Cover
Start nu gratis les 3 - Protisten_25-26.pdf
Summary
# Oorsprong en evolutie van eukaryote cellen
Eukaryote cellen, ontstaan tussen 1,6 en 2,7 miljard jaar geleden, kenmerken zich door hun complexere structuur ten opzichte van prokaryote cellen, gevormd door processen zoals membraaninstulping en endosymbiose [2](#page=2).
### 1.1 Vorming van interne membranen
De instulping van het celmembraan bij vroege cellen speelde een cruciale rol in de evolutie naar eukaryoten. Bij prokaryoten worden instulpingen van het celmembraan gebruikt voor processen zoals fotosynthese en ademhaling. Bij de vorming van eukaryote cellen leidde deze instulping waarschijnlijk tot het ontstaan van het endoplasmatisch reticulum (ER) en het kernmembraan, waardoor het grootste deel van het genetisch materiaal in een afgeschermde kern (nucleus) kon komen te liggen [3](#page=3).
### 1.2 Endosymbiose: de oorsprong van organellen
Endosymbiose is een symbiotische relatie waarbij een organisme, de endosymbiont, in een ander organisme leeft. Dit proces is essentieel voor het begrip van de oorsprong van mitochondriën en chloroplasten in eukaryote cellen [4](#page=4).
#### 1.2.1 Mitochondriën
Mitochondriën zijn ontstaan door de opname van aerobe bacteriën, zoals purperbacteriën, door een voorouderlijke eukaryote cel. Deze endosymbiotische gebeurtenis maakte aerobe ademhaling mogelijk, wat resulteerde in een tot wel 20 keer hogere ATP-productie per glucosemolecuul. Mitochondriën hebben een dubbel membraan: het binnenste membraan stamt af van de oorspronkelijke bacterie, terwijl het buitenste membraan afkomstig is van de gastheercel. Mitochondriën bezitten hun eigen circulaire DNA dat lijkt op bacterieel DNA, en bevatten genen die voornamelijk gerelateerd zijn aan oxidatief metabolisme, aangezien andere genen door de evolutie heen zijn overgenomen door het genoom van de gastheercel. Ze delen zich via binaire fissie, net als bacteriën [4](#page=4) [5](#page=5) [7](#page=7).
#### 1.2.2 Chloroplasten
Chloroplasten zijn ontstaan door de opname van fotosynthetiserende bacteriën, zoals cyanobacteriën (blauwwieren), door een eukaryote cel. Deze gebeurtenis, primaire endosymbiose, leidde tot lokale zuurstofproductie en een efficiënter metabolisme. Net als mitochondriën hebben chloroplasten een dubbel membraan: het binnenste afkomstig van de cyanobacterie en het buitenste van de gastheercel. Chloroplasten hebben ook hun eigen circulaire DNA en ribosomen, en delen zich door binaire fissie [4](#page=4) [5](#page=5) [7](#page=7).
#### 1.2.3 Secundaire endosymbiose
Secundaire endosymbiose vond plaats toen een eukaryote cel een andere eukaryote cel, zoals een rode alg (die al chloroplasten bevatte), opnam. Dit resulteerde in organellen met vier membranen, in tegenstelling tot de twee membranen van primaire endosymbionten [6](#page=6).
### 1.3 De eukaryote voorouder en de evolutie van complexiteit
De stamboom van het leven suggereert dat de 'Last Universal Common Ancestor' (LUCA) een simpele cel was. Recente theorieën wijzen erop dat de voorouder van de eukaryote cel waarschijnlijk een archaebacterie was [8](#page=8).
Vergelijkingen tussen Bacteria, Archaea en Eukaryota laten duidelijke evolutionaire verschillen zien [9](#page=9):
* **Lipidebinding:** Archaea en Eukaryota delen een etherbinding, terwijl Bacteria een esterbinding hebben [9](#page=9).
* **Celkern en organellen:** Eukaryoten zijn de enige met een celkern en interne organellen [9](#page=9).
* **Genoomstructuur:** Eukaryoten hebben lineaire chromosomen, in tegenstelling tot de cirkelvormige chromosomen van Bacteria en Archaea [9](#page=9).
* **DNA-replicatie, transcriptie en translatie:** Deze processen zijn bij Eukaryota complexer en verschillen van de bacteriemodel [9](#page=9).
* **Cytoskelet:** Eukaryoten hebben een complex cytoskelet bestaande uit tubuline en actine, terwijl prokaryoten een eenvoudiger structuur hebben [9](#page=9).
* **Intronen en telomeren:** Spliceosomale intronen en telomeren zijn kenmerkend voor Eukaryota [9](#page=9).
Mitose, het proces van celdeling, ontstond waarschijnlijk al bij prokaryoten. Bij planten en dieren is er sprake van een 'open' mitose waarbij het kernmembraan oplost, terwijl bij sommige protisten en fungi een 'gesloten' mitose plaatsvindt met het kernmembraan intact. Gedurende de evolutie zijn er intermediaire vormen ontstaan [10](#page=10).
> **Tip:** Het is cruciaal om de evolutionaire stappen van simpele naar complexe cellen te begrijpen, met speciale aandacht voor de sleutelrollen van membraaninstulping en de verschillende vormen van endosymbiose. Onthoud de dubbele membranen en het eigen DNA van mitochondriën en chloroplasten als bewijs voor hun prokaryote oorsprong.
---
# Classificatie en diversiteit van protisten
Protisten vormen een zeer diverse groep eukaryoten die niet in de dier-, planten- of schimmelrijken passen, en worden onderverdeeld over verschillende supergroepen [11](#page=11).
### 2.1 Karakterisering van de groep 'protisten'
De term 'protisten' is een heterogene verzamelnaam voor alle eukaryoten die geen planten, schimmels of dieren zijn. Deze groep is dus geen natuurlijke taxonomische eenheid. De diversiteit binnen de protisten uit zich in hun celoppervlak, bewegingsmethoden, voedingsstrategieën en voortplantingswijzen [11](#page=11) [13](#page=13).
#### 2.1.1 Celoppervlak
Het celoppervlak van protisten is zeer gevarieerd. Sommige protisten hebben enkel een plasmamembraan, zoals de amoeben. Anderen bezitten naast het plasmamembraan een extracellulaire matrix aan de buitenzijde, wat in sommige gevallen kan leiden tot de vorming van een sterke celwand, zoals bij diatomeeën [13](#page=13).
#### 2.1.2 Beweging
Protisten vertonen diverse vormen van beweging. Dit kan gebeuren door middel van één of meerdere flagella, kortere cilia, of door het vormen van pseudopodia. Pseudopodia kunnen kort of lang zijn en worden ingedeeld in filopodia (dun, vingerachtig) en axopodia, die gebruikt kunnen worden voor het capteren van voedsel [13](#page=13).
* **Flagella:** Lange, zweepachtige structuren [14](#page=14).
* **Cilia:** Kortere, haarachtige structuren [14](#page=14).
* **Pseudopodia:** Tijdelijke uitstulpingen van het cytoplasma [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 2.1.3 Voedingsstrategieën en metabolisme
De voedingsstrategieën en metabolisme van protisten zijn eveneens divers. Ze kunnen zijn [13](#page=13):
* **Heterotroof:** Verkrijgen voedsel uit organisch materiaal [13](#page=13).
* **Autotroof:** Produceren hun eigen voedsel via fotosynthese (foto-autotroof) of soms chemosynthese (chemo-autotroof) [13](#page=13).
* **Mixotroof:** Een combinatie van heterotrofe en foto-autotrofe strategieën [13](#page=13).
#### 2.1.4 Voortplanting
Protisten planten zich voornamelijk aseksueel voort. Veelvoorkomende methoden zijn [13](#page=13):
* **Binaire splijting:** De cel deelt zich in twee dochtercellen, vaak met behoud van het kernmembraan [13](#page=13) [15](#page=15).
* **Knopvorming:** Een dochtercel groeit uit de oudercel [13](#page=13) [15](#page=15).
* **Schizogonie:** Meerdere kerndelingen vinden plaats voordat de cel zich opsplitst in meerdere individuen [13](#page=13).
Seksuele voortplanting komt ook voor, waarbij meiose en de samensmelting van haploïde cellen (gameten) leiden tot recombinatie [13](#page=13).
#### 2.1.5 Cysten
Sommige protisten kunnen cysten vormen. Dit zijn inactieve, resistente stadia met een beschermende celwand, waarin het metabolisme is stilgelegd. Cysten kiemen en worden weer actief bij gunstige omstandigheden [13](#page=13).
### 2.2 Diversiteit in morfologie en levensstijl
De visuele diversiteit van protisten is groot, wat blijkt uit voorbeelden zoals buinwieren (meercellig), Volvox-kolonies, en eencellige diatomeeën. Protisten kunnen solitair leven, in kolonies, of zelfs meercellig zijn [12](#page=12).
#### 2.2.1 Voorbeelden van protisten en hun kenmerken
* **Euglena:** Bezit een flagellum voor beweging en kan fotosynthetisch actief zijn [14](#page=14).
* **Paramecium:** Beweegt zich voort met behulp van cilia [14](#page=14).
* **Amoeba:** Gebruikt pseudopodia (filopodia) voor beweging en voedselopname [14](#page=14).
* **Giardia:** Kenmerkt zich door acht flagellen [14](#page=14).
* **Actinophrys:** Bezit axopodia, die gebruikt worden voor voedselvangst [14](#page=14).
### 2.3 Taxonomische uitdagingen
De classificatie van protisten blijft een uitdaging, mede doordat sommige 'basale' groepen nog onduidelijke verwantschappen hebben. Hun plaatsing binnen de bredere indeling van eukaryoten is een actief onderzoeksgebied [11](#page=11) [16](#page=16).
> **Tip:** Onthoud dat de term 'protist' eerder een ecologische of morfologische classificatie is dan een strikt fylogenetische groep. Het is cruciaal om de diversiteit binnen deze categorie te erkennen.
---
# Specifieke groepen binnen de eukaryoten
Dit hoofdstuk biedt een gedetailleerde beschrijving van verschillende supergroepen binnen de eukaryoten en hun representatieve organismen, met focus op Metamonada, Euglenozoa, Alveolata, Rhizaria, Archaeplastida en Amorphea.
### 3.1 Metamonada
Metamonada is een groep eencellige eukaryoten die gekenmerkt worden door de afwezigheid van echte mitochondriën, hoewel ze wel mitochondriale genen in hun celkern bezitten. Ze hebben één tot meerdere mastigont-systemen, elk met 1-4 flagellen, en doorgaans twee haploïde kernen per cel. Hun cytoskelet is relatief eenvoudig in vergelijking met andere eukaryoten. Veel Metamonada leven commensaal of parasitair [17](#page=17).
#### 3.1.1 Diplomonadida
Diplomonadida kenmerken zich door de aanwezigheid van twee haploïde kernen per cel en een relatief eenvoudig cytoskelet. Een prominent voorbeeld is *Giardia lamblia* [17](#page=17).
##### 3.1.1.1 Giardia lamblia
*Giardia lamblia* is een parasiet die gastro-intestinale klachten kan veroorzaken, zoals diarree en slechte darmabsorptie, hoewel infecties vaak asymptomatisch verlopen. Het is met name gevaarlijk voor individuen met een verzwakt immuunsysteem. Besmetting vindt plaats via cysten, die gedood kunnen worden door koken of drogen [18](#page=18).
#### 3.1.2 Parabasalia
Parabasalia hebben een golvende membraan voor voortbeweging en bezitten flagellen. Ze beschikken over één nucleus per cel en hun mitochondriën zijn semi-functioneel. Deze groep omvat organismen die mutualistisch, commensaal of parasitair leven [19](#page=19).
##### 3.1.2.1 Trichomonas vaginalis
*Trichomonas vaginalis* is een parasiet die het urogenitale stelsel infecteert en trichomoniasis veroorzaakt, een seksueel overdraagbare aandoening. Bij mannen kan het leiden tot infecties in de prostaat, bijballen en urineleiders, met symptomen als hevige jeuk aan de penis en een vieze urinegeur. Bij vrouwen kan infectie van de eileiders leiden tot hevige vaginale jeuk, schuimende groengele urine met een vieze geur, en pijn aan de schaamlippen. Een infectie met *T. vaginalis* verhoogt het risico op hiv door beschadiging en ontsteking van de vaginale wand [20](#page=20).
### 3.2 Euglenozoa
Euglenozoa zijn eencellige organismen die gekenmerkt worden door de aanwezigheid van flagellen en mitochondriën. Ze hebben één nucleus per cel en kunnen heterotroof, foto-autotroof, mixotroof of parasitair zijn. Aseksuele voortplanting vindt plaats via mitose en binaire splijting. Ze komen zowel in zee- als zoetwateromgevingen voor [21](#page=21).
#### 3.2.1 Euglena viridis
*Euglena viridis*, ook wel oogwiertje genoemd, is een foto-autotroof organisme met chloroplasten, maar kan ook heterotroof leven na verlies van deze organellen. De mitose verloopt met een intacte kernmembraan, en de cel deelt via binaire splijting [22](#page=22).
#### 3.2.2 Kinetoplastea
Kinetoplastea bezitten één mitochondrie met een kinetoplast, een DNA-bevattend lichaampje bij de basis van het flagellum. Ze hebben één of twee flagellen en leven meestal parasitair in darmen, bloed of andere weefsels. De celvorm kan variëren afhankelijk van factoren zoals de inplanting van het flagellum [23](#page=23).
##### 3.2.2.1 Trypanosoma sp.
*Trypanosoma* soorten zijn verantwoordelijk voor verschillende ziekten die worden overgedragen door insecten [24](#page=24).
* **Trypanosoma brucei gambiense** veroorzaakt West-Afrikaanse slaapziekte, een chronische vorm van trypanosomiase, overgedragen door de tseetseevlieg (*Glossina palpalis* en *G. tachinoides*). Reservoirdieren zijn gedomesticeerde en wilde dieren, zoals primaten en antilopen [24](#page=24).
* **Trypanosoma brucei rhodesiense** veroorzaakt Oost-Afrikaanse slaapziekte, een acute vorm, eveneens overgedragen door de tseetseevlieg (andere *Glossina*-soorten) [24](#page=24).
* **Trypanosoma cruzi** is de verwekker van Chagasziekte of Amerikaanse slaapziekte in Centraal- en Zuid-Amerika, overgedragen via de faeces van wantsen die dicht bij de bijtwonde terechtkomen. Reservoirdieren zijn huisdieren, gordeldieren, opossums, wasberen en knaagdieren [24](#page=24).
De levenscyclus van *Trypanosoma brucei* omvat zowel de tseetseevlieg als de mens of een reservoirdier [page=26 [page=27. In de tseetseevlieg ondergaan de trypomastigoten verschillende transformaties en vermenigvuldigingen, waarbij ze een dikke mantel van glycoproteïnen ontwikkelen om het immuunsysteem te ontwijken. In de mens transformeren deze metacyclische trypomastigoten tot een slankere vorm die zich deelt in bloed, lymfe, cerebrospinaal vocht en het centraal zenuwstelsel. De ziekte kent twee stadia: een niet-specifiek stadium met koorts en vergrote lymfeknopen, en een stadium met invasie van het centraal zenuwstelsel, wat slaapproblemen en hartproblemen kan veroorzaken. *T.b. rhodesiense* is virulenter en de ziekte is zonder behandeling dodelijk. Behandelingen richten zich op de parasiet zelf, zoals het geneesmiddel 'acoziborole', en op de bestrijding van de tseetseevlieg door habitatbeheer en resistente veeteelt [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28).
##### 3.2.2.2 Leishmania sp.
*Leishmania* soorten veroorzaken leishmaniasis, een ziekte overgedragen door zandvliegen (*Phlebotominae* sp.) [29](#page=29).
* **Leishmania donovani** veroorzaakt viscerale leishmaniasis (kala-azar), de ernstigste vorm, voorkomend in Azië, Centraal- en Zuid-Amerika, Afrika en rond de Middellandse Zee. Reservoirdieren zijn onder andere honden, geiten en runderen [29](#page=29).
* **Leishmania tropica** veroorzaakt cutane leishmaniasis (oriëntaalse zweer), een huidziekte met zweren, eveneens voorkomend in vergelijkbare regio's. Reservoirdieren zijn honden, jakhalzen en knaagdieren [29](#page=29).
### 3.3 SAR: Stramenopila, Alveolata, Rhizaria
Deze supergroep omvat diverse organismen, waaronder Stramenopila (bruinwieren, kiezelwieren/diatomeeën, waterschimmels), Alveolata en Rhizaria [page=31 [page=47 [30](#page=30) [31](#page=31) [47](#page=47).
#### 3.3.1 Alveolata
Alveolata is een diverse groep die Dinoflagellata, Apicomplexa en Ciliata omvat [32](#page=32).
##### 3.3.1.1 Dinoflagellata
Dinoflagellata zijn meestal eencellige, fotosynthetische organismen met twee flagellen: één in een longitudinale groeve (sulcus) voor voorwaartse beweging en één in een dwarse gleuf (cingulum) voor rotatie en voorwaartse beweging. Ze beschikken over een beschermende mantel en hun chromosomen zijn permanent gecondenseerd zonder histonen. Voortplanting is hoofdzakelijk aseksueel via mitose met een intacte kernmembraan. Dinoflagellaten leven in zee- en zoetwater, en sommige zijn parasitair of mutualistisch, zoals zoöxanthellen die symbionten zijn van koralen [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Bioluminescentie:** Sommige dinoflagellaten, zoals *Noctiluca scintillans*, vertonen bioluminescentie [35](#page=35).
* **Toxines:** Bepaalde soorten produceren toxines, zoals saxitoxine van *Gonyaulax*, dat verantwoordelijk is voor mosselvergiftiging en rode getijden. Ciguatoxine kan leiden tot 'ciguatera'-vergiftiging bij het eten van tropische vissen [36](#page=36).
##### 3.3.1.2 Apicomplexa
Apicomplexa zijn sporenproducerende parasieten bij dieren, vaak met een afwisseling van gastheren. Ze bezitten een apicaal complex, vermoedelijk betrokken bij het binnendringen van gastheercellen. Er is meestal een afwisseling tussen seksuele en ongeslachtelijke voortplanting [37](#page=37).
* **Plasmodium sp.:** Dit genus veroorzaakt malaria bij mensen en muggen, overgedragen door *Anopheles*-muggen. De ziekte kan milde tot ernstige symptomen veroorzaken, waaronder koorts, diarree, anemie en geelzucht. *Plasmodium* heeft wel mitochondriën, maar prefereert een zuurstofarm milieu. Bestrijding van *Plasmodium* omvat medicatie zoals kinine en specifieke DNA-syntheseremmers, hoewel resistentie een probleem is. Ook de bestrijding van muggen, door habitatbeheer, biologische bestrijding en insecticiden, is cruciaal [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Toxoplasma gondii:** Dit organisme veroorzaakt toxoplasmose, een veel voorkomende aandoening die voornamelijk door katten wordt overgedragen. Het kan gevaarlijk zijn voor aids-patiënten en zwangere vrouwen vanwege het risico op neurologische misvormingen bij de foetus [40](#page=40).
##### 3.3.1.3 Ciliata
Ciliata zijn eencellige organismen die in zee-, zoet- of brak water leven en voortbeweging danken aan cilia (trilhaartjes). Deze cilia zijn in schuine rijen ingeplant in de pellicula, de celomhulsel, en slaan van voor naar achter, wat zorgt voor zowel voorwaartse als roterende beweging. Een voorbeeld is *Paramecium caudatum* (pantoffeldiertje) [41](#page=41).
* **Voeding:** Ciliata zijn heterotroof en voeden zich met bacteriën, gisten en kleine protisten. Voedsel wordt opgenomen via de trilhaarbeweging in de cytofarynx, gevolgd door endocytose, vorming van voedselvacuolen en versmelting met lysosomen voor vertering. Onverteerde resten worden via exocytose uitgescheiden [42](#page=42).
* **Excretie en Osmoregulatie:** Twee contractiele vacuolen met uitmondende radiaire kanaaltjes verwijderen overtollig water en ureum uit het cytoplasma [43](#page=43).
* **Celkernen:** Ciliata hebben twee celkernen: een macronucleus voor metabole functies en DNA-transcriptie, en een micronucleus voor seksuele voortplanting [44](#page=44).
* **Voortplanting:** Ongeslachtelijke voortplanting vindt plaats door binaire splijting, waarbij de macronucleus deelt door insnoering (amitose) en de micronucleus door mitose. Geslachtelijke voortplanting is conjugatie, waarbij individuen van verschillend copulatietype samensmelten en genetisch materiaal uitwisselen [45](#page=45) [46](#page=46).
#### 3.3.2 Rhizaria
Rhizaria omvat groepen zoals Radiolaria (stralendiertjes), Foraminifera en Cercozoa [47](#page=47).
### 3.4 Archaeplastida
Archaeplastida is een supergroep die onder andere roodwieren, Glaucophyta, groenwieren en planten omvat [page=49 [48](#page=48) [49](#page=49).
### 3.5 Amorphea
Amorphea is een supergroep die Amoebozoa, Fungi en dieren omvat [page=51 [50](#page=50) [51](#page=51).
#### 3.5.1 Amoebozoa
Amoebozoa zijn eencellige organismen met een amoeboïde vorm, die vrijlevend voorkomen in water of vochtige grond, en soms parasitair zijn. Ze bewegen en nemen voeding op met pseudopodia (schijnvoetjes), gebaseerd op actine- en myosinefilamenten. Een voorbeeld is *Naegleria fowleri*, dat meningo-encefalitis kan veroorzaken [52](#page=52).
#### 3.5.2 Choanoflagellata
Choanoflagellata worden beschouwd als de zustergroep van de dieren, wat betekent dat ze nauwer verwant zijn aan dieren dan aan andere 'protisten' [53](#page=53).
* **Habitat en Morfologie:** Ze leven in zee-, zoet- of brak water, komen solitair of in kolonies voor, en kunnen gesteeld en vastzittend zijn. Kenmerkend is één flagellum omgeven door een kraag van microvilli [54](#page=54).
* **Voeding:** Choanoflagellaten zijn heterotroof en voeden zich met bacteriën en organisch materiaal. Ze vertonen gelijkenissen met de choanocyten van sponzen [54](#page=54).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Endosymbiose | Een symbiotische relatie waarbij één organisme (de endosymbiont) binnenin een ander organisme leeft, wat cruciaal was voor de evolutie van complexere cellen. |
| Eukaryote cel | Een cel die een duidelijk gedefinieerde kern (nucleus) bevat, omgeven door een membraan, en diverse organellen met membranen. |
| Prokaryote cel | Een cel die geen kernmembraan heeft en waarvan het genetisch materiaal zich los in het cytoplasma bevindt; dit zijn eenvoudigere celstructuren. |
| Mitochondriën | Organellen in eukaryote cellen die verantwoordelijk zijn voor de cellulaire ademhaling en de productie van ATP; ontstaan vermoedelijk uit de endosymbiose van aerobe bacteriën. |
| Chloroplasten | Organellen in planten en algen die fotosynthese uitvoeren; ontstaan vermoedelijk uit de endosymbiose van cyanobacteriën. |
| Heterotroof | Een organisme dat zijn voedingsstoffen haalt uit het consumeren van andere organische stoffen; kan niet zelf organische moleculen produceren. |
| Autotroof | Een organisme dat zijn eigen organische moleculen kan produceren uit anorganische bronnen, zoals via fotosynthese of chemosynthese. |
| Mixotroof | Een organisme dat zowel autotrofe als heterotrofe voedingsstrategieën kan toepassen, afhankelijk van de omstandigheden. |
| Mitose | Een proces van celdeling waarbij twee dochtercellen ontstaan die genetisch identiek zijn aan de moedercel; essentieel voor groei en herstel. |
| Meiose | Een type celdeling dat leidt tot de vorming van vier haploïde cellen met genetische variatie, noodzakelijk voor seksuele voortplanting. |
| Aseksuele voortplanting | Voortplanting waarbij een enkel organisme nakomelingen produceert die genetisch identiek zijn aan het ouderorganisme, zonder de inbreng van genetisch materiaal van een partner. |
| Seksuele voortplanting | Voortplanting waarbij genetisch materiaal van twee ouderorganismen wordt gecombineerd om nakomelingen te produceren die genetisch verschillend zijn van beide ouders. |
| Cytoskelet | Een complex netwerk van eiwitfilamenten in het cytoplasma van eukaryote cellen dat zorgt voor vorm, stabiliteit en beweging van de cel. |
| Flagella | Zweepachtige aanhangsels die cellen helpen bij voortbeweging; de structuur en het aantal kunnen sterk variëren. |
| Cilia | Korte, haarachtige aanhangsels op het oppervlak van sommige cellen die worden gebruikt voor voortbeweging of om vloeistoffen te verplaatsen. |
| Pseudopodia | Tijdelijke uitstulpingen van het celmembraan, ook wel schijnvoetjes genoemd, gebruikt door amoeboïden voor beweging en het vangen van voedsel. |
| Supergroepen | Een taxonomische rang die wordt gebruikt om een grote groep eukaryoten te classificeren, die verder is onderverdeeld in verschillende clades of groepen. |
| Kinoplast | Een DNA-bevattend lichaampje in de mitochondriën van Kinetoplastea, gelegen bij de basis van de flagellum. |
| Apicaal complex | Een gespecialiseerde structuur aan de voorkant van Apicomplexa-parasieten, vermoedelijk betrokken bij het binnendringen van gastheercellen. |
| Macronucleus | Een grote celkern in Ciliata die verantwoordelijk is voor metabole functies en DNA-transcriptie gedurende het leven van de cel. |
| Micronucleus | Een kleine celkern in Ciliata die betrokken is bij de genetische informatieoverdracht tijdens seksuele voortplanting (conjugatie). |
| Conjugatie | Een vorm van seksuele overdracht van genetisch materiaal tussen twee micro-organismen, zoals bacteriën of protozoa, waarbij geen gameten betrokken zijn. |