Cover
Start nu gratis Pedagogisch-didactische basis - pedagogiek - cursustekst.docx
Summary
# Kernconcepten van kleuteronderwijs en de rol van de leerkracht
Dit studieonderdeel behandelt de kernconcepten van het kleuteronderwijs, de essentiële kwaliteiten van een kleuteronderwijzer en de specifieke "X-factor" die hogeschool PXL nastreeft bij haar afgestudeerden.
## 1. Kernconcepten van kleuteronderwijs en de rol van de leerkracht
### 1.1 Een dag in het kleuteronderwijs
Een typische dag in het kleuteronderwijs is dynamisch, onvoorspelbaar en uitdagend. Hoewel er geen vastomlijnd dagprogramma bestaat, zijn er wel vaste elementen die in de meeste kleuterklassen terugkomen.
* **Onthaalmoment:** De dag begint rustig met een welkomstmoment, vaak gevolgd door het overlopen van de kalender en het weer.
* **Wisselende momenten:** Afwisseling tussen gezamenlijke activiteiten, vrij spel in de hoeken en activiteiten in kleine groepen kenmerkt de dag.
* **Zorgmomenten:** Ook essentiële zorgmomenten zoals toilet- en eetmomenten zijn pedagogisch waardevol en bieden leerkansen.
Elk van deze momenten biedt talrijke mogelijkheden voor leren en ontwikkeling bij jonge kinderen.
### 1.2 Het belang van kwaliteitsvol kleuteronderwijs
Kwaliteitsvol kleuteronderwijs heeft een significante positieve invloed op de cognitieve, sociale, emotionele en talige ontwikkeling van jonge kinderen. De effecten hiervan zijn langdurig zichtbaar in latere schoolloopbanen: kinderen die kleuteronderwijs van hoge kwaliteit ontvangen, blijven minder vaak zitten, worden minder snel doorverwezen naar buitengewoon onderwijs en behalen vaker een secundair diploma. Vooral voor kinderen in kansarme milieus kan kwaliteitsvol kleuteronderwijs een cruciale rol spelen in het reduceren van de negatieve gevolgen van armoede en het verkleinen van de prestatietkloof.
Onderwijs van lage kwaliteit kan echter negatieve effecten hebben. De leerkracht is hierin een bepalende factor, aangezien deze het spel van jonge kinderen kan verrijken en leerkansen optimaal kan benutten.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Structurele kwaliteit:** Dit omvat logistieke aspecten zoals de beschikbare ruimte, de leerling-leraar ratio en het opleidingsniveau van de begeleiders.
* **Proceskwaliteit:** Dit betreft de dagelijkse ervaringen van kinderen in de klascontext, inclusief de fysieke omgeving, de begeleiding en de interacties met leerkrachten en medeleerlingen. Deze elementen voorspellen het welbevinden en de optimale ontwikkeling van leerlingen.
Investeren in vroeg-kinderlijke opvang en onderwijs is ook economisch zeer rendabel, met het grootste rendement per geïnvesteerde euro bij de jongste kinderen.
### 1.3 De basiscompetenties van een kleuteronderwijzer
De basiscompetenties voor leraren definiëren de eisen die het onderwijs en de maatschappij stellen aan pas afgestudeerde leraren. Ze dienen als referentie voor curriculumontwikkeling en als toetsingskader voor studenten. De overheid bepaalt deze minimale kwaliteitscriteria voor transparantie en waardering van het lerarenberoep.
'Leraar zijn' wordt beschouwd als een proces van levenslang leren, waarbij van pas afgestudeerde leraren niet hetzelfde niveau wordt verwacht als van ervaren collega's. De basiscompetenties zijn opgebouwd rond tien functionele gehelen en een set van acht attitudes die gelden voor alle gehelen.
* **Functionele gehelen:** Deze beschrijven de verschillende rollen en taken van een leraar. De tekst noemt tien functionele gehelen, waaronder: de leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen, als opvoeder, als inhoudelijk expert, als organisator, als innovator/onderzoeker, als partner van ouders/verzorgers, als lid van een onderwijsteam, als partner van externen, als lid van de onderwijsgemeenschap, en als cultuurparticipant.
* **Attitudes:** Dit zijn noodzakelijke karaktertrekken van een leraar, zoals beslissingsvermogen, relationele gerichtheid, kritische ingesteldheid, leergierigheid, organisatievermogen, zin voor samenwerking, verantwoordelijkheidszin en flexibiliteit.
### 1.4 De "X-factor" van de junior-collega kleuteronderwijs (PXL)
De "X-factor" van Hogeschool PXL omvat vier kernelementen die de visie op een excellente kleuteronderwijzer vormgeven:
1. **Empassie:** De leerkracht werkt met enthousiasme, creëert groeikansen, heeft oog voor welbevinden en kan omgaan met socio-culturele ongelijkheid en kansarmoede. Hij of zij inspireert door verwondering, toont inlevingsvermogen, kent de kinderen, daagt hen uit, respecteert hen en helpt hen.
2. **Ondernemend en innovatief:** De leerkracht is creatief, flexibel, neemt initiatief, toont doorzettingsvermogen en verantwoordelijkheidszin. Vanuit een onderzoekende houding optimaliseert en innoveert hij of zij de klas- en schoolpraktijk, met oog voor maatschappelijke, technologische en socio-culturele evoluties.
3. **Samenwerken (internationaal):** Lesgeven is een collectieve inspanning. De leerkracht leert van en met elkaar, werkt actief samen met collega's, directies en externe partners. Hij of zij vormt een loyale teamspeler, beseft het belang van netwerken en partnerschappen, en heeft een open en kritische blik op de maatschappij en superdiversiteit. Internationale ervaringen worden aangemoedigd.
4. **Multi- en interdisciplinair:** De leerkracht beschikt over vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogisch-didactische kennis en vaardigheden. Er is ook aandacht voor softskills en taalcompetenties, evenals voor geïntegreerd en vakoverschrijdend werken. Samenwerking met deskundigen uit verschillende disciplines bevordert de ontwikkelingskansen van alle kleuters.
Deze "X-factor" is leidend voor de opleidingsvisie en wordt vertaald in de opleidingsspecifieke leerresultaten (OLR) en de rollen van de kleuterleerkracht.
### 1.5 Opleidingsspecifieke leerresultaten (OLR)
Gebaseerd op de basiscompetenties en de "X-factor" van PXL, zijn er 11 cruciale rollen (OLR) voor een kleuteronderwijzer gedefinieerd. In het eerste jaar ligt de focus voornamelijk op rol 1 (begeleider) en rol 2 (opvoeder), maar alle rollen zijn belangrijk en komen verder in de opleiding aan bod. Deze OLR's zijn gedetailleerd uitgewerkt in bijlage 2 en omvatten de volgende rollen:
* Rol 1: Begeleider
* Rol 2: Opvoeder
* Rol 3: Inhoudelijk expert
* Rol 4: Organisator
* Rol 5: Innovator
* Rol 6: Partner van ouders en verzorgers
* Rol 7: Lid van het schoolteam
* Rol 8: Partner van externen
* Rol 9: Lid van de onderwijsgemeenschap
* Rol 10: Cultuurparticipant
* Rol 11: De ondernemingsgezinde leraar
### 1.6 Het onderwijslandschap in België
Het onderwijs in België is sinds 1970 een bevoegdheid van de gemeenschappen, wat leidt tot verschillen in onderwijsorganisatie tussen de gemeenschappen (bv. lengte van de zomervakantie). Federale bevoegdheden omvatten de leerplicht (5 tot 18 jaar), minimumvoorwaarden voor diploma's en het pensioenstelsel.
* **Leerplicht:** Geldt voor alle kinderen van vijf tot 18 jaar. Sinds schooljaar 2020-2021 is de leerplicht vervroegd naar 5 jaar (met minimum 290 halve dagen in de kleuterschool). Leerplicht is niet gelijk aan schoolplicht; thuisonderwijs is ook mogelijk.
* **Vrijheid van onderwijs:** Bestaat uit de vrijheid van organisatie (pedagogische vrijheid) en de vrije keuze van onderwijs door ouders. De vrijheid van organisatie laat toe om zelf onderwijs te organiseren, mits naleving van wettelijke en reglementaire bepalingen voor erkenning en subsidies. Vrije schoolkeuze garandeert dat ouders vrij hun school kunnen kiezen.
* **Onderwijsnetten:** Dit zijn groeperingen van inrichtende machten (de initiatiefnemers achter de onderwijsinrichting). De inrichtende machten kunnen de Vlaamse gemeenschap (gemeenschapsonderwijs), provincies/steden/gemeenten (officieel gesubsidieerd onderwijs), of verenigingen/privépersonen (vrij gesubsidieerd onderwijs) zijn.
* **Onderwijskoepels:** Deze verenigingen binnen een onderwijsnet ondersteunen schoolbesturen en inrichtende machten bij het opstellen van leerplannen, lesroosters en onderhandelingen met de overheid. Elke koepel heeft een pedagogische begeleidingsdienst.
Artikel 24 van de grondwet garandeert het recht op een godsdienstig of levensbeschouwelijk vak (twee uur per week) ten laste van de overheid. In het officieel onderwijs kan dit vervangen worden door interlevensbeschouwelijke dialoog.
### 1.7 Sociaal constructivisme en de zone van naaste ontwikkeling
Het **sociaal constructivisme** is een leidende leertheorie die leren ziet als een actief, sociaal proces van kennisverwerving, waarin interactie centraal staat. Kennis wordt opgebouwd en gedeeld met anderen in rijke leeromgevingen. Lev Vygotsky wordt beschouwd als de grondlegger.
Vijf kenmerken van leren binnen het sociaal constructivisme zijn:
1. **Constructief en cumulatief:** Leerlingen bouwen zelf kennis op door nieuwe informatie te interpreteren en te toetsen aan voorkennis. De leerkracht bouwt voort op wat leerlingen al weten.
2. **Doelgericht en contextgericht:** Leren is gericht op specifieke doelen en vindt plaats binnen een realistische, betekenisvolle context.
3. **Actief en zelfgestuurd:** Leerlingen nemen verantwoordelijkheid voor hun leerproces (zelfregulatie) en zijn actief bezig met de leerstof.
4. **Coöperatief en interactief:** Leren gebeurt in samenwerking en uitwisseling met anderen en de leeromgeving. Interactie leidt tot nieuwe informatie en vaardigheden.
5. **Individueel verschillend:** Het leerproces en resultaat zijn uniek voor elke leerling, waarbij de erkenning en stimulering van deze unieke processen maximale ontwikkelingskansen biedt.
De **zone van naaste ontwikkeling (ZNO)**, ook een concept van Vygotsky, is het verschil tussen wat een kind zelfstandig kan (zone van actuele ontwikkeling) en wat het kan met ondersteuning van een volwassene of meer bekwame leeftijdsgenoot (zone van toekomstige ontwikkeling). Door te werken binnen de ZNO kan de leerkracht de ontwikkeling van een kind stimuleren en nieuwe ZNO's creëren.
### 1.8 Visies op kleuteronderwijs
Verschillende pedagogische visies bieden kaders voor de praktijk in het kleuteronderwijs:
* **Ervaringsgericht onderwijs (EGO):** Ontstaan in de jaren '70, met Ferre Laevers als pionier. Het focust niet zozeer op wat kinderen doen, maar op de instelling van de leerkracht: intens zoeken naar wat er in kinderen leeft, hoe de omgeving hen beïnvloedt en hoe zij de wereld beleven. Centraal staan **welbevinden** en **betrokkenheid**.
* **Kernbegrippen:**
* **Ervaringsgerichte basishouding:** De leerkracht richt zich bewust op de ervaringsstroom van leerlingen en zichzelf.
* **Rijk milieu:** Een stimulerende omgeving gecreëerd via klasinrichting, hoeken en dagelijks aanbod.
* **Vrij initiatief:** Ruimte voor inbreng van kinderen, met afstemming van autonomie en keuze op hun draagkracht.
* **Ervaringsgerichte dialoog:** Een goede relatie tussen leerkracht en leerlingen om hen beter te begrijpen en aan te sluiten bij hun ervaringsstroom.
* **Proces:** Kenmerkt zich door bevrijdings- en creatieve processen, met als doel hoog welbevinden en betrokkenheid.
* **Effect:** De "geëmancipeerde mens" – emotioneel sterk, kritisch, onderzoekend, verbonden met de wereld en verantwoordelijk.
* De kern van welbevinden, betrokkenheid en een rijk milieu wordt meegenomen in de opleiding.
* **Ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO):** Geïnspireerd door Vygotsky, met Frea Janssen-Vos als inspirator. De nadruk ligt op de groei van de persoonlijke identiteit en het uitstijgen boven het eigen niveau.
* **Kernbegrippen:**
* Aansluiten bij initiatieven van kinderen voor betekenisvolle leerkansen.
* Sturende rol van de leerkracht om activiteiten te verdiepen en verbreden.
* **Zone van naaste ontwikkeling** als principe.
* Brede persoonsontwikkeling staat centraal, beïnvloed door context en cultuur.
* Zingeving: het geleerde moet verinnerlijkt worden en het nut ervan moet duidelijk zijn.
* Observeren en reflecteren: de leerkracht stemt het aanbod af op wat kinderen willen en (bijna) kunnen, en reflecteert hierover.
Beide visies benadrukken het belang van het kind en de rol van de leerkracht, maar leggen verschillende accenten. De ZNO van Vygotsky vormt een verbindend concept.
### 1.9 Welbevinden en betrokkenheid: observeren en reflecteren
**Welbevinden** en **betrokkenheid** zijn centrale concepten in het ervaringsgericht onderwijs en noodzakelijke voorwaarden om te kunnen leren.
* **Welbevinden:** Het zich goed voelen, ontspannen bezig zijn, genieten, zich veilig voelen, innerlijke rust ervaren.
* **Betrokkenheid:** Het ervaren van voldoening, gemotiveerd en "opgeslorpt" zijn door een activiteit die aansluit bij de ervaringsstroom van het kind.
Het **aanpak-proces-effect-schema** illustreert dit:
* **Aanpak:** De interactie van de leerkracht (werkvormen, instructies, taalgebruik).
* **Proces:** Wat er in het kind afspeelt, gekenmerkt door welbevinden en betrokkenheid.
* **Effect:** De vooruitgang in de ontwikkeling van kleuters.
Zonder welbevinden en betrokkenheid wordt er niet geleerd, ook al is de aanpak van de leerkracht goed.
**Observeren** is een kerntaak van de kleuterleerkracht en wordt gedefinieerd als: "het systematisch en doelgericht waarnemen en registreren van gedragingen, gebeurtenissen en interacties."
* **Systematisch:** Van tevoren vastleggen HOE je observeert.
* **Doelgericht:** Van tevoren bepalen WAT je observeert.
* **Waarnemen:** Kijken en luisteren naar gedrag.
* **Registreren:** Vastleggen van waargenomen gegevens.
**Observeren versus interpreteren:**
* **Observeren:** Objectief kijken, luisteren en noteren van feiten.
* **Interpreteren:** Betekenis geven aan het waargenomen gedrag (subjectief).
Het is cruciaal om eerst grondig te observeren zonder betekenis te koppelen, en pas daarna te interpreteren op basis van diverse bronnen.
**Redenen om te observeren:**
* De beginsituatie van kleuters kennen.
* Inspelen op kinderen en hun welbevinden/betrokkenheid.
* Verschillen aanpakken (differentiëren).
* Ontwikkeling stimuleren en opvolgen (doelenselectie, -evaluatie).
* Specifieke zorgvragen ontdekken en een aanbod op maat voorzien (inclusie, zorg).
Observeren kan gebeuren om te **scannen** (globaal beeld om aanpak bij te sturen) of te **screenen** (individuele informatie verzamelen om groei op te volgen).
**Manieren van observeren:**
* **Gestructureerd:** Gericht op bepaald gedrag met een observatie-instrument.
* **Ongestructureerd:** Zonder duidelijk doel, beschrijven wat je waarneemt zonder instrument.
* **Participerend:** Actief deelnemen aan de observatiesetting.
* **Niet-participerend:** Niet actief deelnemen, de observatiesituatie niet beïnvloeden.
Veelgebruikte instrumenten zijn schalen, checklists en anekdotische observaties. In het eerste jaar ligt de focus op het scannen van welbevinden en betrokkenheid met schalen.
De **observatiecyclus** bestaat uit vier stappen:
1. **Focussen:** Vooraf bepalen wat en waarom je observeert (5W+H-vragen invullen).
2. **Observeren en registreren:** Doelgericht en objectief waarnemen en feiten noteren.
3. **Interpreteren en reflecteren:** Betekenis geven aan de gegevens en nadenken over de implicaties voor de praktijk.
4. **Plannen en vooruitblikken:** Concreet actie ondernemen op basis van de observaties.
Dit is een cyclisch proces dat continu herhaald wordt.
### 1.10 Warme transitie en educare
De overgang van thuis of kinderopvang naar de kleuterschool (de **warme transitie**) is een belangrijke stap voor kinderen en ouders. Een warme transitie betekent dat kinderen en ouders zich welkom voelen, dat er aandacht is voor hun gevoelens en dat er samen wordt nagedacht over wat het kind nodig heeft om veilig te wennen. De school moet "kindrijp" zijn, net zoals het kind "schoolrijp" moet zijn.
Een warme transitie vermindert stress, verhoogt welbevinden en bevordert leren en ontwikkeling. Het creëert vertrouwen bij ouders en een positieve start voor het hele gezin. Concrete acties zijn kennismakingsmomenten, ouderbetrokkenheid, het creëren van een veilige sfeer en het bundelen van expertise.
Het concept **educare** (een samentrekking van 'education' en 'care') benadrukt dat leren en zorg onlosmakelijk verbonden zijn. Zorg is een instrument voor verbinding en leren, en leren vindt plaats in een context van zorg en geborgenheid. In Vlaanderen bestaat er een "split system" tussen kinderopvang en kleuteronderwijs, in tegenstelling tot "unitary settings" waar beide nauw samenwerken. Zorgmomenten worden vaak onderschat in hun pedagogische waarde, terwijl ze waardevolle leerervaringen bieden.
---
# Structuur en wettelijke bepalingen van het Vlaamse onderwijslandschap
Dit onderdeel schetst de algemene structuur van het Belgische en specifiek het Vlaamse onderwijslandschap, inclusief de rol van gemeenschappen en gewesten, de leerplicht, de vrijheid van onderwijs, onderwijsnetten en onderwijskoepels.
### 2.1 De structuur van België en de bevoegdheidsverdeling
De geschiedenis van het Vlaamse onderwijslandschap begint bij de oprichting van België in 1830. Een belangrijke herziening van de grondwet in 1970 leidde tot de evolutie naar een federale staat, met vanaf 1989 drie bestuursniveaus: de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten.
* **Federale staat:** Beheert landelijke materies zoals justitie, defensie, financiën, buitenlandse zaken en sociale zekerheid.
* **Gemeenschappen:** Verantwoordelijk voor persoonsgebonden materies, waaronder onderwijs, cultuur, welzijn, gezondheid en sport. In België zijn er drie gemeenschappen: de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap.
* **Gewesten:** Beheren grondgebonden materies zoals milieu, ruimtelijke ordening, wonen, mobiliteit, infrastructuur en economie. De gewesten in België zijn het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Sinds 1988 is onderwijs een bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap. Dit betekent dat de organisatie van het onderwijs in Vlaanderen kan verschillen van die in andere gemeenschappen, bijvoorbeeld wat betreft de lengte van de zomervakantie.
**Federaal bepaalde uitzonderingen in het onderwijs:**
* Het begin en einde van de leerplicht (van 5 tot 18 jaar).
* De minimumvoorwaarden voor het toekennen van diploma's (niet de minimumdoelen).
* Het beheer van het pensioenstelsel voor onderwijzend personeel.
Alle overige onderwijsmateries vallen onder de bevoegdheid van het Vlaams Parlement. Dit parlement heeft een wetgevende functie (via decreten), vormt regeringen en heeft een controlefunctie. De Vlaamse regering, met aan het hoofd de Vlaamse ministers, heeft een uitvoerende functie. De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming staat aan het hoofd van het Departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en is verantwoordelijk voor het onderwijsbeleid.
### 2.2 Wettelijke bepalingen van het Vlaams onderwijs
Verschillende wettelijke bepalingen vormen de basis van het Vlaamse onderwijslandschap:
#### 2.2.1 Leerplicht
De Belgische grondwet garandeert dat elk kind recht heeft op onderwijs. De leerplicht geldt voor alle kinderen van vijf tot achttien jaar. Het is belangrijk op te merken dat leerplicht niet gelijkstaat aan schoolplicht; thuisonderwijs is eveneens toegestaan.
* **Historische evolutie van de leerplicht:**
* 1914: Leerplicht van 6 tot 12 jaar.
* 1953: Verlenging tot 15 jaar.
* 1970: Verlenging tot 16 jaar.
* 1983: Verlenging tot 18 jaar, met een onderverdeling van voltijds onderwijs tot 16 jaar en deeltijds onderwijs tot 18 jaar.
* 2020-2021: Vervroeging naar 5 jaar, met de eis van minimaal 290 halve dagen aanwezigheid in de kleuterschool.
#### 2.2.2 Vrijheid van onderwijs
De vrijheid van onderwijs omvat twee cruciale aspecten:
1. **Vrijheid van organisatie van onderwijs (pedagogische vrijheid):** Dit principe stelt dat elke meerderjarige persoon onderwijs mag organiseren. Om erkende diploma's te kunnen uitreiken en/of subsidies te ontvangen, moeten scholen echter wettelijke en reglementaire bepalingen volgen, wat de kwaliteit van het onderwijs waarborgt. Binnen deze kaders mogen scholen vrij kiezen welke pedagogische methoden, evaluatiemiddelen, lessenroosters, leerplannen, enzovoort ze hanteren.
2. **Vrije keuze van onderwijs door de ouders:** Ouders moeten in alle vrijheid kunnen beslissen naar welke school hun kind zal gaan.
#### 2.2.3 Onderwijsnetten
Een onderwijsnet is een groepering van verschillende inrichtende machten. De inrichtende macht is degene die de verantwoordelijkheid opneemt voor de onderwijsinrichting; het is de initiatiefnemer. Een synoniem hiervoor is 'schoolbestuur'.
* **Soorten inrichtende machten en de bijbehorende onderwijsnetten:**
* **Vlaamse Gemeenschap:** Gemeenschapsonderwijs (GO!). Dit onderwijs is verplicht neutraal inzake religieuze, filosofische en ideologische overtuigingen.
* **Steden en gemeenten (Provincies):** Officieel gesubsidieerd onderwijs (OGO). Dit onderwijs is eveneens verplicht neutraal.
* **Privépersonen, verenigingen, organisaties:** Vrij gesubsidieerd onderwijs (VGO).
Elke school behoort tot een bepaald net. Dit kan soms afgeleid worden uit de naam van de school (bv. 'vrije basisschool' voor VGO, 'atheneum' voor GO!), maar deze informatie is ook te vinden op de website van Onderwijs Vlaanderen en op de website van de betreffende school (onder het pedagogisch project of de visie).
#### 2.2.4 Onderwijskoepels
Een onderwijskoepel is een vereniging binnen een onderwijsnet die schoolbesturen en inrichtende machten ondersteunt. Ze spelen een belangrijke rol bij:
* Het opstellen van leerplannen.
* Het maken van lessenroosters.
* Het vertegenwoordigen van scholen in onderhandelingen met de overheid.
Elke koepel beschikt over een pedagogische begeleidingsdienst.
**Artikel 24 van de Grondwet:** Dit artikel garandeert dat alle kinderen in het lager en secundair onderwijs recht hebben op een filosofisch of godsdienstig vak op kosten van de overheid (twee lesuren per week). Het regeerakkoord bepaalt dat leerlingen in het officieel onderwijs in plaats van een godsdienst- of levensbeschouwelijk vak twee uur interlevensbeschouwelijke dialoog kunnen volgen. In het vrij gesubsidieerd onderwijs bestaat deze keuzemogelijkheid niet noodzakelijk.
---
# Pedagogische en didactische visies op leren
Dit thema introduceert fundamentele leertheorieën, met een specifieke nadruk op sociaal constructivisme en het concept van de zone van naaste ontwikkeling, en vergelijkt de pedagogische filosofieën van ervaringsgericht en ontwikkelingsgericht onderwijs.
## 3. Sociaal constructivisme en de zone van naaste ontwikkeling
### 3.1 Het sociaal constructivisme
Het sociaal constructivisme is een vooraanstaande leertheorie die stelt dat leren een actief, sociaal proces is waarin kennis wordt opgebouwd en gedeeld met anderen, en dat krachtige, rijke leeromgevingen hierbij essentieel zijn. Deze theorie, die voortkomt uit de cognitieve psychologie en is ontwikkeld door Lev Vygotsky, omvat vijf kernmerken van leren:
* **Leren is constructief en cumulatief:** Leerlingen construeren hun eigen kennis door nieuwe informatie te interpreteren en te toetsen aan hun bestaande kennis. Leren bouwt voort op wat reeds aanwezig is, wat leidt tot de vorming van nieuwe kennis. Leerkrachten starten vanuit de voorkennis van leerlingen en bouwen daarop voort.
* **Leren is doelgericht en contextgericht:** Leren is gericht op specifieke doelen, waarbij de focus op doelen belangrijker is dan op de inhoud alleen. Leren vindt plaats in een realistische context die de inhoud betekenis geeft.
* **Leren is actief en zelfgestuurd:** Leerlingen nemen toenemende verantwoordelijkheid voor hun eigen leerproces, wat zich kan uiten in het zelfstandig opzoeken van informatie of het maken van een planning (zelfregulatie). Leren vereist actieve betrokkenheid bij de leerstof.
* **Leren is coöperatief en interactief:** Interactie staat centraal; leren gebeurt in samenwerking en uitwisseling met anderen en de leeromgeving. Interactie leidt tot blootstelling aan nieuwe informatie of vaardigheden.
* **Leren is individueel verschillend:** Het verloop en resultaat van het leerproces is uniek voor elke leerling, aangezien elk individu uniek is. Het erkennen, herkennen en stimuleren van deze unieke leerprocessen bevordert maximale ontwikkelingskansen.
### 3.2 De zone van naaste ontwikkeling
De zone van naaste ontwikkeling (ZNO), geïntroduceerd door Lev Vygotsky, vertegenwoordigt het verschil tussen wat een kind zelfstandig kan (zone van actuele ontwikkeling) en wat het kan met ondersteuning van een meer capabele ander (zone van toekomstige ontwikkeling). De ZNO is dus datgene wat een kind kan bereiken met beperkte hulp of sturing. Door als leerkracht binnen de ZNO te werken, kan de ontwikkeling van elk kind gestimuleerd worden en kunnen nieuwe ZNO's gecreëerd worden, wat het denken van kinderen bevordert.
### 3.3 Visies op kleuteronderwijs
Er bestaan verschillende pedagogische en didactische visies op kleuteronderwijs, waarvan ervaringsgericht onderwijs en ontwikkelingsgericht onderwijs belangrijke voorbeelden zijn.
#### 3.3.1 Ervaringsgericht onderwijs
Ervaringsgericht onderwijs (EGO), ontstaan in de jaren zeventig onder leiding van Ferre Laevers, focust niet primair op wat kinderen doen, maar op de intentie van de leerkracht om te begrijpen wat er in kinderen omgaat, hoe de leeromgeving hen beïnvloedt en hoe zij de wereld beleven. De leerkracht stemt zijn handelen en de leeromgeving af op de behoeften van de kinderen om hen te laten gedijen en ontwikkelen. Kernconcepten hierbij zijn:
* **Ervaringsstroom:** De leerkracht probeert zo veel mogelijk aan te sluiten bij de innerlijke belevingswereld van elke leerling.
* **Welbevinden en betrokkenheid:** Deze twee concepten staan centraal als cruciale procesvariabelen voor leren. Welbevinden omvat zich goed voelen, ontspannen zijn, genieten en innerlijke rust ervaren. Betrokkenheid is het ervaren van voldoening en gemotiveerd zijn door een activiteit die aansluit bij de ervaringsstroom.
* **Aanpak-proces-effect-schema:** EGO focust op het proces (welbevinden en betrokkenheid) dat leidt tot effect (ontwikkeling). Een goede aanpak leidt niet automatisch tot effect als het proces niet optimaal is.
* **Rijk milieu:** Een stimulerende omgeving gecreëerd via de klasinrichting, hoeken en het dagelijkse aanbod van activiteiten.
* **Vrij initiatief:** Ruimte bieden voor de inbreng van kinderen, waarbij autonomie en keuze worden afgestemd op de draagkracht van kleuters.
* **Ervaringsgerichte dialoog:** Het belang van een goede relatie tussen leerkracht en leerlingen om hen te begrijpen, te begeleiden en aan te sluiten bij hun belevingswereld.
* **Proces:** Bevat bevrijdings- en creatieve processen, gericht op het nastreven van hoog welbevinden en betrokkenheid.
* **Effect:** Het uiteindelijke doel is de "geëmancipeerde mens", een emotioneel stabiel, kritisch, onderzoekend en verantwoordelijk individu.
Hoewel niet alle principes van EGO strikt gevolgd worden, worden de kernideeën van welbevinden, betrokkenheid en een rijk basismilieu meegenomen in de opleiding.
#### 3.3.2 Ontwikkelingsgericht onderwijs
Ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO), sterk geïnspireerd door Lev Vygotsky en Frea Janssen-Vos, legt de nadruk op de ontwikkeling van de persoonlijke identiteit van elk kind, met als doel dat kinderen in hun volle persoonlijkheid groeien en boven hun eigen niveau uitstijgen. Belangrijke principes zijn:
* **Aansluiten bij initiatieven van kinderen:** Activiteiten die betekenisvol zijn voor kinderen bieden meer leerkansen.
* **Sturende rol van de leerkracht:** De leerkracht zoekt naar kansen om activiteiten te verdiepen en te verbreden.
* **Zone van naaste ontwikkeling:** Kinderen ontdekken wat aan de rand van hun kunnen ligt.
* **Brede persoonsontwikkeling:** Naast kennis en vaardigheden, worden leerlingen beïnvloed door de context en cultuur.
* **Ontwikkelbaarheid van het kind:** De ontwikkeling van elk kind kan door de leerkracht beïnvloed worden.
* **Zingeving:** Het geleerde moet verinnerlijkt worden en het nut ervan moet duidelijk zijn voor de leerling.
* **Observeren en reflecteren:** Door observatie identificeert de leerkracht de wensen en (bijna) kunnen van leerlingen om het aanbod af te stemmen, gevolgd door reflectie om het aanbod aan te passen.
#### 3.3.3 Vergelijking van visies
| Aspect | Sociaal constructivisme | Zone van naaste ontwikkeling (ZNO) | Ervaringsgericht onderwijs (EGO) | Ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO) |
| :-------------------------- | :-------------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Kernidee** | Kennisconstructie via sociale interactie. | Het verschil tussen wat een kind zelfstandig kan en met hulp. | Het begrijpen van de belevingswereld van kinderen en hierop aansluiten via welbevinden en betrokkenheid. | Ontwikkeling van de persoonlijke identiteit door het kind te laten uitstijgen boven zijn eigen niveau. |
| **Rol van interactie** | Centraal voor kennisverwerving. | Essentieel voor de ontwikkeling binnen de ZNO. | Cruciaal voor het begrijpen van de ervaringsstroom en het vormen van een goede relatie. | Belangrijk voor het bieden van leerkansen en het faciliteren van ontwikkeling. |
| **Rol van de leerkracht** | Faciliteert leerprocessen, creëert rijke leeromgevingen. | Biedt sturing en ondersteuning binnen de ZNO. | Stemt handelen en omgeving af op de behoeften, zoekt naar de ervaringsstroom, bouwt relaties op. | Stuurt, verdiept en verbreedt activiteiten, sluit aan bij initiatieven, werkt met de ZNO. |
| **Focus** | Constructie van kennis door actieve deelname en interactie. | Het stimuleren van ontwikkeling door optimale uitdaging. | Welbevinden en betrokkenheid als voorwaarden voor leren; procesgericht. | Persoonsontwikkeling, zingeving, en het overstijgen van het huidige niveau; betekenisvolle leerervaringen. |
| **Belang van context/ervaring** | Leren gebeurt in realistische, betekenisvolle contexten. | Ervaring met begeleiding helpt bij ontwikkeling binnen de ZNO. | Ervaring is de basis; de leerkracht stemt af op de beleving van de kinderen. | Levenservaring en de context waarin geleerd wordt, beïnvloeden de ontwikkeling. |
| **Observeren/reflecteren** | Impliciet in het sociale leerproces. | Observeren helpt bij het identificeren van de ZNO. | Kernonderdeel om welbevinden en betrokkenheid te meten en het aanbod af te stemmen. | Essentieel om de beginsituatie en ontwikkelingsbehoeften te achterhalen en het aanbod bij te sturen. |
| **Toepassing in de klas** | Groepswerk, discussies, projecten, samenwerkend leren. | Scaffolding, gedifferentieerde ondersteuning, uitdagende taken. | Werken met thema's, kinderen de ruimte geven, observeren van welbevinden en betrokkenheid, betekenisvolle activiteiten. | Begeleide activiteiten, vrij spel met sturing, aansluiten bij kindinitiatieven, uitdagende taken, focus op brede ontwikkeling. |
Het sociaal constructivisme vormt de theoretische basis voor veel hedendaagse pedagogische benaderingen, waaronder ontwikkelingsgericht onderwijs. De zone van naaste ontwikkeling is een cruciaal concept dat in beide visies wordt toegepast om de leerprocessen van kinderen te ondersteunen en te stimuleren. Ervaringsgericht onderwijs legt een sterke nadruk op de affectieve en motivationele aspecten van leren, terwijl ontwikkelingsgericht onderwijs zich meer richt op de cognitieve en persoonsontwikkeling, altijd binnen een sociaal en contextueel kader.
---
# Observeren, welbevinden en betrokkenheid in de kleuterklas
Dit onderwerp introduceert het belang van observatie, welbevinden en betrokkenheid als kernaspecten van het kleuteronderwijs en de observatiecyclus als instrument voor leraren.
### 4.1 Het belang van welbevinden en betrokkenheid
Welbevinden en betrokkenheid zijn centrale concepten binnen het ervaringsgericht onderwijs (EGO). Ze vormen de procesvariabelen die essentieel zijn voor effectief leren. Zonder deze elementen, kan er geen optimale ontwikkeling en leerwinst plaatsvinden, zelfs niet met een perfecte aanpak.
#### 4.1.1 Welbevinden
Welbevinden verwijst naar het zich goed voelen, ontspannen bezig zijn, genieten, zich veilig voelen en innerlijke rust ervaren.
#### 4.1.2 Betrokkenheid
Betrokkenheid omvat het ervaren van voldoening, gemotiveerd zijn en volledig 'opgeslorpt' worden door een activiteit die aansluit bij de ervaringsstroom van het kind.
#### 4.1.3 Het aanpak-proces-effect-schema
Dit schema illustreert de relatie tussen de aanpak van de leerkracht, het proces dat zich in het kind afspeelt en het uiteindelijke effect op de ontwikkeling.
* **Aanpak:** Dit omvat de interactie van de leerkracht, zoals werkvormen, instructies en taalgebruik.
* **Proces:** Dit is wat er zich afspeelt binnenin de kleuters, gekenmerkt door welbevinden en betrokkenheid.
* **Effect:** Dit verwijst naar de vooruitgang in de ontwikkeling van kleuters op verschillende domeinen.
Het schema benadrukt dat een goede aanpak niet automatisch tot een gewenst effect leidt als het proces (welbevinden en betrokkenheid) ontbreekt.
### 4.2 Observeren in de kleuterklas
Observeren is een kerntaak van de kleuterleerkracht en een krachtig middel om informatie over kleuters te verkrijgen ten behoeve van doelgerichte besluitvorming.
#### 4.2.1 Definitie van observeren
Observeren wordt gedefinieerd als het **systematisch en doelgericht waarnemen en registreren van gedragingen, gebeurtenissen en interacties.**
* **Systematisch:** Dit houdt in dat de manier van observeren van tevoren wordt vastgelegd (het 'hoe').
* **Doelgericht:** Dit betekent dat van tevoren een duidelijk doel van de observatie wordt bepaald (het 'wat').
* **Waarnemen:** Dit omvat kijken en luisteren naar gedrag.
* **Registreren:** Dit is het vastleggen van de waargenomen gegevens, meestal in een observatielijst.
#### 4.2.2 Observeren versus interpreteren
Het is cruciaal om een onderscheid te maken tussen observeren en interpreteren.
* **Observeren:** Hierbij richt men zich op het objectief waarnemen en registreren van feiten, zonder hier direct betekenis aan te geven.
* **Interpreteren:** Dit is het proces waarbij betekenis wordt toegekend aan de waargenomen gedragingen. Interpretatie vindt plaats *na* het observeren en registreren, en kan worden ondersteund door diverse bronnen (bv. gesprekken met collega's, ouders, de kinderen zelf).
#### 4.2.3 Redenen om te observeren
Er zijn diverse redenen voor observatie, die bijdragen aan verschillende aspecten van het kleuteronderwijs:
* **Beginsituatie:** Kleuters goed leren kennen.
* **Inspelen op kinderen:** Beter kunnen inspelen op de individuele behoeften en interesses.
* **Welbevinden en betrokkenheid:** Nagaan of kleuters zich goed voelen en actief bezig zijn met activiteiten.
* **Differentiatie:** Inspelen op verschillen tussen kinderen, en het voorzien van een aanbod op maat.
* **Doelenselectie en -evaluatie:** Bepalen aan welke doelen kleuters nood hebben en of deze doelen bereikt zijn.
* **Inclusie en zorg op maat:** Ontdekken van specifieke zorgvragen en het bieden van passende ondersteuning.
#### 4.2.4 Manieren van observeren
Observeren kan op verschillende manieren gebeuren, afhankelijk van het gekozen instrument en de mate van participatie:
* **Gestructureerde observatie:** Observeren met een duidelijk, vooraf bepaald doel en focus op specifiek gedrag (bv. signalen van welbevinden).
* **Ongestructureerde observatie:** Observeren zonder een duidelijk doel, waarbij alles wat waargenomen wordt beschreven wordt, vaak zonder een specifiek observatie-instrument.
* **Participerende observatie:** Actief deelnemen aan de setting, meespelen of een activiteit begeleiden. Hierdoor zijn de kleuters minder spontaan, maar de informatie kan gedetailleerder zijn door nabijheid.
* **Niet-participerende observatie:** Niet actief deelnemen aan de setting, waardoor de observator de situatie niet beïnvloedt en objectievere gegevens kan verzamelen.
**Voordelen en nadelen van verschillende observatiemethoden:**
| Methode | Voordelen | Nadelen |
| :---------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| **Gestructureerd** | Gericht, specifieke informatie, geen ruimte voor interpretatie, objectief. | Beperkt tot vooraf bepaald gedrag, verlies van potentieel interessant gedrag dat niet in de criteria staat. |
| **Ongestructureerd** | Brede beeldvorming, uitgebreid registreren mogelijk, alles wat waargenomen wordt kan genoteerd worden. | Risico op weinig zinvolle informatie, ongestructureerde registratie maakt analyse lastig, veel tijd nodig voor noteren, informatie missen tijdens het noteren. |
| **Participerend** | Kleuters merken observatie niet, gedetailleerde informatie door nabijheid, mogelijkheid tot sturing. | Kleuters minder spontaan, moeilijker te registreren door actieve deelname, risico op gedragssturing naar gewenst gedrag. |
| **Niet-participerend** | Vooroordelen rechtgezet, direct noteren mogelijk, overzicht van gehele situatie, objectief, beïnvloedt gedrag niet. | Informatie missen tijdens het noteren, bepaalde elementen (zoals taal) kunnen verloren gaan door afstand. |
#### 4.2.5 De observatiecyclus
De observatiecyclus is een proces van vier stappen dat leerkrachten helpt om op een systematische en zinvolle manier te observeren en te handelen.
1. **Focussen:** Bepalen wat er geobserveerd zal worden en waarom. Dit omvat het beantwoorden van de 5W+H-vragen (waarom, wat, wie, wanneer, waar, hoe). Een duidelijke focus voorkomt het verzamelen van bruikbare informatie.
2. **Observeren en registreren:** Doelgericht en objectief waarnemen en vastleggen van feiten (gedrag, gebeurtenissen). Dit gebeurt zonder oordeel of interpretatie.
3. **Interpreteren en reflecteren:** Betekenis geven aan de verzamelde gegevens en nadenken over de implicaties voor de klaspraktijk. Dit kan individueel of in samenwerking met collega's, ouders of kinderen.
4. **Plannen en vooruitblikken:** Concreet maken van de conclusies uit de vorige stappen in acties. Dit is de actieve fase waarin beslissingen worden omgezet in pedagogische en/of didactische interventies.
Dit proces is cyclisch; de acties uit stap 4 kunnen leiden tot een nieuwe focus en een herhaling van de cyclus.
### 4.3 De rol van observeren in het onderwijs
Het systematisch en doelgericht observeren van kleuters is van groot belang voor het onderwijs. Het draagt bij aan:
* **Beginsituatie:** Het achterhalen van de startpositie van de kleuter.
* **Doelenselectie en -evaluatie:** Het bepalen en toetsen van leerdoelen.
* **Differentiatie en inclusie:** Het inspelen op individuele verschillen en zorgvragen, en het realiseren van inclusief onderwijs.
* **Welbevinden en betrokkenheid:** Het monitoren van de emotionele en cognitieve staat van de kinderen.
* **Ontwikkelingsopvolging:** Het in kaart brengen van groei, leren en ontwikkeling.
Het document benadrukt dat observatie en interpretatie gescheiden moeten worden gehouden, waarbij eerst objectief wordt waargenomen en daarna betekenis wordt toegekend. Dit proces is essentieel voor het creëren van een krachtige leeromgeving en het optimaal begeleiden van de ontwikkeling van elk kind.
---
# De overgang naar de kleuterschool en de integratie van zorg en leren
Dit onderdeel belicht het concept van een 'warme transitie' voor jonge kinderen en hun ouders, en introduceert het begrip 'educare' om de integratie van zorg en leren te benadrukken.
### 5.1 De warme transitie
#### 5.1.1 Kernconcept van een warme transitie
Een 'warme transitie' verwijst naar een soepele en zorgzame overgang voor jonge kinderen en hun ouders van de thuissituatie of kinderopvang naar de kleuterschool. Dit proces impliceert dat zowel kinderen als ouders zich welkom voelen, er aandacht is voor hun emoties, en er gezamenlijk wordt nagedacht over de behoeften van het kind om een veilige overgang te waarborgen. Cruciaal hierbij is niet enkel de 'schoolrijpheid' van het kind, maar ook de 'kindrijpheid' van de school.
#### 5.1.2 Belang en uitvoering van een warme transitie
De beginsituatie van kinderen bij aanvang van de kleuterklas varieert sterk. Sommige kinderen hebben al ervaring met groepsvorming en structuur door kinderopvang, terwijl anderen thuis opgevangen werden. Een warme transitie biedt tijd en ruimte voor gewenning en bouwt, in samenwerking met ouders, een brug tussen de voorgaande opvang en de kleuterschool.
**Voordelen van een warme transitie:**
* Vermindert stress bij kinderen.
* Verhoogt het welbevinden, wat essentieel is voor leren en ontwikkeling.
* Geeft ouders vertrouwen in de zorg voor hun kind.
* Zorgt voor een positieve start op school voor het hele gezin.
**Acties ter bevordering van een warme transitie door leerkrachten:**
* Organiseren van kennismakingsmomenten voor kinderen en ouders.
* Actief uitnodigen van ouders om mee te denken en ervaringen te delen.
* Creëren van een veilige en geborgen sfeer waar kinderen geleidelijk kunnen wennen.
* Bundelen van de expertise van kinderbegeleiders en leerkrachten.
### 5.2 Educare: Integratie van zorg en leren
#### 5.2.1 De scheiding tussen zorg en leren
Traditioneel worden 'leren' en 'zorg' vaak als gescheiden entiteiten beschouwd. In het onderwijs ligt de nadruk op leren, terwijl in de kinderopvang zorg centraal staat. Deze scheiding is echter onhoudbaar en schadelijk voor de ontwikkeling van het kind. Zorg wordt te vaak gezien als een belemmering voor leren, terwijl het juist een instrument is dat leren verbindt en faciliteert. Zorgmomenten worden onterecht niet altijd als pedagogisch waardevol beschouwd, terwijl ze dat wel degelijk zijn.
#### 5.2.2 Het concept 'educare'
Om de samenwerking tussen leren en zorg te illustreren en te benadrukken, werd het concept 'educare' geïntroduceerd. Dit is een samentrekking van 'education' (leren) en 'care' (zorg), wat de essentie "zorg is leren en leren is zorg" weergeeft.
* **Zorg als leren:** Zorgmomenten, zoals hulp bij toiletbezoek of troost bieden bij verdriet, zijn intrinsiek leerzaam en dragen bij aan de ontwikkeling van het kind.
* **Leren als zorg:** Leren kan enkel effectief plaatsvinden binnen een context van zorg, geborgenheid en veiligheid.
#### 5.2.3 Vergelijking met internationale systemen
In sommige landen zijn kinderopvang en onderwijs geïntegreerd in zogenaamde 'unitary settings', waar beide nauw samenwerken. Vlaanderen kent daarentegen een 'split system', waarbij kinderopvang en kleuteronderwijs vaak gescheiden opereren met verschillend personeel, opleidingen en visies. Het concept 'educare' pleit voor een meer geïntegreerde benadering, vergelijkbaar met de 'unitary settings'.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Basiscompetenties | Eisen en vereisten die het onderwijs en de maatschappij stellen aan pas afgestudeerde leraren, dienend als referentie- en toetsingskader voor opleidingen en studenten. |
| Betrokkenheid | Het ervaren van voldoening, motivatie en diepe concentratie tijdens een activiteit die aansluit bij de belevingswereld en interesses van het kind. |
| Educare | Een samentrekking van 'education' (leren) en 'care' (zorg), wat de visie uitdrukt dat zorg en leren onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en elkaar versterken. |
| Ervaringsgericht onderwijs | Een visie op onderwijs die de nadruk legt op het beleven en ervaren van kinderen, waarbij de leerkracht de omgeving en het handelen afstemt op de behoeften van het kind, met welbevinden en betrokkenheid als centrale procesvariabelen. |
| Functionele gehelen | Tien overkoepelende domeinen die de noodzakelijke competenties van het leraarschap beschrijven en gelden voor alle leraren, ongeacht hun specifieke onderwijsniveau. |
| Inrichtende macht | De entiteit die de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de oprichting en het beheer van een onderwijsinstelling, zoals de Vlaamse gemeenschap, steden, gemeenten, verenigingen of privépersonen. |
| Interlevensbeschouwelijke dialoog | Een vak dat in het officieel onderwijs aangeboden kan worden ter vervanging van een filosofisch of godsdienstig vak, gericht op het gesprek tussen verschillende levensbeschouwingen. |
| Kleuteronderwijs | Het onderwijs voor kinderen in de kleuterleeftijd, dat gericht is op de brede cognitieve, sociale, emotionele en talige ontwikkeling. |
| Leerplicht | De wettelijke verplichting voor elk kind om gedurende een bepaalde periode onderwijs te volgen, momenteel van 5 tot 18 jaar in Vlaanderen. |
| Onderwijsnet | Een groepering van verschillende inrichtende machten die scholen onder hun beheer hebben; de belangrijkste netten zijn het gemeenschapsonderwijs, het officieel gesubsidieerd onderwijs en het vrij gesubsidieerd onderwijs. |
| Onderwijskoepel | Een vereniging binnen een onderwijsnet die schoolbesturen en inrichtende machten ondersteunt met advies, materialen en vertegenwoordiging naar de overheid. |
| Opleidingsspecifieke leerresultaten (OLR) | Specifieke leerresultaten die de opleiding bepaalt op basis van de basiscompetenties en de opleidingsvisie, en die de 11 rollen van de kleuterleerkracht definiëren. |
| Proceskwaliteit | De kwaliteit van de dagelijkse ervaringen van kinderen in de klascontext, die wordt bepaald door de klasomgeving, de interacties met de leerkracht en medeleerlingen, en de begeleiding. |
| Sociaal constructivisme | Een leertheorie die leert zien als een sociaal proces waarin kennis actief wordt geconstrueerd en gedeeld door middel van interactie met anderen in rijke leeromgevingen. |
| Structurele kwaliteit | De logistieke aspecten van onderwijs, waaronder de beschikbare ruimte, de verhouding tussen kinderen en begeleiders, en het opleidingsniveau van de begeleiders. |
| Warme transitie | Een zorgzame en uitnodigende overgang van thuis of de kinderopvang naar de kleuterschool, waarbij zowel kinderen als ouders zich welkom voelen en ondersteund worden. |
| Welbevinden | Het zich goed voelen, ontspannen zijn, genieten, innerlijke rust ervaren en zich veilig voelen in de leeromgeving. |
| Zone van naaste ontwikkeling (ZNO) | Het verschil tussen wat een kind zelfstandig kan en wat het met hulp of sturing van een meer capabele ander kan bereiken, wat het potentieel voor verdere ontwikkeling aangeeft. |