Cover
Start nu gratis NKK LO O1 b Cursus Vakdidactiek-SOIBR-PIJL.asd.docx
Summary
# Selectie en structuur van activiteiten in bewegingsonderwijs
Dit onderwerp behandelt de criteria en richtlijnen voor het kiezen en organiseren van activiteiten binnen een les lichamelijke opvoeding, inclusief de fasering van de les (opwarming, kern, slot) en variatiemogelijkheden.
### 1.1 Algemene richtlijnen voor selectie
Bij het uitschrijven van een lesvoorbereidingsformulier is overleg met de mentor essentieel. Hierbij dient rekening gehouden te worden met:
* Het lesonderwerp
* De te hanteren werkvorm
* De beginsituatie van de leerlingen
* De na te streven doelen
Voor het selecteren van activiteiten zijn diverse bronnen beschikbaar:
* **Multimove en Sportsnack:** Belangrijke bronnen voor activiteiten rond motorische vaardigheden.
* **ZILL (katholiek onderwijs):** Digitale bron met uitbouwfactoren per motorische vaardigheid en per leeftijd.
* **Aanvullende digitale bronnen:** ASM-inspiratieplatform, De Spelles, speelhandbal.be, lesmap.pdf, Handboek-Sportspeeltuin-2023.pdf, Bewegingsonderwijs in het speellokaal.
* **Fysieke bronnen in de bibliotheek:** Boeken over motorische vaardigheden zoals springen en lopen.
* **Sociale media:** Instagram-accounts zoals @bewegend\_leren, @samapp.be; TikTok-accounts zoals @gymlesvantom, @lo\_netwerk.
### 1.2 Criteria voor activiteitenselectie
Een activiteit is goed gekozen indien ze:
* **Aansluit bij het lesonderwerp:** De activiteit moet overeenkomen met het gekozen thema, meestal een fundamentele motorische vaardigheid, tenzij een ander ontwikkelingsgebied (fysiek, dynamisch-affectief, cognitief) centraal staat.
* **Aansluit bij de doelen:** De activiteit moet bijdragen aan de gestelde leerdoelen van de les.
* **Aansluit bij de lesfases:** De gekozen activiteiten moeten passen binnen de structuur van de les.
### 1.3 Structuur van de les lichamelijke opvoeding
Een les lichamelijke opvoeding kent doorgaans drie fasen: opwarming, kern en slot. Soms wordt gestart met een korte inleiding/sfeerschepping (maximaal 3 minuten).
#### 1.3.1 Opwarming (10 minuten, 2 activiteiten)
De opwarming heeft vier doelen:
1. **Energie ontladen:** Tegemoetkomen aan de spontane bewegingsdrang.
2. **Sfeer creëren:** Leerlingen in de lesstemming brengen.
3. **Fysiologische stimulatie:** Hart, bloedsomloop en ademhaling stimuleren.
4. **Blessurepreventie:** Voorkomen van blessures door plezierige en laagdrempelige bewegingsvormen aan te bieden.
Kenmerken van opwarmingsactiviteiten:
* **Weinig uitleg en organisatie nodig:** Leerlingen moeten snel kunnen starten.
* **Totaalbewegingen:** Het hele lichaam moet actief zijn, geen deelbewegingen.
* **Beperkt gebruik van spelen:** Spelen kunnen beter in de kern geplaatst worden om tijdverlies te vermijden.
* **Bestaat uit twee activiteiten:**
* **Eerste activiteit:** Verplaatsingsvormen zoals lopen, huppelen, hinken, springen.
* **Tweede activiteit:** Gericht op fysieke ontwikkeling (KLUS): Kracht, Lenigheid, Uithouding, Snelheid.
#### 1.3.2 Kern (30 minuten, 3 activiteiten en een eindspel)
In de kern worden drie verschillende activiteiten uitgevoerd, elk met één variant, gevolgd door een eindspel.
* **Opbouw:** Van gemakkelijk naar moeilijk.
* **Eindspel:** Een actief spel om de kinderen zich te laten uitleven en als hoogtepunt van de les te dienen.
**Kanttekeningen:**
* **Omloop:** Eén activiteit met veel varianten en een spel.
* **Golven:** Vereist voldoende tijd voor alle activiteiten en varianten.
* **Klassikale les:** Door tijdsgebrek kunnen onderdelen van de kern wegvallen.
* **Nieuwe vaardigheden aanleren:** De kern bestaat uit een instruerend deel (instructie en eerste ervaring) en een oefendeel (inoefenen en herhalen). Het lestempo ligt hier hoog.
**Veelzijdig bewegen:** Naast de centrale motorische vaardigheid, moeten leerlingen ook andere vaardigheden kunnen oefenen binnen de kern. Dit kan door variatie in de oefenomloop of het integreren van diverse bewegingsvormen.
#### 1.3.3 Slot (10 minuten)
Het slot dient om het lichaam te laten herstellen na inspanning en de overgang naar de volgende activiteit voor te bereiden. Mogelijke oefenvormen:
* Leergesprekken (bespreking, doelbereiking controleren)
* Lichaamsoefeningen rond spanning en ontspanning
* Ademhalingsoefeningen
* Lenigheidsoefeningen
* Andere rustgevende activiteiten (bv. zintuigspelen, massage)
### 1.4 Algemene principes voor activiteitenselectie
* **Actief:** De activiteit moet de leerlingen veel bewegingskansen bieden met minimale stilstand.
* **Werkvorm:** De activiteit moet toepasbaar zijn binnen de gekozen werkvorm.
* **Gevarieerd:** Variatie kan worden aangebracht door:
* **Verschillende bewegingsvormen:** Koppelen van bijvoorbeeld lopen aan springen.
* **Materialen:** Gebruik van diverse materialen (ballen, pittenzakjes) en variaties in grootte.
* **Per 2 oefeningen uitvoeren:** Samenwerken in tweetallen.
* **Nevenopdrachten:** Combineren van verschillende taken.
* **Verschillende uitgangshoudingen:** Staand, zittend, etc.
Het **bewegingskader van mevr. Joosen** biedt verdere structuur voor variatie:
* **Lichaam:** Gebruik van lichaamsdelen, assen, lichaamshelften, steunpunten.
* **Ruimte:** Plaats (ter plaatse, verplaatsing), afstand, richtingsveranderingen, hoogte (ruimtelagen), patroon (lijn, kronkel), vorm (groot/klein), tijd (duur, tempo, ritme, maat).
* **Kracht:** Spanning (gespannen/ontspannen), gewicht, energie.
> **Tip:** Probeer elke oefening zelf uit om moeilijkheden beter aan te voelen en vermijd verkeerde oefeningen.
### 1.5 Organisatie van de les
Een geslaagde organisatie kenmerkt zich door:
* **Vlotte lesovergangen:** Geen dode momenten of wachttijden voor leerlingen.
* **Optimale afstemming tussen lesfases:** Het materiaal moet strategisch klaargelegd worden.
#### 1.5.1 Materiaalorganisatie
* **Vooraf klaarleggen:** Materiaal voor de opwarming, kern en slot moet zoveel mogelijk op de juiste plaats liggen.
* **Tijdens de les:** Indien materieel niet vooraf klaargelegd kan worden zonder te storen, leg het aan de zijkant klaar. Materiaal voor de kern kan klaargelegd worden terwijl leerlingen de opwarming uitvoeren.
* **Leerlingen helpen:** Leerlingen kunnen ingezet worden bij het opruimen en klaarleggen van materiaal. Duidelijke instructies (Wie, Wat, Wanneer, Waar) zijn hierbij cruciaal.
* **Voldoende materiaal:** Zorg voor genoeg materiaal zodat iedereen tegelijk kan oefenen.
* **Consistentie:** Gebruik zoveel mogelijk hetzelfde materiaal en verander de opstelling niet te snel.
* **Veiligheid:** Laat geen materiaal rondslingeren. Berg klein materiaal op in dozen, segmenten of langs de kant. Plaats zware toestellen dicht bij de berging.
#### 1.5.2 Leerlingenorganisatie
* **Opstelling:** Minimaliseer het wijzigen van leerlingopstellingen tussen oefeningen. Werk met dezelfde of licht gewijzigde opstellingen.
* **Positie van leerlingen:** Definieer duidelijk waar leerlingen zich bevinden tijdens uitleg, uitvoering en overgangen tussen activiteiten.
* **Groepsindeling:** Maak gebruik van actieve en bewegende methoden voor groepsindeling:
* Willekeurige groepjes
* Gemeenschappelijke kenmerken (kleur T-shirt, dierenkaartjes – vooraf verspreid)
* Lengtegroepen
* Jongens- en meisjesgroepen (bij contactspelen)
* Vriendengroepen
* Niveaugroepen (homogeen/heterogeen): Homogene groepen maken differentiatie mogelijk. Heterogene groepen bevorderen samenwerking en leren.
> **Tip:** Laat leerlingen tussen activiteiten op de grond of bank zitten om aandacht te behouden. Neem de rituelen van de mentor over.
#### 1.5.3 Ruimtebenutting
* **Volledige ruimte gebruiken:** Maak optimaal gebruik van de beschikbare ruimte.
* **Grote ruimte:** Definieer duidelijk één terrein voor controle en contact met leerlingen. Werk zoveel mogelijk in de lengte.
* **Kleine ruimte:** Werk in de breedte voor meer gelijktijdige beweging. Compenseren met herhalingen van kortere afstanden. Gebruik lijnen om terugkeerpaden aan te geven en de afgelegde weg te maximaliseren.
* **Veld afbakenen:** Gebruik kegels of andere markeringen om grenzen aan te geven.
* **Duidelijke plaatsaanduidingen:** Gebruik markeringen voor start-, wacht- en eindpunten.
#### 1.5.4 Bewegingstijd en veiligheid
* **Voldoende beweging:** Zorg voor voldoende herhalingen en duur van oefeningen. Werk symmetrisch. Leerlingen die getikt zijn, krijgen een actieve oefening.
* **Veiligheid:**
* Voorzie matten waar nodig.
* Controleer de veilige opstelling van toestellen (bv. banken fixeren).
* Voorzie uitloopstroken om botsingen te voorkomen.
* **Organisatie aanpassen:** Maak de organisatie niet te ingewikkeld. Pas aan indien nodig: meer materiaal, minder leerlingen per groep, groter terrein, opdrachten voor wachtende leerlingen.
* **Vermijd uitschakeling en lange wachtlijsten.**
* **Snelle omkleedtijd:** Stimuleer efficiënt omkleden.
#### 1.5.5 Materiaal opbergen en plaatsen
* **Duidelijke instructies:** Geef concrete aanwijzingen over wie, welk materiaal, hoeveel, waar en wanneer. Definieer ook de vervolgactie.
* **Ergonomie:** Docenten moeten op hun rug letten bij het hanteren van materiaal (rechte rug, niet bukken/draaien).
* **Voorbeeldgedrag:** Docenten moeten het goede voorbeeld geven in houding en materiaalhantering.
### 1.6 Instructievormen
Duidelijke instructies zijn cruciaal voor het begrijpen van de verwachtingen.
* **Combinatie verbaal en non-verbaal:** Demonstratie gecombineerd met verbale uitleg is het meest effectief ("Doe wat je zegt").
* **Stappenplan voor instructie:**
1. **Uitgangsopstelling (startpunt):** Leerlingen opstellen in de beginpositie.
2. **Startsignaal:** Aankondigen van het signaal (bv. fluit).
3. **Uitleg oefening:** Chronologische uitleg van de oefening, techniek, duur/aantal herhalingen en organisatorische aspecten.
4. **Eindpunt:** Instructies voor de overgang naar de volgende oefening.
5. **Foutenanalyse:** Voorzien van mogelijke fouten en correcties.
6. **Onmiddellijk aan het werk:** Leerlingen direct laten starten na de uitleg.
* **Demonstratie:** Zorg dat de instructie ook gedemonstreerd wordt.
* **Lichamelijke oefening is een doe-les:** Beperk praattijd.
#### 1.6.1 Speluitleg
Volg een gestructureerd stappenplan:
1. **Naam van het spel:** Benoem het spel duidelijk.
2. **Taak en plaatsing:** Wijs rollen toe en plaats leerlingen direct in het spel met betekenisvolle locaties.
3. **Spelbedoeling:** Leg de doelstelling van het spel kort en bondig uit, met demonstratie. Gebruik eventueel verhalen of poppen voor jongere kinderen.
4. **Regels:** Leg de spelregels helder uit, inclusief straffen of opdrachten voor getikte spelers.
5. **Startsignaal:** Begin direct na de uitleg zonder herhaling. Ga niet in op vragen. Geef een duidelijk startsignaal. Speel zelf een hoofdrol, laat daarna een leerling deze overnemen.
6. **Spelafsluiting:** Kondig het einde tijdig aan (bv. "laatste keer"). Kondig het einde kordaat aan, ook bij grote betrokkenheid. Vermeld de uitslag, eventueel visueel gemaakt (bv. met potjes).
#### 1.6.2 Instructies voor materiaalbeheer
Beschrijf concreet: Wie, welk materiaal, hoeveel, waar, wanneer en wat daarna.
#### 1.6.3 Aandachtspunten bij instructies
* **Kort en bondig:** Heldere, duidelijke en enthousiaste communicatie.
* **Akoestiek:** Spreek luid genoeg in rumoerige omgevingen.
* **Verhaallijn:** Behoud een consistente context (bv. blokjes als keien).
* **Zichtbaarheid demonstratie:** Zorg dat de demonstratie voor iedereen te zien is.
* **Specifieke omschrijvingen:** Leg uit wat "juist" en "daar" betekent.
### 1.7 Begeleiding
Enthousiaste begeleiding stimuleert leerlingen.
* **Stimuleren:**
* Zelf meespelen.
* Aanmoedigen en volhouden.
* Positieve feedback geven.
* Leerlingen uitdagen.
* **Arbitreren:**
* Controleren of afspraken worden nageleefd.
* Punten tellen en visualiseren.
* Winnaars aanduiden.
* Rollen wisselen.
* Aanwijzingen geven om beter te spelen.
* **Observeren tijdens spel:**
* Kwaliteit van bewegingsuitvoering.
* Betrokkenheid van leerlingen.
* Gebruik van ruimte en materialen.
### 1.8 Reflectie
Reflecteer tijdens en na de les om het verloop te evalueren en bij te sturen voor toekomstige lessen. De rubrics voor proeflessen bieden handvatten voor deze reflectie.
---
# Organisatie van een les lichamelijke opvoeding
Een effectieve organisatie van een les lichamelijke opvoeding is cruciaal voor het maximaliseren van de bewegingstijd en het waarborgen van een vlotte lesovergang, waarbij aandacht wordt besteed aan materiaalbeheer, groepsindelingen, ruimtegebruik en veiligheid.
### 2.1 Selectie van activiteiten
Activiteiten worden als goed gekozen beschouwd indien ze:
* **Aansluiten bij het lesonderwerp:** De gekozen activiteiten moeten in lijn zijn met het centrale thema van de les, wat meestal een fundamentele motorische vaardigheid is. Afhankelijk van de keuze van de leerkracht kunnen ook andere ontwikkelingsgebieden, zoals fysieke, dynamisch-affectieve of cognitieve ontwikkeling, aan bod komen.
* **Aansluiten bij de doelen:** Elke oefening of spel moet bijdragen aan de vooropgestelde leerdoelen van de les. De 'bedoeling' achter elke activiteit dient duidelijk te zijn.
* **Aansluiten bij de lesfases:** Een les lichamelijke opvoeding kent typisch drie fasen: een opwarming, een kern en een slot. Een korte inleiding of sfeerschepping kan voorafgaan aan de opwarming, maar deze mag maximaal drie minuten duren.
#### 2.1.1 De opwarming (10 minuten, 2 activiteiten)
De opwarming heeft vier hoofddoelen:
* Het ontladen van overtollige energie en het tegemoetkomen aan de spontane bewegingsdrang.
* Het creëren van de juiste lesstemming binnen een korte periode.
* Het stimuleren van hart, bloedsomloop en ademhaling.
* Blessurepreventie door middel van plezierige bewegingsvormen die weinig uitleg en organisatie vergen en waarbij alle leerlingen tegelijk kunnen deelnemen.
Tijdens de opwarming wordt gestreefd naar **totaalbewegingen** waarbij het hele lichaam actief is, in plaats van deelbewegingen. Het beperken van spelletjes in de opwarming wordt aangeraden, aangezien dit vaak leidt tot tijdverlies met uitleg.
Een opwarming bestaat uit twee activiteiten:
1. **Activerende oefening:** Start met verplaatsingsvormen zoals lopen, huppelen, hinken of springen.
2. **Fysieke ontwikkeling (KLUS):** Deze activiteit richt zich op Kracht, Lenigheid, Uithouding en Snelheid.
#### 2.1.2 De kern (30 minuten, 3 activiteiten en een eindspel)
In de kern worden drie verschillende activiteiten met elk één variant uitgevoerd, gevolgd door een eindspel. Elke oefening moet leiden tot voldoende beweging. De activiteiten worden opgebouwd van gemakkelijk naar moeilijk. Het eindspel dient als hoogtepunt van de les om de leerlingen zich te laten uitleven.
* **Kanttekening 1 (Omloop):** Bij een 'omloop' wordt slechts één activiteit met veel varianten en een spel in de kern uitgewerkt.
* **Kanttekening 2 (Golven):** Bij de werkvorm 'golven' wordt ervan uitgegaan dat er voldoende tijd is voor drie activiteiten met varianten en een spel.
Bij klassikale lessen kan tijdsgebrek ertoe leiden dat niet alle onderdelen van de kern uitgevoerd kunnen worden. In dat geval kan een variant worden weggelaten.
Wanneer een nieuwe vaardigheid wordt aangeleerd (bv. steunspringen), bestaat de kern uit twee delen:
1. **Instructief deel:** Leerlingen ontvangen instructies en doen eerste ervaringen op met de nieuwe vaardigheid. De leerkracht begeleidt efficiënt zodat alle leerlingen durven proberen.
2. **Oefendeel:** De focus ligt op het inoefenen en herhalen van de vaardigheid, met een hoog lestempo.
Na het opstellen van de kern moet geëvalueerd worden of de leerlingen **veelzijdig bewegen**. Dit betekent dat naast de centrale motorische vaardigheid, ook andere vaardigheden geoefend worden (bv. bij springen, ook een koprol of balgooien integreren). Dit geldt zowel voor omloopvormen als voor klassikale lessen.
#### 2.1.3 Het slot (10 minuten)
Het slot is gericht op het tot rust brengen van het lichaam na inspanning en het voorbereiden op de volgende activiteit. Keuzemogelijkheden zijn:
* Leergesprek (bespreking spel/oefening, doelen controleren).
* Lichaamsoefeningen rond spanning en ontspanning.
* Ademhalingsoefeningen.
* Lenigheidsoefeningen.
* Andere activiteiten zoals zintuigspelen of massage.
#### 2.1.4 Werkvorm
De toepasbaarheid van de activiteit binnen de gekozen werkvorm dient overwogen te worden.
#### 2.1.5 Gevariëerde oefeningen
Variatie kan worden aangebracht door:
* **Verschillende bewegingsvormen** aan het lesonderwerp te koppelen (bv. lopen voorafgaand aan springen).
* **Verschillende materialen** te gebruiken (bv. bal, pittenzak).
* **Verschillende groottes van materialen** te hanteren (bv. tennisbal, pingpongbal).
* **Oefeningen per twee** uit te voeren.
* **Nevenopdrachten** toe te voegen (bv. terwijl de ballon hoog gehouden wordt, de grond aanraken).
* **Verschillende uitgangshoudingen** te gebruiken (bv. staand, zittend).
Het **bewegingskader van Joosen** biedt verdere aanknopingspunten voor variatie:
* **Lichaam:** Gebruik van verschillende lichaamsdelen, lichaamsassen (links/rechts, voor/achter, boven/onder), één of meerdere steunpunten.
* **Ruimte:** Plaats (ter plaatse, verplaatsing), afstand (ver, dichtbij), richtingsveranderingen (vooruit, achteruit, zijwaarts, schuin), hoogte/ruimtelagen (hoog, midden, laag), patroon (recht, kronkel), vorm (groot/klein, smal/breed, rond/hoekig, symmetrisch/asymmetrisch).
* **Tijd:** Duur (kort/lang), tempo (snel/traag, versnellend/vertragend, met/zonder stopmomenten, regelmatig/onregelmatig), ritme, maat.
* **Kracht:** Spanning (gespannen/ontspannen, hard/zacht, stijf/soepel), opbouwen/loslaten van spanning, gewicht (zwaar/licht), energie (krachtig/krachteloos).
> **Tip:** Probeer elke oefening zelf uit om potentiële moeilijkheden te identificeren en vermijd verkeerde oefeningen (bv. verkeerde buikspieroefeningen).
### 2.2 Organisatie
Een geslaagde organisatie kenmerkt zich door:
* **Vlotte lesovergangen:** Geen 'dode momenten' of wachttijden voor leerlingen.
* **Optimale op elkaar afgestemde fasen:** Materiaal ligt klaar, zo mogelijk op de juiste plaats. Indien materiaal stoort, wordt het aan de zijkant geplaatst en klaar gelegd tijdens de vorige activiteit. Leerlingen kunnen ook helpen bij het klaarleggen.
* **Voldoende materialen:** Zodat iedereen tegelijkertijd kan oefenen.
* **Uniformiteit in materiaalgebruik:** Gebruik zoveel mogelijk hetzelfde materiaal en verander de opstelling niet te snel.
* **Ordelijk materiaalbeheer:** Geen rondslingerend materiaal. Klein materiaal in dozen, zware toestellen dicht bij de opbergplaats.
#### 2.2.1 Leerlingenopstelling
Oefeningen worden zo op elkaar laten volgen dat de opstelling van de leerlingen niet onnodig gewijzigd hoeft te worden. Diverse posities (zitten op de bank, kriskras lopen, etc.) worden strategisch ingezet voor uitleg en uitvoering.
#### 2.2.2 Groepsindeling
Groepsindelingen gebeuren bij voorkeur op een actieve, bewegende manier:
* **Willekeurige groepjes:** Nummers toewijzen, maar rekening houden met het risico op ongelijkheid.
* **Gemeenschappelijke kenmerken:** Op kleur T-shirt, dierkaartjes (vooraf verspreid in de zaal).
* **Lengtegroepen.**
* **Jongens en meisjes groepen:** Bij fysiek contact.
* **Vriendengroepen:** Voor meer motivatie.
* **Niveaugroepen:** Homogene groepen (goede/zwakke bewegers apart) of heterogene groepen (alle niveaus door elkaar). Heterogene groepen bevorderen samenwerking en oefenmogelijkheden.
> **Tip:** Laat leerlingen tussen activiteiten op de grond of op de bank zitten om oplettendheid te behouden. Neem rituelen van de mentor over.
#### 2.2.3 Ruimtegebruik
De volledige beschikbare ruimte wordt benut.
* **Grote ruimte:** Eén terrein duidelijk afbakenen, werken in de lengte.
* **Kleine ruimte:** Werken in de breedte van het veld, met voldoende herhalingen om de kortere afstand te compenseren. Lijnen voor vertrek en terugkeer benutten om de afgelegde weg te maximaliseren.
* **Veld afbakenen:** Duidelijke plaatsaanduidingen (kegels, hoepels, linten).
#### 2.2.4 Voldoende bewegingstijd
* Voldoende beweging uitlokken (actief, niet passief).
* Oefeningen meerdere keren laten uitvoeren en voldoende lang laten duren.
* Leerlingen die getikt zijn, krijgen een actieve oefening in plaats van aan de kant te zitten.
#### 2.2.5 Veiligheid
* Matten voorzien waar nodig.
* Toestellen veilig opstellen (bv. kleppen van banken correct fixeren).
* Uitloopstroken voorzien om botsingen met muren te vermijden.
#### 2.2.6 Optimale uitvoering
De organisatie moet de oefening optimaal laten verlopen, zonder beperkingen door ruimtegebrek of onhandige plaatsing van materiaal.
#### 2.2.7 Eenvoudige organisatie
De organisatie mag niet te ingewikkeld zijn. Aanpassingen zoals meer materiaal, kleinere groepen, groter terrein of extra opdrachten voor wachtende leerlingen kunnen nodig zijn.
#### 2.2.8 Opstelling leerlingen en leerkracht
Zowel de opstelling van leerlingen als de leerkracht, alsook het plaatsen en bergen van materiaal, moet correct gebeuren.
> **Tip:** Bij het hanteren van materiaal de rug recht houden, niet bukken of gedraaid opnemen/neerzetten. Elkaar helpen en niet boven krachten tillen. Als leerkracht geef je het goede voorbeeld voor goede houdingsgewoonten.
### 2.3 Instructievormen
Duidelijkheid naar leerlingen toe is essentieel. Een combinatie van **verbale instructie en demonstratie** is het meest effectief ("Doe wat je zegt").
* **Startpunt:** Leerlingen eerst in de uitgangspositie zetten.
* **Startsignaal:** Duidelijk aangeven wanneer de activiteit begint.
* **Uitleg:** Chronologisch, met technische details, duur/herhalingen en organisatorische aspecten.
* **Eindpunt:** Uitleg over de volgende oefening of opstelling.
* **Foutenanalyse:** Noteren.
* **Actie:** Leerlingen direct aan het werk zetten, vragen na de activiteit beantwoorden.
#### 2.3.1 Speluitleg
Een spel wordt volgens een stappenplan uitgelegd:
1. **Naam van het spel.**
2. **Taak en plaatsing:** Leerlingen direct in het spel plaatsen en hun plaats een duidelijke betekenis geven.
3. **Spelbedoeling:** Kort en bondig uitleggen, met demonstratie. Gebruik van verhalen of poppen voor jongere kinderen.
4. **Regels:** Uitleggen (bv. strafopdrachten voor getikte spelers).
5. **Startsignaal:** Spel direct starten zonder herhaling, niet ingaan op vragen. De leerkracht kan de hoofdrol spelen en later laten overnemen.
* **Spelafsluiting:** Einde duidelijk aankondigen, kordaat stoppen en uitslag vermelden (visueel).
#### 2.3.2 Instructies voor materiaalbeheer
Bij het verplaatsen of opstellen van materiaal moeten duidelijke instructies gegeven worden over **wie, welk materiaal, hoeveel, waar en wanneer** het klaargelegd moet worden, en wat de persoon daarna moet doen.
> **Tip:** Instructies kort, bondig, luid, duidelijk, expressief en enthousiast geven. Een demonstratie moet voor iedereen zichtbaar zijn. Omschrijf duidelijk wat je bedoelt en waar leerlingen moeten gaan staan.
### 2.4 Begeleiding
Enthousiaste begeleiding stimuleert leerlingen door:
* **Zelf mee te spelen.**
* **Aan te moedigen en vol te houden.**
* **Positieve feedback te geven.**
* **Leerlingen uit te dagen** met vergelijkingen.
Tijdens het arbitreren van een spel:
* Afspraken controleren.
* Punten tellen en visualiseren.
* Winnaars aanduiden.
* Rollen laten wisselen.
* Aanwijzingen geven om beter te spelen.
Observatie tijdens het spelen richt zich op:
* Kwaliteit van de bewegingsuitvoering.
* Betrokkenheid van de leerlingen.
* Organisatie (gebruik ruimte, materialen).
### 2.5 Reflectie
Reflectie tijdens en na de les is essentieel om het verloop te evalueren en bij te sturen waar nodig. De gebruikte rubric voor proeflessen kan hierbij helpen.
---
# Instructie- en begeleidingstechnieken in lichamelijke opvoeding
Dit onderwerp behandelt effectieve communicatiestrategieën, zoals verbale en non-verbale instructies en speluitleg, evenals technieken voor begeleiding en reflectie tijdens en na de les.
### 3.1 Instructievormen
Effectieve instructie is cruciaal om leerlingen duidelijk te maken wat er van hen verwacht wordt. Een combinatie van verbale instructie en demonstratie (non-verbaal) wordt als het meest effectief beschouwd. De kernprincipes zijn duidelijkheid, directheid en praktisch toepasbaarheid.
#### 3.1.1 Verbale instructie
* **Duidelijkheid en bondigheid:** Lessen zijn 'doe-lessen', geen 'praatlessen'. Instructies moeten kort en krachtig zijn.
* **Luid, duidelijk en expressief:** Vanwege mogelijke slechte akoestiek in sportzalen is het belangrijk om luid, duidelijk en met enthousiasme te spreken.
* **Chronologische volgorde:** Leg de oefening uit in de volgorde waarin deze moet worden uitgevoerd.
* **Specificatie van duur en herhalingen:** Geef aan hoe lang of hoe vaak een oefening moet worden uitgevoerd.
* **Organisatorische aspecten:** Vermeld ook praktische zaken zoals hoe het materiaal klaargelegd moet worden of waar leerlingen moeten gaan zitten.
* **Verhalende lijn:** Gebruik metaforen of verhalen om concepten te verduidelijken (bv. blokjes als keien in een rivier).
* **Demonstratie:** De verbale instructie moet altijd vergezeld gaan van een demonstratie die voor alle leerlingen zichtbaar is.
* **Start- en eindpunt:** Definieer duidelijk het startpunt (uitgangspositie) en het eindpunt (hoe leerlingen zich voorbereiden op de volgende oefening).
* **Foutenanalyse:** Noteer de verwachte veelvoorkomende fouten om hier later op te kunnen bijsturen.
* **Onmiddellijk aan de slag:** Na de instructie en demonstratie moeten leerlingen direct beginnen met de activiteit, zonder ruimte voor extra vragen. Bijsturing gebeurt tijdens de uitvoering.
> **Tip:** Zorg ervoor dat de demonstratie overeenkomt met de verbale instructie. Wat je zegt, moet je ook doen.
#### 3.1.2 Non-verbale instructie (demonstratie)
Demonstratie is een essentieel onderdeel van de instructie. Het moet:
* **Duidelijk zichtbaar zijn:** Alle leerlingen moeten de demonstratie kunnen zien.
* **De uitgelegde beweging tonen:** Visueel ondersteunen wat verbaal is uitgelegd.
* **Nauwkeurig zijn:** De correcte uitvoering van de beweging tonen.
> **Voorbeeld:** Bij het uitleggen van een sprong, demonstreer je niet alleen de sprong zelf, maar ook de aanloop, de afzet, de landing en de houding.
### 3.2 Speluitleg
Een gestructureerde aanpak voor het uitleggen van spelletjes is essentieel om verwarring te voorkomen en de lestijd optimaal te benutten.
#### 3.2.1 Stappenplan voor speluitleg
1. **Naam van het spel:** Benoem het spel duidelijk.
2. **Taak en plaatsing:** Wijs de rol van specifieke leerlingen aan (bv. de tikker) en plaats de leerlingen direct in de beginsituatie van het spel. Geef betekenis aan de verschillende locaties in het speelveld.
3. **Spelbedoeling:** Leg kort en bondig uit wat het doel van het spel is. Gebruik eventueel verhalen of figuren om jongere kinderen te motiveren.
4. **Regels:** Leg de specifieke spelregels uit, inclusief eventuele opdrachten voor afgetikte leerlingen en voorwaarden om weer mee te doen.
5. **Startsignaal:** Geef na de uitleg direct het startsignaal (vaak een fluitje) om te beginnen. Herhaal het spel niet, ga niet in op vragen.
> **Tip:** Een visuele weergave van de score (bv. met potjes of kegels) helpt bij het bijhouden van de uitslag en maakt het spel spannender.
#### 3.2.2 Spelafsluiting
* **Aankondiging:** Kondig het einde van het spel tijdig aan (bv. "laatste keer", "nog 1 minuut").
* **Kordaat stoppen:** Stop het spel met een duidelijk signaal, zelfs als de betrokkenheid nog groot is.
* **Resultaat:** Vermeld en visualiseer het eindresultaat.
### 3.3 Instructies rond materiaal
Vlotte organisatie van materiaal is cruciaal voor een efficiënt lesverloop.
#### 3.3.1 Voorbereiden en opruimen van materiaal
* **Wie, wat, hoeveel, waar, wanneer:** Specificeer duidelijk wie welk materiaal, hoeveel, waar en wanneer moet klaarzetten of opruimen.
* **Volgende actie:** Geef aan wat de leerlingen moeten doen nadat ze hun taak hebben volbracht (bv. terug op de bank gaan zitten).
* **Materiaal klaarzetten tijdens activiteit:** Leg, indien mogelijk, materiaal voor de volgende activiteit klaar terwijl de leerlingen de huidige activiteit uitvoeren.
* **Oplossing voor tijdsgebrek:** Als materiaal niet op voorhand klaargelegd kan worden, laat leerlingen na de activiteit op de bank zitten terwijl jij het materiaal plaatst, of laat de leerlingen zelf helpen met klaarleggen of opruimen.
* **Veiligheid:** Zorg ervoor dat materiaal ordelijk wordt opgeborgen (bv. klein materiaal in dozen, ballen achter banken). Zware toestellen dicht bij de bergruimte plaatsen.
* **Rugbesparing:** Gebruik een correcte tiltechniek (rug recht houden, niet bukken en draaien).
> **Voorbeeld:** "Iedereen aan de eerste kegel neemt één bal uit de zak die aan de deur ligt en legt deze zo snel mogelijk op de witte lijn. Als je dat gedaan hebt, ga je terug op de bank zitten."
### 3.4 Begeleiding
Begeleiding tijdens de les is gericht op het stimuleren van leerlingen en het waarborgen van een goed verloop.
#### 3.4.1 Actieve begeleiding
* **Enthousiasme:** Wees enthousiast en stimuleer leerlingen.
* **Meespelen:** Speel zelf mee met de leerlingen om hen te motiveren.
* **Aanmoedigen:** Moedig leerlingen aan om vol te houden.
* **Positieve feedback:** Geef complimenten ("goed zo").
* **Uitdagen:** Daag leerlingen uit om hun grenzen te verleggen ("Jantje kan heel ver springen, kan de rest dat ook?").
* **Arbitreren:** Controleer of afspraken worden nageleefd, tel en visualiseer punten, geef aanwijzingen om beter te spelen.
#### 3.4.2 Observatie tijdens activiteit
Observeer tijdens de activiteit de volgende aspecten:
* **Kwaliteit van bewegingsuitvoering:** Hoe voeren leerlingen de bewegingen uit?
* **Betrokkenheid van leerlingen:** Hoe gemotiveerd zijn ze?
* **Organisatie:** Wordt de ruimte en het materiaal efficiënt gebruikt?
### 3.5 Reflectie
Reflectie is een continu proces dat plaatsvindt tijdens en na de les, met als doel de lesvoorbereiding en -uitvoering te verbeteren.
* **Tijdens de les:** Stuur bij waar nodig op basis van observaties.
* **Na de les:** Evalueer het verloop en identificeer verbeterpunten voor een volgende keer.
* **Gebruik van rubrics:** De gebruikte rubrics tijdens proeflessen kunnen een leidraad bieden voor reflectiepunten.
> **Tip:** Neem de rituelen van je mentor over, aangezien deze vaak gebaseerd zijn op bewezen effectiviteit.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Lesvoorbereidingsformulier | Een document waarin een leerkracht de geplande activiteiten, doelen, werkvormen en organisatorische aspecten voor een les lichamelijke opvoeding gedetailleerd uitschrijft. |
| Motorische vaardigheden | De fundamentele bewegingspatronen en bekwaamheden die nodig zijn voor efficiënte fysieke activiteit, zoals lopen, springen, gooien en vangen. |
| Werkvorm | De specifieke methode of aanpak die een leerkracht gebruikt om leerstof aan te bieden en leerlingen te laten participeren, zoals een klassikale les, omloop of golvende werkvorm. |
| Beginsituatie van de leerlingen | De algemene toestand van de leerlingen met betrekking tot hun voorkennis, vaardigheden, fysieke conditie en motivatie op het moment dat een nieuwe les of activiteit begint. |
| Lesfasen | De opeenvolgende onderdelen van een les, doorgaans bestaande uit een opwarming, een kern en een slot, die elk een specifieke functie hebben binnen het leerproces. |
| Opwarming | Het beginonderdeel van een les lichamelijke opvoeding, bedoeld om het lichaam voor te bereiden op inspanning door energie te ontladen, in de les sfeer te komen en de hartslag en ademhaling te stimuleren. |
| Kern | Het centrale gedeelte van een les lichamelijke opvoeding waarin de hoofddoelen worden nagestreefd en de belangrijkste leerinhouden worden aangeboden, meestal bestaande uit diverse activiteiten en een spel. |
| Slot | Het afsluitende deel van een les lichamelijke opvoeding, gericht op het tot rust brengen van het lichaam en het voorbereiden op de overgang naar de volgende activiteit, vaak met behulp van ontspanningsoefeningen of een nabespreking. |
| Sfeerschepping | Activiteiten aan het begin van een les die gericht zijn op het creëren van een positieve en motiverende ambiance, zodat leerlingen zich welkom en betrokken voelen bij de les. |
| Totaalbewegingen | Bewegingen waarbij het gehele lichaam actief betrokken is, in tegenstelling tot deelbewegingen die zich beperken tot specifieke lichaamsdelen. |
| Varianten | Verschillende manieren om een activiteit of spel aan te passen, bijvoorbeeld door het gebruik van ander materiaal, het wijzigen van de opdracht of het aanpassen van de moeilijkheidsgraad. |
| Foutencorrectie | Het identificeren en corrigeren van onjuiste bewegingsuitvoeringen door leerlingen, om blessures te voorkomen en de effectiviteit van de beweging te verbeteren. |
| Instructie | De verbale of non-verbale uitleg die een leerkracht geeft om leerlingen te informeren over een activiteit, de techniek, de regels of de organisatie. |
| Demonstratie | Een visuele voorstelling van een beweging, oefening of spel door de leerkracht of een leerling, vaak ter ondersteuning van de verbale instructie. |
| Groepsindeling | De manier waarop leerlingen worden verdeeld in kleinere groepen voor activiteiten, waarbij rekening gehouden kan worden met verschillende criteria zoals niveau, geslacht of gemeenschappelijke kenmerken. |
| Organisatie | De manier waarop een les is ingericht wat betreft materiaal, ruimte, tijd en leerlingen, met als doel een vlotte, veilige en efficiënte lesuitvoering te garanderen. |
| Reflectie | Het nadenken over het verloop van een les, het identificeren van sterke en zwakke punten, en het plannen van aanpassingen voor toekomstige lessen om de kwaliteit van het bewegingsonderwijs te verbeteren. |