Cover
Start nu gratis ARBEID EN TEWERKSTELLING A1 Theoretische introductie.pdf
Summary
# Arbeid en de arbeidsmarkt
Dit onderwerp behandelt de fundamentele concepten van arbeid, de kenmerken ervan, en de werking van de arbeidsmarkt als een economisch mechanisme voor de handel in arbeid, inclusief de rol van de arbeidsmarkt in welvaartscreatie en -verdeling, en het neoklassieke model van de arbeidsmarkt.
## 1. Arbeid en de arbeidsmarkt
### 1.1 Arbeid
Arbeid wordt door economisten gedefinieerd als menselijke activiteit die leidt tot de productie van nuttige goederen en diensten die in menselijke behoeften kunnen voorzien. Het recht op arbeid wordt algemeen beschouwd als een primair mensenrecht [11](#page=11).
#### 1.1.1 Belang van arbeid
Op maatschappelijk vlak is arbeid de primaire bron van welvaart en herverdeling. Op individueel vlak levert arbeid niet alleen inkomen op, maar ook sociaal contact, zingeving, status en prestige. Onderzoek toont aan dat de meerderheid van de mensen zou doorwerken, zelfs als ze de lotto zouden winnen. Arbeid kan echter ook minder gunstige aspecten hebben, zoals moeilijke arbeidsomstandigheden [11](#page=11).
#### 1.1.2 Multidisciplinaire aard van arbeid
Arbeid kent tal van ethische, fysische, psychische, sociologische, juridische en economische facetten, wat de studie ervan inherent multidisciplinair maakt. Disciplines zoals arbeidsethiek, arbeidsgeneeskunde, arbeidspsychologie, arbeidssociologie, arbeidsrecht en arbeidseconomie bestuderen arbeid, vaak met overlappende onderzoeksthema's zoals arbeidsmotivatie, kwaliteit van arbeid en arbeidsmarktdiscriminatie. Er is een toenemende tendens naar interdisciplinair onderzoek naar arbeid [11](#page=11).
### 1.2 De arbeidsmarkt
#### 1.2.1 Definitie en werking
De arbeidsmarkt is het mechanisme voor het verhandelen van arbeid, waarbij mensen hun arbeid aanbieden (aanbod) en bedrijven arbeid vragen (vraag). Het totale aanbod omvat ook reeds werkende personen, en de totale vraag omvat reeds ingevulde arbeidsplaatsen. De arbeidsmarkt brengt vragers en aanbieders samen, wat leidt tot allocatie (toewijzing van arbeid aan vacatures) en prijsvorming (bepaling van het loon). In beginsel verschilt de arbeidsmarkt niet van andere markten [17](#page=17) [18](#page=18).
> **Tip:** Werkzoekenden en openstaande vacatures vertegenwoordigen slechts een deel van het totale aanbod en de vraag op de arbeidsmarkt.
* **Signaaltheorie:** Studenten met een duidelijk engagement in het studentenleven of hoge studieresultaten worden vaker uitgenodigd voor een jobgesprek, wat verklaard wordt door de signaaltheorie. Werkgevers zien deze elementen als signalen van gunstige kwaliteiten [17](#page=17).
#### 1.2.2 Arbeidsmarkt en welvaartscreatie
De arbeidsmarkt draagt bij aan welvaartscreatie door de allocatie van de productiefactor arbeid in het productieproces. Welvaart wordt bepaald door de mate waarin een samenleving kan voorzien in materiële en immateriële behoeften door het produceren van goederen en diensten. Productiefactoren zoals arbeid (L) en kapitaal (K) zijn essentieel voor deze productie. Kapitaal omvat milieu (grondstoffen, energie) en kapitaalgoederen (machines, gebouwen) [18](#page=18).
Het nationaal product (X), het totale volume aan goederen en diensten dat op jaarbasis wordt geproduceerd, is een maatstaf voor de welvaart. Het economisch proces van welvaartscreatie kan worden voorgesteld als $X = f(L, K)$, waarbij productie een functie is van de input van arbeid en kapitaal. Arbeid is een onmisbare productiefactor, zelfs in een geautomatiseerd proces. Arbeid is ook de meest verspreide productiefactor, omdat deze inherent aan de mens is [20](#page=20).
Productiefactoren zijn schaars en moeten efficiënt worden toegewezen (gealloceerd) om maximale behoeftebevrediging te bereiken. Allocatie kan via een planmechanisme, begrotingsmechanisme of marktmechanisme geschieden. In de meeste samenlevingen is het marktmechanisme dominant. Een perfect werkend marktmechanisme zorgt voor technische efficiëntie (geen productief vermogen gaat verloren) en economische efficiëntie (samenstelling van het nationaal product stemt overeen met de bevolkingspreferenties) [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 1.2.3 Arbeidsmarkt en welvaartsverdeling
De arbeidsmarkt draagt ook bij aan de verdeling van welvaart door de beloning van de productiefactor arbeid. Primaire inkomens worden verdiend via de inzet van productiefactoren (lonen voor arbeid, winst, interesten, dividenden voor kapitaal). Secundaire inkomens zijn herverdeelde primaire inkomens (bv. uitkeringen) [18](#page=18) [21](#page=21).
Primaire inkomensverdeling kan ongelijk zijn om twee redenen:
1. **Ongelijke verdeling van productiefactoren:** Kapitaal is vaak zeer ongelijk verdeeld, wat leidt tot ongelijke opbrengsten uit kapitaal. Arbeid is ook ongelijk verdeeld; sommigen beschikken niet over inzetbare arbeid (bv. zieken, andersvaliden) of beschikken over minder goed betaalde, ongeschoolde arbeid [21](#page=21).
2. **Ongelijke verdelingssleutel:** De beloning van de ene productiefactor kan verhoudingsgewijs beperkter zijn dan die van een andere, zoals een beperktere beloning van arbeid ten opzichte van kapitaal [22](#page=22).
> **Tip:** Efficiëntie op de arbeidsmarkt (optimale inzet van middelen) betekent niet noodzakelijk billijkheid (rechtvaardige verdeling).
Billijkheid ("equity") verwijst naar een rechtvaardige verdeling van productie en inkomens, wat niet per se een perfect gelijke verdeling impliceert. Een puur marktmechanisme kan leiden tot de productie van luxeproducten voor de koopkrachtige vraag, terwijl er onvoldoende geïnvesteerd wordt in collectieve goederen zoals onderwijs of ziekenhuizen, tenzij gecorrigeerd [22](#page=22).
#### 1.2.4 Het neoklassieke model
Het neoklassieke arbeidsmarktmodel beschouwt arbeid als een handelbaar goed onder volkomen concurrentie, met een groot aantal vragers en aanbieders. De markt wordt spontaan gezuiverd via het prijsmechanisme [22](#page=22).
* **Vraag en aanbod:** De vraagcurve naar arbeid is dalend: werkgevers vragen meer arbeid naarmate de kostprijs lager is. De aanbodcurve van arbeid is stijgend: meer mensen bieden arbeid aan naarmate de arbeidsvoorwaarden gunstiger zijn [23](#page=23).
* **Evenwicht:** De arbeidsmarkt is in evenwicht op het snijpunt van vraag en aanbod, waar de tewerkstelling $E^*$ is bij een evenwichtsloon $L^*$. Volgens dit model is onvrijwillige werkloosheid niet mogelijk, omdat onevenwichtigheden spontaan worden opgelost [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Onevenwicht:** Een loon hoger dan het evenwichtsloon ($L_{\text{hoog}}$) leidt tot meer aanbod ($E_A$) dan vraag ($E_V$), wat resulteert in onvrijwillige werkloosheid. Deze werkloosheid leidt tot neerwaartse loondruk, omdat werklozen hun arbeid tegen een lager loon zouden aanbieden. Loonvorming is een regulerend mechanisme dat onevenwichtigheden oplost. Overheidsingrijpen, zoals een minimumloon, wordt door neoklassieken als oorzaak van werkloosheid gezien [24](#page=24).
* **Verschuivingen:** Veranderingen in arbeidsaanbod of -vraag kunnen het marktevenwicht verschuiven. Een toename van het arbeidsaanbod leidt bij gelijkblijvende vraag tot een lager evenwichtsloon en hogere tewerkstelling (of vice versa afhankelijk van de richting van de verschuiving). Een wijziging in de vraag naar geproduceerde goederen kan de arbeidsvraag beïnvloeden [25](#page=25).
#### 1.2.5 Kritiek op het neoklassieke model
Vanuit een institutionalistische visie is er kritiek op het neoklassieke model, met name omdat het de juridisch-politieke context, gewoonten en het feitelijke gedrag van werkgevers en werknemers negeert [25](#page=25).
* **Collectieve onderhandelingen:** Het model gaat uit van individuele interactie, terwijl loonvorming in de praktijk vaak via collectieve onderhandelingen tussen vakbonden en werkgeversorganisaties verloopt [25](#page=25).
* **Spontane ruiming:** De spontane ruiming van onevenwichtigheden, zoals werkloosheid, gaat niet volledig op in de realiteit. De arbeidsmarkt wordt gekenmerkt door (onvrijwillige) werkloosheid en vacatures, vaak door mismatch tussen aangeboden en gevraagde arbeid (bv. tekorten aan ingenieurs en verpleegkundigen in België) [26](#page=26).
> **Voorbeeld:** In België is er enerzijds een tekort aan gespecialiseerde profielen (bv. ingenieurs), terwijl er anderzijds sprake kan zijn van een overschot aan lager geschoolde arbeid, wat een voorbeeld is van mismatch op de arbeidsmarkt.
De volgende hoofdstukken zullen dieper ingaan op de nuances van dit neoklassieke arbeidsmarktmodel [26](#page=26).
* **Loonkost versus nettoloon:** De loonkost voor de werkgever omvat brutoloon plus werkgeversbijdragen aan sociale zekerheid. Van het brutoloon gaan werknemersbijdragen en bedrijfsvoorheffing af om tot het nettoloon te komen. Het verschil tussen loonkost en nettoloon is in België significant [19](#page=19).
---
# Aanbod van arbeid
Het arbeidsaanbod omvat zowel kwantitatieve als kwalitatieve dimensies en kan op macro-, meso- en micro-niveau worden geanalyseerd, waarbij de omvang van de beroepsbevolking en de activiteitsgraad cruciale determinanten zijn, beïnvloed door factoren zoals sociale zekerheid en pensioenstelsels.
### 2.1 Dimensies
Het arbeidsaanbod kent twee kwantitatieve dimensies: het totale volume, uitgedrukt in man-jaren, man-dagen of man-uren, wat kan worden voorgesteld als $A \cdot T$, waarbij $A$ het aantal aanbieders is en $T$ de gemiddelde aangeboden arbeidstijd. In de praktijk wordt vaak gefocust op $A$, de omvang van de beroepsbevolking. De arbeidsduur ($T$) kan echter niet worden verwaarloosd bij internationale of temporele vergelijkingen vanwege variaties in ontwikkelingen [27](#page=27).
Naast kwantiteit is er ook een belangrijke kwalitatieve dimensie van het arbeidsaanbod, die zich uit in de heterogeniteit van aangeboden arbeid. Belangrijke kwalitatieve aspecten zijn:
* **Ascriptieve kenmerken:** Dit omvat "natuurlijke categorieën" zoals geslacht, leeftijd en etnische origine, evenals "institutionele bindingen" zoals gezinsstatus, regio en nationaliteit. Deze kenmerken kunnen leiden tot statistische discriminatie, waarbij selectie plaatsvindt op basis van de gepercipieerde gemiddelde productiviteit van een groep [27](#page=27).
* **Kwalificaties:** Dit verwijst naar de kennis, vaardigheden en houdingen die functioneel zijn in het arbeidsproces en ontstaan door leerprocessen zoals opvoeding, onderwijs en "learning on the job". Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen jobspecifieke en algemene vaardigheden [28](#page=28).
* **Aspiraties:** De wensen en verwachtingen van aanbieders ten aanzien van de kwaliteit van de arbeid, die ruim geïnterpreteerd moet worden. Dit omvat de arbeidsinhoud (taken, uitdaging), arbeidsomstandigheden (lawaai, stof, stress), arbeidsvoorwaarden (loon, arbeidstijd, werkzekerheid, promoties) en arbeidsverhoudingen [28](#page=28).
Deze kwalitatieve dimensies leiden ertoe dat de arbeidsmarkt aan de aanbodzijde opgesplitst kan worden in talrijke deelmarkten [30](#page=30).
### 2.2 Macro-aanbod
Het macro-aanbod van arbeid heeft betrekking op het niveau van het land of de regio en wordt bepaald door de omvang van de beroepsbevolking en de activiteitsgraad [30](#page=30).
#### 2.2.1 Beroepsbevolking
De beroepsbevolking, of actieve bevolking, bestaat uit personen die bereid en in staat zijn deel te nemen aan het arbeidsproces, onder de heersende arbeidsmarktomstandigheden. Dit kan op twee manieren: door effectief deel te nemen als werkende of door zich te registreren als niet-werkende werkzoekende (werkloze). Werkenden omvatten zowel werknemers met een arbeidscontract (inclusief zij die tijdelijk afwezig zijn door ziekte, vakantie of staking) als zelfstandigen. Werklozen zijn officieel geregistreerd, meestal bij een arbeidsbureau zoals de VDAB in Vlaanderen met als doel begeleiding naar werk en controle van zoekinspanningen [30](#page=30) [31](#page=31).
De **globale activiteitsgraad** is het deel van de volledige bevolking dat tot de beroepsbevolking behoort:
$$ \text{Globale activiteitsgraad} = \frac{\text{Beroepsbevolking}}{\text{Totale bevolking}} $$ [31](#page=31).
De **activiteitsgraad** focust op de fractie van de rekruteringsbevolking die tot de beroepsbevolking behoort:
$$ \text{Activiteitsgraad} = \frac{\text{Beroepsbevolking}}{\text{Rekruteringsbevolking}} $$ [31](#page=31).
De rekruteringsbevolking (of bevolking op actieve leeftijd) is de bevolking binnen specifieke leeftijdsgrenzen, typisch 20 tot 64 jaar [31](#page=31).
$$ \text{Rekruteringsbevolking} = \text{Bevolking (min 20 jaar)} + \text{Bevolking (20-64 jaar)} + \text{Bevolking (max 64 jaar)} $$ [31](#page=31).
$$ \text{Rekruteringsbevolking} = \text{Bevolking (min 20 jaar)} + \text{Bevolking (20-64 jaar)} + \text{Bevolking (max 64 jaar)} $$ [31](#page=31).
De performantie van de arbeidsmarkt wordt vaker gemeten via de werkloosheidsgraad en/of werkzaamheidsgraad dan via de activiteitsgraad, omdat deze de participatie van werkenden en werkzoekenden beter weergeven [32](#page=32).
* **Werkloosheidsgraad** ($u$): De fractie van de beroepsbevolking die werkzoekend ($U$) is:
$$ u = \frac{U}{L} $$ [32](#page=32).
Waar $L$ de beroepsbevolking is ($L = E + U$), met $E$ als werkenden en $U$ als werklozen [32](#page=32).
$$ u = \frac{U}{E+U} $$ [32](#page=32).
* **Werkzaamheidsgraad** ($e$): De fractie van de rekruteringsbevolking die werkend ($E$) is:
$$ e = \frac{E}{R} $$ [32](#page=32).
Waar $R$ de rekruteringsbevolking is [32](#page=32).
Personen in de rekruteringsbevolking die niet tot de beroepsbevolking behoren, worden **inactieven** ($N$) genoemd. Voorbeelden zijn huismannen/vrouwen, langdurig zieken en vervroegd gepensioneerden. Hun aantal kan berekend worden als [32](#page=32):
$$ N = R - L $$ [32](#page=32).
Opnieuw worden hierin enkel inactieven, werkenden en werklozen binnen de leeftijdsgrenzen van de rekruteringsbevolking opgenomen [32](#page=32).
#### 2.2.2 Sociale zekerheid
Het Belgische sociale zekerheidssysteem verzekert tegen sociale risico's zoals inkomensderving door werkloosheid, ziekte, invaliditeit, pensionering, arbeidsongevallen en beroepsziekten. Het omvat ook uitkeringsstelsels zoals kinderbijslag en vakantiegeld. Er is een onderscheid tussen socialezekerheidsuitkeringen (gebaseerd op premiebetaling) en bijstandsuitkeringen (gebaseerd op behoefte) [36](#page=36).
**Principes van de sociale zekerheid:**
* **Verzekering:** Een mechanisme waarbij premies worden betaald om dekking te krijgen tegen specifieke risico's, wat zekerheid biedt en sparen overbodig maakt. Een verzekering is een koop van zekerheid, geen verloren premie [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Solidariteit:** Een principe dat de band tussen premie en uitkering losser maakt. Voorbeelden zijn werkloosheidsuitkeringen voor schoolverlaters die nog geen premies hebben betaald, afgeleide rechten voor gezinsleden, en de financiering van een deel van de sociale zekerheid door de schatkist [38](#page=38).
Problemen zoals **moreel wangedrag** (waarbij men het risico zelf veroorzaakt of minder voorzichtig wordt door verzekering) en **asymmetrische informatie** en **negatieve selectie** (waarbij de verzekerde meer weet dan de verzekeraar, wat leidt tot zelfselectie van risicovolle individuen) worden door de overheid beter aangepakt, bijvoorbeeld via verplichte verzekering [39](#page=39).
##### 2.2.2.1 Belgische sociale zekerheid
De Belgische sociale zekerheid is opgebouwd uit verschillende stelsels voor diverse socioprofessionele categorieën (werknemers, zelfstandigen, overheidspersoneel, etc.), waarbij bijdragen en uitkeringen verschillen per stelsel [36](#page=36).
##### 2.2.2.2 Belgisch pensioenstelsel
Het Belgische pensioensysteem kent drie pijlers [40](#page=40):
1. **Eerste pijler (wettelijk pensioen):** Onderdeel van de sociale zekerheid, combineert verzekering en solidariteit. Financiering gebeurt via het **repartitiesysteem**, waarbij actieven bijdragen betalen die onmiddellijk de pensioenen van niet-actieven financieren [41](#page=41).
2. **Tweede pijler:** Extralegale pensioenen via pensioenfondsen of groepsverzekeringen in de privésector [40](#page=40).
3. **Derde pijler:** Individueel aanvullend pensioensparen, fiscaal gestimuleerd [40](#page=40).
De tweede en derde pijler worden gefinancierd via een **kapitalisatiesysteem**, waarbij latere uitkeringen gefinancierd worden uit vroeger geïnde bijdragen en spaarintresten. Kapitalisatie heeft nadelen zoals inflatiegevoeligheid en gevoeligheid voor renteschommelingen, en is strikt inkomensgerelateerd [41](#page=41).
Er wordt ook gesproken over een mogelijke vierde pensioenpijler voor vrij lange termijn sparen [42](#page=42).
#### 2.2.3 Determinanten van de beroepsbevolking
De omvang van de beroepsbevolking ($L$) kan worden bepaald door de volgende vergelijking:
$$ L = R \cdot r $$ [42](#page=42).
waarbij $R$ de omvang van de rekruteringsbevolking is en $r$ de activiteitsgraad [42](#page=42).
De grootte van de beroepsbevolking wordt dus gedetermineerd door:
* **Omvang van de bevolking:** Een exogeen gegeven dat beïnvloed wordt door economische factoren, welvaart en migratie. Een "optimale bevolking" maximaliseert het globale welvaartspeil in verhouding tot beschikbare grondstoffen en energiebronnen. De evolutie van de bevolking wordt bepaald door het geboortecijfer, sterftecijfer en migratiesaldo [42](#page=42) [43](#page=43).
* **Omvang van de rekruteringsbevolking:** Wordt bepaald door toetreding (grijze zone, geboorte 20 jaar geleden), uittreding (65 jaar en ouder), sterfte binnen de rekruteringsbevolking, en migratiesaldo binnen die groep [43](#page=43).
* **Activiteitsgraad ($r$):** Bepaald door een complex geheel van factoren, die moeilijk van elkaar te scheiden zijn [43](#page=43).
##### 2.2.3.1 Omvang van de bevolking
De bevolkingsomvang is primair een demografische factor, maar economische factoren zoals welvaart beïnvloeden het geboortecijfer en migratie. Het concept van "optimale bevolking" relateert de bevolkingsgrootte aan beschikbare grondstoffen en energie. Demografie en tewerkstelling zijn ook verbonden via de samenstelling van de bevolking, zoals investeringen in onderwijs [42](#page=42) [43](#page=43).
##### 2.2.3.2 Omvang van de rekruteringsbevolking
De evolutie van de rekruteringsbevolking (20-64 jaar) wordt bepaald door de instroom van 20-jarigen, uitstroom van 65-jarigen, sterfte binnen de leeftijdsgroep en het migratiesaldo binnen die groep. Op lange termijn zal een bevolkingsdaling leiden tot een kleinere rekruteringsbevolking, maar op korte termijn kunnen afwijkende evoluties optreden afhankelijk van de relatieve groei of krimp van specifieke leeftijdsgroepen [43](#page=43).
##### 2.2.3.3 Determinanten van de activiteitsgraad
De activiteitsgraad wordt beïnvloed door een complex samenspel van factoren die op verschillende niveaus spelen:
* **Institutionele factoren:**
* **Beleidsfactoren:** Onderwijsbeleid (leerplicht, hoger onderwijs), pensioenbeleid (leeftijd, vervroegde pensionering), arbeidsbeleid (deeltijds werk, loopbaanonderbreking), sociaal beleid (kinderopvang) en fiscaal beleid (belastingen op arbeid) [45](#page=45).
* **Normen en waarden:** Maatschappelijke houdingen ten aanzien van vrouwelijke arbeid, emancipatie en de tolerantiegrens voor bepaalde groepen (andersvaliden, ouderen). Deze normen worden vaak vertaald in richtlijnen en wetgeving [45](#page=45) [46](#page=46).
* **Globale toestand op de arbeidsmarkt:**
* **Allocatie (arbeidsmarktkrapte):** De verhouding tussen vacatures en werklozen [47](#page=47).
* **Ontmoedigingseffect:** Hoge werkloosheid ontmoedigt participatie, leidt tot vervroegde uittreding [47](#page=47).
* **Aanvullingseffect:** Niet-participanten gaan participeren om inkomensderving van gezinsleden te compenseren [47](#page=47).
Per saldo domineert het ontmoedigingseffect, wat resulteert in een negatief verband tussen werkloosheid en arbeidsaanbod (conjuncturele component). Er kan verborgen werkloosheid ontstaan door inactiviteit door ontmoediging [47](#page=47).
* **Loonhoogte:** De **reële loonhoogte** (nominaal loon gecorrigeerd voor inflatie) is cruciaal [48](#page=48).
* **Substitutie-effect:** Een stijging van het reële loon maakt vrije tijd duurder, waardoor mensen meer gaan werken [48](#page=48).
* **Inkomenseffect:** Een stijging van het reële loon leidt tot een hoger inkomen, waardoor men minder hoeft te werken om een beoogd inkomen te bereiken [48](#page=48).
Deze effecten leiden tot de **terugknikkende aanbodcurve**, waarbij het uiteindelijke macro-effect onzeker en doorgaans klein is [48](#page=48).
* **Sociale zekerheid:** De ontvangstenzijde (bijdragen) vermindert het nettoloon, terwijl de uitgaven (bereikbaarheid en hoogte van uitkeringen) meestal een negatieve invloed hebben op participatie. Een te hoge werkloosheidsuitkering in verhouding tot het nettoloon uit werken kan leiden tot een **werkloosheidsval**, waarbij de prikkel om te werken vermindert [49](#page=49) [50](#page=50).
### 2.3 Meso-aanbod
Het meso-aanbod analyseert het groepsaanbod van arbeid, gebaseerd op de talrijke kwalitatieve dimensies van het arbeidsaanbod [51](#page=51).
#### 2.3.1 Arbeidsdeelmarkten
In tegenstelling tot het neoklassieke model, dat arbeid als homogeen beschouwt, stelt de theorie van niet-concurrerende groepen dat er op de arbeidsmarkt verschillende groepen bestaan die niet met elkaar concurreren. Deze indeling kan gebaseerd zijn op scholingsniveau, beroepsgroepen, regio, etc.. Dit leidt tot de realisatie van meerdere deelmarkten, elk met een eigen evenwichtsprijs en -hoeveelheid [52](#page=52) [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Figuur 2.4 Deelmarkten op de arbeidsmarkt:** Illustreert de opsplitsing van het aanbod en de vraag naar opleidingsniveau, wat leidt tot afzonderlijke deelmarkten. Dit kan resulteren in een structureel samengaan van werkloosheid (in deelmarkten met overschotten) en vacatures (in deelmarkten met tekorten) als gevolg van kwalitatieve discrepanties (mismatch) [54](#page=54).
#### 2.3.2 Mobiliteit tussen arbeidsdeelmarkten
Afstemming tussen deelmarkten vereist mobiliteit, waarbij aanbieders van de ene deelmarkt naar de andere kunnen overstappen (spreidingsmobiliteit). Dit kan zich uiten in beroeps-, bedrijfs-, sectorale of geografische mobiliteit [54](#page=54) [55](#page=55).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Feitelijke mobiliteit:** De waargenomen mobiliteit [55](#page=55).
* **Mobiliteitsgeschiktheid:** Het vermogen om mobiel te zijn, beperkt door factoren die grenzen stellen tussen deelmarkten of door uitsluitingsmechanismen [55](#page=55).
* **Mobiliteitsbereidheid:** De wil tot mobiliteit, afhankelijk van een kosten-batenanalyse van behoudsfactoren, push-factoren, pull-factoren en afstootfactoren [57](#page=57).
Onderzoek toont aan dat mobiliteit afneemt met de leeftijd, groter is bij alleenstaanden en hoger geschoolden voor regionale mobiliteit, en groter is tussen bedrijven en sectoren dan tussen beroepen en regio's [57](#page=57).
#### 2.3.3 Duale arbeidsmarkt
Deze theorie stelt dat de arbeidsmarkt is opgedeeld in twee segmenten: een primair segment met goede arbeidsvoorwaarden en een secundair segment met minder goede omstandigheden. Mobiliteit tussen deze segmenten is zeer laag. Oorzaken kunnen arbeidsmarktdiscriminatie en ervaringsafhankelijkheid zijn [58](#page=58).
#### 2.3.4 Determinanten van het meso-aanbod
Het meso-aanbod wordt globaal bepaald door dezelfde factoren als het macro-aanbod. Specifiek voor het meso-aanbod is de vraag welke factoren de fractie van de beroepsbevolking die tot een specifieke groep behoort, bepalen [58](#page=58).
* **Institutionele factoren:** Vastleggen van differentiatie naar diverse kwalitatieve criteria. Een belangrijke factor is de studiekeuze (opleidingsniveau, -vorm en -richting) [58](#page=58).
---
# Vraag naar arbeid
De vraag naar arbeid is een afgeleide vraag die voortkomt uit de behoefte aan goederen en diensten die met arbeid worden geproduceerd. Deze vraag wordt geanalyseerd op micro-, meso- en macro-niveau [69](#page=69).
### 3.1 Micro-vraag naar arbeid
De micro-vraag naar arbeid is de vraag van een individuele producent, oftewel de tewerkstelling in een specifiek bedrijf. Deze vraag kan worden afgeleid uit het minimaliseren van productiekosten voor een gegeven productieniveau of uit het maximaliseren van winst [69](#page=69).
#### 3.1.1 Determinanten van de micro-vraag
De micro-vraag naar arbeid wordt beïnvloed door de volgende factoren:
* **Afzet:** De afzet van een individueel bedrijf is cruciaal. Een hogere afzet leidt tot een hogere vraag naar arbeid. De intensiteit en snelheid waarmee de tewerkstelling reageert op afzetwijzigingen hangen af van de productietechniek en de mate van onzekerheid over de afzetontwikkeling [70](#page=70).
* **Op korte termijn:** Afzetwijzigingen worden opgevangen door schommelingen in productiviteit (overuren) en voorraadwijzigingen (arbeidsoppotting) [70](#page=70).
* **Op middellange termijn:** Tijdelijke ingrepen in het personeelsbestand, zoals tijdelijke werkloosheid, worden toegepast [71](#page=71).
* **Op lange termijn:** Permanente veranderingen in het personeelsbestand treden op. Bedrijven kunnen ook gebruikmaken van tijdelijke en interim-arbeid [71](#page=71).
* **Productietechniek:** De manier waarop arbeid en kapitaal worden gecombineerd in het productieproces. Technologische innovaties kunnen leiden tot substitutie van arbeid door kapitaal. Op korte en middellange termijn is de productietechniek vast, maar op lange termijn wordt deze variabel door technologische evolutie [71](#page=71).
* **Arbeidskosten:** Dit betreft voornamelijk het loon van arbeid ten opzichte van kapitaal of de productprijs. Een stijging van de arbeidskosten leidt doorgaans tot een daling van de micro-vraag naar arbeid. Dit wordt verklaard door [71](#page=71):
* **Substitutie-effect:** Arbeid wordt relatief duurder, waardoor het aantrekkelijker wordt om arbeid te substitueren door kapitaal (automatisering) [71](#page=71).
* **Schaaleffect:** Hogere loonkosten leiden tot hogere prijzen voor producten, wat de afzet kan doen dalen [71](#page=71).
De negatieve relatie tussen de micro-vraag naar arbeid en de arbeidskosten wordt uitgedrukt door een negatieve loonelasticiteit:
$$ \epsilon_{L^d,w} = \frac{\% \Delta L^d}{\% \Delta w} < 0 $$ [13](#page=13) [72](#page=72).
De sterkte van deze negatieve relatie wordt beschreven door de **wetten van Marshall** [72](#page=72) [73](#page=73):
1. De arbeidsvraag reageert negatiever op een loonstijging naarmate arbeid gemakkelijker door kapitaal gesubstitueerd kan worden (afhankelijk van productietechnologie en kosten van kapitaal) [73](#page=73).
2. De arbeidsvraag reageert negatiever op een loonstijging naarmate de vraag naar de geproduceerde goederen sterker reageert op een prijsstijging (prijselasticiteit van de goederen) [73](#page=73).
3. De arbeidsvraag reageert negatiever op een loonstijging naarmate het aandeel van de loonkosten in de totale productiekosten groter is [73](#page=73).
#### 3.1.2 Werving en selectie
Naast de kwantitatieve vraag naar arbeid, is er ook een kwalitatieve dimensie: de benodigde kenmerken en kwalificaties van werknemers. Bedrijven richten zich hiervoor op de externe arbeidsmarkt via werving en selectie, of op de interne arbeidsmarkt via opleiding en loopbaanplanning [73](#page=73) [74](#page=74).
* **Human capital theory / queuing theory:** Werving op basis van observeerbare productieve vermogens en opleidbaarheid [75](#page=75).
* **Signaaltheorie:** Werkgevers leiden niet-observeerbare kenmerken af uit observeerbare kenmerken zoals onderwijskwalificaties [75](#page=75).
* **Screeningtheorie:** Werkgevers lichten kandidaten door middel van tijdelijke tewerkstelling [75](#page=75).
* **Rationeel kuddegedrag:** Werkgevers nemen beslissingen gebaseerd op de afwijzingen van collega's [75](#page=75).
* **Statistische en voorkeursdiscriminatie:** Ongelijke behandeling op basis van groeps- of persoonlijke voorkeuren [75](#page=75).
### 3.2 Meso-vraag naar arbeid
De meso-vraag naar arbeid is de groepsgewijze vraag naar arbeid, bijvoorbeeld per sector of regio [76](#page=76).
#### 3.2.1 Determinanten van de meso-vraag
De meso-vraag wordt deels bepaald door factoren die ook op micro-niveau relevant zijn, zoals de afzet geaggregeerd op meso-niveau [77](#page=77).
* **Afzet:** Het aandeel van de door de groep voortgebrachte goederen en diensten in de totale macro-economische bestedingen [77](#page=77).
* **Productietechniek:** Een belangrijk discussiepunt is de impact van technologische vooruitgang.
* **Technologisch optimisme:** Verdwijnen van laagwaardige banen, nieuwe hoogwaardige banen komen ervoor in de plaats [77](#page=77).
* **Polarisatietheorie:** Minder middengeschoolde arbeid, meer vraag naar laag- en hooggeschoolde arbeid [77](#page=77).
* **Arbeidskosten:** Op meso-niveau wordt gekeken naar het effect van relatieve loonverschillen tussen deelmarkten op de arbeidsvraag. Dit wordt gevat door de substitutie-elasticiteit van de meso-vraag naar arbeid [77](#page=77):
$$ \epsilon_{L^d_i, w_j} = \frac{\% \Delta L^d_i}{\% \Delta w_j} $$ [14](#page=14) [77](#page=77).
Deze elasticiteit is groter tussen deelmarkten die dicht bij elkaar aansluiten. Onderzoek naar eenzijdige minimumloonsverhogingen toont de nefaste uitwerking op de tewerkstelling in de betrokken groep aan [77](#page=77) [78](#page=78).
* **Reactie op aanbodzijde:** De meso-vraag kan reageren op ontwikkelingen aan de aanbodzijde van deelmarkten, zoals loonaanpassingen die leiden tot substitutie (automatisering, andere technologie) of verhuizing van bedrijven. Een veralgemeende stijging van het opleidingsniveau kan leiden tot hogere selectie-eisen en overscholing [79](#page=79).
### 3.3 Macro-vraag naar arbeid
De macro-vraag naar arbeid is de totale gevraagde hoeveelheid arbeid in een land, geaggregeerd van micro- en meso-niveau. Men onderscheidt de **effectieve vraag** (feitelijke tewerkstelling en vacatures) en de **structurele vraag** (optimaal ingevulde arbeidsplaatsen gegeven kapitaalgoederen) [79](#page=79).
#### 3.3.1 Determinanten van de macro-vraag
De macro-vraag naar arbeid is een functie van de afzet in binnen- en buitenland, dus van de vraag naar geproduceerde producten [80](#page=80).
* **Afzet (totale bestedingen):** Dit omvat:
* **Binnenlandse private consumptie:** Afhankelijk van nationaal inkomen en inkomensverdeling. Hogere consumptie leidt tot hogere tewerkstelling [80](#page=80).
* **Binnenlandse private investeringen:** Zowel vervangings- als uitbreidingsinvesteringen creëren vraag naar arbeid. Uitbreidingsinvesteringen vergroten de productiecapaciteit, tenzij ze leiden tot substitutie van arbeid door kapitaal [80](#page=80).
* **Overheidsbestedingen:** Overheden bepalen autonoom hun bestedingen en dus de tewerkstelling. Ze kunnen expliciet werkgelegenheid creëren in economisch moeilijke tijden (Keynesiaans recept) [81](#page=81).
* **Export:** Afhankelijk van comparatieve voordelen, conjunctuur in het buitenland, wisselkoersen en handelsbeleid [81](#page=81) [82](#page=82).
De macro-economische bestedingen worden voorgesteld door de vergelijking:
$$ Y = C + I + G + X $$ [15](#page=15) [80](#page=80).
waarbij $Y$ het nationaal inkomen is, $C$ de consumptie, $I$ de investeringen, $G$ de overheidsbestedingen en $X$ de export.
* **Productietechniek:** Op macro-niveau kan er ook sprake zijn van productensubstitutie, waarbij sectoren met hogere arbeidsintensiteit sneller groeien wanneer hun producten meer gevraagd worden [82](#page=82).
* **Arbeidskosten:** Op macro-niveau hebben lonen zowel een kostenaspect voor werkgevers als een inkomensaspect voor werknemers, wat de binnenlandse bestedingen beïnvloedt [83](#page=83).
* **Reactie op aanbodzijde:** Een aanhoudend aanbodtekort kan op lange termijn een ontmoedigingseffect hebben op de structurele vraag naar arbeid [83](#page=83).
* **Arbeidstijd:** Het totale gevraagde volume aan arbeid is $V \cdot T$, waarbij $V$ het aantal werkkrachten is en $T$ de gemiddelde arbeidstijd per werkkracht. Een daling van de gemiddelde arbeidstijd kan, ceteris paribus, de vraag naar arbeidskrachten verhogen (arbeidsduurverkorting). Dit is echter afhankelijk van de effecten op arbeidskosten en productiviteit [83](#page=83).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Arbeid | Menselijke activiteit die leidt tot de productie van nuttige goederen en diensten die in menselijke behoeften kunnen voorzien; een primaire productiefactor en bron van welvaart en inkomen. |
| Arbeidsmarkt | Het mechanisme dat de maatschappij heeft ontwikkeld om arbeid te verhandelen, waar vragers (werkgevers) en aanbieders (werknemers) van arbeid elkaar ontmoeten. |
| Welvaartscreatie | Het proces waarbij economieën goederen en diensten produceren om te voldoen aan de materiële en immateriële behoeften van de bevolking, gebruikmakend van schaarse middelen zoals arbeid en kapitaal. |
| Welvaartsverdeling | Het proces waarbij de door de economie gecreëerde welvaart wordt verdeeld onder de bevolking, primair via primaire inkomens (lonen, winst, interesten) en secundair via herverdelingsmechanismen (uitkeringen, belastingen). |
| Neoklassiek arbeidsmarktmodel | Een theoretisch model dat de arbeidsmarkt beschouwt als een markt met volkomen concurrentie, waar vraag en aanbod elkaar ontmoeten en de prijs (loon) zich spontaan aanpast om een evenwicht te bereiken zonder onvrijwillige werkloosheid. |
| Aanbod van arbeid | De bereidheid van individuen of gezinnen om hun arbeid te verhandelen op de arbeidsmarkt, zowel in termen van het aantal aanbieders als de aangeboden arbeidstijd. |
| Vraag naar arbeid | De bereidheid van werkgevers om arbeid aan te trekken om goederen en diensten te produceren, afhankelijk van factoren zoals de afzet, productietechnologie en arbeidskosten. |
| Beroepsbevolking | De groep mensen die deelneemt aan het arbeidsproces of zich officieel laat registreren als werkzoekende, wat aangeeft dat zij bereid en in staat zijn aan het arbeidsproces deel te nemen onder heersende arbeidsmarktomstandigheden. |
| Activiteitsgraad | De fractie van de bevolking op actieve leeftijd die behoort tot de beroepsbevolking, wat de participatie in de arbeidsmarkt weerspiegelt. |
| Werkloosheidsgraad | De fractie van de beroepsbevolking die werkzoekend is en geen baan heeft, een belangrijke indicator voor de prestaties van de arbeidsmarkt. |
| Werkzaamheidsgraad | De fractie van de bevolking op actieve leeftijd die werkend is, een andere belangrijke indicator voor de arbeidsmarktprestaties. |
| Inactieven | Personen die tot de bevolking op actieve leeftijd behoren maar geen baan hebben en er ook niet naar zoeken, zoals huismannen/vrouwen, langdurig zieken of vervroegd gepensioneerden. |
| Sociale zekerheid | Een stelsel van verzekeringen dat bescherming biedt tegen sociale risico's zoals inkomensderving door werkloosheid, ziekte, pensionering, arbeidsongevallen en beroepsziekten, aangevuld met uitkeringen zoals kinderbijslag. |
| Pensioenstelsel | Een systeem dat voorziet in inkomen na pensionering, bestaande uit meerdere pijlers: het wettelijk pensioen (eerste pijler), extralegale pensioenen (tweede pijler) en individueel aanvullend pensioensparen (derde pijler). |
| Repartitiesysteem | Een financieringsmethode voor pensioenen waarbij de bijdragen van de actieven direct worden gebruikt om de pensioenen van de niet-actieven te financieren, gebaseerd op intergenerationele solidariteit. |
| Kapitalisatiesysteem | Een financieringsmethode voor pensioenen waarbij eigen bijdragen worden geïnvesteerd om later pensioenuitkeringen te financieren, aangevuld met spaarintresten. |
| Menselijk kapitaal | De kennis, vaardigheden en competenties die individuen verwerven door onderwijs en training, en die hun productiviteit en arbeidsmarktkansen verhogen. |
| Signaaltheorie | Een theorie die stelt dat bepaalde observeerbare kenmerken, zoals opleidingskwalificaties, door werkgevers worden geïnterpreteerd als signalen van aangeboren talenten en vaardigheden, zelfs als ze de productiviteit zelf niet direct verhogen. |
| Arbeidsdeelmarkt | Een segment binnen de arbeidsmarkt, vaak gedefinieerd op basis van opleidingsniveau, beroepsgroep, sector of regio, waarbinnen de concurrentie en mobiliteit beperkter zijn. |
| Duale arbeidsmarkt | Een theorie die de arbeidsmarkt opdeelt in een primair segment met goede arbeidsvoorwaarden en een secundair segment met mindere omstandigheden, met weinig mobiliteit tussen de twee. |
| Loonkost | Het totale bedrag dat een werkgever betaalt voor een werknemer, bestaande uit brutoloon plus werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid. |
| Bruto loon | De totale vergoeding die een werknemer ontvangt voor zijn arbeidsprestatie, vóór aftrek van belastingen en sociale bijdragen. |
| Netto loon | Het daadwerkelijke bedrag dat een werknemer maandelijks ontvangt na aftrek van belastingen en sociale bijdragen van het brutoloon. |
| Substitutie-effect | In de economie, het effect waarbij een verandering in relatieve prijzen leidt tot een verandering in de consumptie of productie van goederen, bijvoorbeeld het substitueren van arbeid door kapitaal bij hogere loonkosten. |
| Inkomenseffect | Het effect waarbij een verandering in inkomen leidt tot een verandering in de vraag naar goederen en diensten of de hoeveelheid aangeboden arbeid. |
| Terugknikkende aanbodcurve | Een grafische weergave van het arbeidsaanbod waarbij de curve bij hogere lonen terugbuigt, wat aangeeft dat het inkomenseffect het substitutie-effect overtreft en men meer vrije tijd verkoopt. |
| Productiviteit | De verhouding tussen de gerealiseerde productie en de daarvoor ingezette hoeveelheid productiefactoren (zoals arbeid). |
| Arbeidsoppotting (labour hoarding) | Het aanhouden van een personeelsbestand dat groter is dan de huidige behoefte, speculerend op een toekomstig productiefherstel of groei. |
| Tijdelijke werkloosheid | Een regeling waarbij de uitvoering van een arbeidscontract tijdelijk wordt geschorst, vaak als gevolg van economische neergang of seizoensinvloeden. |
| Automatisering | Het gebruik van technologie en machines om taken uit te voeren die voorheen door mensen werden gedaan, met potentieel gevolgen voor de vraag naar arbeid. |
| Loonnormwet | Wetgeving die de overheid de mogelijkheid geeft om in te grijpen in de loonvorming wanneer de internationale concurrentiekracht in gevaar komt. |
| Vraag naar arbeid | De behoefte van bedrijven en organisaties aan werknemers om productieprocessen uit te voeren en goederen of diensten te leveren. |
| Arbeidskosten | De totale kosten die gepaard gaan met het tewerkstellen van arbeid, voornamelijk bestaande uit lonen en sociale bijdragen. |
| Werkloosheidsval | Een situatie waarin het netto-inkomen uit werken niet significant hoger is dan een werkloosheidsuitkering, waardoor de prikkel om te werken afneemt. |
| Mobiliteit (arbeidsmarkt) | Het vermogen en de bereidheid van werknemers om van baan, sector, regio of beroep te veranderen om aan te sluiten bij de vraag op de arbeidsmarkt. |
| Statistische discriminatie | Discriminatie gebaseerd op de gepercipieerde gemiddelde productiviteit van een groep, in plaats van op de individuele capaciteiten van een persoon. |
| Voorkeursdiscriminatie | Discriminatie gebaseerd op de persoonlijke afkeer of het ongemak van werkgevers, werknemers of klanten bij het interageren met bepaalde groepen. |
| Makro-economische bestedingen | De totale uitgaven in een economie, bestaande uit consumptie, investeringen, overheidsuitgaven en export, die de vraag naar arbeid beïnvloeden. |
| Productsubstitutie | Een verandering in het macro-economische productieassortiment die leidt tot wijzigingen in de macro-vraag naar arbeid, bijvoorbeeld een toename van arbeidsintensieve dienstenproductie. |