Cover
Start nu gratis PrelimVersie-Histologie-Ba1-GNK (1).pdf
Summary
# Methoden en technieken voor microscopie
Histologie omvat de studie van weefselstructuren van het niveau van organen tot aan organellen, waarbij microscopie een cruciale rol speelt voor pathologisch onderzoek [3](#page=3).
### 1.1 Inleiding tot microscopie
Microscopie wordt gebruikt voor zowel cytologisch onderzoek (individuele cellen) als histologisch onderzoek (dunne weefselsneden). Het oplossend vermogen, de minimale afstand tussen twee punten die als afzonderlijk herkenbaar zijn, varieert: het menselijk oog ~100 µm, lichtmicroscopie ~200 nm, en elektronenmicroscopie nog veel fijner [3](#page=3).
### 1.2 Lichtmicroscopie
Een lichtmicroscoop bestaat uit een condensorlens (bundelt licht op het preparaat), een objectief lens (vergroting 2.5x-100x), en eenoculaire lens (vergroting 10x). Een tafel voor het specimen, mechanische positionering, en een lichtbron zijn eveneens essentieel. Verschillende subtypes van lichtmicroscopie omvatten [3](#page=3):
* **Helderveld:** Standaard doorvallend licht [3](#page=3).
* **Fasecontrast:** Zet faseverschillen om in intensiteitsverschillen, wat resulteert in een halo-effect [3](#page=3).
* **Interferentiecontrast:** Gebruikt gepolariseerd licht en prisma's om pseudo-reliëf te creëren [3](#page=3).
* **Fluorescentiemicroscopie:** Maakt gebruik van fluoroforen die licht absorberen en uitzenden op een langere golflengte [3](#page=3).
### 1.3 Technieken voor lichtmicroscopie
#### 1.3.1 Voorbereiding van de weefsels
Weefselverzameling kan plaatsvinden via chirurgische resectie, endoscopische biopten, core needle biopten (CNB), punch biopten, excisiebiopten (volledige verwijdering), incisiebiopten (deelverwijdering), fine needle aspiratie (FNAC), endobronchial ultrasound (EBUS), punctie van lichaamsvochten, cervixbrushes, of afname van bloed en beenmerg. Na ontvangst worden biopten gelabeld, opengesneden, gespoeld en geïnkt ter verbetering van fixatie. Fixatie is essentieel om de architectuur te behouden, eiwitten te stabiliseren en autolyse te voorkomen. De twee hoofdmethoden zijn vriescoupes (reversibel) en paraffinecoupes (irreversibel). Een pot-weefsel verhouding van 1:2 en correcte identificatie zijn cruciaal voor optimale fixatie. Formaline kan penetreren via immersie (open snijden is belangrijk) of perfusie; formaldehyde is zeer giftig [3](#page=3).
#### 1.3.2 Paraffinecoupes
Paraffinecoupes, onderdeel van het FFPE-proces (Formalin Fixed Paraffin Embedded), vereisen een technisch proces na de medische macroscopie en versnijding [4](#page=4).
##### 1.3.2.1 Technisch proces paraffinecoupes
Het technische luik omvat in- en uitbedden, coupes snijden en monteren, en deparaffineren. Weefsel wordt eerst gedehydrateerd met oplopende ethanolpercentages, gevolgd door klaring met tolueen of xyleen, en vervolgens infiltratie met paraffine. Na verharding worden ultradunne coupes (5-7 µm) gesneden met een microtoom en gemonteerd op een draagglaasje. Deparaffinering gebeurt via klaring met tolueen of xyleen (waarbij ook lipiden oplossen) en geleidelijke dehydratie met ethanol [4](#page=4).
**Voordelen van FFPE:**
* Volume van het weefsel is irrelevant [4](#page=4).
* Eenvoudige methode en opslag [4](#page=4).
* Optimale morfologie [4](#page=4).
* Geschikt voor immunohistochemie (IHC) [4](#page=4).
* Duurzame verwerking [4](#page=4).
**Nadelen van FFPE:**
* Neemt veel opslagruimte in [4](#page=4).
* Eiwitten worden uitgeschakeld [4](#page=4).
* DNA en RNA kunnen degraderen [4](#page=4).
#### 1.3.3 Vriescoupes
Vriescoupes omvatten het versnijden van het weefsel, invriezen met vloeibaar stikstof (N₂), en snijden met een cryostaat [4](#page=4).
**Voordelen van vriescoupes:**
* Zeer snel, geschikt voor peroperatieve diagnostiek [4](#page=4).
* Beter voor detectie van componenten die oplossen bij paraffine (bv. vet) [4](#page=4).
* Enzymactiviteit van eiwitten blijft behouden [4](#page=4).
* Uitgebreid moleculair onderzoek mogelijk (RNA/DNA beter behouden) [4](#page=4).
**Nadelen van vriescoupes:**
* Alleen geschikt voor kleine fragmenten [4](#page=4).
* Technisch moeilijk [4](#page=4).
* Opslag vereist dure diepvrieskasten met beveiliging [4](#page=4).
* Morfologiekwaliteit is suboptimaal [4](#page=4).
* Mogelijke vriesartefacten [4](#page=4).
#### 1.3.4 Kleuren van de coupes
Kleuring is essentieel omdat de meeste cellen transparant zijn. Kleurstoffen worden ingedeeld in zure en basische [4](#page=4):
* **Zuur:** Reageren met basische (acidofiele) componenten zoals cytoplasmatische eiwitten [4](#page=4).
* **Basisch:** Reageren met zure (basofiele) componenten zoals genetisch materiaal [4](#page=4).
Veelgebruikte kleuringsmethodes zijn combinaties:
* **H&E (Eosine en Haematoxyline):**
* Eosine (zuur): kleurt acidofiele structuren roze [5](#page=5).
* Hematoxyline (basisch): kleurt basofiele structuren donkerblauw/paars [5](#page=5).
* **Periodic acid-Schiff reaction (PAS):**
* Oxideert glycolgroepen in koolhydraten tot aldehyden, die reageren met Schiff-reagens (basisch fuchsine), resulterend in een donkerrood/magenta kleur [5](#page=5).
* Kleurt koolhydraten en koolhydraatrijke macromoleculen magenta, zoals glycogeen, mucus, basale membranen en reticuline vezels [5](#page=5).
* **Enzym histochemische kleuring:** Detecteert lokale enzymatische reacties, vaak in vriescoupes [5](#page=5).
* **Trichroom Masson kleuring:**
* Hematoxyline kleurt basofiele structuren donkerblauw/paars [5](#page=5).
* Fuchsine kleurt cytoplasma, fibrine roze en keratine helderrood [5](#page=5).
* Anilineblauw kleurt collageen blauw/groen [5](#page=5).
* **Nissl / Methyleenblauw:** Een basische kleurstof voor neuronen, kleurt het ruw endoplasmatisch reticulum (RER) in neuronen [5](#page=5).
* **Reticulinekleuring:** Gebruikt in beenmerg om reticulinevezels zwart te kleuren [5](#page=5).
* **Von Gieson (+/- elastica):** Kleurt collageen rood, kernen blauw, cytoplasma en RBC geel; met elastica worden elastinevezels blauw/zwart gekleurd; veel gebruikt voor bloedvaten en huid [5](#page=5).
#### 1.3.5 Immunohistochemie
Immunohistochemie maakt gebruik van antistoffen om antigenen in weefsel te lokaliseren, vaak door een label aan de constante staart van de antistof [5](#page=5).
* **Directe detectie:** Een HRP-gelabelde primaire antistof bindt aan het antigen; HRP genereert een bruin precipitaat met DAB en H₂O₂ [5](#page=5).
* **Indirecte detectie:** Een ongelabelde primaire antistof bindt eerst aan het antigen, gevolgd door een gelabelde secundaire antistof die aan de primaire antistof bindt. Dit verhoogt de gevoeligheid, omdat meerdere secundaire antistoffen aan één primaire kunnen binden. Fluorescente moleculen (fluorochroom) kunnen ook worden gebruikt [5](#page=5).
#### 1.3.6 In situ hybridisatie (ISH)
ISH detecteert specifieke genetische sequenties met behulp van gerichte probes [5](#page=5).
* **FISH (Fluorescentie ISH):** Gebruikt een fluorescerend gelabelde probe die complementair is aan de DNA-sequentie [5](#page=5).
* **CISH (Chromogene ISH):** Maakt gebruik van een DAB-omslagreactie [5](#page=5).
#### 1.3.7 Monteren en interpreteren van de preparaten
Na het aanbrengen van een dekglaasje kan het preparaat worden bekeken en geïnterpreteerd. Artefacten, veranderingen door processen, kunnen optreden, zoals krimp van cellen, cholesterolkristallen, oplossen van vet, scheurtjes en plooitjes. Er is ook een verlies van 3D structuur [5](#page=5).
### 1.4 Elektronenmicroscopie
Elektronenmicroscopen hebben een resolutie van ongeveer 0.2 nm en maken gebruik van elektromagnetische velden en een elektronenbundel. Er zijn twee hoofdtypen [5](#page=5):
* **Transmissie Elektronenmicroscopie (TEM):** De elektronenbundel gaat *door* het specimen [5](#page=5).
* **Scanning Elektronenmicroscopie (SEM):** De elektronenbundel kaatst af *van* het specimen, waardoor het oppervlak wordt bekeken [6](#page=6).
#### 1.4.1 Weefselvoorbereiding voor EM
De stappen voor weefselvoorbereiding voor elektronenmicroscopie omvatten:
* **Fixatie:** Met glutaaraldehyde en osmiumtetroxide [6](#page=6).
* **Weefselcoupe maken:** Inbedden in kunsthars en snijden met diamantmessen tot ultradunne coupes [6](#page=6).
* **Monteren:** Op een metalen rooster [6](#page=6).
* **Kleuren:** Met zware metalen zoals uranylacetaat of loodcitraat [6](#page=6).
---
# Epitheel- en klierweefsel
Epitheel- en klierweefsels vormen de bedekking van in- en uitwendige oppervlakken en verzorgen secretieprocessen in het lichaam [10](#page=10).
### 2.1 Epitheelweefsel
Epitheelweefsel bekleedt lichaamsoppervlakken en holtes, vormt celvlakken en is geïnnerveerd, maar avasculair; voeding gebeurt door diffusie door het basaalmembraan [10](#page=10).
#### 2.1.1 Functies en morfologie
Epitheelweefsels hebben diverse functies, waaronder bescherming tegen radiatie, toxines, pathogenen en fysiek trauma; opname van exogene partikels; secretie van hormonen, zweet, mucus en enzymen; en opname van prikkels (neuroepitheel) [10](#page=10).
Morfologische kenmerken zijn onder andere polariteit (apicale en basale zones), dichte cel-celadhesie met weinig intercellulaire substantie, en gespecialiseerde apicale oppervlaktestructuren. Deze structuren omvatten [10](#page=10):
* Microvilli: voor maximalisatie van het oppervlak [10](#page=10).
* Trilharen (microtubuli): voor transport [10](#page=10).
* Membraanplaques (urotheel): oppervlaktevergroting door zich ontvouwende gebieden [10](#page=10).
* Verhoorning (keratinisatie): voor bescherming [10](#page=10).
* Glycocalix: een netwerk van glycoproteïnen voor vertering en absorptie [10](#page=10).
Epitheelweefsel is verankerd aan het basaalmembraan door hemidesmosomen [10](#page=10).
> **Tip:** Syndroom van Goodpasture is een auto-immuunziekte waarbij antistoffen tegen type 4 collageen in het basaalmembraan (lamina densa) worden gevormd, leidend tot symptomen in de longen (longbloedingen, dyspnoe) en nieren (hematurie, acuut nierfalen) [10](#page=10).
#### 2.1.2 Classificatie
Epithelia worden geclassificeerd op basis van celvorm en het aantal cel-lagen, waarbij de bovenste cellaag bepalend is voor de classificatie. De celvorm correleert met de kernvorm [10](#page=10).
**Classificatie op basis van aantal lagen en celvorm:**
* **Vorm:**
* Plaveiselcellig (afgeplatte cellen)
* Kubisch (kuboïde cellen)
* Cilindrisch (lange cellen)
* **Aantal lagen:**
* Eenlagig: alle cellen rusten op het basaalmembraan.
* **Eenlagig plaveiselcel-epitheel:** Cellen zijn afgeplat met afgeplatte kernen. Gevonden in endotheel (bloed-, hart-, lymfevaten) en mesotheel (pleura-, peritoneum-, pericardholten) [10](#page=10).
* **Eenlagig kubisch epitheel:** Kuboïde cellen met ronde kernen. Gevonden in klierafvoergangen [10](#page=10).
* **Eenlagig cilindrisch epitheel:** Lange cellen met ovale kernen nabij het basaalmembraan. Gevonden in het darmkanaal, vaak met slijmbekercellen en microvilli [10](#page=10).
* Meerlagig: alleen de basale laag heeft contact met het basaalmembraan.
* **Meerlagig plaveiselcel-epitheel:** Bovenste laag is plaveiselcellig. Kan verhoornd zijn (epidermis, met een laag dode, met keratine gevulde cellen) of niet-verhoornd (mond, slokdarm, vagina) [11](#page=11).
* **Meerlagig kubisch epitheel:** Bovenste laag is kubisch. Zeldzaam, gevonden in afvoergangen van zweetklieren [11](#page=11).
* **Meerlagig cilindrisch epitheel:** Bovenste laag is cilindrisch. Enkel in de oogconjunctiva [11](#page=11).
* Pseudomeerlagig: kernen lijken gelaagd, maar alle cellen hebben contact met het basaalmembraan. Gevonden in de luchtwegen, vaak met trilharen en slijmbekercellen [11](#page=11).
* Overgangsepitheel (urotheel): Basale laag met peervormige cellen en een parapluvormige bovenlaag (met 1-2 kernen en membraanplaques). Dit epitheel is rekbaar door verschuifbare cellen. Gevonden in de ureters en blaas [11](#page=11).
**Classificatie op basis van specialisatie:**
* Dekepitheel
* Klierepitheel
* Neuro-epitheel
* Verhoornend epitheel
* Trilhaarepitheel
* Epitheel met microvilli
#### 2.1.3 Regeneratie en metaplasie
Epitheelcellen worden continu vervangen door mitose in de basale laag. De regeneratiesnelheid varieert: darm (2-4 dagen), huid (6-8 weken), luchtwegen (weinig) [11](#page=11).
**Metaplasie** is de pathologische vervanging van het ene epitheeltype door een ander normaal type, veroorzaakt door reprogrammatie van epitheliale stamcellen. Dit is reversibel zolang de uitlokkende factor aanwezig is. Voorbeelden zijn [11](#page=11):
* Roken: leidt tot meerlagig plaveiselcel-epitheel in plaats van respiratoir epitheel met trilharen en slijmbekercellen [11](#page=11).
* Gastro-oesofageale reflux: kan leiden tot eenlagig cilindrisch epitheel in plaats van meerlagig plaveiselcel-epitheel (Barrett's oesophagus) [11](#page=11).
> **Tip:** Epitheelweefsels zijn de meest voorkomende locatie voor tumoren omdat ze direct blootstaan aan schadelijke invloeden. Goedaardige en kwaadaardige tumoren (carcinomen) kunnen ontstaan. Klierepitheel kan leiden tot adenocarcinomen, en plaveiselepitheel tot spinocellulaire of plaveiselcarcinomen. Metastasering treedt op wanneer tumorcellen cel-cel- en cel-matrix-interacties verliezen, het basaalmembraan doorbreken en via bloedvaten verspreiden [11](#page=11).
### 2.2 Klierweefsel
Klierweefsel is gespecialiseerd in secretie en heeft een epitheliale oorsprong. Klieren worden ingedeeld naar aantal cellen (unicellulair of multicellulair) en secretiewijze (exocrien of endocrien) [12](#page=12).
#### 2.2.1 Secretiecyclus
De secretieactiviteit omvat drie fasen:
1. **Ingestiefase:** Opname van bouwstenen [12](#page=12).
2. **Accumulatiefase:** Synthese en opstapeling van secreet [12](#page=12).
3. **Extrusiefase:** Afgifte van secreet [12](#page=12).
#### 2.2.2 Exocriene klieren
Exocriene klieren scheiden hun product af naar het uitwendige milieu [12](#page=12).
**Classificatie van multicellulaire exocriene klieren:**
* **Manier van vertakking van afvoergangen:**
* Enkelvoudig: geen afvoergang (sessiel) of wel een afvoergang (gesteeld) [12](#page=12).
* Samengesteld: vertakte afvoergangen [12](#page=12).
* **Vorm van het secretoire einddeel:**
* Tubulair (buisvormig)
* Alveolair/Acinair (blaasvormig)
* Tubulo-alveolair/Tubulo-acinair (combinatie)
Uit deze basisstructuren ontstaan combinaties zoals enkelvoudig tubulair, enkelvoudig gewonden tubulair, enkelvoudig vertakt tubulair, enkelvoudig vertakt acinair, samengesteld tubulo-acinair, samengesteld tubulair en samengesteld acinair [12](#page=12).
**Classificatie op basis van type secreet:**
* **Sereus:** Eiwitrijk secreet. Sereuze kliercellen hebben ronde kernen, sterk ontwikkeld ruw endoplasmatisch reticulum (RER), Golgi-apparaat en ribosomen, wat leidt tot basofiele kleuring. RER is basaal, Golgi en secretiekorrels apicaal [13](#page=13).
* **Muceus/Mucineus:** Mucigeen secreet (slijm, polysacchariden, glycoproteïnen). Muceuze klieren hebben een afgeplatte, basale kern, beperkt RER, maar sterk ontwikkeld Golgi-apparaat. Het lumen is vaak ruim [13](#page=13).
* **Gemengd seromuceus/mucineus:** Combinatie van sereuze en muceuze componenten [13](#page=13).
* **Overige:** Bijvoorbeeld de secretie van borstklieren, talgklieren, zweetklieren en pariëtale maagcellen [13](#page=13).
**Classificatie op basis van secretiewijze:**
* **Merocrien:** Secreet wordt afgegeven via exocytose; enkel het product verlaat de cel [13](#page=13).
* **Holocrien:** De cel desintegreert volledig; secreetproduct en celinhoud komen vrij (bv. talgklieren) [13](#page=13).
* **Apocrien:** Een deel van het apicale cytoplasma met secretieproduct wordt afgesnoerd (bv. melkklieren, proximale deel van oorspeekselklier) [13](#page=13).
> **Tip:** Exocriene kliercellen vertonen duidelijke polariteit: kern en de meeste organellen basaal, Golgi supranucleair, en secretiegranula apicaal. Slijmbekercellen zijn unicellulaire klieren met apicaal mucigeen [12](#page=12).
De afvoerkanalen kunnen variëren van eenlagig kubisch epitheel (enkelvoudige klieren) tot tweelagig kubisch epitheel (zweetklieren) of diverse epitheeltypen (samengestelde klieren). Secretie wordt voortgestuwd door de aanmaak van nieuw secreet, trilhaarcellen en contracties van myo-epitheelcellen of gladde spiercellen. Myo-epitheelcellen zijn gespecialiseerde, samentrekbare epitheelcellen die tussen kliercellen en het basaalmembraan liggen [13](#page=13).
#### 2.2.3 Endocriene klieren
Endocriene klieren scheiden hun product (hormonen) af in het inwendige milieu [13](#page=13).
**Ontstaan:**
Ze ontstaan uit epitheel dat de verbinding met het dekepitheel verliest en vormen strengen of follikels. Unicellulaire endocriene klieren liggen verspreid tussen dekepitheelcellen [13](#page=13).
**Hormonen:**
* **Steroïde hormonen:** Lipofiel, kunnen door het celmembraan diffunderen [13](#page=13).
* **Proteïne hormonen:** Bestaan uit eiwitten, glycoproteïnen, peptiden. Binden aan membraanreceptoren en vereisen een second messenger [13](#page=13).
**Doelwitcellen:**
* **Autocrien:** Cel is zelf het doelwit [13](#page=13).
* **Paracrien:** Doelwitcel ligt naburig (via diffusie) [13](#page=13).
* **Endocrien:** Doelwitcel ligt op afstand (via bloedbaan) [13](#page=13).
**Structuur:**
* **Steroïde-hormooncellen:** Bevatten vetdruppels, sterk ontwikkeld glad ER en veel mitochondriën. Steroïden worden niet opgeslagen [13](#page=13).
* **Proteïne-hormooncellen:** Hebben een fijn granulair cytoplasma door secretiekorrels. RER en Golgi-apparaat zijn sterk ontwikkeld, wat leidt tot basofiele kleuring. Endocriene cellen zijn gepolariseerd met de kern apicaal en secretiekorrels basaal, tegengesteld aan exocriene klieren [13](#page=13).
---
# Bindweefsel en speciale bindweefseltypen
Bindweefsel is een weefsel dat structurele steun biedt, cellen en organen verbindt, en fungeert als een actieve opslag- en transportmedium voor lipiden, en speelt een rol bij wondgenezing [14](#page=14) [15](#page=15).
### 3.1 Samenstellende elementen van bindweefsel
Bindweefsel bestaat uit drie hoofdcomponenten: vezels, extracellulaire matrix (ECM) en cellen [14](#page=14).
#### 3.1.1 Cellen
De cellen in bindweefsel kunnen worden onderverdeeld in vormende cellen en losse cellen [14](#page=14).
* **Vormende cellen** zijn afgeleid van mesenchymcellen en vormen de bindweefselcomponenten:
* Fibroblasten: De meest voorkomende cellen, verantwoordelijk voor de productie van vezels en grondsubstantie, met een herstelfunctie. Ze zijn spoelvormig tot ovaal met uitlopers en een actief RER en Golgi-apparaat [14](#page=14).
* Fibrocyten: Inactieve fibroblasten, kleiner met minder uitlopers en organellen [14](#page=14).
* Myofibroblasten: Gespecialiseerde fibroblasten met contractiele eigenschappen door de aanwezigheid van actinefilamenten, belangrijk bij wondgenezing [14](#page=14).
* Lipoblasten: Voorlopers van vetcellen in vetweefsel [14](#page=14).
* Chondroblasten: Voorlopers van kraakbeencellen [14](#page=14).
* Osteoblasten: Voorlopers van botcellen [14](#page=14).
* Regeneratieve cellen [14](#page=14).
* **Losse cellen** zijn "toevallige passanten" en dragen niet bij aan de vorming van bindweefsel:
* Histocyten: Immuuncellen [14](#page=14).
* Leukocyten: Witte bloedcellen [14](#page=14).
* Mastcellen [14](#page=14).
#### 3.1.2 Extracellulaire matrix (ECM)
De ECM bestaat uit extracellulaire vloeistof en grondsubstantie [14](#page=14).
* **Extracellulaire vloeistof:** Heeft een samenstelling die vergelijkbaar is met bloedplasma; een tekort leidt tot dehydratie en een overschot tot oedeem [14](#page=14).
* **Grondsubstantie:** Een organisch, amorf, kleurloos en homogeen materiaal bestaande uit glycosaminoglycanen en glycoproteïnen. Matrixmetalloproteïnases (MMP's) breken de grondsubstantie af [14](#page=14).
#### 3.1.3 Vezels
Bindweefselvezels omvatten collageenvezels, reticulaire vezels en elastische vezels [14](#page=14).
* **Collageenvezels:** Vormen ongeveer 25% van de menselijke proteïnen en komen in 28 types voor [14](#page=14).
* Type I: Gevonden in huid, pezen, ligamenten, dentine en gewoon bindweefsel [14](#page=14).
* Type II: Gevonden in kraakbeen en glasvocht [14](#page=14).
* Type III: Vormt reticulaire vezels, aanwezig in de arteriewand, ingewanden, uterus en granulatieweefsel [14](#page=14).
* Type IV: Gevonden in basale membranen [14](#page=14).
De basismolecule is tropocollageen, een triple helix van polypeptiden. Vezels kunnen losmazig of dicht, geordend of ongeordend zijn en beperken uitrekking, bieden steun en hechting. Collageenvezels kleuren acidofiel [15](#page=15).
* **Reticulaire vezels:** Bestaan uit reticuline (een dunner type III collageen) en vormen een fijn steunnetwerk rond spiervezels, bloedvaten, zenuwen en klieren. Ze zijn sterk, uitrekbaar en kleuren donkerzwart bij zilverkleuring [15](#page=15).
* **Elastische vezels:** Zijn zeer elastisch maar minder sterk. Ze bestaan uit een centrale massa elastine omgeven door glycoproteïne filamenten. Ze worden geproduceerd door fibroblasten, chondroblasten en gladde spiercellen. Ze komen voor in huid, longen, arteriën, venen, bindweefsel en elastisch kraakbeen. Ze kleuren geel macroscopisch, en zwart met orceïne of elastica kleuring [15](#page=15).
### 3.2 Gewone bindweefsels
Gewoon bindweefsel omvat losmazig bindweefsel en dens bindweefsel [15](#page=15).
* **Losmazig bindweefsel:** Is dun, rijk aan grondsubstantie en weefselvocht, wat het teer en vervormbaar maakt. Het bevat voornamelijk collagene vezels en daarnaast elastische vezels. Reticulair bindweefsel, een voorbeeld van losmazig bindweefsel, bestaat uit collageen type III en stervormige fibroblasten en biedt ondersteuning aan immuunorganen [15](#page=15).
* **Dens bindweefsel:** Wordt gekenmerkt door dikke vezelbundels en weinig cellen [15](#page=15).
* **Dens collageneus bindweefsel:** Kan geordend zijn (bv. pezen, ligamenten) met parallelle bundels, of niet-geordend (bv. dermis, kapsels van organen) met kriskras gerichte vezels [15](#page=15).
* **Dens elastisch bindweefsel:** Bevat een hoge concentratie elastische vezels [15](#page=15).
> **Tip:** Bindweefselaandoeningen kunnen genetisch of nutritioneel zijn en verstoren de ECM. Scheurbuik (vitamine C-tekort) leidt tot collageensynthese defecten en bindweefselafbraak, terwijl het syndroom van Marfan wordt veroorzaakt door een mutatie in het FBN1-gen, resulterend in langgerekte ledematen en aortaproblemen [15](#page=15).
### 3.3 Speciale bindweefsels
#### 3.3.1 Muceus bindweefsel
Dit type bindweefsel is overvloedig aanwezig tijdens de embryonale fase en bevat veel hyaluronan, wat zorgt voor een gelatineuze consistentie. Een voorbeeld is de gelei van Wharton in de navelstreng. Bij volwassenen is het onder andere te vinden in de tandpulpa [16](#page=16).
#### 3.3.2 Vetweefsel
Vetweefsel kent twee hoofdtypen: wit en bruin vetweefsel [15](#page=15).
* **Wit (uniloculair) vetweefsel:**
* Bestaat voornamelijk uit lipocyten/adipocyten met weinig ECM [15](#page=15).
* Functies: thermische isolatie, opslag en mobilisatie van triglyceriden, structurele ondersteuning (handpalm, voetzool, orbita), mechanische schokabsorptie, en hormoonproductie (leptine, oestrogeen) [16](#page=16).
* Lipoblasten zijn de voorlopers van lipocyten. Volwassen lipocyten hebben één grote centrale vetdruppel die de kern platdrukt, wat in histologische coupes leidt tot een zegelringpatroon na vetextractie. Vetcellen zijn georganiseerd in lobben gescheiden door bindweefselsepta [16](#page=16).
* **Bruin (multiloculair) vetweefsel:**
* Bestaat uit kleinere cellen met meerdere vetdruppels, een centrale kern en veel mitochondriën, wat de bruine kleur verklaart [16](#page=16).
* Komt overvloedig voor bij foetus en pasgeborenen (bv. bij nieren, oksels, grote bloedvaten, tussen schouderbladen) [16](#page=16).
* Functie: Warmtegeneratie door vetzuuroxidatie (thermogenese), essentieel voor pasgeborenen die nog niet kunnen rillen [16](#page=16).
* Bij volwassenen is de aanwezigheid beperkt en varieert per etniciteit [16](#page=16).
#### 3.3.3 Kraakbeenweefsel
Kraakbeenweefsel is elastisch en heeft diverse functies [16](#page=16).
* **Functies:** Schokdemper bij gewrichten, vormhandhaving (neus, oren, larynx), voorkomt collaps van buisvormige organen (luchtwegen), en speelt een rol bij lengtegroei van lange beenderen en de aanmaak van het foetale skelet [16](#page=16).
* **Samenstelling:** Bevat alleen chondrocyten (geschikt voor transplanten). Het ECM bevat collageenvezels type II, hyaluronan, proteoglycanen met chondroïtinesulfaat GAG (bindt water) en glycoproteïnen. De ECM kleurt paars bij PAS+ kleuring [16](#page=16).
* **Chondrocyten:** Ronde/ovale cellen die de ECM produceren, wat resulteert in veel RER. Door het hoge watergehalte kunnen de cellen krimpen bij fixatie, waardoor ze in lacunen (chondroplasten) liggen [16](#page=16).
* **Typen kraakbeen:**
* **Hyalien kraakbeen:** Bevat onregelmatig gerangschikte collagene vezels type II. Gevonden in luchtwegen, neus, ribben, gewrichten en het foetale skelet [16](#page=16).
* **Elastisch kraakbeen:** Bevat een groot aantal elastische vezels. Gevonden in de buis van Eustachius, oorschelp en epiglottis [16](#page=16).
* **Fibro-kraakbeen:** Een mengsel van kraakbeen en bindweefsel, bevat ook type I collageen. Gevonden in intervertebrale schijven, symfyse van het pubis en kniemeniscus [16](#page=16).
* **Voeding en herstel:** Kraakbeen bevat geen bloedvaten; voeding en afvoer gebeuren via diffusie en een pompwerking door druk bij belasting. Dit leidt tot langzamer herstel. Er zijn geen zenuwen aanwezig [16](#page=16).
* **Perichondrium:** Omringt hyalien en elastisch kraakbeen (behalve gewrichtsvlakken). Het is een rijk gevasculariseerd bindweefsel dat bestaat uit twee lagen [16](#page=16):
* **Binnenste (cambium) chondrogene laag:** Kan chondrocyten aanmaken, bevat veel bloedvaten en chondrogene cellen [16](#page=16).
* **Buitenste laag:** Dens collageneus bindweefsel [16](#page=16).
De functie van het perichondrium is voeding, groei en herstel [16](#page=16).
* **Groeivormen:**
* **Interstitiële groei:** Chondrocyten ondergaan mitose, vormen isogene groepen, en er wordt territoriale matrix gevormd tussen de groepen [16](#page=16).
* **Appositionele groei:** Nieuw kraakbeen wordt gevormd vanuit de cambiumlaag van het perichondrium. Chondrogene cellen differentiëren tot chondroblasten die kraakbeenmatrix afzetten en tot chondrocyten worden [16](#page=16).
* **Regeneratie:** Kraakbeen regenereert zeer moeizaam, vooral bij volwassenen. Beschadigd kraakbeen wordt vaak vervangen door dens fibreus bindweefsel (litteken) [16](#page=16).
---
# Beenweefsel
Beenweefsel ondersteunt en beschermt weke delen, brengt krachten over, is betrokken bij de aanmaak van bloedcellen via beenmerg en dient als calciumreservoir [18](#page=18).
### 4.1 Algemene eigenschappen en componenten van beenweefsel
Botweefsel bestaat uit een extracellulaire matrix (ECM) met organische elementen die zorgen voor stevigheid en mineralen (hydroxyapatietkristallen) die zorgen voor hardheid door mineralisatie. Het is een dynamisch weefsel dat voortdurend wordt geremodelleerd onder invloed van krachten en calciumspiegels, waarbij hormonen en vitamines een regulerende rol spelen [18](#page=18).
Er zijn twee macroscopische configuraties van botweefsel: compact en spongieus bot. Histologisch worden er twee types onderscheiden: fibreus en lamellair bot. Verschillende typen beenderen zijn lange beenderen (met diafyse, epifyse en metafyse), korte beenderen, platte beenderen en onregelmatige beenderen [18](#page=18).
### 4.2 Celtypen in beenweefsel
Beenweefsel bevat drie hoofdceltypen: osteoblasten, osteocyten en osteoclasten [18](#page=18).
* **Osteoblasten:** Kuboïdale cellen aan het bot-oppervlak die het osteoïd (collageen type I en organische matrixcomponenten) produceren. Ze zijn afkomstig van mesenchymcellen [18](#page=18).
* **Osteocyten:** Osteoblasten die ingesloten zijn door verkalkt osteoïd. Ze bevinden zich in lacunen (osteoplasten) en hebben talrijke uitlopers in canaliculi die contact maken met naburige cellen via nexi. Ze onderhouden de omgevende matrix. Ook afkomstig van mesenchymcellen [18](#page=18).
* **Osteoclasten:** Meerkernige cellen (2-50 kernen) die verantwoordelijk zijn voor botresorptie (osteolyse) en talrijke lysosomen bevatten. Ze hebben een geplooide rand (ruffled border) aan het resorptieoppervlak en vormen de lacune van Howship. Osteoclasten ontstaan uit hematopoëtische stamcellen van de monocytaire reeks en zijn verwant aan macrofagen [18](#page=18).
### 4.3 Macro- en microscopische configuraties
* **Macroscopische configuraties:**
* **Compact bot:** Een dichte laag zonder holtes aan de periferie van beenderen [19](#page=19).
* **Spongieus (trabeculair) bot:** Bestaat uit een 3D netwerk van anastomoserende trabekels van lamellair botweefsel, met beenmerg in de holtes. Dit type bot biedt mechanische sterkte en bevindt zich centraal in de diafyse en in de epifysen [19](#page=19).
* **Histologische types:**
* **Fibreus (plexiform, geweven of immatuur) botweefsel:** Gekenmerkt door kriskras verlopende collageenvezels en veel osteocyten. Het is het primaire botweefsel, wordt snel gevormd, heeft een onregelmatige structuur en geringe mechanische sterkte. Bij volwassenen komt het voor in schedelnaden, pees- en ligamentaanhechtingen en bij fractuurherstel [18](#page=18).
* **Lamellair botweefsel:** Vertonen een regelmatige ordening van collageenvezels en osteocyten in parallelle lamellen (3-7 µm dik). Dit is het secundaire botweefsel en wordt onderscheiden in compacte en spongieuze configuraties [19](#page=19).
### 4.4 Structuur van het compact bot in de diafyse
De diafyse van lange beenderen bevat centraal spongieus bot en perifeer compact bot. Het compacte bot bestaat uit twee lagen [19](#page=19):
* **Buitenste laag:** Grote circumferentiële lamellen [19](#page=19).
* **Binnenste laag:** Bestaat uit osteonen (zuilen van Havers), die concentrisch geordend zijn rond een centraal kanaal van Havers dat bloedvaten bevat [19](#page=19).
* **Interstitiële lamellen:** Resten van vroegere circumferentiële lamellen die tussen de osteonen liggen [19](#page=19).
* **Kanalen van Volkmann:** Dwarse kanalen die bloedvaten tussen de osteonen verbinden [19](#page=19).
### 4.5 Periost en Endost
* **Periost (beenvlies):** Omgeeft het bot overal behalve aan gewrichtsoppervlakken. Het heeft een binnenste osteogene laag (cambium) met osteogene cellen, osteoblasten en osteoclasten, en een buitenste dichte collagene laag met Sharpey-vezels die het aan het bot verankeren. Het is belangrijk voor groei, herstel en remodellatie [19](#page=19).
* **Endost:** Een dunne cellaag die alle inwendige beenholten bekleedt (mergholte, kanalen van Havers en Volkmann). Het bevat osteogene cellen, osteoblasten en osteoclasten en speelt een rol bij botgroei, herstel en remodellatie [19](#page=19).
### 4.6 Beenmerg
Beenmerg bevindt zich in de mazen van spongieus bot en bestaat uit reticulair bindweefsel, bloedsinussen, hematopoëtische cellen en vet [19](#page=19).
* **Rood beenmerg:** Hematopoëtisch actief met weinig vet en veel hematopoëtische cellen [19](#page=19).
* **Geel beenmerg:** Inactief met veel vet en weinig hematopoëtische cellen [19](#page=19).
Bij neonaten is al het beenmerg rood; bij volwassenen is dit beperkt tot de schedel, ribben, wervels, sternum, sleutelbeenderen, bekken en de epifysen van femur en humerus [19](#page=19).
### 4.7 Histogenese van beenweefsel
Beenweefsel wordt gevormd via vier mechanismen [19](#page=19):
1. **Endesmale (intramembraneuze) beenvorming:** In bindweefsel, met bindweefselmatrix als steun. Produceert fibreus bot in spongieuze configuratie, typisch voor platte beenderen [19](#page=19).
2. **Enchondrale beenvorming:** In kraakbeen, met verkalkte kraakbeenmatrix als steun. Vormt ook fibreus bot in spongieuze configuratie en is typisch voor korte en lange beenderen, lengtegroei en fractuurherstel [19](#page=19).
3. **Endostale beenvorming:** Aan het endost, waar nieuw bot wordt afgezet op bestaand bot. Vormt lamellair compact of spongieus bot en vervangt fibreus door lamellair bot (remodellering, herstel) [19](#page=19).
4. **Periostale beenvorming:** In de cambiumlaag van het periost. Vormt lamellair compact bot en draagt bij aan diktegroei, remodellering en herstel [19](#page=19).
### 4.8 Ontstaan en groei van specifieke beenderen
* **Plat been:** Ontstaat en groeit via endesmale beenvorming. Embryonaal mesenchym vormt fibrocellulair bindweefsel, waarin mesenchymcellen differentiëren tot osteoblasten die fibreuze beentrabekels (primaire spongiosa) vormen. Dit wordt later vervangen door lamellair bot (secundaire spongiosa). Het compacte bot aan de periferie ontstaat uit het periost, dat corticale platen (compact lamellair bot) vormt. De diploë (spongieus bot tussen de corticale platen) is typisch voor platte schedelbeenderen. Diktegroei gebeurt door periostale beenvorming [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Lang been:** Ontstaat en groeit via enchondrale beenvorming, uitgaande van een kraakbeenmodel. Chondrocyten hypertrofiëren, de matrix verkalkt, en mesenchymcellen aan de periferie vormen een benige kraag (botmanchet). Bloedvaten dringen binnen en brengen osteoblasten mee om bot aan te maken in het primaire ossificatiecentrum (primaire beenkern), wat leidt tot primaire spongiosa. In de epifysen ontstaan secundaire ossificatiecentra. Tussen de epifyse en diafyse blijft een groeikraakbeenschijf aanwezig, essentieel voor lengtegroei [20](#page=20).
* **Lengtegroei:** Vindt plaats via de groeikraakbeenschijf, die is opgebouwd uit de volgende zones [20](#page=20):
* Rustzone: Reservekraakbeen met rustende chondrocyten [20](#page=20).
* Proliferatiezone: Interstitiële groei met lange isogene groepen [20](#page=20).
* Hypertrofische zone: Zwelling van chondrocyten [20](#page=20).
* Verkalkingszone: Afsterving van chondrocyten en verkalking van de matrix [20](#page=20).
* Invasiezone: Ingroei van bloedvaten en osteogene cellen/osteoblasten [20](#page=20).
* Botvormingszone: Vorming van nieuw bot (eerst fibreus, dan lamellair) [20](#page=20).
* **Diktegroei:** Gebeurt periostaal, waarbij het periost nieuw bot aanmaakt aan de buitenzijde en osteoclasten aan de binnenzijde bot resorberen [20](#page=20).
### 4.9 Remodellatie van bot
Remodellatie is een continu dynamisch proces van botafbraak (osteoclasten) en botaanmaak (osteoblasten). Het is essentieel tijdens groei en blijft levenslang actief. Remodellatie optimaliseert de oriëntatie van osteonen en trabekels om mechanische krachten op te vangen volgens de wet van Wolff. Veranderde belasting leidt tot herbouw, terwijl immobilisatie ontkalking veroorzaakt. Interstitiële lamellen ontstaan tijdens dit proces [20](#page=20).
### 4.10 Synoviale gewrichten
Synoviale gewrichten verbinden twee boteinden die bedekt zijn met hyalien gewrichtskraakbeen. De gewrichtsholte bevat synoviaal vocht, geproduceerd door de syn-oviale membraan, dat zorgt voor voeding van het kraakbeen, schokdemping en smering. De synoviaal membraan is geplooid en vaatrijk. Het gewrichtskapsel bestaat aan de buitenkant uit dicht fibreus bindweefsel [20](#page=20).
### 4.11 Herstel van een botfractuur
Fractuurherstel verloopt in vier fasen [20](#page=20):
1. **Hematoom- en granulatiefase:** Bloeding gevolgd door vorming van granulatieweefsel dat debris opruimt [20](#page=20).
2. **Fibreuze/fibrocartilagineuze callus:** Vorming van een tijdelijke callus uit hyalien kraakbeen en bindweefsel die de fractuuruiteinden verbindt [20](#page=20).
3. **Benige callus:** Vorming van nieuw bot via enchondrale beenvorming, initieel als fibreus bot in spongieuze configuratie [20](#page=20).
4. **Remodellatiefase:** Omzetting van primair (fibreus) bot naar lamellair bot, leidend tot volledig structuurherstel [20](#page=20).
### 4.12 Histofysologie van beenweefsel en regulatie
Bot is het belangrijkste calciumreservoir van het lichaam (circa 99%). De calciumhomeostase wordt hormonaal gereguleerd [21](#page=21).
* **Bijschildklierhormoon (PTH):** Wordt afgescheiden bij lage calciumspiegels. Stimuleert osteoclastactiviteit en calciumvrijzetting uit bot. Overmatige PTH-secretie leidt tot osteïtis fibrosa cystica. Een tekort leidt tot tetanie [21](#page=21).
* **Calcitonine:** Geproduceerd door de schildklier bij hoge calciumspiegels. Remt osteoclasten [21](#page=21).
#### 4.12.1 Invloed van vitamines
Vitamines hebben een significante invloed op de botstofwisseling [21](#page=21):
* **Vitamine A:** Noodzakelijk voor enchondrale groei [21](#page=21).
* **Vitamine C:** Essentieel voor collageensynthese [21](#page=21).
* **Vitamine D:** Bevordert calciumabsorptie in de dunne darm [21](#page=21).
* Overmaat: Hypercalcificatie [21](#page=21).
* Deficiëntie: Rachitis (kinderen, foute botaanleg) en osteomalacie (volwassenen, verlies botsterkte) [21](#page=21).
#### 4.12.2 Invloed van hormonen
* **Groeihormoon (hypofyse):** Stimuleert enchondrale en periostale ossificatie [21](#page=21).
* **Oestrogeen en testosteron:** Spelen een belangrijke regulerende rol in botdichtheid [21](#page=21).
#### 4.12.3 Osteoporose
Osteoporose is een aandoening met verminderde botdensiteit [21](#page=21).
* **Primaire osteoporose (involutief):**
* Type I (postmenopauzaal): Verlies van spongieus bot in wervels door dalende oestrogeenspiegels, met risico op wervelfracturen [21](#page=21).
* Type II (seniel): Verlies van corticaal bot, vaak leidend tot femurhalsfracturen [21](#page=21).
* **Secundaire osteoporose:** Veroorzaakt door immobilisatie of gewichtloosheid, met verminderde botremodellatie [21](#page=21).
---
# Spierweefsel en zenuwweefsel
Dit deel behandelt de drie soorten spierweefsels (skelet-, hart- en glad spierweefsel) en het zenuwweefsel, inclusief neuronen, neuroglia en de indeling van het zenuwstelsel.
### 5.1 Spierweefsel
Spierweefsel is gespecialiseerd voor contractie, waarbij de cellen vezelvormig zijn en spiervezels worden genoemd. Termen als sarcoplasma, sarcoplasmatisch reticulum en sarcolemma worden gebruikt om componenten van spiervezels te beschrijven. Er zijn drie hoofdtypen spierweefsel: skeletspierweefsel, glad spierweefsel en hartspierweefsel [22](#page=22).
#### 5.1.1 Skeletspierweefsel
Skeletspieren bevinden zich rond de romp, ledematen, hoofd en hals. Ze vertonen een hiërarchische opbouw: individuele spiervezels zijn omgeven door het endomysium en vormen spierbundels (fasciculi). Deze bundels worden omgeven door het perimysium, en de gehele spier wordt omgeven door het epimysium of fascia propria, dat verbonden is met pezen of bot [22](#page=22).
Spiervezels zijn cilindrisch met een diameter van 10-100 µm en een lengte van ongeveer 3 cm. Ze bevatten vele subsarcolemmaal gelegen kernen en talloze parallelle myofibrillen, die zorgen voor de dwarse streping. Deze streping bestaat uit afwisselende donkere A-banden en lichtere I-banden, met een H-schijf in de A-band en een Z-schijf in de I-band. Een sarcomeer is het segment van een myofibril tussen twee Z-schijven [22](#page=22).
Myofibrillen zijn opgebouwd uit actine- (dunne) en myosinefilamenten (dikke). Actinefilamenten bestaan uit actine, tropomyosine en troponine. Myosinefilamenten bestaan uit light meromyosine (LMM) en heavy meromyosine (HMM). De contractie volgt de sliding-filament-hypothese, waarbij actinefilamenten tussen myosinefilamenten schuiven, wat ATP en vrije Ca²⁺ vereist. Het sarcoplasmatisch reticulum (SER) reguleert de Ca²⁺-concentratie, met terminale cisternen die samen met T-tubuli het triadensysteem vormen voor snelle prikkelverspreiding [22](#page=22).
Skeletspiervezels worden ingedeeld in rode (type I) en witte (type II) vezels, met een intermediair type [22](#page=22):
* **Rode spiervezels (type I):** Energie via oxidatieve fosforylatie, trage tonische contracties, veel mitochondriën en myoglobine, kleinere diameter, minder SER en T-tubuli [23](#page=23).
* **Witte spiervezels (type II):** Energie via anaerobe glycolyse, snelle fasische contracties, minder mitochondriën en myoglobine, grotere diameter, meer SER en T-tubuli [23](#page=23).
Spiergroei vindt plaats via hyperplasie (toename aantal cellen) en hypertrofie (vergroting cellen). Regeneratie wordt mogelijk gemaakt door satellietcellen (persisterende myoblasten), maar is gedeeltelijk en kan leiden tot littekenweefsel. Skeletspieren worden motorisch bezenuwd door het somatisch zenuwstelsel, waarbij een motorisch neuron met geïnnerveerde spiervezels een motorische eenheid vormt. Spanningsreceptoren zoals spierspoelen en peesspoelen helpen bij het handhaven van spierlengte en -spanning [23](#page=23).
> **Tip:** De verhouding rode en witte vezels in een spier is afhankelijk van het spiertype en individuele verschillen [23](#page=23).
#### 5.1.2 Hartspierweefsel
Hartspierweefsel bevindt zich in het hart en bestaat uit cardiomyocyten, die cilindrisch, vertakt en met elkaar verbonden zijn door intercalaire schijven. Deze schijven bevatten desmosomen voor mechanische stevigheid en gap junctions voor snelle elektrische prikkeloverdracht, waardoor het hart als een functioneel syncytium werkt. Hartspiercellen hebben één tot twee centrale kernen en vertonen lichte dwarsstreping [23](#page=23) [24](#page=24).
Ultrastructureel lijken de myofibrillen op die van skeletspieren, maar terminale cisternen en triaden ontbreken. De innervatie is autonoom en er zijn geen satellietcellen, wat regeneratie onmogelijk maakt. Het hart heeft een intrinsieke motorische bezenuwing en gespecialiseerde pacemakercellen genereren elektrische prikkels voor ritmische contractie. Beschadigd weefsel wordt vervangen door littekenweefsel [24](#page=24).
#### 5.1.3 Glad spierweefsel
Glad spierweefsel bestaat uit korte, spoelvormige cellen met één kern en een homogeen cytoplasma zonder dwarsstreping. Deze cellen zijn verbonden via nexi en bevatten desmine-intermediaire filamenten. Glad spierweefsel bevindt zich in de wanden van organen zoals het maagdarmstelsel, luchtwegen en bloedvaten [24](#page=24).
Ultrastructureel zijn myofilamenten niet georganiseerd in myofibrillen, maar actine- en myosinefilamenten lopen parallel. Het sarcoplasmatisch reticulum is weinig ontwikkeld, en in plaats van T-tubuli zijn er caveolae intracellulares. Contractie is langzaam maar langdurig, en de innervatie is autonoom. Glad spierweefsel is adaptief en kan hypertrofie, hyperplasie en apoptose ondergaan. Regeneratievermogen is variabel maar groter dan bij skeletspieren. Bezenuwing is variabel, inclusief autonome zenuwvezels, prikkeloverdracht via nexi, of diffusie [24](#page=24).
> **Tip:** Glad spierweefsel vertoont spontane ritmische contracties en kan reageren op hormonen, zoals oxytocine bij bevalling [24](#page=24).
### 5.2 Zenuwweefsel
Het zenuwstelsel (ZS) zorgt voor snelle en specifieke communicatie tussen cellen op afstand. Het bestaat uit neuronen en gliacellen en wordt ingedeeld in het centrale zenuwstelsel (CZS: hersenen en ruggenmerg) en het perifere zenuwstelsel (PZS: perifere zenuwen en ganglia). Fysiologisch kan het worden ingedeeld als somatisch (willekeurig) en autonoom (onwillekeurig). Neuronen hebben geen delingscapaciteit, behalve in specifieke hersengebieden [25](#page=25).
#### 5.2.1 Neuronen
Neuronen zijn de structurele en functionele eenheid van het ZS. Het cellichaam (perikaryon) bevat de kern en axoplasma, met meerdere neurieten: dendrieten (afferent) en een axon (efferent). De cellichamen liggen gegroepeerd in grijze stof (nuclei) in het CZS, en in ganglia in het PZS [25](#page=25).
Het cellichaam bevat een ronde, vesiculaire kern met een nucleolus. Het axoplasma bevat klassieke organellen en neurofibrillen (microtubuli, neurofilamenten). Nisselse korrels (RER en ribosomen) zijn basofiel. Neurieten zijn de celuitlopers; dendrieten zijn kort en afferent, terwijl axonen lang en efferent zijn, startend bij de axonheuvel [25](#page=25).
Neuronen kunnen worden ingedeeld op vorm (bipolair, multipolair, pseudo-unipolair) en functie (efferente, afferente, integratie). Synaptische kloven faciliteren signaaloverdracht via neurotransmitters tussen neuronen [25](#page=25).
#### 5.2.2 Neuroglia
Gliacellen (neuroglia) ondersteunen neuronen in het CZS, waar geen bindweefsel aanwezig is. Ze worden ingedeeld in microgliacellen (mesodermaal van oorsprong, gespecialiseerde macrofagen) en macrogliacellen (neuroectodermale origine) [25](#page=25).
Er zijn 6 types macrogliacellen: 2 in het PZS en 4 in het CZS [26](#page=26).
* **Schwanncellen (PZS):** Isoleren neurieten door een huls rond axonen te vormen (zenuwvezel). Bij gemyeliniseerde vezels vormt één Schwanncel één axon met een spiraalvormige wikkeling van het celmembraan (myelineschede). Bij niet-gemyeliniseerde vezels omgeeft één Schwanncel meerdere axonen via het mesaxon. Knoppen van Ranvier zijn essentieel voor saltatorische geleiding [26](#page=26).
* **Kapsel- of satellietcellen (PZS):** Omringen de perikarya van ganglia, bieden steun, bescherming en voeding [26](#page=26).
* **Astrocyten (CZS):** Stervormige cellen met gliafilamenten (GFAP). Ze begeleiden neuronale migratie, dragen bij aan de bloed-hersenbarrière, handhaven elektrolytenbalans, scheiden groeifactoren uit en metaboliseren neurotransmitters. Er zijn protoplasmatische en fibreuze astrocyten met eindvoetjes die bloedvaten en neuronen omhullen [26](#page=26).
* **Oligodendrocyten (CZS):** Homoloog aan Schwanncellen in het PZS, isoleren neurieten en vormen myelineschedes rond meerdere axonen [26](#page=26).
* **Choroïdplexuscellen (CZS):** Produceren cerebrospinaal vocht (CSV) in de plexus choroideus [26](#page=26).
* **Ependymcellen (CZS):** Bekleden de ventrikels en het centraal kanaal van het ruggenmerg, en zorgen voor CSV-circulatie [27](#page=27).
> **Tip:** De bloed-hersenbarrière, gevormd door endotheelcellen, basale membraan en astrocytenuitlopers, reguleert wat het CZS binnendringt [26](#page=26).
#### 5.2.3 Centraal zenuwstelsel (CZS)
Het CZS bestaat uit de hersenen (cerebrum, cerebellum, hersenstam) en het ruggenmerg. Grijze en witte stof zijn onderscheidend [27](#page=27).
* **Grijze stof:** Perifeer in hersenen, centraal in ruggenmerg. Bevat cellichamen van neuronen en niet-gemyeliniseerde zenuwvezels. Bevat protoplasmatische astrocyten, oligodendrocyten en microgliacellen [27](#page=27).
* **Witte stof:** Centraal in hersenen, perifeer in ruggenmerg. Bestaat voornamelijk uit gemyeliniseerde zenuwvezels, wat zorgt voor de witte kleur. Bevat fibreuze astrocyten, oligodendrocyten en microgliacellen [27](#page=27).
De cerebrale cortex heeft zes lagen, gerangschikt van buiten naar binnen: moleculaire laag, externe granulaire laag, externe piramidale laag, interne granulaire laag, ganglionaire laag, en multiforme laag. Het cerebellum heeft een witte stof kern omgeven door grijze stof, die ook drie lagen heeft: moleculaire laag, ganglionaire laag (Purkinje-cellen) en granulaire laag [27](#page=27).
#### 5.2.4 Perifeer zenuwstelsel (PZS)
Het PZS bestaat uit perifere zenuwen en ganglia [27](#page=27).
* **Perifere zenuwen:** Twaalf paar craniale zenuwen en eenendertig paar spinale zenuwen. Spinale zenuwen ontstaan uit de samensmelting van motorische (ventrale) en sensorische (dorsale) wortels. Een perifere zenuw is opgebouwd uit fascikels van zenuwvezels, omgeven door endoneurium, perineurium en epineurium voor steun en elasticiteit. Het perineurium vormt de bloed-zenuwbarrière [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Ganglia:** Opeenhopingen van cellichamen van neuronen, omgeven door satellietcellen en Schwanncellen [28](#page=28).
* **Receptoren:** Uiteinden van sensibele zenuwen die prikkels opvangen. Twee hoofdtypen: niet-omkapselde (pijn, temperatuur) en omkapselde (Meissner-corpujsjes, Krause-eindkolven, Ruffini-lichaampjes, Vater–Pacini-lichaampjes) [28](#page=28).
> **Tip:** De bindweefselhulzen van perifere zenuwen (epineurium, perineurium, endoneurium) zijn analoog aan de organisatie van skeletspieren [27](#page=27).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Histologie | De studie van de microscopische anatomie van weefsels en organen, gericht op de structuur en functie van cellen en de extracellulaire matrix. |
| Microscopie | Een techniek die gebruik maakt van een microscoop om beelden van kleine objecten te vergroten die met het blote oog niet zichtbaar zijn, essentieel voor de studie van weefsels. |
| Lichtmicroscopie | Een type microscopie dat zichtbaar licht gebruikt om weefsels en cellen te bestuderen, met verschillende technieken zoals helderveld, fasecontrast en fluorescentie. |
| Elektronenmicroscopie | Een type microscopie dat elektronenbundels gebruikt om een hogere resolutie te bereiken dan lichtmicroscopie, waardoor ultrastructurele details van cellen en weefsels zichtbaar worden. |
| Paraffinecoupes | Dunne plakjes weefsel die ingebed zijn in paraffine, gesneden met een microtoom en gemonteerd op een glasplaatje voor microscopisch onderzoek. |
| Vriescoupes | Zeer dunne weefselsneden die verkregen worden door het weefsel snel in te vriezen en te snijden met een cryostaat, vaak gebruikt voor snelle diagnostiek. |
| Immunohistochemie | Een techniek die gebruik maakt van antistoffen die specifiek binden aan antigenen in weefselcoupes om de locatie van bepaalde eiwitten aan te tonen, vaak met een detecteerbaar label. |
| In situ hybridisatie (ISH) | Een techniek die wordt gebruikt om de aanwezigheid van specifieke nucleïnezuursequenties (DNA of RNA) in cellen of weefsels te detecteren met behulp van complementaire probes. |
| Basale membraan | Een dunne laag extracellulair materiaal die epitheelcellen scheidt van het onderliggende bindweefsel, en die ook rondom spiercellen, vetcellen en zenuwcellen voorkomt. |
| Celjuncties | Structuren die cellen met elkaar verbinden, essentieel voor de weefselintegriteit en communicatie, zoals zonula occludens, zonula adherens, desmosomen en gap junctions. |
| Epitheelweefsel | Een type weefsel dat lichaamsoppervlakken bekleedt, organen bekleedt en lichaamsholtes vormt, en betrokken is bij bescherming, absorptie, secretie en sensatie. |
| Klierweefsel | Gespecialiseerd epitheelweefsel dat stoffen produceert en afscheidt, ingedeeld in exocriene (naar buiten of naar een holte) en endocriene (naar het bloed) klieren. |
| Bindweefsel | Een van de vier basistypen weefsels, verantwoordelijk voor steun, verbinding, transport en opslag, bestaande uit cellen, vezels en extracellulaire matrix. |
| Extracellulaire matrix (ECM) | Het niet-cellulaire component van weefsels, bestaande uit vezels (collageen, elastisch) en grondsubstantie (glycosaminoglycanen, glycoproteïnen), die structurele ondersteuning en biochemische signalering biedt. |
| Osteoblast | Botvormende cel die verantwoordelijk is voor de synthese van de organische matrix van botweefsel (osteoïd). |
| Osteocyt | Een botcel die ingebed is in de botmatrix in lacunen en die de botmatrix onderhoudt; afkomstig van een ingesloten osteoblast. |
| Osteoclast | Een meerkernige cel die verantwoordelijk is voor de afbraak van botweefsel (botresorptie), essentieel voor botremodellering en het vrijgeven van calcium. |
| Beenweefsel | Een type bindweefsel dat het skelet vormt, bestaande uit compact en spongieus bot, dat ondersteuning, bescherming en mineralenopslag biedt. |
| Spierweefsel | Een type weefsel dat contractie mogelijk maakt, ingedeeld in skeletspierweefsel, hartspierweefsel en glad spierweefsel. |
| Zenuwweefsel | Een type weefsel dat gespecialiseerd is in het ontvangen, verwerken en doorgeven van elektrische signalen, bestaande uit neuronen en gliacellen. |
| Neuron | De basale functionele eenheid van het zenuwstelsel, gespecialiseerd in prikkelgeleiding, bestaande uit een cellichaam, dendrieten en een axon. |
| Neuroglia (Gliacellen) | Ondersteunende cellen van het zenuwstelsel die neuronen beschermen, voeden en isoleren; omvatten astrocyten, oligodendrocyten, microgliacellen en Schwanncellen. |
| Myelineschede | Een isolerende laag die de axonen van neuronen omgeeft, gevormd door Schwanncellen in het perifere zenuwstelsel en oligodendrocyten in het centrale zenuwstelsel, wat snellere prikkelgeleiding mogelijk maakt. |
| Centraal zenuwstelsel (CZS) | Het deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. |
| Perifeer zenuwstelsel (PZS) | Het deel van het zenuwstelsel dat bestaat uit de zenuwen en ganglia buiten het CZS. |