Cover
Start nu gratis Hoofdstuk 4&6 Ademhaling en Bloedsomloop .docx
Summary
# Structuur en functies van het ademhalingsstelsel
Het ademhalingsstelsel omvat de anatomische structuren en fysiologische processen die nodig zijn voor de ademhaling, essentieel voor gasuitwisseling en het in stand houden van het leven.
### 1.1 Anatomische opbouw van de luchtwegen
De luchtwegen worden opgedeeld in twee functionele gedeelten: het geleidingsgedeelte en het gasuitwisselingsgedeelte.
#### 1.1.1 Het geleidingsgedeelte
Dit deel van de luchtwegen is verantwoordelijk voor het transporteren van lucht van en naar de longen, en voor het voorbereiden van de lucht voor gasuitwisseling. Het omvat:
* **Neusholte:** De eerste toegangsweg voor ingeademde lucht.
* **Keelholte (pharynx):** Gemeenschappelijk voor ademhalings- en spijsverteringsstelsel.
* **Strottenhoofd (larynx):** Bevat de stembanden en speelt een rol bij de bescherming van de lagere luchtwegen.
* **Luchtpijp (trachea):** Een buis die lucht naar de bronchiën leidt.
* **Luchtpijptakken (bronchiën en grote bronchiolen):** Vertakkingen van de trachea die de lucht naar de longen leiden.
#### 1.1.2 Het gasuitwisselingsgedeelte
Dit deel is specifiek aangepast voor de diffusie van gassen tussen lucht en bloed:
* **Longzakjes met longblaasjes (alveolen):** De structuren waar de feitelijke gasuitwisseling plaatsvindt. De enorme hoeveelheid alveoli creëert een zeer groot oppervlak voor efficiënte gasuitwisseling. De vertakkingen van de bronchiën vormen samen de zogenaamde "bronchusboom".
#### 1.1.3 Beschermingsmechanismen van de luchtwegen
De luchtwegen zijn uitgerust met diverse mechanismen om zichzelf te beschermen tegen schade en infectie:
* **Kraakbeenringen:** Deze ondersteunen de grotere luchtwegen om te voorkomen dat ze dichtklappen.
* **Trilhaarepitheel en slijmvlies:** Bekleden de binnenzijde van de luchtwegen. Ze vangen stofdeeltjes en ziekteverwekkers op en transporteren deze met behulp van de trilhaartjes naar boven om te worden uitgescheiden. Schade aan dit systeem, bijvoorbeeld door sigarettenrook, kan leiden tot ademhalingsproblemen en verhoogde infectiekans.
* **Cystische fibrose (mucoviscidose):** Een erfelijke aandoening waarbij defecte chloorkanalen leiden tot de productie van abnormaal dik slijm. Dit taaie slijm kan niet efficiënt door de trilhaartjes worden afgevoerd, wat leidt tot ademhalingsmoeilijkheden, frequente infecties en uiteindelijk hartfalen.
### 1.2 Algemene functies van het ademhalingsstelsel
Het ademhalingsstelsel vervult meerdere vitale functies:
* **Gasuitwisseling:** Zorgt voor de opname van zuurstof ($O_2$) en de afvoer van koolstofdioxide ($CO_2$) tussen de lucht en het bloed. Dit gebeurt voornamelijk in de longblaasjes.
* **Luchtverplaatsing:** Verplaatst lucht van en naar het uitwisselingsoppervlak in de longen door middel van ademhaling.
* **Bescherming:** Het ademhalingsstelsel beschermt tegen uitdroging, temperatuursveranderingen en ziekteverwekkers door de ingeademde lucht te filteren, verwarmen en bevochtigen.
* **Sensorische functies:** Betrokken bij de reukzin door het doorgeven van reukprikkels naar de hersenen.
* **Vorming van geluiden:** Essentieel voor spraak, zang en andere vormen van communicatie door de vibratie van de stembanden in het strottenhoofd.
### 1.3 Processen van de ademhaling
Het proces van ademhaling omvat drie hoofdfasen:
1. **Longventilatie (ademen):** De mechanische verplaatsing van lucht in en uit de longen. Een volledige ademhalingscyclus bestaat uit één inademing en één uitademing.
2. **Gasuitwisseling:** De diffusie van gassen ($O_2$ en $CO_2$) over de membraan van de longblaasjes en de capillairen. Dit is een passief proces dat plaatsvindt volgens de concentratiegradiënt van de gassen. Gasuitwisseling vindt uitsluitend plaats ter hoogte van de longblaasjes.
3. **Gastransport:** Het transport van $O_2$ vanuit de longcapillairen naar de perifere weefsels en van $CO_2$ vanuit de perifere weefsels naar de longcapillairen.
#### 1.3.1 Dode ruimte
In het ademhalingsstelsel wordt onderscheid gemaakt tussen de anatomische en fysiologische dode ruimte:
* **Anatomische dode ruimte:** Het gedeelte van de luchtwegen dat lucht geleidt maar niet betrokken is bij gasuitwisseling (bv. neusholte tot grote bronchiolen). Dit gedeelte is verantwoordelijk voor het opwarmen, bevochtigen en zuiveren van de ingeademde lucht. Ongeveer 30% van elke ademhaling wordt 'gebruikt' voor dit doel.
* **Fysiologische dode ruimte:** Ventilatie van alveolen die geen doorbloeding krijgen. Dit wordt beschouwd als "verspilde ventilatie".
### 1.4 Longvolumes en -capaciteiten
Verschillende metingen helpen bij het kwantificeren van de lucht die in en uit de longen wordt verplaatst. Deze worden gemeten met een spirometer.
* **Ademfrequentie ($f$):** Aantal ademhalingscycli per minuut. In rust: 12-15 per minuut bij volwassenen, 18-20 bij kinderen.
* **Ademvolume (Vt, tidal volume):** De hoeveelheid lucht die per ademhalingscyclus wordt verplaatst. In rust: 450-600 milliliter.
* **Ademminuutvolume ($V$):** Het totale volume lucht dat per minuut wordt verplaatst.
$$V = f \times V_t$$
Voorbeeld: $V = 12 \, \text{ademhalingen/min} \times 500 \, \text{ml/ademhaling} = 6000 \, \text{ml/min} = 6 \, \text{liter/min}$.
* **Totale longcapaciteit (TLC):** Het maximale volume lucht dat na maximale inademing in de longen aanwezig is. Ongeveer 6 liter.
* **Inspiratoir reservevolume (IRV):** De extra hoeveelheid lucht die na een normale inademing nog kan worden ingeademd. Ongeveer 2,5 liter.
* **Expiratoir reservevolume (ERV):** De extra hoeveelheid lucht die na een normale uitademing nog kan worden uitgeademd. Ongeveer 1,5 liter.
* **Vitale capaciteit (VC):** Het grootst mogelijke ademvolume; de maximale hoeveelheid lucht die bij één ademhalingscyclus verplaatst kan worden.
$$VC = IRV + V_t + ERV$$
Ongeveer 4,5 liter.
* **Restvolume (RV, residuvolume):** De hoeveelheid lucht die na maximale uitademing in de longen achterblijft om te voorkomen dat de longen inklappen. Ongeveer 1,5 liter.
* **Inspiratoire capaciteit (IC):** Het maximale volume lucht dat na een normale uitademing kan worden ingeademd.
$$IC = V_t + IRV$$
Ongeveer 3 liter.
* **Functionele residuele capaciteit (FRC):** Het volume lucht dat op het einde van een normale uitademing nog in de longen aanwezig is.
$$FRC = ERV + RV$$
Ongeveer 3 liter.
De totale longcapaciteit kan ook worden uitgedrukt als:
$$TLC = VC + RV = IC + FRC = IRV + V_t + ERV + RV$$
### 1.5 Ademhalingsbewegingen
De ademhaling wordt gereguleerd door veranderingen in het volume van de borstkas, wat leidt tot drukverschillen die luchtverplaatsing veroorzaken.
#### 1.5.1 Rusttoestand van de thorax
De borstholte wordt begrensd door de borstkas en het middenrif (diafragma). Elke long bevindt zich in een aparte pleuraholte, omgeven door de pleura (borstvlies en longvlies). Een dun laagje pleuravocht tussen deze membranen zorgt voor een soepele beweging. In rust is de druk binnen en buiten de longen gelijk. Een pneumothorax (klaplong) ontstaat wanneer lucht de pleuraholte binnendringt, waardoor de druk wordt verhoogd en de long kan samendrukken.
#### 1.5.2 Inademing
Inademing is een actief proces, gedreven door de samentrekking van spieren:
* **Borstademhaling:** Wordt veroorzaakt door de contractie van de tussenribspieren, wat leidt tot een vergroting van het volume van de borstkas (vergelijkbaar met een pompbeweging).
* **Buikademhaling:** Wordt veroorzaakt door de contractie van het middenrif, waardoor dit spierblad platter wordt en het volume van de borstholte toeneemt.
Een vergroot borstvolume leidt tot een vergroting van het longvolume, wat de druk binnen de longen verlaagt ($P_{longen} < P_{atm}$), waardoor verse lucht de longen binnenstroomt.
#### 1.5.3 Uitademing
Uitademing is meestal een passief proces bij rustige ademhaling:
* **Passieve uitademing:** De tussenribspieren en het middenrif ontspannen zich, waardoor het volume van de borstkas afneemt. Dit verhoogt de druk in de longen ($P_{longen} > P_{atm}$), waardoor lucht naar buiten stroomt.
* **Actieve uitademing:** Bij geforceerde uitademing worden extra spieren geactiveerd om het proces te versnellen en meer lucht uit te stoten.
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen actieve en passieve ademhalingsfasen en de spieren die daarbij betrokken zijn. Dit is cruciaal voor het verklaren van ademhalingsinspanning.
> **Voorbeeld:** Een sporter die diep inademt na een inspanning gebruikt zijn inspiratoire reservevolume (IRV) om extra lucht op te nemen, wat een actief proces is. Bij rustige uitademing na deze diepe inademing, ontspannen de ademhalingsspieren zich passief.
---
# Ademhalingsmechanismen en longvolumes
Dit gedeelte beschrijft de fysieke processen van ademhaling, waaronder longventilatie, de rol van dode ruimtes, en de meting van longvolumes en -capaciteiten met een spirometer, alsook de mechanismen van ademhalingsbewegingen.
### 2.1 Anatomie van de luchtwegen en functies van het ademhalingsstelsel
De luchtwegen kunnen worden onderverdeeld in twee gedeelten:
* **Geleidingsgedeelte:** Dit omvat de neusholte, keelholte (pharynx), strottenhoofd (larynx), luchtpijp (trachea) en de grotere luchttakken (bronchiën en grotere bronchiolen). Dit deel dient voor het transport van lucht en voor het opwarmen, bevochtigen en zuiveren van de ingeademde lucht.
* **Gasuitwisselingsgedeelte:** Dit bestaat uit de longblaasjes (alveolen), waar de daadwerkelijke uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide plaatsvindt.
De luchtwegen zijn bekleed met trilhaarepitheel en slijmvlies. Het slijmvlies vangt schadelijke deeltjes op, terwijl de trilhaartjes deze naar buiten transporteren. Roken beschadigt dit beschermende mechanisme. Een erfelijke ziekte zoals cystische fibrose (mucoviscidose) leidt tot te dik slijm dat niet efficiënt afgevoerd kan worden, wat ademhalingsproblemen veroorzaakt.
De hoofdfuncties van het ademhalingsstelsel zijn:
* Het creëren van een groot oppervlak voor gasuitwisseling tussen lucht en bloed.
* Het verplaatsen van lucht van en naar het uitwisselingsoppervlak.
* Het beschermen tegen uitdroging, temperatuursveranderingen en ziekteverwekkers door filtering, verwarming en bevochtiging van lucht.
* Het vormen van geluiden voor communicatie (spraak, zang).
* Het doorgeven van reukprikkels.
### 2.2 Het proces van ademhaling
Het ademhalingsproces omvat drie hoofdactiviteiten:
1. **Longventilatie (ademen):** De fysieke verplaatsing van lucht in en uit de longen. Eén ademhalingscyclus bestaat uit één inademing gevolgd door één uitademing.
2. **Gasuitwisseling:** De diffusie van gassen (O₂ en CO₂) tussen de alveolen en de bloedcapillairen, en tussen de bloedcapillairen en de weefsels. Diffusie is een passief proces dat plaatsvindt volgens een concentratiegradiënt.
3. **Gastransport:** Het transport van zuurstof vanuit de longen naar de weefsels en koolstofdioxide vanuit de weefsels naar de longen via het bloed.
De lucht die wordt uitgeademd, is warmer, vochtiger en bevat minder zuurstof en meer koolstofdioxide en waterdamp dan de ingeademde lucht.
### 2.3 Dode ruimtes in de luchtwegen
Er zijn twee soorten dode ruimtes in het ademhalingsstelsel:
* **Anatomische dode ruimte:** Dit is het gedeelte van de luchtwegen dat geen gasuitwisseling mogelijk maakt (het geleidingsgedeelte). Ongeveer 30% van de lucht die bij elke ademhaling wordt verplaatst, bevindt zich in deze ruimte.
* **Fysiologische dode ruimte:** Dit is het gedeelte van de longen dat wel voor gasuitwisseling is bedoeld, maar niet effectief geventileerd wordt door een gebrek aan doorbloeding. Dit wordt ook wel "verspilde ventilatie" genoemd.
### 2.4 Longvolumes en -capaciteiten
Longvolumes en -capaciteiten meten de hoeveelheid lucht die de longen kunnen bevatten en verplaatsen. Deze worden doorgaans gemeten met een spirometer.
Belangrijke longvolumes en -capaciteiten zijn:
* **Ademfrequentie ($f$):** Het aantal ademhalingscycli per minuut. In rust is dit bij volwassenen 12-15 keer per minuut en bij kinderen 18-20 keer per minuut.
* **Ademvolume of ademdiepte ($V_t$ - tidal volume):** De hoeveelheid lucht die tijdens één normale ademhalingscyclus de longen in of uit stroomt. In rust is dit ongeveer 450-600 ml.
* **Ademminuutvolume ($V'$):** Het totale luchtvolume dat per minuut wordt geventileerd. Het wordt berekend als $V' = f \times V_t$. Bij een ademfrequentie van 12/min en een ademvolume van 500 ml is dit dus 6 liter per minuut.
* **Totale longcapaciteit (TLC):** Het maximale volume lucht dat de longen kunnen bevatten na een maximale inademing. Dit is ongeveer 6 liter.
* **Inspiratoir reservevolume (IRV):** De extra hoeveelheid lucht die na een normale inademing nog kan worden ingeademd. Dit is ongeveer 2,5 liter.
* **Expiratoir reservevolume (ERV):** De extra hoeveelheid lucht die na een normale uitademing nog kan worden uitgeademd. Dit is ongeveer 1,5 liter.
* **Vitale capaciteit (VC):** Het grootst mogelijke ademvolume, oftewel de maximale hoeveelheid lucht die bij één enkele ademhalingscyclus de longen in en uit kan worden verplaatst. $VC = IRV + V_t + ERV$. Dit is ongeveer 4,5 liter.
* **Restvolume of residuvolume (RV):** De hoeveelheid lucht die in de longen achterblijft, zelfs na maximale uitademing. Dit voorkomt dat de longen volledig inklappen. Dit is ongeveer 1,5 liter.
* **Inspiratoire capaciteit (IC):** De maximale hoeveelheid lucht die na een normale uitademing kan worden ingeademd. $IC = V_t + IRV$. Dit is ongeveer 3 liter.
* **Functionele residuele capaciteit (FRC):** Het volume lucht dat zich in de longen bevindt aan het einde van een normale uitademing. $FRC = ERV + RV$. Dit is ongeveer 3 liter.
De totale longcapaciteit kan ook worden uitgedrukt als: $TLC = VC + RV$ of $TLC = IC + FRC$.
### 2.5 Ademhalingsbewegingen
De ademhalingsbewegingen worden aangestuurd door veranderingen in het volume van de borstkas, wat leidt tot drukgradiënten die luchtverplaatsing veroorzaken.
* **Rusttoestand van de thorax:** De borstholte wordt begrensd door de borstkas en het middenrif (diafragma). Elke long ligt in een aparte pleuraholte, gescheiden door het borstvlies (pleura parietale) en het longvlies (pleura viscerale). Een dun laagje pleuravocht tussen deze vliezen zorgt voor een soepele beweging. In rust is de druk in en buiten de longen gelijk. Bij een klaplong (pneumothorax), waarbij lucht in de pleuraholte komt, klapt de long samen.
* **Inademing (inspiratie):** Dit is een actief proces.
* **Borstademhaling:** Contractie van de externe tussenribspieren heft de ribben op en naar buiten, waardoor het volume van de borstkas toeneemt (vergelijkbaar met het heffen van het handvat van een emmer).
* **Buikademhaling:** Contractie van het middenrif (diafragma) maakt dit orgaan platter, wat het volume van de borstholte vergroot.
* Door de toename van het borstvolume wordt het longvolume vergroot. Dit verlaagt de druk binnen de longen ten opzichte van de omgevingsdruk, waardoor verse lucht naar binnen stroomt.
* **Uitademing (expiratie):**
* **Passieve uitademing:** In rust is uitademen grotendeels een passief proces. De externe tussenribspieren en het middenrif ontspannen zich, waardoor de borstkas en longen terugveren naar hun oorspronkelijke, kleinere volume. Dit verhoogt de druk binnen de longen boven de omgevingsdruk, waardoor lucht naar buiten stroomt.
* **Actieve uitademing:** Bij geforceerde uitademing (bijvoorbeeld bij hoesten of sporten) worden ook de interne tussenribspieren en de buikspieren aangespannen om het volume van de borstkas verder te verkleinen en lucht sneller en efficiënter uit te stoten.
### 2.6 De rol van de pleura
De pleuravliezen en het pleuravocht zijn essentieel voor de ademhalingsbewegingen. De pleura parietale is vergroeid met de binnenwand van de borstkas en het middenrif, terwijl de pleura viscerale de longen bedekt. Door de oppervlaktespanning van het pleuravocht en de negatieve druk in de pleuraholte, "plakken" de longen aan de borstkas. Hierdoor volgen de longen de bewegingen van de borstkas en het middenrif, wat resulteert in longventilatie.
> **Tip:** Begrijpen hoe de drukgradiënten worden gecreëerd door veranderingen in het borstvolume is cruciaal voor het begrijpen van longventilatie. Denk aan de wetten van Boyle en de principes van vloeistofmechanica.
> **Voorbeeld:** Bij een klaplong (pneumothorax) is de integriteit van de pleuraholte verstoord. Lucht komt in de pleuraholte, waardoor de negatieve druk wegvalt. De long kan niet meer meegezogen worden met de borstkasbewegingen en zal inklappen.
### 2.7 Spirometer
Een spirometer is een apparaat dat wordt gebruikt om verschillende longvolumes en -capaciteiten te meten. Het meet de hoeveelheid lucht die een persoon in en uit kan ademen. Dit is een belangrijk instrument voor de diagnose en monitoring van longaandoeningen.
---
# Fysiologie van bloed en bloedsomloop
Dit onderwerp omvat de algemene functies en samenstelling van het bloed, de rol van bloedcellen en bloedplaatjes, de anatomie en fysiologie van de bloedsomloop, het hart, de hartcyclus en bloeddruk.
### 3.1 Algemene functies van het bloed
Het bloed vervult drie hoofdfuncties:
* **Transport:** Het bloed transporteert zuurstof (O₂), koolstofdioxide (CO₂), voedingsstoffen, hormonen en afvalstoffen door het lichaam.
* **Warmteregulatie:** Het bloed helpt bij het reguleren van de lichaamstemperatuur door warmte van de spieren naar andere weefsels en de huid te transporteren.
* **Bescherming:** Het bloed speelt een rol in de bloedstolling en de afweer tegen ziekteverwekkers.
### 3.2 Samenstelling van bloed
Het totale bloedvolume bedraagt ongeveer 1 liter per 13 kilogram lichaamsgewicht. Bloed bestaat uit:
* **Vaste bestanddelen (circa 45%):**
* **Rode bloedcellen (erythrocyten):** Verantwoordelijk voor het transport van O₂ en CO₂.
* **Witte bloedcellen (leukocyten):** Spelen een rol in de immuunafweer.
* **Bloedplaatjes (trombocyten):** Essentieel voor de bloedstolling.
* **Plasma (circa 55%):**
* **Water (90%):** Het hoofdbestanddeel van plasma.
* **Eiwitten:** Albumine (handhaaft osmotische druk), globulinen (transport en afweer) en fibrinogeen (belangrijk voor stolling).
* **Andere stoffen:** Glucose, ionen (zoals natrium - $Na^+$, kalium - $K^+$, calcium - $Ca^{2+}$), ureum en creatinine.
### 3.3 Rode bloedcellen (erythrocyten)
Rode bloedcellen zijn biconcaaf gevormde cellen zonder kern of mitochondriën. Hun levensduur bedraagt ongeveer 120 dagen.
* **Functie:** Het primaire doel van rode bloedcellen is het transport van zuurstof via hemoglobine (Hb). De binding tussen hemoglobine en zuurstof kan worden weergegeven als $Hb + O₂ \rightleftharpoons Hb(O₂)_4$. Koolmonoxide (CO) bindt circa 150 keer sterker aan hemoglobine dan zuurstof, wat kan leiden tot CO-vergiftiging.
* **Zuurstofdissociatiecurve:** Deze curve toont de verzadiging van hemoglobine met zuurstof bij verschillende partiële drukken van zuurstof. In de longen is de verzadiging bijna volledig, terwijl in actieve weefsels meer zuurstof wordt afgegeven aan de cellen.
* **CO₂-transport:** Koolstofdioxide wordt op drie manieren getransporteerd: 7% is opgelost in plasma, 23% is gebonden aan hemoglobine, en 70% wordt getransporteerd als bicarbonaat ($HCO_3^-$) in het plasma.
* **Erytropoëse:** De aanmaak van rode bloedcellen vindt plaats in het beenmerg en wordt gestimuleerd door erytropoëtine (EPO), een hormoon geproduceerd door de nieren. Bij verblijf op hoogte stimuleert een verhoogde EPO-productie de aanmaak van meer rode bloedcellen.
* **Bloedgroepen:** De belangrijkste bloedgroepen zijn A, B, AB en O, gebaseerd op de aanwezigheid van specifieke antigenen op de rode bloedcellen.
### 3.4 Witte bloedcellen (leukocyten)
Witte bloedcellen zijn betrokken bij de immuunafweer en worden onderverdeeld in verschillende typen:
* **Granulocyten:** Deze cellen voeren een snelle, niet-specifieke afweer uit.
* **Neutrofielen:** Leveren de eerste respons bij infecties.
* **Eosinofielen:** Reageren op allergische reacties.
* **Basofielen:** Spelen een rol bij ontstekingsreacties.
* **Monocyten:** Kunnen uitgroeien tot macrofagen, die door fagocytose ziekteverwekkers opnemen en vernietigen.
* **Lymfocyten:** Zijn verantwoordelijk voor de specifieke afweer.
* **T-cellen:** Bezig met cellulaire afweer door direct cellen te vernietigen.
* **B-cellen:** Bezig met humorale afweer door het produceren van antilichamen.
### 3.5 Bloedplaatjes (trombocyten)
Bloedplaatjes zijn celfragmenten die afkomstig zijn van megakaryocyten. Ze hebben geen kern en een levensduur van ongeveer 10 dagen. Hun voornaamste functie is de bloedstolling.
### 3.6 De bloedsomloop
De bloedsomloop is het systeem dat bloed door het lichaam transporteert.
* **Hart:** De centrale pomp van de bloedsomloop.
* **Kleine bloedsomloop (pulmonaire circulatie):** Transport van bloed tussen het hart en de longen.
* **Grote bloedsomloop (systemische circulatie):** Transport van bloed tussen het hart en de rest van het lichaam.
* **Bloedvaten:**
* **Arteriën (slagaders):** Voeren bloed van het hart weg.
* **Capillairen (haarvaten):** Kleine bloedvaten waar gasuitwisseling plaatsvindt tussen bloed en weefsels.
* **Venen (aders):** Voeren bloed naar het hart toe.
* **Vasoconstrictie en vasodilatatie:** De vernauwing en verwijding van bloedvaten, wat de bloeddoorstroming reguleert.
### 3.7 Bouw van het hart
Het hart is een gespierd orgaan dat uit vier kamers bestaat: de rechter- en linkerboezem (atrium) en de rechter- en linkerkamer (ventrikel).
* **Rechterhart:** Pompt zuurstofarm bloed naar de longen.
* **Linkerhart:** Pompt zuurstofrijk bloed naar de rest van het lichaam.
* **Kleppen:** Zorgen voor een eenrichtingsverkeer van het bloed.
* **Atrioventriculaire (AV)-kleppen:** Liggen tussen de boezems en de kamers.
* **Halvemaanvormige kleppen (semilunairkleppen):** Liggen aan het begin van de aorta en de longslagader.
* **Hartwand:** Bestaat uit drie lagen: endocard (binnenste laag), myocard (spierlaag) en epicard (buitenste laag, deel van het pericard).
* **Prikkelgeleiding:** De hartslag wordt autonoom gereguleerd via het geleidingssysteem van het hart, beginnend bij de sinusknoop (de natuurlijke pacemaker) en doorgegeven aan de AV-knoop en vervolgens naar de ventrikels.
### 3.8 Hartcyclus
De hartcyclus bestaat uit twee hoofdfasen:
* **Systole:** De contractiefase, waarbij het hart bloed uitstoot.
* **Diastole:** De ontspanningsfase, waarbij het hart zich vult met bloed.
* **Harttonen:**
* De eerste harttoon wordt veroorzaakt door het sluiten van de AV-kleppen.
* De tweede harttoon wordt veroorzaakt door het sluiten van de halvemaanvormige kleppen.
### 3.9 Elektrocardiogram (ECG)
Een elektrocardiogram (ECG) registreert de elektrische activiteit van het hart en kan helpen bij het opsporen van ritmestoornissen.
### 3.10 Bloeddruk
Bloeddruk is de druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten.
* **Systolische druk (bovendruk):** De druk tijdens de contractie van de kamers.
* **Diastolische druk (onderdruk):** De druk tijdens de ontspanning van de kamers.
* **Beïnvloedende factoren:** Bloeddruk wordt beïnvloed door leeftijd, dag-nachtritme, zoutinname en de elasticiteit van de bloedvaten.
> **Tip:** Begrijp de relatie tussen longventilatie, gasuitwisseling en gastransport. Dit zijn de drie essentiële stappen in de fysiologie van de ademhaling.
>
> **Tip:** Weet dat de anatomische dode ruimte lucht bevat die niet bij gasuitwisseling betrokken is, terwijl de fysiologische dode ruimte verwijst naar alveolen die wel geventileerd worden maar niet goed doorbloed zijn.
>
> **Tip:** Leer de verschillende longvolumes en -capaciteiten uit je hoofd, omdat deze vaak gevraagd worden in examens. De spirometer is het instrument dat gebruikt wordt om deze te meten.
>
> **Tip:** Begrijp de actieve en passieve componenten van in- en uitademing, en hoe dit verandert bij inspanning.
>
> **Tip:** Concentreer je op de specifieke functies van elk type bloedcel (rode bloedcellen, witte bloedcellen, bloedplaatjes) en hun rol in het lichaam.
>
> **Tip:** Wees bekend met de verschillende delen van het hart en hun functies, evenals de route die bloed door het hart en de circulatiesystemen aflegt.
>
> **Tip:** Begrijp de mechanismen achter de hartcyclus en hoe de harttonen worden geproduceerd.
>
> **Tip:** Houd de belangrijkste factoren die de bloeddruk beïnvloeden paraat.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ademhalingsfysiologie | De studie van de functies en processen van het ademhalingsstelsel, inclusief de mechanismen van ademhaling, gasuitwisseling en transport. |
| Luchtwegen | De anatomische structuren die betrokken zijn bij het transport van lucht van en naar de longen, onderverdeeld in een geleidingsgedeelte en een gasuitwisselingsgedeelte. |
| Longblaasjes (alveolen) | Kleine zakvormige structuren in de longen waar de daadwerkelijke gasuitwisseling (zuurstof en koolstofdioxide) tussen lucht en bloed plaatsvindt. |
| Trilhaarepitheel | Een bekleding van cellen met trilhaartjes aan het oppervlak, aanwezig in de luchtwegen, die helpt bij het verwijderen van slijm en deeltjes. |
| Slijmvlies | Een weefsellaag die holtes en lichaamskanalen bekleedt en slijm produceert ter bescherming en bevochtiging. |
| Cystische fibrose (mucoviscidose) | Een erfelijke ziekte die wordt veroorzaakt door een defect in chloorkanalen, wat leidt tot de productie van taai slijm dat de luchtwegen kan blokkeren. |
| Gasuitwisseling | Het proces waarbij gassen, voornamelijk zuurstof (O₂) en koolstofdioxide (CO₂), diffunderen tussen de lucht in de longblaasjes en het bloed in de longcapillairen, en tussen het bloed in de perifere capillairen en de weefsels. |
| Diffusie | Het passieve proces waarbij moleculen zich verplaatsen van een gebied met een hogere concentratie naar een gebied met een lagere concentratie. |
| Gastransport | Het proces waarbij zuurstof (O₂) vanuit de longen naar de perifere weefsels wordt getransporteerd en koolstofdioxide (CO₂) vanuit de perifere weefsels naar de longen. |
| Longventilatie | De fysieke verplaatsing van lucht in en uit de longen, wat bestaat uit in- en uitademing. |
| Anatomische dode ruimte | Het gedeelte van de luchtwegen waar lucht wordt geleid maar waar geen gasuitwisseling plaatsvindt, zoals de neusholte, farynx, larynx, trachea en bronchiën. |
| Fysiologische dode ruimte | Ventilatie van longalveolen die niet effectief van bloed worden voorzien, wat leidt tot "verspilde ventilatie". |
| Ademhalingsfrequentie (f) | Het aantal ademhalingscycli (inademing plus uitademing) dat per minuut plaatsvindt. |
| Ademvolume (Vt) | De hoeveelheid lucht die tijdens één ademhalingscyclus in of uit de longen wordt verplaatst (tidal volume). |
| Ademminuutvolume (V) | Het totale volume lucht dat per minuut wordt verplaatst, berekend als ademhalingsfrequentie vermenigvuldigd met het ademvolume. |
| Totale longcapaciteit (TLC) | Het maximale volume lucht dat de longen kunnen bevatten na een maximale inademing. |
| Vitale capaciteit (VC) | Het grootste mogelijke ademvolume, de maximale hoeveelheid lucht die bij één ademhalingscyclus de longen in en uit kan worden verplaatst. |
| Restvolume (RV) | De hoeveelheid lucht die in de longen achterblijft, zelfs na een maximale uitademing, om te voorkomen dat de longen volledig inklappen. |
| Thorax | De borstkas, begrensd door de ribben, het borstbeen en het middenrif, die de longen omsluit. |
| Pleuraholte | De dunne ruimte tussen het longvlies (pleura visceralis) dat de longen bedekt en het borstvlies (pleura parietalis) dat de borstwand bekleedt. |
| Pneumothorax | Een aandoening waarbij lucht in de pleuraholte terechtkomt, wat leidt tot het inklappen van de long aan de betreffende zijde. |
| Middenrif (diafragma) | Een koepelvormige spier die de borstholte van de buikholte scheidt en een cruciale rol speelt bij de ademhaling. |
| Systole | De fase van de hartcyclus waarin het hart samenknijpt (contraheert) om bloed uit te stoten. |
| Diastole | De fase van de hartcyclus waarin het hart zich ontspant om zich met bloed te vullen. |
| Bloeddruk | De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten, uitgedrukt als systolische (bovendruk) en diastolische (onderdruk) druk. |
| Rode bloedcellen (erythrocyten) | Cellen in het bloed die verantwoordelijk zijn voor het transport van zuurstof via hemoglobine. |
| Witte bloedcellen (leukocyten) | Cellen in het bloed die een rol spelen bij de immuunafweer tegen ziekteverwekkers. |
| Bloedplaatjes (trombocyten) | Kleine celfragmenten die betrokken zijn bij de bloedstolling. |
| Plasma | Het vloeibare bestanddeel van het bloed, dat water, eiwitten, zouten, voedingsstoffen en afvalstoffen bevat. |
| Hemoglobine (Hb) | Een eiwit in rode bloedcellen dat zuurstof bindt voor transport door het lichaam. |
| Zuurstofdissociatiecurve | Een grafiek die de relatie weergeeft tussen de partiële druk van zuurstof en de verzadiging van hemoglobine met zuurstof. |
| Bloedsomloop | Het systeem van het hart, bloedvaten en bloed dat verantwoordelijk is voor het transport van zuurstof, voedingsstoffen en hormonen door het lichaam. |
| Kleine bloedsomloop (pulmonale circulatie) | De route die het bloed volgt van het hart naar de longen en terug naar het hart. |
| Grote bloedsomloop (systemische circulatie) | De route die het bloed volgt van het hart naar de rest van het lichaam en terug naar het hart. |
| Arteriën | Bloedvaten die bloed van het hart weg voeren. |
| Venen | Bloedvaten die bloed naar het hart toe voeren. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaten waar de uitwisseling van zuurstof, koolstofdioxide en voedingsstoffen plaatsvindt tussen het bloed en de weefsels. |