Cover
Start nu gratis Onderzoeksmethodes_25-26_syllabus.pdf
Summary
# Methoden voor het verkennen van een studiegebied
Het verkennen van een studiegebied omvat diverse methoden om informatie te verzamelen en een diepgaand begrip te ontwikkelen, waaronder het analyseren van beleidsdocumenten, het benutten van secundaire data en het uitvoeren van observaties.
### 1.1 Beschrijving van een gebied in beleidsdocumenten
In de stedenbouw en ruimtelijke planning is het cruciaal om specifieke gebieden te onderzoeken, variërend in schaal van een plein tot Europese planning. Aanleidingen hiervoor kunnen problemen zijn zoals verkrotting, een tekort aan groen of overstromingsrisico, of de verplichting om een ruimtelijk plan op te stellen. Historisch gezien vereisten structuurplannen, zoals het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, uitgebreide analyses van de bestaande ruimtelijke structuur, trends, problemen en potentiële kansen alvorens toekomstige ruimtelijke structuren te bespreken. Deze analyses bevatten vaak kaarten, cijfers over bevolking, wooneenheden en werkgelegenheid [6](#page=6).
De opvolging van structuurplanning, de beleidsplanning, wijkt af doordat de strategische visie niet noodzakelijk wordt voorafgegaan door een uitgebreide ruimtelijke analyse of probleemanalyse. Beleidsplannen kunnen lichter van opzet zijn, met minder cijfermatige onderbouwing en minder kaarten. Het Ruimterapport kan echter wel de functie van een bestaande toestandbeschrijving vervullen, maar is niet structureel geïntegreerd in de beleidsplanning en is voornamelijk gericht op het Vlaamse beleidsniveau [6](#page=6).
> **Tip:** Houd er rekening mee dat de diepgang en de focus van analyses in beleidsdocumenten kunnen variëren afhankelijk van het planningsinstrument (structuurplan versus beleidsplan) en het schaalniveau.
### 1.2 Secundaire (kwantitatieve) data
Secundaire data, afkomstig uit bestaande studies of databanken, zijn een belangrijke bron voor onderzoek zonder dat de onderzoeker zelf nieuwe gegevens hoeft te verzamelen. Publieke en private instellingen verzamelen diverse gegevens die voor analyse gebruikt kunnen worden. Voorbeelden van bronnen zijn [7](#page=7):
* **Statbel:** Het officiële Belgische statistisch instituut [7](#page=7).
* **Vlaamse overheid:** Biedt gegevens via 'Vlaanderen in cijfers' en ruimtelijke data via geopunt [7](#page=7).
* **Steden en gemeenten:** Hebben vaak eigen dataportalen zoals 'stad in cijfers' [7](#page=7).
* **Provincies:** Stellen ook data ter beschikking, bijvoorbeeld via 'provincie in cijfers' [7](#page=7).
Bij het gebruik van secundaire data is kritische beoordeling essentieel, met aandacht voor de verzamelings- en verwerkingsmethoden, gemaakte keuzes en definities van variabelen. Een belangrijk aspect is de geografische afbakening van gebieden. Gemeentegrenzen zijn vaak abstract en niet altijd relevant voor fenomenen zoals luchtkwaliteit of verkeer. Omdat gemeenten te groot kunnen zijn voor gedetailleerde buurtanalyses, wordt vaak gebruik gemaakt van data op het niveau van statistische sectoren, die kleiner zijn en beter aansluiten bij het concept van een buurt of wijk. Diverse applicaties maken het mogelijk om buurten te vergelijken met gemeentegemiddelden op gebieden zoals leeftijd en inkomen [7](#page=7).
> **Tip:** Wees altijd kritisch op de herkomst en de methodologie achter secundaire data. Controleer of de geografische afbakening van de data aansluit bij uw onderzoeksvraag.
### 1.3 Observatie
Observatie, ook wel veldwerk genoemd, is een methode waarbij de onderzoeker de omgeving direct observeert. Dit kan variëren van verkennende activiteiten zoals wandelingen of fietstochten waarbij foto's en notities worden gemaakt, tot meer actieve vormen zoals participerende observatie waarbij de onderzoeker deelneemt aan het leven in het studiegebied. Passieve observatie, waarbij de onderzoeker minder zichtbaar is en minder invloed uitoefent, sluit dichter aan bij het positivistische ideaal [7](#page=7) [8](#page=8).
Geobserveerde elementen kunnen divers zijn, zoals wandelsnelheid, verblijfsduur op locaties, aanwezigheid van zwerfvuil, gebruikte paden of het aantal verlichte ramen op een specifiek tijdstip. Deze gegevens kunnen gecombineerd worden met informatie over de bebouwde omgeving en weersomstandigheden om patronen te detecteren [8](#page=8).
Observatie kan systematisch worden uitgevoerd door exact te tellen volgens een vastgelegd protocol of door trajecten in kaart te brengen, bijvoorbeeld looproutes. Dit kan visueel gebeuren, via videobeelden of met locatiebepalende technologieën zoals GPS [8](#page=8).
Belangrijk is dat het tijdstip, de locatie van observatie en de gehanteerde categorieën (bv. voetganger, fietser) het resultaat beïnvloeden. Onderzoekers moeten zich bewust zijn van de subjectiviteit bij het categoriseren van geobserveerde personen en van het gevaar op etikettering. Categoriseringen kunnen gebaseerd zijn op huidskleur, kledij, taalgebruik of reisgezelschap, maar wanneer er twijfel is, worden algemenere termen gebruikt of wordt geschreven in termen van indrukken en waarschijnlijkheid. Deze categoriseringen kunnen nuttig zijn om multietnische of gesegregeerde settings te duiden, maar dienen met de nodige voorzichtigheid te worden toegepast [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Een onderzoeker kan een studiegebied observeren door specifieke trajecten van voetgangers te volgen en te noteren of ze alleen lopen, met een hond, of met een kinderwagen. Tegelijkertijd kunnen ze het aantal mensen observeren dat langdurig op een bankje zit of de hoeveelheid zwerfvuil op straat inventariseren [8](#page=8).
>
> **Tip:** Wees transparant over de gebruikte categorisaties en de mogelijke subjectiviteit bij observaties. Reflecteer op de invloed van uw eigen positie en vooroordelen op de waarneming.
---
# Diepte-interviews en focusgroepen
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de methodologieën van diepte-interviews en focusgroepen, met de nadruk op voorbereiding, dataverzameling, analyse, rapportage en ethische overwegingen.
### 2.1 Expertinterviews en bevoorrechte getuigen
Naast het raadplegen van bestaande databanken en observaties, is het essentieel om gesprekken te voeren met personen die kennis bezitten die de onderzoeker niet heeft. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen interviews met experten/leden van een elite en interviews met personen zonder deze status [9](#page=9).
#### 2.1.1 Expertinterviews
In onderzoek over stedenbouw en ruimtelijke planning is het raadplegen van ambtenaren, politici en experten op gebieden zoals milieu, verkeer en gezondheid cruciaal. Een expertinterview richt zich op het verkrijgen van technische kennis, het schetsen van de context en het bieden van inzicht in processen, inclusief planningsprocessen. De verstrekte informatie is niet neutraal; de interviewer moet zich bewust zijn van het wereldbeeld dat met expertise gepaard gaat. De kennis kan abstract en algemeen zijn, of specifiek lokaal [9](#page=9).
#### 2.1.2 Bevoorrechte getuigen
Figuren zoals huisartsen, leerkrachten, schooldirecteuren, journalisten, wijkcomitévoorzitters of sociaal werkers hebben vaak een goed beeld van wat er in een buurt leeft. Deze personen worden ook wel 'bevoorrechte getuigen' of 'informanten' genoemd. Het is echter belangrijk om te beseffen dat zij ook kunnen fungeren als 'gatekeepers', die strategisch informatie doorgeven of achterhouden [9](#page=9).
#### 2.1.3 Elite interviews
Om te begrijpen hoe beslissingen worden genomen over bijvoorbeeld de inrichting van de publieke ruimte of de totstandkoming van beleidsplannen, is het nuttig om leden van de 'elite' te interviewen. Deze geïnterviewden worden geselecteerd op basis van hun macht, positie en status, typisch politici of prominente leden van het bedrijfsleven. De term 'elite' duidt op een beperkte groep sleutelactoren die bepalend is voor de uitkomst van besluitvormingsprocessen. Kabinetsmedewerkers en hogere ambtenaren kunnen, hoewel minder zichtbaar, een goed inzicht bieden in besluitvormingsprocessen [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 2.1.4 Kenmerken van expert- en elite-interviews
Expert- en elite-interviews lijken op standaard diepte-interviews. Er kan gebruik gemaakt worden van een topiclijst of een gedetailleerdere, semigestructureerde vragenlijst. Vaak zal een expert of elitefiguur het gesprek meer bepalen. Transcripties worden meestal gemaakt, en 'off the record' informatie die tijdens of na het interview wordt gedeeld, is cruciaal om te noteren. Geïnformeerde toestemming is cruciaal [9](#page=9).
> **Tip:** Sleutelfiguren zijn vaak makkelijk identificeerbaar, waardoor anonimiteit een belangrijk aandachtspunt is bij het rapporteren. Letterlijke quotes worden vaak geanonimiseerd, en het toestemmingsformulier moet expliciet vermelden of de naam of specifieke functie van de geïnterviewde mag worden vrijgegeven [10](#page=10).
Voorbereiding is essentieel voor expert- en elite-interviews. Het raadplegen van krantenartikelen, beleidsdocumenten, wetenschappelijke literatuur en secundaire databronnen is vereist om gerichte bijvragen te kunnen stellen en de juiste experten of sleutelactoren te selecteren [10](#page=10).
### 2.2 Diepte-interviews
Diepte-interviews zijn een methode om rijke, gedetailleerde data te verzamelen voor analyse, waarbij de nadruk ligt op de betekenis die mensen geven aan hun leefwereld en de onderliggende redenen van menselijk gedrag. De methode levert informatie op over specifieke, persoonlijke ervaringen, inzichten en gevoelens, maar de resultaten kunnen niet gegeneraliseerd worden naar een populatie. Diepte-interviews helpen echter om te begrijpen hoe mensen een actieve rol spelen in het construeren en interpreteren van sociale realiteit [11](#page=11).
#### 2.2.1 Rapporteringscriteria (COREQ)
De Consolidated Criteria for Reporting Qualitative Research (COREQ) checklist biedt richtlijnen voor het rapporteren van kwalitatief onderzoek, inclusief diepte-interviews en focusgroepen. Belangrijke elementen die worden gerapporteerd omvatten [11](#page=11):
* **Persoonlijke kenmerken van de interviewer:** opleiding, functie, gender, ervaring [11](#page=11).
* **Relatie met de deelnemers:** voorafgaande kennis, kennis van de deelnemers over de interviewer en het onderzoek, informatie verstrekt aan deelnemers [11](#page=11).
* **Theoretisch kader:** methodologische oriëntatie en theorie [11](#page=11).
* **Selectie van deelnemers:** selectiemethode (steekproef), benadering, steekproefomvang, aantal weigeringen [11](#page=11).
* **Setting:** locatie, aanwezigen, kenmerken van de steekproef en deelnemers [11](#page=11).
* **Dataverzameling:** interview guide, testinterviews, repeat interviews, opname, notities, duur, data saturatie, feedback aan deelnemers over transcripties [11](#page=11).
* **Data-analyse:** aantal codeurs, beschrijving van de codeersleutel, bepaald of afgeleid van gegevens, gebruikte software, feedback over bevindingen [12](#page=12).
* **Rapporteren:** gebruik van letterlijke quotes, informatie over deelnemers, consistentie van gegevens, representatie van thema's [12](#page=12).
#### 2.2.2 Interviewervaardigheden en interviewer-respondentrelatie
Een goed interview vereist een balans tussen leiden en volgen, waarbij de interviewer actief luistert en non-verbale communicatie gebruikt om interesse te tonen. Kenmerken zoals leeftijd, geslacht en taalgebruik van de interviewer beïnvloeden de geïnterviewde. Interviewers hebben organisatorische, inhoudelijke, interviewtechnische en sociaal-emotionele talenten nodig. Het opbouwen van vertrouwen en het aanvoelen van gevoelige onderwerpen of ontwijkende antwoorden is cruciaal [12](#page=12).
#### 2.2.3 Selectie en rekrutering van respondenten
Voor diepte-interviews wordt doorgaans een kwalitatieve steekproef gebruikt. Bij moeilijk bereikbare groepen die contact met elkaar hebben, wordt 'snowballing' toegepast om contactgegevens van volgende respondenten te verzamelen [12](#page=12).
#### 2.2.4 Setting: Locatie van het interview
De locatie van een interview beïnvloedt de resultaten. Het is belangrijk dat zowel respondenten als interviewer zich op hun gemak voelen. De aanwezigheid van anderen kan een belemmering zijn om over gevoelige onderwerpen te spreken. Mentale aanwezigheid van de respondent is ook belangrijk [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** 'Walking interviews' waarbij een interview plaatsvindt tijdens een wandeling door de buurt, kunnen bijdragen aan de aandacht voor de bebouwde omgeving, wat relevant is voor ruimtelijke planning [13](#page=13).
Hoewel face-to-face interviews de voorkeur genieten, kan ook digitaal worden geïnterviewd via e-mail of instant messaging. Dit biedt voordelen zoals de mogelijkheid om individuen op diverse geografische locaties te interviewen, maar kan leiden tot minder rijkdom in vergelijking met persoonlijk gesprek [13](#page=13).
#### 2.2.5 Dataverzameling: Interviewen
Het interview kan gestructureerd, semi-gestructureerd of open zijn. In een open interview wordt een topiclijst gebruikt als geheugensteuntje. Bij diepte-interviews ligt de nadruk op open vragen, zoals 'kan je uitleggen hoe...', 'zou je kunnen toelichten waarom...', of 'wat denk je over...'. Feitelijke vragen helpen bij het bepalen van achtergrondkenmerken. Het stellen van suggestieve vragen is uit den boze. Het is aan te raden om enkele testinterviews af te nemen [14](#page=14).
> **Tip:** Begin een interview met een introductie van het doel en de werkwijze, geef aan dat respondenten zelf vragen mogen stellen, en start met makkelijke vragen voordat moeilijkere of gevoelige onderwerpen worden aangesneden [14](#page=14).
In tegenstelling tot enquêtes, waarbij vragenlijsten identiek zijn, kunnen vragen bij opeenvolgende diepte-interviews wijzigen om nieuwe informatie te verkrijgen. De vergelijkbaarheid van interviews kan echter afnemen naarmate het vragenprotocol meer wijzigt [14](#page=14).
Een typische interviewstructuur omvat:
* **Openingsvraag:** ijsbreker en kadering [14](#page=14).
* **Inleidingsvraag:** algemene opinie over het onderwerp [14](#page=14).
* **Transitievragen:** koppeling tussen geïnterviewde en onderwerp [14](#page=14).
* **Sleutelvragen:** kernvragen om de onderzoeksvraag te beantwoorden (beperkt tot 2-5 vragen) [14](#page=14).
* **Besluitende vragen:** overzichtsvragen, samenvattende vragen en eindvragen [15](#page=15).
#### 2.2.6 Data-analyse: Coderen
De verkregen data uit interviews dient geanalyseerd te worden om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Meestal wordt een audio-opname getranscribeerd en thematisch geanalyseerd. Coderen is een essentiële stap waarbij passages worden aangeduid en gekoppeld aan een concept of thema. Codes kunnen deductief (op basis van onderzoeksvragen) of inductief (op basis van data) worden vastgelegd, vaak in een combinatie. Na het coderen krijgen de gegevens een systematisch karakter en kunnen ze verder worden geanalyseerd en geïnterpreteerd [15](#page=15).
#### 2.2.7 Rapporteren
Resultaten van kwalitatief onderzoek worden gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften en boeken. Publicaties volgen vaak de standaardopbouw: inleiding/literatuur, theoretisch kader/methode en data/resultaten/discussie/conclusie. Resultaten worden geïllustreerd met letterlijke, geanonimiseerde quotes van deelnemers [15](#page=15).
### 2.3 Focusgroep
Een focusgroep is een kwalitatieve onderzoeksmethode waarbij een groepsgesprek centraal staat. De deelnemers delen iets gemeenschappelijks, zoals een bepaalde ervaring, waardoor ze zinvol kunnen bijdragen aan het onderzoeksonderwerp. Een homogene samenstelling is vereist om een open gesprek te stimuleren. Machtsrelaties mogen het gesprek niet verstoren (bv. geen studenten en docenten in dezelfde groep) [16](#page=16).
De groepsgrootte ligt doorgaans tussen de 6 en 10 personen, en het aantal focusgroepen varieert vaak tussen de 2 en 5. De moderator van het gesprek dient over sociale, technische en emotionele vaardigheden te beschikken om het gesprek te leiden zonder te domineren of te veel te willen sturen. De locatie is ook relevant; deelnemers dienen zich er op hun gemak te voelen [16](#page=16).
#### 2.3.1 Technieken in focusgroepen
Naast het stellen van vragen, worden er technieken gebruikt om het gesprek te starten of te richten. Voorbeelden hiervan zijn [16](#page=16):
* Het rangschikken van afbeeldingen op basis van een criterium [16](#page=16).
* Het kiezen en verklaren van een afbeelding door elke deelnemer [16](#page=16).
* Het geven van scores aan situaties [16](#page=16).
* Zinnen laten aanvullen [16](#page=16).
* Rollenspellen [16](#page=16).
#### 2.3.2 Voorbeeld: Onderzoek naar fietscultuur
Een onderzoek naar fietscultuur aan de University of South Australia illustreert het gebruik van focusgroepen. Het onderzoek omvatte verkeerstellingen, observaties van de campusomgeving en focusgroepen met personeel en studenten om hun ervaringen met fietsen te begrijpen. Participanten werden geselecteerd op basis van hun fietsgedrag [16](#page=16) [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** In een Nieuw-Zeelandse studie naar 'fietsfundamentalisme' merkten onderzoekers op dat deelnemers hun mening en attitudes ten opzichte van verkeersveiligheid verfijnden gedurende de interactie met anderen. Deelnemers werden zich bewuster van hun verschillende benaderingen van veiligheid [17](#page=17).
Een voordeel van focusgroepen is dat deelnemers hun mening kunnen bijstellen en nuanceren door interactie met anderen en confrontatie met diverse argumenten en zienswijzen. Dit kan leiden tot een dieper nadenken en een beter begrip van andermans perspectief [17](#page=17).
### 2.4 Ethische overwegingen
Hoewel niet expliciet uitgewerkt in een aparte sectie, worden ethische overwegingen impliciet benoemd in de context van geïnformeerde toestemming anonimiteit het belang van vertrouwensopbouw en het verstrekken van duidelijke informatie over het onderzoeksproces aan deelnemers. De COREQ-checklist behandelt ook aspecten gerelateerd aan ethiek, zoals de relatie met deelnemers en de informatie die aan hen wordt verstrekt [11](#page=11) [12](#page=12) [14](#page=14) [9](#page=9).
---
# Onderzoek en ethiek
Dit onderwerp verkent de ethische principes die aan wetenschappelijk onderzoek ten grondslag liggen, inclusief de Belgische Ethische Code, GDPR, geïnformeerde toestemming en positionaliteit.
### 4.1 Ethiek, onderzoek en het recht op wetenschap
Ethiek is het academische veld dat zich bezighoudt met de fundamentele waarden en normen die ons gedrag sturen, zoals rechtvaardigheid, vrijheid en eerlijkheid. In de wetenschap is er een inherente ethische component, met name in de zoektocht naar waarheid. Het bewust verdraaien van de waarheid of liegen wordt om ethische redenen afgekeurd. Naast liegen onderscheidt men ook 'lulkoek' (bullshit), waarbij men niet geïnteresseerd is in de realiteit en een verhaal ophangt dat niet overeenkomt met de feiten. Technologiemythes, waarbij nieuwe technologieën als oplossingen voor milieuproblemen worden voorgesteld zonder bewezen levensvatbaarheid of effectiviteit, zijn hier voorbeelden van [19](#page=19).
Ethiek speelt een rol in onderzoek op twee manieren:
1. **Ethisch toetsen van onderzoek**: Dit omvat het controleren of ethische principes zoals voorzichtigheid niet worden geschonden, zonder de zin van het onderzoek zelf in twijfel te trekken. Universiteiten beschikken over ethische commissies die de naleving van regels waarborgen [19](#page=19).
2. **Onderzoek geïnspireerd door ethiek**: Hierbij wordt wetenschap gekoppeld aan rechtvaardigheid, zoals blijkt uit het 'recht op wetenschap' in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dit recht houdt in dat mensen niet alleen recht hebben op de voordelen van wetenschappelijke vooruitgang, maar ook op deelname aan onderzoek en het sturen van onderzoeksrichtingen [19](#page=19) [20](#page=20).
Het recht op kennis, ook wel 'epistemische rechtvaardigheid' genoemd, benadrukt dat verschillen in kennis en de waardering van bepaalde kennissoorten tot ongelijke machtsverhoudingen kunnen leiden. Het participatief paradigma stelt dat wetenschappers kennis niet zomaar mogen onttrekken aan deelnemers, maar deze samen met hen moeten verzamelen en gebruiken. Er bestaan verschillende vormen van burgerwetenschap, variërend van dataverzameling met interpretatie door wetenschappers tot 'extreme citizen science' waarbij burgers zelfstandig onderzoek opzetten [20](#page=20).
Onderzoek waarbij onderzoeksvragen en methoden flexibel samen met participanten worden bepaald, kan een spanning creëren tussen formeel ethisch toetsen en het open karakter van participatief onderzoek. In dergelijke gevallen is ethiek meer een permanente reflectie op proceskeuzes dan een strikte procedure [21](#page=21).
### 4.2 Ethische code van het Wetenschappelijk Onderzoek
Wetenschappers moeten, naast het volgen van regels voor betrouwbaarheid, ervoor zorgen dat hun werk geen schade berokkent aan zichzelf en anderen. In België is dit samengevat in de ‘Ethische Code van het Wetenschappelijk Onderzoek in België’, waaraan ook studenten zich dienen te houden [21](#page=21).
#### 4.2.1 Zorgvuldigheid
* Wetenschappers handelen zorgvuldig door de algemeen erkende regels van hun discipline nauwgezet toe te passen [21](#page=21).
* Protocollen moeten met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden ontworpen en uitgevoerd, rekening houdend met de stand van zaken in het onderzoeksdomein [21](#page=21).
* Onderzoekers dienen vooraf de nodige competentie in kennis en technieken te verwerven en hun kritische geest te ontwikkelen. Een literatuurstudie is hierbij essentieel [21](#page=21).
#### 4.2.2 Voorzichtigheid
* Onderzoekers handelen voorzichtig door vooruitziend te zijn en schade aan anderen te voorkomen [21](#page=21).
* Er dient respect te worden getoond voor participanten aan experimenten, enquêtes of bevragingen, met extra zorg voor kwetsbare personen [21](#page=21).
* Participanten geven hun toestemming na informatie te hebben ontvangen en hebben het recht om te weten dat zij het onderwerp van onderzoek zijn [21](#page=21).
#### 4.2.3 Betrouwbaarheid
* Onderzoekers zijn betrouwbaar wanneer hun werk zodanig is dat derden erop kunnen vertrouwen dat volgens de regels van het vak wordt gewerkt, zowel in het onderzoek zelf als in de rapportage [22](#page=22).
* Gegevens mogen niet worden verzonnen of vervalst [22](#page=22).
* Steekproeven, analysetechnieken en statistische methoden mogen niet worden gekozen of gemanipuleerd om een vooropgezet resultaat te bereiken. Ongewenste uitkomsten mogen niet selectief worden weggelaten. Resultaten die afwijken van hypothesen moeten worden vermeld, evenals de graad van onzekerheid en beperkingen [22](#page=22).
* Plagiaat, inclusief het overnemen van werk van anderen als eigen werk, is een grove inbreuk. Zelfplagiaat, het voorstellen van reeds gepubliceerd eigen werk als nieuw, is eveneens ontoelaatbaar [22](#page=22).
* Het gebruik van generatieve AI (Artificiële Intelligentie) brengt risico's met zich mee op het gebied van bronvermelding en betrouwbaarheid door mogelijke fouten en reproductie van stereotypen [22](#page=22).
* Wanneer AI wordt ingezet, moet dit met voldoende detail worden vermeld. De UAntwerpen staat het gebruik van generatieve AI toe als taalassistent of initiële zoekrobot, mits de inhoud wordt geverifieerd, onderbouwd met wetenschappelijke bronnen, en blijk geeft van kritische, productieve en creatieve instelling. Letterlijke overnames zonder bronvermelding en het gebruik van tools die plagiaat maskeren zijn niet toegelaten [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 4.2.4 Verifieerbaarheid
* Onderzoek is verifieerbaar als collega's het volledige verloop ervan kunnen nagaan en desgevallend kunnen repliceren [23](#page=23).
* Onderzoeksgegevens, methoden en bronnen moeten correct worden gedocumenteerd (bv. in een veldlogboek) om replicatie en controle mogelijk te maken [23](#page=23).
#### 4.2.5 Onafhankelijkheid
* Wetenschappers laten zich in hun werk leiden door regels van wetenschappelijke aard die hun onafhankelijkheid waarborgen [23](#page=23).
#### 4.2.6 Onpartijdigheid
* Bij publicatie van onderzoeksresultaten maken wetenschappers een duidelijk onderscheid tussen hun wetenschappelijke beoordeling en persoonlijke voorkeur. Onafhankelijkheid wordt aangetast door externe beïnvloeding, terwijl onpartijdigheid wordt aangetast door aanpassing van resultaten aan eigen belangen [23](#page=23).
### 4.3 Ethiek en onderzoek in de praktijk
Naast ethische codes voor ruimtelijke planners bestaan er ook algemeen geldende ethische kaders, zoals wetgeving [23](#page=23).
#### 4.3.1 GDPR en geïnformeerde toestemming
De General Data Protection Regulation (GDPR) legt sinds 25 mei 2018 beperkingen op bij het gebruik, opslaan en analyseren van persoonsgegevens. Persoonsgegevens zijn alle gegevens die een natuurlijke persoon identificeren, inclusief nummerplaten en IP-adressen. Personen hebben rechten met betrekking tot hun gegevens, waaronder het recht op informatie over de verwerking en het recht om niet opgenomen te worden [24](#page=24).
* **Geïnformeerde toestemming (informed consent)**: Participanten geven voorafgaandelijk en met kennis van zaken hun toestemming voor deelname aan onderzoek. Dit principe is ook verankerd in de GDPR. Standaardteksten kunnen worden gebruikt voor informatie en toestemmingsvragen, maar voor medische gegevens en kinderen gelden strengere eisen. Kinderen vanaf 14 jaar kunnen doorgaans zelf toestemming geven; anders is toestemming van de ouders vereist. Universiteiten vereisen ethisch advies voor onderzoek met risico's, zoals het lekken van persoonsgegevens [24](#page=24).
#### 4.3.2 Ethisch bewustzijn als een permanente oefening
Ethiek in onderzoek omvat het vermijden van schade aan participanten, niet-participanten, het leefmilieu, de samenleving, onderzoekers en instellingen. Dit gaat verder dan alleen veilige opslag van data en omvat ook het vermijden van risico's bij veldwerk en interviews. In ruimtelijke planning, waar onderzoekers vaak langdurig in een bepaalde buurt aanwezig zijn, is extra ethische aandacht vereist voor machtsverhoudingen, onderlinge relaties en gatekeepers (personen die toegang tot informatie controleren) [25](#page=25).
Onderzoekers moeten zich bewust zijn van hoe hun handelen en de presentatie van resultaten het zelfbeeld van gemeenschappen kunnen beïnvloeden en als beledigend kunnen worden ervaren. Het teruggeven van inzichten aan participanten als een vorm van geschenk wordt als ideaal beschouwd [25](#page=25).
Er kan een verwachtingspatroon ontstaan waarbij participanten verwachten dat onderzoekers als hun vertegenwoordigers optreden (advocacy). Onderzoekers moeten echter een balans vinden tussen het vertegenwoordigen van groepen en het behouden van hun eigen visie, en het risico vermijden om enkel groepen te zoeken die aansluiten bij hun eigen denkbeelden. Het communiceren van resultaten vereist ethische reflectie [25](#page=25).
#### 4.3.3 Een voorbeeld
Een ethisch onderzoeker stelt zich eerst de vraag of het onderzoek relevant is, aangezien irrelevant of slecht ontworpen onderzoek het draagvlak voor wetenschap kan ondermijnen. Een ethisch handelen vereist goede voorbereiding, waaronder opleiding en het raadplegen van wetenschappelijke literatuur [26](#page=26).
Voor het afnemen van diepte-interviews dient eerst ethisch advies te worden ingewonnen bij het bevoegde ethisch comité. Dit omvat het schetsen van het onderzoek, de methode, en de wijze van rekrutering van participanten. Een informatieformulier en een formulier voor geïnformeerde toestemming moeten worden opgesteld. Het principe van 'geïnformeerde' toestemming impliceert dat participanten de informatie moeten kunnen begrijpen. De capaciteiten van participanten om toestemming te geven moeten worden geëvalueerd, met speciale aandacht voor kinderen, personen met mentale beperkingen, en gemarginaliseerde groepen. Kwetsbaarheid moet altijd worden afgewogen. Achterhouden van informatie kan slechts in uitzonderlijke gevallen met verplichte debriefing, behalve wanneer criminaliteit ter sprake komt, waarbij een ethische commissie informatieachterhouding kan toestaan [26](#page=26) [27](#page=27).
Na de interviews worden audiobestanden meestal vernietigd en transcripties beveiligd opgeslagen. Persoonsgegevens worden verwijderd en apart opgeslagen, met een sleutel om ze te koppelen. Zelfs geanonimiseerde transcripties kunnen voldoende informatie bevatten om een participant te identificeren, dus anonimiteit moet steeds gegarandeerd zijn bij het gebruik van quotes [27](#page=27).
#### 4.3.4 Informatieformulier en toestemmingsformulier
De UAntwerpen biedt standaard informatie- en toestemmingsformulieren van het Ethics Committee for the Social Sciences and Humanities (EA SHW), die moeten worden aangepast aan het specifieke onderzoek [27](#page=27).
#### 4.3.5 Positionaliteit
Positionaliteit verwijst naar de reflectie van onderzoekers over hoe hun eigen identiteit (leeftijd, achtergrond, nationaliteit, etc.) hun onderzoek beïnvloedt. Dit is vooral relevant bij methoden als diepte-interviews, waar de interviewer en geïnterviewde rechtstreeks met elkaar in gesprek gaan [30](#page=30).
* **Invloed op deelnemers**: Interviewers met een specifieke afkomst kunnen vragen over hun achtergrond ontvangen, wat het gesprek kan beïnvloeden. Omgekeerd kunnen onderzoekers met bepaalde kenmerken makkelijker vertrouwen winnen [30](#page=30).
* **Invloed op onderzoekersgedrag**: Onderzoekers kunnen bewust of onbewust stereotypische rollen aannemen. Studenten kunnen bijvoorbeeld meer behulpzaamheid ervaren uit medeleven, of juist worden afgewezen omdat ze 'maar' studenten zijn [30](#page=30).
Sommige wetenschappelijke tijdschriften en richtlijnen vragen expliciet om een 'positionality statement', waarin persoonlijke kenmerken van de onderzoeker en de relatie met deelnemers worden beschreven. Dit kan echter leiden tot privacybezwaren. Positionaliteit kan ook worden gecommuniceerd door te verwijzen naar het gehanteerde onderzoeksparadigma [30](#page=30).
---
# Kwantitatieve analyse en steekproeven
Dit onderdeel behandelt de kenmerken van variabelen, het trekken van kwantitatieve en kwalitatieve steekproeven, en de analyse van data, inclusief correlatie en regressie [31](#page=31).
### 4.1 Het onderzoeksproces in 10 stappen
Het onderzoeksproces wordt idealiter beschreven als een reeks beslissingen, van theorie via empirie naar interpretatie. Hoewel sommige onderzoekss trategieën een meer flexibele benadering hanteren, biedt een stappenplan structuur. Voor grootschalige enquêtes is het cruciaal dat de vragen en steekproef correct zijn, omdat ze niet meer gewijzigd kunnen worden na de dataverzameling [31](#page=31).
#### 4.1.1 Stap 1: Onderzoeksdoel omschrijven
Het onderzoek start met het formuleren van een centrale onderzoeksvraag, die specifiek, onderzoekbaar, beantwoordbaar, en voldoende duidelijk moet zijn. De vraag stuurt het onderzoek en moet bijdragen aan theoretische kennis en maatschappelijke relevantie. Onderzoeksvragen kunnen gericht zijn op beschrijving, verklaring, voorspelling, therapie of ontwerp [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 4.1.2 Stap 2: Conceptueel model uitwerken
Dit omvat het selecteren van relevante elementen en concepten uit de werkelijkheid. Een conceptueel model bevat typisch onderzoekselementen (bv. individuen, huishoudens) en variabelen (eigenschappen van elementen). Belangrijk zijn de relaties (verbanden) tussen variabelen, die expliciet worden geformuleerd in hypothesen. Het opstellen van een concept map kan helpen om theorie samen te vatten, de focus aan te geven, theoretische bijdragen te tonen, hypotheses te visualiseren en relevante literatuur te vinden [33](#page=33) [34](#page=34).
#### 4.1.3 Stap 3: Onderzoeksontwerp
Het onderzoeksontwerp vertaalt het conceptueel model naar concrete onderzoekshandelingen. Variabelen worden meetbaar gemaakt door indicering (aanwijzen van empirische verschijnselen) en operationalisering (instructies voor waarneming en registratie). Er wordt onderscheid gemaakt tussen enkelvoudige, samengestelde en complexe variabelen. Geldigheid (validiteit) is cruciaal: het verschil tussen de 'variabele zoals bedoeld' en de 'variabele zoals gemeten' moet zo klein mogelijk zijn [35](#page=35).
#### 4.1.4 Stap 4: Selectie van onderzoekselementen
Deze stap bepaalt de groep waarover informatie wordt verzameld, met de kernbegrippen populatie (geheel van elementen met een gemeenschappelijke eigenschap) en steekproef (selectie uit de populatie). Steekproeven maken het mogelijk uitspraken te doen over populaties (generalisatie) voor het schatten van populatiewaarden en het toetsen van hypothesen. Het aantal elementen in een populatie wordt aangeduid met $N$, en de steekproefomvang met $n$ [36](#page=36).
#### 4.1.5 Stap 5: Dataverzameling
Dataverzameling is het waarnemen, meten of vaststellen van eigenschappen van elementen. Een steekproefkader (een lijst van alle elementen in de populatie) is hierbij essentieel. Non-respons (niet alle geselecteerde elementen kunnen worden gemeten of bevraagd) is een belangrijk aandachtspunt, omdat dit kan leiden tot selectiviteit en een niet-representatieve steekproef. Wegingsfactoren kunnen worden gebruikt om ondervertegenwoordigde groepen meer gewicht te geven [36](#page=36) [37](#page=37).
> **Tip:** De keuze van de dataverzamelingsmethode (papier, online, telefoon, face-to-face) is cruciaal en beïnvloedt kostprijs en kans op non-respons [37](#page=37).
Vuistregels voor het formuleren van vragen in enquêtes zijn: begrijpelijkheid, duidelijkheid, inzichtelijkheid, neutraliteit (niet suggestief), adequaatheid, controle op routine (afwisselen van + en - statements), vermijden van open vragen bij grote aantallen respondenten, volledigheid, gedetailleerdheid, logica, en een ordelijke, rustige layout. Er wordt onderscheid gemaakt tussen 'stated preference' (wat respondenten *zouden* doen) en 'revealed preference' (wat ze *nu* doen). Antwoordopties kunnen variëren van feitelijke keuzes tot Likert schalen [38](#page=38).
#### 4.1.6 Stap 6: Dataordening
Na dataverzameling worden gegevens samengebracht in een datamatrix. Open vragen vereisen codering, gesloten vragen classificatie, met behulp van een codeboek. Het controleren van datakwaliteit is essentieel (bv. leeftijd en rijbewijs). Er wordt onderscheid gemaakt tussen waarnemingsfouten en niet-waarnemingsfouten, en steekproeffouten en niet-steekproeffouten. Nauwkeurigheid (hoe dicht een geobserveerde waarde bij de werkelijke waarde ligt) en precisie (hoe sterk metingen van hetzelfde afwijken) zijn hierbij belangrijk [39](#page=39).
#### 4.1.7 Stap 7: Analyse
Een (statistische) analyse vat data samen en maakt patronen zichtbaar, waardoor de data interpreteerbaar wordt [39](#page=39).
#### 4.1.8 Stap 8: Conclusie en interpretatie
De resultaten worden geïnterpreteerd binnen het theoretisch en conceptueel kader, en er wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvragen [39](#page=39).
#### 4.1.9 Stap 9: Verslaggeving
Wetenschappelijke kennis moet communiceerbaar zijn via diverse publicatievormen. Transparantie en repliceerbaarheid zijn belangrijk. Kwantitatief onderzoek gebruikt vaker tabellen en grafieken, terwijl kwalitatief onderzoek citaten bevat. Bij het weergeven van associaties in grafieken, wordt de X-as doorgaans gebruikt voor de onafhankelijke variabele en de Y-as voor de afhankelijke variabele. De keuze van een nulpunt op de Y-as is belangrijk om misleiding te voorkomen [39](#page=39) [40](#page=40) [41](#page=41).
#### 4.1.10 Stap 10: Antwoord op onderzoeksprobleem
Wanneer antwoord is gegeven op het onderzoeksprobleem, is het onderzoek afgerond, maar roept het ook nieuwe vragen op [41](#page=41).
### 4.2 Kwantitatieve versus kwalitatieve analyse
Kwantitatieve methoden richten zich op cijfers en statistiek, terwijl kwalitatieve methoden inzichten genereren over betekenis [42](#page=42).
| Kwantitatief | Kwalitatief |
| :-------------------------------- | :--------------------------------------------------------- |
| Positivistisch, onafhankelijke waarnemingen | Mensen begrijpen vanuit hun eigen referentiekader |
| Perspectief van de buitenstaander | Perspectief van de ‘insider’ |
| Gecontroleerde experimenten | Observeren ter plekke (naturalistisch) |
| Objectief | Subjectief |
| Conformatief | Exploratief |
| Hypothese-testend, gericht op verificatie | Beschrijvend, inductief |
| ‘Harde’ data, beperkt aantal variabelen | Rijke, ‘dikke’ beschrijvingen (‘thick descriptions’) |
| Verondersteld stabiele realiteit | Realiteit is dynamisch |
| Generaliseerbaar | Moeilijk te generaliseren |
| Vragen: hoeveel?, hoe groot? | Vragen: hoe?, waarom? (vragen naar betekenis) |
Het onderscheid is niet absoluut; beide methoden kunnen gecombineerd worden. Kwalitatief onderzoek wordt vaak gebruikt om theorie te ontwikkelen, maar kan ook verklarend zijn. Kwantitatieve technieken kunnen verkennend zijn en de grens met kwalitatieve methoden kan vervagen. De gekozen methode bepaalt mede welk soort conclusies getrokken kunnen worden [43](#page=43).
### 4.3 Kwantitatieve steekproef
Bij het bepalen van de omvang van een kwantitatieve steekproef moet rekening gehouden worden met heterogeniteit, de gewenste kans op een verkeerde beslissing (betrouwbaarheidsinterval), gewenste nauwkeurigheid, de behoefte van de analyse (aantal variabelen) en praktische mogelijkheden (financiën, tijd) [43](#page=43).
**Betrouwbaarheidsinterval:** De mate van waarschijnlijkheid dat een uitspraak juist is. Een populatieparameter is een getal dat een kenmerk van de populatie samenvat [43](#page=43).
Tools kunnen helpen bij het berekenen van de steekproefomvang op basis van populatiegrootte, betrouwbaarheidsniveau en foutenmarge. Bijvoorbeeld, voor 12.345 woningen, 95% betrouwbaarheidsniveau en 5% foutenmarge, is een steekproef van 373 woningen nodig [44](#page=44).
#### 4.3.1 Typen kwantitatieve steekproeven
* **Aselecte steekproef:** Elk element uit de populatie heeft evenveel kans om geselecteerd te worden. Dit maakt het toetsen van hypothesen, schatten van populatiewaarden en opstellen van betrouwbaarheidsintervallen mogelijk [44](#page=44).
* **Systematische steekproef:** Selectie op basis van een vast interval (bv. elke 7e observatie) [44](#page=44).
* **Getrapte steekproef:** Eerst selectie van groepen (bv. gemeenten), daarna selectie van elementen binnen die groepen (bv. huishoudens). Dit beperkt transportkosten bij veldonderzoek [44](#page=44).
* **Gestratificeerde steekproef:** Zorgt voor een aselecte steekproef binnen elke subpopulatie, zodat representativiteit voor specifieke subgroepen gewaarborgd is [44](#page=44).
* **Quotasteekproef:** Vooraf vastleggen van het aantal respondenten per categorie. Dit is geen aselecte steekproef en kan leiden tot bias door selectief werven van makkelijk bereikbare elementen [45](#page=45).
* **Random walk methode:** Respondenten worden gerekruteerd via specifieke instructies vanaf toevalsbepaalde locaties, wat echter leidt tot steekproeven die afwijken van aselecte steekproeven [45](#page=45).
#### 4.3.2 Kenmerken van een kwantitatieve steekproef
Representativiteit wordt nagegaan door de proporties van variabelen in de steekproef te vergelijken met die in de populatie. Aselect betekent dat elk element evenveel kans had om geselecteerd te worden, terwijl representativiteit betrekking heeft op een specifieke variabele. Parameterschatting en foutenmarges zijn principieel enkel mogelijk bij aselecte steekproeven [45](#page=45).
De **standaardfout** wordt berekend om de betrouwbaarheid van de steekproef in te schatten en een betrouwbaarheidsinterval op te stellen. Voor een 95% betrouwbaarheidsinterval wordt de factor 1,96 gebruikt; voor een 99% interval wordt 2,58 gebruikt [45](#page=45) [46](#page=46).
> **Tip:** Een steekproef kan representatief zijn voor één variabele, maar niet voor een andere [45](#page=45).
### 4.4 Kwalitatieve steekproef
Bij kwalitatief onderzoek is het doel niet generalisatie naar de populatie, maar het beantwoorden van theoretische vragen en theorieontwikkeling. Men spreekt van **nonprobability sampling** en gebruikt een **gerichte steekproef (purposeful selection)**. De criteria zijn dat elementen informatierijk zijn, iets zeggen over het thema, en dat er voldoende variatie is [46](#page=46).
Het criterium om te bepalen of een kwalitatieve steekproef groot genoeg is, is **theoretische verzadiging**, waarbij bijkomende elementen geen wezenlijk nieuwe informatie meer toevoegen. Soms wordt een aantal van 15-20 interviews genoemd, maar dit kan variëren. Snowballing wordt vaak gebruikt om de steekproef uit te breiden [46](#page=46).
### 4.5 Kenmerken van variabelen (Kwantitatieve analyse)
Het meetniveau van variabelen is cruciaal voor de mogelijke statistische bewerkingen [48](#page=48).
* **Nominaal meetniveau:** Categorische variabelen zonder ordening (bv. geslacht, woonplaats) [48](#page=48).
* **Ordinaal meetniveau:** Variabelen met een ordening, maar ongelijke intervallen (bv. opleidingsniveau) [48](#page=48).
* **Intervalmeetniveau:** Gelijke intervallen, geen natuurlijk nulpunt (bv. temperatuur in °C, IQ) [48](#page=48).
* **Ratiomeetniveau:** Metrische variabelen met een natuurlijk nulpunt (bv. inkomen, leeftijd) [48](#page=48).
Het verschil tussen interval en ratio wordt duidelijk met leeftijd: bouwjaar is interval (arbitrair nulpunt), terwijl ouderdom (bv. 30 jaar vs 15 jaar) ratio is. Variabelen kunnen ook continu (bv. lengte) of discreet (bv. aantal kinderen) zijn [48](#page=48).
Statistische maten zoals minimum, maximum, gemiddelde, mediaan, modus, standaarddeviatie en variantie kunnen worden berekend, afhankelijk van het meetniveau. Standaardisatie naar z-scores resulteert in een verdeling met een gemiddelde van 0 en standaarddeviatie van 1 [48](#page=48).
De afwijking van de normaalverdeling is essentieel voor statistische analyse, omdat veel technieken dit als uitgangspunt hebben. Kurtosis en scheefheid geven hier een indicatie van [48](#page=48).
### 4.6 Verband tussen variabelen (Kwantitatieve analyse)
Onderzoeksvragen gaan vaak over verbanden (associaties of correlaties) tussen variabelen. Associatie wordt gebruikt voor kwalitatieve eigenschappen en correlatie voor numerieke variabelen. Een verband impliceert niet direct causaliteit; mediërende of verborgen variabelen kunnen een rol spelen [49](#page=49).
* **Cramér’s V:** Meet het verband tussen twee nominale variabelen door celfrequenties in een kruistabel te vergelijken met verwachte waarden. Een waarde ≥ 0,15 duidt op een sterk algemeen verband [49](#page=49).
* **Pearson-correlatiecoëfficiënt ($r$):** Meet het lineaire verband tussen twee numerieke variabelen; varieert tussen -1 en +1. Minder geschikt bij uitschieters of niet-lineaire verbanden [49](#page=49).
* **Spearman's rangcorrelatiecoëfficiënt ($\rho$ of $r_s$):** Minder gevoelig voor uitschieters en kromming, ook toepasbaar op ordinale data door te kijken naar de rangorde [49](#page=49).
**Regressieanalyse** beschrijft het verband gedetailleerder door de best passende rechte te vinden. Dit omvat het **intercept** (snijpunt met de Y-as) en de **hellingsgraad**. Regressieanalyse kan meerdere onafhankelijke variabelen bevatten en nominale variabelen kunnen via dummy variabelen worden opgenomen. De significantie van schattingen en de $R^2$ (maat voor verklaarde variantie) zijn belangrijke interpretatiepunten [49](#page=49) [50](#page=50).
> **Tip:** Bij het extrapoleren van trends met regressieanalyses is voorzichtigheid geboden [50](#page=50).
#### 4.6.1 Aandachtspunten bij ruimtelijke data
* **Modifiable Areal Unit Problem (MAUP):** De correlatie tussen variabelen kan wijzigen met de schaal (schaal-effect) of door het anders trekken van grenzen van gebieden (boundary-effect) [50](#page=50).
* **Ecologische correlatie (ecological fallacy):** Verkeerde conclusies trekken over lagere schaalniveaus (bv. individuen) op basis van observaties op hogere schaalniveaus (bv. gemeenten) [50](#page=50).
* **Ruimtelijke autocorrelatie:** Observaties die dicht bij elkaar liggen, delen doorgaans meer gemeenschappelijke kenmerken dan observaties die verder weg liggen ('Tobler's first law of geography'). Regressiemodellen gaan uit van onafhankelijke observaties, vandaar de ontwikkeling van modellen die ruimtelijke autocorrelatie controleren [50](#page=50).
#### 4.6.2 Exploratieve technieken
Naast regressieanalyses zijn er exploratieve technieken:
* **Factoranalyse:** Groepeert variabelen om structuur aan te brengen in een dataset met veel gemeten variabelen, gebaseerd op de aanname van latente variabelen of factoren [51](#page=51).
* **Clusteranalyse:** Groepeert observaties in klasses op basis van hun kenmerken of onderlinge relaties [51](#page=51).
---
# Methodologieën en paradigma's
Dit onderwerp verkent de diverse onderzoeksmethodologieën die ingezet kunnen worden binnen ruimtelijke planning en stedenbouw, evenals de onderliggende wetenschappelijke paradigma's die deze methoden informeren.
### 5.1 Methodologieën
#### 5.1.1 Interventies en experimenten
Interventieonderzoek richt zich op het meten van de effecten van een specifieke interventie door een situatie met de interventie te vergelijken met een situatie zonder. Het ideaal is een gecontroleerd, dubbelblind experiment, waarbij noch de deelnemers, noch de onderzoekers weten wie tot welke groep behoort, om zo het ceteris paribus principe te waarborgen. In ruimtelijke planning is dit ideaal vaak moeilijk te realiseren, maar men probeert het te benaderen. Een natuurlijk experiment treedt op wanneer gelijkaardige groepen van nature verschillen op een relevant kenmerk zonder interventie van de onderzoeker. "Tactical urbanism" en "urban tactics" verwijzen naar interventies in de publieke ruimte die tijdelijk, bottom-up en gericht op sociale verandering zijn, vaak met beperkte middelen [58](#page=58).
#### 5.1.2 Gevalstudies (Case Studies)
Gevalstudies zijn empirische onderzoeken waarbij de onderzoeker beperkte controle heeft over het onderzochte fenomeen, dat in zijn natuurlijke context wordt bestudeerd. Er zijn meer variabelen dan observaties, de grens tussen het onderzochte en de context is vaag, en diverse methoden en databronnen worden gebruikt. Gevalstudies richten zich op hoe- en waarom-vragen. Case selectie kan gebaseerd zijn op typische, contrasterende of extreme cases. Deze studies leggen de nadruk op rijke beschrijvingen van de context, waarbij zowel algemene trends als specifieke lokale omstandigheden worden meegenomen om verschijnselen te verklaren [59](#page=59).
#### 5.1.3 Etnografie
Etnografie, ontwikkeld in de antropologie, bestudeert cultuur als het geheel van gebruiken, overtuigingen en tradities van een gemeenschap. Traditioneel kenmerkt etnografisch onderzoek zich door langdurige periodes ter plaatse, het leren van de taal en leefgewoonten, en een poging tot objectieve beschrijvingen. Tegenwoordig evolueert etnografie naar een meer comparatieve benadering met interactie en communicatie, waarbij het onderzochte object mede het onderzoek bepaalt en vanuit een autochtoon perspectief wordt beschreven. Het onderzoek richt zich op specifieke thema's binnen een cultuur. Fasen omvatten een verkennende fase (vertrouwen winnen, informanten rekruteren), het afbakenen van het onderzoeks domein, het formuleren en toetsen van hypothesen, en vergelijking met andere culturen. Etnografie maakt gebruik van diverse methoden (mixed methods), waaronder observaties, interviews, enquêtes en het in kaart brengen van gebieden. Onderzoekers noteren waarnemingen in een velddagboek, inclusief hun eigen gemoedstoestand, aangezien dit de interpretatie kan beïnvloeden. Recent wordt etnografie ook toegepast op subculturen dichter bij Westerse kennisinstellingen, zoals de fietscultuur in een stad [60](#page=60) [61](#page=61).
> **Voorbeeld:** Een studie naar de impact van een aardverschuiving op de Karakoram Highway omvatte etnografische plaatsbezoeken, het rekruteren van lokale research assistants, semi-gestructureerde interviews, en een "autophotography" project met jongeren [61](#page=61).
#### 5.1.4 Participatief Actieonderzoek (PAR)
Participatief Actieonderzoek (PAR) is een collaboratief en collectief proces waarbij de grens tussen onderzoekers en participanten vervaagt. Het is actiegericht met als doel sociale verandering, gemeenschapsversterking en emancipatie. Onrechtvaardige situaties en concrete noden van (gemarginaliseerde) groepen staan centraal. PAR is een open methodologie waarbij participanten mede onderzoeksvragen bepalen, data verzamelen en methoden kiezen. Belangrijke elementen zijn taal en discours (hoe mensen zichzelf en hun omgeving omschrijven), subjectiviteit (verbetering van zelfbeeld en eigenwaarde) en collectieve actie (samen met een groep actie ondernemen) [65-66](#page=65 page=66). PAR kan leiden tot ethische zelftransformatie, waarbij het verbeteren van de wereld, gemeenschappen en zelfverbetering onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn [65](#page=65) [66](#page=66).
> **Tip:** PAR onderscheidt zich van 'community based participatory research' (CBPR) doordat PAR expliciet gericht is op het verbeteren van de kwaliteit van de gemeenschap, terwijl CBPR een gelijkwaardig partnerschap benadrukt waarbij gemeenschapsleden bij alle aspecten van het onderzoeksproces betrokken zijn [65](#page=65).
#### 5.1.5 Scenarioanalyse
Scenarioanalyse is een methode om de toekomst te verkennen, gezien directe voorspelling vaak onmogelijk is. Men identificeert de belangrijkste drijfveren en sturende factoren (bv. globalisering, verstedelijking, klimaatverandering) en onderzoekt hun mogelijke impact. Vaak worden twee of meer dimensies met hun extremen gekozen om scenario's te ontwikkelen (bv. globalisering vs. nationalisme). Exper ten worden bevraagd over trends, en de nadruk ligt vaak op technologische oplossingen, hoewel de sociale gevolgen (bv. toegankelijkheid voor lage inkomens) ook aandacht vereisen. Persona's kunnen worden gebruikt om scenario's aanschouwelijker te maken en de impact op verschillende groepen te visualiseren [67](#page=67).
> **Voorbeeld:** Een Nederlandse scenarioanalyse gebruikte dimensies zoals groepsvorming (individualisme vs. egalitarisme) en het belang van regels (individualisme vs. hiërarchie) om vier scenario's te ontwikkelen [67](#page=67).
#### 5.1.6 Interpretatieve onderzoeksmethodologie
Interpretatief onderzoek richt zich op het begrijpen van de betekenissen die actoren aan fenomenen toeschrijven, in plaats van het toetsen van hypothesen. Het onderzoekt 'waarom' mensen denken en handelen zoals ze doen door middel van interviews en tekststudie. Belangrijk is het gebruik van diverse databronnen (desk research, media-analyse, interviews) om de betrouwbaarheid te verhogen door middel van triangulatie [69](#page=69).
> **Voorbeeld:** De studie naar de Oosterweelverbinding gebruikte beleidsdocumenten, media-analyse en 32 stakeholder interviews om de betekenissen die aan het project werden toegekend te onderzoeken [69](#page=69).
### 5.2 Wetenschappelijke Paradigma's
Wetenschappelijke paradigma's zijn "a set of beliefs and concepts that shape a particular way of making sense of the world". Ze omvatten theorieën, onderzoeksmethoden en standaarden voor kwalitatief onderzoek. Paradigma's verschillen op vlak van ontologie (visie op de realiteit), epistemologie (wat kennis is en hoe deze verkregen wordt) en methodologie (de algemene aanpak van onderzoek) [72-73](#page=72 page=73) [72](#page=72).
#### 5.2.1 Positivisme en Postpositivisme
**Positivisme** gaat uit van één objectieve realiteit die onafhankelijk van de waarnemer bestaat. Kennis is kennis die overeenkomt met deze realiteit en toetsbaar is. Het streven naar objectiviteit is cruciaal, waarbij de onderzoeker afstand neemt van het onderzochte. De wetenschappelijke methode, met nadruk op experimenten en falsificatie, is de weg naar betrouwbare kennis [75-76](#page=75 page=76) [75](#page=75) [78](#page=78).
**Postpositivisme** erkent eveneens het bestaan van een realiteit, maar ziet beperkingen in ons vermogen om deze volledig te kennen en te begrijpen. Er is nog steeds een afstand tussen onderzoeker en onderzochte, maar de rol van peers in het beoordelen van validiteit wordt belangrijker. Men streeft naar objectiviteit, maar erkent dat deze beperkt is [78](#page=78).
#### 5.2.2 Critical Studies
Critical studies, gelinkt aan de neomarxistische stroming, focust op machtsongelijkheden (klasse, gender, etniciteit) en emancipatie van gemarginaliseerde groepen. Kennis dient om machtsstructuren te bevragen en te veranderen. Kenmerken zijn: analyse met abstracte concepten (theorie), reflexiviteit (bewustzijn van historische context), kritiek op instrumentele rede (middel-doel rationaliteit waarbij het doel niet in vraag wordt gesteld), en het benadrukken van het onderscheid tussen het bestaande en het mogelijke (radicaler alternatief) [79](#page=79).
#### 5.2.3 Constructivisme
Constructivisme stelt dat kennis geconstrueerd wordt door de geleefde ervaring van mensen, en dat realiteit meervoudig is. Kennis wordt gevormd door onderzoekers en anderen, en is niet iets dat buiten mensen bestaat. Methodologisch wordt ingezet op interactie met het onderzochte door observatie en interviews, waarbij discours cruciaal is voor betekenisgeving [79-80](#page=79 page=80) [79](#page=79).
#### 5.2.4 Het participatieve paradigma
Het participatieve paradigma is verwant aan constructivisme, maar aanvaardt het bestaan van een realiteit. Het benadrukt dat kennisontwikkeling altijd plaatsvindt door deelname aan het onderzochte fenomeen. Onderzoek is coöperatief, waarbij gezamenlijk onderzoeksvragen en methoden worden bepaald. Ervaring en reflectie spelen een centrale rol, en de onderzoeker onderzoekt zichzelf ook [80](#page=80).
#### 5.2.5 Kritisch realisme
Kritisch realisme, vaak geassocieerd met postpositivisme, gaat uit van een realiteit die onafhankelijk van onze waarnemingen bestaat. Wetenschap, ideeën en onderzoek vormen echter ook de samenleving en realiteit. Epistemologisch leunt het aan bij constructivisme: hoe mensen de wereld begrijpen is een constructie. Consensusvorming, het "verkopen" van ideeën en concurrentie tussen theorieën spelen een rol [80](#page=80).
### 5.3 Ontwerp en Wetenschap
#### 5.3.1 Onderscheid tussen substantieel, normatief en procedureel
In ontwerpwetenschappen, en specifiek urban design theory, worden ideeën en theorieën opgedeeld in:
* **Substantieel:** Hoe de wereld in elkaar zit en werkt. Dit komt overeen met traditionele wetenschappelijke disciplines [81](#page=81).
* **Normatief:** Hoe de wereld zou moeten zijn. Dit is bekend uit ethiek en moraalwetenschappen, maar ook essentieel in ontwerpwetenschappen [81](#page=81).
* **Procedureel:** Hoe van de huidige naar de gewenste toestand te gaan. Dit omvat de methoden en processen [81](#page=81).
Het onderscheid tussen planconcepten (normatief) en empirische concepten (substantieel) is belangrijk om verwarring te vermijden [81](#page=81).
#### 5.3.2 Intentionele oriëntatie
Bij traditionele wetenschap is de intentionele oriëntatie primair **mind-to-world**: de onderzoeker wil de kennis over de wereld verbeteren door uitspraken aan te passen aan de realiteit. Bij ontwerp is de oriëntatie **world-to-mind**: de intentie is om de wereld aan te passen aan een idee of verlangen. Kennis over 'wat is' is instrumenteel voor ontwerpers, met de focus op verandering naar een gewenste toestand [83](#page=83).
#### 5.3.3 Artistiek onderzoek
Artistiek onderzoek, of "artistic research" en "art-based research", richt zich op het genereren van kennis en inzicht door middel van kunstobjecten en creatieve processen. Het doel is niet primair het produceren van kunstwerken, maar het uitbreiden van kennis. Betekenis en ervaring zijn belangrijker dan het zoeken naar absolute waarheid. De onderzoeker is het belangrijkste instrument, en de methode is persoonlijker en meer contingent. Artistiek onderzoek kan bestaande conventies en opvattingen in vraag stellen [84](#page=84).
#### 5.3.4 De wetenschappelijke status van urban design
Er is een voortdurend debat over de wetenschappelijke status van urban design. Kritiek richt zich op het gebrek aan wetenschappelijke grond, de afwezigheid van 'feiten' en incoherentie. Een pseudowetenschappelijke claim kan worden gemaakt wanneer onderzoek frauduleus is, ongeloofwaardige theorieën gebruikt, een praktijk achteraf verantwoordt zonder de theorie, of wanneer observaties en experimenten niet voldoen aan wetenschappelijke criteria. De analyse van klassieke urban design werken suggereert dat deze vaker als bronnen van wijsheid worden gebruikt dan als wetenschappelijke studies, waarbij suggesties als feiten worden gepresenteerd en er weinig pogingen zijn om uitspraken te testen [86-87](#page=86 page=87). Een mogelijke oplossing is het verder wetenschappelijk uitwerken van het substantiële deel van een geïntegreerde urban design theorie, terwijl het normatieve luik zijn eigen logica behoudt. Wetenschappelijke claims over de relatie tussen ruimtelijke inrichting en gezondheid, bijvoorbeeld, dienen wetenschappelijk onderbouwd te zijn [85](#page=85) [88](#page=88).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Studiegebied | Een specifiek gebied dat het onderwerp is van onderzoek, variërend van een plein tot een regio of zelfs op Europese schaal. |
| Secundaire data | Bestaande gegevens die worden gebruikt voor analyse, verkregen uit studies of databanken, in tegenstelling tot primaire data die de onderzoeker zelf verzamelt. |
| Observatie | Een onderzoeksmethode waarbij de omgeving of specifieke fenomenen worden bekeken en vastgelegd, variërend van vluchtige veldbezoeken tot participerende observatie. |
| Expertinterviews | Gesprekken met personen die specifieke kennis bezitten over een onderwerp, zoals ambtenaren of professionals, om technische inzichten en context te verkrijgen. |
| Bevrorechte getuigen | Personen die door hun rol of positie in een gemeenschap, zoals een huisarts of wijkcomitévoorzitter, een uniek perspectief en informatie kunnen bieden over een studiegebied. |
| Elite interviews | Gesprekken met personen geselecteerd op basis van hun macht, positie of status, typisch politici of bedrijfsleiders, om inzicht te krijgen in besluitvormingsprocessen. |
| Diepte-interviews | Een kwalitatieve onderzoeksmethode gericht op het verzamelen van rijke, gedetailleerde data door middel van open gesprekken om de betekenis die mensen geven aan hun leefwereld te begrijpen. |
| COREQ checklist | Een gestandaardiseerde checklist met criteria voor het rapporteren van kwalitatief onderzoek, nuttig voor diepte-interviews en focusgroepen om de transparantie en volledigheid te waarborgen. |
| Theoretisch kader | Het conceptuele model of de theoretische oriëntatie waarbinnen een onderzoek wordt geplaatst, dat de basis vormt voor het formuleren van onderzoeksvragen en het interpreteren van resultaten. |
| Respondenten selecteren en recruteren | Het proces van het vinden en benaderen van deelnemers voor een onderzoek, waarbij diverse methoden zoals snowballing worden gebruikt, afhankelijk van het onderzoeksdoel en de doelgroep. |
| Setting | De fysieke locatie en omstandigheden waarin een interview of onderzoek plaatsvindt, wat de resultaten kan beïnvloeden en het comfort van de respondenten bepaalt. |
| Interview guide (topiclijst) | Een lijst met onderwerpen of vragen die als leidraad dient tijdens een interview, vooral in semi-gestructureerde of open interviews, om te zorgen dat alle relevante thema's aan bod komen. |
| Data verzamelen | Het proces van het systematisch waarnemen, meten of vaststellen van eigenschappen van onderzoekselementen, bijvoorbeeld via enquêtes, observaties of interviews. |
| Coderen | Een analysemethode in kwalitatief onderzoek waarbij passages in transcripties of teksten worden gemarkeerd en gekoppeld aan algemene concepten of thema's om data te organiseren en te analyseren. |
| Thematische analyse | Een methode om kwalitatieve data te analyseren door het identificeren, analyseren en rapporteren van patronen (thema's) binnen de data. |
| Rapporteren | Het presenteren van onderzoeksresultaten in wetenschappelijke publicaties, rapporten of andere vormen, met inachtneming van de conventies van de discipline en met gebruik van citaten of visualisaties. |
| Focusgroep | Een kwalitatieve onderzoeksmethode waarbij een groepsgesprek met deelnemers centraal staat, die een gedeelde ervaring hebben, om inzichten te genereren en meningen te verdiepen door interactie. |
| Moderator | De persoon die een focusgroep leidt, verantwoordelijk voor het faciliteren van het gesprek, het bewaken van de tijd en het stimuleren van deelname van alle groepsleden. |
| Visuele methoden | Onderzoekstechnieken die beelden, foto's, tekeningen of kaarten gebruiken als bronmateriaal of als middel om informatie te communiceren en te analyseren. |
| Autophotography | Een methode waarbij deelnemers worden gevraagd om foto's te maken van aspecten van hun leven, die vervolgens worden besproken om inzichten te verkrijgen. |
| Photovoice | Een participatieve onderzoeksmethode waarbij deelnemers foto's maken van hun omgeving en deze gebruiken om problemen aan te kaarten en verandering te bewerkstelligen. |
| Ethiek | Het academische veld dat zich bezighoudt met waarden, normen en morele principes, en de vraag waarom bepaalde handelingen als goed of fout worden beschouwd. |
| Recht op wetenschap | Het recht van mensen om deel te nemen aan wetenschappelijk onderzoek en te profiteren van wetenschappelijke vooruitgang, wat ook impliceert dat kennis niet verborgen mag worden gehouden. |
| Epistemische rechtvaardigheid | Een concept dat verwijst naar ongelijke machtsverhoudingen die voortkomen uit verschillen in de kennis waarover mensen beschikken en hoe bepaalde soorten kennis hoger worden gewaardeerd. |
| Ethische Code van het Wetenschappelijk Onderzoek | Een verzameling van principes en gedragsregels waaraan wetenschapsbeoefenaars zich dienen te houden, zoals zorgvuldigheid, voorzichtigheid, betrouwbaarheid en onpartijdigheid. |
| Zorgvuldigheid | Het nauwgezet toepassen van algemeen erkende regels van de discipline en het zorgvuldig ontwerpen en uitvoeren van onderzoeksprotocollen. |
| Voorzichtigheid | Het handelen met vooruitziendheid en het verlangen om schade aan anderen te voorkomen, inclusief respect voor deelnemers aan onderzoek en geïnformeerde toestemming. |
| Betrouwbaarheid | Het zodanig te werk gaan dat derden erop kunnen vertrouwen dat het onderzoek volgens de regels van het vak wordt uitgevoerd en gerapporteerd, zonder vervalsing van gegevens. |
| Verifieerbaarheid | Het ervoor zorgen dat collega's het volledige verloop van het onderzoek kunnen nagaan en desgevallend kunnen repliceren, met correcte beschrijvingen van methoden en bronnen. |
| Onafhankelijkheid | Zich in wetenschappelijk werk laten leiden door regels van wetenschappelijke aard, zonder ongeoorloofde invloed van externe actoren. |
| Onpartijdigheid | Het maken van een duidelijk onderscheid tussen wetenschappelijke beoordeling en persoonlijke voorkeur bij het publiceren van onderzoeksresultaten. |
| GDPR (AVG) | De Europese General Data Protection Regulation (Algemene Verordening Gegevensbescherming) die regels stelt aan het gebruik en de opslag van persoonsgegevens. |
| Geïnformeerde toestemming | Het principe dat deelnemers aan onderzoek voorafgaandelijk en met kennis van zaken hun toestemming geven voor hun deelname en het gebruik van hun gegevens. |
| Positionaliteit | Een reflectie van onderzoekers over hoe hun persoonlijke kenmerken, achtergrond en positie het onderzoek kunnen beïnvloeden. |
| Surveyonderzoek | Een onderzoeksproces dat gericht is op het verzamelen van informatie via een enquête, waarbij gestandaardiseerde vragenlijsten worden gebruikt en data numeriek worden verwerkt en geanalyseerd met statistische methoden. |
| Onderzoeksdoel omschrijven | De eerste stap in een onderzoeksproces, waarbij de centrale onderzoeksvraag wordt geformuleerd om te bepalen wat men precies wil te weten komen. |
| Conceptueel model | Een theoretische weergave van de relevante elementen en concepten in een onderzoek, inclusief de relaties daartussen, die helpt bij het structureren van het onderzoek. |
| Variabelen | Eigenschappen of kenmerken van onderzoekselementen die gemeten of geanalyseerd kunnen worden, zoals leeftijd, inkomen of woonplaats. |
| Hypothese | Een veronderstelling over een mogelijke toestand van de wereld die getoetst kan worden aan de hand van empirische data. |
| Onderzoeksontwerp (Research design) | Een plan dat het conceptueel model omzet in concrete onderzoekshandelingen, inclusief de bepaling van onderzoekselementen en de operationalisering van variabelen. |
| Indiceren | Het aanwijzen van empirische verschijnselen die indicatief zijn voor de theoretisch bedoelde variabelen in een onderzoek. |
| Operationaliseren | Het opstellen van instructies om de beoogde waarnemingen te doen en vast te leggen, waarbij de indicator in meetbare termen wordt uitgedrukt. |
| Populatie | Het geheel van elementen met een gemeenschappelijke waarneembare eigenschap waarin men geïnteresseerd is voor onderzoek. |
| Steekproef | Een selectie van onderzoekselementen uit een populatie, bij voorkeur aselect, om uitspraken te kunnen doen over de eigenschappen van de populatie. |
| Dataverzameling | Het proces van waarnemen, meten of vaststellen van eigenschappen van elementen uit een steekproef of populatie, bijvoorbeeld via enquêtes, observaties of metingen. |
| Non-respons | Het fenomeen dat niet alle geselecteerde elementen in een steekproef kunnen worden gemeten of bevraagd, wat kan leiden tot selectiviteit en een minder representatieve steekproef. |
| Kwalitatief onderzoek | Onderzoek dat gericht is op het begrijpen van betekenissen, ervaringen en sociale processen, vaak met kleine aantallen onderzoeksobjecten en rijke beschrijvingen. |
| Kwantitatief onderzoek | Onderzoek dat gericht is op cijfers en statistiek, met als doel het identificeren van algemene trends of patronen, doorgaans met grotere steekproeven. |
| Kwantitatieve steekproef | Een steekproef die wordt getrokken met behulp van statistische theorie (sampling theory), waarbij elke eenheid in de populatie een bekende kans heeft om geselecteerd te worden. |
| Aselecte steekproef | Een steekproef waarbij elk element uit de populatie evenveel kans heeft om geselecteerd te worden, wat generaliseerbare uitspraken mogelijk maakt. |
| Kwalitatieve steekproef (gerichte steekproef) | Een steekproef waarbij elementen worden geselecteerd op basis van specifieke criteria die relevant zijn voor het onderzochte thema, met als doel het beantwoorden van theoretische vragen en het ontwikkelen van theorie. |
| Theoretische verzadiging | Het criterium om te bepalen of een kwalitatieve steekproef groot genoeg is; dit treedt op wanneer bijkomende data geen wezenlijk nieuwe informatie meer toevoegen. |
| Meetniveau | De mate van meetprecisie van een variabele, onderverdeeld in nominaal, ordinaal, interval en ratiomeetniveau, wat de mogelijke statistische bewerkingen bepaalt. |
| Nominaal meetniveau | Een categorische variabele waarbij een opdeling in subgroepen plaatsvindt, zonder inherente ordening (bv. geslacht). |
| Lokaal sweep | Een statistische maat (vaak gebruikt in kruistabellen) die de sterkte van het verband tussen twee nominale variabelen aangeeft, variërend tussen 0 en 1. |
| Correlatiecoëfficiënt | Een statistische maat die het verband tussen twee numerieke variabelen samenvat, zoals de Pearson-correlatiecoëfficiënt (r) of de Spearman-rangcorrelatiecoëfficiënt. |
| Regressieanalyse | Een statistische techniek die het verband tussen variabelen beschrijft en voorspellingen mogelijk maakt door het vinden van de best passende rechte in een puntenwolk. |
| Modifiable Areal Unit Problem (MAUP) | Een probleem in ruimtelijke analyse waarbij correlaties tussen variabelen kunnen wijzigen door de schaal van de geaggregeerde gebieden of de manier waarop grenzen worden getrokken. |
| Ecologische correlatie (Ecologische dwaling) | De foutieve conclusie trekken over individuen op basis van waarnemingen op een hoger schaalniveau (bv. gemeenten). |
| Ruimtelijke autocorrelatie | Het principe dat observaties die dichter bij elkaar liggen meer gemeen hebben dan observaties die verder van elkaar liggen ('Tobler's first law of geography'). |
| Literatuurstudie | Een systematische inventarisatie en samenvatting van bestaande academische literatuur over een specifiek onderwerp, om de stand van zaken te bepalen en plagiaat te vermijden. |
| Meta-analyse | Een statistische methode waarbij de resultaten van meerdere studies worden samengevat en geanalyseerd om een algemene conclusie te trekken. |
| Scientometrische analyse | Een analyse van academische publicaties, vaak met behulp van algoritmes, om inzichten te verkrijgen in onderzoeksontwikkelingen, citatierelaties en clusters van papers. |
| Inhoudsanalyse | Een methode om teksten systematisch te analyseren, bijvoorbeeld door de frequentie van woorden te tellen (woordenwolk) of het samen voorkomen van termen te onderzoeken. |
| Discoursanalyse | Een methode die taal in brede zin onderzoekt (teksten, gesproken taal, beelden) en ziet hoe taal de realiteit vormgeeft en construeert, met aandacht voor betekenisgeving en machtsrelaties. |
| Retorische analyse | Een analyse die de kunst van het overtuigen bestudeert, inclusief de verschillende technieken (connotatie, overdrijving, beeldspraak) die worden gebruikt in communicatie. |
| Participatief Actieonderzoek (PAR) | Een onderzoeksmethodologie die collaboratief, actiegericht en gericht op sociale verandering is, waarbij de grens tussen onderzoekers en deelnemers vervaagt en gemeenschappen worden versterkt. |
| Scenarioanalyse | Een methode om toekomstige ontwikkelingen te verkennen door verschillende scenario's te creëren op basis van belangrijke drijfveren en sturende factoren, om zo mogelijke uitkomsten te verbeelden. |
| Ideaaltype | Een conceptueel hulpmiddel dat de basisstructuur van een fenomeen schetst, zelfs als het in de realiteit niet in die zuivere vorm bestaat, gebruikt om complexe realiteit te vatten. |
| Paradigma | Een set van overtuigingen en concepten die een bepaalde manier van wereldbegrip vormgeven, inclusief theorieën, onderzoeksmethoden en kwaliteitsstandaarden. |
| Positivisme | Een wetenschappelijk paradigma dat uitgaat van één objectieve realiteit en streeft naar objectiviteit door middel van de wetenschappelijke methode, met nadruk op falsificatie van hypotheses. |
| Postpositivisme | Een paradigma dat, net als positivisme, uitgaat van een realiteit maar erkent dat deze niet volledig gekend kan worden, en legt meer nadruk op peer review en methodologische beperkingen. |
| Critical studies | Een paradigma dat verbonden is met de neomarxistische stroming en zich richt op het aan het licht brengen van machtsongelijkheden, emancipatie en het streven naar een alternatief voor de bestaande toestand. |
| Constructivisme | Een paradigma dat stelt dat kennis wordt geconstrueerd door de geleefde ervaring van mensen en dat de realiteit meervoudig is, met nadruk op interactie en discours voor betekenisgeving. |
| Participatief paradigma | Een paradigma dat verwant is aan constructivisme, maar aanvaardt dat er een realiteit is, en benadrukt dat kennisontwikkeling een collaboratief proces is waarbij denken en doen, en zelfreflectie centraal staan. |
| Kritisch realisme | Een benadering die uitgaat van een onafhankelijke realiteit, maar erkent dat kennisvorming een menselijk construct is en dat theorieën de realiteit en het beleid kunnen beïnvloeden. |
| Urban design theory | Een theoretisch kader dat betrekking heeft op de fysieke organisatie van gebouwen en ruimtes met een civiel doel, en dat zich bezighoudt met substantiële (hoe de wereld werkt), normatieve (hoe de wereld zou moeten zijn) en procedurele (hoe van het ene naar het andere te gaan) aspecten. |
| Pseudowetenschap | Een verzameling van opvattingen die gepresenteerd worden alsof ze wetenschappelijk zijn, maar niet vatbaar zijn voor empirische toetsing of minder progressief zijn dan alternatieve theorieën. |
| State of the art (sota) | De meest actuele stand van zaken of ontwikkelingen binnen een bepaald vakgebied of over een specifiek onderwerp, zoals gepresenteerd in een literatuurstudie. |
| Triangulatie | Het gebruik van meerdere databronnen, methoden of theorieën om een fenomeen te onderzoeken, wat de betrouwbaarheid van de bevindingen verhoogt wanneer ze consistent zijn. |
| Fieldnotes / velddagboek | Notities die een onderzoeker maakt tijdens veldwerk, met zowel feitelijke beschrijvingen als persoonlijke reflecties op de gemoedstoestand en interpretaties. |
| Participatieve observatie | Een onderzoeksmethode waarbij de onderzoeker actief deelneemt aan het leven in het studiegebied om een dieper inzicht te krijgen in de cultuur en gebruiken. |
| Rationaliteit | Een denk- of handelswijze die gebaseerd is op logica, redenering en feiten, met als doel het bereiken van gewenste doelen op een efficiënte en effectieve manier. |
| Pseudowetenschap | Een systeem van ideeën of opvattingen die gepresenteerd worden als wetenschappelijk, maar niet voldoen aan de criteria van wetenschappelijkheid, zoals falsifieerbaarheid en empirische toetsing. |
| Hypothese | Een specifieke, toetsbare veronderstelling over een populatie die de basis vormt voor wetenschappelijk onderzoek, met als doel de geldigheid van een theorie te bepalen. |
| Verificatie | Het proces waarbij een hypothese of theorie wordt aanvaard als empirische gegevens deze bevestigen. |
| Falsificatie | Het proces waarbij een theorie wordt verworpen wanneer er observaties zijn die deze tegenspreken, een centraal principe in de wetenschapsfilosofie van Karl Popper. |