Cover
Start nu gratis ijcm25-6 (1).pdf
Summary
# Vroege periodes en de opkomst van de Japanse film
De vroege Japanse cinema werd gekenmerkt door de introductie van filmtechnologie, de cruciale rol van de benshi en de opkomst van de eerste gouden periode.
### 1.1 De introductie van filmtechnologie
De eerste introductie van filmtechnologie in Japan vond plaats kort na de uitvinding ervan in Europa en Amerika. Parijs, 1895, en Osaka, 1897, markeren het begin van de filmvertoningen in Japan. Twee belangrijke concurrerende filmprojectoren werden geïntroduceerd: de Cinematograaf van Auguste Lumière uit Europa en de Vitascope van Thomas Armat en C. Jenkins uit Amerika. De eerste 'Japanse' film, "De dans van de geisha" (Geisha no teodori), werd in 1899 geproduceerd. In 1903 verscheen het eerste mobiele filmtheater, de Denkikan, wat een voortzetting was van de traditionele Japanse podiumkunsten, genaamd misemono. Dit bood een nieuwe manier om oude verhalen te vertellen, zoals de kabuki-bioscoop, die later bekend werd als jidaigeki, met acteurs die vaak de rol van onnagata (vrouwelijke rollen door mannen gespeeld) vertolkten [5](#page=5) [6](#page=6).
### 1.2 De rol van de benshi
De benshi speelden een centrale rol in de Japanse stomme filmperiode, die duurde tot 1932. Zij waren geen eenvoudige vertellers, maar echte sterren en stemkunstenaars, vaak omschreven als de "poetsen van de duisternis". Tegen het einde van de Meiji-periode ontstonden er formele opleidingsprogramma's voor benshi, wat hun status als 'sociale opvoeders' benadrukte. Het meest boeiende aspect voor bioscoopbezoekers was niet de film zelf, maar het gesproken commentaar van de benshi, bekend als setsumei, waaronder maesetsu (voorafgaand commentaar) en nakasetsu (tussentijds commentaar) [6](#page=6).
Het succes van bioscopen was vaak direct verbonden aan de populariteit van hun benshi. De populariteit van een benshi kon worden afgemeten aan zijn banzuke-ranking, een ranglijst gebaseerd op de traditionele ranglijsten van het sumoworstelen. De benshi werden gezien als symbolen van het nieuwe liberalisme van het Taishō-tijdperk, hoewel dit door sommigen werd geassocieerd met alcoholisme en seksuele deviantie [7](#page=7).
Bovendien werden bijzonder bekwame benshi en hun setsumei vanaf 1925 live uitgezonden op de radio, waarmee hun kunstvorm los kwam te staan van de film. De 'Pure Filmbeweging' (Juneiga Geki undō, 1915-1925) probeerde anachronismen zoals de benshi te hervormen ten gunste van een nieuwe, buitenlandse stijl, maar mislukte uiteindelijk. Ironisch genoeg trok deze beweging enorm veel aandacht naar de benshi, waardoor hun populariteit een ongekend hoogtepunt bereikte. Deze toegenomen populariteit en de verfijning van de kunst van setsumei luidden een nieuwe bloeiperiode voor de benshi in, die duurde van 1926 tot 1931 [7](#page=7).
De komst van geluidsfilms veranderde de situatie drastisch. Op 9 mei 1929 verschenen de eerste geluidsfilms uit Hollywood, de Movietone-shorts van Fox, op de Japanse schermen. De toestroom van buitenlandse geluidsfilms beïnvloedde de sterrenstatus van benshi-acteurs, doordat de populariteit van Amerikaanse acteurs toenam. Tegen 1941 was de instelling van de benshi volledig verdwenen [7](#page=7).
> **Tip:** De benshi vertegenwoordigen een uniek aspect van de vroege Japanse cinema, waarbij de live vertelkunst van de film een integraal onderdeel vormde van de kijkervaring, in tegenstelling tot de meer passieve rol van het publiek bij moderne films.
### 1.3 De vorming van de eerste gouden periode
De eerste gouden periode van de Japanse cinema begon in 1923. De bouw van de eerste filmstudio in 1908 legde de basis voor de industrialisatie van de filmproductie. In 1912 werd Nikkatsu opgericht, een belangrijke speler in de Japanse filmindustrie. Tegen 1914 was de film een 'big business' geworden, met de vorming van studiokartels. In 1923 was er een duidelijke geografische verdeling van de filmproductie [7](#page=7) [8](#page=8).
De periode kenmerkte zich door de opkomst van invloedrijke regisseurs zoals Ozu Yasujiro, Naruse Mikio en Mizoguchi Kenji. Verschillende genres floreerden, waaronder de Taishō-genres zoals ero-guro nansensu (erotisch, grotesk, nonsensicaal), keikō eiga (sportfilms) en nieuwe jidaigeki, vertegenwoordigd door regisseurs als Itō Daisuke [8](#page=8).
> **Tip:** Jidaigeki refereert in principe aan elke Japanse film die zich afspeelt in Japan vóór 1868, de periode vóór de Meiji-restauratie.
Een indrukwekkende prestatie was dat Japan in 1928 meer films produceerde dan enig ander land, een positie die het tot de Tweede Wereldoorlog behield. Oorlogsfilms vormden eveneens een belangrijk genre binnen deze bloeiperiode [8](#page=8).
> **Example:** De opkomst van regisseurs als Ozu Yasujiro, die later beroemd zou worden met films als "Tokyo Story", illustreert de artistieke groei die kenmerkend was voor de eerste gouden periode van de Japanse cinema, ondanks de uitdagingen van het stille filmformaat en de opkomende geluidsfilms.
---
# De gouden periodes en genreontwikkelingen
Dit gedeelte van de studiehandleiding behandelt de belangrijkste periodes van filmproductie en genreontwikkelingen in de Japanse cinema na de Tweede Wereldoorlog, met speciale aandacht voor de opkomst van Nūberu bāgu, genrefilms en specifieke genres zoals pinku eiga.
### 2.1 De tweede gouden periode (1946-1965)
Na de Tweede Wereldoorlog kende de Japanse cinema een tweede gouden periode, gekenmerkt door belangrijke veranderingen en nieuwe genres. De Filmwet van 1939 werd ingetrokken en er kwamen nieuwe instructies en censuurmaatregelen, wat leidde tot het verbranden van films en het verbieden van bepaalde genres en woorden, waaronder jidaigeki [10](#page=10) [9](#page=9).
Ondanks deze beperkingen ontstond er ruimte voor naoorlogse keikō-eiga, en de algemene toon van Japanse films werd voor een periode gedomineerd door shomingeki (films over het gewone volk). De creatieve energie werd deels bepaald door de stijl van de filmstudio's, de partijstijl van communistische regisseurs, de kerkelijke stijl van katholieke regisseurs, en de stijlen van regisseurs die zich aanpasten aan beschikbare genres. Slechts enkelen ontwikkelden hun eigen unieke stijl [10](#page=10).
In deze periode zag men de opkomst van het nieuwe realisme, met studio's als Shōchiku, Tōhō en Daiei. Ook de junbungaku (pure literatuur) kende een heropleving, geïllustreerd door Akira Kurosawa's *Rashōmon* uit 1950. Daarnaast ontwikkelden zich populaire genres zoals familie-melodrama's, waarvan *The Ballad of Narayama* een voorbeeld is, en satire, met regisseurs als Kon Ichikawa en Keisuke Kinoshita [10](#page=10).
Een belangrijke ontwikkeling was de opkomst van sociaal realisme en sociale kritiek. Regisseurs als Satsuo Yamamoto hielden zich bezig met klassenstrijd, terwijl Kaneto Shindō *Genbaku no ko* (Kinderen van Hiroshima) maakte. Akira Kurosawa was een prominente figuur die zich ook binnen deze periode bewoog [10](#page=10).
#### 2.1.1 Kleurenfilm en genre-exploratie
Een mijlpaal in deze periode was de eerste Japanse kleurenfilm, *Karumen kokyō ni kaeru* (Carmen keert terug naar huis) van Keisuke Kinoshita uit 1951 [10](#page=10).
### 2.2 Opkomst van Nūberu bāgu en genre films (1965-1980)
De periode van 1965 tot 1980 zag de opkomst van Nūberu bāgu (de Japanse New Wave) en een verschuiving naar genre films, die de basis legden voor latere ontwikkelingen [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 2.2.1 Nūberu bāgu - The Wave (1960-1970)
De Japanse New Wave, geïnspireerd door de Franse beweging, bracht een creatieve revitalisering van de Japanse cinema in de jaren 60. Een groep onafhankelijke filmmakers, vermoeid van de traditionele vormen van klassieke Japanse cinema, creëerde uitdagende werken. Regisseurs zoals Shōhei Imamura, Nagisa Ōshima, Seijun Suzuki en Hiroshi Teshigahara behandelden voorheen taboedoorbrekende thema's als seksueel geweld, racisme, politiek radicalisme en de verwoestende nasleep van WO II. Sommigen maakten ook formeel experimenteel werk met onorthodoxe montage, shockeffecten en confronterende beelden [13](#page=13).
> **Tip:** De term "Nūberu bāgu" werd geleend van de gelijktijdige beweging in Frankrijk [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** Bekende films uit deze periode zijn *Nikutai no mon* (Het vlees) van Seijun Suzuki. De films van regisseur Yasuzō Masumura, zoals *Heitai Yakuza* en *Insect Woman* werden ook als onderdeel van deze nieuwe golf beschouwd, waarbij thema's als hiërarchie binnen de Japanse samenleving en de Tweede Wereldoorlog als laatste stuiptrekking van een bepaalde sociale orde werden onderzocht [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) .
#### 2.2.2 Genre films en het voortbestaan van studio's
Na de golf van de New Wave begon het grote publiek zich terug te trekken, maar genre films speelden een cruciale rol in het overeind houden van sommige productiehuizen. Populaire genres die de studio's financieel ondersteunden, waren onder andere [14](#page=14):
* **Taiyōzoku:** Films gericht op de "zon-stam" of verwilderde jeugd [14](#page=14).
* **Yakuza:** Films over de Japanse maffia [14](#page=14).
* **Roman porno:** Een genre dat expliciete seksuele inhoud combineerde met melodrama [14](#page=14).
* **Torasan:** Een populaire filmreeks van regisseur Yōji Yamada [14](#page=14).
#### 2.2.3 Pinku eiga
Een specifiek genre dat zich in deze periode ontwikkelde, was pinku eiga, ook wel bekend als "erotic or softcore pornography" films. Deze films stonden bekend om hun expliciete seksuele inhoud, vaak met een laag budget en B-film esthetiek [15](#page=15).
> **Voorbeeld:** Kōji Wakamatsu was een prominente regisseur in het genre, wiens film *Asama honpen* uit 2007 (over de gebeurtenissen rond de Asama-berg inretrait van het United Red Army) voortbouwt op thema's en stijlen die hij eerder verkende in de pinku eiga periode [15](#page=15).
---
# De 'Lost Decade' en hedendaagse trends
Dit onderwerp onderzoekt de economische neergang in Japan in de jaren '80 en '90, bekend als de 'Lost Decade', en de impact hiervan op de filmindustrie, met een focus op de opkomst van onafhankelijke filmmakers en nieuwe genres.
### 3.1 De economische context: de jaren '80 en de 'Lost Decade'
De jaren '80 werden gekenmerkt door een economische bloei in Japan, met een gigantische bnp-groei. Japanse banken en bedrijven vergaarden buitenlandse valuta en investeerden deze in de Verenigde Staten, onder andere in staatsschuld en de aankoop van vastgoed zoals het Rockefeller Center in Manhattan. Dit leidde tot handelswrijvingen met de VS, aangezien de export naar Amerika zich verdubbelde. Er heersten echter ook permanente spanningen met andere Aziatische landen, met name Korea en China. De maatschappij was sterk bedrijfsgericht, waarbij het welzijn van het bedrijf gelijkgesteld werd aan het welzijn van de samenleving. Hoewel er een gevoel van zelfvertrouwen heerste, werden de vruchten van de welvaart niet gelijkmatig verdeeld, en was er weinig aandacht voor het milieu en voor kwetsbare groepen [16](#page=16).
De periode na 1989 wordt beschouwd als een belangrijke cesuur, markeren door de val van de Berlijnse Muur, het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, en het overlijden van belangrijke culturele figuren zoals Hirohito en Osamu Tezuka. De politieke macht van de LDP erodeerde in 1989, en in 1990 barstte de economische zeepbel, wat een decennium van stagnatie inluidde. Deze periode, de 'Lost Decade', werd gekenmerkt door economische recessie vanaf 1991, natuurrampen zoals de Hanshin aardbeving in 1995 en de Aum-aanval in 1997, en een uiteenvallen van het sociale weefsel. Problematiek rond jeugdcriminaliteit en morele paniek, zoals 'enjo kōsai', kwamen aan het licht [18](#page=18) [19](#page=19).
### 3.2 Itami Jūzō en satire in de jaren '80
Itami Jūzō (1933-1997) was een prominente filmmaker die bekend stond om zijn kritische blik op de Japanse samenleving en het ontleden van vermeende 'heilige huisjes'. Zijn filmografie omvat werken als *Osōshiki* (The Funeral) *Tampopo* en de *Marusa no onna* (A Taxing Woman) reeks (1987, 1988). Deze films gaven vaak een satirisch commentaar op bureaucratie, sociale conventies en economische vraagstukken. *Minbō no onna* wordt genoemd als een film die mogelijk zelfs een rol speelde in zijn overlijden [17](#page=17) [18](#page=18) .
### 3.3 Nieuwe genres en de opkomst van onafhankelijke filmmakers
De 'Lost Decade' zag de opkomst van nieuwe filmgenres en een groeiende groep onafhankelijke filmmakers die zich distantieerden van de gevestigde genres en de samenleving probeerden te doorgronden [21](#page=21).
#### 3.3.1 Horror en het 'J-horror' fenomeen
Een van de meest succesvolle genres die voortkwamen uit deze periode was het horror-genre, beter bekend als 'J-horror'. Regisseurs als Ishii Sōgo, Nakata Hideo (*Ring '98*), Miike Takashi, Shimizu Takashi (*Ju-on*), Kurosawa Kiyoshi, en Tsukamoto Shin'ya werden internationaal erkend [19](#page=19).
#### 3.3.2 Onafhankelijke filmmakers en hun thematiek
Onafhankelijke filmmakers in deze periode wezen genreconventies vaak af en richtten zich op het creëren van betekenis in de samenleving. Enkele van deze filmmakers zijn Isaka Satoshi, Somai Shinji (*Taifu Kurabu*), Nakahara Shun, Suo Masayuki (*Shall we dance* 1996), Mochizuki Rokuro, Nagasaki Shun'ichi, Sakamoto Junji, Yukisada Isao, Shiota Akihito, Ishioka Masato, Furumaya Tomoyuki, Morita Yoshimitsu (*swallowtail butterfly* - 1996 Shunji Iwai). Kitano Takeshi, die begon als stand-up comedian, ontwikkelde een kenmerkende stijl met films als *Sonatine* en *Zatoichi*. Aoyama Shinji's *Eureka* verkent thema's van isolatie en communicatieproblemen [20](#page=20) [21](#page=21).
> **Tip:** Let op het concept van 'coolness' als een vorm van emotionele distantie en onbetrokkenheid, zoals te zien in de Edo-periode en in de Taisho-periode met 'eru-guro-nansensu', en hoe dit terugkeert in hedendaagse filmesthetiek [20](#page=20).
Yōichi Sai is een andere regisseur wiens werk, beginnend in 1983 met *Seiteki hanzai*, vaak de donkere kanten van de Japanse samenleving belicht, met films als *Chi to hone* (Blood and Bones) en *Doing Time* (Keimusho no naka) [22](#page=22) [23](#page=23).
### 3.4 Hedendaagse trends en de filmindustrie
De Japanse filmindustrie wordt gekenmerkt door stagnatie, waarbij regisseurs die internationaal succesvol zijn vaak deel uitmaken van de generatie van de jaren '80 en '90, en zich steeds meer richten op het verfilmen van manga. De aanwezigheid van Japanse films op internationale festivals is afgenomen. De 'nieuwe onafhankelijken' van nu kampen met nog beperktere budgetten dan hun voorgangers in de jaren '90 [24](#page=24).
Tussen 2001 en 2015 polariseerde de Japanse filmproductie, met aan de ene kant producties met zeer hoge budgetten (naar Japanse maatstaven) en aan de andere kant 'no-budget' indie-films. Er is een trend zichtbaar dat een toenemend aantal regisseurs hun films in het buitenland wil maken, wat zowel een gevolg is van de huidige situatie als een kans om de definitie van een 'Japanse film' te heroverwegen. Dit suggereert een cyclische aard van ontwikkelingen in de filmindustrie, waarbij huidige trends uiteindelijk zullen plaatsmaken voor nieuwe [24](#page=24).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Benshi | Een verteller die stomme films begeleidde met gesproken commentaar, uitleg en stemacteerwerk. De benshi waren cruciaal voor de bioscoopervaring in Japan tot de opkomst van geluidsfilms. |
| Jidaigeki | Een genre van Japanse films dat zich afspeelt vóór de Meiji-restauratie (vóór 1868), vaak met samoerai, historische gebeurtenissen of traditionele thema's. |
| Nūberu bāgu (Japanese New Wave) | Een losse groep filmmakers in de jaren '60 die de traditionele vormen van Japanse cinema wilden vernieuwen met uitdagende thema's en formele experimenten, geïnspireerd door de Franse Nouvelle Vague. |
| Pinku Eiga | Een Japans filmgenre dat expliciete seksuele inhoud combineert met dramatische of komische elementen, vaak met een focus op maatschappelijke taboes. |
| Shōwa-tijdperk | Een periode in de Japanse geschiedenis die liep van 1926 tot 1989, onder het bewind van keizer Hirohito. Dit tijdperk omvatte belangrijke gebeurtenissen zoals de Tweede Wereldoorlog en de naoorlogse wederopbouw en economische groei. |
| Taishō-tijdperk | Een periode in de Japanse geschiedenis die liep van 1912 tot 1926, gekenmerkt door een relatieve politieke liberalisering en culturele bloei, bekend als het 'Taishō democratie'. |
| Ero-guro nansensu | Een culturele en artistieke stroming in het Taishō-tijdperk die zich kenmerkte door het expliciet verbeelden van het erotische, groteske en absurde. |
| Keikō eiga | Een genre dat zich richt op het leven van de gewone mensen, vaak met sociale thema's en realistische portretten van het gezinsleven en de maatschappij. |
| Sumoworstelen | Een traditionele Japanse sport waarbij worstelaars (rikishi) elkaar proberen uit de ring te duwen of hun voeten de grond laten raken. De ranglijsten binnen deze sport werden ook gebruikt voor andere rangschikkingen, zoals die van de benshi. |
| J-horror | Een specifiek genre van Japanse horrorfilms dat bekend staat om zijn psychologische spanning, bovennatuurlijke elementen en kenmerkende visuele stijl, met films als Ringu en Ju-on als voorbeelden. |
| Manga | Japanse stripverhalen die een breed scala aan genres en stijlen omvatten en een grote invloed hebben gehad op de Japanse populaire cultuur en cinema. |
| Lost Decade | Een periode van economische stagnatie in Japan die begon na het barsten van de economische bubbel in 1991 en duurde tot ongeveer 2001, gekenmerkt door lage economische groei, deflatie en werkloosheid. |