Cover
Start nu gratis HCO 3 Vroeglinguale periode 2526 versie student (1).pdf
Summary
# De éénwoordfase en woordenschatontwikkeling
Dit onderdeel beschrijft de overgang van brabbelen naar het produceren van de eerste betekenisvolle woorden, de ontwikkeling van hun symbolische functie en de nuances in de woordenschatgroei tijdens de vroeglinguale periode, inclusief veelvoorkomende fouten zoals overextensie en underextensie.
### 1.1 Kenmerken van de eerste woorden
De eerste woorden die een kind produceert, kenmerken zich door drie hoofdelementen [7](#page=7):
* **Vaste klankvorm (fonologie):** Een herkenbare geluidsstructuur.
* **Bepaalde betekenis (semantiek):** De klankvorm is gekoppeld aan een specifieke referent of concept.
* **Communicatieve functie (pragmatiek):** Het woord wordt ingezet om te communiceren met anderen.
Deze woorden hebben een **symboolfunctie**, wat inhoudt dat de betekenis conventioneel is en dus geleerd wordt binnen een sociale context. Het is belangrijk te realiseren dat de betekenis van deze vroege woorden relatief en rekbaar kan zijn; hetzelfde woord kan meerdere betekenissen omvatten [7](#page=7).
### 1.2 Het verschijnen van de eerste woordjes
De timing van het eerste woordje vertoont grote individuele variatie. Hoewel de range tussen 8 en 18 maanden ligt, produceert 90% van de kinderen hun eerste woord rond 14 maanden. Dit proces verloopt vaak als een continuüm van brabbels naar woorden, soms met een periode van relatieve stilte waarin het kind zich voornamelijk beperkt tot het produceren van enkele woordjes, voorafgegaan door een fase van zogenaamde protowoorden [8](#page=8).
#### 1.2.1 Protowoorden
Protowoorden zijn pre-linguïstische uitingen die al een voorloper zijn van echt woordgebruik. Ze kunnen ontstaan uit [9](#page=9):
* **Onomatopeeën:** Woorden die klanknabootsend zijn, zoals "brr" voor iets dat rijdt of "broem" [9](#page=9).
* **Klankgroepjes uit de brabbelperiode:** Herhaaldelijke klanken zoals "mama", "papa", "dada" of "dodo" [9](#page=9).
De ontwikkeling van protowoorden verloopt meestal in stappen [9](#page=9):
1. **Actiebegeleidend:** Het woord wordt gebruikt tijdens een specifieke routine of handeling. Een voorbeeld is "vroemvroem" tijdens het rijden met een auto of "kloekkloek" bij het geven van een fles aan een pop [9](#page=9).
2. **Scriptspecifiek:** Het woord wordt los van de directe actie gebruikt, maar blijft ingebed in de concrete situatie waarin het oorspronkelijk werd gevormd. "Dada" kan bijvoorbeeld gebruikt worden vanaf het moment dat er aanstalten worden gemaakt om te vertrekken [9](#page=9).
3. **Objectspecifieke deixis:** Het kind begint het woord te gebruiken om specifieke objecten of situaties te benoemen, vaak in combinatie met wijzen. Bijvoorbeeld, wijzen naar de eigen speelgoedauto op de kast en "auto" zeggen [9](#page=9).
4. **Symboolgebruik (echt woordgebruik):** Het woord krijgt een algemene betekenis en wordt gebruikt om alle objecten van die categorie te benoemen, zowel in werkelijkheid als op afbeeldingen. "Broem" kan dan gebruikt worden voor alle auto's [9](#page=9).
#### 1.2.2 Eerste woordjes en hun functie
In het begin zijn de eerste woordjes vaak gebonden aan vaste handelingsschema's en routineus taalgebruik. Na verloop van tijd evolueren ze naar woorden die specifiek worden gebruikt om dingen te benoemen, aan te wijzen, iets te vragen of te becommentariëren [10](#page=10).
### 1.3 Betekenisverwerving en mogelijke misconcepties
Bij het leren van woordbetekenissen kunnen er onnauwkeurigheden optreden. Dit uit zich op verschillende manieren [11](#page=11):
* **Overextensie:** Het kind gebruikt een woord om naar een bredere categorie van objecten of concepten te verwijzen dan de standaardbetekenis toelaat. Bijvoorbeeld, alles wat vliegt in de lucht benoemen als "Ko" (voor vogel) [11](#page=11).
* **Onderextensie:** Het kind gebruikt een woord voor een beperktere set objecten dan de standaardbetekenis. Een voorbeeld is dat alleen de eigen hond als "hond" wordt benoemd, terwijl andere honden niet onder deze categorie vallen [11](#page=11).
* **Mismatch:** Er is een lexicale fout waarbij een woord ten onrechte aan een object of situatie wordt gekoppeld. Bijvoorbeeld, "naan" gebruiken voor zowel melk als water [11](#page=11).
> **Tip:** Deze misconcepties zijn normale onderdelen van de taalontwikkeling en tonen aan dat het kind actief bezig is met het structureren en categoriseren van de wereld om zich heen. Ze zijn geen indicatie van een probleem, maar eerder een fase in het leerproces [11](#page=11).
### 1.4 Woordenschatontwikkeling
De ontwikkeling van de woordenschat verloopt niet altijd lineair. Na de initiële fase van de eerste 50 woordjes, die stapsgewijs verschijnen, kan er een **woordenschatspurt** of **woordenschatexplosie** optreden, waarbij de woordenschat exponentieel groeit. Sommige kinderen kennen echter een **plateauperiode** waarin de groei tijdelijk minder snel lijkt te gaan [12](#page=12).
Tijdens de naamvraagperiode wordt de woordenschat van zelfstandige naamwoorden significant uitgebreid [13](#page=13).
#### 1.4.1 Kenmerken van het vocabularium
Het vocabulaire van jonge kinderen staat in directe relatie tot hun leefwereld en is bijzonder bruikbaar voor communicatie over het **hier en nu**. De woordenschat bestaat voornamelijk uit [14](#page=14):
* **Zelfstandige naamwoorden:** Bijvoorbeeld "kaa" voor kaas [14](#page=14).
* **Werkwoorden:** In mindere mate, bijvoorbeeld "peeje" voor spelen [14](#page=14).
* **'Kwalificatoren':** Woorden die eigenschappen of staten aanduiden, zoals "papot" voor kapot of "kijk!" [14](#page=14).
Een interessant fenomeen zijn de zogenaamde **"frozen phrases"**, waarbij vaste woordcombinaties als één eenheid worden geleerd, zoals "nogekee" (nog een keer) of "mannie" (mag niet). Deze uitingen bevatten vaak inhoudswoorden die essentieel zijn voor de communicatie [14](#page=14).
---
# Ontwikkeling van zinsbouw: van éénwoordzin tot telegramstijl
Deze sectie behandelt de evolutie van de zinsbouw bij jonge kinderen, beginnend bij de éénwoordzin (holofrase) en eindigend met de telegramstijl, waarbij de ontwikkeling van tweewoorduitingen en de syntactische en semantische relaties die kinderen leggen centraal staan [15](#page=15) [16](#page=16).
### 2.1 Van éénwoordzin (holofrase) naar tweewoorduiting
#### 2.1.1 De éénwoordzin (holofrase)
In de vroeglinguale periode, rond de leeftijd van ongeveer 15 tot 18 maanden, beginnen kinderen met het vormen van éénwoorduitingen, ook wel holofrasen genoemd. Deze holofrasen kunnen verschillende communicatieve functies vervullen, afhankelijk van de intonatiepatronen en de context. Enkele van deze functies zijn [15](#page=15) [17](#page=17):
* Benoemen [15](#page=15).
* Commentaar en opmerkingen [15](#page=15).
* Verzoek om een voorwerp [15](#page=15).
* Verzoek om een handeling [15](#page=15).
* Vraag om informatie [15](#page=15).
* Antwoord geven [15](#page=15).
* Aandacht zoeken [15](#page=15).
* Begroeting [15](#page=15).
#### 2.1.2 De tweewoorduiting
De overgang naar tweewoorduitingen vindt plaats rond 15 tot 18 maanden, vaak samenvallend met een woordenschatspurt. Dit is echter niet het enige patroon; veel kinderen blijven ook nog holofrasen gebruiken. Deze eerste zinnetjes worden gevormd door de combinatie van woordvolgorde en accent, zonder het gebruik van morfologische hulpmiddelen. De omgeving speelt een belangrijke rol in deze fase: volwassenen proberen de tweewoorduitingen van het kind te begrijpen en deze uit te breiden tot langere zinnen, wat helpt bij de passieve syntaxisontwikkeling van het kind. Het is essentieel dat de omgeving observeert waar het kind mee bezig is om de uitingen correct te interpreteren [16](#page=16) [17](#page=17).
##### 2.1.2.1 Kenmerken van eerste zinnetjes
De eerste tweewoorduitingen combineren vaak gevarieerde inhoudswoorden met functieachtige woordjes of kwalificatoren. Pragmatisch gezien kunnen deze uitingen dienen om aandacht te trekken, te benoemen, te antwoorden of om mee eens of oneens te zijn [19](#page=19).
Syntactisch-semantische categorieën die worden gevormd, kunnen worden onderverdeeld op basis van de woordklassen en de relaties die het kind legt [20](#page=20).
##### 2.1.2.2 Syntactische categorieën in tweewoorduitingen
De syntactische structuur van tweewoorduitingen kan diverse vormen aannemen, waarbij vaak sprake is van een combinatie van inhoudswoorden en functieachtige woorden. Enkele voorbeelden hiervan zijn [20](#page=20):
* **Werkwoord + Kwalificator of Kwalificator + Werkwoord:** Dit betreft negatie of bevestiging (bv. 'nee drinken', 'ja koek') of herhaling/iteratie (bv. 'nog spelen'). Ook demonstratie of deixis komt voor (bv. 'kijk vallen') [20](#page=20).
* **Kwalificator + Kwalificator:** Dit is een uitzonderlijke categorie (bv. 'kijk daar') [20](#page=20).
* **Nomina + Kwalificator:** Hieronder vallen ongedifferentieerde kwalificaties (bv. 'plat eendje') of plaatsbepalingen (bv. 'bloem op') [20](#page=20).
* **Nomina + Nomina:** Dit kan een bestendigheidsrelatie aanduiden (bv. 'auto papa') of een toevalligheidsrelatie (bv. 'pop water') [20](#page=20).
* **Onderwerp + Werkwoord:** Een eenvoudige zinsstructuur (bv. 'Bartje spelen') [20](#page=20).
* **Lijdend voorwerp + Werkwoord:** Een andere veelvoorkomende structuur (bv. 'bal pakken') [20](#page=20).
* **Meewerkend voorwerp + Werkwoord:** (bv. 'geven madam') [20](#page=20).
##### 2.1.2.3 Semantische relaties in tweewoorduitingen
Naast de syntactische structuren, legt het kind ook relationeel-semantische verbanden tussen woorden. Deze relaties omvatten [21](#page=21):
* **Bezit:** Bijvoorbeeld "boek papa" om aan te geven dat het boek van papa is [21](#page=21).
* **Plaats of toevallige associatie:** Bijvoorbeeld "konijntje stoel" om aan te geven dat het konijntje op de stoel zit [21](#page=21).
* **Actie:** Bijvoorbeeld "ete koke" om aan te geven dat papa het eten kookt [21](#page=21).
* **Eigenschappen:** Bijvoorbeeld "stoel kapot" om aan te geven dat de stoel kapot is [21](#page=21).
* **Aandacht trekken:** Bijvoorbeeld "kijk poes" om de aandacht te vestigen op een poes [21](#page=21).
* **Wensen:** Bijvoorbeeld "ja koekje" om aan te geven dat het kind een koekje wil [21](#page=21).
Andere belangrijke semantische relaties die kinderen in deze fase leggen zijn [22](#page=22):
* Existence [22](#page=22).
* Non-existence [22](#page=22).
* Recurrence [22](#page=22).
* Action [22](#page=22).
* Locative action [22](#page=22).
* State [22](#page=22).
> **Example:** Een substituieoefening, zoals uitgevoerd door Katelijn (1;09 jaar), illustreert de opbouw van tweewoorduitingen: "soep warm", "warm soep", "warm warm soep", "warm vlees", "warm aardappelen", "warm warm soep", "warm koffie" [23](#page=23).
### 2.2 De meerwoorduiting of telegramstijl
#### 2.2.1 De overgang naar meerwoorduitingen
De overgang van tweewoord- naar meerwoorduitingen vindt plaats wanneer het kind het principe begrijpt om woorden samen te voegen tot betekenisvolle boodschappen. Dit proces wordt geobserveerd wanneer het kind rustig met iets bezig is. Tegen het einde van de vroeglinguale periode beheerst het kind een breed scala aan pragmatische functies [24](#page=24).
#### 2.2.2 Kenmerken van de telegramstijl
De telegramstijl, die kenmerkend is voor deze fase, wordt gekenmerkt door:
* **Korte zinnen:** De zinnen zijn beknopt en bevatten vaak essentiële zinsdelen, terwijl andere weggelaten worden (bv. onderwerp, werkwoorden) [25](#page=25).
* **Ontbrekende woordklassen:** Er is een relatieve afwezigheid van functiewoorden zoals voornaamwoorden, vraagwoorden, voegwoorden, hulpwerkwoorden en voorzetsels (tijd en hoeveelheid), evenals bijwoorden [25](#page=25).
* **Ontbrekende morfologie:** Werkwoorden verschijnen vaak in de infinitief of als basisvorm, zonder vervoegingen, en nominale en adjectivale verbuigingen ontbreken [25](#page=25).
> **Tip:** Een veelvoorkomende strategie bij de ontwikkeling van meerwoorduitingen zijn "build-ups en break-downs", waarbij het kind een constructie uitbreidt of juist terugbrengt tot kortere eenheden om te experimenteren met structuur en betekenis. Dit is bijvoorbeeld te zien bij Joost (2;03 jaar) met de constructie "hier ook zette auto ook zette auto auto binnen auto garage weg nog auto nog auto binnen nog auto garage zetten" [26](#page=26).
#### 2.2.3 Topicalisatie en ontkenning/vragen in telegramstijl
* **Topicalisatie:** Dit is de herhaling van het onderwerp of lijdend voorwerp voor of na een tweewoorduiting, gescheiden door een korte pauze. Bijvoorbeeld: "kijk mooi / konijn" [27](#page=27).
* **Ontkenningszinnetjes:** Deze kunnen ook een vorm van topicalisatie zijn, waarbij de ontkenning vooropgeplaatst wordt [28](#page=28).
* **Vraagzinnen:** In deze fase worden vaak intonatievraagzinnen gevormd, waarbij vraagwoorden nog sporadisch voorkomen [29](#page=29).
> **Example:** Een voorbeeld van een vraagzin is "Mama auto papa?" (bedoeld als: Rijdt mama met papa's auto?) van Lou (1;09 jaar) [29](#page=29).
---
# Fonologische ontwikkeling en fonologische processen
Dit hoofdstuk behandelt de verwerving van klanken (fonemen) bij jonge kinderen, de vereenvoudigingsprocessen die zij toepassen en de relatie tussen deze processen en leeftijd.
### 3.1 Foneemverwerving
Foneemverwerving is het proces waarbij kinderen de klanken van hun moedertaal leren. Dit omvat de volgorde waarin fonemen worden verworven en de individuele verschillen die hierbij optreden. Er is een relatie tussen de fonologische ontwikkeling, de fijnmotorische ontwikkeling en de semantische ontwikkeling [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 3.1.1 Algemene verwervingsvolgorde
Over het algemeen worden de meeste vocalen en diftongen vroeg verworven (vóór 3 jaar). Van de consonanten worden de meeste in de vroege linguale periode verworven, hoewel distorties mogelijk zijn. Een foneem wordt als verworven beschouwd als bij minstens de helft van de kinderen binnen een bepaalde leeftijdsgroep, 75% van de realisaties correct is [31](#page=31).
#### 3.1.2 Nederlandstalige foneemverwerving (Beers)
De verwerving van fonemen in het Nederlands kan per leeftijdscategorie worden ingedeeld:
* **Voor 1 jaar 8 maanden:** Alle vocalen [32](#page=32).
* **1 jaar 9 maanden - 2 jaar 2 maanden:** Vocalen: 'ie', 'e', 'i', 'a', 'aa', 'oo'. Initialen consonanten: 'p', 't', 'm', 'n', 'j'. Finalen consonanten: 'p', 't', 'k', 's' [32](#page=32).
* **2 jaar 3 maanden - 2 jaar 8 maanden:** Vocalen: 'oe', 'u'. Initialen consonanten: 'k', 's', 'X' (zoals in 'lach'). Finalen consonanten: 'm', 'n' [32](#page=32).
* **2 jaar 9 maanden - 3 jaar 2 maanden:** Initialen consonanten: 'h', 'b', 'f'. Finalen consonanten: 'l', 'r' [32](#page=32).
* **Later verworven:** Vocalen: 'Ʊ' (zoals in 'put'). Initialen consonanten: 'l', 'r', 'f', 'ʃ' (zoals in 'Sjef'). Finalen consonanten: 'f', 'ŋ' (zoals in 'zing') [32](#page=32).
> **Tip:** Het kan voorkomen dat bepaalde klanken 'versteende vormen' aannemen, waarbij een kind bijvoorbeeld een eigennaam met een vereenvoudigde klank uitspreekt, zoals 'Sasa' voor 'Sara'. Dit kan een uitdaging vormen in logopedische therapie [33](#page=33).
### 3.2 Fonologische processen
Fonologische processen zijn vereenvoudigingsprocessen die kinderen toepassen wanneer zij klanken uitspreken. Deze processen kunnen op verschillende niveiten voorkomen: foneem-, syllabe- en woordniveau [30](#page=30) [34](#page=34).
#### 3.2.1 Foneemniveau (substitutieprocessen)
Dit zijn processen waarbij de ene klank wordt vervangen door een andere.
* **Fronting:** Een achterin de mond gevormde klank wordt vervangen door een voorin de mond gevormde klank (bv. 'papot' voor 'kapot') [34](#page=34).
* **Stopping:** Een fricatief of affricaat wordt vervangen door een plosief (bv. 'toep' voor 'soep') [34](#page=34).
* **Gliding:** Een liquidae ('l', 'r') wordt vervangen door een glide ('w', 'j') (bv. 'luffrouw' voor 'vrouw') [34](#page=34).
* **(De)voicing:** Stemloze klanken worden stemhebbend (bv. 'bad' voor 'pad') of stemhebbende klanken worden stemloos (bv. 'pet' voor 'bed') [34](#page=34).
* **(De)aspiratie:** Weglaten van de 'adem' bij plosieven (bv. 'appel' voor 'happel' [34](#page=34).
#### 3.2.2 Syllabeniveau (syllabestructuurprocessen)
Deze processen hebben betrekking op de structuur van de lettergreep.
* **Deletie eindconsonant:** De medeklinker aan het einde van een lettergreep wordt weggelaten (bv. 'naas_' voor 'neus') [34](#page=34).
* **Clusterreductie:** Medeklinkerclusters worden vereenvoudigd door het weglaten van een medeklinker (bv. 'kateel' voor 'kasteel') [34](#page=34).
* **Extra syllabevorming:** Het toevoegen van een extra lettergreep (bv. 'dorepel' voor 'dorpel') [34](#page=34).
#### 3.2.3 Woordniveau
* **Syllabereductie:** Het weglaten van een lettergreep in een meerlettergrepig woord (bv. '-daan!' voor 'verdaan') [34](#page=34).
* **Reduplicatie:** Een lettergreep of deel van een woord wordt herhaald (bv. 'koekoe' voor 'koekje') [34](#page=34).
* **Assimilatie:** Een klank in een woord wordt gelijk aan een andere klank in hetzelfde woord (bv. 'ieneneen' voor 'ineen') [34](#page=34).
> **Tip:** Het aantal fonologische processen neemt af met de leeftijd [35](#page=35).
#### 3.2.4 Idiosyncratische processen
Dit zijn atypische processen die voorkomen bij kinderen met spraak- of taalontwikkelingsstoornissen. Een voorbeeld is de vervanging van klinkers door andere klinkers, zoals 't is kapeut' (kapot) of 'leiwen' (Leeuwen) [36](#page=36).
> **Example:** Oefening om fonologische vereenvoudigingsprocessen te herkennen:
> - Baw (bal) [37](#page=37).
> - Totoo (auto) [37](#page=37).
> - Po (pop) [37](#page=37).
> - Ba (bad) [37](#page=37).
> - Tie (televisie) [37](#page=37).
> - Tuute (tuutje) [37](#page=37).
> - Naan (water, melk) [37](#page=37).
> - Koe (schoen) [37](#page=37).
> - Haa (haar) [37](#page=37).
> - Ta (trap) [37](#page=37).
> - Baba (Bumba) [37](#page=37).
> - Oodaa (daar) [37](#page=37).
> - Koe (vogel) [37](#page=37).
> - Boo (boot) [37](#page=37).
### 3.3 Syllabe- en woordvorming
Kinderen volgen een patroon in hun syllabevorming, beginnend met eenvoudige structuren zoals C+V en zich uitbreidend naar complexere structuren zoals CVC, VC, CCV, CCVC, VCC, etc.. Dit patroon is taaluniverseel [38](#page=38).
* Kinderen gaan van monosyllabische naar polysyllabische woorden, wat leidt tot syllabereductie en reduplicatie [38](#page=38).
* Ze hanteren een voorkeursvorm of canonieke vorm, zoals de CV-structuur (bv. 'woewoe') of CVC (bv. 'pot') [38](#page=38).
* Dit hangt samen met de woordenschatuitbreiding, fonologie en uitspraak [38](#page=38).
* Kinderen gebruiken een 'pick-and-choose' strategie bij het produceren van woorden [38](#page=38).
> **Example:** Oefening om talige klankgroepen te herkennen (op basis van syllabe- en woordvorming):
> - Baw (bal) [39](#page=39).
> - Totoo (auto) [39](#page=39).
> - Po (pop) [39](#page=39).
> - Ba (bad) [39](#page=39).
> - Tie (televisie) [39](#page=39).
> - Tuute (tuutje) [39](#page=39).
> - Mama [39](#page=39).
> - Papa [39](#page=39).
> - Maa (Maya de bij) [39](#page=39).
> - Koekoe (koek) [39](#page=39).
> - Naan (water, melk) [39](#page=39).
> - Koe (schoen) [39](#page=39).
> - Haa (haar) [39](#page=39).
> - Ta (trap) [39](#page=39).
> - Baba (Bumba) [39](#page=39).
> - Oodaa (daar) [39](#page=39).
> - Op [39](#page=39).
> - Dada [39](#page=39).
> - Koo (vogel) [39](#page=39).
> - Poe (poes) [39](#page=39).
> - Bo (hond/Bobby) [39](#page=39).
> - Boo (boot) [39](#page=39).
---
# Taal als spel en samenvatting van de vroeglinguale periode
Taal wordt in de vroeglinguale periode niet alleen gebruikt voor communicatie, maar ook als een vorm van spel en plezier, waarbij de belangrijkste ontwikkelingen in fonologie, woordenschat en zinsbouw zichtbaar worden.
### 4.1 Taal als spel
Taal kan in de vroeglinguale periode worden gezien als een spel, waarbij kinderen plezier beleven aan het gebruik ervan. Dit uit zich op verschillende manieren [40](#page=40):
* **Spelmonologen:** Kinderen benoemen hun eigen handelingen, wat ook wel "private speech" wordt genoemd. Een voorbeeld hiervan is het herhaaldelijk benoemen van een object, zoals: "blok, nog e blok, de dikke blok…" [40](#page=40).
* **Bedmonologen:** Ook in bed kunnen kinderen zich bezighouden met taalspelletjes [40](#page=40).
> **Tip:** Taal als spel is een belangrijke indicator voor de ontwikkeling van taalbegrip en -productie, waarbij plezier een drijvende kracht is.
### 4.2 Samenvatting van de vroeglinguale periode
De vroeglinguale periode kenmerkt zich door een zichtbare taalontwikkeling met belangrijke verworvenheden op het gebied van fonologie, woordenschat en zinsbouw [42](#page=42).
#### 4.2.1 Fonologische vaardigheden
Gedurende deze periode nemen de fonologische vaardigheden van het kind toe. Dit betekent dat het kind steeds beter in staat is om spraakklanken te produceren en te onderscheiden, wat essentieel is voor het leren spreken [42](#page=42).
#### 4.2.2 Woordenschat
De basiswoordenschat van het kind groeit aanzienlijk. Het kind leert nieuwe woorden en begint deze te associëren met objecten, personen en gebeurtenissen in zijn omgeving [42](#page=42).
#### 4.2.3 Zinsbouw
De zinsbouw ontwikkelt zich van losse woorden naar korte zinnetjes die betekenisrelaties uitdrukken [42](#page=42).
* **Meerwoordzinnen:** Kinderen beginnen zinnen te vormen die uit ongeveer drie tot vijf woorden bestaan [42](#page=42).
* **Afwezigheid van morfologie en functiewoorden:** In deze fase wordt er nog geen gebruik gemaakt van complexe grammaticale vormen (morfologie) en functiewoorden zoals lidwoorden, voorzetsels en voegwoorden. De focus ligt op de kernwoorden om betekenis over te brengen [42](#page=42).
#### 4.2.4 Taal als communicatiemiddel en spel
Taal dient in deze periode primair als een middel om te communiceren met vertrouwde personen. Daarnaast blijft taal ook een belangrijk spelonderdeel, waarin het kind experimenteert met klanken, woorden en zinnen, wat bijdraagt aan verdere taalontwikkeling [42](#page=42).
> **Example:** Een kind van ongeveer twee jaar kan bijvoorbeeld zeggen "Mama bal" om aan te geven dat de bal van mama is, of "Auto weg" om aan te geven dat de auto weggereden is. Dit zijn voorbeelden van meerwoordzinnen zonder grammaticale functiewoorden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vroeglinguale periode | Deze periode, die ruwweg loopt van ongeveer 1 tot 2,5 jaar, kenmerkt zich door de snelle ontwikkeling van de taal bij jonge kinderen, beginnend met de eerste woorden en uitbreidend naar korte zinnen. |
| Semantiek | Het onderdeel van de taalkunde dat zich bezighoudt met de betekenis van woorden, zinsdelen en zinnen. In de vroeglinguale periode ontwikkelt het kind begrip van en vermogen tot het gebruiken van betekenisvolle woorden. |
| Syntaxis | De regels die bepalen hoe woorden tot zinnen worden gecombineerd. In deze periode worden de eerste stappen gezet van éénwoorduitingen naar combinaties van twee of meer woorden in specifieke volgordes. |
| Morfologie | De studie van de woordvorming, inclusief de interne structuur van woorden en de manier waarop die structuur betekenis beïnvloedt. Jonge kinderen maken in deze periode nog weinig tot geen gebruik van complexe morfologische structuren. |
| Fonologie | De studie van klanksystemen in talen, inclusief de productie en perceptie van spraakklanken (fonemen) en hoe deze klanken worden gebruikt om betekenis te onderscheiden. Kinderen passen in deze periode vereenvoudigingsprocessen toe op de klanken van hun moedertaal. |
| Pragmatiek | Het bestuderen van hoe taal in context wordt gebruikt, inclusief de sociale en communicatieve aspecten van taalgebruik. Kinderen leren in de vroeglinguale periode steeds beter hoe ze taal kunnen inzetten voor verschillende communicatieve doelen. |
| Eénwoordfase (holofrase) | Een fase in de taalontwikkeling waarin een enkel woord wordt gebruikt om een volledige gedachte of zin uit te drukken. De betekenis wordt vaak bepaald door de context en intonatie. |
| Protowoorden | Vroege, nog niet volledig ontwikkelde woorden die een kind gebruikt om naar objecten of situaties te verwijzen. Deze kunnen variëren van klanknabootsingen tot vereenvoudigde vormen van volwassen woorden. |
| Overextensie | Een fenomeen waarbij een kind een woord gebruikt om te verwijzen naar een bredere categorie van objecten dan waar het woord in de volwassen taal voor staat. Bijvoorbeeld, het woord 'auto' gebruiken voor alle voertuigen. |
| Onderextensie | Het tegenovergestelde van overextensie, waarbij een kind een woord gebruikt voor een beperktere categorie dan normaal. Bijvoorbeeld, het woord 'hond' alleen gebruiken voor de eigen hond. |
| Telegramstijl | Een manier van spreken waarbij essentiële woorden worden weggelaten, vergelijkbaar met een telegram, om de boodschap zo beknopt mogelijk over te brengen. Dit kenmerkt de zinsbouw van kinderen in de latere vroeglinguale periode. |
| Fonemische substitutie | Een fonologisch proces waarbij een klank wordt vervangen door een andere klank die het kind makkelijker kan produceren. Bijvoorbeeld, de 'k' vervangen door een 't'. |
| Fonologische processen | Vereenvoudigingsstrategieën die kinderen toepassen bij het uitspreken van woorden, vaak omdat ze de volledige fonologische structuur nog niet kunnen produceren. Voorbeelden zijn deletie van medeklinkers en vereenvoudiging van medeklinkerclusters. |
| Syllabestructuurprocessen | Fonologische processen die de structuur van lettergrepen beïnvloeden, zoals het weglaten van eindmedeklinkers of het vereenvoudigen van medeklinkerclusters binnen een lettergreep. |