonomische interventies. |
| Concept-ergonomie | Een preventieve vorm van ergonomie die gericht is op het voorkomen van problemen door het integreren van ergonomische principes in de ontwerpfase van werkplekken, producten of processen. |
| Correctie-ergonomie | Een curatieve vorm van ergonomie die gericht is op het verhelpen, herstellen of compenseren van bestaande problemen of klachten door middel van aanpassingen. |
| Participatie | Het vermogen en de mogelijkheid van een persoon om deel te nemen aan activiteiten, vaak gericht op het behoud van zelfstandigheid en levenskwaliteit. |
| Mens-werk systeem | Een model dat de onderlinge beïnvloeding beschrijft tussen de persoon, zijn taak en de omgeving waarin deze wordt uitgevoerd. |
| Belasting | De eisen die door de taak, de omgeving of de persoon zelf aan het individu worden gesteld tijdens werkactiviteiten. |
| Belastbaarheid | Het vermogen van een persoon om de gestelde belasting aan te kunnen, beïnvloed door fysieke, psychologische en sociale factoren. |
| Musculo Skeletale Aandoeningen (MSA) | Een verzamelnaam voor klachten aan spieren, pezen en botten, vaak veroorzaakt door overbelasting of herhaaldelijke bewegingen. |
| Repetitieve Strain Injuries (RSI) | Blessures die ontstaan door herhaaldelijke bewegingen, vaak in de armen, polsen en handen, zoals carpaal tunnel syndroom of peesontstekingen. |
| Dynamisch evenwicht | Een voortdurend veranderende balans tussen belasting en belastbaarheid, die zich aanpast aan verschillende omstandigheden en tijdsperioden. |
| Ergonomische Risicoanalyse | Een proces om potentiële gevaren en risico's in werkplekken, taken of omgevingen te identificeren, evalueren en prioriteren met betrekking tot ergonomie. |
| Fysieke Belasting | De inspanning die het lichaam levert door houding, beweging en krachtuitoefening tijdens werk. |
| Sensorische Belasting | De prikkels die de zintuigen (zien, horen, ruiken, proeven, voelen) ontvangen tijdens werk en die invloed hebben op de mentale en fysieke toestand. |
| Psychosociale Belasting | De invloed van psychologische en sociale factoren op de werkplek, zoals werkdruk, stress, conflict, pesterijen en werkrelaties. |
| Statische belasting | Het aanhouden van een bepaalde houding gedurende langere tijd zonder significante beweging, wat kan leiden tot vermoeidheid en klachten. |
| Dynamische belasting | De belasting op het lichaam tijdens beweging, waarbij spierarbeid nodig is voor het uitvoeren van taken en het verplaatsen van lasten. |
| Normale (werk)houding | De natuurlijke lichamelijke positie van het lichaam en zijn ledematen tijdens het uitvoeren van taken, waarbij de neutrale positie van spieren en gewrichten zo veel mogelijk wordt gerespecteerd. |
| Zwaartekracht | De kracht waarmee de aarde objecten aantrekt, wat invloed heeft op de lichaamshouding en de belasting op gewrichten. |
| Zwaartepunt | Het punt waar het gewicht van een object of lichaam geconcentreerd is, cruciaal voor het behouden van evenwicht en stabiliteit. |
| Steunreacties | De reacties van de ondergrond op de krachten die erop worden uitgeoefend, essentieel voor het handhaven van stabiliteit. |
| Gevolgtrekking | De conclusie die wordt getrokken op basis van analyse van gegevens, bijvoorbeeld in een risicoanalyse of behandelplan. |
| TOP-strategie | Een methode voor het uitwerken van doelen en interventies, bestaande uit Technische, Organisatorische en Persoonlijke maatregelen. |
Cover
Hoofdstuk 3 refereren.pptx
Summary
# Het uitvoeren van een literatuurstudie
Een literatuurstudie is een essentiële stap in wetenschappelijk onderzoek om bestaand onderzoek te identificeren, het onderwerp af te bakenen, begrippen te operationaliseren en de juiste bronnen te vinden binnen een overweldigende hoeveelheid informatie.
### 1.1 Het belang van een literatuurstudie
Een literatuurstudie is een verplichte stap in wetenschappelijk onderzoek om te bepalen of een onderzoek reeds is uitgevoerd, het onderwerp af te bakenen, onderzoeksconcepten te operationaliseren en de meest relevante informatie te vinden. Het helpt ook bij het correct verwijzen naar bronnen volgens de APA-richtlijnen.
### 1.2 De fasen van een literatuurstudie
De uitvoering van een literatuurstudie omvat verschillende stappen om een effectieve zoekstrategie te ontwikkelen en de relevante literatuur te verzamelen.
#### 1.2.1 Het formuleren van de PICO-structuur
De PICO-structuur is een methode om de focus van een literatuuronderzoek te bepalen. De onderdelen van PICO dienen als basis voor het opstellen van zoektermen.
* **P**atiënt/Populatie (Patient/Population)
* **I**nterventie (Intervention)
* **C**omparatie (Comparison)
* **O**utcome (Resultaat)
#### 1.2.2 Het identificeren van zoektermen
Na het formuleren van de PICO-vraag worden de verschillende onderdelen gebruikt om relevante zoektermen te genereren. Hierbij is het belangrijk om breed na te denken en rekening te houden met:
* **Breed denken en lezen over het onderwerp:** Dit omvat het verkennen van gerelateerde concepten en onderwerpen.
* **Juiste taal en schrijfwijze:** Denk aan spellingvarianten en meervoudsvormen.
* **Aanverwante termen en synoniemen:** Gebruik hulpmiddelen zoals thesauri.
* **Tegengestelde termen:** Gebruik `NOT` om ongewenste resultaten te vermijden.
* **Gekende auteursnamen:** Soms kan het zoeken op auteursnamen leiden tot relevante publicaties.
* **Truncatie (*):** Gebruik speciale tekens zoals de asterisk (`*`) om verschillende uitgangen van een woord te vinden (bijvoorbeeld `Ger*` voor `geriatrie`, `geriatrisch`, etc.).
* **Samengestelde zoektermen:** Plaats exacte woordgroepen tussen aanhalingstekens (`"..."`) om specifieke combinaties te vinden.
#### 1.2.3 Het definiëren van inclusie- en exclusiecriteria
Voordat de daadwerkelijke zoekactie wordt uitgevoerd, is het cruciaal om criteria vast te stellen die bepalen welke literatuur wel en niet wordt opgenomen in de studie. Veelvoorkomende criteria zijn:
* **Jaartal:** Selecteer publicaties binnen een bepaalde periode.
* **Taal:** Beperk de zoekopdracht tot specifieke talen.
* **Populatie:** Definieer de kenmerken van de doelgroep.
* **Methodologie:** Selecteer studies met een specifieke onderzoeksopzet.
* **Online beschikbaarheid:** Bepaal of de publicaties direct toegankelijk moeten zijn.
#### 1.2.4 Het uitvoeren van de zoekopdracht en het bijhouden van de strategie
Bij het uitvoeren van de zoekopdracht is het belangrijk om rekening te houden met de hiërarchie van bewijs (piramide van evidentie). Alle uitgevoerde zoekopdrachten, inclusief de gebruikte zoektermen, databases en de gevonden literatuur, dienen nauwkeurig te worden bijgehouden. Dit is essentieel voor de reproduceerbaarheid en transparantie van het onderzoek.
* **Booleaanse operatoren:** Gebruik `AND`, `OR`, en `NOT` om zoektermen logisch te combineren en de zoekresultaten te verfijnen.
* `AND`: Vergroot de specificiteit van de zoekopdracht (alle termen moeten aanwezig zijn).
* `OR`: Vergroot de omvang van de zoekopdracht (minstens één van de termen moet aanwezig zijn).
* `NOT`: Sluit termen uit die niet relevant zijn.
> **Tip:** Het bijhouden van je zoekstrategie is van onschatbare waarde. Noteer welke databases je hebt gebruikt, welke zoektermen je hebt ingevoerd (inclusief combinaties met Booleaanse operatoren) en welke datum je de zoekopdracht hebt uitgevoerd. Dit voorkomt dubbel werk en maakt je onderzoek controleerbaar.
#### 1.2.5 Het selecteren en opslaan van wetenschappelijke artikelen
Na het uitvoeren van de zoekopdrachten is het van belang om de gevonden wetenschappelijke artikelen systematisch op te slaan.
### 1.3 Hulpmiddelen voor literatuuronderzoek
Verschillende tools en bronnen zijn beschikbaar om een literatuurstudie uit te voeren:
* **Limo:** De bibliotheekcatalogus van de onderwijsinstelling, essentieel voor het vinden van boeken en artikelen.
* **Databanken:** Specifieke databases zoals PubMed (voor medische en gezondheidswetenschappen) en Cinahl (voor verpleegkunde) bieden gespecialiseerde zoekmogelijkheden, vaak met ondersteuning voor gestandaardiseerde termen zoals MESH (Medical Subject Headings).
* **Thesaurus.com:** Een online thesaurus die kan helpen bij het vinden van synoniemen en aanverwante termen.
* **Google Scholar:** Een zoekmachine voor wetenschappelijke literatuur, handig voor het vinden van artikelen en het volgen van citaties.
* **Digitale bibliotheken:** Platforms zoals SpringerLink, Wiley en ScienceDirect bieden toegang tot wetenschappelijke boeken en tijdschriften.
> **Voorbeeld:** Bij het zoeken naar informatie over "de impact van sport op mentale gezondheid bij adolescenten" zou je in PubMed MESH termen kunnen gebruiken zoals "Sports", "Mental Health", en "Adolescent". Deze termen kunnen vervolgens gecombineerd worden met Booleaanse operatoren (`AND`) om specifieke resultaten te verkrijgen.
### 1.4 Niet-wetenschappelijke bronnen
Naast wetenschappelijke artikelen kunnen ook boeken en websites waardevolle bronnen van informatie zijn, mits ze kritisch worden geëvalueerd.
#### 1.4.1 Betrouwbare boeken
Boeken bieden vaak een breder overzicht van een onderwerp en kunnen theoretische kaders, achtergrondinformatie en methodologische verdieping bieden.
* **Vinden van relevante boeken:** Hogeschool- of universiteitsbibliotheken, de online catalogus (Limo), Google Books, WorldCat en digitale bibliotheken.
* **Beoordelen van betrouwbaarheid:** Let op de auteur, de uitgever, het publicatiejaar, peer-review status en de recensies.
#### 1.4.2 Betrouwbare websites
Websites zijn nuttig voor actuele informatie, praktijkgerichte data en informatie van officiële instanties.
* **Waarom websites gebruiken:** Recente statistieken, trends, normen, richtlijnen en informatie van erkende organisaties (bv. RIVM, WHO, NOC*NSF, Sport Vlaanderen).
* **Beoordelen van betrouwbaarheid:** Gebruik het CRAAP-model:
* **C**urrency (Actualiteit): Hoe recent is de informatie?
* **R**elevance (Relevantie): Is de informatie relevant voor jouw vraag?
* **A**uthority (Gezag): Wie is de auteur/organisatie en wat zijn hun kwalificaties?
* **A**ccuracy (Nauwkeurigheid): Is de informatie feitelijk correct en wordt deze ondersteund door bewijs?
* **P**urpose (Doel): Wat is het doel van de informatie (informeren, overtuigen, verkopen)?
> **Let op:** Gebruik websites niet als enige bron voor wetenschappelijke onderbouwing, tenzij ze afkomstig zijn van erkende en betrouwbare organisaties.
#### 1.4.3 Refereren naar niet-wetenschappelijke bronnen
Ook voor boeken en websites is correcte bronvermelding volgens de APA-stijl vereist.
* **Boek (APA 7e editie):** Auteur, A. A. (Jaar). *Titel van het boek* (editie). Uitgever.
* Voorbeeld: Lemmink, K. A. P. M. (2018). *Sport en technologie: Innoveren in beweging*. Noordhoff Uitgevers.
* **Website (APA 7e editie):** Organisatie of auteur. (Jaar, dag maand). *Titel van de webpagina*. Website. URL
* Voorbeeld: RIVM. (2023, 5 mei). *Bewegen en gezondheid*. https://www.rivm.nl/bewegen-en-gezondheid
> **Tip:** Combineer verschillende soorten bronnen (wetenschappelijke artikelen, boeken, websites) voor een sterke onderbouwing van je onderzoek. Noteer altijd de broninformatie (auteur, jaar, titel, link) bij het verzamelen van gegevens.
---
# Refereren en verwijzen volgens APA
Dit gedeelte legt de basisprincipes uit van het correct refereren en verwijzen naar bronnen met behulp van het APA-systeem, inclusief de verschillen tussen citeren en parafraseren en de gevolgen van plagiaat.
### 3.1 Het belang van refereren en verwijzen
Refereren en verwijzen naar gebruikte bronnenmateriaal is een essentiële stap in wetenschappelijk onderzoek. Het dient meerdere doelen:
* **Auteursrechten:** Het respecteren van de intellectuele eigendom van auteurs.
* **Eer aan de auteur:** Het erkennen van de oorsprong van informatie en ideeën.
* **Traceerbaarheid:** Het mogelijk maken voor lezers om de oorspronkelijke bronnen te vinden voor controle of verdieping.
* **Onderzoeksopbouw:** Het afbakenen van het onderwerp, het operationaliseren van begrippen en het vinden van de juiste informatie uit een veelheid aan bronnen.
### 3.2 Het APA-systeem
APA (American Psychological Association) is een veelgebruikt referentie- en citatiesysteem. Het hanteert een naam-jaar-systeem en omvat zowel verwijzingen in de tekst als een uitgebreide literatuurlijst aan het einde van een werkstuk.
#### 3.2.1 Bronvermelding in de tekst en literatuurlijst
* **Refereren:** Betekent verwijzen naar of terugkomen op gebruikte bronnen. Elke keer dat een bron wordt gebruikt, moet er naar verwezen worden in de tekst en een vermelding komen in de literatuurlijst.
* **GenAI-tools:** Refereren naar een GenAI-tool gebeurt als naar een algoritme (bv. GenAI-tools zoals ChatGPT).
* **Webpagina's:** Ook webpagina's vereisen een correcte referentie.
#### 3.2.2 Citeren
Citeren betreft de letterlijke overname van tekst, afbeeldingen, of andere materialen uit een bron. Bij een citaat wordt de bronverwijzing direct na het overgenomen idee geplaatst en omvat deze:
* De familienaam van de auteur(s).
* Het publicatiejaar tussen haakjes.
* Bij drie of meer auteurs: de familienaam van de eerste auteur, gevolgd door `et al.`.
* Bij een letterlijke overname (citaat): de specifieke pagina waaruit de tekst is gehaald.
Voorbeeld van een citaat in de tekst:
De student benadrukt de noodzaak van een correcte bronvermelding (De Vries, 2023, p. 45).
Wanneer de auteur al in de tekst is genoemd:
Volgens De Vries (2023) is een correcte bronvermelding essentieel (p. 45).
#### 3.2.3 Parafraseren
Parafraseren betekent het overnemen van andermans ideeën of informatie en deze in eigen woorden uitdrukken. Dit vereist:
* Het lezen en begrijpen van de oorspronkelijke tekst.
* Het helder overbrengen van de kerngedachte.
* Het weergeven van de passage in eigen woorden om plagiaat te voorkomen.
* Een volledige en correcte bronvermelding (auteur, publicatiejaar).
Voorbeeld van een parafrase in de tekst:
De Vries (2023) stelt dat een degelijke bronvermelding cruciaal is voor de integriteit van wetenschappelijk onderzoek.
Bij drie of meer auteurs:
Volgens Jansen et al. (2022) is het essentieel om de eigen ideeën te onderbouwen met bestaand onderzoek.
#### 3.2.4 Plagiaat
Plagiaat is het niet adequaat verwijzen naar bronnen, wat neerkomt op het presenteren van andermans werk als het eigen werk. Systemen zoals Turn-It-In worden gebruikt om plagiaat te controleren.
### 3.3 Refereren en verwijzen in Microsoft Word
Microsoft Word biedt functionaliteiten om het proces van refereren en verwijzen te ondersteunen:
* **Nieuwe bron invoegen:** Mogelijkheid om bronnen toe te voegen met hun specifieke gegevens.
* **Citeren in de tekst:** Eenvoudig verwijzen naar ingevoerde bronnen direct in de tekst.
* **Bibliografie invoegen:** Automatisch genereren van een literatuurlijst op basis van de ingevoerde bronnen.
#### 3.3.1 Bronnen invoegen vanuit diverse bronnen
* **Gratis APA generator:** Websites zoals Scribbr.nl bieden tools om APA-referenties te genereren.
* **Toledo:** Bronnen kunnen vaak ingevoerd of gekopieerd worden vanuit het leerplatform.
* **Google Scholar:** Biedt de mogelijkheid om APA-referenties te kopiëren voor gevonden artikelen.
* **GenAI-tools:** Een voorbeeld van een specifieke referentie voor een GenAI-tool is:
> **Example:** Sports N’Data. (2025). Sport Science AI. [Large language model]. https://sportscienceai.com/
### 3.4 Niet-wetenschappelijke bronnen
Naast wetenschappelijke artikelen kunnen ook boeken en websites waardevolle bronnen zijn, mits ze betrouwbaar zijn.
#### 3.4.1 Boeken
Boeken bieden vaak een breder overzicht, theoretische kaders, achtergrondinformatie en methodologische verdieping. Relevante boeken kunnen gevonden worden via:
* Hogeschool- of universiteitsbibliotheken (online catalogus zoals LIMO, of fysiek).
* Google Books (voor het zoeken binnen boeken).
* WorldCat (een wereldwijde catalogus).
* Digitale bibliotheken zoals SpringerLink, Wiley of ScienceDirect.
De betrouwbaarheid van een boek kan beoordeeld worden op basis van factoren zoals de auteur, uitgever, publicatiedatum en recensies.
#### 3.4.2 Websites
Websites zijn nuttig voor actuele informatie, praktijkgerichte informatie en gegevens van officiële instanties (bv. RIVM, WHO, Sport Vlaanderen). Echter, ze mogen niet de enige bron zijn voor wetenschappelijke onderbouwing, tenzij ze van erkende, betrouwbare organisaties komen.
De betrouwbaarheid van een website kan beoordeeld worden met het CRAAP-model (Currency, Relevance, Authority, Accuracy, Purpose).
#### 3.4.3 Refereren naar boeken en websites
* **Boek (APA 7e editie):**
Auteur, A. A. (Jaar). *Titel van het boek* (editie). Uitgever.
> **Example:** Lemmink, K. A. P. M. (2018). *Sport en technologie: Innoveren in beweging*. Noordhoff Uitgevers.
* **Website (APA 7e editie):**
Organisatie of auteur. (Jaar, dag maand). *Titel van de webpagina*. Website. URL
> **Example:** RIVM. (2023, 5 mei). *Bewegen en gezondheid*. https://www.rivm.nl/bewegen-en-gezondheid
### 3.5 Praktische tips voor literatuurstudie en refereren
* Combineer verschillende soorten bronnen (artikelen, boeken, websites) voor een sterke onderbouwing.
* Neem informatie nooit over zonder deze kritisch te bekijken.
* Noteer altijd de broninformatie (auteur, jaar, titel, link) bij het verzamelen van materiaal.
* Gebruik erkende referentiestijlen, zoals APA.
* Houd je bronnen nauwkeurig bij gedurende het hele onderzoeksproces.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Literatuurstudie | Een systematisch onderzoek naar bestaande publicaties en bronnen om informatie te verzamelen, te analyseren en te synthetiseren over een specifiek onderwerp of een onderzoeksvraag. |
| PICO | Een acroniem dat staat voor Patient/Population (Patiënt/Populatie), Intervention (Interventie), Comparison (Vergelijking) en Outcome (Uitkomst), gebruikt om onderzoeksvragen te formuleren en de focus van een literatuuronderzoek te bepalen. |
| Zoektermen | Woorden of zinsdelen die worden gebruikt om literatuur te zoeken in databases en catalogi, afgeleid van de componenten van de PICO-formulering of gerelateerde concepten. |
| Inclusiecriteria | Specifieke voorwaarden waaraan potentiële bronnen moeten voldoen om te worden opgenomen in de literatuurstudie, zoals jaartal, taal of specifieke populatiekenmerken. |
| Exclusiecriteria | Voorwaarden waaronder potentiële bronnen worden uitgesloten van de literatuurstudie, zelfs als ze initieel relevant lijken, om de focus te behouden. |
| Booleaanse operatoren | Logische operatoren (zoals AND, OR, NOT) die worden gebruikt om zoektermen te combineren en de zoekresultaten te verfijnen in literatuurdatabases. |
| AND | Een Booleaanse operator die zoekt naar resultaten die alle opgegeven termen bevatten, wat de zoekopdracht beperkt en specifieker maakt. |
| OR | Een Booleaanse operator die zoekt naar resultaten die ten minste één van de opgegeven termen bevatten, wat de zoekopdracht breder maakt. |
| NOT | Een Booleaanse operator die zoekt naar resultaten die een bepaalde term niet bevatten, om irrelevante resultaten uit te sluiten. |
| Truncatie | Een zoektechniek die gebruikmaakt van een symbool (vaak een asterisk *) om te zoeken naar variaties van een woordstam, waardoor meerdere woordvormen tegelijkertijd worden gevonden. |
| Citeren | Het letterlijk overnemen van tekst, afbeeldingen of andere content uit een bron, waarbij de originele auteur, publicatiejaar en paginanummer nauwkeurig worden vermeld. |
| Parafraseren | Het herformuleren van andermans ideeën of informatie in eigen woorden, waarbij de oorspronkelijke betekenis behouden blijft en de bron correct wordt vermeld. |
| Plagiaat | Het overnemen van andermans werk zonder correcte bronvermelding, wat wordt beschouwd als academische fraude en kan leiden tot ernstige consequenties. |
| Bronvermelding (Refereren) | Het proces van het opnemen van een beschrijving van een publicatie in een tekst of literatuurlijst, zodat de publicatie gemakkelijk kan worden teruggevonden door de lezer. |
| APA-stijl | Een veelgebruikt referentiekader dat richtlijnen biedt voor het correct verwijzen naar bronnen in academische teksten, zowel in de tekst als in de literatuurlijst. |
| GenAI-tool | Generatieve kunstmatige intelligentie tool, zoals ChatGPT, die tekst kan genereren en die als een algoritme wordt gerefereerd in academische werken. |
| CRAAP-model | Een evaluatiemodel voor websites, waarbij CRAAP staat voor Currency (Actualiteit), Relevance (Relevantie), Authority (Autoriteit), Accuracy (Nauwkeurigheid) en Purpose (Doel). |
| Wetenschappelijke bronnen | Publicaties die het resultaat zijn van origineel onderzoek en wetenschappelijke methoden, zoals peer-reviewed artikelen, academische boeken en dissertaties. |
| Niet-wetenschappelijke bronnen | Bronnen die niet primair gericht zijn op het presenteren van origineel wetenschappelijk onderzoek, maar wel relevante informatie kunnen bevatten, zoals algemene boeken en betrouwbare websites. |
Cover
Hoofdstuk 6 Literatuur lezen.pptx
Summary
# Beoordelen van de kwaliteit van wetenschappelijke literatuur
Het beoordelen van de kwaliteit van wetenschappelijke literatuur is cruciaal voor het handelen op basis van bewijs (Evidence Based) en omvat diverse criteria en methoden om de betrouwbaarheid en relevantie van onderzoeksartikelen te evalueren.
### 1.1 Algemene criteria voor kwaliteitsbeoordeling
De beoordeling van de kwaliteit van wetenschappelijke artikelen begint met een kritische analyse van verschillende aspecten, waaronder de reputatie van het tijdschrift en de auteurs, de mate waarin het artikel elders wordt geciteerd, de actualiteit van de publicatie, en de interne structuur van het artikel.
#### 1.1.1 Tijdschrift- en auteursreputatie
* **Tijdschriftkwaliteit:** Beoordeel of het tijdschrift waarin het artikel is gepubliceerd, een toonaangevende reputatie heeft binnen het vakgebied.
* **Auteursreputatie:** Onderzoek of de auteur(s) bekend staan als experts op het desbetreffende onderzoeksgebied. Dit kan blijken uit hun eerdere publicaties en de mate waarin hun werk wordt geciteerd.
#### 1.1.2 Citatieanalyse
* **Impact van citaties:** Controleer of de publicatie elders wordt geciteerd. Een hoog aantal citaties kan duiden op de relevantie en invloed van het artikel binnen de wetenschappelijke gemeenschap.
#### 1.1.3 Actualiteit van de publicatie
* **Relevantie van de datum:** Evalueer of de publicatiedatum van het artikel actueel genoeg is voor het beoogde doel, zeker in snel evoluerende onderzoeksgebieden.
#### 1.1.4 Opbouw van het artikel
* **Structuur en helderheid:** De interne opbouw van het artikel is een belangrijke indicator van de kwaliteit. Een logische en heldere structuur vergemakkelijkt de interpretatie van het onderzoek.
### 1.2 Onderdelen van een wetenschappelijk artikel
Wetenschappelijke artikelen volgen doorgaans een gestandaardiseerde structuur om de transparantie en reproduceerbaarheid van onderzoek te waarborgen. De meest voorkomende structuur is de IMRAD-indeling.
#### 1.2.1 Titel en auteurs
* **Titel:** De titel moet duidelijk en informatief zijn, de inhoud van het onderzoek accuraat weerspiegelend.
* **Auteurs:** Identificatie van de auteurs en hun affiliaties.
#### 1.2.2 Abstract en keywords
* **Abstract:** Een samenvatting die de belangrijkste aspecten van het onderzoek presenteert, zoals achtergrond, methode, resultaten en conclusie. Het abstract moet relevant zijn voor de eigen onderzoeksvraag of PICO.
* **Keywords:** Trefwoorden die helpen bij het indexeren en terugvinden van het artikel.
#### 1.2.3 De IMRAD-structuur
De IMRAD-structuur (Introduction, Methods, Results, and Discussion) is een veelgebruikt format voor wetenschappelijke artikelen.
##### 1.2.3.1 Inleiding (Introduction)
* **Achtergrondinformatie:** Biedt context over het onderzoeksgebied en de huidige stand van de literatuur.
* **Probleemstelling:** Definieert het specifieke probleem dat het onderzoek aanpakt.
* **Doelstelling:** Formuleert de algemene doelen van het onderzoek.
* **Vraagstelling/Hypothese:** Presenteert de specifieke onderzoeksvraag of hypothese die wordt onderzocht.
##### 1.2.3.2 Methode (Methods)
* **Onderzoeksopzet:** Beschrijft gedetailleerd hoe het onderzoek is opgezet, inclusief de onderzoeksdesign, de zoekstrategie voor literatuuronderzoek (indien van toepassing), de onderzoekspopulatie, gebruikte meetinstrumenten en de uitgevoerde analyses.
##### 1.2.3.3 Resultaten (Results)
* **Weergave:** Presenteert de bevindingen van het onderzoek op een overzichtelijke en duidelijke manier.
* **Interpretatie:** Op dit punt worden de resultaten nog niet geïnterpreteerd; dit gebeurt in de discussie.
##### 1.2.3.4 Discussie (Discussion)
* **Vergelijking met literatuur:** De resultaten worden vergeleken met bestaande literatuur en theorieën.
* **Tekortkomingen en sterke punten:** Kritische evaluatie van mogelijke bias, fouten en de sterke kanten van het onderzoek.
* **Conclusie:** Trekt conclusies op basis van de onderzoeksresultaten en de analyse.
#### 1.2.4 Referenties
* **Bronnenvermelding:** Een lijst van alle geraadpleegde bronnen, idealiter volgens een gestandaardiseerde structuur zoals APA.
* **Alfabetische volgorde:** Referenties worden doorgaans alfabetisch op achternaam van de eerste auteur gesorteerd.
#### 1.2.5 Overige onderdelen
* **Digital Object Identifier (DOI):** Een unieke en permanente identificatiecode voor elektronische publicaties, die helpt bij het terugvinden van artikelen.
* **Revisies/Revisions:** Eventuele herziene versies van het artikel.
* **Afkortingen/Abbreviations:** Een lijst met gebruikte afkortingen.
* **Dankwoord/Acknowledgements:** Erkenning van personen of instanties die hebben bijgedragen aan het onderzoek.
* **Bijlagen/Supplementary material:** Aanvullend materiaal dat niet in de hoofdtekst is opgenomen.
* **Financiering/Funding:** Informatie over de financieringsbronnen van het onderzoek.
### 1.3 Tips voor het lezen van artikelen
Effectief lezen van wetenschappelijke literatuur vereist een gerichte aanpak.
* **Lees op papier:** Dit kan helpen bij het concentreren en aantekeningen maken.
* **Diagonale lezing:** Begin met een globaal overzicht van de tekst voordat u de details induikt.
* **Neem de tijd:** Geef uzelf voldoende tijd om het artikel aandachtig te lezen.
* **Doelgericht lezen:** Lees met een specifiek doel voor ogen, bijvoorbeeld het vinden van antwoorden op uw onderzoeksvraag.
* **Raadpleeg bronnen:** Wees niet bang om externe bronnen te raadplegen voor onbekende termen of concepten.
* **Laat u niet ontmoedigen:** Wetenschappelijke literatuur kan uitdagend zijn; volharding is belangrijk.
* **Maak samenvattingen:** Het maken van korte samenvattingen per sectie kan helpen bij het onthouden en verwerken van de informatie.
---
# Structuur en onderdelen van wetenschappelijke artikels (IMRAD)
Dit onderdeel behandelt de typische structuur van wetenschappelijke onderzoeksartikels, voornamelijk de IMRAD-indeling, en de specifieke inhoud van elk van deze onderdelen.
### 2.1 Algemene opbouw van een wetenschappelijk artikel
Het correct lezen en interpreteren van wetenschappelijke artikelen is essentieel, met name voor het toepassen van 'Evidence Based' methoden. De kwaliteit van een artikel kan beoordeeld worden aan de hand van verschillende criteria en onderdelen.
#### 2.1.1 Beoordeling van de kwaliteit en onderdelen
Bij het beoordelen van de kwaliteit van een wetenschappelijk artikel, let men op:
* **Titel en auteurs:** Geeft de titel voldoende informatie? Zijn de auteurs toonaangevend? Wordt het artikel elders geciteerd?
* **Abstract en keywords:** Bevat het artikel een samenvatting die de hoofdpunten weergeeft? Is de publicatie actueel? Past het abstract bij de eigen onderzoeksvraag of PICO?
* **IMRAD-structuur:** De kerndesecties van het artikel.
* **Referenties:** Worden bronnen correct en volledig vermeld, idealiter volgens een gestandaardiseerde structuur zoals APA, en in alfabetische volgorde?
* **Overige onderdelen:** Dit kan omvatten:
* **Digital Object Identifier (DOI):** Een unieke en permanente identificator voor digitale publicaties.
* **Revisies/Revisions:** Aanduiding van aangepaste versies van het artikel.
* **Afkortingen/Abbreviations:** Een lijst van gebruikte afkortingen.
* **Dankwoord/Acknowledgments:** Erkenning van personen of instanties die hebben bijgedragen.
* **Bijlagen/Supplementary material:** Aanvullend materiaal dat niet in de hoofdtekst past.
* **Financiering/Funding:** Informatie over de bronnen van financiering van het onderzoek.
### 2.2 De IMRAD-structuur
De IMRAD-structuur is een veelgebruikte indeling voor wetenschappelijke artikelen, waarbij de afkorting staat voor Inleiding, Methode, Resultaten en Discussie.
#### 2.2.1 Inleiding
De inleiding verschaft achtergrondinformatie over het onderwerp van het onderzoek. Het geeft inzicht in de huidige stand van de literatuur met betrekking tot het onderzoeksgebied, wat de basis vormt voor de probleemstelling. Daarnaast worden de doelen van het onderzoek geformuleerd (doelstelling) en eindigt de inleiding vaak met de centrale onderzoeksvraag of hypothese.
#### 2.2.2 Methode
In dit onderdeel wordt gedetailleerd beschreven hoe het onderzoek is opgezet. Dit omvat:
* **Onderzoeksontwerp/Onderzoeksplan/Onderzoeksdesign:** De algemene aanpak van het onderzoek.
* **Zoekstrategie:** Indien van toepassing (bv. voor literatuuronderzoek).
* **Onderzoekspopulatie:** De groep waarop het onderzoek is gericht.
* **Meetinstrumenten:** Welke tools of methoden zijn gebruikt om data te verzamelen.
* **Gebruikte analyses:** De statistische of andere analysemethoden die zijn toegepast.
#### 2.2.3 Resultaten
De resultaten presenteren de bevindingen van het onderzoek op een overzichtelijke en duidelijke manier. Het is belangrijk dat dit gedeelte nog geen interpretatie van de data bevat.
#### 2.2.4 Discussie
In de discussie worden de gepresenteerde resultaten geïnterpreteerd en in verband gebracht met de bestaande literatuur. Dit onderdeel bevat tevens:
* Een vergelijking van de eigen resultaten met eerdere studies.
* Een bespreking van de tekortkomingen (zoals mogelijke bias of methodologische fouten) en de sterke punten van het uitgevoerde onderzoek.
* Een conclusie over de bevindingen van het onderzoek.
### 2.3 Tips voor het lezen van wetenschappelijke artikels
Om wetenschappelijke artikelen effectief te lezen en te analyseren, kunnen de volgende tips nuttig zijn:
* Lees het artikel bij voorkeur op papier.
* Neem eerst de tekst diagonaal door om een globaal beeld te krijgen.
* Plan voldoende tijd in voor het lezen.
* Lees de tekst doelgericht met specifieke vragen in gedachten.
* Raadpleeg bij twijfel aanvullende informatiebronnen.
* Laat je niet ontmoedigen door complexe materie.
* Overweeg het maken van een korte samenvatting na het lezen.
---
# Praktische tips voor het lezen van wetenschappelijke artikels
Dit onderdeel biedt concrete adviezen en strategieën om wetenschappelijke artikels effectief te lezen, interpreteren en analyseren, inclusief aanbevelingen voor leesstrategieën en omgang met de tekst.
### 3.1 Het belang van het lezen van wetenschappelijke artikels
Het lezen en interpreteren van wetenschappelijke onderzoeksartikels is cruciaal voor het handelen op basis van bewijs (Evidence Based). Dit is met name belangrijk voor toekomstige zorgtechnologen.
### 3.2 Beoordelen van de kwaliteit van een wetenschappelijk artikel
Bij het beoordelen van de kwaliteit van een artikel zijn verschillende aspecten van belang:
* **Tijdschrift en auteur:**
* Is het een toonaangevend tijdschrift?
* Is het een toonaangevende auteur?
* Wordt de publicatie elders geciteerd?
* **Structuur en opbouw:**
* Is er een samenvatting (abstract) aanwezig?
* Is de publicatie actueel?
* Hoe is het artikel opgebouwd?
* Worden de hoofdpunten per onderdeel gepresenteerd?
* Past het abstract bij jouw overkoepelende vraagstelling (OV) of PICO-vraag?
### 3.3 De IMRAD-structuur
Veel wetenschappelijke artikels volgen de IMRAD-structuur:
* **Inleiding (Introduction):**
* Bevat achtergrondinformatie over het onderwerp.
* Formuleert de probleemstelling en de doelstellingen van het onderzoek.
* Eindigt meestal met de onderzoeksvraag of hypothese.
* **Methode (Methods):**
* Beschrijft hoe het onderzoek is opgezet, inclusief:
* Zoekstrategie voor literatuuronderzoek.
* Onderzoekspopulatie.
* Onderzoeksontwerp (onderzoeksplan/design).
* Meetinstrumenten.
* Gebruikte analyses.
* **Resultaten (Results):**
* Presenteert de bevindingen op een overzichtelijke manier.
* Bevat een duidelijke beschrijving van de resultaten, zonder interpretatie.
* **Discussie (Discussion):**
* Vergelijkt de gevonden resultaten met de bestaande literatuur.
* Bespreekt tekortkomingen (bias/fouten) en sterke punten van het onderzoek.
* Formuleert een conclusie over het onderzoek.
### 3.4 Overige onderdelen van een wetenschappelijk artikel
Naast de IMRAD-structuur kunnen de volgende onderdelen relevant zijn:
* **Abstract en keywords:** Een beknopte samenvatting en trefwoorden die de inhoud van het artikel weergeven.
* **Referenties:** Een lijst van gebruikte bronnen, vaak volgens de APA-structuur en alfabetisch geordend.
* **Digital Object Identifier (DOI):** Een uniek, blijvend identificatiemiddel voor een elektronisch bestand.
* **Revisies (Revisions):** Aangeven van aangepaste versies van het artikel.
* **Afkortingen (Abbreviations):** Verklaring van gebruikte afkortingen.
* **Dankwoord (Acknowledgements):** Erkenning van personen of instanties die hebben bijgedragen.
* **Bijlagen (Supplementary material):** Aanvullend materiaal dat niet in de hoofdtekst past.
* **Financiering (Funding):** Informatie over de financieringsbronnen van het onderzoek.
### 3.5 Tips voor het lezen van artikels
Om wetenschappelijke artikels effectief te lezen, worden de volgende tips aangeraden:
> **Tip:** Lees het artikel bij voorkeur op papier om je beter te kunnen concentreren en aantekeningen te maken.
* Lees eerst de tekst diagonaal om een algemeen beeld te krijgen.
* Neem de tijd voor het lezen van het artikel.
* Lees de tekst doelgericht, met een specifieke vraag of doel voor ogen.
* Raadpleeg tijdig andere informatiebronnen bij onduidelijkheden.
* Laat je niet ontmoedigen door complexe taal of methoden.
* Maak eventueel een korte samenvatting van de belangrijkste punten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wetenschappelijk onderzoeksartikel | Een publicatie die de resultaten van origineel onderzoek rapporteert, onderworpen aan peer review en bedoeld voor een academisch publiek. Deze artikels dragen bij aan de kennis binnen een specifiek vakgebied. |
| Evidence Based handelen | Een aanpak waarbij beslissingen en praktijken, met name in de zorg, gebaseerd zijn op het best beschikbare wetenschappelijke bewijs, in combinatie met klinische expertise en patiëntvoorkeuren. |
| Probleemstelling | Het deel van een wetenschappelijk artikel dat de context en de specifieke kwestie of het gat in de bestaande kennis introduceert die het onderzoek probeert aan te pakken. Het legt de basis voor de onderzoeksvraag. |
| Abstract | Een beknopte samenvatting van een wetenschappelijk artikel, die de belangrijkste aspecten van het onderzoek, zoals de achtergrond, methoden, resultaten en conclusies, weergeeft. Het helpt lezers snel te bepalen of het artikel relevant is. |
| Keywords | Sleutelwoorden die de belangrijkste onderwerpen en concepten van een wetenschappelijk artikel beschrijven. Ze worden gebruikt voor indexering en om het artikel vindbaar te maken in databases. |
| IMRAD-structuur | De standaardindeling van wetenschappelijke onderzoeksartikels, bestaande uit vier hoofdonderdelen: Inleiding (Introduction), Methode (Methods), Resultaten (Results) en Discussie (Discussion). Deze structuur zorgt voor een logische en systematische presentatie van onderzoek. |
| Onderzoeksopzet / Onderzoeksplan / Onderzoeksdesign | De gedetailleerde blauwdruk van hoe een onderzoek zal worden uitgevoerd. Dit omvat onder andere de keuze van de onderzoeksmethoden, de steekproefgrootte, de verzameling van gegevens en de analyseplan. |
| Bias | Een systematische fout die optreedt in een onderzoek, waardoor de resultaten een vertekend beeld geven van de werkelijkheid. Bias kan ontstaan door verschillende factoren in het onderzoeksdesign, de dataverzameling of de analyse. |
| Referenties | Een lijst aan het einde van een wetenschappelijk artikel die alle bronnen vermeldt die in de tekst zijn geciteerd. Dit stelt lezers in staat om de oorspronkelijke bronnen te raadplegen en erkent het werk van andere onderzoekers. |
| Digital Object Identifier (DOI) | Een unieke, permanente identificatiecode die aan een digitaal object, zoals een wetenschappelijk artikel, wordt toegekend. Het zorgt ervoor dat het artikel altijd vindbaar is, zelfs als de URL verandert. |
Cover
Inleiding tot het gezondheidsrecht.pdf
Summary
# Inleiding tot het gezondheidsrecht
Het gezondheidsrecht omvat de juridische regels die de organisatie van de gezondheidszorg en de uitoefening van gezondheidszorgberoepen structureren en reguleren, met als doel de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg te waarborgen en de rechten van patiënten te beschermen [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.1 Wat is gezondheidsrecht?
Gezondheidsrecht definieert wie bevoegd is om bepaalde handelingen te verrichten binnen de zorg, onder welke voorwaarden deze mogen plaatsvinden, en hoe de samenwerking tussen zorgverleners is georganiseerd. Het stelt ook de rechten van patiënten centraal. Daarnaast hanteert het gezondheidsrecht grenzen door te bepalen wat niet is toegestaan of onder welke specifieke voorwaarden bepaalde handelingen, zelfs technisch mogelijk, wel of niet mogen gebeuren. Dit omvat onderwerpen als het gebruik van hulpmiddelen zoals AI, medisch handelen aan het begin en einde van het leven, en de voorwaarden voor wetenschappelijk onderzoek op mensen [4](#page=4).
### 1.2 Doel en functie van het gezondheidsrecht
Het gezondheidsrecht functioneert als een essentieel kader dat de gezondheidszorg overeind houdt, vergelijkbaar met het skelet van een menselijk lichaam. Het is een instrument dat richting geeft aan de medische praktijk en niet een doel op zich is. Het zorgt ervoor dat zorgverleners hun werkzaamheden binnen wettelijke grenzen kunnen uitvoeren, dat patiënten beschermd worden, en dat de samenleving kan vertrouwen op de kwaliteit van de geboden zorg [4](#page=4).
### 1.3 Voorbeelden uit de praktijk
De brede reikwijdte van het gezondheidsrecht wordt geïllustreerd aan de hand van diverse praktijkvoorbeelden:
* **Bevoegdheid en uitoefening van beroepen**: De vraag of iemand die in het buitenland een opleiding tot psychotherapeut heeft gevolgd, wettelijk bevoegd is om dit beroep uit te oefenen in Nederland, illustreert hoe het gezondheidsrecht de bevoegdheden reguleert om patiënten te beschermen tegen onbevoegde praktijkvoering [4](#page=4).
* **Samenwerking en gegevensdeling**: Het delen van patiëntengegevens door een arts met een kinesitherapeut, hoewel praktisch logisch, wordt juridisch begrensd door privacywetgeving en regels omtrent het beroepsgeheim. Dit vereist dat zorgverleners continu een juridische reflex ontwikkelen bij hun handelingen [5](#page=5).
* **Bescherming van kwetsbare groepen**: Het gezondheidsrecht reguleert beslissingen over behandelingen bij minderjarigen of patiënten met een beperking, waarbij vragen rijzen over de beslissingsbevoegdheid van een veertienjarige ten opzichte van ouderlijke toestemming, en de rol van gescheiden ouders [5](#page=5).
* **Aansprakelijkheid en schadevergoeding**: Net als in andere sectoren, regelt het gezondheidsrecht wie aansprakelijk is bij fouten in de zorg, en voorziet het in regels voor aansprakelijkheid en verzekeringen om patiënten te compenseren voor geleden schade [5](#page=5).
* **Professionele normen**: Zorgverleners, zoals artsen, zijn gebonden aan deontologische normen die door beroepsorganisaties worden bewaakt. Deze normen, gerelateerd aan de "eer en waardigheid van het beroep", vormen de basis voor tuchtrechtelijke aansprakelijkheid [5](#page=5).
* **Ethische en technologische grenzen**: Technologische vooruitgang, zoals de toepassing van AI in de geneeskunde, stelt nieuwe juridische en ethische vragen, zoals de toelaatbaarheid van AI bij het stellen van diagnoses zonder menselijke tussenkomst en de bijbehorende verantwoordelijkheden [5](#page=5).
* **Medisch handelen aan begin en einde van het leven**: Gebieden zoals abortus, euthanasie, palliatieve zorg en embryonaal onderzoek worden gereguleerd door het gezondheidsrecht, dat een balans zoekt tussen individuele vrijheid, professionele autonomie en maatschappelijke aanvaardbaarheid [5](#page=5).
* **Wetenschappelijk onderzoek en datagebruik**: De toenemende rol van patiëntendossiers en elektronische gegevens in medisch onderzoek wordt gereguleerd door het gezondheidsrecht, dat kaders biedt voor het gebruik van deze gegevens [5](#page=5).
### 1.4 Samenvatting
Het gezondheidsrecht verschaft structuur aan de gezondheidszorg door antwoorden te bieden op vragen over bevoegdheden, samenwerking, patiëntenrechten, aansprakelijkheid, veiligheid en kwaliteit. Tegelijkertijd stelt het duidelijke grenzen, door te bepalen dat niet alles wat technisch mogelijk is, juridisch of ethisch is toegestaan [5](#page=5).
---
# Soorten normen in de gezondheidszorg
Dit hoofdstuk bespreekt de verschillende soorten normen die het handelen in de gezondheidszorg sturen: recht, ethiek en deontologie, inclusief hun definities, afdwingbaarheid en voorbeelden.
### 2.1 Soorten normen
Normen in de gezondheidszorg zijn regels die richting geven aan het handelen van zorgverleners. Deze normen zijn niet allemaal van dezelfde aard of hebben niet hetzelfde gezag. Er worden drie hoofdtypen onderscheiden: recht, ethiek en deontologie [6](#page=6).
#### 2.1.1 Het recht
Het recht bestaat uit bindende regels die door de overheid worden vastgesteld en die vaak afdwingbaar zijn via sancties [6](#page=6).
In de gezondheidszorg omvat het recht onder meer wetten over:
* patiëntenrechten [6](#page=6).
* de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen [6](#page=6).
* kwaliteitszorg [6](#page=6).
* beroepsgeheim en privacy [6](#page=6).
* aansprakelijkheid en schadevergoeding [6](#page=6).
Het recht vormt de formele ruggengraat van het gezondheidsrecht en bepaalt bijvoorbeeld dat enkel bevoegde artsen medische handelingen mogen uitvoeren, dat patiënten recht hebben op informatie en dat medische fouten kunnen leiden tot juridische aansprakelijkheid [6](#page=6).
> **Example:** Een arts die een euthanasie uitvoert zonder de wettelijke voorwaarden strikt na te leven, kan vervolgd worden wegens moord volgens het Strafwetboek. Dit illustreert de dwingende aard van rechtsnormen [6](#page=6).
#### 2.1.2 De ethiek
Ethiek verwijst naar de morele principes en waarden die bepalen wat goed of juist handelen is. Ethische normen zijn niet afdwingbaar door de rechtbank, maar zijn wel fundamenteel voor het professioneel en menselijk handelen van zorgverleners [6](#page=6).
Ethiek beantwoordt vragen als:
* Wat is een goede behandeling [7](#page=7)?
* Hoe respecteer je de autonomie van de patiënt [7](#page=7)?
* Hoe ga je om met levenseinde of begin-van-het-leven vraagstukken [7](#page=7)?
In de geneeskunde is medische ethiek een belangrijk domein dat zich bezighoudt met de morele aspecten van het handelen van zorgverleners. Belangrijke principes zijn onder andere:
* **Weldoen (beneficence)**: handelen in het belang van de patiënt [7](#page=7).
* **Niet schaden (non-maleficence)** [7](#page=7).
* **Autonomie van de patiënt respecteren** [7](#page=7).
* **Rechtvaardigheid** in de verdeling van zorg [7](#page=7).
> **Example:** Een patiënt weigert een levensreddende bloedtransfusie om religieuze redenen. Juridisch mag een arts dit niet zomaar negeren, maar ethisch rijst de vraag: respecteer ik de autonomie van de patiënt, ook al leidt dit tot zijn dood?. Ethiek helpt bij het wegen van waarden waar het recht soms (nog) geen duidelijk antwoord biedt [7](#page=7).
#### 2.1.3 De deontologie
Deontologie is het geheel van beroepsregels dat het professioneel handelen van zorgverleners regelt. Het is een vorm van plichtleer: wat behoort men als arts, verpleegkundige of andere zorgverlener te doen of juist te laten [7](#page=7)?
De deontologie wordt vastgelegd door de Orde der Artsen (en vergelijkbare organen voor andere beroepen) in de Code van medische deontologie. Deze code bevat richtlijnen over:
* het beroepsgeheim [7](#page=7).
* omgang met collega's [7](#page=7).
* reclame en patiëntenwerving [7](#page=7).
* verslaggeving en attesten [7](#page=7).
* onafhankelijkheid en integriteit [7](#page=7).
Wie de deontologische regels schendt, kan tuchtrechtelijk worden gesanctioneerd door de bevoegde raad van de Orde, bijvoorbeeld door een waarschuwing, schorsing of schrapping [7](#page=7).
> **Example:** Een arts die vertrouwelijke informatie over een patiënt deelt met de media, schendt het beroepsgeheim. Dit is zowel een schending van deontologische regels als een strafbaar feit volgens het Strafwetboek (artikel 458) [7](#page=7).
### 2.2 Vergelijking van normen
| Kenmerk | Recht | Ethiek | Deontologie |
| :------------------- | :----------------------------------------------------------------- | :---------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------- |
| Afdwingbaarheid | Juridisch afdwingbaar door de overheid | Niet afdwingbaar | Afdwingbaar via tuchtrecht | [8](#page=8).
| Sancties | Strafrechtelijke, burgerlijke of administratieve sancties | Geen formele sanctie (moreel oordeel) | Tuchtsancties (waarschuwing, schorsing, schrapping) | [8](#page=8).
| Auteur van de norm | Parlement en overheid | Individuen en samenleving | Orde of beroepsorganisatie | [8](#page=8).
| Toepassingsgebied | Algemeen, geldt voor iedereen | Universeel, morele richtsnoeren | Specifiek voor één beroepsgroep | [8](#page=8).
De drie soorten normen overlappen vaak; een handeling kan tegelijk juridisch, ethisch en deontologisch worden beoordeeld [8](#page=8).
> **Example:** Een arts die zonder toestemming van de patiënt een risicovolle behandeling uitvoert, schendt het recht (wet op de patiëntenrechten, recht op geïnformeerde toestemming), handelt onethisch (respect voor autonomie ontbreekt) en overtreedt de deontologische plichten tegenover de patiënt [8](#page=8).
> **Tip:** De afdwingbaarheid van een norm hangt samen met het gezag van de normsteller. Een parlement dat wetten maakt, beschikt over democratisch gelegitimeerde macht en kan afdwingbare normen creëren, terwijl een individuele docent of auteur hooguit gezag heeft als rechtsleer of advies [8](#page=8).
---
# Bronnen van het recht en hiërarchie
Dit deel van de studiehandleiding bespreekt de verschillende bronnen waaruit het recht voortvloeit en de hiërarchie die de voorrang van rechtsnormen bepaalt.
### 3.1 De wet (in brede zin)
De wet, in brede zin, omvat alle bindende normen die door een bevoegde overheid zijn vastgesteld op internationaal, nationaal, gewest- of gemeenschapsniveau. Dit omvat niet alleen "wetten" in de enge zin (gemaakt door het federaal parlement), maar ook decreten, ordonnanties, koninklijke besluiten en besluiten van de regeringen van de gemeenschappen en gewesten [9](#page=9).
**Voorbeelden uit de gezondheidszorg:**
* Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt [9](#page=9).
* Wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (WUG) [9](#page=9).
* Kwaliteitswet van 2019 [9](#page=9).
* Wet inzake verplichte ziekteverzekering [9](#page=9).
### 3.2 De rechtspraak
Rechtspraak is het geheel van uitspraken van rechters, waarbij bestaande rechtsregels worden toegepast op concrete gevallen en geïnterpreteerd. In België zijn rechters principieel niet gebonden aan eerdere uitspraken, maar uitspraken van hogere rechtscolleges hebben wel een sterke invloed op de eenheid van rechtstoepassing [10](#page=10).
#### 3.2.1 Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)
Het EHRM ziet toe op de naleving van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Burgers kunnen er klacht indienen na uitputting van nationale rechtsmiddelen. Belangrijk in de gezondheidszorg zijn onder meer het recht op privacy (art. 8 EVRM) en het recht op leven en verbod op onmenselijke behandeling (art. 2 en 3 EVRM) [10](#page=10).
#### 3.2.2 Europees Hof van Justitie (HvJ-EU)
Het HvJ-EU waakt over de correcte toepassing en interpretatie van het EU-recht. Het oordeelt over geldigheid en interpretatie van Europese richtlijnen en verordeningen, conflicten tussen EU-instellingen en lidstaten, en vragen van nationale rechters over EU-rechtstoepassing [10](#page=10) [11](#page=11).
**Voorbeelden uit de gezondheidszorg:**
* Richtlijn over beroepskwalificaties (2005/36/EG) [11](#page=11).
* Richtlijn grensoverschrijdende gezondheidszorg (2011/24/EU) [11](#page=11).
* GDPR-verordening [11](#page=11).
#### 3.2.3 Grondwettelijk Hof (België)
Het Grondwettelijk Hof controleert of Belgische wetten, decreten en ordonnanties in overeenstemming zijn met de Grondwet. Het oordeelt over schendingen van grondrechten en bevoegdheidsconflicten tussen bestuursniveaus [11](#page=11).
**Toepassingsvoorbeeld:** Het Hof kan een Vlaamse regeling over eerstelijnszorg vernietigen als deze te veel inbreuk maakt op een federale bevoegdheid, of een wet die enkel mannelijke artsen toelaat wegens schending van het gelijkheidsbeginsel [11](#page=11).
#### 3.2.4 Hof van Cassatie
Het Hof van Cassatie is het hoogste rechtscollege voor burgerlijke en strafrechtelijke zaken in België en controleert de correcte toepassing van de wet, niet de feiten. Als een lagere rechter een fout maakt in de interpretatie van de wet, kan het Hof dat vonnis vernietigen ("casseren") [11](#page=11) [12](#page=12).
**Voorbeeld in de gezondheidszorg:** Een arts die in cassatie gaat omdat hij meent dat het beroepsgeheim verkeerd werd geïnterpreteerd [12](#page=12).
#### 3.2.5 Raad van State
De Raad van State heeft een raadgevende functie (advies over wetsontwerpen) en een rechterlijke functie (geschillen over beslissingen van overheidsinstanties, bestuursrecht). In de gezondheidszorg kan de Raad van State oordelen over erkenningsbesluiten, beslissingen van administraties of disciplinaire maatregelen [12](#page=12).
**Voorbeeld:** Een arts wiens erkenning wordt ingetrokken, kan beroep aantekenen bij de Raad van State [12](#page=12).
#### 3.2.6 Feitenrechters en hoven van beroep
Dit zijn de gewone rechtbanken en hoven die over de feiten oordelen. De burgerlijke rechtbank behandelt schadeclaims, de strafrechtbank medische fouten met strafrechtelijk karakter, en het hof van beroep herbekijkt zaken volledig in tweede aanleg. Hun beslissingen vormen het grootste deel van de concrete rechtspraak die het gezondheidsrecht vormgeeft [12](#page=12).
| Rechtscollege | Niveau | Bevoegdheid |
| :-------------------------------- | :---------- | :------------------------------------------------ |
| Europees Hof voor de Rechten van de Mens (Straatsburg) | Internationaal | Toezicht op naleving EVRM |
| Europees Hof van Justitie (Luxemburg) | EU-niveau | Toepassing en interpretatie EU-recht |
| Grondwettelijk Hof | Nationaal | Toetsing van wetten aan Grondwet; bevoegdheidsconflicten |
| Hof van Cassatie | Nationaal | Controle op juiste toepassing van de wet |
| Raad van State | Nationaal | Geschillen over bestuurshandelingen; adviezen bij regelgeving |
| Feitenrechters (rechtbanken, hoven van beroep) | Nationaal | Beoordeling van feiten en schadegevallen |
### 3.3 Algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen zijn fundamentele, ongeschreven regels die deel uitmaken van het recht, zoals het recht op verdediging, het verbod van misbruik van recht, het gelijkheidsbeginsel en de plicht tot zorgvuldigheid [13](#page=13).
**Toepassing in de gezondheidszorg:** Het recht op geïnformeerde toestemming was reeds een algemeen rechtsbeginsel voor het in de wet patiëntenrechten werd gecodificeerd [13](#page=13).
### 3.4 De gewoonte
Gewoonterecht ontstaat wanneer een gedragsregel langdurig en algemeen wordt gevolgd, en men gelooft dat die regel juridisch verplicht is. In de gezondheidszorg is gewoonterecht zeldzamer [13](#page=13).
### 3.5 De rechtsleer (doctrine)
De rechtsleer of doctrine omvat de interpretaties en analyses van rechtsregels door juristen, academici en auteurs. Deze publicaties hebben geen bindende kracht, maar kunnen wel gezaghebbend zijn en helpen bij het duiden, bekritiseren of ontwikkelen van wetgeving en rechtspraak [13](#page=13).
### 3.6 Gezaghebbende adviezen en deontologische codes
Adviezen van officiële organen, zoals de Nationale Raad van de Orde der Artsen, het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, de Federale Commissie Patiëntenrechten en het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE), zijn niet bindend, maar hebben wel gezag. Ze helpen zorgverleners bij de interpretatie van regelgeving rond vertrouwelijke gegevens, medisch-ethische kwesties en taalgebruik in de zorgrelatie [14](#page=14).
# 4 Hiërarchie der normen
De hiërarchie der normen bepaalt de rangorde van rechtsregels, waarbij lagere normen nooit in strijd mogen zijn met hogere normen. Dit principe garandeert rechtszekerheid en consistentie [15](#page=15).
## 4.1 Supranationaal niveau
Dit is het hoogste niveau, bestaande uit internationale verdragen en Europese regelgeving [15](#page=15).
* **Verdragen:** Binden België als lidstaat en hebben vaak directe werking, zoals het EVRM of het Verdrag inzake biogeneeskunde [15](#page=15).
* **Europese richtlijnen en verordeningen:** Verordeningen zijn rechtstreeks toepasselijk, richtlijnen moeten nationaal worden omgezet [15](#page=15).
**Voorbeeld in de gezondheidszorg:** Richtlijn 2011/24/EU over grensoverschrijdende gezondheidszorg en Verordening Medische Hulpmiddelen (EU) 2017/745 [15](#page=15).
## 4.2 Nationaal niveau
Binnen België geldt een specifieke hiërarchie:
1. **Grondwet:** Staat bovenaan en bevat fundamentele rechten en bevoegdheidsverdelingen [15](#page=15).
2. **Wetten, decreten en ordonnanties:** Hebben dezelfde juridische waarde en gelden binnen hun bevoegdheidsdomein [16](#page=16).
3. **Uitvoeringsbesluiten:** Koninklijke besluiten (KB’s), besluiten van gemeenschaps- of gewestregeringen, en ministeriële besluiten (MB’s). Deze mogen niet strijdig zijn met hogere wetten [16](#page=16).
## 4.3 Deontologische en professionele normen
Deze staan onderaan de hiërarchie en zijn afkomstig van instanties zoals de Orde der Artsen. Hoewel geen formele wetten, hebben ze juridisch gewicht door mogelijke tuchtrechtelijke sancties en hun erkenning als uitdrukking van de "goede professionele praktijk" [16](#page=16).
**Voorbeeld:** Een arts die het beroepsgeheim schendt, overtreedt zowel het Strafwetboek als de Code van medische deontologie [16](#page=16).
## 4.4 Wat bij conflict tussen normen?
Bij conflicten tussen normen gelden drie principes:
1. **Lex superior derogat legi inferiori:** Een hogere norm heeft voorrang op een lagere [16](#page=16).
2. **Lex specialis derogat legi generali:** Een specifiekere regel gaat voor op een algemene regel [17](#page=17).
3. **Lex posterior derogat legi priori:** Een nieuwere regel gaat voor op een oudere, wanneer beide op hetzelfde niveau staan [17](#page=17).
## 4.5 De Belgische complexiteit
België is een federale staat met verschillende bestuursniveaus (federaal, gemeenschappen, gewesten), wat de hiërarchie complex maakt doordat niet alleen het niveau van de norm, maar ook de bevoegdheid een rol speelt [17](#page=17).
**Voorbeeld:** De federale overheid bepaalt wie "huisarts" mag zijn, terwijl Vlaanderen de organisatie van eerstelijnszorg regelt. Bij twijfel beslist het Grondwettelijk Hof [17](#page=17).
---
# Juridische denkkaders en kenmerken van de Belgische gezondheidszorg
Dit deel analyseert het gezondheidsrecht op microniveau (zorgrelatie), mesoniveau (organisatie) en macroniveau (systeem), en beschrijft de fundamentele kenmerken van het Belgische gezondheidszorgmodel.
### 4.1 Juridische denkkaders in het gezondheidsrecht
Het gezondheidsrecht omvat een breed domein, dat voor een beter overzicht wordt opgedeeld in drie juridische analyseeniveaus: micro-, meso- en macroniveau. Deze niveaus zijn onderling sterk verbonden; veranderingen op het ene niveau hebben gevolgen voor de andere [18](#page=18).
#### 4.1.1 Het microniveau: de zorgrelatie tussen patiënt en zorgverlener
Op het microniveau staat de individuele relatie tussen een patiënt en een zorgverlener centraal. De kernvragen betreffen de rechten en plichten van de patiënt, de verantwoordelijkheden van de zorgverlener, en de afhandeling van fouten of conflicten [18](#page=18).
**Rechtsbronnen op microniveau:**
* Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt (waarborgt o.a. kwaliteitsvolle zorg, vrije keuze, informatie, toestemming, inzage dossier) [18](#page=18).
* Wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (Kwaliteitswet) (verplicht zorgverleners te werken volgens minimale kwaliteitsvereisten) [18](#page=18).
* Wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (WUG) (bepaalt wie welke handelingen mag stellen) [18](#page=18).
* Koninklijk Besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen (regelt de deontologische organisatie van het beroep van arts) [18](#page=18).
* Bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (aansprakelijkheid) en het Strafwetboek (beroepsgeheim, strafbare feiten) spelen eveneens een rol [18](#page=18).
#### 4.1.2 Het mesoniveau: de organisatie van de zorg
Het mesoniveau focust op de organisatie, erkenning en werking van zorginstellingen zoals ziekenhuizen, woonzorgcentra, huisartsenkringen en eerstelijnszones. Vragen hierbij zijn onder andere hoe zorginstellingen worden erkend en gecontroleerd, wie verantwoordelijk is voor kwaliteit en veiligheid binnen een organisatie, en hoe samenwerkingsverbanden wettelijk worden geregeld [19](#page=19).
**Rechtsbronnen op mesoniveau:**
* Ziekenhuiswetgeving (federaal) (regelt structuur, erkenning, financiering van ziekenhuizen) [19](#page=19).
* Woonzorgdecreet (Vlaams) (13 maart 2009) [19](#page=19).
* Decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen (Vlaams) [19](#page=19).
* Besluiten van de Vlaamse Regering (bepalen concrete erkenningscriteria en programmatie van voorzieningen) [19](#page=19).
* GDPR en regels over gegevensbescherming [19](#page=19).
Beslissingen op mesoniveau hebben directe invloed op de zorgrelatie op microniveau, bijvoorbeeld door personeelsnormen die de zorgkwaliteit beïnvloeden [19](#page=19).
#### 4.1.3 Het macroniveau: het gezondheidszorgsysteem
Het macroniveau omvat het bestuurlijke en financiële kader van de gezondheidszorg, inclusief regelgeving over toegang tot zorg, financiering, solidariteit, ziekteverzekering en de bevoegdheidsverdeling tussen federale en gefedereerde entiteiten. Dit niveau stelt de randvoorwaarden vast waarbinnen zorgrelaties en zorgorganisaties functioneren [19](#page=19).
### 4.2 Kenmerken van de Belgische gezondheidszorg
Het Belgische gezondheidszorgmodel wordt gekenmerkt door een combinatie van principes die juridisch verankerd zijn en de structuur van toegang, organisatie en patiënt-zorgverlenerverhouding bepalen [20](#page=20).
#### 4.2.1 Verplichte en solidaire ziekteverzekering
Een fundamenteel kenmerk is de verplichte en solidaire ziekteverzekering. Iedere inwoner van België moet zich aansluiten bij een ziekenfonds, wat zorgt voor universele toegang tot medische zorg, ongeacht gezondheidstoestand of financiële draagkracht. De financiering steunt op solidariteit: gezonde personen dragen bij aan de zorgkosten van zieken (horizontale solidariteit), en hogere inkomens dragen meer bij dan lagere inkomens (verticale solidariteit). Dit weerspiegelt de erkenning van gezondheid als een collectief goed. De Wet op de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (14 juli 1994) regelt dit, met de Rijksdienst voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) die toeziet op de uitvoering [20](#page=20).
#### 4.2.2 Vrije keuze van zorgverlener en professionele autonomie
Het systeem garandeert de vrije keuze van zorgverlener door de patiënt en de professionele autonomie van de zorgverlener. Patiënten kunnen zelf hun arts, apotheker of ziekenhuis kiezen, zoals vastgelegd in de Wet betreffende de rechten van de patiënt. Zorgverleners genieten diagnostische en therapeutische vrijheid, gebaseerd op wetenschappelijke inzichten en professionele normen, beschermd door medische deontologie en de vrijheid van beroep. Dit dynamische evenwicht vereist wederzijds vertrouwen en impliceert juridische verantwoordelijkheid voor kwaliteitsvolle, zorgvuldige en transparante praktijkvoering [20](#page=20).
#### 4.2.3 Overleg en consensusvorming in het gezondheidsbeleid
De Belgische gezondheidszorg kent een traditie van sociaal overleg en consensusvorming tussen actoren. Het RIZIV is een belangrijk platform waar vertegenwoordigers van zorgverleners, ziekenfondsen en sociale partners onderhandelen over tarieven, terugbetalingsvoorwaarden en beleidsaanpassingen. Dit leidt tot nationale akkoorden die, indien niet geweigerd door minstens zestig procent van de artsen, algemeen verbindend worden verklaard. Geconventioneerde artsen verbinden zich tot het respecteren van de overeengekomen tarieven en ontvangen hiervoor voordelen. Dit model balanceert vrijheid en regulering, waarbij de overheid de spelregels bepaalt en beroepsgroepen via dialoog en zelfregulering invulling geven, wat aansluit bij participatieve governance [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 4.2.4 Toegankelijkheid en financiële bescherming
Het systeem waarborgt de toegankelijkheid van zorg voor iedereen, ongeacht inkomen of sociale status. Ondanks het remgeld (persoonlijke bijdrage patiënt), worden kwetsbare groepen beschermd door sociale correctiemechanismen. Het verhoogde tegemoetkomingsstatuut (voorheen voorkeurtarief) biedt steun aan personen met een laag inkomen, ouderen of chronisch zieken. De maximumfactuur limiteert de totale medische kosten voor gezinnen, waarna de ziekteverzekering de resterende kosten dekt. Deze waarborgen vloeien voort uit het grondrecht op toegankelijke en betaalbare gezondheidszorg (artikel 23 van de Grondwet) en illustreren de wisselwerking tussen sociaal beleid en gezondheidsrecht [21](#page=21).
#### 4.2.5 Financiering op basis van prestaties en evolutie naar geïntegreerde zorg
De Belgische zorgverlening wordt hoofdzakelijk gefinancierd via een fee-for-service model, waarbij zorgverleners betaald worden per uitgevoerde prestatie volgens de nomenclatuur. Dit stimuleert beschikbaarheid en activiteit, maar kan leiden tot overconsumptie en fragmentatie van zorg. Daarom worden alternatieve financieringsmodellen ontwikkeld, zoals forfaitaire vergoedingen voor multidisciplinaire praktijken of projectmatige financiering voor geïntegreerde zorgtrajecten. Deze modellen moedigen samenwerking aan tussen verschillende zorgverleners rond patiëntengroepen (bv. diabeteszorg, ouderenzorg). De overgang naar geïntegreerde zorg brengt nieuwe juridische vraagstukken met zich mee, zoals gegevensdeling, beroepsgeheim en verantwoordelijkheid binnen samenwerkingsverbanden, waarbij het gezondheidsrecht een evenwicht zoekt tussen samenwerking en vertrouwelijkheidsbescherming [21](#page=21).
#### 4.2.6 Kwaliteitsbewaking en toezicht
Kwaliteit is een kernwaarde in de Belgische gezondheidszorg. De federale Kwaliteitswet van 22 april 2019 verplicht zorgverleners tot het continu onderhouden van bekwaamheid en het baseren van praktijkvoering op actuele wetenschappelijke kennis. Vlaanderen vult dit aan met eigen kwaliteitsdecreten en inspectiemechanismen. De Orde der Artsen heeft een tuchtrechtelijke en ethische functie, ziet toe op de eer en waardigheid van het beroep en sanctioneert deontologische schendingen. Andere beroepsgroepen hebben vergelijkbare organen. Kwaliteit wordt bewaakt via een gelaagd systeem van wettelijke, administratieve en deontologische controle [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 4.2.7 Een voortdurende zoektocht naar evenwicht
De Belgische gezondheidszorg is continu gericht op het vinden van een balans tussen individuele vrijheid en collectieve verantwoordelijkheid, autonomie van de zorgverlener en juridische controle, en kwaliteit en betaalbaarheid. Deze spanning definieert het Belgische model als liberaal en solidair, vrij en gereguleerd, nationaal en regionaal. Het gezondheidsrecht dient als bindweefsel dat deze krachten samenbrengt en vertaalt in concrete regels en rechten [22](#page=22).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Gezondheidsrecht | Het geheel van rechtsregels dat de organisatie van de gezondheidszorg en de uitoefening van gezondheidszorgberoepen regelt, inclusief de rechten van patiënten en grenzen aan medisch handelen. |
| Recht | Bindende regels die door de overheid zijn vastgesteld en die vaak afdwingbaar zijn via sancties, zoals wetten over patiëntenrechten, beroepsgeheim en aansprakelijkheid. |
| Ethiek | Morele principes en waarden die bepalen wat goed of juist handelen is; deze zijn niet juridisch afdwingbaar maar wel fundamenteel voor professioneel en menselijk handelen. |
| Deontologie | Het geheel van beroepsregels dat het professioneel handelen van zorgverleners regelt, vastgelegd door beroepsorganen zoals de Orde der Artsen, en dat kan leiden tot tuchtrechtelijke sancties. |
| Wet (in brede zin) | Alle bindende normen die door een overheid zijn vastgesteld, inclusief wetten, decreten, ordonnanties en koninklijke besluiten, op internationaal, nationaal, gewest- of gemeenschapsniveau. |
| Rechtspraak | Het geheel van uitspraken van rechters die bestaande rechtsregels toepassen op concrete gevallen, wat leidt tot interpretaties die de praktijk van het recht verduidelijken. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele, ongeschreven regels die zo breed aanvaard zijn dat ze deel uitmaken van het recht, zoals het recht op verdediging, het verbod van misbruik van recht en het gelijkheidsbeginsel. |
| Hiërarchie der normen | De rangorde van rechtsregels die bepaalt welke regel voorrang krijgt bij conflicten, waarbij hogere normen, zoals internationale verdragen en grondwetten, voorrang hebben op lagere normen. |
| Microniveau | Het juridische analyseniveau dat focust op de individuele zorgrelatie tussen patiënt en zorgverlener, inclusief hun rechten en plichten. |
| Mesoniveau | Het juridische analyseniveau dat zich richt op de organisatie, erkenning en werking van zorginstellingen en voorzieningen, zoals ziekenhuizen en woonzorgcentra. |
| Macroniveau | Het juridische analyseniveau dat het bestuurlijke en financiële kader van de gezondheidszorg als geheel omvat, inclusief toegang tot zorg, financiering en solidariteit. |
| Solidaire ziekteverzekering | Een systeem waarbij alle ingezetenen verplicht bijdragen aan de zorgkosten, ongeacht hun persoonlijke gezondheid of financiële draagkracht, om zo de toegankelijkheid van zorg te garanderen. |
| Professionele autonomie | De vrijheid van zorgverleners om diagnoses te stellen en behandelingen te kiezen op basis van wetenschappelijke inzichten en professionele normen, beschermd door wetgeving en deontologie. |
Cover
kwalitatief onderzoek.pdf
Summary
# Wat is kwalitatief onderzoek?
Kwalitatief onderzoek richt zich op het rijk en diepgaand beschrijven van de ervaringen en betekenissen zoals die door deelnemers zelf worden beleefd binnen hun natuurlijke context [10](#page=10) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 1.1 Kenmerken en definitie van kwalitatief onderzoek
#### 1.1.1 Onderscheid met kwantitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek onderscheidt zich van kwantitatief onderzoek in zijn doel en benadering. Terwijl kwantitatief onderzoek zich richt op hoeveelheden en het reduceren van de realiteit tot meetbare variabelen, streeft kwalitatief onderzoek ernaar de realiteit zo rijk mogelijk te beschrijven. Het gaat niet zozeer om 'kwaliteit' in de zin van beter, maar om de eigenschappen en de aard van ervaringen, zowel positief als negatief [8](#page=8).
#### 1.1.2 Kern van de definitie
Een poging tot definitie, zoals geformuleerd door Sherman en Webb benadrukt dat kwalitatief onderzoek een directe betrokkenheid heeft bij de beleefde ervaring, zoals die 'geleefd', 'gevoeld' of 'ondergaan' wordt. Het centrale doel is het begrijpen van ervaringen zo dicht mogelijk bij hoe de deelnemers ze zelf ervaren of beleven [9](#page=9).
> **Tip:** Denk eraan dat de focus ligt op de 'kwaliteit' van de ervaringen, niet op een oordeel over 'beter' of 'slechter'.
### 1.2 Typische kenmerken van kwalitatief onderzoek
Ondanks de diversiteit aan types, tradities en benaderingen binnen kwalitatief onderzoek, zijn er gemeenschappelijke kenmerken die de methodologie definiëren [10](#page=10).
#### 1.2.1 Contextualisering
Een cruciaal kenmerk is contextualisering. Fenomenen worden onderzocht binnen de specifieke fysieke, sociale of culturele context waarin ze zich voordoen. Dit staat in contrast met een gecontroleerde laboratoriumomgeving, en richt zich op het begrijpen van processen binnen de alledaagse sociale werkelijkheid en natuurlijke omgevingen [10](#page=10).
#### 1.2.2 Nadruk op leefwereld en betekenisgeving
Kwalitatief onderzoek vertrekt vanuit de leefwereld van de betrokkenen. Er ligt een sterke nadruk op de subjectieve ervaringen en de betekenis die deelnemers aan hun ervaringen toekennen [10](#page=10).
#### 1.2.3 Niet-directieve waarneming en inleving
De onderzoeker hanteert een niet-directieve waarneming, wat betekent dat er minimale sturing vanuit de onderzoeker is. Dit vereist een zekere mate van inleving van de onderzoeker in de situatie van de deelnemers, waarbij de onderzoeker zich midden in de leefwereld van de betrokkenen probeert te plaatsen in plaats van zich afzijdig te houden [10](#page=10) [22](#page=22).
> **Example:** Een onderzoeker die de ervaringen van daklozen wil begrijpen, kan ervoor kiezen om tijd door te brengen in opvangcentra en de dagelijkse routines van de daklozen te observeren en hierover in gesprek te gaan, in plaats van alleen enquêtes af te nemen [22](#page=22).
---
# Verschil tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek
Dit deel van de studiehandleiding belicht het fundamentele onderscheid tussen kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden, hun respectievelijke doelen, settings, dataverzameling en analyse, en hun complementaire relatie in de wetenschappelijke praktijk.
### 2.1 Kwantitatief onderzoek
Kwantitatief onderzoek richt zich op het 'kwantificeren' van fenomenen, wat inhoudt dat er gemeten wordt met behulp van meetbare variabelen. Het maakt intensief gebruik van statistiek om cijfers, percentages, odds en correlatiecoëfficiënten te analyseren ten behoeve van hypothesetoetsing [5](#page=5).
#### 2.1.1 Beperkingen van kwantitatief onderzoek
Kwantitatief onderzoek vereist dat er al voldoende inzichten bestaan in een specifiek domein. Dit betekent dat men op voorhand mogelijke oorzaken moet kunnen bedenken, hypothesen moet kunnen formuleren, variabelen moet kunnen bepalen en het juiste onderzoeksdesign moet kiezen. Er moet bekend zijn wat er gemeten gaat worden en hoe, evenals welke factoren van belang zijn voor het onderzoek. Vaak is er een initiële 'exploratie' van de realiteit nodig om tot dergelijke ideeën te komen, zoals het geval was bij Semmelweis die de bevallingspositie, de afstand tussen bedden en de aanwezigheid van lijkvocht bij AIOS onderzocht. Daarnaast kan het moeilijk zijn om heel complexe en diverse problematiek volledig te vatten met kwantitatieve methoden, zoals de motivaties achter een verzoek tot euthanasie [7](#page=7).
> **Tip:** Kwantitatief onderzoek is bij uitstek geschikt wanneer de focus ligt op de frequentie van een fenomeen, de veralgemeenbaarheid ervan en de determinanten die hierbij een rol spelen. Denk aan vragen als: "Wat is de prevalentie van diabetes II bij mensen van Turkse origine?" of "In welke mate leidt rood vlees eten tot colonkanker?". Ook bij interesse in causaliteit, relaties, verschillen en voorspellingen, zoals de vraag of middel A een krachtiger bloeddrukverlager is dan middel B, is kwantitatief onderzoek aangewezen [12](#page=12).
### 2.2 Kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek richt zich niet op 'kwaliteit' in de zin van 'beter', maar op het rijkelijk en zo volledig mogelijk beschrijven van de realiteit met aandacht voor de eigenschappen, de aard en de ervaringen (zowel positief als negatief) van concepten. Het doel is om de realiteit zo rijk mogelijk te beschrijven, in tegenstelling tot kwantitatief onderzoek dat de realiteit reduceert tot hoeveelheden en percentages [8](#page=8).
#### 2.2.1 Wanneer kwalitatief onderzoek?
Kwalitatief onderzoek is bij uitstek geschikt voor het verkennen van nieuwe domeinen, zoals de ervaringen van mensen met het gebruik van een tablet bij het invullen van preventieve gezondheidsvragen. Het biedt inzicht in de beleving en ervaring van individuen, bijvoorbeeld hoe patiënten met huidkanker hun behandeling ervaren. Ook voor het exploreren van opvattingen, zoals hoe mensen denken dat ze griep krijgen, is kwalitatief onderzoek waardevol. Het is een krachtige methode om complexe fenomenen en processen te doorgronden, zoals de redenen waarom gezondheidswerkers migreren uit sub-Sahara Afrika. Tot slot is het een geschikte methode om nieuwe hypothesen te genereren, zoals de vraag waarom kinderen hun tanden niet poetsen [24](#page=24).
> **Voorbeeld:** Een typische kwalitatieve onderzoeksvraag is: "Wat zijn de redenen dat vrouwen niet deelnemen aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalsscreening?". Dit staat in contrast met een kwantitatieve vraag als: "Wat is de meest voorkomende leeftijd waarop colonkanker wordt vastgesteld?" [26](#page=26).
### 2.3 Samenvatting van de verschillen
| Kenmerk | Kwantitatief onderzoek | Kwalitatief onderzoek |
| :------------------- | :------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------- |
| **Doel** | Breedte, generaliseerbaarheid, testen van hypothesen, bewijzen | Diepgang, betekenis binnen context, genereren van hypothesen, begrijpen/betekenis |
| **Setting** | Onderzoekssetting (controleren voor context) | Natuurlijke setting |
| **Data** | Getallen | Narratieven, beelden, tekst... |
| **Sampling** | Probabilistisch | Gericht |
| **Analyse** | Statistiek, modellen | Iteratieve interpretatie |
| **Focus** | Objectiviteit | Subjectiviteit |
### 2.4 De complementaire relatie tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek
Kwantitatief en kwalitatief onderzoek staan niet tegenover elkaar, maar zijn juist complementair. De combinatie van beide methoden in onderzoek wordt 'mixed methods onderzoek' genoemd [15](#page=15).
#### 2.4.1 Kwalitatief onderzoek vóór kwantitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek kan nuttig zijn in de voorbereidende fase van kwantitatief onderzoek. Het kan helpen bij het ontwikkelen van hypothesen en theorieën, het operationaliseren van concepten, en het uittesten of valideren van vragenlijsten [15](#page=15).
#### 2.4.2 Kwalitatief onderzoek ná kwantitatief onderzoek
Na het uitvoeren van kwantitatief onderzoek kan kwalitatief onderzoek ingezet worden om gevonden verbanden tussen variabelen verder uit te diepen en beter te begrijpen [15](#page=15).
#### 2.4.3 Gelijktijdig kwantitatief en kwalitatief onderzoek
Beide methoden kunnen ook gelijktijdig worden ingezet om dezelfde vraag op verschillende manieren te beantwoorden [16](#page=16).
> **Voorbeeld:** Bij de crisis op de luchthaven van Kabul in 2021 kon men kwantitatief onderzoeken: "hoeveel vluchten, hoeveel ingangen, hoeveel mensen, hoeveel militairen etc. en de crowdcontrol". Kwalitatief kon men daarentegen "er tussenin gaan staan" en de getuigenissen van mensen verzamelen om de "echte noden" te achterhalen, zoals "veiligheidsgevoel, vertrappeling, honger, etc." [17](#page=17) .
> **Voorbeeld:** Een ander voorbeeld is de vraag: "hoe geslaagd was het feestje gisteren?". Kwantitatief kon dit gemeten worden door het "aantal aanwezigen, aantal liter bier gedronken, gemaakte winst, seismisch effect van dansen". Kwalitatief kon men kijken naar de "nieuwe vriendschap, nieuw lief, positieve post op Instagram, merci berichtjes aan organisator" – de subjectieve ervaring "in the eye of the beholder" [18](#page=18) [19](#page=19).
Kwalitatief onderzoek kan ook helpen bij het verklaren van gevonden verschillen. Bijvoorbeeld, een verschil in zorggebruik (operaties) tussen hoogopgeleiden en laagopgeleiden kan verklaard worden. Kwantitatief kunnen factoren zoals "betere health literacy, financiële situatie, sociale ondersteuning" meespelen. Kwalitatief kan men kijken naar "mondigheid tijdens consultatie (hiërarchisch denken)" en de "houding/boodschap arts (onbewust verschillende sturing)" [20](#page=20) [21](#page=21).
---
# Onderzoeksvragen in kwalitatief onderzoek
Dit gedeelte focust op de kenmerken van effectieve onderzoeksvragen binnen kwalitatief onderzoek, met speciale aandacht voor 'hoe'- en 'waarom'-vragen, en biedt voorbeelden van geschikte en minder geschikte formuleringen.
### 3.1 Wanneer kwalitatief onderzoek?
Kwalitatief onderzoek is bij uitstek geschikt voor situaties waarin men een nieuw domein wil exploreren, inzicht wil krijgen in de beleving of ervaring van mensen, opvattingen wil onderzoeken, complexe fenomenen en processen wil doorgronden, of nieuwe hypothesen wil genereren [24](#page=24).
**Voorbeelden van geschikte situaties voor kwalitatief onderzoek:**
* Het exploreren van het gebruik van een tablet bij het invullen van gezondheidsvragen [24](#page=24).
* Het begrijpen van de ervaringen van patiënten met huidkanker tijdens hun behandeling [24](#page=24).
* Het onderzoeken van de opvattingen van mensen over het ontstaan van griep [24](#page=24).
* Het analyseren van de redenen voor migratie van gezondheidswerkers uit sub-Sahara Afrika [24](#page=24).
* Het verklaren van het gedrag van kinderen dat resulteert in slechte mondhygiëne [24](#page=24).
### 3.2 Kenmerken van goede kwalitatieve onderzoeksvragen
Goede kwalitatieve onderzoeksvragen zijn vaak open en gericht op het ontrafelen van processen, ervaringen en motivaties. Ze maken veelal gebruik van 'hoe' of 'waarom' om de diepte van het onderwerp te exploreren [25](#page=25).
**Typische formuleringen voor kwalitatieve onderzoeksvragen:**
* Hoe ervaren mensen het gebruik van een tablet bij het invullen van preventieve gezondheidsvragen [25](#page=25)?
* Hoe denken mensen dat ze griep krijgen [25](#page=25)?
* Waarom migreren gezondheidswerkers uit sub-Sahara Afrika [25](#page=25)?
* Waarom passen huisartsen de richtlijn niet toe [25](#page=25)?
* Waarom poetsen kinderen hun tanden niet [25](#page=25)?
### 3.3 Onderscheid tussen kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksvragen
Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen onderzoeksvragen die zich lenen voor een kwalitatieve benadering en die welke beter geschikt zijn voor kwantitatieve methoden. Kwalitatieve vragen richten zich op de 'hoe' en 'waarom', terwijl kwantitatieve vragen vaak gaan over frequentie, aantallen of vergelijkingen.
**Voorbeeld van onderscheid:**
* **Kwalitatief:** Wat zijn de redenen dat vrouwen niet deelnemen aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalsscreening [26](#page=26)?
* **Kwantitatief:** Wat is de meest voorkomende leeftijd waarop colonkanker wordt vastgesteld [26](#page=26)?
### 3.4 Wat is geen goede onderzoeksvraag voor kwalitatief onderzoek?
Vragen die te gesloten zijn, die zich richten op het meten van frequenties of die een eenvoudige opsomming verwachten, zijn doorgaans minder geschikt voor kwalitatief onderzoek [27](#page=27).
**Voorbeelden van minder geschikte kwalitatieve onderzoeksvragen:**
* Welke zijn de oorzaken van decubitus? (Kan te breed zijn, 'oorzaken' kan ook kwantitatief geëxploreerd worden. Een betere kwalitatieve vraag zou kunnen zijn: "Hoe ervaren verpleegkundigen de preventie en behandeling van decubitus?") [27](#page=27).
* Wat zijn de redenen voor therapie-ontrouw? (Vergelijkbaar met de eerste; een meer kwalitatieve vraag zou kunnen zijn: "Hoe beleven patiënten de therapietrouw?") [27](#page=27).
* Hoe groot is de kennis over anticonceptie bij 18-jarigen? Dit is duidelijk een kwantitatieve vraag gericht op het meten van kennisniveau [27](#page=27).
* Wat betekent een overlijden voor medebewoners in een woonzorgcentrum? Dit is een goede kwalitatieve vraag die de beleving centraal stelt [27](#page=27).
* Hoe is het om te leven met een bipolaire stoornis? Dit is een uitstekende kwalitatieve vraag die de subjectieve ervaring bevraagt [27](#page=27).
* Hoe beleven studenten vroedkunde hun eerste begeleiding van een bevalling? Dit is een goede kwalitatieve vraag gericht op de ervaring [27](#page=27).
* Welk beeld hebben psychologen over verpleegkundigen? Dit is een goede kwalitatieve vraag die opvattingen onderzoekt [27](#page=27).
* Hoe komt het dat mensen (on)gezond eten? Dit is een goede kwalitatieve vraag die motivaties en processen onderzoekt [27](#page=27).
* Welke zijn de redenen waarom mensen geen gordel dragen in de auto? Dit is een goede kwalitatieve vraag die motivaties verkent [27](#page=27).
* Hoe komt het dat jongeren tussen 13 en 16 jaar geen fietshelm dragen? Dit is een goede kwalitatieve vraag die de redenen achter gedrag onderzoekt [27](#page=27).
**Tip:** Een goede kwalitatieve onderzoeksvraag nodigt uit tot exploratie en diepgang, en stelt het 'hoe' of 'waarom' centraal om de subjectieve ervaring, het proces of de motivatie te achterhalen [25](#page=25).
### 3.5 Praktische voorbeelden van het formuleren van kwalitatieve onderzoeksvragen
Het omzetten van een observatie of een gesignaleerd probleem naar een geschikte kwalitatieve onderzoeksvraag vereist oefening. Hieronder enkele voorbeelden:
**Voorbeeld 1: Voorschrijfgedrag van huisartsen**
* **Observatie:** Uit voorschrijfgedrag van huisartsen bleek dat ze in een aantal gevallen antibiotica voorschreven voor virale infecties [28](#page=28).
* **Mogelijke kwalitatieve onderzoeksvragen:**
* Waarom vragen patiënten antibiotica voor virale infecties [29](#page=29)?
* Waarom schrijven huisartsen antibiotica voor virale infecties voor [29](#page=29)?
* **Mogelijke antwoorden/inzichten die hieruit kunnen voortkomen:** Geruststellen van de patiënt, preventieve maatregelen bij verminderde weerstand, misvattingen bij patiënten die de arts niet durft te corrigeren [30](#page=30).
**Voorbeeld 2: Leven met Retinitis Pigmentosa**
* **Observatie:** Retinitis pigmentosa is een ernstige oogziekte die een aanzienlijke impact kan hebben op iemands leven [31](#page=31).
* **Mogelijke kwalitatieve onderzoeksvragen:**
* Hoe ervaren mensen het leven met Retinitis Pigmentosa [32](#page=32)?
* Welke ondersteuningsnoden hebben mensen met Retinitis Pigmentosa [32](#page=32)?
**Voorbeeld 3: Patiënten die niet opdagen voor consultaties**
* **Observatie:** In bepaalde psychiatrische praktijken kwamen patiënten geregeld niet opdagen voor hun consultatie [33](#page=33).
* **Mogelijke kwalitatieve onderzoeksvragen:**
* Wat zijn redenen waarom patiënten niet opdagen voor hun consultaties [34](#page=34)?
* **Mogelijke antwoorden/inzichten die hieruit kunnen voortkomen:** Gevoelens van afwijzing ('uitgekafferd'), geen meerwaarde zien in de consultatie, problemen met de administratie, financiële problemen [35](#page=35).
> **Tip:** Begin met een duidelijke observatie of een probleemstelling. Vraag vervolgens systematisch "waarom" of "hoe" om de diepere lagen van het fenomeen te ontsluiten. Verfijn de vraag om deze specifiek en onderzoekbaar te maken binnen een kwalitatief kader.
> **Example:** Stel, je observeert dat veel studenten laat op de avond nog studeren voor een belangrijk examen. Een mogelijke kwantitatieve vraag zou kunnen zijn: "Hoeveel uur studeren studenten gemiddeld de avond voor een examen?". Een kwalitatieve vraag zou daarentegen kunnen zijn: "Hoe ervaren studenten de druk en het uitstelgedrag tijdens de examenperiode?" of "Welke strategieën hanteren studenten om met de stress van examens om te gaan, en waarom kiezen ze voor late-avondstudie?". Deze laatste vragen nodigen uit tot het exploreren van gevoelens, motivaties en processen.
---
# Dataverzameling en -analyse bij kwalitatief onderzoek
Kwalitatief onderzoek maakt gebruik van diverse methoden voor dataverzameling, zoals interviews, focusgroepen, observaties en documentanalyse, gevolgd door een iteratief proces van data-analyse, voornamelijk bestaande uit coderen [36](#page=36) [37](#page=37).
### 4.1 Dataverzameling bij kwalitatief onderzoek
Kwalitatieve dataverzameling omvat verschillende methoden die erop gericht zijn diepgaand inzicht te verkrijgen in fenomenen [37](#page=37).
#### 4.1.1 Interview en focusgroep
Interviews en focusgroepen zijn methoden waarbij verbale data worden verzameld door middel van gesprekken [38](#page=38).
##### 4.1.1.1 Verschillende vormen van interviews
De vormen van interviews variëren op basis van het aantal geïnterviewden per sessie en de mate van structuur [38](#page=38) [43](#page=43).
* **Focusgroep:** Een groepsgesprek met 4 tot 10 deelnemers onder leiding van een onderzoeker, dat doorgaans 1 tot 2 uur duurt. Het doel is om kennis, percepties en ervaringen van deelnemers te delen, waarbij deelnemers elkaar stimuleren en op ideeën brengen. Een voorbeeld is het delen van ervaringen rond COVID-triage op de spoedafdeling en het zoeken naar verbeteringen [40](#page=40).
* **Moeilijkheden bij focusgroepen:** Focusgroepen zijn moeilijker te organiseren dan individuele interviews, vereisen goede audioapparatuur en akoestiek, bieden minder controle over het gesprek, en kunnen beïnvloed worden door de moderator of sociale druk. Ze zijn ook niet geschikt voor alle onderwerpen (bv. gevoelige thema's) of alle participanten (bv. introverte personen) [41](#page=41).
* **Keuze tussen interviews en focusgroepen:** De keuze hangt af van de onderzoeksvraag. Focusgroepen zijn effectief voor het verzamelen van bredere perspectieven, terwijl individuele interviews geschikt zijn voor diepgaande exploratie van persoonlijke ervaringen, zeker bij gevoelige onderwerpen [42](#page=42).
##### 4.1.1.2 Mate van structuur in interviews
* **Semi-gestructureerd interview:** Ook wel een "geleide conversatie" genoemd. De onderzoeker hanteert een topiclijst met thema's die aan bod moeten komen, maar blijft flexibel. Deze methode maakt gebruik van hoofdvragen en prompts (bijvragen) om het gesprek gaande te houden of aan te vullen [45](#page=45) [47](#page=47).
> **Voorbeeld:** Een topiclijst voor een onderzoek naar de transitie van MUCO-patiënten van pediatrische naar volwassenenzorg zou vragen kunnen bevatten over hoe de transitie verliep, wat goed en minder goed ging, en de verschillen tussen pediatrische en volwassenenzorg [48](#page=48).
* **Diepte-interview:** Hierbij neemt de respondent de onderzoeker mee in zijn of haar verhaal in een open veld zonder grenzen, met focus op het thema. De onderzoeker begeleidt de respondent bij het verkennen van het onderwerp [45](#page=45).
> **Voorbeeld:** Een diepte-interview over het leven met retinitis pigmentosa zou kunnen starten met de vraag hoe de respondent het leven met deze aandoening ervaart [46](#page=46).
#### 4.1.2 Vragenlijsten met open vragen
Vragenlijsten met open vragen laten respondenten antwoorden in hun eigen woorden, zonder vooraf bepaalde antwoordopties [50](#page=50).
* **Kenmerken:** Open vragen zijn nuttig voor het exploreren van specifieke ervaringen of redenen [50](#page=50).
> **Voorbeeld:** "Wat was voor u het moeilijkste moment/periode tijdens uw verblijf in een therapeutische gemeenschap?" of "Wat was voor u de voornaamste reden om dr. X als uw vaste huisarts te kiezen?" [50](#page=50).
* **Mixed methods:** Soms worden vragenlijsten met open vragen gecombineerd met gesloten vragen in een mixed-methods aanpak [50](#page=50).
> **Voorbeeld:** Een vraag over gebruiksvriendelijkheid van een tablet kan bestaan uit een score op een schaal van 1 tot 10, gevolgd door een open vraag naar specifieke niet-gebruiksvriendelijke aspecten [50](#page=50).
#### 4.1.3 Observatie
Observatie houdt in het gestructureerd observeren van dagelijkse fenomenen in een natuurlijke setting om "echte" ervaringen te bestuderen [52](#page=52).
* **Vormen:** Observatie kan variëren in mate van directheid en participatie van de observator [52](#page=52).
* **Hawthorne-effect:** Het effect waarbij respondenten hun gedrag aanpassen omdat ze weten dat ze worden onderzocht. Dit benadrukt het belang van het erkennen van de invloed van de onderzoeker op de observatie [54](#page=54).
* **Moeilijkheden bij observatie:** Toegang krijgen tot de setting en het opbouwen/bewaren van een vertrouwensband zijn cruciale uitdagingen. Observatie is een intensief proces dat alertheid vereist en het bewaken van de balans tussen betrokkenheid en afstand. De rol van de observator is kritisch; men moet alert zijn voor eigen observatiegewoontes, de eigen invloed inschatten, en zo onopvallend mogelijk zijn. Ethische kwesties, zoals het bewaken van grenzen en confidentialiteit, zijn eveneens belangrijk [57](#page=57).
#### 4.1.4 Documentanalyse
Documentanalyse omvat het bestuderen van diverse soorten documenten, zoals teksten, foto's, filmfragmenten, dagboeken, beleidsdocumenten, websites, en audiovisueel materiaal [37](#page=37) [58](#page=58).
* **Voorbeelden van documentanalyse:** Het analyseren van instellingsbeleid rond vrijwilligers, informatie over palliatieve zorg op websites, of adviezen van ethische commissies [59](#page=59).
* **Voorbeelden van audiovisuele analyse:** Het analyseren van opnames van consultaties, audiofragmenten van 112-oproepen, videoboodschappen van patiënten, of het gebruik van photovoice waarbij patiënten hun wereld in beeld brengen met foto's [60](#page=60).
#### 4.1.5 Rekruteren van deelnemers
Bij kwalitatief onderzoek is het doel niet representativiteit in statistische zin, maar eerder het bereiken van breedte (heterogeniteit van deelnemers) en diepte (deelnemers met intieme kennis van het onderwerp). Dit gebeurt via doelbewuste of gerichte selectie (purposive sampling). Het aantal deelnemers staat niet op voorhand vast; het stopt wanneer saturatie is bereikt, wat betekent dat er geen nieuwe informatie meer wordt verkregen uit de data [61](#page=61).
### 4.2 Data-analyse bij kwalitatief onderzoek
Data-analyse bij kwalitatief onderzoek is een iteratief en cyclisch proces [62](#page=62) [63](#page=63).
#### 4.2.1 Het proces van data-analyse
Het proces omvat doorgaans de volgende stappen [63](#page=63):
1. **Lezen (en herlezen):** Grondige bestudering van transcripten, veldnota's en documenten [63](#page=63).
2. **Coderen:** Het structureren van de data in codes die relevant zijn voor de onderzoeksvraag. Dit kan data-gedreven (inductief) of theorie-gedreven (deductief) zijn [63](#page=63).
#### 4.2.2 Coderen
Coderen is het organiseren van data in "stukjes" (codes) die op elkaar lijken of een gemeenschappelijke eigenschap delen die relevant is voor de analyse. Een code is een woord of uitdrukking die de essentie, samenvatting of een specifiek kenmerk van een onderdeel van de data beschrijft. Codes worden uiteindelijk georganiseerd tot een codestructuur [64](#page=64).
* **Voorbeelden van codes:** Afhankelijk van de onderzoeksvraag kunnen codes bijvoorbeeld "reden" zijn (bv. 'expliciete vraag van patiënt', 'geruststelling patiënt', 'preventief' bij antibiotica voorschrijfgedrag); "ervaring" (bv. 'hulpeloosheid', 'TV kijken bijna onmogelijk' bij leven met een oogziekte); of "barrière" (bv. 'te weinig info', 'geen opvolging' bij therapietrouw) [65](#page=65).
#### 4.2.3 Fasen van coderen
Coderen kan in verschillende fasen verlopen [67](#page=67):
1. **Datareductie (Open coderen):** Data worden opgedeeld in kleinere eenheden waaraan labels of namen (codes) worden toegekend [67](#page=67).
> **Illustratie:** In het fragment over mantelzorgers van dementerenden, kunnen activiteiten zoals "dansen" en "bowlen" beschrijvend gecodeerd worden [69](#page=69) [70](#page=70).
2. **Codes organiseren (Axiaal coderen):** Losse codes worden verbonden tot een geheel en concepten worden gevormd en uitgewerkt [67](#page=67).
> **Illustratie:** De beschrijvende codes (dansen, bowlen, optreden, autorit) kunnen gecategoriseerd worden in 'stopgezette activiteiten' (dansen, bowlen) en 'nieuwe activiteiten' (optreden, autorit) [71](#page=71).
3. **Concepten verbinden (Selectief coderen):** Concepten worden met elkaar verbonden om theorievorming te bewerkstelligen [67](#page=67).
> **Tip:** Coderen kan ook "tussen de lijnen" door gebeuren, waarbij men indirecte betekenissen of veranderende relaties identificeert, zoals de veranderende relatie tussen mantelzorger en demente persoon. De initiële relatie als koppel voor activiteiten wordt een nieuwe relatie als verzorger/begeleider [72](#page=72) [73](#page=73) [74](#page=74).
#### 4.2.4 Computerprogramma's voor data-analyse
Hulpmiddelen zoals MaxQDA of QualiCoder kunnen helpen bij het organiseren van data en codes, maar het coderen zelf blijft een taak van de onderzoeker [68](#page=68).
#### 4.2.5 Deductief coderen
Naast inductief coderen (van data naar theorie), kan men ook vertrekken vanuit een bestaande theorie of theoretische concepten om de data te coderen. Dit wordt deductief coderen genoemd [75](#page=75).
> **Voorbeeld:** Bij het bestuderen van medische besluitvorming kan men theorieën over besluitvormingsmodellen (bv. paternalistisch, shared decision making) als startpunt nemen [75](#page=75).
---
# Kwaliteitsbewaking in kwalitatief onderzoek
Dit onderwerp belicht cruciale criteria en methoden die worden ingezet om de kwaliteit van kwalitatief onderzoek te waarborgen, met specifieke aandacht voor 'thick description', triangulatie, reflexiviteit, respondent validatie en deviant case analysis [76](#page=76).
### 5.1 Criteria voor kwaliteitsbewaking
Verschillende strategieën kunnen worden toegepast om de betrouwbaarheid en geldigheid van kwalitatief onderzoek te versterken [76](#page=76).
#### 5.1.1 "Thick description" als kwaliteitscriterium
"Thick description" (dichte beschrijving) dient als een belangrijk kwaliteitscriterium bij het rapporteren van kwalitatief onderzoek. Dit houdt in [77](#page=77):
* **Nauwkeurige beschrijving van probleemstelling en onderzoeksvraag**: De context en het doel van het onderzoek moeten helder worden uiteengezet [77](#page=77).
* **Beschrijven van de gebruikte methode**: Dit omvat de selectie van participanten, de dataverzamelingstechnieken en het proces van data-analyse [77](#page=77).
* **Presenteren van de bevindingen**: De hoofdthema's en concepten moeten duidelijk worden weergegeven en geïllustreerd met directe citaten van respondenten of andere relevante voorbeelden [77](#page=77).
> **Tip:** Een "thick description" stelt de lezer in staat om de bevindingen te beoordelen, de context te begrijpen en de resultaten te generaliseren naar vergelijkbare situaties.
#### 5.1.2 Triangulatie
Triangulatie verwijst naar het gebruik van verschillende 'bronnen' of 'kanalen' om tot een conclusie te komen, ter mitigatie van mogelijke inherente biases in individuele studies. Dit principe is vergelijkbaar met het concept van 'confirmatie' binnen de wetenschap. Er zijn verschillende vormen van triangulatie [78](#page=78):
* **Data source triangulation**: Hierbij worden gegevens verzameld uit diverse bronnen. Een voorbeeld is het uitvoeren van interviews bij zowel hulpverleners als patiënten om verschillende stakeholderperspectieven te verkrijgen [79](#page=79).
* **Investigator/researcher triangulation**: Dit houdt in dat meerdere onderzoekers betrokken zijn bij het analyseproces, bijvoorbeeld door twee codeurs te laten werken ('vier-ogen principe') of door de codestructuur te laten controleren door mede-onderzoekers [79](#page=79).
* **Method triangulation**: Hierbij worden verschillende onderzoeksmethoden gebruikt om data te verzamelen. Voorbeelden zijn het combineren van observaties, interviews en documentanalyse binnen één onderzoek [79](#page=79).
> **Voorbeeld:** Een onderzoek naar de ervaringen van patiënten met een chronische ziekte kan triangulatie toepassen door interviews met patiënten, observaties van hun dagelijkse routines en analyse van hun medische dossiers.
#### 5.1.3 Reflexiviteit
Reflexiviteit, ook wel aangeduid als "check yourself", is een proces van reflectie op mogelijke biases die verband houden met de onderzoeker. Dit omvat [80](#page=80):
* **Sociale achtergrond**: De maatschappelijke positie en achtergrond van de onderzoeker [80](#page=80).
* **Ervaring**: Eerdere persoonlijke ervaringen die relevant kunnen zijn voor het onderzoeksonderwerp [80](#page=80).
* **Persoonlijke kenmerken**: Factoren zoals geslacht, leeftijd, culturele achtergrond [80](#page=80).
* **Eigen ideeën/vooroordelen/wereldbeeld**: De persoonlijke opvattingen en overtuigingen van de onderzoeker [80](#page=80).
* **Intersubjectieve reflectie**: Een kritische blik op de interactie tussen de onderzoeker en de respondenten [80](#page=80).
> **Voorbeeld:** Bij onderzoek naar euthanasie, waarbij de onderzoeker mogelijk sterke pro- of contra-standpunten heeft, is het essentieel om deze mogelijke bias te erkennen en te reflecteren op hoe dit de dataverzameling en analyse kan beïnvloeden [80](#page=80).
#### 5.1.4 Respondent validation / "member checking"
Respondent validation, ook wel bekend als "member checking", houdt in dat de verzamelde resultaten worden voorgelegd aan de deelnemers van het onderzoek. Dit proces stelt de onderzoeker in staat om te controleren of de deelnemers zich herkennen in de gepresenteerde bevindingen. Het biedt een kans voor correctie en verfijning van de interpretaties [81](#page=81).
#### 5.1.5 Deviant case analysis
Deviant case analysis is een methode waarbij bewust 'afwijkende respondenten' worden geïncludeerd en intensief worden geanalyseerd. Dit helpt om de grenzen van de vastgestelde patronen te onderzoeken en om een completer beeld te krijgen van de variatie binnen de data. Door deze uitzonderingen te bestuderen, kan de geldigheid van de algemene bevindingen worden versterkt en kunnen nieuwe inzichten worden verkregen [82](#page=82).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kwalitatief onderzoek | Onderzoek dat gericht is op het beschrijven van de aard en eigenschappen van fenomenen, met de nadruk op het begrijpen van ervaringen, betekenissen en processen binnen de natuurlijke context. |
| Kwantitatief onderzoek | Onderzoek dat zich richt op het meten van variabelen en het toetsen van hypothesen met behulp van statistische methoden om omvang, frequentie en verbanden te kwantificeren. |
| Exploreren van een nieuw domein | De eerste fase van onderzoek waarbij men probeert een onbekend of weinig bestudeerd onderwerp te begrijpen, vaak met behulp van kwalitatieve methoden om nieuwe ideeën en hypothesen te genereren. |
| Genereren van nieuwe hypothesen | Het formuleren van voorlopige verklaringen of voorspellingen die voortkomen uit observaties of verkennend onderzoek, met het doel deze later te toetsen. |
| Beleving/ervaring | De subjectieve perceptie en het gevoelsmatige begrip van een individu ten aanzien van een bepaald fenomeen of situatie. |
| Complexe fenomenen en processen | Situaties of gebeurtenissen die veel onderling samenhangende factoren bevatten en waarvan de dynamiek moeilijk volledig te vatten is met enkel kwantitatieve methoden. |
| Onderzoeksvraag | De centrale vraag die een onderzoek tracht te beantwoorden, bepalend voor de methodologie, dataverzameling en analyse. |
| Focusgroep | Een groepsgesprek geleid door een onderzoeker met een klein aantal deelnemers (meestal 4-10) om gezamenlijke perspectieven, ervaringen en ideeën te verzamelen en te stimuleren. |
| Interview | Een gesprek tussen een onderzoeker en een of meerdere deelnemers om informatie te verzamelen over hun ervaringen, meningen of kennis. |
| Semi-gestructureerd interview | Een interviewvorm waarbij de onderzoeker een topiclijst of lijst met thema"s gebruikt, maar flexibel omgaat met de volgorde en de formulering van vragen om een dieper inzicht te verkrijgen. |
| Diepte-interview | Een interviewvorm die gericht is op het grondig verkennen van de ervaringen, gevoelens en gedachten van een individu over een specifiek onderwerp, waarbij de respondent de leiding neemt in het gesprek. |
| Observatie | Het systematisch waarnemen en registreren van gedrag, gebeurtenissen of situaties in een natuurlijke setting om inzichten te verkrijgen. |
| Documentatie | Het analyseren van bestaande teksten, beelden, audio- of videomateriaal om informatie te verzamelen en te interpreteren voor onderzoek. |
| Coderen | Het proces van het structureren van kwalitatieve data door het toekennen van labels (codes) aan fragmenten van tekst of andere data-eenheden, die de essentie of een kenmerk van de data samenvatten. |
| Datareductie | Het proces waarbij ruwe kwalitatieve data wordt opgedeeld in kleinere, behapbare eenheden die vervolgens worden georganiseerd en samengevat. |
| Axiaal coderen | Het organiseren en verbinden van losse codes tot bredere categorieën of concepten, om structuur aan te brengen in de data. |
| Selectief coderen | Het verbinden van de belangrijkste concepten om een overkoepelende theorie of structuur te vormen, vaak gericht op de centrale thematiek van het onderzoek. |
| Inductieve analyse | Een onderzoeksbenadering waarbij theorieën en concepten worden ontwikkeld op basis van de verzamelde data, zonder vooraf opgestelde hypothesen. |
| Deductieve analyse | Een onderzoeksbenadering waarbij een bestaande theorie of concepten worden gebruikt om de verzamelde data te analyseren en te interpreteren. |
| Thick description | Een gedetailleerde en rijke beschrijving van de context, de deelnemers en de observaties binnen kwalitatief onderzoek, die essentieel is voor het begrijpen van de bevindingen. |
| Triangulatie | Het gebruik van meerdere methoden, bronnen, onderzoekers of theorieën om een fenomeen te onderzoeken, ter verhoging van de betrouwbaarheid en validiteit van de bevindingen. |
| Reflexiviteit | Het kritisch reflecteren door de onderzoeker op zijn of haar eigen achtergrond, aannames, vooroordelen en invloed op het onderzoeksproces en de resultaten. |
| Respondent validation (member checking) | Het voorleggen van onderzoeksresultaten aan de deelnemers om te verifiëren of de bevindingen hun ervaringen accuraat weerspiegelen. |
Cover
MEV.pdf
Summary
# Basisprincipes van verpleegkundige zorg
Dit onderdeel behandelt de acht basisprincipes die de kern vormen van kwaliteitsvolle en veilige verpleegkundige zorg, zoals hygiëne, asepsis, veiligheid, comfort en ergonomie [16](#page=16).
### 1.1 Bepaling en belang van basisprincipes
Basisprincipes zijn acht fundamentele principes, gebaseerd op theoretische inzichten, die bij elke verpleegkundige interventie maximaal gerespecteerd moeten worden. Het kennen en toepassen ervan is essentieel voor het bieden van veilige, doordachte en efficiënte zorg, zowel tijdens stages als in de beroepspraktijk. Ze stellen verpleegkundigen in staat routinetaken vlotter uit te voeren en hun aandacht te richten op de zorgontvanger. Kritisch denken en de flexibiliteit om van standaardprocedures af te wijken in complexe situaties vormen de basis voor professionele, flexibele en persoonsgerichte zorg [17](#page=17).
#### 1.1.1 Leerdoelen
Na het bestuderen van dit onderdeel kan de student:
* Alle basisprincipes opsommen en illustreren met concrete voorbeelden [16](#page=16).
* Weergeven wat de basisprincipes inhouden en wat hun doel is [16](#page=16).
* Bij elke (nieuwe) verpleegkundige interventie zelfstandig creatieve keuzes maken, onderbouwd door de basisprincipes [16](#page=16).
* Vanuit de basisprincipes verantwoorden waarom bepaalde keuzes gemaakt worden en hoe deze kunnen evolueren naargelang de veranderende situatie van de zorgontvanger [16](#page=16).
* Argumenteren dat basisprincipes in elke verpleeginterventie vervat zitten [16](#page=16).
* De basisprincipes toepassen tijdens de uitvoering van elke verpleegkundige vaardigheid [16](#page=16).
* De basisprincipes gebruiken om een uitgevoerde vaardigheid te evalueren [16](#page=16).
* Prioriteit geven aan bepaalde basisprincipes, dit verantwoorden en concreet illustreren [16](#page=16).
#### 1.1.2 Overzicht van de basisprincipes
Bij elke verpleegkundige interventie worden de volgende acht basisprincipes toegepast. Ze kunnen algemeen (voor elke handeling) of specifiek (afhankelijk van de handeling) zijn. De volgorde hieronder geeft meestal de prioriteit weer, maar de situatie kan een andere volgorde vereisen [17](#page=17).
* Hygiëne en asepsis [17](#page=17).
* Veiligheid van de zorgontvanger / deskundig werken [17](#page=17).
* Beleving van de zorgontvanger [17](#page=17).
* Zelfzorg en inspraak [17](#page=17).
* Comfort [17](#page=17).
* Ergonomie [17](#page=17).
* Economie [17](#page=17).
* Ecologie [17](#page=17).
> **Tip:** De volgorde van prioriteit kan variëren afhankelijk van de specifieke zorgontvanger en de situatie. Zo kan bij een terminale zorgontvanger de beleving belangrijker zijn dan strikte hygiëne [17](#page=17).
### 1.2 Hygiëne en asepsis
Hygiëne is een basisvoorwaarde in de zorgsector, aangezien infecties een voortdurende bedreiging vormen, vooral voor verzwakte zorgontvangers. Het risico is groter in instellingen zoals ziekenhuizen en woonzorgcentra door intensieve behandelingen en open toegangspoorten voor kiemen (wonden, katheters, sondes). Infectiepreventie is een essentieel onderdeel van kwaliteitsvolle zorg [18](#page=18).
#### 1.2.1 Doel van hygiëne en asepsis
De hoofddoelen zijn het vermijden van zelfbesmetting (auto-infectie) en kruisinfectie (overdracht van ziekteverwekkers tussen personen). Het bewustzijn rond infectieverspreiding, zoals versterkt door de COVID-19-pandemie, benadrukt het belang van handhygiëne, afstand houden, beschermingsmateriaal en ventilatie [18](#page=18).
#### 1.2.2 Culturele aspecten en individuele verschillen
Hygiëne is deels cultureel bepaald en hangt af van achtergrond, overtuiging en gewoontes. Wat als "proper" wordt beschouwd, kan verschillen. Dit uit zich bijvoorbeeld in de manier van wassen (water vs. toiletpapier), deelname van familie aan de zorg (zeker intieme zorg), de wens om verzorgd te worden door hetzelfde geslacht om religieuze redenen, of het gebruik van alternatieve verzorgingsmiddelen. Verschillen in de frequentie en betekenis van persoonlijke hygiëne bestaan ook. Een open houding en respectvolle communicatie zijn cruciaal [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 1.2.3 Praktische richtlijnen voor hygiënisch werken
Studenten en zorgverleners nemen standaardgewoontes aan om veilig en professioneel te werken [19](#page=19):
* **Verzorgd voorkomen:** Propere werkkledij, opgestoken haar, korte nagels zonder lak of kunstnagels, geen sieraden aan handen of polsen [19](#page=19).
* **Handhygiëne:** Wassen of ontsmetten van handen vóór en ná elk contact met een zorgontvanger, bij het aan- en uittrekken van handschoenen, en na toiletbezoek [19](#page=19).
* **Gebruik van handschoenen:** Bij risico op contact met lichaamsvochten, wondvocht, bloed of slijmvliezen, maar niet als vervanging van handhygiëne [19](#page=19).
* **Werkrichting:** Altijd van proper naar vuil werken (bv. gezicht -> bovenlichaam -> intieme zones; niet-geïnfecteerde wonden -> geïnfecteerde wonden) [19](#page=19).
* **Materiaalgebruik:** Veilig gebruik van materiaal (vervaldata, steriele verpakkingen, scheiding proper/vuil) [19](#page=19).
* **Afvalverwerking:** Gebruikt materiaal onmiddellijk weggooien in de juiste vuilnisbakken of containers [19](#page=19).
* **Isolatie en beschermingskledij:** Volgen van richtlijnen bij cliënten met besmettelijke aandoeningen [19](#page=19).
* **Ontsmetting:** Oppervlakken, hulpmiddelen en herbruikbaar materiaal ontsmetten volgens voorschriften, met aandacht voor dosering en inwerktijd [19](#page=19).
* **Alertheid bij open toegangspoorten:** Extra waakzaamheid bij open wonden, sondes, katheters of drains om contact met besmettingsbronnen te vermijden, ook indirect (handgrepen, bedrails, telefoons) [19](#page=19).
> **Tip:** Hygiënisch werken is een kwestie van logisch en professioneel nadenken over hoe besmetting voorkomen kan worden, in plaats van enkel regeltjes af te vinken. Dit ontwikkelt een automatische "zorgreflex" [19](#page=19).
### 1.3 Veiligheid van de zorgontvanger verzekeren – deskundig werken
Veiligheid is een kerntaak van elke zorgverlener, gericht op het beschermen van de zorgontvanger tegen fysieke, psychische en sociale risico's. Onzorgvuldige zorg kan leiden tot angst, verwarring of verlies van privacy [19](#page=19).
#### 1.3.1 Voorbereiding
Veilig werken begint met een grondige voorbereiding, waarbij alle beschikbare informatie over de zorgontvanger wordt verzameld via het elektronisch patiëntendossier, overdrachten, gesprekken met collega's, mantelzorgers en de zorgontvanger zelf. Onvoldoende informatie vergroot de kans op fouten en kan onbedoeld gedrag veroorzaken dat angst of verwarring uitlokt [20](#page=20).
#### 1.3.2 Kennis en inzicht
Kennis van ziektebeelden, behandelingen en het doel van interventies is onmisbaar voor veilige zorg. Een verpleegkundige moet weten waarom een handeling wordt uitgevoerd, hoe deze correct te doen, en wat de mogelijke gevolgen zijn. Inzicht in hoe een handeling het lichaam, de gemoedstoestand of de zelfredzaamheid beïnvloedt, is cruciaal voor passende reacties bij complicaties [20](#page=20).
#### 1.3.3 Observatie en rapportage
Tijdens de uitvoering is voortdurende alertheid en observatie op meerdere niveaus vereist: lichamelijke signalen (pijn, ademhaling, kleur), gedrag, stemming en reacties. Deze informatie moet worden meegenomen in nazorg en rapportage, en een professionele overdracht aan collega's is essentieel. Observaties worden vastgelegd in het elektronisch patiëntendossier en indien nodig mondeling gedeeld [20](#page=20).
#### 1.3.4 Eigen grenzen en bevoegdheden
Het kennen van eigen grenzen en bevoegdheden als student of zorgverlener is belangrijk. Handelingen worden alleen uitgevoerd indien bekend, begrepen en waarvoor men is opgeleid. Bij twijfel wordt overlegd, vragen gesteld of eerst geobserveerd. Onzekerheid verbergen kan tot gevaarlijke situaties leiden [20](#page=20).
#### 1.3.5 Respect voor privacy
Respect voor privacy is een integraal onderdeel van veilige zorg. Zorgontvangers moeten zich op hun gemak voelen, zeker bij intieme handelingen. Afdekken waar mogelijk, rekening houden met schaamtegevoelens en toestemming vragen, dragen bij aan menswaardige zorg [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** Een verpleegkundige die weet dat een zorgontvanger gisteren slecht nieuws kreeg, zal de communicatie en aanpak aanpassen om extra stress te vermijden.
### 1.4 Beleving van de zorgontvanger
Elke zorgontvanger ervaart zorg vanuit zijn eigen perspectief, in een wisselwerking tussen de persoon, de omgeving en de zorgverlener. Ziek zijn maakt mensen kwetsbaar en gevoelig voor gevoelens die door contact en gebeurtenissen worden opgeroepen. Het herkennen en helpen verwerken van deze gevoelens is cruciaal [21](#page=21).
#### 1.4.1 Veelvoorkomende gevoelens
* **Angst voor het onbekende:** Ziekenhuisomgeving, personeel en onderzoeken kunnen onwennig of bedreigend aanvoelen. Zorgverleners realiseren zich soms niet hoe vreemd alles kan zijn voor de zorgontvanger [21](#page=21).
* **Verstoring van privacy:** Intieme details moeten gedeeld worden en de aanwezigheid van medepatiënten verhoogt de verstoring, wat stress kan veroorzaken [21](#page=21).
* **Onrust rond diagnose:** De angst voor onderzoeken kan de onzekerheid over de diagnose tastbaar maken [21](#page=21).
#### 1.4.2 Verzachting van gevoelens
Verpleegkundigen kunnen helpen door:
* **Actief en open luisteren:** De situatie vanuit het perspectief van de zorgontvanger benaderen [21](#page=21).
* **Duidelijke en begrijpelijke informatie:** Gebruik van gewone taal in plaats van vakjargon om angst te verminderen en grip op de situatie te vergroten [21](#page=21).
* **Respect voor privacy:** Naleven van het beroepsgeheim en respecteren van persoonlijke grenzen [21](#page=21).
* **Ruimte geven voor uiten van gevoelens:** Zorgontvangers de gelegenheid bieden hun emoties te uiten [21](#page=21).
> **Tip:** Besef dat wat voor jou normaal is (bv. routines in het ziekenhuis), voor de zorgontvanger onzekerheid kan betekenen [21](#page=21).
### 1.5 Zelfzorg en inspraak
Ziekte plaatst zorgontvangers vaak in een afhankelijke positie, met lichamelijke beperkingen en in een onbekende omgeving met eigen regels. Dit kan leiden tot onzekerheid en onrust, hoewel sommigen tijdelijk controle loslaten geruststellend vinden. Echter, de meeste zorgontvangers hechten waarde aan meebeslissen, meeweten en zoveel mogelijk zelf doen [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 1.5.1 Bevordering van autonomie
Actief inzetten op autonomie betekent de zorgontvanger betrekken bij keuzes, motiveren tot zelfzorg en niet onnodig handelingen overnemen. Ondersteuning en hulpmiddelen bieden, terwijl persoonlijke voorkeuren en gewoontes gerespecteerd worden, is essentieel [22](#page=22).
#### 1.5.2 Vermijden van paternalisme
Paternalisme, waarbij de zorgverlener zonder overleg beslist omdat het "beter" is voor de persoon, ondermijnt autonomie en kan betuttelend aanvoelen [22](#page=22).
> **Voorbeeld:** Een verpleegkundige die een zorgontvanger om 7 uur laat wassen zonder overleg, terwijl deze persoon thuis gewend is uit te slapen, respecteert de autonomie niet [22](#page=22).
#### 1.5.3 Afstemming in de thuiszorg
Ook in de thuiszorg is respect voor autonomie essentieel, met afstemming op het dagritme en de gewoontes van de persoon. Het aanmoedigen van zelfstandigheid bevordert zelfredzaamheid en zelfvertrouwen. Autonomie betekent betrokkenheid, keuzevrijheid en ondersteuning in wat nog lukt, om de zorg menselijk en respectvol te houden [22](#page=22).
### 1.6 Comfort
Comfort is een essentieel onderdeel van zorg, zelfs wanneer vertrouwde levenspatronen doorbroken worden. Het beïnvloedt hoe de zorgontvanger het verblijf en de behandeling ervaart [22](#page=22).
#### 1.6.1 Factoren die comfort beïnvloeden
Comfort omvat meer dan een goed bed of een warme kamer; het betreft hoe iemand zich voelt in lichaam, ruimte en contact met anderen. Factoren zijn [22](#page=22):
* **Lichaamshouding:** Ontspannen houding vermindert pijn en spanning [22](#page=22).
* **Temperatuur:** Aangename kamer- en kledingtemperatuur, voldoende bedekking [22](#page=22).
* **Geluid:** Storende geluiden kunnen ongemak veroorzaken, terwijl aangename of rustgevende geluiden comfort bieden [23](#page=23).
* **Omgeving en sfeer:** Een aangename sfeer op de kamer of woning, herkenning door persoonlijke spullen, duidelijke dagstructuur [23](#page=23).
* **Organisatie van zorg:** Een goed geplande en vlot uitgevoerde interventie geeft rust. Een verwacht en welkom gevoel bij het eerste contact is belangrijk [23](#page=23).
* **Aandachtvolle handelingen:** Zelfs eenvoudige handelingen zoals de tafel afvegen dragen bij aan comfort [23](#page=23).
#### 1.6.2 Comfort en autonomie
Comfort is verbonden met autonomie. Door na te denken over wat echt nodig is en de zorg zo min mogelijk belastend te maken, wordt het comfort verhoogd [23](#page=23).
> **Tip:** Verpleegkundigen moeten flexibel omgaan met de situatie, rekening houden met het welzijn van de persoon, en oog hebben voor comfort door aandacht, respect en goede communicatie [23](#page=23).
### 1.7 Ergonomie
Ergonomie richt zich op het afstemmen van werk op de fysieke mogelijkheden van de zorgverlener, met als doel taken uit te voeren met veilige bewegingen, minimale belasting en maximaal comfort. Correcte ergonomie voorkomt lichamelijke klachten zoals rugpijn en overbelasting [23](#page=23).
#### 1.7.1 Praktische toepassingen
Gebruik van tools zoals tilliften en glijzeilen verhoogt veiligheid en efficiëntie. Werkplekken moeten logisch georganiseerd zijn met materiaal binnen handbereik en op een juiste hoogte gewerkt worden [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** Bij het toedienen van een inspuiting moet de naaldcontainer binnen handbereik zijn [23](#page=23).
### 1.8 Economie
Zorg is kostbaar en middelen zoals tijd, personeel en materialen zijn beperkt. Kwaliteitsvolle zorg blijft echter essentieel. De totale kost omvat niet alleen materiële uitgaven, maar ook de lange termijn effecten op herstel [24](#page=24).
#### 1.8.1 Kritische kijk op middelen
Schaarse middelen vereisen kritische reflectie op routines en gewoontes. Het vermijden van onnodige onderzoeken of overtollige materialen is belangrijk, zeker wanneer deze niet terugbetaald worden en de zorgontvanger financieel belasten [24](#page=24).
#### 1.8.2 Tijdgebruik en kostbewustzijn
Efficiënt handelen betekent het plannen van handelingen om meer in minder tijd te doen, zonder verlies van zorgkwaliteit. Kostbewust werken omvat ook respect voor het persoonlijk eigendom van de zorgontvanger [24](#page=24).
#### 1.8.3 Meedenken over oplossingen
Verpleegkundigen kunnen meedenken over betaalbare en effectieve alternatieven die beter worden terugbetaald [24](#page=24).
### 1.9 Ecologie
De toenemende hoeveelheid wegwerpmateriaal in ziekenhuizen leidt tot veel afval en milieuvervuiling. Duurzaam werken in de zorg vereist echter een balans met hygiëne, kwaliteit en kostenefficiëntie [24](#page=24).
#### 1.9.1 Balans tussen ecologie en andere principes
Er moet een afweging gemaakt worden tussen ecologie en economie, milieubewustzijn en zorgveiligheid, en duurzaamheid en hygiënenormen. Disposables kunnen essentieel zijn voor infectiepreventie (bv. tijdens COVID-19) [24](#page=24).
#### 1.9.2 Praktische bijdragen
Instellingen zetten in op gescheiden afvalstromen, recycling en herbruikbare materialen. Verpleegkundigen dragen hieraan bij door [24](#page=24):
* **Doelgericht gebruik van disposables:** Alleen gebruiken wanneer strikt noodzakelijk en zuinig zijn in materiaalverbruik [24](#page=24).
* **Correct doseren van antiseptica:** Overmatig gebruik vermijden [24](#page=24).
* **Nauwgezet volgen van afvalstromen:** Glas, gewoon afval, risicomateriaal, radioactief afval correct scheiden [24](#page=24).
* **Duurzame afvalverwerking:** Afval optimaal gescheiden, verwerkt en waar mogelijk duurzaam behandeld [25](#page=25).
> **Voorbeeld:** Het kritisch omgaan met gewoontes en materiaalgebruik, zoals het kiezen voor herbruikbaar materiaal waar mogelijk, draagt bij aan een duurzame zorg [24](#page=24).
---
# Klinisch redeneren in de verpleegkunde
Klinisch redeneren is het systematische en cyclische proces van gegevensverzameling, analyse, probleemidentificatie, doelstellingen formuleren, interventies plannen en uitvoeren, en de evaluatie van zorg om de gezondheidstoestand van een individuele zorgontvanger vast te stellen en hieraan tegemoet te komen [29](#page=29).
### 2.1 Definitie en belang van klinisch redeneren
Klinisch redeneren wordt gedefinieerd als het continue proces van gegevensverzameling en -analyse gericht op de vragen en problemen van een individu en diens naasten, in relatie tot ziekte en gezondheid, inclusief risico-inschatting, vroegsignalering, probleemherkenning, interventie en monitoring. Het is een methodiek die het verpleegkundig handelen stuurt om adequaat en efficiënt te handelen bij de individuele zorgontvanger. Het belang van klinisch redeneren ligt in het bieden van "zorg op maat" door de belevingswereld van de zorgontvanger centraal te stellen en somatische en niet-somatische zorg te integreren. Kritisch denken is hierbij essentieel, waarbij vragen worden gesteld over de betekenis van gegevens en procedures, en onderscheid wordt gemaakt tussen hoofd- en bijzaken, symptomen en oorzaken [29](#page=29) [30](#page=30) [55](#page=55).
### 2.2 De fasen van het verpleegkundig proces
Het klinisch redeneren volgt een systematisch, cyclisch proces dat de volgende fasen omvat:
#### 2.2.1 Gegevensverzameling en ordening
Dit is de eerste stap in het verpleegkundig proces, waarbij relevante en belangrijke gegevens systematisch worden verzameld om de zorgbehoefte van de zorgontvanger vast te stellen, een plan op te stellen en de zorg bij te sturen [34](#page=34).
* **Verzamelingsmethoden:**
* **Anamnesegesprek:** Een gestructureerd gesprek om gegevens te verzamelen [34](#page=34).
* **Soorten anamneses:**
* Initiële, algemene anamnese: Bij opname, een algemeen gesprek [34](#page=34).
* Initiële, gerichte anamnese: Gericht op het onderkennen van een specifiek probleem bij het eerste contact [34](#page=34).
* Vervolganamnese (algemeen): Herhaaldelijk algemene gegevens verzamelen door veranderingen in de tijd [35](#page=35).
* Vervolganamnese (gericht): Gericht op een specifiek gezondheidsprobleem [35](#page=35).
* **Informatiebronnen:** De zorgontvanger zelf (primair), familie, andere hulpverleners, medische/verpleegkundige dossiers, verwijsbrieven, onderzoeksresultaten, vakliteratuur (secundair) [35](#page=35).
* **Soorten gegevens:** Objectief (observaties) en subjectief (wat de zorgontvanger zegt) [35](#page=35).
* **Taken van de verpleegkundige:** Snel overzicht van de situatie, stellen van prioriteiten, kiezen van strategie, structuur bieden aan de zorgontvanger [36](#page=36).
* **Vereiste vaardigheden:** Communicatieve vaardigheden, houding en gedrag, wijze van vragen stellen, gebruik van vakjargon, actief luisteren, doorvragen, gestructureerd of ongestructureerd verzamelen [36](#page=36).
* **Ordening van gegevens:**
* **Gezondheidspatronen van Gordon:** Een georganiseerd principe met 11 anamnesegebieden om structuur te brengen in informatie, wat leidt tot een holistische benadering en verpleegkundige diagnoses [37](#page=37).
* **Functionele gezondheidspatronen:** Patronen van gezond gedrag [38](#page=38).
* **Disfunctionele gezondheidspatronen:** Gedragingen die het algemeen functioneren negatief beïnvloeden [38](#page=38).
* **De elf patronen:**
1. Gezondheidsbeleving en -instandhouding [38](#page=38).
2. Voedings-/stofwisselingspatroon [40](#page=40).
3. Uitscheidingspatroon [41](#page=41).
4. Activiteitenpatroon [43](#page=43).
5. Slaap-rustpatroon [44](#page=44).
6. Cognitie en waarneming [45](#page=45).
7. Zelfbelevingspatroon [47](#page=47).
8. Rollen/relatiepatroon [48](#page=48).
9. Sexualiteit en voortplanting [49](#page=49).
10. Coping en stresstolerantie [50](#page=50).
11. Waarden en levensovertuiging [51](#page=51).
* **Andere ordeningsprincipes:** ICF (WHO), Omaha systeem [37](#page=37).
* **Redeneerhulpen voor gegevensverzameling en -ordening:**
* **ABCDE-methodiek:** Gericht op snelle gegevensverzameling van vitale functies in acute situaties [52](#page=52).
* **A**irway (luchtweg)
* **B**reathing (ademhaling)
* **C**irculation (circulatie)
* **D**isability (neurologisch)
* **E**xposure/Environment (blootstelling/omgeving)
* **(I)SBAR(R):** Communicatiemethodiek voor snelle en accurate overdracht van informatie [53](#page=53).
* **I**dentification (identificatie)
* **S**ituation (situatie/probleem)
* **B**ackground (achtergrond/voorgeschiedenis)
* **A**ssessment (beoordeling van actuele/verwachte problemen)
* **R**ecommendation (aanbeveling)
* **R**eadback/Repeat (herhalen en noteren)
#### 2.2.2 Analyseren van de informatie
Na het verzamelen en ordenen van gegevens, volgt de analyse met behulp van kritisch denken. Dit houdt in dat gegevens betekenis krijgen en gescreend worden, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen hoofd- en bijzaken, en oorzaken en symptomen. Kritisch denken omvat rationaliteit, reflectie, vaardigheden, creativiteit en kennis [55](#page=55).
#### 2.2.3 Het bepalen van het probleem/stellen van een diagnose
Dit is de stap waar verpleegkundige diagnoses worden gesteld op basis van de geanalyseerde informatie [59](#page=59).
* **Diagnostiek versus verpleegkundige diagnostiek:** Diagnostiek is het vaststellen van de aandoening of oorzaak van een probleem, terwijl verpleegkundige diagnostiek de beschrijving is van afwijkingen die vatbaar zijn voor verpleegkundige interventie [59](#page=59).
* **Evolutie en gebruik:** De term 'verpleegkundige diagnose' is relatief jong en heeft de verpleegkundige zorgverlening doen evolueren van puur uitvoerend naar ook zelfstandig adviserend. NANDA (North American Nursing Diagnosis Association) speelt hierin een belangrijke rol [59](#page=59) [60](#page=60).
* **Definitie volgens Gordon:** Beschrijft feitelijke of dreigende gezondheidsproblemen waarvoor verpleegkundigen bevoegd en bekwaam zijn om te behandelen [60](#page=60).
* **Werkdefinitie NANDA:** Een klinisch oordeel over een menselijke reactie (of vergrote kans daarop) van een persoon, gezin, groep of gemeenschap op veranderende gezondheidsproblemen en/of levensprocessen, vormt de basis voor verpleegkundige interventies [60](#page=60).
* **Soorten verpleegproblemen/-diagnosen:**
* **Actuele problemen:** Aanwezig op het moment van diagnose, met nadruk op relatie met aanleiding/oorzaak [61](#page=61).
* **Potentiële problemen:** Te verwachten op basis van pathologie/behandeling, met preventieve acties en formulering als "gevaar voor/risico op" [61](#page=61).
* **Bedekte problemen:** Verborgen door de zorgontvanger, vereisen inzicht in belevingswereld [61](#page=61).
* **Aandachtspunten bij het bepalen van problemen:** Niet alle problemen zijn verpleegproblemen; aandacht voor somatische en niet-somatische problemen; het zijn problemen van de zorgontvanger, niet van de verpleegkundige; relevantie en overeenstemming met zorgontvanger zijn belangrijk [61](#page=61).
* **Correct formuleren (PES-structuur):**
* **P**roblem (probleem, label) [62](#page=62).
* **E**tiologie (oorzaak, beïnvloedende/risicofactoren) [62](#page=62).
* **S**igns en Symptoms (verschijnselen: objectieve bevindingen en subjectieve klachten) [62](#page=62).
* Bij potentiële problemen ontbreekt de 'S' [62](#page=62).
#### 2.2.4 Het bepalen van doelstellingen en evaluatiecriteria
Doelstellingen geven aan wat samen met de zorgontvanger bereikt moet worden, en zijn essentieel voor evaluatie [65](#page=65).
* **Te verwachten resultaat/evaluatiecriteria:** Moeten concreet, meetbaar en observeerbaar zijn [65](#page=65).
* **Formulering:** Via RUMBA of SMART criteria [65](#page=65).
* **RUMBA:** Relevant, understandable (begrijpelijk), measurable (meetbaar), behaviour (gedragsverandering), achievable (haalbaar) [65](#page=65).
* **SMART:** Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden [66](#page=66).
#### 2.2.5 Het plannen van interventies (actieplanning)
Verpleegkundige interventies zijn handelingen om resultaten voor de zorgontvanger te verbeteren, gebaseerd op deskundig oordeel en kennis [68](#page=68).
* **Soorten handelingen:** A-handelingen (zelfstandig), B-handelingen (technisch), C-handelingen (toevertrouwd) [68](#page=68).
* **Planning:** Gaat uit van de individuele zorgontvanger; vereist kennis van ziekte en ondersteuning, en intermenselijke relaties [68](#page=68).
* **Complexiteit van de situatie:** Beïnvloedt de autonomie van de basisverpleegkundige. Factoren zoals stabiliteit, aantal zorgnoden, betrokkenheid van zorgverleners, communicatie en risico op complicaties bepalen de complexiteit [69](#page=69) [92](#page=92).
* **Formuleren van de planning:** Duidelijke omschrijving van wat, hoe, en indien mogelijk wanneer. Schriftelijke weergave is cruciaal voor bijsturing en samenwerking [69](#page=69).
#### 2.2.6 Uitvoering van de planning en evaluatie
Dit is de stap waarin de geplande acties worden uitgevoerd en het bekomen resultaat wordt beoordeeld ten opzichte van de doelstellingen [71](#page=71).
* **Evaluatie:** Een continue proces dat terugblikt op elke stap. Vragen zoals: Is de zorg effectief? Is de zorg nog nodig? Heeft de zorg ongewenste neveneffecten? Zijn er onvoorziene problemen? [67](#page=67) [71](#page=71).
* **Positieve evaluatie:** Plan en acties worden voortgezet [71](#page=71).
* **Negatieve evaluatie:** Plan of uitvoering wordt herzien [71](#page=71).
### 2.3 Verpleegkundige diagnostiek versus multidisciplinaire problemen versus medische diagnosen
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen deze concepten [73](#page=73).
* **Multidisciplinair probleem:** Een fysiologische complicatie van ziekte, onderzoek of behandeling, die door verpleegkundigen wordt gemonitord om tijdig signalering mogelijk te maken. De arts plant interventies, verpleegkundigen voeren deze uit en reguleren het probleem [73](#page=73).
* **Medische diagnose:** Betreft een ziekte of aandoening, zonder noodzakelijk de menselijke reacties hierop [75](#page=75).
* **Onderscheid:** Een schema helpt bij het onderscheiden: als de indicaties op een gezondheidsprobleem wijzen en de verpleegkundige bevoegd is om interventies uit te voeren, is het een verpleegkundige diagnose. Zo niet, dan wordt gekeken of het een feitelijk of dreigend probleem is, wat kan duiden op een medische diagnose of een multidisciplinair probleem [76](#page=76).
### 2.4 Patiëntveiligheid en Crisis Resource Management (CRM)
Klinisch redeneren is essentieel voor patiëntveiligheid en voorkomt fouten die kunnen leiden tot ongewenste medische voorvallen [77](#page=77).
* **Het Zwitsers kaas model:** Illustreert hoe fouten ontstaan door gebrekkige systemen en processen, naast menselijke actieve fouten en latente gebreken [78](#page=78).
* **CRM-principes:** Ontstaan uit de luchtvaart en geïntroduceerd in de gezondheidszorg om patiëntveiligheid te optimaliseren door het gebruik van alle beschikbare middelen (personeel, materiaal, kennis) [79](#page=79).
* Ken de werkplek [79](#page=79).
* Anticipeer en plan vooruit [79](#page=79).
* Schakel vroegtijdig hulp in [79](#page=79).
* Toon leiderschap en teamlidmaatschap [80](#page=80).
* Verdeel de werklast [80](#page=80).
* Mobiliseer alle beschikbare hulpbronnen [80](#page=80).
* Communiceer effectief [80](#page=80).
* Gebruik alle beschikbare informatie [81](#page=81).
* Voorkom en bestrijd tunnelvisie [81](#page=81).
* Check en dubbelcheck [81](#page=81).
* Gebruik cognitieve redeneerhulpen [81](#page=81).
* Herbeoordeel de situatie regelmatig [81](#page=81).
* Gebruik goed teamwork [81](#page=81).
* Verdeel aandacht verstandig [82](#page=82).
* Stel prioriteiten dynamisch bij [82](#page=82).
### 2.5 Vereiste verpleegkundige kwaliteiten
Effectief klinisch redeneren vereist een combinatie van cognitieve, creatieve, intermenselijke, ethische, culturele, verpleegtechnische en technologische vaardigheden [32](#page=32).
---
# Hygiënische zorgen en handhygiëne
Dit document behandelt de essentiële aspecten van hygiënische zorg en handhygiëne binnen de verpleegkunde, met een specifieke focus op praktische uitvoering, observatie en rapportage bij volwassenen en zuigelingen.
## 3. Hygiënische zorgen en handhygiëne
### 3.1 Handhygiëne
Handhygiëne is cruciaal voor infectiepreventie en vereist correcte uitvoering en motivatie van de zorgverlener. De e-learning tool ZWIeP (Zorg en Welzijn: Infectiepreventie E-learning Platform) biedt modules over overdrachtswegen van infectie, algemene voorzorgsmaatregelen, persoonlijke beschermingsmiddelen, bijkomende voorzorgsmaatregelen en omgevingshygiëne [95](#page=95) [96](#page=96).
**Leerdoelen:**
* Basisvoorwaarden voor correcte handhygiëne en hygiënisch werken opsommen en toepassen [95](#page=95).
* Motiveren wanneer handen gewassen en/of ontsmet moeten worden [95](#page=95).
* Handen correct wassen en ontsmetten met alcoholische handontsmetting [95](#page=95).
* Motiveren wanneer handschoenen gebruikt moeten worden en ze correct aan- en uittrekken [95](#page=95).
### 3.2 Hygiënische zorgen
Hygiënische verzorging is essentieel voor het algemeen welbevinden van de mens. Het omvat het proper en in goede conditie houden van het lichaam (huid, nagels, gebit, mond, haren, ogen, oren, neus) en het bevorderen van de bloeddoorstroming [100](#page=100) [98](#page=98).
#### 3.2.1 Belang van hygiënische verzorging
Hygiënische verzorging is belangrijk voor het functioneren op verschillende vlakken:
* **Lichamelijk welbevinden:** Een goede huidconditie is de eerste verdedigingslinie tegen infecties en beschadigingen. Overmatig wassen bij ouderen kan de huid juist droog en broos maken, wat de kans op infecties vergroot [100](#page=100) [98](#page=98).
* **Psycho-emotioneel functioneren:** Wassen en verzorgen verhogen het gevoel van eigenwaarde en comfort. Er dient rekening gehouden te worden met eventuele schaamtegevoelens van de zorgontvanger [100](#page=100) [99](#page=99).
* **Sociaal functioneren:** Storende lichaamsgeuren kunnen leiden tot isolement. Culturele achtergronden en rituelen dienen gerespecteerd te worden [100](#page=100) [98](#page=98).
* **Spiritueel – existentieel functioneren:** Kan botsen met de waarden en normen van de zorgverlener, waarbij goede communicatie belangrijk is .
#### 3.2.2 Observaties en rapportages bij hygiënische zorgen
Tijdens de lichamelijke verzorging is het belangrijk om de zorgontvanger te observeren op lichamelijk, psychisch en sociaal vlak [99](#page=99).
##### 3.2.2.1 Huid
Een gezonde huid is droog, soepel, elastisch en gaaf. Veroudering en ziekte kunnen de huid droger maken (xerosis) .
* **Droge huid:** Kan leiden tot roodheid, schilfering, ontvelling, barstvorming en jeuk. Oorzaken zijn onder andere medicatie, ziektes, veel transpireren en uitdroging. Een droge huid biedt minder bescherming tegen bacteriën .
* **Kleur:** Veranderingen kunnen wijzen op ziekte. Observatiepunten bij getinte mensen zijn de oogleden, slijmvliezen, nagelbedden, mond, tong, handpalmen en voetzolen .
* **Bleke huid:** Kan duiden op verminderde doorbloeding (kou, shock, anemie) .
* **Cyanose:** Meestal gevolg van hart- of longziekten, merkbaar aan vingertoppen en blauwe lippen .
* **Roodheid:** Algemeen bij versterkte doorbloeding (warmte, koorts, opwinding), vlekkerig bij ontstekingen of allergieën. Lokale, niet-wegdrukbare roodheid op drukplekken kan wijzen op decubitus. Petechiën wijzen op kleine capillaire bloedingen .
* **Geelzucht (icterus):** Ophooping van bilirubine, vaak gevolg van leverziekten of galwegafsluiting .
* **Hematomen:** Veroorzaakt door bloeduitstorting, sneller ontstaan bij gebruik van bloedverdunners of bloedziekten .
* **Moedervlekken:** Controle op veranderingen zoals groei, donkerder worden, bloeden of jeuken, wat kan wijzen op melanoom .
* **Huidturgor:** De elasticiteit van de huid.
* **Verminderde huidturgor:** Bij verdwijning onderhuidse vetlaag, uitdroging (dehydratatie), of door rimpelvorming bij het ouder worden. Een huidplooi blijft staan wanneer deze wordt losgelaten .
* **Verhoogde turgor:** Door oedeem (vochtophoping onder de huid) .
* **Uitzicht:** Huidafwijkingen zoals acné, wratvorming, eczeem, wonden, korstvorming, bultjes, vlekjes, decubitus, krabeffecten (indicatie van jeuk), skin tears, en intertrigo (smetten) .
* **Intertrigo ('smetten'):** Ontstaat in huidplooien waar vocht en wrijving optreedt .
* **Therapie:** Huidreacties bij bestraling of andere huidbelastende therapie vereisen gespecialiseerde zorg .
**Rapportage huidconditie:** Huidconditie (geur, temperatuur, turgor, integriteit, hygiëne), klachten, type/plaats/omvang/vorm/kleur huidbeschadiging, gevoelsveranderingen, mate van zelfzorg, methode/resultaten geboden zorg, en reacties van de zorgontvanger .
##### 3.2.2.2 Nagels
Nagels hebben een beschermende functie. Leeftijd en aandoeningen kunnen afwijkingen veroorzaken (onychopathie) .
* **Afwijkingen:** Onychauxis (kalknagel), horlogeglasnagels (trommelstokvingers), ingegroeide nagels, cyanose (slechte doorbloeding), bruine verkleuring (door roken) .
**Rapportage nagelconditie:** Nagelconditie, klachten, type/plaats/omvang/vorm/kleur nagelbeschadiging, gevoelsveranderingen, mate van zelfzorg, methode/resultaten geboden zorg, en reacties van de zorgontvanger .
##### 3.2.2.3 Haren
Haar kan een reflectie zijn van de lichamelijke en emotionele toestand van de zorgontvanger .
* **Observaties:** Haaruitval (door veroudering, therapie, ziektes), stoornissen in haargroei (hormonaal), vergrijzing, roos (huidschilfering), hoofdluis .
**Rapportage haarconditie:** Conditie haar/hoofdhuid, klachten, mate van zelfzorg, methode/resultaten geboden zorg, reacties zorgontvanger, complicaties, tijdstip scheren, en ongewoon bloeden .
##### 3.2.2.4 Ogen
* **Observaties:** Slaapkorstjes, overvloedige secreties, irritatie (roodheid, traanproductie), infectie (roodheid, jeuk, lichtschuwheid, slijmafscheiding), glans (lichte koorts), dofheid (stervenden), pupillen (mydriasis in donker, miosis bij licht) .
**Rapportage oogconditie:** Conditie ogen/omliggende structuren, klachten, mate van zelfzorg, methode/resultaten geboden zorg, en reacties zorgontvanger .
##### 3.2.2.5 Oren
Normale verzorging omvat het dagelijks wassen van het uitwendige oor. Gebruik geen wattenstaafjes om oorsmeer te verwijderen, dit duwt het dieper .
* **Observaties:** Pus of etter bij oorontsteking. Aandachtspunten bij hoortoestellen: controle op werking, reiniging, batterijen, vermijden haarproducten, bewaren, uitzetten, plaatsen en volumeregeling .
**Rapportage oorconditie:** Conditie oren, klachten, gebruik hoortoestel, mate van zelfzorg, methode/resultaten geboden zorg, en reacties zorgontvanger .
##### 3.2.2.6 Neus
De neus heeft geen bijzondere zorg nodig en wordt dagelijks gewassen. Verhoogde slijmproductie of bemoeilijkte ademhaling kunnen optreden .
##### 3.2.2.7 Mond
Een gezonde mond kenmerkt zich door een gezonde uitstraling, tandplakvrije tanden en tandvlees, soepele lippen, schone mondslijmvliezen, afwezigheid van infecties en een frisse adem. Mondgezondheid beïnvloedt de algemene gezondheid en omgekeerd .
* **Mondproblemen:** Cariës (tandbederf), erosie (verlies tandweefsel door zuren), gingivitis (ontstoken tandvlees), halitose (slechte adem), aften, traumatische ulceraties, stomatitis, candiasis (spruw bij zuigelingen), cheilitis angularis (scheurmond), afwijkingen speekselklieren (xerostomie - droge mond) (#page=114, page=115, page=116) .
**Rapportage mondconditie:** Conditie tandvlees, lippen, mondhoeken, mondslijmvliezen, gebit, klachten, type/plaats/omvang/vorm/kleur mondbeschadiging, mate van zelfzorg, methode/resultaten geboden zorg, en reacties zorgontvanger .
##### 3.2.2.8 Handen
* **Observaties:** Kloofjes (fissuren), wratten .
##### 3.2.2.9 Voeten
Voeten zijn kwetsbaar door belasting en afstand tot centrale circulatie .
* **Observaties:** Overmatige eeltvorming, kloven tussen tenen, schimmelinfectie, likdoorns, plantaire wratten, afgenomen bloedtoevoer (bij diabetes, vaatziekten), onaangename geur, intertrigo (smetten) .
**Rapportage voetconditie:** Conditie voeten, klachten, mate van zelfzorg, methode/resultaten geboden zorg, en reacties zorgontvanger .
#### 3.2.3 Hygiënische zorgen bij een volwassene
##### 3.2.3.1 Aan- en uitkleden
Rekening houden met gewoonten, smaak, culturele verschillen en weersomstandigheden. Werk systematisch en in een warme ruimte .
* **Bedlegerige zorgontvangers:** Kledij mag beweging niet belemmeren, moet goed wasbaar zijn en vervangen kunnen worden .
* **Zorgontvanger met bewegingsbeperking:** Kies kledij die zelfstandig aan- en uitgedaan kan worden. Kleding van mensen met verstandelijke beperking dient gemerkt te worden .
* **Uitvoering:** Begin bij voorkeur met bovenkleding, stem tempo af op zorgontvanger, stimuleer zelfzorg, zorg voor rustige bewegingen. Bij halfzijdige verlamming of pijnlijke ledematen: uitkleden bij niet-aangedane zijde, aankleden bij aangedane zijde. Hulpmiddelen kunnen ondersteunen .
##### 3.2.3.2 Wassen en baden
* **Bedbad:** Stappenplan in deel 4 van de syllabus .
* **Rapportage wassen/baden:** Mate van zelfredzaamheid, veiligheid van bad/douche, type wasbeurt, welzijn zorgontvanger, huidconditie, informatiebehoefte .
* **Verzorgend wassen (met wasdoekjes):** Een alternatief voor wassen met water en zeep, kan prettiger zijn voor de zorgontvanger en efficiënter voor de zorgverlener .
* **Aandachtspunten:** Lotion vervliegt snel, ogen apart wassen, pH-waarde van doekjes is 3,5-4,5, nieuw pakje per wasbeurt en per zorgontvanger, opwarmen mogelijk (#page=124, page=125) .
* **Intieme hygiëne bij vrouwen:** Waszen in de richting van de anus naar de rug, gebruik schoon deel washand voor elke streek. Sterk ruikende afscheiding dient gerapporteerd te worden .
* **Intieme hygiëne bij mannen:** Waszen van liezen, scrotum, penis. Voorhuid voorzichtig terugtrekken en eikel wassen. Wees voorzichtig bij phymosis .
* **De stuit wassen:** Na de geslachtsorganen, van anus naar rug toe wassen om verspreiding van colibacteriën te voorkomen .
* **Gebruik van zeep bij intieme hygiëne en stuit:** Herhaaldelijk wassen met gewone zeep wordt afgeraden omdat dit de vetzuurlaag van de huid aantast en het risico op problemen vergroot. Gebruik pH-neutrale zeep of alleen water .
* **Het bad:** Risico's zoals uitglijden en verbranden. Altijd water temperatuur controleren, bij zorgontvanger blijven en zorgen voor een alarmbel. Therapeutisch bad kan ingezet worden bij bepaalde aandoeningen .
* **Douchen:** Kan sneller en hygiënischer zijn dan baden. Rekening houden met oudere zorgontvangers die hier niet aan gewend zijn .
* **Wassen aan de lavabo:** Meest gebruikelijk bij ouderen, herkenbare methode .
* **Wassen met wasdoekjes:** Voordelen voor zorgontvanger (minder vermoeidheid, jeuk, pijn) en zorgverlener (tijdsbesparing) .
##### 3.2.3.3 Zorgen aan de haren
Omvat onderzoek, wassen, drogen, borstelen, scheren van gezichtsbeharing en eventueel inschakelen van een kapper .
##### 3.2.3.4 Scheren van een zorgontvanger
Keuze tussen elektrisch scheerapparaat of veiligheidsscheermesje .
##### 3.2.3.5 Zorgen aan de ogen
Tijdens het wassen van het gezicht. Reinigen oogleden van buitenste naar binnenste ooghoek met water zonder zeep. Extra aandacht bij verminderd knipperen, oogdruppels/zalf, bewusteloosheid, halfzijdige verlamming of hersenaandoening .
##### 3.2.3.6 Zorgen aan de mond
* **Mondinspectie:** Systematische inspectie van 9 anatomische gebieden met niet-steriele handschoenen, tongspatel, deppers en lichtbron. Richtlijnen voor mondhygiëne zijn beschikbaar .
#### 3.2.4 Hygiënische zorgen bij een zuigeling
##### 3.2.4.1 Het verschonen
Regelmatig verschonen, bij voorkeur na de voeding. De huid van een zuigeling is broos; urine en faeces kunnen luierdermatitis veroorzaken. Billen wassen met lauwwarm water en zeep, goed drogen. Beschermende zalf kan gebruikt worden bij geïrriteerde huid .
##### 3.2.4.2 Het bad van een zuigeling (babybad)
Baden is belangrijk voor hygiëne, kan plezier geven, observatie mogelijk maken en het contact tussen ouders en kind versterken .
* **Tips:** Baad in goed verwarmde kamer (22°C-24°C), water op lichaamstemperatuur (ongeveer 37°C), alles klaar leggen, baby correct optillen, nooit alleen laten, inzepen kan met washandje of handen, hoofdje ondersteunen bij afspoelen, huidplooien goed afdrogen, verzorging neus, ogen, haren en nageltjes na aankleden (#page=128, page=129) .
* **Indicaties:** Hygiëne, bevorderen psychomotoriek, bloedsomloop, ademhaling, huidademhaling, totale observatie, sociaal contact .
* **Volgorde van wassen:** Ogen (buitenste naar binnenste ooghoek), gezicht, haar (af en toe met babyshampoo), melkkorstjes losweken met olie, achter oren, nek, rug, onderbuik, benen, voeten, liesplooien, intiem toilet, stuit, aars en bilnaad. Bij jongens voorhuid niet terugtrekken. Bij meisjes vulvalippen spreiden en schoonmaken .
* **Aandachtspunten:** Angst van ouders opvangen, rekening houden met badrituelen allochtone ouders, bij droge huid zeep vermijden en badolie/toiletmelk gebruiken, grotere zuigelingen mogen rechtop zitten, slijm/etter in ogen behandelen met NaCl 0,9%, nageltjes recht afknippen vanaf 4-6 weken, neus reinigen met wattenstaafje, navelstomp droog deppen, alleen oorschelpen schoonmaken, achter de oren behandelen met amandelolie/toiletmelk (#page=130, page=131). Alternatieven voor badje: bademmer, verzorgingskussen, mee onder de douche .
* **Hygiënische zorgen bij een zuigeling (algemeen):** Specifieke videofragmenten en vragen ter voorbereiding van vaardighedendagen (#page=131, page=132) .
---
# Hanteringsbeleid en mobiliteit van de zorgontvanger
Dit onderwerp behandelt ergonomie, het gebruik van hulpmiddelen en technieken voor het veilig verplaatsen en ondersteunen van zorgontvangers, met speciale aandacht voor patiëntveiligheid.
## 4. Hanteringsbeleid en mobiliteit van de zorgontvanger
### 4.1 Inleiding
Het bevorderen van lichaamsbeweging bij alle zorgontvangers, ongeacht hun mobiliteit, is een cruciale verpleegkundige taak om gewrichten, beenderen en skeletspieren in conditie te houden. Lichaamsbeweging helpt bij het behouden van een juiste lichaamshouding, voorkomt contracturen, bevordert de bloedsomloop, en vermindert het risico op tromboflebitis, doorligwonden en oedeem. Verpleegkundigen passen ergonomische principes toe om zichzelf te beschermen tegen blessures tijdens het verplaatsen van zorgontvangers. De gratis eUlift app is een hulpmiddel dat assisteert bij het evalueren van de mobiliteit van zorgontvangers en het aanleren van correcte verplaatsingstechnieken door middel van 3D-animaties .
### 4.2 Wetgevend kader
Preventie van werkgerelateerde letsels is een gedeelde verantwoordelijkheid van zowel de werknemer als de werkgever. Werkgevers zijn verplicht om gunstige randvoorwaarden te creëren, zoals het voorzien van opleiding, voldoende tijd, hulpmiddelen en het bevorderen van welzijn. Wetgeving zoals het Koninklijk Besluit (KB) manueel hanteren van lasten en de Welzijnswet van 1996, stellen eisen aan werkgevers om rugklachten en andere lichamelijke letsels te voorkomen (#page=136, 137) .
Belangrijke aspecten van deze wetgeving zijn:
* **KB manueel hanteren van lasten:** Legt minimum veiligheids- en gezondheidsvoorschriften vast voor het manueel hanteren van lasten, met focus op organisatorische maatregelen, geschikte middelen (mechanische uitrusting), veilige werkplekinrichting, en verplichte voorlichting en opleiding van werknemers .
* **Welzijnswet:** Verplicht de werkgever om het welzijn van werknemers te bevorderen door werk aan te passen aan fysieke mogelijkheden, overmatige vermoeidheid te voorkomen en rekening te houden met werkorganisatie, ergonomie, arbeidsmiddelen en psychosociale belasting .
Aanvullende wetten en normen die ergonomie verbeteren omvatten onder andere KB's met betrekking tot beeldschermwerk, bureaustoelen, bureautafels, statische werkhoudingen, en manueel hanteren van lasten (ISO Normen 11226 en 11228) .
Zorgkundigen mogen zorgontvangers conform het zorgplan in een functionele houding brengen met technische hulpmiddelen en hierop toezicht houden, alsook instaan voor vervoer. Basisverpleegkundigen en VVAZ mogen daarnaast zorgontvangers vervoeren die bestendig toezicht vereisen .
### 4.3 Basishoudingen en -bewegingen
Om rugvriendelijk te werken, is het essentieel om bewust te zijn van het eigen lichaam en controle te hebben over bewegingen. De principes voor een goede houding zijn :
* **Vermijd voorwaarts buigen:** Gebruik een goede werkhoogte, zoals het op de juiste hoogte plaatsen van het bed of de bureaustoel, en buig door de knieën met een rechte rug .
* **Vermijd achterwaarts buigen:** Reik niet boven het hoofd .
* **Vermijd zijwaarts buigen:** Maak gebruik van zijwaartse buig-strekbewegingen .
* **Vermijd draaibeweging en torsie:** Hanteer het principe van 'drie neuzen recht vooruit' (neus en grote tenen wijzen naar het werkterrein) .
* **Houd ladingen dichtbij het lichaam:** Houd ellebogen dicht bij de romp .
* **Vermijd snelle bewegingen:** Een verplaatsing die niet met een trage start kan worden uitgevoerd, is waarschijnlijk te zwaar .
Het EULifthandboek beschrijft oefeningen voor correcte houdingen zoals de bankhouding, rappel, voorwaartse, achterwaartse en zijwaartse buig-strekbewegingen, pivoteren, knielen en de golfersbeweging .
### 4.4 Zorgtaken en verplaatsingen
Een verplaatsing met de zorgontvanger is een risicovolle onderneming die zorgvuldige voorbereiding vereist. De volgende stappen moeten bij elke verplaatsing worden doorlopen :
1. Weten welke verplaatsing er gaat plaatsvinden .
2. Weten hoe de verplaatsing uitgevoerd gaat worden .
3. Weten wat de mogelijkheden van de zorgontvanger zijn .
4. Weten welke hulpmiddelen eventueel gebruikt zullen worden .
De mobiliteit van de zorgontvanger bepaalt mede de benodigde verplaatsingstechniek en hulpmiddelen. Er bestaan mobiliteitsklassen zoals de Bedside Mobility Assessment Tool (BMAT) en de 5 Knibbe Mobiliteitsklassen (MK5). Bij zorgontvangers met mobiliteitsklasse MK5-C wordt zoveel mogelijk een beroep gedaan op hulpmiddelen .
Oefeningen voor verschillende verplaatsingen zijn:
* Hoger in zit (in (rol)stoel) .
* Zit-naar-stand transfer .
* Stand-naar-zit transfer .
* Zit-naar-zit transfer .
* Zit-naar-lig transfer .
* Lig-naar-zit transfer .
* Rug-naar-zij transfer .
* Hoger in bed .
### 4.5 Hulpmiddelen
Hulpmiddelen kunnen het comfort van zowel zorgontvanger als zorgverlener aanzienlijk verhogen en de zelfstandigheid van de zorgontvanger bevorderen. Weerstand tegen hulpmiddelen kan komen door associaties met verminderde onafhankelijkheid of vermeend tijdsverlies. Het is belangrijk dat hulpmiddelen vlot beschikbaar, eenvoudig te gebruiken en gemakkelijk te onderhouden zijn. Soms kunnen hulpmiddelen echter de revalidatie negatief beïnvloeden, zoals het gebruik van een passieve tillift bij een zorgontvanger met sta-functie die zelfredzaamheid remt .
Overzicht van belangrijke hulpmiddelen:
* **Rolstoel:** Diverse soorten (manueel, elektrisch). Belangrijk is goede positionering van de zorgontvanger om functionaliteit, zelfredzaamheid en decubituspreventie te waarborgen. Remmen moeten altijd geactiveerd zijn bij verplaatsing of wanneer de rolstoel onbeheerd wordt achtergelaten .
* **Houdingscorrigerende zitkussens:** Inclusief abductiekloos en V-kussens voor stabiliteit en ondersteuning. Korrelkussens zijn aan te bevelen vanwege hun positioneringsgemak en comfort .
* **Voorzettafels:** Gebruikt voor maaltijden, fixatie bij onrust of om vooruitschuiven te voorkomen .
* **Fixatieband:** Ter beveiliging bij onrust en valrisico .
* **Optrekbeugel of trekstang:** Vaak onterecht 'papegaai' genoemd, verstelbaar in hoogte, afstand en zwenkbaar .
* **Hoog-laagbed:** Een hulpmiddel voor verplaatsing en positionering met functies als Trendelenburg en semi-Fowlerhouding .
* **Antiglijmat/antislipmat:** Een dun geweven stuk stof met antislipeigenschappen om onderuitglijden te voorkomen .
* **Glijmat/glijzeil:** Soepel, glad materiaal dat wrijvingsarme verplaatsingen mogelijk maakt. Glijzeil is een 'tunnel', glijmat is een enkelvoudig stuk .
* **Glijlaken en steeklaken:** Glijlaken wordt gebruikt in combinatie met een steeklaken of molton .
* **Tildoek/steeklaken:** Handig voor het wenden en verplaatsen van zorgontvangers, helpt de rug van de hulpverlener te ontlasten .
* **Rolbord:** Een stevig glijbord met een Teflon-roldoek-systeem voor verbedding en het overbruggen van oneffenheden of openingen tussen bedden .
* **Glijplank of 1-richtingsmat:** Gemaakt van plastic of gladgemaakt hout, voor zittende verplaatsingen en het overbruggen van hoogte- of afstandsverschillen .
* **Draaischijf of pivotschijf:** Twee schijven die elkaar laten draaien, om staande zorgontvangers te draaien zonder voeten te verplaatsen of onder de stuit te plaatsen voor transfers .
* **Handvatten, steunbaren en onrusthekkens:** Ter ondersteuning, bijvoorbeeld bij het toilet .
* **Opstapstoel/opstahulp:** Hulpmiddelen voor zorgontvangers die wel kunnen staan maar moeite hebben met lopen of transfers .
* **Actieve tillift:** Helpt de zorgontvanger tot stand te komen, waarbij natuurlijke bewegingspatronen worden gevolgd. Hangen in de actieve tillift is ontoelaatbaar .
* **Passieve tillift en plafondtillift:** Gebruikt wanneer steunname niet meer mogelijk is. Tilzakken met volledige lichaamsondersteuning zijn veilig en comfortabel voor lange afstanden of bij het verschonen van incontinentiemateriaal. Verschillende jukken (2-punts, 4-punts, 10-punts) bieden variabele ondersteuning (#page=148, 149). Plafondtilliften zijn een alternatief wanneer klassieke passieve tilliften niet gebruikt kunnen worden .
* **Looprek:** Bevordert het evenwicht, heeft geen wielen .
* **Rollator/shopper:** Goed om mee te lopen, maar niet voor revalidatie vanwege de wielen .
* **Krukken:** Gebruikt om één of beide benen minder te belasten .
* **Wandelstok:** Vermindert de druk op de benen met ongeveer 40% .
### 4.6 Verplaatsen van een zorgontvanger met een rolstoel of bed
Verplaatsingen van zorgontvangers met een bed of rolstoel kunnen onaangenaam of onveilig worden ervaren. Een kwaliteitsvolle uitvoering hangt af van de basisprincipes .
#### 4.6.1 Algemene aandachtspunten bij verplaatsing met bed/rolstoel
* **Informatie verzamelen:** Informeer goed over de zorgontvanger (mogelijkheden, beperkingen, ervaring) en raadpleeg de procedure van de voorziening .
* **Keuze van vervoermiddel:** Overweeg of de verplaatsing het best te voet, met de rolwagen of met bed gebeurt .
* **Veiligheid:** Zorg dat de zorgontvanger niet uit het bed of de rolwagen kan vallen, gebruik fixeermateriaal en pas de rijstijl aan .
* **Kledij:** Zorg voor aangepaste kledij, bijvoorbeeld een kamerjas of dikke pull .
* **Omgeving:** Vermijd tochtige plaatsen en drukke gangen .
* **Rijden:** Neem bochten kalm, stap niet te snel en let op obstakels zoals drempels of putjes .
* **Veiligheidsmaatregelen:** Tref indien nodig veiligheidsmaatregelen, zoals een infuushouder bij een lopend infuus .
* **Achterlaten van zorgontvangers:** Indien een zorgontvanger alleen wordt achtergelaten (bijvoorbeeld op een afdeling), beoordeel of dit veilig kan. Informeer de verantwoordelijke of blijf aanwezig tot de zorg kan worden overgedragen. Zorg dat de zorgontvanger kan communiceren. Plaats bedden en rolwagens in remstand. Leg uit hoe hulp kan worden ingeroepen .
* **Communicatie:** Betrek de zorgontvanger bij het proces en vertel waarheen gereden wordt .
* **Interesse tonen:** Toon belangstelling en controleer of er onduidelijkheden zijn wanneer de zorgontvanger naar een onderzoek of behandeling gaat .
#### 4.6.2 Specifieke aandachtspunten bij het verplaatsen met een bed
* **Hulpverleners:** Gebruik indien nodig twee hulpverleners als er geen elektrisch aandrijfsysteem beschikbaar is .
* **Rijrichting:** Rijd de zorgontvanger rustig met het gezicht in de rijrichting om hem te laten volgen. Wijk hiervan af als observatie belangrijk is .
* **Wielgebruik:** Houd rekening met de mogelijkheden van de wielen. Twee vaste en twee losse wielen (zwenkwielen) zijn ideaal voor zowel rechte als bochtige parcoursen. Vier losse wielen maken nauwkeuriger manoeuvreren in smalle doorgangen mogelijk, maar rechtdoor sturen is minder stabiel .
#### 4.6.3 Specifieke aandachtspunten bij het verplaatsen met een rolstoel
* **Type rolstoel:** Verzamel kennis over de bediening en onderdelen van het specifieke type rolstoel. Stel zitting, armleuningen, beensteunen en voetensteunen correct in. Controleer remmen en zwenkwielen .
* **Terrein:**
* **Hobbelig terrein:** Vraag de zorgontvanger mee de rijroute te inspecteren. Rijd stoepranden bij voorkeur voorwaarts op en achterwaarts af, door de voorwielen omhoog te duwen met de voet op de steundop achterop de rolstoel. Waarschuw de zorgontvanger .
* **Hellend terrein:** Gebruik remmen bij stilstand. Rijd een helling langzaam af (achterwaarts rijden) en laat de zorgontvanger naar het hoogste punt kijken. Rijd een helling langzaam op om rugsparend te werken .
* **Zachte ondergronden:** Gras, modder of grind zijn te mijden .
* **Grootte/lichaamsgewicht van de zorgontvanger:** Een kleinere, lichtere zorgontvanger is gemakkelijker te duwen. Zwaardere gebruikers vereisen sterkere duwers .
* **De zorgontvanger zelf:** Pas je aan de zorgontvanger aan. Vraag naar hun tips en ervaringen. Laat waar mogelijk de zorgontvanger zelf onderdelen van de rolstoel bedienen. Vraag hoe de zorgontvanger begeleid wil worden. Mijd onverwachte bewegingen. Praat met de zorgontvanger op ooghoogte. Voorkom dat de rolstoelgebruiker 'onderuit zakt' en zorg dat de knieën bedekt zijn en de rugleuning wordt gebruikt .
* **Context:** Houd rekening met de omgeving (ziekenhuis vs. uitstap). Houd afstand in groepen en vermijd rijden over drempels of tegen deurstijlen bij zorgontvangers met verse buikwonden .
* **Behoed jezelf van letsels:** Zorg voor comfortabele handgrepen (licht gebogen ellebogen), blijf dicht bij de rolstoel, houd een rechte rug, belast beide schouders gelijkmatig, en gebruik het hele lichaam (benen en lichaamsgewicht) bij het duwen .
### 4.7 Haptonomie, zorgontvangers met obesitas en decubituspreventie bij verplaatsing
Haptonomie kan de zelfredzaamheid van de zorgontvanger tijdens verplaatsingen verhogen. Het lichaamstype van obese zorgontvangers kan invloed hebben op de verplaatsing. Er is een verband tussen verplaatsingen en decubituspreventie .
---
# Parameters en vitale functies
Dit onderwerp verschaft inzicht in de vitale en niet-vitale parameters, hun meting, interpretatie en de toepassing van methodieken zoals ABCDE en EWS voor een optimale patiëntenzorg.
### 5.1 Vitale parameters
Vitale parameters geven informatie over de levensnoodzakelijke functies van het lichaam. Deze worden beïnvloed door diverse factoren zoals leeftijd, geslacht, etniciteit, medicatie, pijn, leefwijze, omgeving, stofwisseling, circadiaans ritme en hormonen. Het meten van deze parameters is essentieel bij opname, bij veranderingen in de gezondheidstoestand, voorafgaand aan onderzoeken, voor en na medicatietoediening, en na verpleegkundige handelingen die invloed kunnen hebben op de vitale functies. Resultaten moeten altijd in verband worden gebracht met de medische toestand, het uiterlijk en de algemene indruk van de zorgontvanger [18](#page=18) [20](#page=20).
#### 5.1.1 Ademhaling
De ademhaling is een vitale functie die informatie geeft over de gasuitwisseling en de ventilatie van de longen.
##### 5.1.1.1 Normale ademhaling
Een normale ademhaling is oninspannend, geruisloos en pijnloos. De frequentie bij volwassenen ligt tussen de 14 en 18 ademhalingen per minuut, met een regelmatige, gelijkmatige diepte en symmetrische borst-buikademhaling .
##### 5.1.1.2 Factoren met invloed op de ademhaling
* **Persoonlijke factoren:** Leeftijd (jongeren sneller, ouderen langzamer dan volwassenen), psychische en lichamelijke gesteldheid (angst, blijdschap, slechte conditie) .
* **Omgevingsfactoren:** Klimaat (ijle lucht in de bergen kan positief, te ijle lucht negatief werken), leef- en werkklimaat (rokerige ruimtes), luchtkwaliteit (smog, verontreiniging) .
* **Overige aspecten:** Houding en beweging, circulatie, stofwisseling, levensritme (werken, rusten, slapen, stress) .
##### 5.1.1.3 Afwijkende ademhaling
Afwijkende ademhalingen kunnen de ADL-functies, communicatie, eetlust en vochtbalans beïnvloeden .
* **Apneu:** Ademhalingsstilstand, levensbedreigend .
* **Dyspneu:** Bemoeilijkte ademhaling, kortademigheid bij inspanning (dyspnoe d'effort) of in rust (orthopneu) .
* **Bradypneu:** Langzame ademhaling (<10/min), o.a. door opiaten .
* **Tachypneu:** Versnelde ademhaling (>24/min), o.a. bij koorts, angst, inspanning .
* **Hypoventilatie:** Onvoldoende ademhaling met O₂-tekort, o.a. door opiaten of pijn .
* **Hyperventilatie:** Te snelle en diepe ademhaling door spanning/emoties, leidt tot lage pCO₂ en alkalose .
* **Hoorbare ademhaling:** Veroorzaakt door vernauwing/obstructie (astma, bronchitis, longoedeem), kan piepend (expiratoire stridor), rochelend of reutelend klinken .
* **Snurkende ademhaling:** Door verslapping tong bij bewusteloosheid/narcose .
* **Piepende inademing/inspiratoire stridor:** Mogelijk door aspiratie .
* **Hoesten:** Krachtig uitademen bij prikkeling luchtwegen .
* **Hikken:** Plotselinge samentrekking middenrif .
* **Afwijkende adempatronen:** Cheyne-Stokes (afwisselende diepte/snelheid met apneu), Biot (ademhalingen afgewisseld met apneu), Kussmaul (zeer diepe, snelle ademhaling bij acidose) .
* **Gasping:** Happende ademhaling met hulpademhalingsspieren, geringe luchttoevoer .
##### 5.1.1.4 Gegevens verzamelen over de ademhaling
* **Anamnese:** Vragen over longziekten, risicofactoren (inactiviteit, hartklachten), klachten (kortademigheid, hoest), invloed op ADL, rookgedrag, allergieën, pijn bij ademen, medicatie .
* **Observatie:** Frequentie, diepte (gebruik hulpademhalingsspieren), regelmaat, adempatronen, geluid, geur, huidskleur (cyanose), sputum (uiterlijk, reuk, samenstelling) .
##### 5.1.1.5 Meten van de ademhaling
De ademhalingsfrequentie wordt gemeten door observatie van de borstkasbeweging gedurende een halve minuut, gelijktijdig met de pols om de patiënt niet te alarmeren .
##### 5.1.1.6 Technische onderzoeken
* **Pulseoxymetrie:** Niet-invasieve meting van zuurstofsaturatie (SaO₂) en hartfrequentie. Een SaO₂ van <90% is een ernstige verlaging. Factoren die de meting beïnvloeden zijn leeftijd, aandoeningen (COPD, CO-vergiftiging), huidconditie, contraststoffen, elektrische interferentie en beweging .
* **Arteriële bloedgaswaarde:** Meet oxygenatie, ventilatie en zuur-base evenwicht .
##### 5.1.1.7 Verpleegkundige interventies: de ademhaling
Interventies richten zich op voorlichting, het scheppen van voorwaarden (frisse lucht, juiste houding, vochtinname, helpen met ophoesten, materiaal voorzien), het begeleiden van patiënten met ademhalingsproblemen, vrijmaken van luchtwegen, en het voorkomen van complicaties zoals hypostatische pneumonie en atelectase .
* **Vrijmaken luchtwegen:** Snuiten neus, gebruik van neusdruppels/sprays (NaCl 0,9% aanbevolen) .
* **Voorkomen hypostatische pneumonie/atelectase:** Goede houding, regelmatige houdingswisselingen, voldoende vochtinname, diep doorademen (10-20x/uur), helpen met ophoesten, aspiratie (in uiterste geval), kinesitherapie, luchtbevochtiging .
#### 5.1.2 Pols
De pols (polsslag) is het voelbare arteriële kloppen, veroorzaakt door hartcontracties .
##### 5.1.2.1 Anatomie/fysiologie
Het hart bestaat uit boezems en kamers, gescheiden door kleppen. De hartspierwerking is een ritmische samentrekking (systole) en ontspanning (diastole). Het hartdebiet is de hoeveelheid bloed per minuut. Het hart werkt autonoom, maar wordt beïnvloed door neurologische en hormonale factoren .
##### 5.1.2.2 Bepaling
De pols wordt geobserveerd op hartfrequentie, hartritme en slagvolume .
##### 5.1.2.3 Belang van polscontrole
Polscontrole geeft informatie over de hartwerking en circulatie, helpt bij diagnose, en dient ter controle bij behandeling .
##### 5.1.2.4 Observaties
* **Hartfrequentie:** Aantal hartslagen per minuut in rust. Normaal 60-100/min bij volwassenen. Bradycardie (<60/min), tachycardie (>100/min). Beïnvloed door leeftijd, geslacht, inspanning, rust, gewoontes, spijsvertering .
* **Hartritme:** Regelmatigheid van de hartslagen. Onregelmatigheid (aritmie) kan wijzen op hartaandoening .
* **Slagvolume:** Hoeveelheid bloed per contractie. Een sterke pols is goed voelbaar, een zwakke pols vereist meer druk .
##### 5.1.2.5 Meten van de pols
* **Indicaties:** Op voorschrift, bij afwijkingen, flauwte, bewusteloosheid, postoperatief .
* **Tijdstip:** Meestal 's morgens en 's avonds, vaker bij afwijkingen, continu bij levensbedreigende situaties .
* **Geschikte plaatsen:** Arteriën aan het lichaamsoppervlak boven bot (slapen, hals, arm, pols, lies, knieholte, voetrug, onderbeen) .
* **Uitvoering:** Vraag naar inspanning, verzamel materiaal, oefen lichte druk uit, tel pulsaties minimaal 15 seconden (vermenigvuldig met 4 voor/min), bij onregelmatige pols langer tellen .
* **Rapportage:** Registratie in dossier, mondeling rapporteren bij afwijkende waarden .
#### 5.1.3 Bloeddruk of arteriële druk
De bloeddruk (tensie) is de druk die nodig is om bloed door het vaatstelsel te stuwen .
##### 5.1.3.1 Bepaling
* **Systolische druk:** Maximale druk tijdens kamersystole, geeft info over pompkracht van het hart .
* **Diastolische druk:** Minimale druk tijdens diastole, geeft info over elasticiteit vaten en perifere weerstand .
* Normaalwaarden volwassenen: systolisch 100-130 mmHg, diastolisch 60-80 mmHg .
* **Polsdruk:** Verschil tussen systolische en diastolische druk, idealiter <40 mmHg. Bloeddruk is individueel en wordt beïnvloed door vele factoren .
##### 5.1.3.2 Regulatie
* **Neurale regulatie:** Via vasomotorisch centrum in verlengde merg, reguleert vasodilatatie/vasoconstrictie van arteriolen .
* **Hormonale regulatie:** Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem (RAA), ADH, adrenaline en noradrenaline verhogen de bloeddruk .
##### 5.1.3.3 Andere beïnvloedende factoren
* **Fysiologische factoren:** Elasticiteit vaatwand, hartminuutvolume, perifere vaatweerstand, circulerend bloedvolume .
* **Overige factoren:** Leeftijd, lichamelijke inspanning, stress, angst, voeding (alcohol, zout, koffie) .
##### 5.1.3.4 Pathologische veranderingen
* **Hypertensie:** Verhoogde bloeddruk (>140/90 mmHg). Kan primair (85-90%) of secundair (door oorzaak) zijn. Symptomen zijn zeldzaam (hoofdpijn, misselijkheid) .
* **Hypotensie:** Verlaagde bloeddruk, pas problematisch bij klachten (duizeligheid, syncope) .
* **Orthostatische hypotensie:** Daling bloeddruk bij opstaan (systolisch ≥20 mmHg of diastolisch ≥10 mmHg). Oorzaken zijn falende bloeddrukregulatie (vasoconstrictie, hartslagversnelling). Symptomen: duizeligheid, hartkloppingen, zwart voor ogen, bewustzijnsverlies .
* **Eerste opstaan na bedrust:** Vereist voorbereiding (gegevens verzamelen, informeren patiënt, pols/bloeddruk controle, stoel klaarzetten). Interventies bij lichtheid in hoofd: zitten/hurken, benen kruisen, vuisten maken, bilspieren aanspannen .
##### 5.1.3.5 Meten van de bloeddruk
* **Principe:** Afsluiten bloedvat met externe druk; Korotkov-geruisen hoorbaar bij vernauwingen .
* **Tijdstip:** Voor uitgangswaarden, bij onderzoeken, behandelingen, houdingsveranderingen, specifieke aandoeningen .
* **Methodes:** Auscultatiemethode (Riva Rocci), palpatiemethode (Vaquez), automatische bloeddrukmeter .
* **Materiaal:** Manchet, manometer (kwik, veer, digitaal), stethoscoop .
* **Opname bloeddruk:**
* **Voorbereiding:** Patiënt informeren, ontspannen houden, niet laten praten. Vermijd arm met infuus, shunt, CVA-aangedane zijde .
* **Auscultatiemethode:** Manchet aanleggen, ventiel sluiten, oppompen tot polsslag verdwijnt, langzaam laten leeglopen. Systolische druk aflezen bij eerste toon (Korotkov), diastolische bij verzwakking tonen .
* **Palpatiemethode:** Enkel systolische waarde te bepalen door pols te voelen .
* **Automatische meter:** Volg gebruiksaanwijzing .
* **Opmerkingen:** Juiste manchetmaat, kwikkolom op ooghoogte, arm vrij laten, meten aan dezelfde arm, herhaal procedure bij missen waarde .
* **Rapportage:** Schriftelijk (dossier, gebruikte arm/houding), mondeling bij afwijkende waarden .
#### 5.1.4 Bewustzijn
Bewustzijn is een vitale functie; stoornissen kunnen wijzen op neurologische aandoeningen of andere oorzaken (ademhaling, hartstilstand, etc.) .
##### 5.1.4.1 Verpleegkundige interventies bij bewustzijn
* **Glasgow Coma Scale (GCS/EMV-score):** Meet mate van gedaald bewustzijn (Eyes, Motoric, Verbal). Score 3-15 (normaal 15, coma 3) .
* Mild hersenletsel: 13-15.
* Gemiddeld hersenletsel: 9-12.
* Ernstig hersenletsel: ≤ 8.
* **Decorticale houding:** Flexie armen, extensie benen (ernstige hersenschorsbeschadiging) .
* **Decerebrale houding:** Extensie armen en benen (ernstige beschadiging grote hersenen) .
* **AVPU-score:** Alert, Verbal, Pain, Unresponsive (vereenvoudigde GCS voor kinderen) .
* **Andere neurologische onderzoeken:** Pupillen (grootte, gelijkheid, reactie op licht), spierkracht (handknijpen), spiertonus (weerstand bij bewegen ledematen) .
#### 5.1.5 Lichaamstemperatuur
De lichaamstemperatuur wordt gereguleerd door de hypothalamus en is een resultaat van warmteproductie en -verlies .
##### 5.1.5.1 Normale lichaamstemperatuur
Ligt doorgaans tussen 36,0°C en 37,5°C, afhankelijk van leeftijd en meetmethode. Factoren zoals circadiaans ritme, menstruatiecyclus, lichaamsactiviteit, stress, omgevingstemperatuur, kleding en leeftijd kunnen schommelingen veroorzaken .
##### 5.1.5.2 Afwijkende waarden
* **(Sub)febris:** 37,5°C tot 38°C .
* **Febris (koorts):** 38°C tot 41°C .
* **Hyperthermie:** >41°C (levensbedreigend) .
* **Hypothermie:** <35°C (onderkoeling) .
##### 5.1.5.3 Koorts
* **(Patho)fysiologie:** Verhoogde setpoint in hypothalamus door pyrogene factoren .
* **Definitie:** Verhoogde kerntemperatuur boven normale variatie, rectaal ≥38°C .
* **Oorzaken:** Infecties, lichaamsvreemde eiwitten, hersenletsels, weefseldestructie, tumoren, dehydratatie, kraambedkoorts, resorptiekoorts .
* **Fasen van koorts:**
* **Oplopen temperatuur:** Koude, bleke huid, koudegevoel, rillingen, verhoogde spiertonus, frisson, ijlkoorts, pilomotorische reflex .
* **Plateaufase:** Hoge koorts, rode/droge huid, warm aanvoelen, transpireren, verhoogde pols/ademhaling, dorst, hoofdpijn, verwardheid, delirium, albuminurie, spier-/gewrichtspijn, verminderde eetlust .
* **Dalen temperatuur:** Rode, warme huid door vasodilatatie, hevige transpiratie (risico op dehydratatie), verminderde urineproductie, koortsblaren .
* **Temperatuurverloop:** Kritische daling (snelle daling, zweten), lytische daling (langzame daling), febris remittens (wisselend >1°C, laagste >38°C), febris intermittens (wisselend, laagste rond 37°C) .
* **Verzorging bij koorts:** Informatie geven, goede ventilatie, observatie (temperatuur, pols, ademhaling, vochtbalans), lichaamshygiëne (droge mond, huidplooien, kleding/linnen wisselen), vochtinname bevorderen (2500-3000ml), voeding (koolhydraten, eiwitten), medicatie (antipyretica), koude maatregelen, mobilisatie .
* **Specifieke maatregelen bij koude rillingen:** Warmte toedienen (dekens, kruiken), dokter verwittigen, temperatuur opnemen na stoppen rillen .
* **Koortsdelirium:** Verwardheid, onrust, ijlen bij hoge koorts; continue observatie, veiligheid waarborgen, koortswerende middelen .
##### 5.1.5.4 Hypothermie
* **Definitie:** Lichaamstemperatuur <35°C .
* **Stadia:** Graad I (bij bewustzijn, rillen, 35-32°C), Graad II (verzwakt bewustzijn, niet rillen, <32-28°C), Graad III (buiten bewustzijn, <28-24°C), Graad IV (geen vitale functies, <24°C) .
* **Oorzaken:** Accidentele onderkoeling (drenkelingen, trauma), centrale hypothermie (CZS-letsels), daling warmteproductie (ondervoeding, shock) .
* **Behandeling:** Aandacht vitale parameters (ABCDE), aanpak oorzaken, toedienen van warmte (perifeer en centraal). Perifeer opwarmen kan 'after-drop' veroorzaken .
##### 5.1.5.5 Hyperthermie
* **Definitie:** Sterk verhoogde lichaamstemperatuur >40,5°C. Normale warmteafgifte wordt overweldigd .
* **Oorzaken:** Maligne hyperthermie, hittestuwing, bepaalde tumoren, delirium tremens, druggebruik, gecontroleerde hyperthermie .
* **Symptomen:** Hittekramp, duizeligheid, desoriëntatie, hoofdpijn, stuipen, bewusteloosheid .
* **Behandeling:** Aandacht vitale parameters (ABCDE), aanpak oorzaken, externe koeling, centrale toediening koude vloeistoffen, medicatie .
##### 5.1.5.6 Perifeer meten van de lichaamstemperatuur (thermometrie)
* **Soorten thermometers:** Elektronisch digitaal, oor, wegwerp, temperatuurgevoelige band, fopspeen, slaap/voorhoofd. Kwikthermometers worden niet meer gebruikt vanwege gevaren .
* **Methodes:**
* **Rectaal:** Goede reflectie kerntemperatuur, relatief lang, minder hygiënisch/confortabel .
* **Oraal:** Beïnvloed door eten/drinken, kauwen, roken. 0,3-0,6°C lager dan rectaal .
* **Tympanisch/auraal:** In uitwendige gehoorgang. Variabele resultaten, beïnvloed door positie en oorafsluiting .
* **Axillair:** Onder de oksel. Weinig belastend, maar gevoelig voor doorbloeding, zweet en omgevingstemperatuur .
* **Inguinaal:** In de lies. Vergelijkbare voor-/nadelen als axillair .
* **Slaap/voorhoofd:** Contactloze infraroodmeting bij arteria temporalis. Veilig, nauwkeurig, hygiënisch, praktisch .
* **Verschillen tussen methoden:** Rectaal (0°C), Oraal (-0,3 tot -0,6°C), Axillair (-0,5°C), Aurale (-0,5 tot -0,7°C) .
* **Aandachtspunten:** Wacht na eten/drinken/roken bij orale meting. Oksel drogen bij axillaire meting. Patiënt op zij leggen bij rectale meting. Oorschelp naar achteren trekken bij tympanische meting .
* **Temperatuur meten bij kinderen:** Rectaal bij <3 jaar, tympanisch mogelijk bij >3 jaar (afhankelijk van studie) .
* **Hygiënische maatregelen:** Thermometer reinigen en ontsmetten na elk gebruik, gebruik beschermhoesje .
* **Rapportage:** Registratie methode, tijdstip, symptomen. Bij afwijkende waarden: hulpmiddel controleren, opnieuw meten, patiënt observeren, arts verwittigen .
#### 5.1.6 Pijn
Pijn wordt steeds meer beschouwd als een zesde vitale parameter. Het is een waarschuwingssysteem en kan het genezingsproces vertragen .
##### 5.1.6.1 Definities van pijn
* Onplezierige, sensorische en emotionele ervaring, gepaard gaande met feitelijke of mogelijke weefselbeschadiging .
* Pijn is wat de zorgontvanger zegt dat het is en treedt op wanneer de zorgontvanger zegt dat het optreedt .
##### 5.1.6.2 Soorten pijn
* **Acute pijn:** Duur tot 6 maanden, duidelijke relatie met prikkel .
* **Chronische pijn:** Duur > 6 maanden, niet altijd aantoonbare weefselbeschadiging .
* **Maligne pijn:** Veroorzaakt door kanker of kankerbehandeling .
* **Postoperatieve pijn:** Acute pijn na operatie .
##### 5.1.6.3 Meten van pijn
Pijn is multidimensionaal en persoonsafhankelijk. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kwantitatief (hoeveelheid, duur, plaats) en kwalitatief (betekenis, hinder) meten, en tussen eendimensionale en multidimensionale instrumenten .
* **Eenvoudig meten:**
* **Visuele Analoge Schaal (VAS):** 10 cm lijn van 'geen pijn' tot 'ondraaglijke pijn' .
* **Numeric Rating Scale (NRS):** Getal tussen 0-10 voor pijnintensiteit. 1-4 mild, 5-6 matig, 7-10 ernstig .
* **Verbal Rating Scale (VRS):** Pijnintensiteit matchen met uitdrukkingen .
* **Faces Pain Scale Revised (FPS-R):** Speciaal voor kinderen .
* **Likertschaal:** Ordinaal meetniveau met meerkeuzeantwoorden .
* **Lichaamstekening:** Patiënt tekent pijnlocatie en sensaties .
* **Gericht meten d.m.v. vragenformulieren:** Gebaseerd op pijnbeschrijving (intensiteit, lokalisatie, beloop) .
* **Observatieschalen:** Gebruikt indien patiënt zelf geen rapportage kan geven (bv. bij baby's, mensen met cognitieve beperkingen). Voorbeelden: POKIS, Abbey Pain Scale, CHIPPS, DOLOPLUS, PAINAD, COMFORTNeo, PACSLAC-D .
### 5.2 ABCDE-methodiek als observatietool
De ABCDE-methodiek is een systematische benadering voor het observeren van vitale parameters en wordt gebruikt als een observatietool .
* **A - Airway:** Ademweg vrij? Vreemd voorwerp, kunstgebit, braaksel, bloed, sputum? Ademgeluiden? Luchtbeweging? Stabilisatie wervelkolom bij trauma .
* **B - Breathing:** Ademhaling aanwezig/afwezig? Frequentie, diepte, SpO₂, symmetrie borstkas, ademarbeid, adempatroon, bijgeluiden. Ademhaling is een vaak vergeten vitale parameter .
* **C - Circulation:** Hartfrequentie, ritme, polsaties, bloeddruk, huidconditie (warm, koud, klam, grauw), capillaire refill, bloedverlies, urineproductie, vochtbalans .
* **D - Disability:** Bewustzijnsgraad, pupilreacties, zintuiglijke functies, motoriek. Bloedglucosegehalte is belangrijk (hyper-/hypoglycemie beïnvloedt bewustzijn) .
* **E - Exposure/Environment:** Lichamelijk onderzoek (wonden, zwelling, decubitus, pijn), drains, maagsonde, allergieën, medicatie, voorgeschiedenis, nuchterheid, omgevingstemperatuur .
### 5.3 Early Warning Score (EWS)
De Early Warning Score (EWS) is een wetenschappelijk onderbouwd scoresysteem om vroegtijdig achteruitgang van de zorgontvanger te herkennen en te behandelen, waardoor levensbedreigende situaties voorkomen kunnen worden .
* **Parameters:** Ademhalingsfrequentie, hartfrequentie, systolische bloeddruk, bewustzijn, lichaamstemperatuur. Soms aangevuld met zuurstofsaturatie en diurese (Modified EWS - MEWS) .
* **Scoring:** Elke parameter krijgt een score (0-3) gebaseerd op afwijking van normaalwaarden .
* **Bewustzijnsbeoordeling:** AVPU/WAPA methode .
* **Extra punten:** Zuurstofsaturatie <90% ondanks zuurstoftoediening (score 3), urineproductie <75ml/4 uur (score 1), buikgevoel verpleegkundige (score 1) .
* **Resultaten en gevolgen:** Frequentie van beoordeling hangt af van score (<2: elke 4 uur, =2: elke 3 uur, =3: arts bellen, elke 30 min beoordelen). Medicatie en specifieke patiëntengroepen kunnen de score beïnvloeden. EWS biedt objectiviteit voor communicatie met arts en bepaalt meetfrequentie .
### 5.4 Niet-vitale parameters
Naast vitale parameters zijn er diverse niet-vitale parameters die gemeten kunnen worden, zoals gewicht, lengte, BMI, glycemie, huidskleur, etc. .
#### 5.4.1 Gewicht
Regelmatige weging is belangrijk.
* **Aandachtspunten:** Vast tijdstip (ochtend), dezelfde weegschaal, zonder schoenen/zware kleding, lege blaas, duidelijke rapportage .
* **Soorten weegschalen:** Analoge, elektronische stoelweegschaal, weegplatform (met pre-TARE functie), weegunit op tillift .
#### 5.4.2 Lengte
* **Staand meten:** Van voeten tot schedel, met rug en achterhoofd tegen meetlat .
* **Andere methoden (bij beperkingen):**
* **Meetlint:** Van kruin tot voet .
* **Zithoogte:** Afstand zitvlak tot hoofd, gebruikt voor lichaamsverhoudingen .
* **Armspanlengte:** Afstand middelvinger-middelvinger met gestrekte armen .
* **Kniehoogte:** Via formule, bij bedlegerige patiënten .
* **Ulnalengte:** Afstand olecranon tot styloïd van ulna, omgezet naar lengte via schema .
#### 5.4.3 BMI (Body Mass Index)
BMI is een index van gewicht in verhouding tot lengte .
* **Formule:** BMI = gewicht (kg) / lengte (m)² .
* **Grenswaarden volwassenen:**
* Ondergewicht: ≤ 18,5
* Normaal gewicht: 18,5 – 24,9
* Overgewicht: 25 – 29,9
* Obesitas: ≥ 30
* Morbide obesitas: ≥ 40 .
---
# Decubituspreventie en -behandeling
Decubitus is een complexe, veelvoorkomende complicatie in de gezondheidszorg die voortkomt uit langdurige druk en schuifkrachten op het weefsel, verergerd door verminderde weefseltolerantie .
### 6.1 Probleemstelling en definitie
Decubitus, ook wel bekend als doorligwonden of drukletsels, is een degeneratieve weefselverandering veroorzaakt door zuurstoftekort als gevolg van weefselvervorming door een combinatie van druk en schuifkracht. Een recentere definitie beschrijft het als gelokaliseerde schade aan de huid en/of onderliggend zacht weefsel, meestal over een benige uitsteeksel of gerelateerd aan medische hulpmiddelen, die kan variëren van intacte huid tot een open ulcus en pijnlijk kan zijn. De tolerantie van zacht weefsel voor druk en schuifkracht wordt beïnvloed door factoren zoals microklimaat, voeding, perfusie, comorbiditeiten en de conditie van het zachte weefsel .
### 6.2 Oorzaken en risicofactoren
Decubitus ontstaat door een combinatie van druk en schuifkracht, wat leidt tot weefselvervorming en een verhoogde kans op decubitus .
#### 6.2.1 Druk
Druk is een kracht die loodrecht op het weefsel wordt uitgeoefend. Wanneer de druk hoger is dan in de capillairen, collaberen deze, wat leidt tot een verminderde zuurstof- en voedselvoorziening naar de cel en belemmering van de afvoer van afvalstoffen. Schade kan ontstaan door directe beschadiging (afhankelijk van grootte en intensiteit van de druk) of door ischemie (zuurstoftekort, afhankelijk van de tijdsduur van de druk), wat kan leiden tot celdood .
#### 6.2.2 Schuifkracht
Schuifkrachten ontstaan wanneer weefsellagen ten opzichte van elkaar verschuiven, vaak door onderuitzakken in bed of stoel. Dit kan leiden tot het afklemmen en verscheuren van bloedvaten, en bij verplaatsing van een onderuitgezakte patiënt ontstaat wrijving tussen de huid en de onderlaag. Ernstige vervorming kan leiden tot diepe necrose .
#### 6.2.3 Combinatie van druk en schuifkracht
De combinatie van druk en schuifkracht verhoogt de kans op decubitus aanzienlijk, waarbij schuifkracht het effect van druk vergroot .
#### 6.2.4 Risicofactoren: weefseltolerantie
Risicofactoren die de weefseltolerantie beïnvloeden, bepalen of de intensiteit en duur van druk en schuifkracht voldoende zijn om decubitus te veroorzaken. Deze factoren omvatten weefselvolume, leeftijd, hydratatie van de huid, zuurstofvoorziening (dalende zuurstoftoevoer of toenemende behoefte), koorts, anemie en atherosclerose. Een verminderde weefseltolerantie beïnvloedt de drukspreidende capaciteit van de weefsels. Mensen die zich niet zelf kunnen verplaatsen of weinig onderhuids vetweefsel hebben, lopen een verhoogd risico .
#### 6.2.5 Factoren met invloed op drukkracht
* **Pathologie:** Aandoeningen zoals artritis, multiple sclerose, ruggenmergletsels, pijn of verminderd bewustzijn verminderen de neiging tot houdingsverandering. Diabetes met neuropathie kan leiden tot verminderde gevoeligheid in de extremiteiten .
* **Zelfconcept en motivatie:** Een laag zelfbeeld of een verminderd inschattingsvermogen kan leiden tot minder zelfstandige houdingsveranderingen .
* **Medicatie:** Tranquillizers en slaapmiddelen kunnen de pijnsensatie verlagen, waardoor de druk langer aanhoudt .
* **Medische/verpleegkundige interventie:** Langdurige operaties onder narcose veroorzaken langdurige compressiekracht .
* **Onderlaag:** De hardheid van de onderlaag en de houding bepalen mede de grootte van de drukkracht .
#### 6.2.6 Factoren met invloed op schuifkracht
* **Houding:** Onderuitzakken of schuinzakken vergroot het risico op schuifkracht. Het 'vertillen' in plaats van 'versleuren' helpt schuifkracht te verminderen .
* **Onderlaag:** Een soepeler onderlaag die het wegzakken van de patiënt toelaat, vermindert het risico op het 'hangmateffect' en behoudt het drukopheffend vermogen .
* **Incontinentie:** Hoewel incontinentie zelf geen decubitus veroorzaakt, hebben patiënten met incontinentie vaak een mindere algemene conditie, wat het risico vergroot. Een vochtige huid door incontinentie kan leiden tot hogere schuifkrachten .
* **Frictie:** Continue wrijving kan leiden tot blaarvorming en schaafwonden, waarbij het wondvocht de kans op schuifkracht vergroot. Frictieletsels zijn in eerste instantie geen decubitusletsels .
#### 6.2.7 Factoren met invloed op weefseltolerantie
* **Drukspreidende capaciteit van het weefsel:**
* **Weefselmassa:** Weinig weefsel boven botten leidt tot directe drukgeleiding. Atrofie van spieren vermindert de drukspreidende capaciteit .
* **Leeftijd:** Ouder worden vermindert de elasticiteit van de huid, de hoeveelheid elastine, subcutaan weefsel en spierstructuur, en de celvernieuwing .
* **Uitdroging:** Onvoldoende vochtinname vermindert de huidelasticiteit en verhoogt de vervormbaarheid van weefsel .
* **Metabole tekorten:** Vitamine C-tekorten belemmeren de vorming en het onderhoud van collageen .
* **Corticosteroïden:** Langdurig gebruik kan, in combinatie met eiwittekort, de collageenaanmaak verstoren .
* **Stress:** Verhoogde aanmaak van glucocorticoïden door stress verstoort de collageenaanmaak .
* **Zuurstoftoevoer/zuurstofbehoefte:**
* **Temperatuur:** Verhoogde lichaamstemperatuur (koorts) verhoogt de zuurstofbehoefte. Gebrekkige afvoer van lichaamswarmte kan ook leiden tot een verhoogde zuurstofbehoefte .
* **Medicatie:** Betablokkers (bij hypertensie) kunnen de bloeddoorstroming van de huid beïnvloeden .
* **Metabole tekorten:** Malnutritie vertraagt wondheling. Eiwittekort kan oedeem veroorzaken, wat de zuurstoftoevoer naar de periferie belemmert .
* **Roken:** Tabaksgebruik kan leiden tot atherosclerose en vasoconstrictie, wat de zuurstofvoorziening vermindert .
* **Pathologie:** Aandoeningen met verminderd zuurstofaanbod, versnelde vasculaire occlusie of vertraagde reactieve hyperemie verhogen het risico. Patiënten met pulmonaire aandoeningen of bloedarmoede lopen een verhoogd risico door een verminderd zuurstofgehalte in het bloed .
### 6.3 Indeling van decubitus
Decubitus wordt ingedeeld in graden op basis van internationale richtlijnen (EPUAP, NPIAP, PPPIA) .
#### 6.3.1 Graad 1: Niet-wegdrukbare roodheid van de intacte huid
Intacte huid met plaatselijke, niet-wegdrukbare roodheid. Bij een donkere huid kan dit anders ogen. Kleurveranderingen zoals paarse of kastanjebruine verkleuringen kunnen wijzen op diepe weefselschade. Een drukschijfje kan gebruikt worden om onderscheid te maken tussen wegdrukbare en niet-wegdrukbare roodheid .
#### 6.3.2 Graad 2: Verlies van een deel van de huidlaag met blootliggende dermis
Verlies van een deel van de huid met blootliggende dermis. Het wondbed is vitaal, roze of rood, en vochtig. Vetweefsel en dieperliggende weefsels zijn niet zichtbaar. Granulatieweefsel, fibrine en necrose zijn afwezig. Deze categorie mag niet gebruikt worden voor vochtgerelateerde huidletsels (MASD) .
#### 6.3.3 Graad 3: Verlies van de volledige huidlaag
Verlies van de volledige huidlaag, waarbij vetweefsel zichtbaar is. Granulatieweefsel en opgerolde wondranden kunnen aanwezig zijn. Fibrine en/of necrose kunnen zichtbaar zijn. De diepte varieert per lichaamslocatie. Ondermijning en tunnelvorming kunnen voorkomen .
#### 6.3.4 Graad 4: Verlies van de volledige weefsellaag
Verlies van een volledige weefsellaag met blootliggend(e) of direct voelbare fascia, spieren, pezen, ligamenten, kraakbeen of bot. Fibrine en/of necrose kunnen zichtbaar zijn. Opgerolde wondranden, ondermijning en/of tunnelvorming komen frequent voor .
#### 6.3.5 Niet-classificeerbare decubitus: niet zichtbaar huid- en weefselverlies
Onzichtbaar huid- en weefselverlies waarbij de omvang van de schade niet kan worden bevestigd door fibrine of necrose. Stabiele necrose op hielen of ledematen met verminderde bloedvoorziening mag niet worden verwijderd of verweekt .
#### 6.3.6 Decubitus met diepe weefselschade
Intacte of niet-intacte huid met plaatselijke, hardnekkige, niet-wegdrukbare dieprode, kastanjebruine of paarse verkleuring, of epidermale loslating. Dit letsel is het gevolg van intense en/of langdurige druk- en schuifkrachten tussen bot en spierlaag .
### 6.4 Risicoplaatsen
Decubitus ontstaat het meest op plaatsen waar botten zich dicht onder de huid bevinden met weinig vetweefsel. Dit zijn met name de stuit en hielen, maar ook ellebogen, enkels, heupen, knieën, schouders en het achterhoofd .
* **Zijligging:** Enkels, zijkant van voeten, binnen-/buitenkant knieën, heupen, ellebogen, schouders, oor .
* **Rugligging:** Hielen, stuit, ellebogen, schouderbladen, wervelkolom, achterhoofd .
* **Buikligging:** Wreven, tenen, schenen, knieën, bekkenrand, ribben .
* **Zithouding:** Billen (zitbeenknobbels en stuit), hielen, ellebogen .
* **Gebruik van zuurstofbril:** Neus .
### 6.5 Risicobepaling
Om decubitus te vermijden, is het essentieel om oog te hebben voor risicogroepen en risicoplaatsen. Risicoschalen helpen bij het inschatten van het risico .
#### 6.5.1 Nortonschaal
De Nortonschaal omvat 5 items: algemene toestand, geestelijke toestand, activiteit, mobiliteit en incontinentie. Elk item wordt gescoord op een 4-puntenschaal (totaal 5-20 punten). Een score van 14 of lager duidt op een risicopatiënt. Een score lager dan 12 betekent een extra verhoogd risico. Patiënten met minder dan 15 punten moeten minimaal wekelijks gescoord worden .
* **Beperkingen:** Houdt geen rekening met weefseltolerantie (bv. voedingstoestand) en schuifkracht is geen indicator .
#### 6.5.2 Bradenschaal
De Bradenschaal bestaat uit 6 items: zintuiglijke waarneming, activiteit, mobiliteit, vochtigheid, voedingstoestand en frictie/schuifkracht. De scores variëren tussen 6 en 23. Een score lager dan 17 wordt beschouwd als een risicopatiënt. Hoe lager de score, hoe hoger het decubitusrisico .
#### 6.5.3 Aanbevelingen bij gebruik risicoschaal
* Risicoanalyse is niet enkel gebaseerd op een schaal, maar ook op klinische blik .
* Patiënten met verminderde activiteit en/of mobiliteit moeten steeds als risicopatiënt worden beschouwd .
* Bij niet-wegdrukbare roodheid op een drukpunt moet preventie direct worden opgestart .
* Risicoscreening moet herhaald worden bij verbetering/verslechtering van de algemene toestand of stagnatie van wondheling .
#### 6.5.4 Het beoordelen van de voedingstoestand
Een goede inschatting van de voedingstoestand is cruciaal voor decubituspreventie en -behandeling. Screeningsinstrumenten zoals NRS 2002, MUST en MNA kunnen worden gebruikt. Bij suboptimale voedingstoestand moeten interventies gepland worden en regelmatige herevaluatie is aangewezen .
### 6.6 Preventie van decubitus
Preventie richt zich op het verminderen van druk, schuifkracht en het optimaliseren van weefseltolerantie .
#### 6.6.1 Uitgangspunten bij preventie
* Vermindering van de grootte van druk en schuifkracht .
* Vermindering van de duur van druk en schuifkracht .
* Aandacht voor aspecten van weefseltolerantie (bv. voeding en vocht) .
#### 6.6.2 Continuïteit bij de preventie
Decubituspreventie moet continu plaatsvinden, 24 uur per dag, en continu worden opgevolgd .
#### 6.6.3 Maatregelen voor decubituspreventie
* **Algemene maatregelen:**
* Vaststellen van risico met een risicoscorelijst .
* Gericht observeren van risicoplaatsen .
* Vaststellen en optimaliseren van de voedingstoestand .
* Mobiliseren waar mogelijk .
* Bij immobiliteit, aandacht voor een droge, gladde, soepele onderlaag .
* Goed voorlichten van de patiënt .
* **Specifieke maatregelen:**
* Huidverzorging en bescherming .
* Verminderen van druk en schuifkrachten door houdingsverbetering .
* Verminderen van druk en schuifkrachten door wisselhouding .
* Verminderen van druk door antidecubitusmaterialen .
#### 6.6.4 Vermindering van de grootte van druk en schuifkracht
* **Lichaamshoudingen:**
* Voorkeur voor de **semi-Fowlerhouding 30°** (ruglig met laagste druk en schuifkracht). Het hoofdeinde en voeteneinde worden 30° omhoog getild, ondersteund door een kussen onder de benen .
* Beperk rechtopzitten in bed; gebruik bij voorkeur een **halfzittende houding (60°)** en beperk deze in duur. Een 90° zittende houding wordt best vermeden .
* Bij zijligging: **30° zijligging** in plaats van 90°. Het sacrum moet drukvrij zijn (controleer met een hand tussen onderlaag en sacrum/stuit). Benen minimaal plooien (30° heupflexie, 30° knieflexie) .
* **Buikligging:** Kan een alternatief bieden met lage druk, vergelijkbaar met semi-Fowler. Voeten kunnen over de rand van de matras, of een kussen onder de onderbenen ter voorkoming van druk op de tenen. Overleg met arts is nodig .
* Zittende patiënten: bij voorkeur achteroverzittende houding met benen op een bankje en hielen vrij. Voorkom onderuitglijden of schuinzakken door gebruik van kussens en een schuin aflopende zitting .
* **Zwevende hielen:**
* Hielen vereisen speciale aandacht vanwege de hoge druk door een klein drukoppervlak .
* Oplossing: zorgen dat de hielen geen contact maken met het drukoppervlak ('zwevende hielen') .
* Gebruik een wigvormig hielkussen uit drukreducerend materiaal, dat de breedte van de matras heeft. Ondersteun het kniegewricht .
* Gewone kussens, opgerolde moltons of schapenvachten worden afgeraden .
* **Drukreducerende systemen:**
* **Statische systemen:** Niet elektrisch gedreven, de lichaamstemperatuur past de vorm aan. Voorbeelden: foammatrassen, watermatrassen, hollevezelmatrassen .
* *Foammatrassen:* Visco-elastisch, passen zich aan de druk aan .
* *Luchtmatras:* Bestaat uit luchtkamers, vergelijkbaar drukreducerend vermogen als visco-elastische matrassen .
* *Watermatras:* Nadelen zijn beperkte spontane houdingsveranderingen en moeilijk positioneren .
* *Hollevezelmatrassen:* Geen significant verschil in druk vergeleken met standaard ziekenhuismatrassen .
* **Dynamische systemen:** Elektrisch gedreven, vergroten het contactoppervlak en verminderen druk en schuifkracht. Voorbeelden: "air-fluidised" bedden en "low air-loss" systemen .
* *Low-air-loss systemen:* Pomp en matras met luchtdoorlatende hoes; permanente warme luchtstroom compenseert luchtverlies .
* *Air-fluidised bedden:* Kuipsysteem met siliconenkorrels die door warme lucht als vloeistof gedragen worden .
* *Continue-lage-druksystemen:* Matras met luchtdichte compartimenten; sensoren regelen luchtdruk .
* **Drukreducerende kussens:**
* Essentieel bij zitten om druk op het zitvlak te verminderen .
* Voorkom het "bottoming-out" effect, waarbij de patiënt op het onderliggende oppervlak steunt in plaats van op het kussen .
#### 6.6.5 Vermindering van de duur van druk en schuifkracht
* **Wisselhouding:**
* Het positioneren in een andere houding om drukpunten te wijzigen .
* Moet continu, stipt en zeven dagen per week worden toegepast, zowel overdag als 's nachts, en ook in zittende positie .
* Het schema moet individueel worden aangepast aan de patiënt .
* Wisselhouding in zittende houding moet frequenter gebeuren dan in liggende houding .
* Arbeidsintensief; gebruik steunlaken om schuren te vermijden .
* Een voorbeeld van een goed schema is: semi-Fowler 30°, zijligging 30° links, semi-Fowler 30°, zijligging 30° rechts .
* **Alternerende systemen:**
* Matras met compartimenten die afwisselend worden opgeblazen en leeggepompt .
* Deze systemen kunnen wisselhouding niet volledig vervangen en moeten gecombineerd worden met zwevende hielen en wisselhouding .
#### 6.6.6 Inefficiënte of schadelijke maatregelen
* Massage .
* Gebruik van schapenvachten .
* Gebruik van verbanden ter hoogte van hielen en/of ellebogen .
* Ijsfrictie of toepassen van warmte .
* Gebruik van poly-urethaanfolies .
### 6.7 Praktische toepassing
#### 6.7.1 Casus Mevrouw Janssens
Mevrouw Janssens (87 jaar) verblijft in een woon- en zorgcentrum. Ze is fragiel, eet en drinkt slecht, en neemt slaappillen. Ze is weinig actief en zakt onderuit in haar stoel. Ze wordt geclassificeerd als risicopatiënt en behandeld met een alternerende drukmatras en een gelkussen. Ondanks deze maatregelen ontwikkelt ze necrose aan beide hielen .
#### 6.7.2 Opdrachten bij de casus
1. **Relevante gegevens uit de casus en link met risicofactoren:**
* **Invloed van comprimerende kracht (drukkracht):** Leeftijd (87 jaar), slaappillen (verminderd reactievermogen/pijnsensatie), weinig actief, zakt onderuit, lage bloeddruk/duizeligheid bij opstaan (beperkte mobiliteit/houdingsverandering) .
* **Invloed van schuifkracht:** Zakt onderuit in de zetel .
* **Invloed van weefseltolerantie:** Leeftijd, slechte voedingstoestand (uitdroging, weinig eten), medicatie (slaappil) .
2. **Scoren met Nortonschaal en Bradenschaal:**
* **Nortonschaal:** Aangezien de exacte scores niet gegeven zijn, is interpretatie beperkt. Echter, met haar leeftijd, slechte voeding, verminderde activiteit, mobiliteit en medicatiegebruik is een lage score te verwachten, wat haar als risicopatiënt classificeert .
* **Bradenschaal:** Haar slechte voedingstoestand, verminderde zintuiglijke waarneming (door medicatie), beperkte activiteit en mobiliteit, en de kans op vocht/schuifkracht door onderuitzakken zouden leiden tot een lage score, wat haar als risicopatiënt classificeert .
3. **Kritische bespreking van hulpmiddelen en strategieën:**
* **Maatregelen gericht op grootte/duur van de druk:**
* *Alternerende drukmatras:* Goed voor drukvermindering, maar vervangt wisselhouding niet volledig .
* *Gelkussen:* Kan druk verminderen, maar effectiviteit hangt af van het type en correct gebruik .
* **Maatregelen gericht op schuifkracht:**
* *Alternerende drukmatras en gelkussen* kunnen indirect helpen door de patiënt stabieler te houden .
* Het onderuitzakken in de stoel is een probleem dat actief aangepakt moet worden (bv. door houdingsondersteuning) .
* **Maatregelen gericht op weefseltolerantie:**
* *Verbetering voedingstoestand:* Cruciaal, maar wordt in de casus als problematisch beschreven .
* *Hydratatie:* Belangrijk, maar niet expliciet benoemd in de casus .
* **Andere maatregelen:**
* *Massage met crème:* Massage wordt afgeraden voor decubituspreventie. Het gebruik van crème kan nuttig zijn voor huidverzorging, maar voorkomt decubitus niet op zichzelf .
* *Hielen ingepakt in watten en omzwachteld:* Dit is een **inefficiënte en schadelijke maatregel**. Het creëert wrijving en drukpunten, en kan zelfs tot necrose leiden, zoals in dit geval is gebeurd. De hielen zouden 'zwevend' moeten zijn .
### Bijlagen
#### Bijlage 1: Nortonschaal
Gedetailleerde beschrijving van de criteria voor Fysieke toestand, Mentale toestand, Activiteit, Mobiliteit en Incontinentie, met bijbehorende puntenscores. Een score ≤ 14 identificeert de zorgontvanger als risicopatiënt .
#### Bijlage 2: Bradenschaal
Gedetailleerde beschrijving van de criteria voor Zintuiglijke waarneming, Vocht, Activiteit, Mobiliteit, Voeding en Wrijvings- en schuifkrachten, met bijbehorende puntenscores .
---
# Voeding en vochtbalans
Dit onderdeel behandelt de principes van gezonde voeding, de zorg voor voeding en vochtinname, slikstoornissen en het opstellen van een vochtbalans .
### 7.1 Gezond voedingspatroon en de voedingsdriehoek
Voeding is een fundamentele levensbehoefte. Een voedingspatroon is een combinatie van voedingsmiddelen met een bepaald gezondheidseffect, waarbij individuele en culturele voorkeuren een rol spelen. Een gezond voedingspatroon zorgt voor de inname van essentiële voedingsstoffen, een optimaal lichaamsgewicht en kan het risico op chronische aandoeningen helpen voorkomen. Factoren die een voedingspatroon beïnvloeden zijn omgevingsfactoren, sociaal-culturele factoren en persoonsgebonden factoren .
#### 7.1.1 Uitgangspunten voedingsdriehoek
De voedingsdriehoek is bedoeld voor de algemene bevolking vanaf 1 jaar. De Westerse bevolking heeft de neiging meer te eten en te kopen dan nodig, vaak eenzijdig met veel bewerkte producten en te weinig plantaardige voedingsmiddelen, wat kan leiden tot gezondheidsproblemen en voedselverspilling. De voedingsdriehoek kent drie uitgangspunten :
* **Eet in verhouding meer plantaardige dan dierlijke voeding:** Plantaardige voeding is gunstig voor de gezondheid en het milieu. De aanbeveling is minder vlees, vooral rode en bewerkte varianten, en afwisseling met alternatieve eiwitbronnen zoals peulvruchten .
* **Eet en drink zo weinig mogelijk lege calorieën:** Lege calorieën leveren energie, maar weinig nuttige voedingsstoffen. De overvloedige beschikbaarheid van voedsel en minder beweging dragen bij aan overconsumptie .
* **Verspil geen voeding en matig je consumptie:** Voedselverspilling en overmatige consumptie zijn een bedreiging voor gezondheid en milieu .
### 7.2 De zorg voor voeding en vocht
Het fysiologische proces van slikken bestaat uit verschillende fasen. De ICF-classificatie onderscheidt twee fasen: inname van voedsel en slikken .
#### 7.2.1 De inname van voedsel
De inname van voedsel, ook wel de voorbereidende orale fase genoemd, omvat het in de mond nemen, kauwen en het vormen van een voedselbolus. Processen die hierbij een rol spelen zijn zuigen, afhappen, kauwen, bewegen van voedsel in de mond en speekselvorming. Problemen bij de inname van voedsel zijn observeerbaar en kunnen aangepast worden, bijvoorbeeld door voedsel kleiner te snijden of fijn te maken .
#### 7.2.2 Slikken
Slikken is het proces van de beweging van voedsel en vloeistof door de mond, keelholte en slokdarm naar de maag. Het bestaat uit drie fasen :
* **Orale (transport) fase:** transport van de voedselbolus en vloeistof van de mondholte naar de keel .
* **Faryngeale fase:** beweging van voedsel en vloeistof door de keelholte .
* **Oesofageale fase:** beweging van voedsel en vloeistof door de slokdarm naar de maag .
De slikfasen worden grotendeels bepaald door onwillekeurige bewegingen. Verslikken, waarbij voedsel per ongeluk in de luchtpijp terechtkomt, kan leiden tot slikstoornissen die moeilijker te controleren zijn .
#### 7.2.3 De taken van de verpleegkundige bij de zorg voor voeding en vocht
De verpleegkundige heeft een brede rol in de zorg voor voeding en vocht, waaronder het inschatten van de zorgbehoefte, het vaststellen van verpleegkundige diagnoses, het voorkomen en herkennen van afwijkingen in de voedingstoestand, het aanpassen en uitvoeren van zorg, het bevorderen van vochtinname en vochtbalans, het evalueren en rapporteren van zorg, het bevorderen van gezond voedingsgedrag, en deelname aan interdisciplinair overleg .
##### 7.2.3.1 Inschatten van de zorgbehoefte
Het inschatten van de zorgbehoefte gebeurt door gegevens te verzamelen uit verschillende bronnen (anamnese, dossier, overleg met zorgverleners en naasten) en door observatie van de zorgontvanger .
> **Tip:** De casus van meneer Vermeulen illustreert de noodzaak van gerichte gegevensverzameling bij een zorgontvanger met dementie die niet gericht kan spreken .
Factoren die de inname van voeding en vocht kunnen beïnvloeden en dus relevant zijn voor het inschatten van de zorgbehoefte omvatten leeftijd, gewoonten, eetlust, voorschriften (dieet, nuchter zijn), allergieën, lichaamsgewicht, lichamelijke en mentale toestand, medicatie, slikproblemen, gebit, zelfzorgactiviteiten, medische diagnose, hulpmiddelen, kennis en houding van de zorgontvanger, en sociale, economische, culturele en religieuze achtergrond .
Belangrijke observaties voor het inschatten van de zorgbehoefte zijn: wat en hoeveel de zorgontvanger eet en drinkt, het eetgedrag, het vermogen tot zelfstandig eten (ADL/IADL), gedachten en gevoelens ten opzichte van inname, de aanwezigheid van voedingsproblemen (slikstoornissen, misselijkheid, diarree, etc.), de voedingstoestand (gewicht, lengte, BMI) en de aanwezigheid van mantelzorg en sociaal netwerk .
##### 7.2.3.2 Voedingsproblemen herkennen en verpleegkundige diagnoses stellen
Voedingsproblemen kunnen leiden tot diagnoses zoals zelfzorgtekort bij het eten, ondervoeding, overvoeding en vochttekort. Bij het stellen van een diagnose is het belangrijk om de oorzakelijke of beïnvloedende factoren (etiologie) te achterhalen, die lichamelijk, psychisch, sociaal of cultureel kunnen zijn .
##### 7.2.3.3 Afwijkingen in de voedingstoestand herkennen
Slechte voedingstoestanden, zoals ondervoeding (malnutritie) en overvoeding (obesitas), dienen voorkomen en adequaat behandeld te worden. Screening is essentieel om zorgontvangers zonder risico, met risico op ondervoeding, of met ondervoeding te identificeren. Screeningsinstrumenten bevatten items zoals antropometrische beoordeling (BMI, omtrek), globale beoordeling (levensstijl, medicatie, status), voedselbeoordeling (maaltijden, inname) en subjectieve beoordeling (zelfperceptie) .
> **Voorbeeld:** De casus van mevrouw Sevré toont aan dat factoren als zware griep, ziekenhuisopname, dementie, immobilisatie en verminderde eetlust kunnen leiden tot ondervoeding en gewichtsverlies .
#### 7.2.4 Hulpmiddelen bij voeding en vocht
Er zijn diverse hulpmiddelen om de zelfzorg bij voeding- en vochtinname te ondersteunen of over te nemen, waaronder aangepast bestek, bekers met speciale handgrepen (bv. neusuitsparing), bestekhouders, en borden met randen en antislipdoppen .
#### 7.2.5 Het opdienen van voeding
Het opdienen van voeding dient stapgericht georganiseerd te worden en aangepast te zijn aan de zorgontvanger. Wegwerpservetten of slabben kunnen gebruikt worden om de kledij te beschermen .
#### 7.2.6 Correcte houding bij voeding
Een comfortabele en correcte houding is cruciaal voor veilig eten en drinken en voor de mogelijkheid tot zelfstandig eten. Aanbevolen houdingen zijn :
* **Zithouding aan tafel:** Voeten gesteund, enkels en knieën 90°, heupen 90° of iets minder, symmetrische romp, nek iets verlengd, armen gesteund op tafel .
* **Gesteund zitten in bed:** Hoofdsteun op heuphoogte, bed op kniehoogte (Fowler-houding), kussens voor ondersteuning, stabiel tafeltje, bedhekken voor veiligheid. De hoofdsteun dient in lichte flexie te zijn .
Bij het zittend voeden dient de zorgverlener een correcte werkhouding aan te nemen, recht tegenover de zorgontvanger .
### 7.3 Slikstoornissen (dysfagie)
Dysfagie of een slikstoornis wordt omschreven als een verminderd vermogen om vloeistoffen en/of vast voedsel van de mond naar de maag over te brengen. Normale fysiologische veroudering kan veranderingen in de inname en het slikken veroorzaken, maar leidt niet direct tot slikproblemen bij gezonde ouderen. Wel kunnen deze problemen ontstaan in combinatie met ernstige verzwakking .
#### 7.3.1 Oorzaken van slikstoornissen
De oorzaken van slikstoornissen worden ingedeeld in neurologische en niet-neurologische oorzaken .
* **Neurologische oorzaken:**
* Cardiovasculair accident (CVA) of beroerte: veroorzaakt uitval van hersenfuncties die het slikvermogen aantasten. Kenmerken zijn verslikken in vloeistoffen, moeite met kauwen, voedselresten in de wang en voedselverlies uit de mondhoek .
* Ziekte van Parkinson: kenmerkt zich door motorische en niet-motorische stoornissen .
* Dementie: geheugen- en concentratiestoornissen kunnen leiden tot problemen met het herkennen van eten of hoe te eten (agnosie, apraxie). Vermoeidheid, pijn, spanning en angst spelen ook een rol .
* Multiple sclerose (MS) .
* Neuromusculaire aandoeningen .
* **Niet-neurologische oorzaken:** Deze zijn het gevolg van lokale of mechanische veranderingen in het hoofd-halsgebied .
* Kaak- en gebitsproblemen: ontbrekende gebitselementen of protheses .
* Ontstekingen en tumoren in het mond- en keelgebied .
* Radiotherapie, chemotherapie en operaties in het mond- en keelgebied .
* Aanwezigheid van een tracheacanule .
#### 7.3.2 Gevolgen van slikstoornissen
De gevolgen van slikstoornissen kunnen zijn: luchtwegproblemen met aspiratiepneumonie, ondervoeding en dehydratie, verminderde fysieke conditie en wondgenezing, en participatieproblemen met sociale isolatie .
#### 7.3.3 Taak van de verpleegkundige bij slikstoornissen
De taak van de verpleegkundige bij slikstoornissen omvat anamnese afnemen, slikstoornissen opsporen en signaleren, inname aanpassen en specifieke hulp bieden, medisch-technische zorg uitvoeren, mondhygiëne verzorgen, en doorverwijzen naar gespecialiseerde zorgverleners .
##### 7.3.3.1 Slikstoornissen opsporen en signaleren
Slikproblemen kunnen worden herkend aan verslikken, hoesten tijdens eten/drinken, speeksel- of voedselverlies uit de mond, moeite met tongbewegingen of kauwen, moeite met slikbeweging, slechte coördinatie ademhaling-slikken, achterblijven van voeding in de mond, pijn bij kauwen/slikken, smaakverlies, traag eten, enkel pap eten, snel moe worden, veranderde stemklank (borrelig, nat), en het gevoel dat voedsel blijft steken .
##### 7.3.3.2 Specifieke hulp bij eten en drinken bieden
Richtlijnen voor hulp bij slikstoornissen omvatten: zorgontvanger rechtop positioneren, rustige omgeving creëren, gebitsprothese en neus controleren, zorgontvanger benaderen aan de niet-aangedane zijde, verbale begeleiding (spreekt en slikken gaan niet samen), één koffielepel per hap aanbieden, koude dranken gebruiken, voldoende tijd nemen, mondsluiting en hoofdhouding controleren, geen tuitbekers of rietjes gebruiken, keelschrapen na slikken, rustperiodes inbouwen, residu in de mond controleren na voeding, goede mondhygiëne, en indien nodig overgaan op andere toedieningswegen of aangepaste voeding (glad gemalen, dik vloeibaar) volgens de IDDSI-schalen .
De IDDSI-terminologie kent zeven gradaties voor voedingsconsistenties en verdikte vloeistoffen :
* 0: dunvloeibaar
* 1: lichtvloeibaar
* 2: matigvloeibaar
* 3: dikvloeibaar
* 4: zeer dikvloeibaar/gladgemalen
* 5: fijngemalen en smeuïg
* 6: zacht en klein gesneden
* 7: normaal
### 7.4 Vochtbalans
De vochtbalans is het verschil tussen vochtinname en vochtafscheiding. Bij een normale balans zijn inname en afgifte gelijk .
| Vochtopname (ml) | Vochtuitscheiding (ml) |
| :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------- |
| Uit drank: 1000-1500 | Via de huid: 500-700 |
| Uit vast voedsel: 600-900 | Via de ademhaling: 400 |
| Via oxidatie: 350-400 (vocht vrijgekomen bij omzetting van eiwitten, vetten en koolhydraten) | Via de ontlasting: 80-100 |
| **Totaal:** 2000 – 2800 | Via de urine: 1000-1600 |
| **Vochtopname via andere wegen:** Via infuus, Via sondevoeding, Medicatie | **Totaal:** 1980 – 2800 |
| | **Extra vochtverlies:** Via wondvocht, Via stoma, Via braken |
#### 7.4.1 Negatieve en positieve vochtbalans
Een negatieve vochtbalans ontstaat bij onvoldoende vochtinname of te veel vochtuitscheiding, met uitdroging (dehydratie) als gevolg. Een positieve vochtbalans ontstaat wanneer de vochtinname groter is dan de vochtuitscheiding, met vocht vasthouden (oedeem) als gevolg .
#### 7.4.2 Redenen van verstoorde vochtbalans
De vochtbalans kan om diverse redenen verstoord zijn :
* **Minder drinken:** Verminderd dorstgevoel (bv. bij ouderen), angst voor incontinentie, afhankelijkheid, misselijkheid, ziektetoestand .
* **Meer vochtverlies:** Door ziekte (diarree, braken, koorts, verhoogde urineproductie) .
* **Minder urineproductie:** Door nierziekten .
* **Vocht vasthouden:** Oedeem kan ontstaan door hart-, lever- of nierziekten, of medicatiegebruik .
#### 7.4.3 Berekenen van de vochtbalans
De vochtbalans wordt per 24 uur berekend met een tabel die vochtinname (IN) en vochtuitscheiding (UIT/OUT) bijhoudt. De urineopbrengst wordt op verschillende manieren genoteerd bij zorgontvangers zonder of met een verblijfsonde .
* **Zonder verblijfsonde:** Patiënt plast op een vast moment (bv. 8.00 uur), deze urine wordt niet genoteerd. Vanaf dat moment wordt alle urine gemeten tot hetzelfde tijdstip de volgende dag .
* **Met verblijfsonde:** De urinecollector wordt op vaste tijdstippen binnen 24 uur geleegd en de urine gemeten. De laatste meting vindt plaats op het oorspronkelijke tijdstip van lediging .
---
# Uitscheiding en zorg rondom incontinentie en stoma
*Summary generation failed for this topic.*
---
# Medicatietoediening en diabeteszorg
Dit onderwerp omvat een gedetailleerd overzicht van diverse medicatietoedieningswegen en de integrale zorg voor patiënten met diabetes mellitus, inclusief diagnose, behandeling en complicaties.
### 9.1 Medicatietoediening
Medicatietoediening is een essentiële verpleegkundige vaardigheid die nauwkeurigheid, kennis en patiëntgerichte zorg vereist om de veiligheid en effectiviteit van de behandeling te waarborgen .
#### 9.1.1 Toedieningswegen van een geneesmiddel
Geneesmiddelen kunnen op verschillende manieren worden toegediend, afhankelijk van het beoogde effect en de specifieke situatie van de zorgontvanger. Deze worden ingedeeld in lokale en systemische toediening .
##### 9.1.1.1 Lokale toediening
Lokale toediening richt zich op het direct aanbrengen van medicatie op de plaats waar het zijn werking moet uitoefenen, zoals op de huid of slijmvliezen. Dit gebeurt door middel van zalven, crèmes, druppels, sprays, spoelingen en inhalaties .
* **Via het oog:** Oogdruppels worden gebruikt voor desinfectie, pijnverlichting, verdoving of pupilverwijding. Houdbaarheidsdatum na opening is één maand, tenzij anders vermeld. Vermijd gebruik bij zachte contactlenzen vanwege mogelijke irritatie door conserveringsmiddelen. Bij meerdere soorten druppels of zalf, eerst de dunste, dan de dikste toepassen .
* **Via de neus:** Neusdruppels en neussprays behandelen lokaal het neusslijmvlies. Bij baby's en peuters die niet kunnen snuiten, wordt fysiologisch water of een spoelflesje gebruikt .
* **Via het oor:** Oordruppels zijn na opening één maand houdbaar. Koude druppels kunnen duizeligheid veroorzaken .
##### 9.1.1.2 Systematische toediening
Systematische toediening brengt medicatie in de bloedbaan, waardoor het door het hele lichaam of naar een specifiek doelorgaan wordt verspreid. Dit kan via de enterale of parenterale weg .
* **Enteraal:** Toediening via het maag-darmkanaal, meestal oraal, maar ook via een sonde. Orale, sublinguale en rectale toediening worden in farmacologie behandeld, maar per os wordt hier verder uitgediept .
* **Parenteraal:** Toediening anders dan via het maag-darmstelsel, direct in de bloedbaan via injectie, infusie of implantatie. Dit wordt gebruikt wanneer orale inname niet mogelijk is of snelle absorptie vereist is .
#### 9.1.2 Inhalatietherapie
Inhalatietherapie is een methode voor directe toediening van medicatie via de luchtwegen, wat leidt tot lokale, selectieve werking, snellere resultaten en minder systemische bijwerkingen .
* **Effectiviteit:** Een deel van de ingeademde deeltjes slaat neer in de bovenste luchtwegen (impactie), wat de therapeutische effectiviteit kan verminderen en lokale bijwerkingen kan veroorzaken .
* **Voordelen:** Minder systemische bijwerkingen, lagere doseringen nodig, snelle werking .
* **Nadelen:** Vereist voldoende diepe inademing, onzekerheid over de daadwerkelijke longdepositie, lokale bijwerkingen in mond/keel, complexiteit van verschillende apparaten, vereist goede hand-mondcoördinatie .
* **Soorten medicatie:** Bronchodilatoren, corticosteroïden en combinatiepreparaten .
* **Nevenwerkingen:** Lokale nevenwerkingen zoals mondcandidiase, heesheid, oogirritatie, huidirritatie. Systemische bijwerkingen van bronchodilatoren omvatten beven, tremor, hartkloppingen, onrust, duizeligheid, hoofdpijn en keelirritatie. Mucolytica kunnen bronchospasmen veroorzaken. Corticosteroïden kunnen schimmelgroei, heesheid en hoest veroorzaken .
* **Inhalatiesystemen:**
* **Dosis-aerosol (puffer):** Vereist krachtig schudden voor gebruik. Nooit uitademen in de dosis-aerosol. Gebruik een voorzetkamer, vooral bij inhalatiecorticosteroïden. Volg de juiste volgorde van toediening (eerst bronchodilatoren, dan andere middelen). Ademtechniek: langzaam en diep inademen, adem 5-10 sec. inhouden, rustig uitademen. Mond spoelen na gebruik, vooral bij corticosteroïden [436-438](#page=436,437,438).
* **Poederinhalator:** Energie voor medicijnvrijgave komt van inspiratoire flow. Vereist snelle en diepe ademhaling. Bij gebruik van meerdere medicijnen, eerst bronchodilatoren toedienen. Ademtechniek: snel en diep inademen, adem 5-10 sec. inhouden, rustig uitademen. Mond spoelen na gebruik [439-441](#page=439,440,441).
* **Verneveling aerosol:** Medicatie wordt opgelost, verneveld en ingeademd via een masker. Gebruik perslucht, geen zuurstof, tenzij op doktersvoorschrift. Geschikt voor zorgontvangers met moeite met puffers of verminderde ademhalingscapaciteit. Vereist minimaal 4 ml vloeistof, verdunnen indien nodig. Vernevelingstijd ongeveer 10 minuten. Oogbescherming is belangrijk. Volg de juiste volgorde van toediening. Reinig het apparaat na elk gebruik [441-445](#page=441,442,443,444,445).
#### 9.1.3 Vaginale medicatie en spoeling
Vaginale medicatie, zoals zetpillen of crèmes, wordt gebruikt voor diverse aandoeningen. Vaginale spoelingen worden toegepast voor ontsmetting of reiniging. Zorg voor privacy, laat de zorgontvanger urineren, en laat de zorgontvanger na inbrengen minimaal 10 minuten liggen .
#### 9.1.4 Rectale medicatie
Rectale toediening via zetpillen, klysma's of gels is een alternatief wanneer orale inname niet mogelijk is. Voorbeelden zijn paracetamol, diazepam en laxatiemiddelen. Respecteer privacy, positionering en controleer op contra-indicaties .
#### 9.1.5 Per os medicatie
"Per os" (p.o.) betekent "door de mond". Dit is een enterale route waarbij medicatie via het maag-darmkanaal wordt opgenomen. Slikproblemen komen frequent voor .
* **Aandachtspunten:** Patiëntenvoorlichting (naam, dosis, doel), patiëntverificatie (twee identificatoren), patiëntveiligheid (medicatie-labels controleren, nuchterheid nagaan), medicatievoorbereiding (niet zomaar pletten of openen, beschermende maatregelen bij cytotoxische medicatie) [448-449](#page=448,449).
* **Hulpmiddelen:** Medicatie verpulveraars, pillenbrekers, orale spuitjes .
#### 9.1.6 Inspuitingen (Parenterale toediening)
Inspuitingen dienen medicatie vloeibaar, steriel en apyrogeen toe voor snelle absorptie. Verpleegkundigen voeren B2-handelingen uit op voorschrift van een arts .
* **Soorten inspuitingen:** Intracutaan (IC), Intradermale (ID), Subcutaan (SC), Intramusculair (IM), Intraveneus (IV). Artsen voeren Intra-arterieel, Intra-cardiaal, Intra-articulair, Intrathecaal, Intrapleuraal, Intraperitoneaal uit .
* **Voordelen:** Toediening mogelijk bij enterale route-onbeschikbaarheid, snellere werking (geen first-pass effect), langere werking bij depotpreparaten .
* **Nadelen:** Pijn en ongemak, risico op infectie, weefselschade, onomkeerbaarheid, hogere kosten .
* **Spuiten en naalden:**
* **Spuit:** Bestaat uit cilinder, aanzetstuk (conus) met luer-slip of luer-lock, stamper. Schaalverdeling in milliliters of eenheden [453-454](#page=453,454).
* **Naald:** Aanzetstuk met luer-tip of luer-lock, kleurcode voor diameter (gauge), lengte in inches. Hogere gauge = fijnere naald .
* **Optreknaald:** Dikker, langer, enkel voor opzuigen medicatie, daarna vervangen .
* **Subcutane naald:** Dun, voor injectie onderhuids vetweefsel (insuline, anticoagulantia) .
* **Intramusculaire naald:** Dikker, langer, voor injectie in de spier. Lengte varieert naar lichaamsbouw (25-38 mm voor volwassenen) .
* **Veiligheidsnaald:** Na prikken afschermbaar, voorkomt prikaccidenten .
##### 9.1.6.1 De intradermale inspuiting (ID.)
* **Doel:** Injectie van kleine hoeveelheid (≤ 0,1 ml) in de dermis, vormt een papel .
* **Indicaties:** Lokale anesthesie, huid- en allergietesten (Mantouxtest) .
* **Plaatsbepaling:** Voorste onderarm, rug onder schouderbladen .
* **Uitvoering:** Voorbereiding (5 juisten, hygiëne, materiaal: 1 ml spuit, 25-27G naald). Huid niet ontsmetten. Huid aanspannen, naald (lumen omhoog) in hoek van 5-15° inbrengen. Langzaam inspuiten, papelvorming. Nazorg: hygiëne, rapportage, informeren zorgontvanger over beoordelingstijdstip .
##### 9.1.6.2 De subcutane (SC.) inspuiting
* **Doel:** Langzame, uniforme absorptie in systemische circulatie door lage doorbloeding van subcutane weefsel .
* **Indicaties:** Insuline, anticoagulantia (LMWH), analgetica, vaccins, adrenaline, allergiemedicijnen .
* **Plaatsbepaling:** Voorkeur: abdomen (1 cm rondom navel, 1 cm boven symphysis pubis, 1 cm onder onderste ribboog; bij kinderen >2 cm van navel). Buitenkant bovenarm, voorzijde en laterale dij, schouderbladstreek (zelden) .
* **Ontsmetten:** Niet nodig bij SC-inspuiting, ook niet bij verminderde immuniteit. Visueel schone huid is vereist .
* **Complicaties:** Pijn/irritatie, lipohypertrofie (abnormale vetophoping door herhaaldelijk injecteren op dezelfde plaats), lipodystrofie (vetverlies, kuiltjes), infecties .
* **Aandachtspunten:** Vermijd injectieplaatsen met lipohypertrofie, hematomen, littekens. Roteer injectieplaatsen om lipohypertrofie te voorkomen. Kijken en palperen. Therapietrouwheid waarborgen bij zelfinjectie .
* **Zelfinjectie – Health Literacy – Teach Back principe:** Health literacy is het vermogen om gezondheidsinformatie te verkrijgen, begrijpen en toepassen. Teach-back verifieert begrip door zorgontvanger de informatie in eigen woorden te laten uitleggen. Cruciaal voor correct zelfinjecteren (rotatieschema, nieuw naaldje). Betrek zorgontvanger actief .
* **Mogelijke Health Literacy Interventies:** Persoonlijke ondersteuning, familiale/sociale ondersteuning, vereenvoudiging van communicatie, visuele hulpmiddelen, regelmatige evaluaties, digitale hulpmiddelen, cultureel gepaste zorg .
* **Subcutane toediening van insuline:**
* **Indicaties:** Type 1, type 2 en zwangerschapsdiabetes .
* **Toedieningsmethoden:** Insulinepennen (voorgevuld/herbruikbaar), insulinespuiten (0,3-1 ml, met schaalverdeling in I.E.), insulinepompen (continue toediening, vooral type 1), intraveneuze insuline (acute situaties), intraperitoneale insuline (PD-patiënten) [464-466](#page=464,465,466).
* **Insulinenaalden:** Voorkeur: 4mm naaldpen. Vervang naald na elk gebruik. Gebruik veiligheidsnaalden [466-467](#page=466,467).
* **Opnamesnelheid beïnvloedende factoren:** Injectieplaats, diepte, temperatuur, fysieke activiteit, type insuline, dosis, huidplooi, lipohypertrofie [467-468](#page=467,468).
* **Aandachtspunten bij injecteren insuline:** Individueel gebruik pen, controle, bewaren insuline, juiste naalden (4mm voorkeur), observatie injectiezones (lipohypertrofie), rotatieschema, nieuwe naald per injectie, veilig verwijderen naald, reserve insuline. Ontsmetten nooit nodig [469-470](#page=469,470).
* **Uitvoering SC. inspuiting:** Injecteren onder 90° of 45° hoek, met of zonder huidplooi. **Bij insuline altijd 90° zonder huidplooi.** Voorkeursnaaldlengte 4mm. Let op priming van de pen en palpatie van de injectieplaats op lipohypertrofie .
##### 9.1.6.3 De intramusculaire (IM.) inspuiting
* **Doel:** Medicijn diep in een spier injecteren voor snelle bloedbaanopname en distributie .
* **Indicaties:** Snelwerkende medicatie, vaccinaties, medicatie niet geschikt voor orale inname, langdurige werking (depot), niet-coöperatieve zorgontvangers, lokale behandeling [474-475](#page=474,475).
* **Veel voorkomende voorbeelden:** Vaccins (griep, COVID-19), antibiotica, hormooninjecties, pijnstillers, vitamine B12 .
* **Plaatsbepaling:**
* **M. Deltoideus (deltaspier):** Voorkeur voor kleine hoeveelheden en vaccinaties (kinderen ≥ 3 jaar, volwassenen). Max. 2 ml. Locatie: midden van deltaspier, 2,5 cm onder acromion [475-476](#page=475,476).
* **M. Vastus Lateralis (dijbeenspier):** Voorkeur voor baby's en kinderen < 3 jaar voor vaccinaties. Max. 5 ml. Locatie: middelste deel, laterale zijde bovenbeen [476-478](#page=476,477,478).
* **M. Gluteus Maximus (dorsogluteale plaats):** Gebruikt voor grotere volumes, langzame absorptie. Max. 5 ml. Locatie: bovenste buitenste kwadrant van de bil. Minder aanbevolen wegens risico op zenuw-/vaatschade [478-479](#page=478,479).
* **M. Gluteus Medius (ventrogluteale plaats):** Veiliger dan dorsogluteaal, vrij van grote zenuwen/bloedvaten. Max. 3-5 ml. Niet voor kinderen < 3 jaar. Locatie: tussen de vingertoppen die een V vormen op de heup [479-480](#page=479,480).
* **Ontsmetten:** Alleen nodig bij zorgontvangers met verlaagde weerstand. Nooit bij vaccins .
* **Complicaties:** Pijn, hematoom, infectie, abcesvorming, zenuwbeschadiging, spieratrofie, lipodystrofie, aspiratie van bloed (enkel bij gluteus maximus nodig), allergische reacties, systemische bijwerkingen [481-482](#page=481,482).
* **Aandachtspunten:** Juiste injectieplaats en reden, injectietechniek (90°, Z-track), langzaam injecteren, stabiliseren naald, vermijd massage, angst zorgontvanger, contra-indicaties .
* **Uitvoering:** Voorkeur Z-track/rangeertechniek om medicatielekkage, pijn, weefselschade, huidvlekken te voorkomen .
#### 9.1.7 Optrekken van oplosmiddel – medicatie
Medicatie kan uit ampullen of flacons worden opgetrokken. Poeder dient soms eerst opgelost te worden. Optreknaald altijd vervangen door toedieningsnaald .
* **Ampul:** Glasen omhulsel met medicijn, te breken.
* **Flacon:** Glazen flesje met rubberen stop.
* **Tweekamercompartimentflacon (Act-O-Vial):** Twee compartimenten die door druk op de dop worden gemengd .
### 9.2 De zorgontvanger met diabetes mellitus
Diabetes mellitus is een chronische aandoening die gekenmerkt wordt door een te hoge bloedsuikerspiegel. De ontdekking van insuline in 1921 was cruciaal voor de behandeling. In België heeft naar schatting 5.9% van de volwassenen diabetes, met een voorspelde stijging .
#### 9.2.1 Diabetes mellitus
* **Definitie:** Chronische aandoening met verstoorde glucosetolerantie door een absoluut of relatief insulinegebrek .
* **Centrale rol van insuline:** Insuline, geproduceerd door de bètacellen van de pancreas, fungeert als een sleutel die de glucose-opname door cellen mogelijk maakt .
#### 9.2.2 Types diabetes mellitus
* **Diabetes type 1:** Absoluut insulinegebrek door auto-immuunreactie die bètacellen vernietigt. Ontstaat meestal op jonge leeftijd. Oorzaak onduidelijk (erfelijkheid, omgevingsfactoren) .
* **Diabetes type 2:** Insulineresistentie en/of relatief insulinegebrek. Komt voor bij 90-95% van de patiënten, meestal >40 jaar. Risicofactoren: erfelijkheid, leeftijd, ongezonde levensstijl, zwaarlijvigheid [491-492](#page=491,492).
* **Zwangerschapsdiabetes:** Ontstaat tijdens de zwangerschap, verdwijnt meestal na de bevalling. Verhoogt risico op type 2 diabetes later .
* **Prediabetes:** Hogere bloedsuikerwaarden dan normaal, maar nog niet voldoende voor een diabetesdiagnose. Signaal voor levensstijlaanpassing .
#### 9.2.3 Misvattingen over diabetesterminologie
* Oude termen zoals jeugddiabetes/ouderdomsdiabetes en insuline-afhankelijke/niet-insuline-afhankelijke diabetes zijn verouderd en kunnen leiden tot verwarring. De indeling is gebaseerd op pathofysiologie, niet op leeftijd of behandeling. Erfelijkheid speelt bij beide vormen een rol .
#### 9.2.4 Diagnose en opvolging
* **Symptomen:** Glucosurie (glucose in urine) door overschrijding van de renale drempel, polyurie (veel plassen), polydipsie (veel drinken) door uitdroging, vermoeidheid, verhoogde eetlust met vermagering .
* **Verschil type 1 en 2:** Type 1 wordt vaak snel vastgesteld door uitgesproken symptomen. Type 2 symptomen zijn minder duidelijk en de diagnose kan jaren duren .
* **Bloedglucosemetingen:**
* **Fasting Plasma Glucose (FPG):** Nuchtere bloedglucosemeting na 8 uur vasten. Diabetes: ≥ 126 mg/dl .
* **Glucose Challenge Test (GCT):** Bij zwangere vrouwen (24-28 weken). 50g glucose drinken, bloedafname na 1 uur. Indien >130 mg/dl, orale glucosetolerantie test (OGTT) [494-495](#page=494,495).
* **Orale Glucose Tolerantie Test (OGTT):** Nuchter, 75g glucose drinken, bloedafname op meerdere momenten. Diabetes: ≥ 200 mg/dl op een meetmoment .
* **Willekeurige plasma glucose test:** Bloedcontrole op elk moment. Diabetes: ≥ 200 mg/dl .
* **HbA1c (Geglyceerd Hemoglobine):** Geeft gemiddelde bloedsuikerspiegel over 2-3 maanden weer. Diagnostisch: ≥ 6,5% (48 mmol/mol). Streefwaarde: ≤ 7% (≤ 53 mmol/mol) [495-496](#page=495,496).
* **Glycemiebepaling op capillair bloed:** Gebruikt voor opvolging bij bekende diabetes, vaak zelfcontrole.
* **Indicatie:** Bij insulineafhankelijke diabetes (vóór maaltijd/slapen, bij ziekte, nuchter blijven voor onderzoek, na hypo/hyperglycemie). Bij zwangere insulineafhankelijke diabetes .
* **Omschrijving:** Prikken met prikker/lancet, bloeddruppel op teststrook in glucometer .
* **Plaatsbepaling:** Zijkant van de vinger (vermijd duim/wijsvinger, oedemateuze vinger), oorlel, hiel (kinderen) .
* **Benodigd materiaal:** Glucometer, steriele prikker, teststrook, naaldcontainer, afvalrecipiënt, niet-steriele deppers .
* **Sensor (Continue Glucose Monitoring - CGM):** Meet glucose in interstitieel vocht via onderhuidse sensor. Geeft actuele waarde en trend aan met 10-15 minuten vertraging. Terugbetaald voor type 1 diabetes en bepaalde type 2 patiënten.
* **Intermittent Scanning (is-CGM):** Sensor met zender, waarde aflezen met scanner. Om de twee weken vervangen .
* **Real Time (rt-CGM):** Sensor met zender, continu doorgestuurd naar ontvanger (pomp, smartphone). Geen scannen nodig .
#### 9.2.5 Leven met diabetes
* **Medicamenteuze behandeling:** Verwijzing naar OPO farmacologie .
* **Voeding:** Beperk verzadigde vetten, kies vezelrijke producten. Koolhydraatinname belangrijk om te reguleren (te veel: hyperglycemie, te weinig: hypoglycemie). Vergelijk producten aan de hand van het etiket [502-503](#page=502,503).
* **Sport – Beweging:** Vermindert risicofactoren hart- en vaatziekten, helpt bij gewichtsbeheer, verbetert fitheid en psychisch welzijn. Verhoogt insulinegevoeligheid. Intensieve inspanning kan leiden tot hypo- of hyperglycemie door adrenaline [503-504](#page=503,504).
* **Welzijn:** Impact op mentaal welzijn en zelfmanagement is groot. Angst voor complicaties, stigma en depressie komen vaker voor .
* **Andere levensstijlfactoren:**
* **Roken:** Verhoogt schade aan bloedvaten/zenuwen, verhoogt risico op complicaties, vermindert insulinewerking, verhoogt risico op type 2 diabetes/prediabetes .
* **Alcohol:** Calorierijk, kan metabolisme verstoren (hypoglycemie), suikers in dranken kunnen glycemie verhogen .
#### 9.2.6 Preventie van diabetes
* **Type 1:** Preventie is moeilijk door onduidelijke oorzaken .
* **Type 2:** Preventie mogelijk door gezonde levensstijl (beweging, voeding, stoppen met roken, gezond gewicht) kan risico met 50% verminderen. Niet-beïnvloedbare factoren: leeftijd, erfelijke aanleg .
#### 9.2.7 Acute verwikkelingen
* **Hypoglycemie (glycemie < 70 mg/dl):** Tekort aan glucose in het bloed.
* **Oorzaken:** Overdosis insuline/antidiabetica, onvoldoende voedsel, te zware inspanning, alcohol .
* **Symptomen:** Honger, zweten, hartkloppingen, tremor, bleekzien (milde). Hoofdpijn, verwardheid, rusteloosheid (ernstig). Convulsies, coma (levensbedreigend) [507-508](#page=507,508).
* **Behandeling:** Bij bewustzijn: snelwerkende suikers (cola, druivensuiker). Hercontrole na 10-15 min. Nadien traagwerkende suikers (boterham). Bij bewusteloosheid: NOOIT drinken, glucagon toedienen (hypokit of nasaal). Na 15 min hercontrole. Zodra bewust, traagwerkende suikers [508-509](#page=508,509). Glucagon is minder effectief bij orale antidiabetica, ziekenhuisopname kan nodig zijn .
* **Hyperglycemie (glycemie > 200 mg/dl):** Te veel glucose in het bloed.
* **Oorzaken:** Te veel eten, weinig beweging, onvoldoende medicatie, stress/ziekte .
* **Symptomen:** Polyurie, polydipsie, droge mond, vermoeidheid, vermageren .
* **Behandeling:** (Extra) insuline toedienen volgens bijspuitschema. Glycemie controleren. Voldoende suikerarme dranken drinken .
* **Preventie:** Regelmatige controle, medicatie aanpassen, eetgewoonten, arts raadplegen bij stress/ziekte, meer bewegen. **Bij twijfel: behandelen als hypoglycemie.** .
* **Diabetische ketoacidose (DKA):** Ontstaat bij ernstige hyperglycemie door absoluut insulinetekort. Lichaam verbrandt vet, vormt ketonen die bloed aanzuren.
* **Oorzaken:** Nieuw gediagnosticeerde DM type 1, onderbroken insulinetoediening, stress/ziekte, bepaalde medicatie .
* **Symptomen:** Snelle, diepe ademhaling (Kussmaul) met acetongeur, nausea/braken, dorst, polyurie, dehydratatie, droge tong/huid, slaperigheid, buik-/spierpijn, wazig zien .
* **Opsporing ketonen:** In urine (teststrip) of bloed (aangepaste glucosemeter) .
* **Behandeling:** Vocht, koolhydraten en insuline toedienen met intensieve controle .
#### 9.2.8 Laattijdige verwikkelingen
Ontstaan door hoge glycemiewaarden die glycosylering van bloedvaten en weefsels veroorzaken.
* **Angiopathie (bloedvatenschade):** Micro- en macro-angiopathie. Versnelt atherosclerose, vernauwt bloedvaten (hartinfarct, CVA, perifeer vaatlijden). Kleine bloedvaten: retinopathie (blindheid), nefropathie (nierfalen). Risicofactoren: roken, hoog cholesterol, hoge bloeddruk, overgewicht .
* **Neuropathie (zenuwschade):** Verminderd gevoel (voeten, pijn, wonden), motorische problemen (dropvoet), autonome problemen (hypotensie, diarree). Onomkeerbare schade, focus op goede diabetescontrole en preventie .
* **Nefropathie (nieren):** Schade aan kleine bloedvaten en filtersysteem. Eiwitten in urine (albuminurie) .
* **Infecties:** Verhoogde glucosevorming is voedingsbodem voor micro-organismen. Afweerfunctie witte bloedcellen verminderd. Lang aanslepende infecties .
* **Diabetische voet:** Combinatie van neuropathie (verminderd gevoel) en micro-angiopathie (huidconditie). Kleine wondjes ontstaan makkelijk, worden laat opgemerkt, infecteren snel en genezen traag door slechte doorbloeding .
Vroege opsporing, goede diabetesregulatie, controle van bloeddruk en lipiden zijn essentieel ter preventie van laattijdige verwikkelingen .
---
# Zwachtelverbanden en vaatlijden
Dit onderwerp behandelt de toepassing van zwachtelverbanden voor compressietherapie, de preventie en behandeling van veneus en arterieel vaatlijden, en het gebruik van therapeutische elastische kousen.
## 10. Zwachtelverbanden
Verbandleer omvat de kunde van het aanbrengen van (zwachtel)verbanden, inclusief de technieken en aandachtspunten .
### 10.1 Indicaties voor zwachtelverbanden
Zwachtelverbanden kunnen voor diverse redenen worden aangelegd:
* Wondbehandeling of wondbedekking .
* Bloedstelping .
* Vochtopname .
* Letsel aan het bewegingsapparaat .
* Ondersteuning van een lichaamsdeel .
* Uitoefenen van druk op een lichaamsdeel .
* Fixatie of immobilisering .
Een combinatie van deze indicaties is ook mogelijk .
### 10.2 Materiaal
Bij het aanleggen van een zwachtelverband moet rekening gehouden worden met de breedte, benodigde hoeveelheid en het soort verband. Er kan gebruik worden gemaakt van een elastisch rolverband of een gaasverband. Voor de bevestiging wordt kleefpleister aangeraden, omdat verbandklemmen ernstige verwondingen kunnen veroorzaken .
### 10.3 Houding en techniek
Bij het aanleggen van zwachtels zijn er diverse aandachtspunten:
* Het doel van het verband moet altijd voor ogen gehouden worden .
* De verpleegkundige dient een gemakkelijke, ergonomische positie aan te nemen en al het materiaal vooraf klaar te leggen .
* De houding van de zorgontvanger is belangrijk; het te zwachtelen lichaamsdeel dient ontspannen te zijn. Een gespannen houding kan na ontspanning leiden tot een gewijzigde drukverdeling en functieverlies van het verband .
* Altijd "in de rol" kijken voor een betere drukverdeling, wat cruciaal is voor de functie van het verband en ter voorkoming van belemmering van de bloedsomloop .
* Een constante rek aanhouden tijdens het aanleggen en ervoor zorgen dat slagen elkaar voor tweederde overlappen, draagt bij aan een goede drukverdeling .
* Om knelverbanden bij extremiteiten te vermijden, dient men van distaal naar proximaal te werken. Distale vingers en tenen dienen vrij te blijven voor observatie van bloedsomloop, bewegingsmogelijkheden en gewaarwordingen .
* Om oedeem te voorkomen, kan het omzwachtelde lichaamsdeel hoog gehouden worden en activiteit gestimuleerd worden .
### 10.4 Voorbereiding
De voorbereiding omvat:
* Verzamelen van gegevens: doel van het verband, bepalen van de breedte .
* Informatie verstrekken aan de zorgontvanger .
* De zorgontvanger een comfortabele houding geven .
* Bevestigingsmateriaal vooraf klaarmaken .
### 10.5 Aanleggen van een zwachtelverband (voor rechtshandige persoon)
De werkwijze omvat:
* Plaatsing voor de zorgontvanger .
* De zwachtel in de rechterhand nemen met de rol naar boven .
* Werken van links naar rechts .
* Beginnen aan het uiteinde van het lidmaat en naar boven werken (distaal naar proximaal) .
* Starten met cirkelslagen om het verband te bevestigen, of een alternatieve methode met de eerste winding schuin en de tweede circulair erboven .
* Het hoekje van de eerste winding omslaan en fixeren met een derde winding .
* Elke nieuwe slag laat een derde deel van het vorige onbedekt .
* Eindigen met cirkelslagen .
* Bevestigen met kleefpleisters .
* Het verband moet stevig en gelijkmatig zijn aangelegd, zonder de bloedsomloop te hinderen. Controle van extremiteiten op kleur, doorbloeding, warmte en koude is essentieel .
### 10.6 Afnemen van een zwachtelverband
Het afnemen gebeurt door het losgemaakte deel van de zwachtel over te nemen. Bij besmette/bevuilde verbanden dienen handschoenen gedragen te worden conform de regel van asepsis .
Een verbandschaar met een "platte kop" kan gebruikt worden om de huid te ontzien bij het verwijderen .
#### 10.6.1 Oprollen van een zwachtel
Bij het oprollen moet een gelijkmatige spanning verkregen worden om het terug aanbrengen te vergemakkelijken .
##### 10.6.1.1 Oprollen met 1 persoon
Hierbij wordt eerst een stevig hoofd gemaakt, waarna de zwachtel met een oprolbeweging met de hand wordt opgerold, waarbij de rol meedraait bij de terugkerende beweging. Bij smalle zwachtels is de techniek vergelijkbaar, waarbij het vrije uiteinde tussen specifieke vingers wordt genomen .
##### 10.6.1.2 Oprollen met 2 personen
Eén persoon maakt een stevig hoofd, terwijl de tweede persoon het verband effent en lichtjes fixeert .
### 10.7 Aandachtspunten bij het aanleggen van een klassiek zwachtelverband
Belangrijke aandachtspunten zijn:
* Plaats een hydrofiel gaas tussen lichaamsdelen die aan elkaar worden verbonden om maceratie te voorkomen .
* Zorg dat watten bij een drukverband buiten de zwachtel uitsteken voor een evenwichtige drukverdeling .
* Zwachtel altijd van distaal naar proximaal om stuwing te voorkomen .
* Controleer of het verband voldoet voor het beoogde doel (bloedstelping, compressie, immobilisatie) .
* Controleer op te strakke verbanden: verstoorde arteriële vascularisatie (koude ledematen, bleke/blauw/paarse huid, gestoorde capillaire refill), verstoorde veneuze afvloei (stuwing, oedeem, pijn), en neurogene compressie (tintelingen, sensibiliteits- of motorische stoornissen). Vergelijk met het niet-verbonden lidmaat .
* Geef mondelinge toelichting en wijs op mogelijke complicaties en de te ondernemen acties. Adviseer contact op te nemen bij knellen, loslaten of tekenen van ontsteking .
* Registreer bevindingen, handelingen, bijzonderheden en afspraken zorgvuldig .
### 10.8 Soorten zwachtelverbanden
#### 10.8.1 Het cirkelverband of kringverband
* **Gebruik:** Bevestiging aan het begin of einde van een zwachtelverband, of als zelfstandig verband op rolvormige lichaamsdelen zoals voorhoofd, hals, pols, vinger .
* **Werkwijze:** De windingen verlopen circulair rond het lidmaat en bedekken elkaar volledig .
#### 10.8.2 Het spiraalverband of omgerold verband
* **Gebruik:** Om grotere oppervlakten te bedekken op rolvormige lichaamsdelen zoals boven- of onderarm, hand, vinger, boven- en onderbeen .
* **Werkwijze:** De windingen bedekken elkaar voor de helft of voor tweederde .
#### 10.8.3 Het spicaverband - kruisverband - korenaarverband - cijfer acht verband
* **Gebruik:** Op onregelmatige lichaamsdelen of als stevig verband op rolvormige lichaamsdelen .
* **Werkwijze:** De windingen verlopen in de vorm van het cijfer acht, waarbij elke volgende winding de voorgaande voor tweederde bedekt .
#### 10.8.4 Het uiteenlopend schildpadverband/scharnierverband
* **Gebruik:** Uitsluitend op goed beweeglijke gewrichten zoals elleboog, knie en enkel .
* **Werkwijze:** Bestaat uit cijfer acht windingen waarbij de half circulaire windingen op de strekzijde liggen en de kruisslagen op de buigzijde gestapeld zijn. Het uiteenlopende schildpadverband wordt nog gebruikt .
* **Voorbeeld 1: schildpadverband thv. de elleboog:** Elleboog licht geplooid, 2-3 cirkelslagen op de elleboog, afwisselend uiteengaan van onder naar boven, eindigen met 3 cirkelslagen boven de elleboog .
* **Voorbeeld 3: schildpadverband thv. de hiel:** 2 cirkelslagen rond het midden van de hiel, afwisselend uiteengaan van onder naar boven, eindigen met 3 cirkelslagen. Dient ter bevestiging en ondersteuning van de hiel .
#### 10.8.5 Recurrent verband - teruglopend verband
* **Materiaal:** Zwachtelverband, kleefpleister. Elastische netverbanden zoals Surgifix® of Bandafix® kunnen ook gebruikt worden .
* **Gebruik:** Om een extremiteit geheel te bedekken (voet, vinger, stomp, hand), of als bedekkend/steunend verband .
* **Werkwijze:** Bestaat uit 3 lengteslagen die de extremiteit geheel bedekken .
* **Voorbeeld: stompverband onder de knie:** Begin met een ruim verband vooraan, een slag over het distale eind, tweede en derde slag over het distale eind naar links en rechts om de hoeken in te zwachtelen. Geen cirkelslagen om insnoering te voorkomen, maar cijfer acht slagen die proximaal stijgen en bovenaan kruisen. Er wordt meer trek uitgeoefend op de zijkanten om een ronde vorm te bekomen, met het oog op protheseaangepastheid. Eindigen met cirkelslagen boven de knie .
* **Voorbeeld: hoofdverband:** Begin met een ruim verband vooraan van het voorhoofd tot laag in de nek. Tweede en derde slag over het hoofd naar links en rechts. Verder van links naar rechts zwachtelen. Cirkelslagen rond het hoofd om de slagen te fixeren .
## 11. Preventie en behandeling van vaatlijden
Dit onderdeel behandelt veneuze insufficiëntie, veneuze ulcera, ambulante compressietherapie (ACT), therapeutische elastische kousen (TEK) en anti-trombose kousen (TED) .
### 11.1 Veneuze insufficiëntie
#### 11.1.1 (Patho)fysiologie
Veneuze insufficiëntie is een langzaam proces waarbij de venen disfunctioneel worden. Normale venen zorgen voor veneuze retour (afvoer van zuurstofarm bloed) en drainage van toxische elementen. Het veneuze systeem omvat oppervlakkige en diepe venen, verbonden door perforerende venen. De pompwerking van de kuitspier is essentieel voor de veneuze retour tegen de zwaartekracht in. Veneuze kleppen voorkomen terugstroming .
Factoren zoals leeftijd, erfelijkheid, obesitas, zwangerschap, letsels, of langdurig stilzitten/staan kunnen leiden tot stase van bloed. Dit veroorzaakt drukverhoging op de veneuze wand of kleppen, wat leidt tot elasticiteitsverlies, klepinsufficiëntie en/of obstructie. Bloed stroomt dan terug via de perforerende venen naar de oppervlakkige venen, wat kan leiden tot varices (spataderen) en oedeem .
#### 11.1.2 Mogelijke gevolgen van veneuze insufficiëntie
* **Ulcus cruris venosum:** Ontstaat door atrofische huid en oedeem als gevolg van veneuze circulatieproblemen. De slechte doorbloeding bemoeilijkt wondgenezing, wat kan leiden tot een chronisch ulcus .
* **Diepe veneuze trombose (DVT):** Kan ontstaan bij beschadiging van de venewand, bloedstase en een verstoord antistollingssysteem. Een DVT is een bloedstolsel in een diepe vene dat de bloedstroom kanObstructie. Een loskomend stolsel kan een embolie veroorzaken, potentieel met fatale gevolgen in de longen .
#### 11.1.3 Symptomen van veneuze insufficiëntie
Kenmerkende symptomen zijn:
* Krampen in de kuit, vooral 's nachts .
* 's Avonds dikke enkels en onderbenen door oedeem .
* Vermoeid en zwaar gevoel in de benen, verbeterend bij lopen of hoog leggen van de benen .
* Vaak uitgezette bloedvaten aan de zijkant van de voetzool .
* Okerkleurige dermatitis aan de schenen (initieel roodpaars, nadien bruin), door afbraak van bloedvaten en vrijkomen van erytrocyten .
* Wondvorming, meestal aan de buitenkant van de enkel, niet scherp begrensd .
#### 11.1.4 Adviezen bij veneuze insufficiëntie
* Geef begrip en ruimte voor keuzes aan de zorgontvanger .
* Liggen en lopen is beter dan zitten en staan .
* Vermijd immobiliteit; stimuleer lopen en aangepast schoeisel voor de kuitspierpomp .
* Leg het been hoog bij rust .
* Ontraad roken .
* Vermijd overmatige warmte (vloerverwarming, hete baden, zonnebaden) .
* Stimuleer een adequaat lichaamsgewicht en voeding .
* Zorg voor gepaste pijnbestrijding .
* Draag zwachtels of elastische kousen, ook 's nachts .
### 11.2 Ambulante compressietherapie (ACT)
ACT omvat een combinatie van zwachtelen (druk geven) en bewegen (wandelen) om oedeem aan onderbenen en voeten te verminderen. Dit stimuleert de bloeddoorstroming, verbetert de afvoer van afvalstoffen en de toevoer van zuurstof en voedingsstoffen, wat wondgenezing bevordert. Het aanbrengen van verbanden en kousen ter preventie en/of behandeling van veneuze aandoeningen valt onder de B2 handelingen en vereist een medisch voorschrift .
#### 11.2.1 Compressietherapie toepassen
Bij een ongecompliceerd veneus ulcus is compressietherapie (elastische kousen of compressief drukverband) de eerste keuze. ACT geeft druk van buitenaf en duwt oedeem terug de capillairen in, wat de doorbloeding en wondgenezing bevordert. Bewegen is een voorwaarde voor het slagen van de therapie .
* **Inelastische windels (korte rek zwachtels):** Worden bij voorkeur gebruikt voor ACT, zijn weinig uitrekbaar en worden ook 's nachts gedragen .
* **Elastische windels (lange rek zwachtels):** Sterk uitrekbaar, vaker gebruikt bij minder mobiele zorgontvangers. Ze zorgen voor blijvende druk, ook in rust. Lange rek zwachtels worden minder toegepast vanwege risico op complicaties zoals afknelling .
#### 11.2.2 Indicaties voor ambulante compressietherapie
* Chronisch oedeem .
* Chronische veneuze insufficiëntie .
* Ulcus cruris venosum .
* Erysipelas .
* Lipo-oedeem .
* Preventie en behandeling van (oppervlakkige en diepe veneuze) trombose .
* Onvoldoende werking lymfevaten .
* Varices .
#### 11.2.3 Contra-indicaties voor ambulante compressietherapie
* Ernstige arteriële insufficiëntie (risico op necrose door ontoereikende arteriële bloedtoevoer) .
* Instabiele hartdecompensatie met oedeem .
* Allergie voor bestanddelen van zwachtels of kousen .
#### 11.2.4 Compressie met inelastische windels (korte rek zwachtels)
* **Klittenbandzwachtels (ACD):** Inelastisch materiaal dat zorgontvangers of mantelzorgers zelf kunnen aanbrengen. Bieden een oplossing voor drukverval en vergemakkelijken het dragen van schoenen. Mogen ook 's nachts gedragen worden .
#### 11.2.5 Aandachtspunten na het aanbrengen van de zwachtels
* Stimuleer beweging en lopen om het effect van de zwachtels te versterken via de spierpomp .
* Zorg voor goed schoeisel, eventueel aangepast, vooral bij voetvergroeiingen .
* Goede nagel- en huidverzorging is belangrijk .
* Vermijd te strak aanleggen om afknelling van bloedvaten of zenuwen te voorkomen (controleer tenen op kleur en temperatuur) .
* Te los zittende verbanden geven onvoldoende compressie en zakken af .
* Let op trombose bij zorgontvangers met vaatklachten .
* Houd de voet in een hoek van 90 graden met het onderbeen tijdens zwachtelen om druk en wrijving op de wreef te voorkomen .
* Breng zo snel mogelijk nieuwe zwachtels aan na het verwijderen van de oude om oedeemvorming te voorkomen .
* Zorg dat alle huid bedekt is van tenen tot knie om oedeemvorming te voorkomen .
#### 11.2.6 Mogelijke problemen bij ambulante compressietherapie
| Probleem | Interventie |
| :------------------------------------------ | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Pijn na het zwachtelen | Laat de zorgontvanger lopen. Bij aanhoudende pijn na 15 minuten, contacteer een arts; kan duiden op verkeerd aangelegd verband. | .
| Huidirritatie | Voor het zwachtelen de huid insmeren met een vette, huidvriendelijke, ongeparfumeerde zalf. Optioneel: eerst een dun buisverband aanleggen. | .
| Vensteroedeem (bobbel door niet-overlappende zwachtels) | Verwijder de oude zwachtels en zwachtel opnieuw. | .
| Blauwe tenen na het zwachtelen | De zwachtel kan te strak zitten. Verwijder de oude zwachtel en zwachtel opnieuw. | .
| Drukplekken (bij verkeerd polsterverband) | Verwijder de oude zwachtels en het polsterverband, zwachtel opnieuw. | .
| Trombose | Contacteer een arts en benoem symptomen. | .
| Witte tenen na het zwachtelen (arteriële insufficiëntie) | Verwijder de zwachtel onmiddellijk. Contacteer een arts en benoem symptomen. | .
| Striemen en blaren (ongelijke spanning) | Verwijder de zwachtel. Zwachtel opnieuw met constante spanning en volg de vorm van het been. | .
### 11.3 Arteriële ulcera
Arteriële ulcera komen frequent voor bij patiënten met diabetes mellitus, atherosclerose, roken of eerdere letsels aan een ledemaat. Het zijn chronische verwondingen door een arteriële circulatiestoornis, leidend tot verminderde zuurstof- en voedingsstoffenvoorziening in de periferie. Evaluatie van de arteriële bloedsomloop gebeurt door polsslag te voelen, temperatuur en kleur van ledematen te observeren, en te letten op pijn bij rust. Diagnostiek omvat dopplermetrie en de enkel-armindex (systolische bloeddruk enkel/arm). Een index $\geq$ 1 is normaal; $< 0,5$ wijst op ernstig arterieel vaatlijden .
**Ernstige arteriële insufficiëntie (enkel-armindex < 0,5) mag NOOIT behandeld worden met ambulante compressietherapie (ACT)**, omdat dit de arteriële bloedtoevoer kan beperken en necrose kan veroorzaken. De differentiatie tussen arteriële en veneuze ulcera is cruciaal .
Behandeling van arteriële ulcera omvat het aanpakken van de oorzaak, pijnbestrijding, aanpassing van levensstijl, vasodilatoren, trombolytische middelen en eventueel chirurgisch ingrijpen .
#### 11.3.1 Vergelijking tussen arteriële en veneuze ulcera
| Kenmerk | Arteriële ulcera | Veneuze ulcera |
| :--------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Beïnvloedende factoren | Aandoening van de perifere bloedvaten, Atherosclerose, Diabetes mellitus, Hypertensie, Roken, Verhoogd cholesterolgehalte, Hogere leeftijd. | Klepinsufficiëntie in de venen, Insufficiëntie van de spierpomp (door verlamming of inactiviteit), Antecedent van diepe veneuze trombose, Chronische veneuze insufficiëntie, Obesitas, Hogere leeftijd. | .
| Anatomische plaats | Tussen de tenen of teentoppen, Bovenop de middelste teenkootjes, Ter hoogte van een (oud) trauma. | Mediaal onderbeen en enkel, Gebied rond de enkel (slechtst doorbloed). | .
| Wondkenmerken | Gelijkmatige, scherp begrensde randen; wondbodem vaak necrotisch; meestal niet geurend; gebleekt of paars weefsel rond de wonde; hevige pijn (vooral 's nachts, vermindert door been uit bed te laten hangen); cellulitis, paarsrode/blauwe verkleuring; weinig exsudaat; afwezigheid van oedeem; claudicatio intermittens ('etalagebenen'); koude, blauwwitte voeten/onderbenen; weinig beenbeharing; perifere pulsaties zwak tot afwezig. | Onregelmatige wondranden; oppervlakkige wonde; rossig granuleus weefsel; weinig tot middelmatig veel pijn (vooral nachtelijke pijn en kuitkrampen); matig tot veel exsudaat; pitting oedeem van enkels/onderbenen (trekt weg in avond); meestal sterk ruikende ulcera; lokale bruin/blauwe pigmentatie of ontkleuring (atrofie blanche); verharding van de huid; moe, zwaar gevoel bij stilstaan (vermindert bij lopen/hoog leggen); jeuk; droge eczematische huid rond ulcus en onderbeen. | .
### 11.4 Therapeutische elastische kousen (TEK) en anti-trombose kousen (TED)
#### 11.4.1 Therapeutische elastische kousen (TEK)
TEK worden ingezet als onderhoudsbehandeling na ACT, om de afvoer van bloed en lymfevocht uit de onderste extremiteiten te bevorderen. Ze bestaan in verschillende drukklassen (vaak klasse 2 voorgeschreven ter bevordering van therapietrouw) en kunnen naadloos (rond gebreid) of met naad (vlak gebreid) zijn .
#### 11.4.2 Anti-trombose kousen (TED)
TED-kousen (Trombo-Embolism Deterrent) hebben als doel veneuze stase te vermijden en stolsels te voorkomen, en worden vaak postoperatief gedragen .
**Aandachtspunten bij TED-kousen:**
* Gelijkmatige drukverdeling, vrij van rimpels .
* Huid blijft intact, perifere pols blijft voelbaar .
* Zorgontvanger is voldoende geïnformeerd en kan het doel verwoorden .
Slecht passende kousen kunnen leiden tot DVT en decubitus. Het correct opmeten van de benen is essentieel .
##### 11.4.2.1 Problemen bij het aanbrengen van TED-kousen
| Probleem | Interventie |
| :-------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Compressiekousen niet beschikbaar | Gebruik korte-rekzwachtels. | .
| Compressiekousen te wijd en bieden geen steun | Meet opnieuw en vergelijk met de maattabel. Vervang oude kousen door nieuwe. Droog kousen niet in de wasdroger. | .
##### 11.4.2.2 Lange en extra lange kousen
Metingen vereist: grootste omtrek dij, grootste omtrek kuit, lengte van hiel tot net onder zitvlak .
##### 11.4.2.3 Halflange kous
Metingen vereist: kuitomtrek, lengte van hiel tot achterkant knie .
##### 11.4.2.4 Werkwijze aanbrengen kousen
1. Hand in de kous tot aan de hiel steken .
2. Midden van de hiel vastpakken en kous tot aan de hiel binnenstebuiten keren .
3. Kous zorgvuldig over voet en hiel trekken; hiel van zorgontvanger moet in hiel van kous passen .
4. Kous verder trekken over enkel en kuit; verandering van steek moet 2,5 tot 5 cm onder de knieholte zitten .
5. Bij het hoger trekken, het inzetstukje naar binnen draaien naar de dijslagader. Bovenrand optrekken tot de plooi onder de bilspier. Elke rimpel gladstrijken zonder de steekverandering te verplaatsen. Teenstukje naar voren trekken om rimpels op enkel en wreef te verwijderen en zorg voor bewegingsvrijheid van de tenen .
**Aandachtspunten voor een goede werking van TED-kousen:**
1. Kousen mogen niet in contact komen met zalf, olie etc. die elasticiteit kunnen schaden .
2. Let op afzakken van de kousen om veneuze retour niet te belemmeren .
3. Controleer bloedsomloop (temperatuur, kleur voeten, verkleuring nagelbedden) en oedeem boven de kousen .
4. Trek om de 3 dagen schone kousen aan; bij voorkeur 2 paar bestellen. Wassen verwijdert lichaamsvocht en verlengt de gebruiksduur .
---
# Slaap en vrijheidsbeperkende maatregelen
Dit onderdeel behandelt de neurofysiologie van slaap, de factoren die de slaap beïnvloeden, slaapproblemen en preventie, alsook de principes, gevolgen en alternatieven voor vrijheidsbeperkende maatregelen.
### 11.1 Slaap
#### 11.1.1 Rust en slaap
* **Rust** wordt gedefinieerd als ontspanning zonder emotionele spanningen of lichamelijk ongemak .
* **Slaap** is een normale, periodiek optredende toestand van rust van het organisme, gekenmerkt door een verlaging van het bewustzijn en afgesloten zijn van de buitenwereld, waarin ook dromen kunnen voorkomen. Het onderscheidt zich van coma en narcose doordat men op elk gewenst moment gewekt kan worden. Slaap wordt algemeen aangenomen als een herstellende functie voor het lichaam, met name voor de hersenen. Tijdens de slaap verwerken en ordenen de hersenen opgenomen informatie, waardoor ze de volgende dag opnieuw kunnen functioneren .
#### 11.1.2 Registratie van de slaap
De wetenschappelijke studie van slaap begon in 1937 met de ontwikkeling van de elektro-encefalografie (EEG). De EEG brengt de elektrische activiteit van de hersenschors in kaart door middel van ritmische stroomschommelingen (golven) die geregistreerd worden met elektroden op de hoofdhuid .
Verschillende soorten hersengolven kunnen worden onderscheiden:
* **Alfa-golven:** regelmatige golven met een frequentie van 8-13 Hz .
* **Beta-golven:** onregelmatige, kleine golven met een hogere frequentie van ongeveer 13-35 Hz .
* **Delta-golven:** hoge, langzame golven met een lage frequentie van 1,5-4 Hz .
* **Theta-golven:** regelmatige, laagfrequente golven van 4-7 Hz .
* **Spindel of spoel (sigmagolven):** een golfcomplex met een frequentie tussen 10 en 14 Hz .
Tijdens de slaap is de hersenactiviteit anders dan tijdens waaktoestand. De registratie van deze golven maakt het mogelijk om verschillende slaapstadia te onderscheiden, die grafisch worden weergegeven in een hypnogram .
#### 11.1.3 De verschillende slaapfasen
Slaap is geen uniforme toestand en wisselt tussen REM (Rapid Eye Movement) en non-REM slaap .
* **Non-REM (NREM) slaap:**
* **Fase 1 (sluimerfase):** Overgang tussen wakker en slapen, waarbij spieren ontspannen, het bewustzijn daalt en het lichaam schokkende bewegingen kan maken .
* **Fase 2 (lichte slaap):** Ademhaling en hartslag vertragen, lichaamstemperatuur daalt licht .
* **Fase 3 (diepe slaap):** Spieren zijn volledig verslapt, bloeddruk, ademhaling en hartslag dalen verder. De stofwisseling en hersenactiviteit worden trager. Deze fase is cruciaal voor lichamelijk herstel en groei van de hersenen. Het is de fase waarin men het moeilijkst te wekken is en gedesoriënteerd kan blijven na het ontwaken .
* **REM slaap (Fase 4):**
* Ademhaling en hartslag versnellen.
* Ogen bewegen snel heen en weer.
* Hersenen worden actiever.
* De persoon droomt.
* REM-slaap is voornamelijk van belang voor psychisch herstel, waaronder mentaal herstel, memoriseren, de overdracht van informatie naar het langetermijngeheugen en het verwerken van emotionele gebeurtenissen .
NREM- en REM-slaap wisselen elkaar systematisch af in slaapcycli, die elk 90 tot 100 minuten duren. Een slaapcyclus begint met NREM-slaap en eindigt met REM-slaap. Gedurende de nacht vinden 4 tot 6 slaapcycli plaats .
Het hypnogram toont de slaappatronen en verschilt per leeftijd. Over het algemeen hebben jonge kinderen meer slaap nodig dan volwassenen. Baby's slapen ongeveer 17 uur per dag, tieners zo'n 9 uur, en volwassenen gemiddeld 7-8 uur. Ouderen slapen doorgaans korter dan volwassenen en hebben minder diepe slaap .
#### 11.1.4 Neurofysiologie van de slaap
De verschillende stadia van waken en slapen worden geregistreerd met polysomnografisch onderzoek (PSG), dat gebruik maakt van EEG, EMG (electromyogram) en EOG (electro-oculogram). Dit onderzoek, vaak uitgevoerd in een slaaplabo, brengt de kwaliteit en kwantiteit van de slaap in kaart .
Tijdens de diepe NREM-slaap (NREM-4) stijgt de cerebrale bloedtoevoer en zuurstofopname, en neemt de groeihormoonproductie toe. De REM-slaap is de droomfase .
#### 11.1.5 Functie van de slaap
* **Slaap als natuurlijke behoefte:** Slaap is essentieel voor herstel en het aanleggen van reserves voor de volgende dag. Fysiologisch is slaap 'goed' als de energiewinst (anabolisme) groter is dan het energieverlies (katabolisme) .
* **Belang van goede slaap:**
* Diepe NREM-slaap is belangrijk voor lichamelijk herstel, groei, activering van het immuunsysteem en de ontwikkeling van het zenuwstelsel .
* REM-slaap is cruciaal voor psychisch herstel, waaronder mentaal herstel, geheugenconsolidatie, en de verwerking van emotionele gebeurtenissen .
#### 11.1.6 Invloed van slaaponthouding
Slaaponthouding kan leiden tot vermoeidheid, slaperigheid overdag, concentratiestoornissen, prikkelbaarheid en een toename van de voedselinname. Een slaaptekort wordt gekenmerkt door een onuitgerust gevoel overdag, ongeacht het aantal uren slaap .
Langdurig slaaptekort kan geassocieerd worden met:
* Stemmingsstoornissen .
* Stoornissen van het korte geheugen .
* Fouten bij prestatietests .
* Stoornissen in zintuiglijke waarnemingen (wanen, hallucinaties) .
* Cognitieve stoornissen .
* Verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen .
* Risico's op glucose-intolerantie .
* Daling van het groeihormoon .
Kortetermijngevolgen zijn onder andere:
* Functionele klachten (hoofdpijn, maag- en darmklachten) .
* Gestoorde immuunrespons .
* Verhoogd risico op ongevallen (thuis en in het verkeer) .
Selectieve onthouding van diepe slaap kan leiden tot depressie, geremde motoriek en lichamelijke klachten. Selectieve onthouding van REM-slaap kan de stemming tijdelijk verbeteren en de motorische activiteit verhogen, maar kan gepaard gaan met verminderde zelfcontrole, verhoogde emotionaliteit en angst .
#### 11.1.7 Slaapanamnese en verpleegkundige diagnosen
Het in kaart brengen van slaapproblemen begint met een anamnese, observatie en het bijhouden van een slaapdagboek. De NANDA-classificatie kent drie verpleegkundige diagnosen gerelateerd aan slaap: 'verstoorde slaap', 'slapeloosheid' en 'slaapgebrek' .
#### 11.1.8 Factoren met invloed op de slaap
* **Leeftijd:**
* **Pasgeborene:** Slaapt ongeveer twee derde van de dag met een kortere slaapcyclus .
* **(Jong)volwassene:** De slaap bereikt zijn normale structuur en duur, gemiddeld 7-8 uur .
* **Oudere:** De totale slaapduur en -kwaliteit dalen. Het aandeel diepe slaap neemt af ten gunste van lichte slaap. Ouderen zijn vaker ochtendmensen, gaan vroeger naar bed en staan vroeger op, en zijn gevoeliger voor verschuivingen in het slaap-waakritme. Meer kans op slaapstoornissen met het stijgen van de leeftijd .
* **Individuele behoefte:** De gemiddelde slaapbehoefte is 7-8 uur, maar varieert sterk per persoon en leeftijd. Voldoende slaap is nodig om overdag alert en efficiënt te functioneren. Te veel slaap kan ook leiden tot stoornissen zoals hoofdpijn en dysforie .
* **Lichamelijke inspanning:** Regelmatige en gedoseerde inspanning bevordert de slaap. Mentale inspanning vlak voor het slapen kan inslapen bemoeilijken; een geleidelijke afbouw hiervan wordt aanbevolen .
* **Omgevingsfactoren:**
* **Lawaai:** Negatieve invloed op slaapkwaliteit, ook door geluiden van zorgpersoneel en apparatuur .
* **Temperatuur:** Een optimale temperatuur ligt tussen 16-18°C. Temperaturen boven 24°C belemmeren de slaap .
* **Licht:** Melatonineproductie, die het circadiaans ritme reguleert, wordt beïnvloed door licht. Te veel licht 's nachts en gebruik van beeldschermen voor het slapengaan kunnen het slaap-waakritme verstoren .
* **Slaapaccommodatie:** Een oncomfortabel bed of kussen, verkeerde houding, of gebrek aan privacy kunnen slecht slapen veroorzaken .
* **Voedingsfactoren:** Een te volle of lege maag, en stoffen zoals cafeïne (in koffie, frisdranken, medicijnen, chocolade) kunnen het inslapen en doorslapen bemoeilijken. Alcohol kan inslapen bevorderen maar leidt tot een onrustige, gefragmenteerde slaap. Stimulerende middelen zoals nicotine vertragen het inslapen .
#### 11.1.9 Preventie bij slaapproblemen
Preventie richt zich op het elimineren van factoren die een goede slaap verhinderen. Slaapmedicatie is een laatste redmiddel en enkel gerechtvaardigd bij ernstige, kortdurende slapeloosheid of een acute opflakkering met hoge lijdensdruk .
#### 11.1.10 Begeleiding van een goede nachtrust
* **Algemeen:** Een regelmatig slaap-waakpatroon is gebaat. Samenbrengen van mensen met een vergelijkbaar ritme in één kamer kan helpen .
* **Onderkennen problemen:** Zorgvragers moeten slaapproblemen melden. Verpleegkundigen dienen zich bewust te zijn van het belang van slaap en slaap-waakpatronen integreren in de anamnese .
* **Voor het slapengaan:** Zorg voor toiletmogelijkheden, informeer over effecten van alcohol/stimulantia, stimuleer activiteit overdag, handhaaf thuisgewoontes, vermijd zware maaltijden, zorg voor ontspanning en vermijd elektronica .
* **Tijdens het slapen:** Minimaliseer storende omgevingsfactoren (geluid, licht), zorg voor comfortabel bed en houding, voldoende ventilatie en een temperatuur onder 24°C .
* **Interventies:** Slaapvoorlichting en slaaphygiënische maatregelen zijn essentieel. Multidisciplinair overleg en bespreking van problemen en spanningen in het team zijn nodig. Kennis over slaapmedicatie is belangrijk .
* **Overdag:** Zorg voor voldoende daglicht, beweging en vermijd dutjes overdag .
#### 11.1.11 Slaapmiddelen
Slaapmiddelen worden door een arts voorgeschreven. Observatie is essentieel voor een juiste dosering. Lichte slaapmiddelen hebben de voorkeur. Bij toediening moet de zorgvrager klaar zijn voor de nacht, het bed in orde zijn en de kamer rustig blijven .
### 11.2 Vrijheidsbeperkende maatregelen
Vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast wanneer de veiligheid van de persoon of anderen in het gedrang komt, of wanneer er risico is op onderbreking van levensnoodzakelijke therapie. Deze maatregelen brengen echter aanzienlijke risico's met zich mee, waaronder psychologische, lichamelijke gevolgen en mortaliteit, en moeten als laatste redmiddel worden ingezet. Een fixatieluw beleid is noodzakelijk. In Vlaanderen werd in 2018 bij ongeveer 20% van de bewoners in woon- en zorgcentra overdag en 40% 's nachts fysieke fixatie toegepast .
#### 11.2.1 Fysieke fixatie: een vorm van vrijheidsbeperking
* **Definitie:** Vrijheidsbeperkende maatregelen omvatten een breder spectrum dan fysieke fixatie alleen. Fysieke fixatie zijn handelingen die direct op de persoon worden toegepast, terwijl vrijheidsbeperkende maatregelen direct of indirect kunnen worden toegepast. Fysieke/mechanische fixatie wordt gedefinieerd als 'het aanwenden van mechanische hulpmiddelen, bevestigd aan of in de directe omgeving van een persoon, die de bewegingsvrijheid van de persoon beperken en die door de persoon zelf niet kunnen worden opgeheven of verwijderd' .
* **Intentie versus beleving:** Zorgprofessionals passen vrijheidsbeperkende maatregelen vaak toe vanuit een beschermende intentie, maar dit wordt niet altijd door de zorgontvanger zo ervaren .
#### 11.2.2 Wanneer vrijheidsbeperkende maatregelen?
##### 11.2.2.1 Mythes over fixatie (Evans & Strumpf, 1990)
Er bestaan diverse mythes over fixatie, waarvan de belangrijkste zijn :
* **Mythe 1: Ouderen met valrisico moeten gefixeerd worden.** Dit is onjuist. Fysieke fixatie is geen effectieve interventie tegen valincidenten en kan zelfs het risico op ernstig letsel bij vallen verhogen door verminderde spieractiviteit en balans. Menselijkere alternatieven zijn beschikbaar .
* **Mythe 2: Het is een morele taak om zorgontvangers te beschermen met fixatiemateriaal.** Hoewel bescherming een rol speelt, kan fixatie meer schade veroorzaken dan het voorkomt, zowel lichamelijk als psychisch. Gedrag zoals onrust en agressie kan voortkomen uit lichamelijke ongemakken of omgevingsfactoren, en vereist eerst een analyse van de oorzaak .
* **Mythe 3: Wettelijke vervolging bij onvoldoende fixatie.** Rechtszaken komen vaker voort uit ondeskundig aanbrengen van fixatiemateriaal dan uit nalatigheid bij het niet fixeren .
* **Mythe 4: Bejaarde zorgontvangers vinden fixatie niet erg.** De beleving van de zorgontvanger is cruciaal en individueel .
* **Mythe 5: Fixeren is nodig wegens te weinig personeel.** Fixeren leidt juist tot een hogere werkdruk door de noodzaak van regelmatige controles. Toch kan werkdruk ervoor zorgen dat er sneller gefixeerd wordt .
* **Mythe 6: Er zijn geen alternatieven voorhanden.** Er zijn diverse alternatieven voor fysieke fixatie beschikbaar .
##### 11.2.2.2 Fixatie in de beroepsgerelateerde wetgeving
Het gebruik van fixatiemiddelen valt onder beveiligingsmaatregelen, die een vrijheidsberovend of -beperkend karakter hebben. De wetgeving, waaronder de Wet zorg en dwang in Nederland, beschermt zorgontvangers tegen onvrijwillige zorg. In België mag fixeren en isoleren enkel toegepast worden ter voorkoming van lichamelijke letsels bij de zorgontvanger of anderen, en niet louter voor het comfort van personeel of om uit bed stappen te voorkomen, tenzij de zorgontvanger hier zelf om verzoekt .
##### 11.2.3 Principes bij gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen
Bij noodsituaties waar de veiligheid in het geding is, kunnen vrijheidsbeperkende maatregelen noodzakelijk zijn, mits deze voldoen aan volgende principes :
1. **Uitzonderlijk, weloverwogen en gemotiveerd:** Elke fixatie vereist individuele beoordeling en de minst restrictieve vorm.
2. **Juiste middel:** Het fixatiemiddel moet passen bij de toestand van de zorgontvanger en de reden van fixatie.
3. **Procedure voor ongedaan maken:** Een aangepaste procedure voor het snel kunnen verwijderen van fixatie moet aanwezig zijn.
4. **Technische zorgvuldigheid en observatie:** Het middel moet correct worden aangebracht, gebruikt en gecontroleerd op slijtage.
5. **Maximale controle en toezicht:** Regelmatige controle van vitale parameters, beweging, bloeddoorstroming, persoonlijke behoeften en het fixatiemateriaal is vereist.
6. **Regelmatige onderbreking:** Fixatie moet zo kort mogelijk duren en regelmatig onderbroken worden.
7. **Familiebetrokkenheid:** Familie kan een geruststellende aanwezigheid bieden.
8. **Kortste duur:** De noodzaak van fixatie moet regelmatig geëvalueerd worden.
9. **Onderliggende factoren:** Zoek altijd naar de onderliggende oorzaken van probleemgedrag.
10. **Hygienisch onderhoud:** Fixatiemateriaal moet conform de richtlijnen van de producent worden onderhouden.
11. **Correcte rapportering:** Reden, maatregelen, begin- en einduur, evaluatie en algemene observatie moeten gedocumenteerd worden.
#### 11.2.4 Gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen
Het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen kan ingrijpende gevolgen hebben .
* **Lichamelijke gevolgen:**
* **Achteruitgang van mobiliteit:** Verminderde spiermassa, spierkracht en balans, wat leidt tot een hoger valrisico .
* **Meer incontinentie:** Beperking van toiletbezoek .
* **Huidletsels en decubitus:** Door langdurig in dezelfde houding te liggen of te zitten .
* **Meer kans op infecties:** Pneumonie, urineweginfecties, constipatie door verminderde mobiliteit .
* **Toenemende afhankelijkheid:** Met risico op ondervoeding en dehydratatie .
* **Cardiale stress:** Door wijzigingen in bloeddruk en polsslag .
* **Trauma of overlijden:** Door onjuist gebruik van fixatiemateriaal .
* **Psychische gevolgen:**
* Gevoel van vrijheidsbeperking, angst, onzekerheid, agressie of depressie .
* Meer onrust, verzet en drang tot bevrijding, wat het risico op lichamelijk letsel verhoogt .
* Meer gebruik van medicatie die het gedrag beïnvloedt, met bijwerkingen .
* Belemmering van sociale contacten .
#### 11.2.5 Fysieke fixatiemiddelen
Diverse middelen kunnen worden gebruikt, ingedeeld naar gradatie van ingrijpen, van minst tot meest ingrijpend :
* **Middelen:** Plukpyjama's, tafelbladen, bedhekken, onrustlakens, lendengordels, pols- en enkelbanden, rolwagens met voorzettafel, tentbedden, verpleegdekens, verpleegpyjama's .
* **Aandachtspunten bij gebruik:**
* **Fixatieriemen (lendengordel, pols- en enkelbanden):** Altijd in combinatie met andere banden (3- of 5-puntsfixatie) gebruiken, nooit in vlakke ruglig. Bed in Fowlerhouding plaatsen. 3- of 5-puntsfixatie is voor zware agitatie of cognitieve stoornissen na overweging van alternatieven. Pols- en enkelbanden moeten nauw aansluiten (maximaal één vinger ertussen) en regelmatig gecontroleerd worden op afklemming. Gebruik van windels is onveilig .
* **Voorzettafel:** Valt onder licht fixatiemateriaal, wordt als fixatie beschouwd indien gebruikt om rechtstaan te verhinderen. Bij agitatie in combinatie met fixatievest aanbrengen .
* **Bedsponden:** Matig restrictief. Niet toepassen bij motorische onrust of klimneigingen. Bed in laagste stand plaatsen. Alternatieven zoals een extra laag bed of bedwiggen zijn te verkiezen .
* **Tentbed:** Matig restrictief, aangewezen bij personen die het bed niet zelfstandig mogen verlaten. Afgeraden bij agressie, claustrofobie of aanwezigheid van infusen .
* **Verpleegdeken en verpleegpyjama:** Zwaar restrictief, aangewezen bij zware agitatie, enkel 's nachts en in combinatie met onrusthekken .
#### 11.2.6 Chemische fixatie
Chemische fixatie betreft fixatie door medicatie, zoals anxiolytica, sedativa, hypnotica, neuroleptica en antipsychotica, die invloed hebben op bewegingsvrijheid en cognitie. Het is cruciaal om de intentie van het voorschrijven te achterhalen: indien de medicatie dient om gedrag te beïnvloeden ter beperking van vrijheid, spreken we van chemische fixatie. Chemische fixatie is altijd een laatste keuze en enkel door een arts voorgeschreven .
#### 11.2.7 Slimme technologie als alternatief
Technologische hulpmiddelen kunnen als alternatief dienen voor fysieke of chemische fixatie :
* Infrarood bewegingsdetectie verbonden met het verpleegoproepsysteem .
* Sensoren in bed en onder de matras .
* Optiscan: detectieveld op de vloer dat een oproep genereert wanneer de zorgvrager opstaat .
* Topscan: detectieveld boven het bed dat een oproep genereert bij verandering van houding .
* Optiseat: sensor in het kussen die een oproep genereert wanneer de zorgvrager uit de stoel opstaat .
* Dwaalbeveiliging met chips (in schoen of armband) die deuren sluit als de zorgvrager een afdelingsgrens nadert .
#### 11.2.8 Oproep tot een evidence-based fixatiearm beleid
Het verminderen van fixatie vereist opleiding van verpleegkundigen, die de kennis over fixatie en alternatieven vergroot en een kritische houding stimuleert. Afbouw van vrijheidsbeperking vraagt multidisciplinair overleg. Er bestaat een breed gamma aan alternatieven .
* **Alternatieven voor dwaalgedrag en valrisico:**
* Elektronische hulpmiddelen zoals opsta-alarmering en dwaaldetectie .
* Aanpassingen in de fysieke omgeving (oriëntatieverlichting, doordacht loopcircuit) .
* Voldoende personeel, met name 's nachts, vermindert het gebruik van fixatie .
* Voor valrisico zijn alternatieven: sta- en loophulpmiddelen, heupbeschermers, verlaagde bedden, valmatten, en opsta-alarmering .
Het implementeren van een evidence-based fixatiearm beleid vereist training, multidisciplinair overleg en het consequent toepassen van alternatieven .
---
# Vaardighedendagen
Hier is een gedetailleerde samenvatting van de "Vaardighedendagen" gebaseerd op de verstrekte documentinhoud, bedoeld als een examenklare studiegids.
## 12. Vaardighedendagen
De vaardighedendagen zijn een essentieel onderdeel van de opleiding Verpleegkundige Methodiek en Vaardigheden 1, gericht op het praktisch inoefenen van verpleegkundige handelingen en het ontwikkelen van klinisch redeneren aan de hand van casussen.
### 12.1 Doelen en Competenties
* **Leerdoelen:** Na het bestuderen van dit onderdeel kan de student:
* Klinisch redeneren bij een toegewezen casus en hieruit een aangepast zorgplan opstellen.
* De zorg aanpassen aan de behoeften en sterktes van een individuele zorgontvanger.
* De aangeboden vaardigheden zelfstandig en volgens het stappenplan uitvoeren [1](#page=1).
* **Te behalen competenties:** De domeinspecifieke leerresultaten komen overeen met de competenties van het opleidingsonderdeel Verpleegkundige Methodiek en Vaardigheden 1, met de focus op het praktisch en zelfstandig inoefenen van handelingen, inclusief het bijbehorende redeneerproces [1](#page=1).
### 12.2 Houding en Voorbereiding als Student
* **Houding:** Studenten worden aangemoedigd om alle leerkansen te grijpen, verantwoordelijkheid te nemen, respectvol om te gaan met medestudenten en materiaal, en een verzorgd voorkomen te hebben conform stagevoorschriften. Samenwerking met maximaal vier studenten per groep is de norm [3](#page=3).
* **Meebrengen van materiaal:** School stelt materiaal beschikbaar voor oefening. Wegwerpmateriaal mag mee naar huis. Voor de eerste vaardigheidsdag wordt specifiek materiaal voor hygiënische zorgen gevraagd (handdoeken, washandjes, zeep, tandenborstel en -pasta). Tevens wordt aangeraden om de cursus, schrijfmateriaal en een zakboek verpleegkundige diagnosen mee te nemen [4](#page=4).
* **Vereiste voorkennis en voorbereiding:** Studenten wordt verwacht de hoorcolleges te hebben nagekeken, videomateriaal en casussen vooraf te bestuderen, en onbekende termen of pathologie op te zoeken. Een grondige voorbereiding is essentieel voor een optimaal leereffect [6](#page=6).
### 12.3 Structuur van de Vaardighedendagen
Er worden vijf vaardighedendagen georganiseerd, elk met specifieke thema's, casussen en stappenplannen.
* **Vaardighedendag 1:** Richt zich op hygiënische zorgen, ledigen van collecteerzakken, incontinentiemateriaal aanbrengen/vervangen en hanteringsbeleid. Er worden drie casussen gepresenteerd: Ingrid Janssen, Pieter De Vries en Jozef Kowalski [7.5](#page=612) [7](#page=7).
* **Vaardighedendag 2:** Behandelt parameters, lavementen en stomazorg. Casussen zijn Els Devries, Jan Peeters en Karel Hommes [8.4](#page=619) [8](#page=8).
* **Vaardighedendag 3:** Focust op intramusculaire inspuitingen, subcutane inspuitingen (insuline en LMWH) en inhalatietherapie. Casussen omvatten Gérard Berno, Sophie Janssen en Isabel Janssens [9.4](#page=625) [9](#page=9).
* **Vaardighedendag 4:** Behelst glycemiebepaling, ambulante compressietherapie (ACT) en Basic Life Support (BLS). De casussen zijn Jan Bruggeman, Conny De Smet en drie BLS-scenario's (Situatie A, B, C) [10.4](#page=630) [10](#page=10).
* **Vaardighedendag 5:** Biedt de mogelijkheid om nog minder beheerste casussen en handelingen te oefenen, met integratie van relationele vaardigheden. Docenten nemen de rol van zorgontvanger op zich [11](#page=11).
### 12.4 Vaardigheden voor het Examen
Voor het examen dienen de volgende vaardigheden gekend te zijn:
* Parameters: bloeddruk, pols, temperatuur, saturatie, pijn [12](#page=12).
* Glycemie meten [12](#page=12).
* Insuline toedienen (subcutaan) [12](#page=12).
* Anticoagulantia toedienen (subcutaan) [12](#page=12).
* Correcte dosis berekenen, voorbereiden en toedienen van intramusculaire injecties [12](#page=12).
* Ledigen van een collecteerzak [12](#page=12).
* Ambulante compressietherapie (ACT) [12](#page=12).
* Basic Life Support (BLS) [12](#page=12).
* Correct toepassen van handhygiëne bij elke vaardigheid, inclusief weten wanneer handen te wassen, ontsmetten en handschoenen te gebruiken [12](#page=12).
* Toepassen van hanteringsbeleid, inclusief correcte houdingen bij transfers [12](#page=12).
* Kennen van materiaal voor incontinentie- en stomazorg [12](#page=12).
### 12.5 Stappenplannen voor Verpleegkundige Handelingen
De bundel bevat gedetailleerde stappenplannen voor diverse verpleegkundige handelingen, onderverdeeld in de volgende categorieën:
#### 12.5.1 Klinisch Redeneren
Een overzicht van het klinisch redeneren wordt gegeven om studenten te begeleiden bij het analyseren van casussen en het opstellen van zorgplannen [13.1](#page=637).
#### 12.5.2 Hygiënische Zorgen
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, wasbekken, zeep, washandjes, handdoeken, afdekmolton, vers linnen, celdoekjes, niet-steriele handschoenen, afvalrecipiënt, schone kleding, incontinentiemateriaal, mondzorgmateriaal, kam/borstel [13.2.1](#page=638).
* **Stappenplan:** Omvat voorbereiding (verzamelen gegevens, plannen, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (bedhoogte aanpassen, zorgontvanger installeren, uitkleden, wassen van lichaam en intieme zone, drogen, aankleden, mondzorg, haren verzorgen, observeren) en nazorg (privacy opheffen, comfort, materiaal reinigen/opruimen, rapporteren) [13.2.2](#page=638).
#### 12.5.3 Parameters
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, bloeddrukmeter, stethoscoop, thermometer, oxymeter, deppers, alcoholisch antisepticum, afvalrecipiënt, horloge, schrijfgerief [13.3.1](#page=643).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (verzamelen gegevens, plannen, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (zorgontvanger installeren, bloeddruk meten inclusief manchet aanbrengen, druk opvoeren, ventiel lossen, aflezen, manchet verwijderen; polsslag palperen en interpreteren; temperatuur meten; saturatie meten via de vinger) en nazorg (privacy opheffen, comfort, materiaal reinigen/opruimen, rapporteren) [13.3.2](#page=643).
#### 12.5.4 Ledigen Collecteerzak
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, niet-steriele handschoenen, alcoholisch antisepticum, deppers/celdoekjes, vloerbescherming, opvangrecipiënt, afvalrecipiënt [13.4.1](#page=647).
* **Stappenplan:** Omvat voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (materiaal voorbereiden, handschoenen aandoen, bedhoogte, vloerbescherming, ontsmetten sluiting, urine laten afvloeien, afvoerklep ontsmetten, sluiting sluiten, opvangrecipiënt ledigen, handschoenen uitdoen, handontsmetting), en nazorg (privacy, comfort, materiaal reinigen/opruimen, rapporteren) [13.4.2](#page=647).
#### 12.5.5 Zwachtelen
* **13.5.1 Aanbrengen van een zwachtelverband:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, juiste zwachtel, kleefpleister, schaar [13.5.1.1](#page=650).
* **Stappenplan:** Omvat voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (comfortabele houding, cirkelslagen, rol correct afrollen, constante rek, distaal naar proximaal werken, overlappen, eindigen met cirkelslagen, fixeren met kleefpleister) en nazorg (privacy, comfort, materiaal opruimen, rapporteren) [13.5.1.2](#page=650).
* **13.5.2 Compressie met elastische windels/korte rek zwachtels:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, korte rek windels, schaar, verbandpleister, ev. hydraterende crème, buisverband, polstermateriaal [13.5.2.1](#page=653).
* **Stappenplan:** Omvat voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (comfortabele houding, verwijderen oude verbanden, inspectie benen, dubbel tubulair verband, polsteren uitstekende delen, voet in 90°, zwachtel van binnen naar buiten aanzetten, constante rek, distaal naar proximaal, overlappen, circulair rond enkel, tot twee vingers onder knieplooi, horizontale winding onder knie, zwachtelrol volgen anatomie, naar boven laten lopen, fixeren met kleefpleister, controle circulatie/sensibiliteit/motoriek, herhalen indien nodig) en nazorg (privacy, educatie over lopen/hoogstand, dragen dag en nacht, comfort, materiaal opruimen, rapporteren) [13.5.2.2](#page=653).
* **13.5.3 Compressie met elastische windels/lange rek zwachtel:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, lange rek windels, schaar, verbandpleister [13.5.3.1](#page=661).
* **Stappenplan:** Omvat voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (comfortabele houding, verwijderen oude verbanden, inspectie benen, voet in 90°, zwachtel van binnen naar buiten aanzetten, constante druk tot knieplooi of liesplooi, circulaire toer onder knie/liesplooi, fixeren met kleefpleister, controle circulatie/sensibiliteit/motoriek, herhalen indien nodig) en nazorg (privacy, educatie over hoogstand, comfort, materiaal opruimen, rapporteren) [13.5.3.2](#page=661).
#### 12.5.6 Voeding en Vochttoediening
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, dienblad, bedtafel, bestek, hulpmiddelen, kledijbescherming [13.6.1](#page=665).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens ivm leeftijd, gewoonten, dieet, etc.; plannen, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (omgeving, eigen houding, houding zorgontvanger, kledij beschermen, dienblad plaatsen, helpen met eten, temperatuur, tempo volgen, mond/handhygiëne, observeren, opruimen dienblad, comfort), en nazorg (privacy, comfort, materiaal opruimen, rapporteren hoeveelheid/soort voedsel, gedrag, slikproblemen) [13.6.2](#page=665).
#### 12.5.7 Medicatietoediening
* **13.7.1 Subcutane inspuiting en toedienen insuline:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, medicatie in spuit, naald, deppers, naaldcontainer, draagbord/nierbekken, alcoholisch antisepticum, afvalrecipiënt [13.7.1.1](#page=669).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, 5x juist-lijst, insulinepen specifieke stappen, plannen, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (houding, plaatsbepaling: ventrale/laterale zijde bovenarm/dij, abdomen, crista ileaca; rotatieschema, injectieplaats controleren, huid proper maken (ontsmetten niet nodig tenzij verminderde weerstand), air-lock, huidplooi maken/huid spannen, verwittigen voor prik, naald inbrengen (90° of 45°), medicatie langzaam inspuiten, wachten, naald verwijderen, deppen indien nodig, naald in naaldcontainer), en nazorg (privacy, educatie, comfort, materiaal opruimen, rapporteren) [13.7.1.2](#page=669).
* **13.7.2 Subcutane inspuiting – anticoagulantia:** Verwijst naar het stappenplan voor subcutane inspuiting [13.7.2.1](#page=675).
* **13.7.3 Intramusculaire inspuiting:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, alcoholisch antisepticum, medicatie in spuit, naald, deppers, naaldcontainer, draagbord/nierbekken, kleefpleister, afvalrecipiënt [13.7.3.1](#page=675).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, plannen, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (houding, injectieplaats controleren, plaatsbepaling: m. gluteus medius, m. gluteus maximus, m. deltoïdeus, m. rectus femoris, m. vastus lateralis; huid ontsmetten indien nodig (30 sec contacttijd), huid spannen, Z-track methode, verwittigen voor prik, naald vlot en loodrecht inbrengen, naald fixeren, aspireren indien nodig (enkel bij m. gluteus maximus), medicatie langzaam inspuiten, wachten, naald verwijderen, deppen, kleefpleister aanbrengen), en nazorg (privacy, educatie, comfort, materiaal opruimen, rapporteren) [13.7.3.2](#page=675).
* **13.7.4 Optrekken medicatie in poedervorm uit flacon:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, medicatieflacon, oplosmiddelampul, spuit, optreknaald, injectienaald, deppers, schaar, alcoholisch antisepticum, identificatieklever, naaldcontainer, glascontainer, papieren doekje, alcoholisch antisepticum voor werkoppervlak [13.7.4.1](#page=683).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne), uitvoering (werkoppervlak voorbereiden, flacon voorbereiden (flip-off verwijderen, gummi ontsmetten), oplosmiddel optrekken, oplosmiddel in flacon spuiten met gefractioneerde methode, poeder oplossen (rollen in handpalmen, niet schudden), vloeistof oprekken (lucht in flacon spuiten, langzaam vullen), spuit ontluchten, volume controleren, optreknaald verwijderen, injectienaald plaatsen, identificatieklever aanbrengen), en nazorg (materiaal opruimen, handhygiëne) [13.7.4.2](#page=683).
* **13.7.5 Optrekken medicatie uit ampul:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, ampul, spuit, optreknaald, injectienaald, depper, identificatieklever, naaldcontainer, glascontainer, papieren doekje, alcoholisch antisepticum voor werkoppervlak [13.7.5.1](#page=686).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne), uitvoering (werkoppervlak voorbereiden, ampul voorbereiden (vloeistof in top, top afbreken met depper), optreknaald op spuit plaatsen, medicatie oprekken (met of zonder hulp), spuit ontluchten, volume controleren, optreknaald verwijderen, injectienaald plaatsen, identificatieklever aanbrengen), en nazorg (materiaal opruimen, handhygiëne) [13.7.5.2](#page=686).
* **13.7.6 Oplossen van medicatie door middel van een transfernaald – oplosmiddel bevindt zich in een flacon:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, medicatieflacon, oplosmiddelflacon, transfernaald, schaar, naaldcontainer, glascontainer, afvalrecipiënt, depper, alcoholisch antisepticum, papieren doekje [13.7.6.1](#page=690).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne), uitvoering (werkoppervlak voorbereiden, flacons voorbereiden (flip-off verwijderen, gummi ontsmetten), transfernaald plaatsen in beide flacons, oplosmiddel naar medicatieflesje laten lopen, lege flacon verwijderen, poeder oplossen (rollen), identificatieklever aanbrengen), en nazorg (materiaal opruimen, handhygiëne) [13.7.6.2](#page=690).
* **13.7.7 Oplossen van medicatie door middel van een transfernaald – oplosmiddel voor toediening via een minibag:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, medicatieflacon, minibag, transfernaald, schaar, naaldcontainer, glascontainer, afvalrecipiënt, depper, alcoholisch antisepticum, papieren doekje [13.7.7.1](#page=692).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne), uitvoering (werkoppervlak voorbereiden, flacon voorbereiden, minibag voorbereiden, transfernaald plaatsen in flacon en minibag, medicament in minibag brengen (flacon onder minibag, licht druk uitoefenen, rollen, geheel omkeren, knijpen in minibag), lege flacon verwijderen, transfernaald verwijderen, identificatieklever aanbrengen op minibag), en nazorg (materiaal opruimen, handhygiëne) [13.7.7.2](#page=692).
* **13.7.8 Inhalatietherapie:** Verwijst naar instructiefiches en videomateriaal op Toledo [13.7.8](#page=695).
#### 12.5.8 Glycemiebepaling
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, naaldcontainer, deppers, handschoenen, glucometer, teststrookje, steriele prikker, afvalrecipiënt [13.8.1](#page=696).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (prikker plaatsen, priktoestel voorbereiden, diepte instellen, goede prikplaats kiezen (zijkant vinger, oorlel, hiel bij kinderen), prikplaats reinigen/handen wassen, droogwrijven, teststrook aanbrengen, glucometer controleren, lichte stuwing, handschoenen aandoen, vinger aanprikken, bloeddruppel op teststrook, nadrukken, teststrook verwijderen, waarde aflezen), en nazorg (materiaal opruimen, handhygiëne, privacy, educatie over waarde, comfort, rapporteren) [13.8.2](#page=696).
#### 12.5.9 Hanteringsbeleid
Dit onderdeel beschrijft het proces van transfers, waarbij rekening wordt gehouden met de transfer zelf, de uitvoering door de zorgverlener (ergonomie, communicatie), de mogelijkheden van de zorgontvanger (kracht, begrip, gewicht, bijzondere omstandigheden) en benodigde hulpmiddelen [13.9](#page=700).
#### 12.5.10 Klysma en Lavement
* **13.10 Toedienen kant-en-klaar (micro)klysma:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, microklysma, celdoekjes, handschoenen, afvalrecipiënt, afdekmolton, bedbescherming, bedpan/toiletstoel [13.10.1](#page=701).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, materiaal, hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (rughygiëne, bedhoogte, houding zorgontvanger, bedbescherming, handschoenen, vloeistof op canule, canule inbrengen (richting navel), klysma leegdrukken, klysma verwijderen, stuit reinigen, zorgontvanger laten liggen, toiletbezoek, onderlichaam schoonmaken, handschoenen uitdoen, handontsmetting), en nazorg (privacy, comfort, materiaal opruimen, rapporteren) [13.10.2](#page=701).
* **13.11 Toedienen groot (zout)lavement:**
* **Benodigdheden:** Handontsmetting, irrigator, zout, rectale canule, glijmiddel, celdoekjes, handschoenen, afvalrecipiënt, afdekmolton, bedbescherming, bedpan/toiletstoel [13.11.1](#page=704).
* **Stappenplan:** Voorbereiding (gegevens, materiaal (oplossing klaarmaken in utility), hygiëne, privacy, identificatie, educatie, organiseren werkruimte), uitvoering (rughygiëne, bedhoogte, houding zorgontvanger (linker zijligging), bedbescherming, handschoenen, glijmiddel, canule inbrengen (voorzichtig), irrigator op schouderhoogte, kraantje openen, lavement toedienen, kraantje dicht, irrigator neerzetten, canule verwijderen, loskoppelen, afvalrecipiënt, zorgontvanger laten liggen, toiletbezoek, onderlichaam schoonmaken, handschoenen uitdoen, handontsmetting), en nazorg (privacy, comfort, materiaal opruimen, rapporteren) [13.11.2](#page=704).
#### 12.5.11 BLS bij volwassene
* **Te ondernemen acties:** Beoordelen gevaar, bewustzijn controleren, indien bewusteloos: vrije ademweg geven, ademhaling controleren, om hulp roepen, AED, hulpdiensten verwittigen, hartmassage starten (30 compressies, 100-120/min, 5-6 cm diep), beademing starten (2 effectieve uitzettingen) [13.12](#page=708).
#### 12.5.12 Hygiënische Zorgen bij een Zuigeling
* **13.13.1 Het verschonen:**
* **Te ondernemen acties:** Voorbereiding (gegevens, hygiëne, materiaal: verzorgingskussen, ontsmettingsstof, luier, washandje, vochtige doekjes, luierzalf, handschoenen, vuilnisemmer), uitvoering (handen wassen, schort, ontsmetten kussen, zuigeling op kussen, handschoenen, luier losmaken, reinigen van voor naar achter, goed droogdeppen, luier verwijderen, propere luier aan, luierzalf, luier vastmaken, aankleden, handontsmetting), en nazorg (terugleggen in bed, handhygiëne, afvalcircuits, rapporteren) [13.13.1](#page=709).
* **13.13.2 Babybad:**
* **Te ondernemen acties:** Voorbereiding (gegevens, hygiëne, omgevingstemperatuur, materiaal: verzorgingskussen, zeep, shampoo, gaasjes, borstel, vochtige doekjes, luierzalf, thermometer, nagelschaartje, tandenborstel/pasta, handdoeken, washandje, schone kledij/luier, handschoenen, linnen-/vuilnisemmer), uitvoering (schort, ontsmetten kussen/badje, bad vullen, watertemperatuur controleren, kledij klaarleggen, baby uit bed pakken, baby uitkleden, luier verschonen, baby inzepen, kind vastnemen, kind afspoelen, kind afdrogen, luier aanbrengen, neus/oren/nagels/haren verzorgen, handontsmetting), en nazorg (terugleggen in bed, materiaal ontsmetten, handhygiëne, afvalcircuits, rapporteren) [13.13.2](#page=711).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Algemene informatie | Dit hoofdstuk verschaft praktische informatie over de cursus, zoals de lesplanning, evaluatiecriteria, aanwezigheid en het belang van professioneel taalgebruik in de verpleegkunde. |
| Basisprincipes (Grypdonck, 1991) | Een reeks van acht principes die fundamenteel zijn voor elke verpleegkundige interventie, met als doel veilige, doordachte en efficiënte zorg te bieden, rekening houdend met de specifieke noden van de zorgontvanger. |
| Klinisch redeneren | Een continu proces van gegevensverzameling en analyse, gericht op de vragen en problemen van een individu en diens naasten, in relatie tot ziekte en gezondheid. Het omvat risico-inschatting, vroegsignalering, probleemherkenning, interventie en monitoring. |
| Verpleegkundige anamnese | De eerste fase van het verpleegkundig proces, gericht op het systematisch verzamelen van relevante gegevens om de zorgbehoefte van de zorgontvanger vast te stellen, een zorgplan op te stellen en dit tijdig bij te kunnen sturen. |
| Functionele gezondheidspatronen van Gordon | Een ordeningsprincipe ontwikkeld door Marjory Gordon, bestaande uit elf gezondheidspatronen die structuur brengen in de verzameling en ordening van patiëntengegevens, met als doel een holistische benadering te garanderen. |
| ABCDE-methodiek | Een redeneerhulp, oorspronkelijk ontwikkeld voor acute traumazorg, die structuur brengt in de benadering, het onderzoek en de behandeling van een zorgontvanger door het systematisch nagaan van vitale functies (Airway, Breathing, Circulation, Disability, Exposure/Environment). |
| (I)SBAR(R) | Een communicatiemethodiek voor het gestructureerd en accuraat overdragen van informatie tussen zorgprofessionals, staande voor Situation, Background, Assessment, Recommendation, (Identification) en (Readback/Repeat). |
| Kritisch denken | Het proces van het analyseren, interpreteren, evalueren en besluiten nemen op basis van gegevens en ervaringen, waarbij rationaliteit, reflectie, creativiteit en kennis centraal staan. |
| Patiëntveiligheid | Een kerntaak van elke zorgverlener, gericht op het beschermen van de zorgontvanger tegen extra risico's, zowel lichamelijk, psychisch als sociaal. |
| Crisis Resource Management (CRM) | Een set van principes, oorspronkelijk uit de luchtvaart, die gericht zijn op het optimaal gebruiken en coördineren van alle beschikbare hulpmiddelen om de patiëntveiligheid en de uitkomst van de zorg te verbeteren, zelfs in crisissituaties. |
| Zwitsers kaas model | Een model dat uitlegt hoe fouten in een zorgsysteem ontstaan door een opeenvolging van barrières met zwakke plekken (gaten), waardoor incidenten kunnen voorkomen, zelfs als elke barrière op zich functioneel lijkt. |
| Handhygiëne | Een essentiële basisvoorwaarde voor het voorkomen van infecties en het waarborgen van de hygiëne in de zorgsector, bestaande uit het correct wassen en ontsmetten van de handen. |
| Hygiënische zorgen | De dagelijkse zorg voor het lichaam en uiterlijk, essentieel voor het lichamelijk, psycho-emotioneel en sociaal welbevinden van de zorgontvanger. |
| Parameters | Metingen die informatie geven over de vitale functies (ademhaling, pols, bloeddruk, temperatuur, pijn) en niet-vitale functies (gewicht, lengte, BMI) van een zorgontvanger, cruciaal voor het beoordelen van de gezondheidstoestand. |
| Basic Life Support (BLS) | Essentiële levensreddende handelingen die worden uitgevoerd bij een circulatiestilstand, inclusief borstcompressies en beademing, om de zuurstof- en bloedtoevoer naar vitale organen te behouden. |
| Decubitus | Lokale beschadiging van de huid en/of onderliggend weefsel, meestal over benige uitsteeksels, veroorzaakt door druk en/of schuifkracht, met als doel deze te voorkomen door risicobepaling en preventieve maatregelen. |
| Voeding en vochtbalans | Het belang van adequate voeding en vochtinname voor de gezondheid, het opstellen van een voedingsplan, het herkennen van slikstoornissen en het monitoren van de vochtbalans om uitdroging of vochtophoping te voorkomen. |
| Uitscheiding | Het proces waarbij afvalstoffen het lichaam verlaten via het urinair stelsel, maag-darmstelsel, ademhalingsstelsel en de huid, inclusief de zorg rondom incontinentie, fecale impactie en stoma's. |
| Mictie | Het proces van urinelozen, een willekeurig proces waarbij de blaas wordt geleegd, en waarbij observaties van diurese, frequentie en urinekenmerken cruciaal zijn voor de beoordeling van de gezondheidstoestand. |
| Defecatie | Het proces van ontlasting, waarbij feces uit het lichaam wordt verwijderd, en waarbij observaties van frequentie, consistentie, kleur en samenstelling belangrijk zijn voor de beoordeling van de darmfunctie. |
| Medicatietoediening | De systematische en lokale toediening van geneesmiddelen via verschillende toedieningswegen, met strikte naleving van de 5 juisten om medicatiefouten te voorkomen en de veiligheid van de zorgontvanger te waarborgen. |
| Inspuiting | Een parenterale toedieningsroute van medicatie, waarbij het geneesmiddel direct in de bloedbaan wordt gebracht via subcutane, intramusculaire of intraveneuze weg, wat zorgt voor een snelle en effectieve werking. |
| Diabetes mellitus | Een chronische aandoening gekenmerkt door een te hoge bloedsuikerspiegel, veroorzaakt door een tekort aan insuline (type 1) of insulineresistentie (type 2), met acute en laattijdige verwikkelingen als gevolg. |
| Zwachtelverbanden | Technieken en aandachtspunten voor het aanbrengen van verschillende soorten verbanden met als doel wondbehandeling, bloedstelping, ondersteuning, druk, fixatie of immobilisatie, conform de basisprincipes van verpleegkundig handelen. |
| Vaatlijden | Aandoeningen van de bloedvaten, waaronder veneuze insufficiëntie en arteriële ulcera, die kunnen leiden tot oedeem, huidveranderingen en wondvorming, en waarvoor ambulante compressietherapie en aangepast schoeisel essentieel zijn. |
| Slaap | Een normale periodiek optredende toestand van rust, essentieel voor lichamelijk en psychisch herstel, waarbij de verschillende slaapfasen (NREM en REM) en factoren die de slaap beïnvloeden, van belang zijn voor de verpleegkundige zorg. |
| Vrijheidsbeperkende maatregelen | Handelingen die de bewegingsvrijheid van een persoon beperken, toegepast als laatste redmiddel om de veiligheid van de zorgontvanger of anderen te waarborgen, met strikte aandacht voor principes, gevolgen en alternatieven. |
| Vaardighedendagen | Praktische oefensessies waarin studenten verpleegkunde de theoretische kennis toepassen op casuïstiek, met focus op klinisch redeneren en het zelfstandig uitvoeren van verpleegkundige handelingen. |
Cover
Samenvatting Mensenrechten.pdf
Summary
# Wat zijn mensenrechten en hun historische ontwikkeling
Deze sectie behandelt de definitie van mensenrechten, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, internationale verdragen, en de historische context die heeft geleid tot het ontstaan van mensenrechtenconcepten, inclusief de Verlichting en de Franse Revolutie.
### 1.1 Wat zijn mensenrechten?
Mensenrechten zijn fundamentele rechten die inherent zijn aan alle mensen, ongeacht hun afkomst, geslacht, nationaliteit, etniciteit, taal, religie of enige andere status. Het concept "universeel" impliceert dat deze rechten wereldwijd gelden voor iedereen. Hoewel er aanknopingspunten in alle menselijke samenlevingen en culturen te vinden zijn, wordt het moderne concept van mensenrechten sterk beïnvloed door het westerse verlichtingsdenken. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), aangenomen op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, is het centrale document dat deze rechten vastlegt [2](#page=2).
> **Tip:** De UVRM is een verklaring en niet direct juridisch bindend, maar vormt de basis voor latere juridisch bindende verdragen.
### 1.2 Internationale verdragen
Na de UVRM werden in 1966 het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR) opgesteld. Deze verdragen werden in 1967 geratificeerd door 35 lidstaten en zijn sindsdien juridisch bindend geworden, wat betekent dat rechters uitspraken die in strijd zijn met deze verdragen niet mogen doen [2](#page=2).
#### 1.2.1 Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR)
Het IVBPR, ook wel aangeduid als BUPO-rechten, richt zich op de rechten van individuen. Dit omvat onder andere het recht op privacy, vrijheid van meningsuiting, het recht op een eerlijk proces, het verbod op foltering, het recht op leven en het kiesrecht. Deze rechten vereisen primair dat de staat zich onthoudt van inbreuken [2](#page=2).
* **Artikel 6:** Het recht op leven, inclusief het officiële verbod op de doodstraf, hoewel deze in sommige landen nog steeds bestaat [2](#page=2).
* **Artikel 12:** Het recht om de eigen verblijfplaats te kiezen. Dit principe staat in contrast met de situatie waarin men geen legale status heeft en asiel wordt geweigerd, terwijl illegale migratie feitelijk niet bestaat omdat men zich vrij mag verplaatsen [3](#page=3).
* **Artikel 17:** Het recht op privacy [3](#page=3).
* **Artikel 19:** Het recht op vrijheid van meningsuiting, met bepaalde beperkingen indien dit in het belang is van de rechten of het welzijn van anderen [3](#page=3).
* **Artikel 20:** Het verbod op het aanzetten tot discriminatie, vijandigheid of geweld [3](#page=3).
Het toezicht op het naleven van het IVBPR gebeurt door het Mensenrechtencomité van de VN [2](#page=2).
#### 1.2.2 Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR)
Het IVESCR richt zich op collectieve rechten en de basisbehoeften van mensen, zoals het recht op gezondheid, huisvesting en werk. Deze rechten vereisen actieve inspanningen van de staat om te voorzien in deze behoeften, wat kosten met zich meebrengt voor de staat. Het toezicht hierop wordt uitgevoerd door het VN-comité voor Economische, Sociale en Culturele Rechten (CESCR) [3](#page=3).
* **Artikel 7:** Het recht op rechtvaardige en gunstige arbeidsomstandigheden [3](#page=3).
* **Artikel 9:** Het recht op sociale zekerheid [3](#page=3).
* **Artikel 11:** Het recht op een leefstandaard die voldoende voeding, kleding en huisvesting omvat [3](#page=3).
* **Artikel 12:** Het recht op de best mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand, inclusief gezondheidsveiligheid en universele ziekteverzekering. Dit artikel stelt dat de staat geneeskundige bijstand en verzorging dient te waarborgen [3](#page=3).
* **Artikel 14:** Het recht op gratis basisonderwijs [3](#page=3).
> **Tip:** Het recht op gezondheid onder het IVESCR is fundamenteel en onmisbaar voor de realisatie van andere mensenrechten. Het betekent niet dat men de staat kan aanklagen voor een chronische ziekte, maar wel dat de staat omstandigheden moet creëren waarin iedereen zo gezond mogelijk kan zijn en moet zorgen voor adequate medische bijstand [3](#page=3).
Het recht op gezondheid is nauw verbonden met andere rechten, zoals het recht op een leefstandaard (voeding, huisvesting, kleding) uit Artikel 11 van het IVESCR, aangezien deze sociale determinanten de gezondheid beïnvloeden. Het recht op gezondheid is ook gelinkt aan een democratische samenleving [5](#page=5).
### 1.3 Historische ontwikkeling van mensenrechten
Het concept van menselijke waardigheid is door de geschiedenis heen in diverse culturen en religies aanwezig geweest [5](#page=5).
* **Codex van Babylonische koning Hammurabi (circa 1750 v.C.):** Deze vroege wettekst beschermde armen, wezen en weduwen en had als doel onderdrukking te voorkomen [5](#page=5).
* **Gedragsregels en morele codes:** De "Gulden Regels" uit verschillende tradities, zoals die van Confucius ("Wat u voor uzelf niet wenst, wenst dat ook een ander niet"), het evangelie van Mattheüs ("behandel anderen dus steeds zoals u wilt dat zij u behandelen") en Leviticus ("heb uw naaste lief als uzelf"), weerspiegelen al vroeg ideeën over wederkerigheid en ethisch handelen [5](#page=5).
#### 1.3.1 De Verlichting
De Verlichting, een periode van intellectuele en culturele transformatie, legde de nadruk op rede, kennis en wetenschap. Belangrijke principes waren de scheiding van kerk en staat, het ideaal van een vrije markt, en de nadruk op de rechten van het individu in plaats van onderwerping aan vorst en kerk. Vrijheid, gelijkheid en tolerantie waren centrale waarden van deze periode [5](#page=5).
* **Declaration of Independence:** De onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten in 1776 was een belangrijk document dat stelde dat "All men are created equal with unalienable rights". Echter, "men" verwees in die tijd voornamelijk naar blanke mannen met eigendommen, en de verklaring was dus niet universeel, aangezien zwarte mensen, inheemse volkeren, vrouwen en arme mannen niet als gelijkwaardig werden beschouwd of als volwaardige mensen werden gezien [6](#page=6).
#### 1.3.2 De Franse Revolutie
De Franse Revolutie van 1789, mede aangewakkerd door armoede, oorlogen, mislukte oogsten en hongersnood, vond plaats tegen de achtergrond van een ancien régime met weinig sociale mobiliteit en een absolute monarchie. Gedreven door de ideeën van de Verlichting, werd de *Déclaration des droits de l’homme et du citoyen* opgesteld [6](#page=6).
* **Déclaration des droits de l’homme et du citoyen:** Artikel 1 verklaarde dat "alle mensen zijn vrij en gelijk in rechten". Ook hier was de universaliteit beperkt; vrouwen, joden, slaven, armen, kinderen, buitenlanders en huishoudpersoneel genoten niet van volledig burgerschap [6](#page=6).
#### 1.3.3 De Haïtiaanse Revolutie
De Haïtiaanse Revolutie, die begon in 1791 als een slavenopstand in Saint-Domingue (het huidige Haïti) naar aanleiding van de Franse Revolutie, eiste het recht op "liberté, égalité, fraternité" op. Frankrijk schafte de slavernij in 1794 af, maar Napoleon voerde deze in 1802 weer in, wat leidde tot een nieuwe opstand en uiteindelijk de onafhankelijkheid van Haïti in 1804. Dit was de enige succesvolle grootschalige slavenopstand en maakte Haïti de tweede onafhankelijke natie in Amerika. De Haïtiaanse grondwet schafte alle onderscheid van kleur af, wat leidde tot de unieke situatie waarin iedereen als "zwart" werd beschouwd, wat een primeur was voor universele gelijkheid tussen mensen [6](#page=6).
#### 1.3.4 Koloniale orde en de opkomst van rassentheorieën
De 18e en 19e eeuw werden gekenmerkt door een hoogtepunt van koloniale expansie, slavernij en de uitbuiting van arbeidersklassen. Dit stond in schril contrast met het verlichtingsdenken. In deze periode ging de wetenschap op zoek naar biologische verklaringen voor ongelijkheid, wat leidde tot [6](#page=6):
* **Rassentheorie:** Ontwikkeld om een hiërarchie van menselijke rassen te rechtvaardigen en discriminatie te rechtvaardigen [7](#page=7).
* **Evolutionisme:** Een model van eenlijnige culturele evolutie van de menselijke samenleving [7](#page=7).
* **Sociaal Darwinisme:** Een ideologische rechtvaardiging voor sociale ongelijkheid, kapitalisme en kolonialisme, gebaseerd op het idee van erfelijke minderwaardigheid (armen) en voortreffelijkheid (rijken) [7](#page=7).
* **Eugenetica:** Gericht op het verbeteren van menselijke groepen door middel van selectieve voortplanting, zowel door het aanmoedigen van voortplanting bij "geschikten" (positief) als het belemmeren daarvan bij "minder geschikten" (negatief). Dit leidde uiteindelijk tot ontmenselijking en in extreme gevallen tot sterilisatie en uitroeiing [7](#page=7).
#### 1.3.5 Nazi-Duitsland en de Holocaust
De Nazi-ideologie, die de principes van rassentheorie en eugenetica omarmde, leidde tot gruwelijke misdaden tegen de menselijkheid, waaronder de Holocaust. De vergassing van psychiatrische patiënten begon in 1939, gevolgd door de *Endlösung* ("definitieve oplossing voor het Jodenprobleem") in 1941. Roma, LGBT-personen en politieke tegenstanders van de NSDAP werden ook vervolgd [7](#page=7).
#### 1.3.6 De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als reactie
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens werd opgesteld als een "antidotum" tegen sociaal Darwinisme, rassentheorieën en eugenetica. In hetzelfde jaar werd ook de Conventie inzake de Preventie en de bestraffing van de misdrijf genocide aangenomen, die genocide definieert als daden met de bedoeling een nationale, etnische, raciale of religieuze groep geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Ondanks deze inspanningen zijn er na de Holocaust nog steeds veel genocides voorgekomen [7](#page=7).
> **Tip:** Hoewel de mensenrechten voornamelijk als een westers idee worden beschouwd, hebben andere wereldwijde regio's hun eigen mensenrechteninstrumenten ontwikkeld, zoals de Amerikaanse mensenrechten en de Afrikaanse mensenrechten [7](#page=7).
### 1.4 Factoren die leiden tot schendingen van mensenrechten
Verschillende factoren kunnen leiden tot schendingen van mensenrechten:
1. Armoede, oorlog en milieurampen [7](#page=7).
2. Superioriteitsdenken, zoals wetenschappelijk racisme, apartheid, kolonialisme en fascisme [7](#page=7).
3. Polarisatie en populisme, die maatschappelijke versus individuele schuldmodellen creëren [7](#page=7).
4. Framing en dehumanisering, waarbij dehumanisering vaak voorafgaat aan schendingen van mensenrechten [7](#page=7).
### 1.5 Kritiek op mensenrechten
Er is kritiek op het concept van mensenrechten, waaronder het argument dat het westers, individualistisch en gedateerd is [7](#page=7).
---
# Het recht op gezondheid en de criteria voor toegankelijkheid
Dit gedeelte behandelt het mensenrecht op gezondheid zoals vastgelegd in het IVESCR en de essentiële criteria voor de realisatie ervan: beschikbaarheid, toegankelijkheid, aanvaardbaarheid en kwaliteit (Triple A&Q).
### 2.1 Het recht op gezondheid: definitie en reikwijdte
Het recht op gezondheid is een fundamenteel mensenrecht dat is vastgelegd in artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR). Dit artikel stelt dat ieder mens recht heeft op de best mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand. Het omvat de plicht van staten om geneeskundige bijstand en verzorging te waarborgen in geval van ziekte. Dit recht wordt beschouwd als onmisbaar voor de uitoefening van andere mensenrechten [3](#page=3).
Het recht op gezondheid is niet hetzelfde als het recht om gezond te zijn; men kan een staat niet aanklagen omdat men bijvoorbeeld een chronische ziekte heeft. In plaats daarvan verplicht het de staat om omstandigheden te creëren waarin iedereen zo gezond mogelijk kan zijn en om te zorgen voor de nodige geneeskundige bijstand en verzorging [3](#page=3).
### 2.2 De Triple A&Q criteria voor het recht op gezondheid
De realisatie van het recht op gezondheid wordt beoordeeld aan de hand van vier kritieke criteria, gezamenlijk bekend als de Triple A&Q: beschikbaarheid, toegankelijkheid, aanvaardbaarheid en kwaliteit [4](#page=4).
#### 2.2.1 Beschikbaarheid (Availability)
Dit criterium stelt dat gezondheidszorg en de gerelateerde faciliteiten, goederen en diensten beschikbaar moeten zijn. Er moet een werkende gezondheidszorg zijn en voldoende zorg beschikbaar zijn voor iedereen binnen een staat. Rijkere landen hebben de verantwoordelijkheid om armere landen bij te staan bij het realiseren van het recht op gezondheid [4](#page=4).
#### 2.2.2 Toegankelijkheid (Accessibility)
Gezondheidszorg moet voor iedereen binnen een staat toegankelijk zijn, zonder enige vorm van discriminatie. Dit omvat vier overlappende dimensies [4](#page=4):
* **Non-discriminatie:** Gezondheidszorg moet toegankelijk zijn voor alle delen van de bevolking, inclusief de meest kwetsbare en gemarginaliseerde groepen. Discriminatie kan impliciet, onbewust of systematisch plaatsvinden [4](#page=4).
> **Example:** Vrouwen van kleur hebben wereldwijd een grotere kans om te overlijden tijdens een bevalling, wat duidt op discriminatie in de toegang tot gezondheidszorg [4](#page=4).
* **Fysieke toegankelijkheid:** Voorzieningen moeten fysiek bereikbaar en veilig zijn, rekening houdend met de behoeften van kinderen, ouderen en gehandicapten [4](#page=4).
> **Example:** Abortus moet toegankelijk zijn voor alle personen, inclusief die zonder papieren [4](#page=4).
* **Economische toegankelijkheid:** Gezondheidszorg moet betaalbaar zijn en gebaseerd zijn op het principe van gelijkheid. Zorg mag niet worden uitgesteld om financiële redenen [4](#page=4).
* **Informatie toegankelijkheid:** Informatie en voorlichting rond gezondheid moeten gemakkelijk te verkrijgen zijn [4](#page=4).
#### 2.2.3 Aanvaardbaarheid (Acceptability)
Gezondheidszorg moet in overeenstemming zijn met medische ethiek en cultureel gepast zijn. Dit betekent dat er rekening moet worden gehouden met de culturele achtergrond van patiënten, wat wordt aangeduid als cultuursensitief werken [4](#page=4).
#### 2.2.4 Kwaliteit (Quality)
Gezondheidszorg moet van hoge kwaliteit zijn om te voldoen aan het recht op gezondheid [4](#page=4).
---
# Kritiek op en uitdagingen van mensenrechten
Dit topic onderzoekt de kritiek op het concept van mensenrechten, waaronder de westerse oriëntatie, afdwingbaarheidsproblemen, dubbele standaarden, en de discussie of de huidige definitie voldoende is voor hedendaagse uitdagingen zoals dierenrechten en milieu [7](#page=7) [8](#page=8).
### 3.1 Historische context en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
Het concept van mensenrechten werd mede ontwikkeld als reactie op ideologieën zoals raciale theorieën, evolutionisme, sociaal darwinisme en eugenetica, die probeerden hiërarchieën tussen rassen te rechtvaardigen en sociale ongelijkheid te verklaren. Deze ideologieën leidden tot gruweldaden zoals de Holocaust, met de systematische uitroeiing van Joden, Roma, LGBT'ers en politieke tegenstanders door Nazi-Duitsland [7](#page=7).
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) van 1948 werd opgesteld als een antidotum tegen dergelijke ideologieën. In hetzelfde jaar werd ook de Conventie inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide aangenomen, die genocide definieert als daden met de intentie om een nationale, etnische, raciale of religieuze groep te vernietigen, en dit verbiedt. Ondanks deze verklaringen hebben er na de Holocaust nog steeds veel genocides plaatsgevonden. De ontwikkeling van mensenrechten begon vanuit een westers perspectief, maar andere regio's hebben hier ook hun eigen invulling aan gegeven, zoals de Amerikaanse mensenrechten in 1978 en de Afrikaanse mensenrechten in 1979 [7](#page=7).
### 3.2 Oorzaken van mensenrechtenschendingen
Verschillende factoren kunnen leiden tot schendingen van mensenrechten:
* Armoede, oorlog en milieurampen [7](#page=7).
* Superioriteitsdenken, waaronder wetenschappelijk racisme, apartheid, kolonialisme en fascisme [7](#page=7).
* Polarisatie en populisme, die leiden tot maatschappelijke en individuele schuldmodellen [7](#page=7).
* Framing en dehumanisering, waarbij dehumanisering vaak voorafgaat aan de daadwerkelijke schending van mensenrechten [7](#page=7).
### 3.3 Kritiek op mensenrechten
Er is diverse kritiek op het concept en de toepassing van mensenrechten:
#### 3.3.1 Westerse, individualistische en verouderde aard
Mensenrechten worden bekritiseerd als een overwegend westers en individualistisch concept, opgesteld door westerse, hoogopgeleide mannen in 1948. De juridische principes waarop ze gebaseerd zijn, dateren uit de Verlichting, wat de nadruk legt op individuele vrijheden boven collectieve waarden en tradities [8](#page=8).
#### 3.3.2 Afdwingbaarheid
Een belangrijke kritiek is het gebrek aan afdwingbaarheid van mensenrechten. Hoewel mensenrechten kunnen worden benoemd, missen ze hun doel als er geen consequenties zijn bij schending [8](#page=8).
#### 3.3.3 Westers exceptionalisme en dubbele standaarden
Mensenrechten worden soms gebruikt als geopolitiek wapen, waarbij er selectief streng wordt opgetreden afhankelijk van geopolitieke belangen. Dit wordt gezien als westers exceptionalisme en dubbele standaarden. Tijdens het kolonialisme in Afrika hebben mensenrechten er bijvoorbeeld niet noodzakelijk toe geleid dat de lokale bevolking rechten kreeg; ze moesten juist vechten tegen westerse landen om deze rechten te verkrijgen [8](#page=8).
#### 3.3.4 Noodzaak van een bredere definitie van ‘mensen’rechten
De huidige definitie van ‘mensen’rechten wordt mogelijk als onvoldoende beschouwd voor hedendaagse uitdagingen. Er wordt gediscussieerd over de behoefte aan rechten voor [8](#page=8):
* **Dierenrechten:** Dieren worden uitgebuit door middel van dierentesten en verstoring van hun habitatten [8](#page=8).
* **Inheemse visies:** Sommige inheemse perspectieven pleiten ervoor dat zowel levende als niet-levende entiteiten erkenning krijgen in rechten [8](#page=8).
* **Verantwoordelijkheid jegens de aarde:** Er is een groeiend besef van onze verantwoordelijkheid ten opzichte van de planeet [8](#page=8).
#### 3.3.5 Humanitarisme en ‘bare life’
Humanitarisme wordt bekritiseerd omdat het mensenrechten reduceert tot een puur minimum voor overleving. Het concept van ‘bare life’ beschrijft een situatie waarin mensen van alle vormen van rechten zijn beroofd en gereduceerd zijn tot louter menselijk bestaan zonder burgerrechten, waardoor ze geen toegang hebben tot andere rechten. Dit creëert een onhoudbare tegenstelling met ‘political life’. Mensenrechten blijken in de praktijk voornamelijk te gelden voor mensen die ook burgerrechten bezitten. De humanitarisering van ‘political life’ vertaalt fundamentele rechten naar ‘hulp’ in plaats van ‘solidariteit’ [8](#page=8).
> **Tip:** Begrijp het onderscheid tussen 'bare life' en 'political life' om de kritiek op het humanitarisme te vatten. Dit concept verklaart waarom mensenrechten soms niet de verwachte bescherming bieden aan gemarginaliseerde groepen.
##### 3.3.5.1 Voorbeelden van mensenrechtenschendingen in context
Voorbeelden van situaties waar de toepassing van mensenrechten problematisch kan zijn of waar schendingen voorkomen, zijn:
* Kinderen in vluchtelingenkampen [8](#page=8).
* Senioren in rusthuizen [8](#page=8).
* Gevangenen [8](#page=8).
Een concreet voorbeeld is de strijd van mensen zonder papieren in Brussel voor legalisering. Zij strijden al jaren voor hun rechten en hebben zich verenigd, waaronder door de bezetting van de Begijnhofkerk in 2021, wat begon met het genereren van aandacht [8](#page=8).
---
# De rol van artsen bij mensenrechten
Dit onderwerp verkent de veelzijdige rol van artsen op het gebied van mensenrechten, hun verantwoordelijkheden als individuen en binnen de maatschappij, de bescherming van patiëntenrechten, en de risico's die zij hierbij kunnen lopen.
### 4.1 De rol van artsen in de context van mensenrechten
Artsen bekleden een unieke positie om mensenrechtenschendingen te herkennen en aan te pakken, vaak als eersten. Hun rol kan op verschillende manieren worden ingevuld [10](#page=10):
* **Schending van mensenrechten:** Erkennen en documenteren van schendingen.
* **In gebreke blijven:** Identificeren wanneer anderen (staten, organisaties) nalaten hun verplichtingen na te komen.
* **Voorzien in basisbehoeften en oproepen tot ingrijpen:** Zelf proberen te voorzien in basisrechten waar deze ontbreken en organisaties aanspreken om in te grijpen [9](#page=9).
* **Mensenrechtenactivist:** Actief aanklagen van het nalatig zijn van anderen of het schenden van rechten door anderen [9](#page=9).
#### 4.1.1 Bescherming van patiëntenrechten
De eed van Hippocrates onderstreept de fundamentele rechten van patiënten, waaronder het recht op kwaliteitsvolle, op behoeften afgestemde dienstverlening, respect voor menselijke waardigheid en zelfbeschikking, en communicatie in een duidelijke taal. Artsen beloven zich in te zetten voor kwaliteitsvolle geneeskunde, patiënten correct te informeren, geheimhouding te betrachten, zich bij te scholen, verantwoordelijk om te gaan met middelen en te ijveren voor toegankelijke gezondheidszorg. Ze moeten ervoor waken dat hun houding ten opzichte van patiënten niet wordt beïnvloed door levensbeschouwing, politieke overtuiging, sociale stand, ras, etnie, nationaliteit, taal, gender, seksuele voorkeur, leeftijd, ziekte of handicap. De eed verbiedt bovendien het aanwenden van medische kennis voor praktijken die indruisen tegen de menselijkheid, zelfs onder druk [9](#page=9).
#### 4.1.2 Praktische inzet voor mensenrechten
Artsen kunnen zich op diverse manieren inzetten voor mensenrechten:
* **Signaleren bij huisbezoeken:** Vaak zien artsen direct de impact van slechte huisvesting of voeding op de gezondheid tijdens huisbezoeken [10](#page=10).
* **Beschermen van het recht op zorg in conflictgebieden:** Actieve hulp bieden in gebieden waar zorgverlening onder druk staat [10](#page=10).
* **Hulp bieden aan gemarginaliseerde groepen:** Ondersteuning bieden aan onder meer sekswerkers en andere minderheidsgroepen, zonder zich te laten afschrikken [10](#page=10).
* **Wijkgezondheidscentra:** Het opzetten en ondersteunen van centra die diverse gezondheidswerkers samenbrengen in buurten met meer kansarmoede [10](#page=10).
#### 4.1.3 Medische neutraliteit en het aankaarten van misstanden
Medische neutraliteit houdt in dat zorgverlening aan alle partijen neutraal moet gebeuren, zonder voorkeur of benadeling. Dit betekent echter niet dat artsen misstanden niet mogen aankaarten om ze op de politieke agenda te krijgen. Een voorbeeld hiervan is het undercover gaan als buschauffeur om de gezondheidsimpact van bezuinigingen op buspersoneel te onderzoeken, of het aankaarten van de medische zorg in gevangenissen [10](#page=10).
#### 4.1.4 Risico's voor artsen
De inzet voor mensenrechten is vaak niet zonder risico's. Artsen en ziekenhuizen kunnen zelf doelwitten worden in conflicten [10](#page=10).
> **Tip:** Het is essentieel om de balans te vinden tussen medische neutraliteit in directe zorgverlening en het actief aankaarten van structurele problemen die de gezondheid en mensenrechten beïnvloeden.
> **Voorbeeld:** Een arts die tijdens een huisbezoek constateert dat een gezin onvoldoende wordt verwarmd, kan niet alleen medische hulp bieden, maar ook de situatie aankaarten bij sociale instanties of pleiten voor beter sociaal beleid dat dit soort misstanden voorkomt. Dit kan risico's met zich meebrengen indien de arts hierdoor als politiek geëngageerd wordt beschouwd.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mensenrechten | Fundamentele rechten die inherent zijn aan alle mensen, ongeacht ras, geslacht, nationaliteit, etniciteit, taal, religie of enige andere status, en die universeel, ondeelbaar en onvervreemdbaar zijn. |
| Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) | Een mijlpaal in de geschiedenis van de mensenrechten, aangenomen door de Verenigde Naties in 1948, die een gemeenschappelijke standaard van prestaties voor alle volkeren en naties vaststelt. |
| Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) | Een internationaal verdrag dat burgerlijke en politieke rechten beschermt, zoals het recht op leven, vrijheid van meningsuiting en het verbod op foltering, en dat juridisch bindend is voor de ratificerende staten. |
| Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR) | Een internationaal verdrag dat economische, sociale en culturele rechten vastlegt, zoals het recht op werk, gezondheid en onderwijs, en waarbij staten zich verplichten deze rechten progressief te realiseren. |
| Recht op gezondheid | Het recht van ieder mens op het hoogst haalbare niveau van lichamelijke en geestelijke gezondheid, wat inhoudt dat staten ervoor moeten zorgen dat iedereen toegang heeft tot gezondheidszorg en dat de omstandigheden worden gecreëerd die de gezondheid bevorderen. |
| Beschikbaarheid (Availability) | Dit criterium voor het recht op gezondheid houdt in dat er werkende gezondheidszorgsystemen en voldoende gezondheidszorgfaciliteiten moeten zijn om aan de behoeften van de hele bevolking te voldoen. |
| Toegankelijkheid (Accessibility) | Dit aspect van het recht op gezondheid vereist dat gezondheidszorg voor iedereen fysiek, economisch en informatie-technisch toegankelijk is, zonder discriminatie, en dat er rekening wordt gehouden met kwetsbare groepen. |
| Aanvaardbaarheid (Acceptability) | Gezondheidszorg moet respectvol zijn voor medische ethiek en cultureel gepast, wat betekent dat cultuursensitief werken en rekening houden met de achtergrond van patiënten essentieel is. |
| Kwaliteit (Quality) | Dit criterium garandeert dat de geleverde gezondheidszorg van een acceptabel hoog niveau is, zowel qua medische effectiviteit als qua menselijke bejegening. |
| Menselijke waardigheid | Het inherente respect en de intrinsieke waarde die aan elk mens wordt toegekend, ongeacht zijn of haar omstandigheden, en vormt de basis van alle mensenrechten. |
| Verlichting | Een intellectuele en culturele beweging in de 18e eeuw die de nadruk legde op rede, wetenschap, individuele rechten en de scheiding van kerk en staat, en die een belangrijke invloed had op de ontwikkeling van mensenrechten. |
| Eugenetica | Een pseudowetenschappelijke praktijk die streeft naar het verbeteren van de menselijke bevolking door middel van selectieve voortplanting, vaak leidend tot discriminatie en gruwelijke praktijken zoals gedwongen sterilisatie en genocide. |
| Genocide | Handelingen die worden gepleegd met de bedoeling om een nationale, etnische, raciale of religieuze groep geheel of gedeeltelijk te vernietigen, zoals gedefinieerd in de Conventie inzake de voorkoming en de bestraffing van de misdaad van genocide. |
| Westerse exceptionalisme | Het idee dat westerse landen of hun waarden superieur zijn aan die van andere culturen, wat kan leiden tot dubbele standaarden bij de toepassing van mensenrechten en als rechtvaardiging dient voor interventies. |
| Humanitarisme | De praktijk van het bieden van humanitaire hulp, die soms kan worden bekritiseerd wanneer het mensrechten reduceert tot het absolute minimum om te overleven zonder de onderliggende structurele problemen aan te pakken. |
| Bare life (naakte leven) | Een concept dat verwijst naar een staat van zijn waarin alle politieke en sociale rechten zijn ontnomen, en het individu is gereduceerd tot een biologisch bestaan dat enkel nog in aanmerking komt voor basis menselijke bescherming. |
| Medische neutraliteit | Het principe dat artsen en medische professionals zorg moeten verlenen zonder partij te kiezen of beïnvloed te worden door politieke, militaire of andere conflicten, en dat medische faciliteiten geen doelwitten mogen zijn. |
Cover
Terminologie (1).pdf
Summary
# Introductie tot medische terminologie
Dit gedeelte introduceert het belang van medische terminologie, de universele aard ervan, en de basisprincipes van woordopbouw uit stammen, prefixen en suffixen [3](#page=3).
### 1.1 Het belang van medische terminologie
Medische terminologie is essentieel voor gezondheidsprofessionals om verschillende redenen. Ten eerste bevordert basiskennis van medische termen het inzicht en vergemakkelijkt het de studie van medische elementen. Ten tweede fungeert het als een universele taal die heldere communicatie tussen gezondheidsprofessionals bevordert. Ten derde draagt het bij aan de veiligheid van patiënten door miscommunicatie en onjuiste behandelingen te voorkomen. Daarnaast verhoogt het begrip van medische termen de inzage in patiëntendossiers. Tot slot zorgt correct gebruik van termen voor efficiënte doorstroming van informatie naar verzekeringsinstanties, wat essentieel is voor administratie [5](#page=5).
### 1.2 Historische en functionele aspecten van medische terminologie
Er is een noodzaak voor eenduidige benamingen om structuren en organen te beschrijven. Veel van deze termen zijn descriptief en afkomstig uit het Latijn of Grieks. Hoewel er vroeger veel eponiemen (termen vernoemd naar personen) werden gebruikt, worden deze tegenwoordig steeds vaker vervangen door meer descriptieve benamingen. Voorbeelden van eponiemen die (deels) vervangen zijn of minder gebruikt worden zijn Stapes en Tuba auditiva eustachii [6](#page=6).
### 1.3 Basisprincipes van medische woordopbouw
Een medisch begrip is vaak opgebouwd uit kleinere onderdelen. Door de betekenis van deze onderdelen te leren, kan de betekenis van het gehele complexe begrip worden afgeleid. De basiscomponenten van een medische term zijn de stam, verbindingsklank en affix (voorvoegsel of achtervoegsel) [7](#page=7).
#### 1.3.1 De stam
De stam vormt het centrale deel van een medisch woord en bepaalt de basisbetekenis. Vaak is de stam gerelateerd aan een lichaamsdeel, orgaan of functie. Stammen zijn meestal afgeleid van het Latijn of Grieks. Elke medische term bevat minimaal één stam. Sommige medische termen kunnen echter meerdere stammen bevatten, zoals bij "esophagogastroduodenoscopy" of "cheilognatopalatoschisis" [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** De term "adrenaal" heeft als stam "-adrenaal", wat gerelateerd is aan de bijnier (adrenal gland). De term "epinefrine" bevat de stam "-nephr" wat naar de nier verwijst [8](#page=8).
#### 1.3.2 Prefixen
Prefixen zijn voorvoegsels die de betekenis van de stam specificeren. Ze geven vaak informatie over plaats, tijd, getal, status (aan- of afwezigheid) of kleur. Prefixen kunnen aan veel medische begrippen worden toegevoegd om de betekenis ervan te nuanceren [9](#page=9).
#### 1.3.3 Suffixen
Suffixen zijn achtervoegsels die een conditie, ziekte of procedure aangeven [10](#page=10).
#### 1.3.4 Verbindingsklank
De verbindingsklank, of tussenklank, wordt na de stam geplaatst en vergemakkelijkt de uitspraak. Dit gebeurt met name wanneer de suffix met een medeklinker begint [11](#page=11).
> **Voorbeeld:** In de term "laryngitis", betekent "-itis" ontsteking, en "laryng" verwijst naar de larynx of het strottenhoofd. Hier is geen expliciete verbindingsklank te zien, maar het principe van het opdelen van de term is illustratief [12](#page=12).
#### 1.3.5 Van onderdeel naar geheel
Er zijn honderden medische begrippen en samenstellingen. Wanneer men een nieuwe term tegenkomt, wordt aangeraden om achteraan te beginnen, bij het einde van het woord, en de betekenis van elk onderdeel afzonderlijk te bepalen. Vervolgens worden deze betekenissen samengevoegd om de betekenis van het geheel te verkrijgen. Als dit niet volstaat, kan een medisch woordenboek, zoals Pinkhof Geneeskundig Woordenboek, worden geraadpleegd. Veel oefening is cruciaal voor het beheersen van medische terminologie [12](#page=12).
---
# Vorming van meervouden en positiebegrippen
Deze sectie behandelt de vorming van meervouden van medische termen en introduceert de anatomische positiebegrippen en lichaamsvlakken die gebruikt worden om de locatie van structuren te beschrijven.
### 2.1 Vorming van meervouden van medische termen
Medische termen kennen specifieke regels voor de vorming van meervouden, vaak gebaseerd op Latijnse en Griekse uitgangen. Enkele veelvoorkomende patronen zijn [13](#page=13):
* **-a** wordt **-ae** (uitgesproken als [e]) [13](#page=13).
* **-ans** wordt **-antia** [13](#page=13).
* **-ens** wordt **-entia** [13](#page=13).
* **-io** wordt **-iones** [13](#page=13).
* **-is** wordt **-es** [13](#page=13).
* **-itis** wordt **-itides** [13](#page=13).
* **-um** wordt **-a** [13](#page=13).
* **-us** wordt **-i** [13](#page=13).
> **Tip:** Het kennen van deze patronen kan het onthouden en correct gebruiken van medische terminologie aanzienlijk vereenvoudigen.
### 2.2 Anatomische positiebegrippen
Positiebegrippen worden gebruikt om de relatieve plaats van organen of lichaamsdelen ten opzichte van elkaar aan te geven. Om deze begrippen uniform toe te passen, wordt gebruik gemaakt van de anatomische standaardhouding, ook wel de anatomische positie genoemd [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 2.2.1 De anatomische standaardhouding
De anatomische standaardhouding is een universeel aanvaarde referentiehouding die wordt gebruikt voor de beschrijving van de positie van alle structuren in het menselijk lichaam. Deze houding omvat [15](#page=15):
* Een staande houding [15](#page=15).
* Het gezicht en de voeten zijn voorwaarts gericht [15](#page=15).
* De armen hangen langs het lichaam [15](#page=15).
* De handpalmen wijzen naar voren [15](#page=15).
#### 2.2.2 Lichaamsvlakken
Om de ruimte rond het lichaam te beschrijven en de locatie van structuren nauwkeurig aan te duiden, worden drie belangrijke lichaamsvlakken onderscheiden [16](#page=16):
1. Het frontale of coronale vlak [16](#page=16).
2. Het sagittale vlak [16](#page=16).
3. Het horizontale, transversale of axiale vlak [16](#page=16).
##### 2.2.2.1 Het frontale (coronaal) vlak
Dit vlak ontstaat door een verticale doorsnede van het lichaam en scheidt de voorzijde van de achterzijde. Dit vlak leidt tot de volgende begrippen [17](#page=17):
* **Anterior/anterieur (voor)** ten opzichte van **posterior/posterieur (achter)** [17](#page=17).
* **Ventraal (buikzijde)/frontaal** ten opzichte van **dorsaal (rugzijde)** [17](#page=17).
##### 2.2.2.2 Het sagittale vlak
Dit vlak ontstaat eveneens door een verticale doorsnede, maar scheidt de rechterlichaamshelft van de linkerlichaamshelft. Dit leidt tot de volgende begrippen [18](#page=18):
* **Links (sinister)** ten opzichte van **rechts (dexter)** [18](#page=18).
* **Mediaal (bij de middellijn)** ten opzichte van **lateraal (weg van de middellijn)** [18](#page=18).
##### 2.2.2.3 Het horizontale (transversale/axiale) vlak
Dit vlak ontstaat door een horizontale doorsnede van het lichaam en scheidt de bovenzijde van de onderzijde. Dit leidt tot de volgende begrippen [19](#page=19):
* **Superior/superieur (boven)** ten opzichte van **inferior/inferieur (onder)** [19](#page=19).
* **Craniaal (met betrekking tot de schedel)** ten opzichte van **caudaal (met betrekking tot de staart)** [19](#page=19).
#### 2.2.3 Andere positionele begrippen
Naast de vlakken zijn er nog andere belangrijke begrippen die de relatieve positie beschrijven, met name bij de ledematen [20](#page=20).
* **Proximaal (dichtbij)** ten opzichte van **distaal (veraf)**. Dit wordt voornamelijk gebruikt om de locatie op de ledematen aan te geven ten opzichte van hun aanhechtingspunt aan de romp [20](#page=20).
* **Ipsilateraal:** aan dezelfde zijde van het lichaam [20](#page=20).
* **Ipsilesionaal:** aan de zijde van het letsel [20](#page=20).
* **Contralateraal:** aan de andere zijde van het lichaam [20](#page=20).
* **Contralesionaal:** aan de zijde tegenovergesteld aan die van het letsel [20](#page=20).
> **Example:** Een breuk in de bovenarm is proximaal ten opzichte van een breuk in de pols, omdat de bovenarm dichter bij de romp is gelegen. Een laesie in de rechterhersenhelft kan ipsilesionale gevolgen hebben voor de rechterarm en contralisionale gevolgen voor de linkerarm.
---
# Oefening en herhaling
Dit gedeelte bevat een oefening om de geleerde stof te toetsen en de kennis te versterken [21](#page=21).
> **Tip:** Oefening en herhaling zijn cruciale componenten om kennis effectief te verankeren en te consolideren in het langetermijngeheugen. Regelmatige herhaling, vooral met tussenpozen, helpt om de informatie toegankelijk te houden en te voorkomen dat deze vergeten wordt. Het actief testen van de kennis door middel van oefeningen stimuleert het ophalen van informatie, wat de duurzaamheid van het geheugen vergroot [21](#page=21).
Het principe achter oefening en herhaling ligt in de plasticiteit van de hersenen en de manier waarop synaptische verbindingen worden versterkt door gebruik. Elke keer dat we proberen informatie op te halen, worden de neurale paden die aan die informatie zijn gekoppeld, geactiveerd en versterkt. Dit proces is vergelijkbaar met het bewandelen van een pad; hoe vaker het pad wordt gebruikt, hoe duidelijker en gemakkelijker het wordt om te volgen [21](#page=21).
Verschillende strategieën kunnen worden toegepast voor effectieve oefening en herhaling:
* **Spreid je leerwerk (Spaced Repetition):** In plaats van alles in één keer te leren, is het effectiever om de leermomenten te spreiden over een langere periode. Dit houdt in dat je de stof op strategische momenten herhaalt, waarbij de intervallen tussen de herhalingen geleidelijk toenemen [21](#page=21).
* **Actief ophalen (Active Recall):** Probeer de informatie uit je geheugen op te halen zonder naar je aantekeningen te kijken. Dit kan door middel van zelfvragen, het maken van flashcards, of het samenvatten van stof. Dit is veel effectiever dan passief herlezen [21](#page=21).
* **Test jezelf regelmatig:** Oefenexamens, quizzen of oefenopgaven helpen niet alleen om je kennis te testen, maar fungeren ook als een krachtige vorm van herhaling. Elke keer dat je een vraag correct beantwoordt, versterk je de kennis [21](#page=21).
* **Interleaving:** Wissel het oefenen van verschillende, maar gerelateerde, onderwerpen af. Dit kan aanvankelijk uitdagender lijken, maar leidt op de lange termijn tot een dieper begrip en betere vaardigheidsscheiding [21](#page=21).
Het belang van herhaling kan niet genoeg benadrukt worden, vooral in het licht van het vergeetcurve fenomeen, dat aangeeft dat we informatie snel vergeten als we deze niet herhalen. Door systematische herhaling kunnen we de vergeetcurve tegengaan en de retentie van informatie aanzienlijk verbeteren [21](#page=21).
> **Example:** Stel je voor dat je een reeks nieuwe woordjes leert voor een taalexamen. In plaats van alle 100 woordjes op één avond te leren en te hopen dat je ze onthoudt, pas je spreidde herhaling toe. Je leert de eerste 20 woordjes op maandag. Op dinsdag herhaal je deze 20 woordjes opnieuw en leer je er nog 20 bij. Op woensdag herhaal je alle 40 woordjes en leer je er nog 20. Je kunt de herhalingen op steeds grotere intervallen plannen, bijvoorbeeld na een week, en daarna na twee weken, wat zorgt voor een langdurige opslag in je geheugen [21](#page=21).
Het proces van oefening en herhaling is dus niet louter een mechanisch proces van informatie opslaan, maar een actief en interactief proces dat essentieel is voor succesvol leren en langdurige kennisbehoud [21](#page=21).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Medische terminologie | Een gestandaardiseerd systeem van woorden en termen die gebruikt worden in de geneeskunde en gezondheidszorg om kennis en informatie eenduidig te communiceren. |
| Stam | Het centrale deel van een medisch woord dat de basisbetekenis bepaalt, vaak afgeleid van Latijnse of Griekse woorden en verwijzend naar lichaamsdelen, organen of functies. |
| Prefix (Voorvoegsel) | Een deel van een woord dat aan de stam wordt toegevoegd om de betekenis ervan te specificeren, zoals plaats, tijd, getal, status of kleur. |
| Suffix (Achtervoegsel) | Een deel van een woord dat aan de stam wordt toegevoegd om een conditie, ziekte, procedure of toestand aan te duiden. |
| Verbindingsklank | Een tussenklank, meestal een klinker, die tussen een stam en een suffix wordt geplaatst om de uitspraak te vergemakkelijken, vooral als de suffix met een medeklinker begint. |
| Anatomische positie | Een standaardhouding (rechtopstaand, gezicht en voeten voorwaarts, armen naast het lichaam, handpalmen naar voren) die wordt gebruikt als referentiepunt voor het beschrijven van de locatie van structuren in het menselijk lichaam. |
| Frontaal (Coronaal) vlak | Een verticaal lichaamsvlak dat het lichaam in een voorste en achterste gedeelte verdeelt, en waarop begrippen als anterior/posterior en ventraal/dorsaal gebaseerd zijn. |
| Sagittaal vlak | Een verticaal lichaamsvlak dat het lichaam in een rechter- en linkerhelft verdeelt, en waarop begrippen als links/rechts en mediaal/lateraal betrekking hebben. |
| Horizontaal (Axiaal) vlak | Een horizontaal lichaamsvlak dat het lichaam in een bovenste en onderste gedeelte verdeelt, en waarop begrippen als superior/inferior en craniaal/caudaal van toepassing zijn. |
| Proximaal | Een term die aangeeft dat iets dichter bij het aanhechtingspunt of de oorsprong ligt, voornamelijk gebruikt voor de ledematen. |
| Distaal | Een term die aangeeft dat iets verder weg ligt van het aanhechtingspunt of de oorsprong, voornamelijk gebruikt voor de ledematen. |
| Ipsilateraal | Verwijst naar structuren of condities die zich aan dezelfde kant van het lichaam bevinden. |
| Contralateraal | Verwijst naar structuren of condities die zich aan de tegenovergestelde kant van het lichaam bevinden. |
Cover
Vrijheidsbeperkende maatregelen - 2526.pptx
Summary
# Onderscheid tussen fysieke fixatie en vrijheidsbeperkende maatregelen
Dit onderwerp behandelt de kernbegrippen fysieke fixatie en vrijheidsbeperkende maatregelen, met een focus op hun onderlinge relatie en de criteria om te bepalen wanneer een maatregel als vrijheidsbeperkend kan worden beschouwd.
## 1. Onderscheid tussen fysieke fixatie en vrijheidsbeperkende maatregelen
Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn een brede categorie van interventies die zowel direct als indirect op een persoon kunnen worden toegepast en de bewegingsvrijheid beperken. Fysieke fixatie is hierbij een specifieke, meer ingrijpende vorm van vrijheidsbeperking.
### 1.1 Definitie van fysieke fixatie
Fysieke fixatie wordt gedefinieerd als "het aanwenden van mechanische hulpmiddelen, bevestigd aan of in de directe omgeving van een persoon, die de bewegingsvrijheid van de persoon beperken en die door de persoon zelf niet kunnen worden opgeheven of verwijderd". Dit impliceert dat de gebruikte middelen dusdanig zijn dat de persoon er zelfstandig uit loskomen of deze wegnemen niet mogelijk is.
### 1.2 Vrijheidsbeperkende maatregelen in het algemeen
Alle maatregelen die de bewegingsvrijheid van een persoon beperken vallen onder de noemer vrijheidsbeperkende maatregelen. Dit kan variëren van minder ingrijpende middelen zoals een speciale pyjama tot meer directe vormen van fysieke beperking. Het is cruciaal om te kunnen onderscheiden welke maatregelen de vrijheid van een persoon daadwerkelijk beperken.
> **Tip:** Om te bepalen of een maatregel vrijheidsbeperkend is, dient men zich af te vragen of de persoon de maatregel zelf kan opheffen of verwijderen en of de bewegingsvrijheid significant wordt ingeperkt.
### 1.3 Mythes rondom fixatie
Er bestaan diverse misvattingen over het gebruik van fysieke fixatie, waaronder:
* **Mythe 1:** Ouderen hebben een hogere kans op vallen en verwondingen en moeten daarom gefixeerd worden.
* **Mythe 2:** Het is een morele plicht om zorgontvangers te beschermen van schade door middel van fixatiemateriaal.
* **Mythe 3:** Het niet adequaat toepassen van fixatie kan leiden tot wettelijke vervolging.
* **Mythe 4:** Zorgontvangers vinden het niet erg om gefixeerd te worden.
* **Mythe 5:** Fixatie is noodzakelijk vanwege personeelstekorten.
* **Mythe 6:** Er zijn geen alternatieven voorhanden met betrekking tot fixatie.
Het is belangrijk om deze mythes te ontkrachten, aangezien fixatie juist kan leiden tot meer schade (zowel lichamelijk als psychisch) en er vaak wel degelijk alternatieven bestaan.
## 2. Principes bij het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen
Het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen, inclusief fysieke fixatie, dient te allen tijde te geschieden volgens strikte principes om de rechten en het welzijn van de persoon te waarborgen:
* **Uitzonderlijke toepassing:** Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn enkel toegestaan in uitzonderlijke situaties en moeten goed onderbouwd en gemotiveerd zijn.
* **Onderliggende oorzaken aanpakken:** Er dient actief gezocht te worden naar de onderliggende uitlokkende factoren van probleemgedrag die mogelijk tot de noodzaak van beperking leiden.
* **Correct gebruik van hulpmiddelen:** Indien een fixatiemiddel wordt ingezet, moet het juiste middel worden gebruikt en met technische zorgvuldigheid worden toegepast.
* **Hygiëne en onderhoud:** Fixatiemateriaal moet hygiënisch worden onderhouden.
* **Snel ongedaan maken:** Er moet een aangepaste procedure zijn voor het snel en veilig kunnen opheffen van de fixatie.
* **Verhoogd toezicht:** Bij het toepassen van fixatie is verhoogd verpleegkundig toezicht vereist.
* **Regelmatige onderbreking en evaluatie:** Fixatie dient regelmatig te worden onderbroken en de noodzaak ervan moet voortdurend worden geëvalueerd.
* **Betrekken van familie:** Een geruststellende aanwezigheid van familie kan bijdragen aan het welzijn van de persoon.
* **Correcte rapportage:** Alle beslissingen en handelingen met betrekking tot vrijheidsbeperking moeten correct worden gedocumenteerd in het verpleegdossier.
## 3. Gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen
Het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen kan leiden tot aanzienlijke lichamelijke en psychische gevolgen:
### 3.1 Lichamelijke gevolgen
* Achteruitgang van mobiliteit
* Verhoogde kans op incontinentie
* Meer kans op huidletsels en decubitus
* Risico op trauma of zelfs overlijden
### 3.2 Psychische gevolgen
* Meer angst, onzekerheid, agressie en/of depressie
* Verhoogd medicatiegebruik
* Belemmering van sociale contacten
> **Tip:** Het is essentieel om de mogelijke negatieve gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen altijd af te wegen tegen het beoogde doel en de potentiële voordelen, en te streven naar de minst ingrijpende optie.
## 4. Fysieke fixatiemiddelen en alternatieven
Er is een spectrum aan fysieke fixatiemiddelen, variërend in ingrijpendheid. Enkele voorbeelden, van minst naar meest ingrijpend, kunnen zijn: een zitkussen met tafel, een verpleegpyjama, fixatieriemen, een tentbed, bedspanners of een verpleegdeken.
Het is cruciaal om te kijken naar alternatieven voor fixatie. Deze kunnen onder andere omvatten:
* **Gebruik van (elektronische) hulpmiddelen:** Denk aan sensoren of alarmen.
* **Aanpassen van de fysieke omgeving:** Zorgen voor een veilige omgeving die valrisico's minimaliseert.
* **Inzetten van voldoende personeel:** Adequate bemensing kan helpen bij het proactief anticiperen op risicosituaties.
* **Gedragsbeïnvloeding:** Het aanpakken van het gedrag zelf door middel van training en begeleiding.
> **Example:** Bij een cliënt met dwaalgedrag kan in plaats van fixatie het toepassen van een deursensor die een signaal afgeeft bij het openen van de deur een passend alternatief zijn, gecombineerd met een aanpassing van de omgeving om het dwaalgedrag te kanaliseren.
---
# Mythes rondom vrijheidsbeperking en fixatie
Dit gedeelte ontkracht veelvoorkomende misvattingen over het gebruik van fixatiemiddelen en vrijheidsbeperkende maatregelen bij ouderen, inclusief de vermeende noodzaak en mogelijke juridische consequenties.
### 2.1 Definitie en onderscheid fysieke fixatie en vrijheidsbeperkende maatregelen
* **Vrijheidsbeperkende maatregelen:** Maatregelen die zowel direct als indirect op de persoon kunnen worden toegepast om de bewegingsvrijheid te beperken.
* **Fysieke fixatie:** Een specifieke vorm van vrijheidsbeperking, gedefinieerd als "het aanwenden van mechanische hulpmiddelen, bevestigd aan of in de directe omgeving van een persoon, die de bewegingsvrijheid van de persoon beperken en die door de persoon zelf niet kunnen worden opgeheven of verwijderd".
### 2.2 Veelvoorkomende mythes ontkracht
De mythes, zoals uiteengezet door Evans & Strumpf, worden hieronder becommentarieerd:
#### 2.2.1 Mythe 1: ‘Ouderen hebben een hogere kans om te vallen en om zichzelf ernstig te verwonden en dienen daarom gefixeerd te worden.’
Deze mythe suggereert dat fixatie preventief nodig is om valpartijen en letsel te voorkomen. Echter, fixatie kan juist leiden tot meer schade door lichamelijke en psychische gevolgen.
#### 2.2.2 Mythe 2: ‘Het omvat vooral een morele taak om zorgontvangers van schade te beschermen, en dus door gebruik van fixatiemateriaal.’
Hoewel het beschermen van zorgontvangers een morele plicht is, is fixatie niet altijd de juiste of de meest effectieve manier om dit te bereiken. Er moet rekening gehouden worden met de mogelijke meer schade die fixatie kan veroorzaken, zowel lichamelijk als psychisch.
#### 2.2.3 Mythe 3: ‘Indien individuen en instellingen niet adequaat zouden fixeren, kan men wettelijk vervolgd worden.’
Er is geen expliciet wettelijk kader dat het niet adequaat fixeren bestraft. Wel is er wetgeving zoals de Europese Rechten van de Mens, de Belgische grondwet en de Wet op zorg en dwang (in Nederland) die het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen reguleert en beperkt.
#### 2.2.4 Mythe 4: ‘Bejaarde zorgontvangers vinden het niet erg om gefixeerd te worden.’
Deze stelling is onjuist. Zorgontvangers kunnen aanzienlijk psychisch lijden onder fixatie, wat kan leiden tot angst, onzekerheid, agressie of depressie.
#### 2.2.5 Mythe 5: ‘Fixeren is nodig wegens te weinig personeel.’
Te weinig personeel is geen rechtvaardiging voor het gebruik van fixatiemiddelen. Het impliceert dat fixatie een oplossing is voor personeelstekorten, wat de oorzaken van probleemgedrag maskeert en niet aanpakt.
#### 2.2.6 Mythe 6: ‘Er zijn geen alternatieven voorhanden wat betreft fixatie.’
Er zijn diverse alternatieven voor fysieke fixatie beschikbaar, waaronder het aanpassen van de fysieke omgeving, het inzetten van voldoende personeel en het gebruik van (elektronische) hulpmiddelen.
### 2.3 Gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen
Het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen kan diverse negatieve gevolgen hebben:
* **Lichamelijke gevolgen:**
* Achteruitgang van mobiliteit.
* Toename van incontinentie.
* Verhoogde kans op huidletsels en decubitus.
* Potentieel voor trauma of overlijden.
* **Psychische gevolgen:**
* Meer angst, onzekerheid, agressie en/of depressie.
* Verhoogd gebruik van medicatie.
* Belemmering van sociale contacten.
### 2.4 Principes bij gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen
Het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen dient te voldoen aan strikte principes:
* **Uitzonderlijke toepassing:** Alleen als laatste redmiddel, wanneer alle andere opties zijn uitgeput.
* **Weloverwogen en gemotiveerd:** Elke toepassing moet zorgvuldig overwogen en gedocumenteerd worden, met een duidelijke motivatie.
* **Onderliggende factoren:** Continu zoeken naar en aanpakken van de onderliggende uitlokkende factoren van probleemgedrag.
* **Juiste hulpmiddel:** Gebruik van het meest geschikte en minst ingrijpende fixatiemiddel.
* **Technische zorgvuldigheid:** Correct en veilig toepassen van de hulpmiddelen.
* **Hygiënisch onderhoud:** Regelmatige en correcte reiniging van fixatiemateriaal.
* **Snelle deblokkering:** Procedure voor het snel en veilig ongedaan maken van fixatie.
* **Verhoogd toezicht:** Intensief observeren en monitoren van de persoon tijdens fixatie.
* **Regelmatige onderbreking:** Fixtijd zo kort mogelijk houden en regelmatig onderbreken.
* **Regelmatige evaluatie:** Voortdurend evalueren of de maatregel nog noodzakelijk is.
* **Geruststellende aanwezigheid:** Betrekken van familie voor emotionele ondersteuning.
* **Correcte rapportage:** Gedetailleerde en accurate verslaglegging in het zorgdossier.
### 2.5 Alternatieven voor fysieke fixatie
Er zijn diverse alternatieven die ingezet kunnen worden in plaats van of ter aanvulling op fysieke fixatie:
* **Aanpassen van de fysieke omgeving:** Bijvoorbeeld door het creëren van een veilige omgeving voor dwaalgedrag of het wegnemen van obstakels die valrisico verhogen.
* **Inzetten van voldoende personeel:** Adequate personeelsbezetting kan leiden tot meer proactieve zorg en minder noodzaak voor reactieve, beperkende maatregelen.
* **Gebruik van (elektronische) hulpmiddelen:** Dit kan variëren van sensoren tot speciale kleding of medicatie-management systemen.
* **Gedragsbeïnvloeding:** Technieken gericht op het aanpakken van de oorzaken van ongewenst gedrag.
> **Tip:** De selectie van een gepast alternatief voor fysieke fixatie vereist een grondige risicoanalyse en een goed begrip van de individuele behoeften en triggers van de zorgontvanger.
> **Voorbeeld:** Bij een patiënt met dwaalgedrag kan het plaatsen van een deurmelder of het aanpassen van de looproutes in de instelling een alternatief zijn voor het vastzetten in bed. Bij valrisico kan het inzetten van een valpreventieprogramma met specifieke oefeningen effectiever zijn dan fixatie.
---
# Principes en gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen
Dit hoofdstuk behandelt de richtlijnen voor het correct toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen, evenals de fysieke en psychische gevolgen die deze maatregelen kunnen hebben voor patiënten.
### 3.1 Vrijheidsbeperkende maatregelen en fysieke fixatie
Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn interventies die direct of indirect op een persoon worden toegepast om diens bewegingsvrijheid te beperken. Fysieke fixatie is een specifieke vorm van vrijheidsbeperking, gedefinieerd als "het aanwenden van mechanische hulpmiddelen, bevestigd aan of in de directe omgeving van een persoon, die de bewegingsvrijheid van de persoon beperken en die door de persoon zelf niet kunnen worden opgeheven of verwijderd".
#### 3.1.1 Mythes rondom fixatie
Er bestaan diverse misvattingen over het gebruik van fysieke fixatie:
* **Mythe 1:** Ouderen hebben een hogere kans op vallen en zichzelf ernstig te verwonden, en dienen daarom gefixeerd te worden.
* **Mythe 2:** Het is een morele taak om zorgontvangers van schade te beschermen, wat gebruik van fixatiemateriaal rechtvaardigt.
* **Mythe 3:** Het niet adequaat fixeren kan leiden tot wettelijke vervolging van individuen en instellingen.
* **Mythe 4:** Bejaarde zorgontvangers ervaren geen problemen met fixatie.
* **Mythe 5:** Fixatie is noodzakelijk vanwege personeelstekorten.
* **Mythe 6:** Er zijn geen alternatieven beschikbaar voor fixatie.
Het is belangrijk deze mythes te weerleggen, met name omdat fixatie juist kan leiden tot meer lichamelijke en psychische schade.
#### 3.1.2 Wettelijk kader
Er bestaat geen specifiek wettelijk kader voor fixatie in de beroepsgerelateerde wetgeving. Echter, Europese Rechten van de Mens, de Belgische grondwet en de Nederlandse Wet op zorg en dwang (Wzd) zijn relevant. Ook een Koninklijk Besluit van 1990 en de 'B1-handeling' dienen in acht genomen te worden.
### 3.2 Principes bij gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen
Het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen vereist een zorgvuldige en weloverwogen aanpak. De volgende principes zijn essentieel:
* **Uitzonderlijke toepassing:** Maatregelen mogen alleen in uitzonderlijke situaties, weloverwogen en gemotiveerd worden toegepast.
* **Onderliggende factoren:** Er dient actief gezocht te worden naar de onderliggende uitlokkende factoren van probleemgedrag.
* **Juiste hulpmiddelen:** Het juiste fixatiemiddel moet worden gekozen.
* **Technische zorgvuldigheid:** De middelen moeten met technische zorgvuldigheid worden toegepast.
* **Hygiënisch onderhoud:** Fixatiemateriaal vereist hygiënisch onderhoud.
* **Snelle de-escalatie:** Er moet een aangepaste procedure zijn voor het snel ongedaan kunnen maken van fixatie.
* **Verhoogd toezicht:** Verhoogd verpleegkundig toezicht is noodzakelijk.
* **Regelmatige onderbreking:** De fixatie dient regelmatig onderbroken te worden.
* **Regelmatige evaluatie:** De noodzaak van de maatregel moet regelmatig worden geëvalueerd.
* **Familiebetrokkenheid:** Een geruststellende aanwezigheid van familie kan positief bijdragen.
* **Correcte rapportage:** Alle beslissingen en acties met betrekking tot fixatie moeten correct worden gerapporteerd in het verpleegdossier.
> **Tip:** De toepassing van deze principes draagt bij aan het minimaliseren van de risico's en het waarborgen van de waardigheid van de patiënt.
### 3.3 Gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen
Het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen kan aanzienlijke gevolgen hebben voor patiënten, zowel op fysiek als op psychisch vlak.
#### 3.3.1 Lichamelijke gevolgen
* **Achteruitgang van mobiliteit:** Langdurige immobiliteit kan leiden tot spieratrofie en verminderde bewegingsvrijheid.
* **Meer incontinentie:** Beperking van bewegingsvrijheid kan de mogelijkheid om tijdig naar het toilet te gaan bemoeilijken, wat leidt tot meer incontinentie.
* **Huidletsels en decubitus:** Constante drukpunten door fixatiemiddelen verhogen het risico op huidbeschadigingen en doorligwonden (decubitus).
* **Trauma of overlijden:** In extreme gevallen kan fixatie leiden tot letsel of zelfs overlijden.
#### 3.3.2 Psychische gevolgen
* **Meer angst, onzekerheid, agressie en/of depressie:** Het gevoel van gevangenschap en onmacht kan leiden tot een toename van negatieve emoties en gedrag.
* **Meer gebruik van medicatie:** Om gedragsproblemen die voortkomen uit fixatie te beheersen, kan meer medicatie worden voorgeschreven.
* **Belemmering van sociale contacten:** Fixatie kan isolatie bevorderen en sociale interacties bemoeilijken.
> **Tip:** Het is cruciaal om de potentiële gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen te herkennen en deze af te wegen tegen de noodzaak ervan, in lijn met de vastgestelde principes.
### 3.4 Fysieke fixatiemiddelen
Er zijn diverse fysieke fixatiemiddelen met verschillende gradaties van ingrijpen. Voorbeelden, gerangschikt van minst naar meest ingrijpend, kunnen zijn:
* Zetel met voorzettafel
* Verpleegpyjama
* Verpleegdeken
* Fixatieriemen
* Tentbed
* Bedsponden
> **Example:** Een verpleegpyjama die aan de achterkant sluit, kan voorkomen dat een patiënt zichzelf uittrekt of ongeoorloofd uit bed komt, wat als een minder ingrijpende vorm van fixatie kan worden beschouwd dan bijvoorbeeld fixatieriemen die een patiënt aan het bed vastmaken.
### 3.5 Alternatieven voor vrijheidsbeperkende maatregelen
Er moet altijd gezocht worden naar alternatieven voor het toepassen van fysieke fixatie. Deze kunnen onderverdeeld worden in:
* **Gebruik van (elektronische) hulpmiddelen:** Denk aan sensoren die waarschuwen wanneer een patiënt opstaat.
* **Aanpassen van de fysieke omgeving:** Dit kan inhouden het creëren van een veilige omgeving die dwalen of vallen ontmoedigt, zoals het wegnemen van obstakels of het installeren van drempels.
* **Inzetten van voldoende personeel:** Een hogere personeelsbezetting maakt intensiever toezicht en directe interventie mogelijk, wat fixatie kan voorkomen.
> **Example:** Bij een patiënt met dwaalgedrag kan een deurmelder die waarschuwt als de patiënt de kamer verlaat, een alternatief zijn voor het vastzetten van de deur. Bij valrisico kan het aanpassen van de bedhoogte of het gebruik van anti-slipmatten preventief werken.
---
# Fysieke fixatiemiddelen en alternatieven
Dit onderwerp behandelt fysieke fixatiemiddelen, hun gradaties van ingrijpen, en verkent mogelijke alternatieven voor fixatie bij gedragsproblemen zoals dwaalgedrag en valrisico.
### 4.1 Vrijheidsbeperkende maatregelen en fysieke fixatie
Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn maatregelen die zowel direct als indirect op de persoon kunnen worden toegepast om de bewegingsvrijheid te beperken. Fysieke fixatie is een specifieke vorm hiervan en wordt gedefinieerd als "het aanwenden van mechanische hulpmiddelen, bevestigd aan of in de directe omgeving van een persoon, die de bewegingsvrijheid van de persoon beperken en die door de persoon zelf niet kunnen worden opgeheven of verwijderd".
#### 4.1.1 Mythes rondom fixatie
Er bestaan diverse misvattingen over de noodzaak en het gebruik van fixatie:
* **Mythe 1:** Ouderen hebben een hogere kans om te vallen en zichzelf te verwonden, dus moeten zij gefixeerd worden.
* **Mythe 2:** Het is een morele plicht om zorgontvangers te beschermen tegen schade, wat fixatie rechtvaardigt. Echter, fixatie kan juist meer fysieke en psychische schade veroorzaken.
* **Mythe 3:** Indien individuen en instellingen niet adequaat zouden fixeren, kunnen zij wettelijk vervolgd worden.
* **Mythe 4:** Bejaarde zorgontvangers vinden het niet erg om gefixeerd te worden.
* **Mythe 5:** Fixatie is noodzakelijk vanwege een tekort aan personeel.
* **Mythe 6:** Er zijn geen alternatieven voorhanden wat betreft fixatie.
#### 4.1.2 Wetgeving rondom fixatie
Er bestaat geen specifiek wettelijk kader voor fixatie in België, maar het valt onder bredere wetgeving zoals de Europese Rechten van de Mens en de Belgische grondwet. In Nederland is de Wet zorg en dwang (Wzd) relevant.
#### 4.1.3 Principes bij gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen
Het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen, waaronder fysieke fixatie, moet aan strenge principes voldoen:
* **Uitzonderlijke toepassing:** Alleen in noodgevallen, weloverwogen en gemotiveerd.
* **Zoeken naar oorzaken:** Op zoek gaan naar onderliggende uitlokkende factoren van probleemgedrag.
* **Gebruik van juiste middel:** Selectie van het meest geschikte fixatiemiddel, met de minste impact.
* **Technische zorgvuldigheid:** Het middel moet met de nodige vaardigheid en veiligheid worden toegepast.
* **Hygiënisch onderhoud:** Regelmatig en correct reinigen van fixatiemateriaal.
* **Snelle de-fixatie:** Een aangepaste procedure om fixatie snel en veilig ongedaan te kunnen maken.
* **Verhoogd toezicht:** Extra observatie en aandacht voor de persoon tijdens fixatie.
* **Regelmatige onderbreking:** De fixatie moet periodiek worden onderbroken.
* **Regelmatige evaluatie:** Voortdurende beoordeling van de noodzaak van de maatregel.
* **Geruststellende aanwezigheid:** Betrekken van familie indien mogelijk om de persoon gerust te stellen.
* **Correcte rapportage:** Nauwkeurige vastlegging van de maatregel en de observaties in het verpleegdossier.
#### 4.1.4 Gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen
De gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen zowel fysiek als psychisch van aard zijn:
* **Lichamelijke gevolgen:**
* Achteruitgang van mobiliteit.
* Meer incontinentie.
* Verhoogd risico op huidletsels en decubitus.
* Trauma of overlijden.
* **Psychische gevolgen:**
* Meer angst, onzekerheid, agressie en/of depressie.
* Verhoogd medicatiegebruik.
* Belemmering van sociale contacten.
### 4.2 Fysieke fixatiemiddelen
De ernst van fysieke fixatiemiddelen kan variëren. Middelen die minder ingrijpend zijn, hebben de voorkeur.
#### 4.2.1 Gradaties van ingrijpen
Middelen kunnen worden gerangschikt naar mate van ingrijpen, van minst ingrijpend tot meest ingrijpend. Voorbeelden (niet limitatief):
* Zetel met voorzettafel
* Verpleegpyjama
* Verpleegdeken
* Tentbed
* Bedsponden
* Fixatieriemen
> **Tip:** Bij het selecteren van een fixatiemiddel is het cruciaal om te starten met de minst ingrijpende optie en alleen te escaleren indien strikt noodzakelijk en goed gemotiveerd.
### 4.3 Alternatieven voor fysieke fixatie
Het is essentieel om te zoeken naar alternatieven voor fysieke fixatie om de bewegingsvrijheid van personen zoveel mogelijk te waarborgen en de nadelige gevolgen van fixatie te vermijden.
#### 4.3.1 Categorieën van alternatieven
Alternatieven kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën:
* **Gebruik van (elektronische) hulpmiddelen:** Denk aan sensoren, alarmen of hulpmiddelen die dwaalgedrag signaleren.
* **Aanpassen van de fysieke omgeving:** Het creëren van een veilige, prikkelarme of juist stimulerende omgeving die probleemgedrag reduceert. Dit kan bijvoorbeeld door het wegnemen van obstakels of het aanbrengen van duidelijke markeringen.
* **Inzetten van voldoende personeel:** Een adequate personeelsbezetting maakt intensievere observatie en begeleiding mogelijk, wat de noodzaak tot fixatie kan verminderen.
> **Voorbeeld:** Bij een persoon met dwaalgedrag kan een veilige wandeling onder begeleiding van personeel een alternatief zijn voor het opsluiten in de kamer, wat zou kunnen gebeuren indien fixatie wordt toegepast. Bij valrisico kan een aangepaste stoel met een tafel ervoor, die het opstaan bemoeilijkt maar toch enige bewegingsvrijheid toelaat, een minder ingrijpend middel zijn dan fixatieriemen.
Het streven is een evidence-based benadering te hanteren voor het omgaan met fixatie, waarbij de nadruk ligt op het vinden van gepaste alternatieven voor specifieke risicosituaties zoals dwaalgedrag en valrisico.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fysieke fixatie | Het aanwenden van mechanische hulpmiddelen, bevestigd aan of in de directe omgeving van een persoon, die de bewegingsvrijheid van de persoon beperken en die door de persoon zelf niet kunnen worden opgeheven of verwijderd. |
| Vrijheidsbeperkende maatregelen | Maatregelen die zowel direct als indirect op de persoon kunnen worden toegepast en de vrijheid van een persoon beperken. |
| Mobiliteit | Het vermogen om zich te verplaatsen of te bewegen. In de context van zorg verwijst dit naar het fysieke vermogen van een patiënt om te bewegen. |
| Incontinentie | Het onvermogen om de stoelgang of urinegang te controleren, leidend tot onvrijwillig verlies van ontlasting of urine. |
| Decubitus | Doorligwonden, ook wel drukplekken genoemd, die ontstaan door langdurige druk op de huid, vaak bij bedlegerige patiënten. |
| Dwaalgedrag | Ongecontroleerd rondlopen of dwalen, vaak voorkomend bij personen met dementie of andere cognitieve stoornissen, wat kan leiden tot verhoogde risico's. |
| Valrisico | De waarschijnlijkheid dat een persoon valt, verhoogd door factoren zoals leeftijd, medicatie, mobiliteitsproblemen of omgevingsfactoren. |
| Zetel met voorzettafel | Een stoel, vaak in de zorgcontext, voorzien van een tafel die ervoor is geplaatst om de persoon te ondersteunen of te belemmeren in beweging. |
| Verpleegpyjama | Een speciaal ontworpen pyjama die bedoeld is om de bewegingsvrijheid van een patiënt te beperken of om bijvoorbeeld medicatie discreet toe te dienen. |
| Fixatieriemen | Riemen die gebruikt worden om een persoon fysiek vast te zetten aan een bed, stoel of ander meubelstuk om beweging te voorkomen. |
| Tentbed | Een bed met een verhoogde structuur, soms met een afscherming, die kan dienen om te voorkomen dat iemand uit bed valt of om een beschermde omgeving te creëren. |
| Bedsponden | Een soort banden of netten die rond een bed worden bevestigd om te voorkomen dat een patiënt uit bed valt. |
| Verpleegdeken | Een deken die specifiek wordt gebruikt in de verpleegkunde, soms met extra sluitingen of stevigheid om een patiënt veilig te bedekken of te fixeren. |
Cover
Vrijheidsbeperkende maatregelen - 2526.pptx
Summary
# Definitie en onderscheid fysieke fixatie en vrijheidsbeperkende maatregelen
Dit onderwerp biedt een gedetailleerde uitleg over het onderscheid tussen fysieke fixatie en de bredere categorie van vrijheidsbeperkende maatregelen, en identificeert de criteria die bepalen wanneer een maatregel als vrijheidsbeperkend wordt beschouwd.
### 1.1 Vrijheidsbeperkende maatregelen
Vrijheidsbeperkende maatregelen omvatten een breed scala aan interventies die zowel direct als indirect op een persoon kunnen worden toegepast om diens bewegingsvrijheid te beperken.
### 1.2 Fysieke fixatie
Fysieke fixatie wordt specifiek gedefinieerd als:
"Het aanwenden van mechanische hulpmiddelen, bevestigd aan of in de directe omgeving van een persoon, die de bewegingsvrijheid van de persoon beperken en die door de persoon zelf niet kunnen worden opgeheven of verwijderd."
Dit concept is een specifiek type van vrijheidsbeperking, waarbij fysieke middelen worden ingezet om beweging te voorkomen.
### 1.3 Onderscheid tussen fysieke fixatie en vrijheidsbeperkende maatregelen
Het kernverschil ligt in de specificiteit van de middelen en de mate van fysieke belemmering. Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn een overkoepelende term, terwijl fysieke fixatie verwijst naar het gebruik van mechanische hulpmiddelen die de bewegingsvrijheid van de persoon actief beperken op een wijze die hij of zij zelf niet kan opheffen. Een maatregel wordt als vrijheidsbeperkend beschouwd wanneer deze de zelfstandige bewegingsvrijheid van een individu significant belemmert.
> **Tip:** Het is cruciaal om te herkennen dat niet elke beperking van beweging automatisch als fysieke fixatie geldt. De definitie van fysieke fixatie legt de nadruk op mechanische hulpmiddelen en de onmogelijkheid voor de persoon om deze zelf te verwijderen.
### 1.4 Mythes rondom fysieke fixatie
Er bestaan diverse misvattingen over de noodzaak en toepassing van fysieke fixatie:
* **Mythe 1:** Ouderen hebben een hogere kans om te vallen en zichzelf ernstig te verwonden en dienen daarom gefixeerd te worden.
* **Mythe 2:** Het is een morele taak om zorgontvangers van schade te beschermen, wat het gebruik van fixatiemateriaal rechtvaardigt. Dit negeert echter de mogelijke fysieke en psychische schade die fixatie kan veroorzaken.
* **Mythe 3:** Men kan wettelijk vervolgd worden indien men niet adequaat zou fixeren.
* **Mythe 4:** Bejaarde zorgontvangers vinden het niet erg om gefixeerd te worden.
* **Mythe 5:** Fixatie is noodzakelijk wegens een tekort aan personeel.
* **Mythe 6:** Er zijn geen alternatieven beschikbaar voor fixatie.
> **Tip:** Deze mythes benadrukken het belang van een evidence-based benadering en het kritisch bevragen van de noodzaak en effectiviteit van fixatie.
### 1.5 Gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen
Het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen, en met name fysieke fixatie, kan diverse negatieve gevolgen hebben:
#### 1.5.1 Lichamelijke gevolgen
* Achteruitgang van mobiliteit
* Meer incontinentie
* Verhoogde kans op huidletsels en decubitus
* Risico op trauma of overlijden
#### 1.5.2 Psychische gevolgen
* Meer angst, onzekerheid, agressie en/of depressie
* Verhoogd gebruik van medicatie
* Belemmering van sociale contacten
> **Tip:** De ernst van deze gevolgen onderstreept de noodzaak om fixatie als een uiterste redmiddel te beschouwen en altijd te streven naar alternatieven.
### 1.6 Principes bij gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen
Wanneer vrijheidsbeperkende maatregelen toch noodzakelijk worden geacht, dienen de volgende principes te worden gehanteerd:
* **Uitzonderlijke, weloverwogen en gemotiveerde toepassing:** Gebruik enkel als laatste redmiddel, na zorgvuldige overweging en met duidelijke motivatie.
* **Zoeken naar onderliggende factoren:** Identificeer en adresseer de oorzaken van probleemgedrag in plaats van enkel de symptomen te behandelen.
* **Gebruik van het juiste fixatiemiddel:** Kies het middel dat het minst ingrijpend is en het meest passend is voor de specifieke situatie.
* **Technische zorgvuldigheid:** Zorg voor correcte en veilige toepassing van het middel.
* **Hygiënisch onderhoud:** Houd fixatiemateriaal schoon en onderhouden.
* **Snelle de-fixatie:** Zorg voor een procedure om de fixatie snel en veilig ongedaan te kunnen maken.
* **Verhoogd verpleegkundig toezicht:** Observeer de persoon nauwlettend tijdens de fixatie.
* **Regelmatige onderbreking:** Bied de mogelijkheid tot beweging en vrijheid waar mogelijk.
* **Regelmatige evaluatie:** Evalueer continu de noodzaak van de maatregel.
* **Geruststellende aanwezigheid:** Betrek familie en naasten indien mogelijk.
* **Correcte rapportage:** Documenteer alle aspecten van de fixatie in het verpleegdossier.
> **Tip:** Het toepassen van deze principes helpt om de impact van vrijheidsbeperkende maatregelen te minimaliseren en de rechten en waardigheid van de persoon te respecteren.
---
# Mythes rondom vrijheidsbeperking en fixatie
Dit gedeelte ontkracht veelvoorkomende misvattingen over het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen, met specifieke aandacht voor fysieke fixatie.
### 2.1 Definities en onderscheid
Het is cruciaal om onderscheid te maken tussen de algemenere term 'vrijheidsbeperkende maatregelen' en de specifiekere vorm 'fysieke fixatie'.
* **Vrijheidsbeperkende maatregelen:** Dit zijn maatregelen die direct of indirect op een persoon kunnen worden toegepast om diens bewegingsvrijheid te beperken.
* **Fysieke fixatie:** Dit wordt gedefinieerd als "het aanwenden van mechanische hulpmiddelen, bevestigd aan of in de directe omgeving van een persoon, die de bewegingsvrijheid van de persoon beperken en die door de persoon zelf niet kunnen worden opgeheven of verwijderd".
### 2.2 Ontkrachten van veelvoorkomende mythes
De volgende mythes rondom vrijheidsbeperking en fixatie worden ontkracht:
#### 2.2.1 Mythe 1: Ouderen hebben een hogere kans om te vallen en zichzelf ernstig te verwonden, dus dienen zij gefixeerd te worden.
Deze mythe wordt ontkracht door te stellen dat fixatie juist meer schade kan veroorzaken, zowel lichamelijk als psychisch.
#### 2.2.2 Mythe 2: Het is een morele taak om zorgontvangers te beschermen tegen schade, en fixatie is hiervoor een middel.
Hoewel bescherming een morele taak is, kan fixatie juist leiden tot meer schade. De mogelijke schade door het gebruik van fixatie, zowel lichamelijk als psychisch, weegt vaak niet op tegen de vermeende preventie.
#### 2.2.3 Mythe 3: Indien individuen en instellingen niet adequaat zouden fixeren, kunnen zij wettelijk vervolgd worden.
Er is geen apart wettelijk kader voor fixatie in de beroepsgerelateerde wetgeving. De principes van de Europese Rechten van de Mens, de Belgische grondwet en de Wet op zorg en dwang (in Nederlandse wetgeving) zijn van toepassing.
#### 2.2.4 Mythe 4: Bejaarde zorgontvangers vinden het niet erg om gefixeerd te worden.
Deze stelling wordt niet onderbouwd in de verstrekte informatie en impliceert een miskenning van de psychische gevolgen van fixatie.
#### 2.2.5 Mythe 5: Fixeren is nodig wegens te weinig personeel.
Dit is een veelvoorkomende reden die wordt genoemd, maar het is geen valide rechtvaardiging voor het gebruik van fixatie. Er dienen alternatieven gezocht te worden.
#### 2.2.6 Mythe 6: Er zijn geen alternatieven voorhanden wat betreft fixatie.
Dit is een hardnekkige mythe. Er zijn diverse alternatieven voor fysieke fixatie die ingezet kunnen worden, zoals het aanpassen van de fysieke omgeving, het inzetten van voldoende personeel, en het gebruik van (elektronische) hulpmiddelen.
### 2.3 Gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen
Het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen, en met name fysieke fixatie, kan diverse negatieve gevolgen hebben:
* **Lichamelijke gevolgen:**
* Achteruitgang van mobiliteit.
* Meer incontinentie.
* Meer kans op huidletsels en decubitus.
* Risico op trauma of overlijden.
* **Psychische gevolgen:**
* Meer angst, onzekerheid, agressie en/of depressie.
* Meer gebruik van medicatie.
* Belemmering van sociale contacten.
### 2.4 Principes bij het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen
Indien vrijheidsbeperkende maatregelen toch noodzakelijk geacht worden, dient dit te gebeuren volgens strikte principes:
* **Uitzonderlijke toepassing:** Maatregelen zijn alleen toegestaan in uitzonderlijke, weloverwogen en gemotiveerde situaties.
* **Onderliggende factoren:** Er dient actief gezocht te worden naar de onderliggende uitlokkende factoren van probleemgedrag.
* **Juiste hulpmiddelen:** Gebruik van het juiste fixatiemiddel, aangepast aan de situatie.
* **Technische zorgvuldigheid:** De middelen moeten met technische zorgvuldigheid worden toegepast.
* **Hygiëne:** Zorg voor hygiënisch onderhoud van het fixatiemateriaal.
* **Snelle de-escalatie:** Er moet een aangepaste procedure zijn voor het snel ongedaan kunnen maken van de fixatie.
* **Verhoogd toezicht:** Regelmatig verpleegkundig toezicht is vereist.
* **Regelmatige onderbreking:** De fixatie dient regelmatig onderbroken te worden.
* **Evaluatie:** Er is een regelmatige evaluatie van de noodzaak van de maatregel nodig.
* **Familiebetrokkenheid:** Een geruststellende aanwezigheid van familie kan bijdragen.
* **Rapportage:** Correcte en volledige rapportage in het verpleegdossier is essentieel.
> **Tip:** Het is cruciaal om te focussen op het vinden van alternatieven en het aanpakken van de oorzaken van probleemgedrag, in plaats van enkel symptomen te bestrijden met vrijheidsbeperking.
### 2.5 Alternatieven voor fysieke fixatie
Er bestaan diverse alternatieven voor fysieke fixatie, die de vrijheid van bewegen zoveel mogelijk waarborgen:
* **Gebruik van (elektronische) hulpmiddelen:** Denk hierbij aan sensoren, alarmen of speciale kleding.
* **Aanpassen van de fysieke omgeving:** Dit kan bijvoorbeeld door het verwijderen van obstakels, het creëren van een veilige omgeving, of het aanpassen van verlichting.
* **Inzetten van voldoende personeel:** Adequate personeelsbezetting maakt intensievere begeleiding mogelijk en vermindert de noodzaak tot fixatie.
* **Gedragsinterventies:** Gericht op het aanleren van andere copingmechanismen bij de zorgontvanger of het aanpassen van de communicatie.
* **Medicatiebeoordeling:** Het kritisch evalueren en waar mogelijk afbouwen van medicatie die bijdraagt aan onrust of probleemgedrag.
---
# Principes en gevolgen van het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen
Dit onderwerp behandelt de leidende principes voor het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen en de mogelijke lichamelijke en psychische gevolgen voor de patiënt.
### 3.1 Het onderscheid tussen vrijheidsbeperkende maatregelen en fysieke fixatie
Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn een brede categorie van interventies die zowel direct als indirect op een persoon kunnen worden toegepast om de bewegingsvrijheid te beperken. Fysieke fixatie is hier een specifieke vorm van.
#### 3.1.1 Definitie van fysieke fixatie
Fysieke fixatie wordt gedefinieerd als het aanwenden van mechanische hulpmiddelen, die bevestigd zijn aan of in de directe omgeving van een persoon, die de bewegingsvrijheid beperken en die door de persoon zelf niet kunnen worden opgeheven of verwijderd.
#### 3.1.2 Welke maatregelen zijn vrijheidsbeperkend?
Bepaalde maatregelen, zoals een zetel met voorzettafel, een verpleegpyjama, fixatieriemen, een tentbed, bedspanden, een verpleegdeken, zijn voorbeelden van middelen die de bewegingsvrijheid kunnen beperken. De mate van beperking varieert per middel.
### 3.2 Mythes rondom vrijheidsbeperkende maatregelen
Er bestaan diverse misvattingen over het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen, met name in de ouderenzorg.
* **Mythe 1:** Ouderen hebben een hogere kans om te vallen en zichzelf ernstig te verwonden, en dienen daarom gefixeerd te worden.
* **Mythe 2:** Het is primair een morele taak om zorgontvangers van schade te beschermen, wat rechtvaardigt dat fixatiemateriaal wordt gebruikt. Hierbij wordt voorbijgegaan aan het feit dat fixatie juist méér lichamelijke en psychische schade kan veroorzaken.
* **Mythe 3:** Zonder adequaat gebruik van fixatiemateriaal kunnen individuen en instellingen wettelijk vervolgd worden.
* **Mythe 4:** Bejaarde zorgontvangers vinden het niet erg om gefixeerd te worden.
* **Mythe 5:** Fixatie is noodzakelijk vanwege een tekort aan personeel.
* **Mythe 6:** Er zijn geen alternatieven voorhanden om fixatie te vermijden.
### 3.3 Wettelijk kader voor vrijheidsbeperking
Er bestaat geen specifiek wettelijk kader voor fysieke fixatie in de beroepsgerelateerde wetgeving. Echter, de toepassing ervan valt onder bredere wetgeving zoals de Europese Rechten van de Mens, de Belgische grondwet, en in Nederland de Wet zorg en dwang.
### 3.4 Principes bij gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen
Het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen dient te geschieden volgens strikte principes om de rechten en het welzijn van de patiënt te waarborgen.
* **Uitzonderlijke, weloverwogen en gemotiveerde toepassing:** Vrijheidsbeperking mag alleen als laatste redmiddel worden ingezet, na zorgvuldige afweging en met duidelijke motivering.
* **Zoeken naar onderliggende uitlokkende factoren:** Het is cruciaal om de oorzaken van probleemgedrag te achterhalen en aan te pakken in plaats van alleen de symptomen te bestrijden met fixatie.
* **Gebruik van het juiste fixatiemiddel:** Indien fixatie onvermijdelijk is, dient het middel zorgvuldig gekozen te worden op basis van de specifieke situatie en de patiënt.
* **Technische zorgvuldigheid bij toepassing:** De middelen moeten correct en veilig worden toegepast.
* **Hygiënisch onderhoud van fixatiemateriaal:** Materiaal moet schoon en veilig zijn voor gebruik.
* **Aangepaste procedure voor snel ongedaan maken:** Er moet een protocol zijn om de fixatie direct te kunnen verwijderen wanneer de noodzaak daartoe verdwijnt.
* **Verhoogd verpleegkundig toezicht:** Patiënten die gefixeerd zijn, vereisen extra aandacht en observatie.
* **Regelmatige onderbreking van de fixatie:** Fixatie dient zo kort mogelijk te duren en regelmatig onderbroken te worden.
* **Regelmatige evaluatie van de noodzaak:** De indicatie voor vrijheidsbeperking moet continu geëvalueerd worden.
* **Geruststellende aanwezigheid van familie:** Betrokkenheid van naasten kan bijdragen aan het welzijn van de patiënt.
* **Correcte rapportage in het verpleegdossier:** Alle beslissingen en handelingen rondom vrijheidsbeperking moeten nauwkeurig worden gedocumenteerd.
> **Tip:** Een evidence-based beleid rondom fixatie is essentieel voor verantwoorde zorg.
### 3.5 Gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen
Het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen kan significante negatieve gevolgen hebben voor patiënten, zowel lichamelijk als psychisch.
#### 3.5.1 Lichamelijke gevolgen
* **Achteruitgang van mobiliteit:** Langdurige immobiliteit kan leiden tot spierzwakte en verminderde bewegingsmogelijkheden.
* **Meer incontinentie:** Beperkte beweging kan de blaas- en darmfunctie negatief beïnvloeden.
* **Meer kans op huidletsels en decubitus:** Verminderde beweging en drukpunten kunnen leiden tot huidbeschadigingen en doorligwonden.
* **Letsel of overlijden:** In extreme gevallen kunnen fixatiemiddelen direct letsel veroorzaken of bijdragen aan een fatale situatie.
#### 3.5.2 Psychische gevolgen
* **Meer angst, onzekerheid, agressie en/of depressie:** Gevoelens van machteloosheid, angst en frustratie kunnen ontstaan door de beperking van vrijheid.
* **Meer gebruik van medicatie:** Onrust en agitatie kunnen leiden tot een verhoogd voorschrijven van kalmerende medicatie.
* **Belemmering van sociale contacten:** Vrijheidsbeperking kan isolatie bevorderen en sociale interactie bemoeilijken.
### 3.6 Alternatieven voor fysieke fixatie
Er bestaan diverse alternatieven voor het gebruik van fysieke fixatie, die vaak beter aansluiten bij de zorgbehoeften en het welzijn van de patiënt.
* **Gebruik van (elektronische) hulpmiddelen:** Denk aan sensoren of meldingen die signaleren wanneer een patiënt dreigt te vallen of te dwalen.
* **Aanpassen van de fysieke omgeving:** Het creëren van een veilige en prikkelarme omgeving kan het risico op incidenten verminderen. Dit kan bijvoorbeeld door het wegnemen van obstakels, het aanbrengen van antislip vloeren, of het aanpassen van meubilair.
* **Inzetten van voldoende personeel:** Adequate bemensing maakt intensievere monitoring en begeleiding mogelijk, waardoor de noodzaak tot fixatie kan afnemen.
* **Gedragsbeïnvloeding:** Door in te spelen op de onderliggende oorzaken van onrust of dwaalgedrag, kan de behoefte aan fixatie worden geminimaliseerd.
> **Example:** Bij een patiënt met dwaalgedrag kan het aanpassen van de omgeving met duidelijke bewegwijzering en het bieden van prikkelende activiteiten in de directe woonomgeving een alternatief zijn voor fixatie.
>
> **Example:** Voor een patiënt met valrisico die ’s nachts de neiging heeft uit bed te komen, kan een sensor die een waarschuwing geeft bij het opstaan een veilig alternatief zijn, zodat tijdig begeleiding geboden kan worden.
---
# Alternatieven voor vrijheidsbeperkende maatregelen
Dit gedeelte onderzoekt en bespreekt diverse alternatieven die kunnen worden ingezet in plaats van fysieke fixatie, zoals aanpassingen in de omgeving of inzet van hulpmiddelen.
### 4.1 De mythes rondom vrijheidsbeperkende maatregelen
Er bestaan diverse misvattingen over de noodzaak en het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen. Het is cruciaal om deze mythes te ontkrachten om een evidence-based benadering te hanteren.
* **Mythe 1: Ouderen hebben een hogere kans om te vallen en zichzelf ernstig te verwonden, daarom moeten zij gefixeerd worden.** Deze stelling is een simplificatie. Hoewel valrisico’s bestaan, kan fixatie juist leiden tot achteruitgang in mobiliteit en een verhoogd risico op huidletsels en decubitus, wat indirect het valrisico kan vergroten.
* **Mythe 2: Het is een morele taak om zorgontvangers te beschermen tegen schade door middel van fixatiemateriaal.** De morele plicht tot bescherming staat voorop, maar fixatie zelf kan leiden tot lichamelijke en psychische schade. Het is belangrijk om de potentiële schadelijke gevolgen van fixatie af te wegen tegen de beoogde bescherming.
* **Mythe 3: Indien individuen en instellingen niet adequaat fixeren, kunnen zij wettelijk vervolgd worden.** Er is geen specifiek wettelijk kader dat expliciet verplicht tot fixatie. Wel gelden er algemene wetgevingen zoals de Europese Rechten van de Mens en de Belgische grondwet, die de autonomie en het welzijn van het individu beschermen.
* **Mythe 4: Bejaarde zorgontvangers vinden het niet erg om gefixeerd te worden.** Dit is een aanname die vaak niet klopt. Fixatie kan leiden tot angst, onzekerheid, agressie en depressie, en belemmert sociale contacten.
* **Mythe 5: Fixatie is nodig wegens te weinig personeel.** Een tekort aan personeel kan leiden tot situaties waarin fixatie als een gemakkelijke oplossing wordt gezien, maar dit is geen valide reden voor het gebruik ervan. Het duidt eerder op een structureel probleem dat op andere manieren opgelost moet worden.
* **Mythe 6: Er zijn geen alternatieven voorhanden wat betreft fixatie.** Dit is een belangrijke mythe die ontkracht moet worden. Er zijn diverse alternatieven beschikbaar die ingezet kunnen worden om de noodzaak van fixatie te verminderen of te elimineren.
> **Tip:** Het onderbouwd becommentariëren van deze mythes, zoals geïntroduceerd door Evans & Strumpf, is essentieel voor een kritische en ethische benadering van vrijheidsbeperkende maatregelen.
### 4.2 Principes bij het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen
Wanneer vrijheidsbeperkende maatregelen toch noodzakelijk blijken, dient dit te gebeuren volgens strikte principes om het welzijn van de persoon te waarborgen en mogelijke negatieve gevolgen te minimaliseren.
* **Uitzonderlijke, weloverwogen en gemotiveerde toepassing:** Vrijheidsbeperking mag nooit de eerste optie zijn en dient enkel toegepast te worden als alle andere mogelijkheden zijn uitgeput. De beslissing moet zorgvuldig overwogen en expliciet gemotiveerd worden.
* **Op zoek gaan naar onderliggende uitlokkende factoren bij probleemgedrag:** Probleemgedrag is vaak een uiting van een onderliggende behoefte of ongemak. Het identificeren en aanpakken van deze factoren is cruciaal om het gedrag te beïnvloeden en fixatie te voorkomen.
* **Gebruik van het juiste fixatiemiddel:** Indien fixatie onvermijdelijk is, moet het meest geschikte en minst ingrijpende middel gekozen worden, rekening houdend met de specifieke situatie en persoon.
* **Technische zorgvuldigheid en hygiënisch onderhoud:** Fixatiemiddelen moeten correct en veilig worden toegepast. Regelmatig en hygiënisch onderhoud is essentieel om infecties en huidirritaties te voorkomen.
* **Aangepaste procedure voor het snel ongedaan kunnen maken van fixatie:** Er moet een duidelijke procedure zijn om de fixatie zo snel mogelijk te kunnen verwijderen wanneer de noodzaak niet meer aanwezig is.
* **Verhoogd verpleegkundig toezicht:** Personen die gefixeerd zijn, vereisen verhoogd toezicht om hun welzijn te garanderen en snel te kunnen ingrijpen bij eventuele problemen.
* **Regelmatige onderbreking van de fixatie:** Fixatie mag niet continu zijn. Er moeten regelmatig momenten zijn waarop de persoon uit de fixatie wordt gehaald, indien mogelijk.
* **Regelmatige evaluatie van de noodzaak:** De noodzaak van de vrijheidsbeperkende maatregel moet voortdurend geëvalueerd worden. Zodra de reden voor de fixatie wegvalt, moet deze direct gestopt worden.
* **Geruststellende aanwezigheid van familie:** De aanwezigheid van familieleden kan een kalmerend effect hebben en het gevoel van veiligheid bij de persoon vergroten.
* **Correcte rapportage in het verpleegdossier:** Alle beslissingen, procedures en observaties met betrekking tot vrijheidsbeperkende maatregelen moeten nauwkeurig gedocumenteerd worden in het verpleegdossier.
### 4.3 Gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen
Het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen, en in het bijzonder fysieke fixatie, kan significante negatieve gevolgen hebben voor zowel de lichamelijke als de psychische gesteldheid van een persoon.
* **Lichamelijke gevolgen:**
* Achteruitgang van mobiliteit
* Meer incontinentie
* Meer kans op huidletsels en decubitus
* Trauma of zelfs overlijden als gevolg van complicaties
* **Psychische gevolgen:**
* Meer angst, onzekerheid en stress
* Toename van agressie of juist depressieve gevoelens
* Meer gebruik van medicatie om gedrag te beïnvloeden
* Belemmering van sociale contacten en het gevoel van isolement
### 4.4 Alternatieven voor fysieke fixatie
De mythe dat er geen alternatieven zijn voor fixatie is onjuist. Een breed scala aan strategieën kan worden ingezet om de noodzaak van fysieke fixatie te reduceren of te elimineren. Deze alternatieven kunnen onderverdeeld worden in aanpassingen van de omgeving, inzet van hulpmiddelen en personeelsinzet.
#### 4.4.1 Aanpassingen van de fysieke omgeving
Het aanpassen van de leef- of zorgomgeving kan een grote impact hebben op het gedrag van een persoon en de noodzaak tot fixatie verminderen.
* **Dwaalgedrag:**
* Creëren van een veilige, overzichtelijke en prikkelarme omgeving.
* Zorgen voor voldoende bewegingsmogelijkheden binnen een veilige zone.
* Gebruik van signalering of visuele cues om gevaarlijke zones te markeren.
* Aanpassen van deuren en ramen om ongecontroleerd vertrek te voorkomen (bv. met een alarm).
* **Valrisico:**
* Verwijderen van obstakels op de vloer.
* Zorgen voor voldoende en goed geplaatste handgrepen.
* Aanpassen van de hoogte van bedden en stoelen.
* Gebruik van antislip vloermateriaal.
* Optimaliseren van de verlichting.
> **Tip:** Een grondige risicoanalyse van de omgeving is de eerste stap naar effectieve omgevingsaanpassingen.
#### 4.4.2 Inzet van (elektronische) hulpmiddelen
Verschillende hulpmiddelen kunnen ondersteuning bieden en de veiligheid verhogen zonder directe fysieke beperking.
* **Dwaalgedrag:**
* Polsbandjes of detectoren die een signaal geven bij het verlaten van een afgebakend gebied.
* GPS-trackers voor personen met een hoog risico op verdwalen.
* **Valrisico:**
* Valdetectoren die automatisch hulpdiensten waarschuwen bij een val.
* Speciale sensoren die waarschuwen wanneer iemand te lang in een risicovolle positie verblijft (bv. aan de rand van het bed).
* Aangepaste matten die de impact van een val dempen.
> **Voorbeeld:** Een persoon met dementie die neigt naar dwalen, kan baat hebben bij een polsbandje dat een signaal stuurt naar het personeel wanneer deze persoon de uitgang van de afdeling nadert. Dit stelt het personeel in staat om tijdig in te grijpen zonder de persoon direct fysiek te belemmeren.
#### 4.4.3 Inzetten van voldoende personeel
De aanwezigheid van voldoende en adequaat getraind personeel is een cruciaal alternatief voor fysieke fixatie.
* **Observatie en preventie:** Goed getraind personeel kan gedragsveranderingen tijdig signaleren en anticiperen op risicovolle situaties.
* **Geruststelling en begeleiding:** Personeel kan de persoon geruststellen, begeleiden en afleiden, waardoor agressie of agitatie kan worden voorkomen.
* **Tijdige interventie:** Door constante aanwezigheid kan personeel direct ingrijpen wanneer een risicovolle situatie dreigt te ontstaan, zonder te hoeven wachten op escalatie.
> **Tip:** Adequate personeelsbezetting en continue training in gedragsmanagement zijn investeringen die de noodzaak van vrijheidsbeperkende maatregelen drastisch kunnen verminderen.
De selectie van een gepast alternatief hangt sterk af van de specifieke risicosituatie, de individuele behoeften van de persoon en de beschikbare middelen. Een zorgvuldige afweging en motivatie van de gekozen strategie zijn hierbij essentieel.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fysieke fixatie | Het aanwenden van mechanische hulpmiddelen, bevestigd aan of in de directe omgeving van een persoon, die de bewegingsvrijheid van de persoon beperken en die door de persoon zelf niet kunnen worden opgeheven of verwijderd. |
| Vrijheidsbeperkende maatregelen | Maatregelen die zowel direct als indirect op de persoon kunnen worden toegepast om diens bewegingsvrijheid te beperken. |
| Mobiliteit | Het vermogen van een persoon om zich te verplaatsen, zowel op grote schaal (lopen, staan) als op kleine schaal (handen en voeten bewegen). |
| Incontinentie | Het onvermogen om urine of ontlasting op te houden, wat kan verergeren door immobiliteit en fixatie. |
| Huidletsels | Beschadigingen aan de huid die kunnen ontstaan door wrijving, druk of gebrek aan beweging, zoals doorligplekken (decubitus). |
| Decubitus | Een doorligwonde die ontstaat door langdurige druk op bepaalde lichaamsdelen, vaak bij patiënten met verminderde mobiliteit. |
| Angst | Een onaangename emotionele toestand die gekenmerkt wordt door bezorgdheid, vrees en onzekerheid, vaak opgeroepen door een bedreigende situatie of het gevoel van machteloosheid. |
| Depressie | Een stemmingsstoornis die gekenmerkt wordt door aanhoudende gevoelens van somberheid, verlies van interesse en energie, en vaak gepaard gaat met slaapproblemen en verminderde eetlust. |
| Medicatie | Geneesmiddelen die worden voorgeschreven om specifieke gezondheidsproblemen te behandelen of te verlichten, waaronder sedativa of psychofarmaca. |
| Sociale contacten | Interacties en relaties met andere personen, die essentieel zijn voor het welzijn en de psychische gezondheid van een individu. |
| Fixatiemiddelen | Diverse objecten of apparaten die worden gebruikt om een persoon fysiek te beperken in zijn bewegingsvrijheid, zoals riemen, dekens of speciale bedden. |
| Dwaalgedrag | Een gedragspatroon waarbij personen, vaak met cognitieve stoornissen, de neiging hebben om doelloos rond te dwalen, wat kan leiden tot gevaarlijke situaties. |
| Valrisico | De waarschijnlijkheid dat een persoon ten val komt, verhoogd door factoren zoals verminderde mobiliteit, evenwichtsproblemen of medicatiegebruik. |
| Evidenced-based | Gebaseerd op wetenschappelijk bewijs en onderzoek, waarbij beslissingen worden genomen op basis van de best beschikbare gegevens. |