Cover
Start nu gratis smv_OM_Sem1.pdf
Summary
# Het onderzoeksproces en de kwaliteit van onderzoek
Het onderzoeksproces en de kwaliteit van onderzoek behandelen de stappen die nodig zijn om een onderzoek te plannen, uit te voeren en te beoordelen, met een focus op het definiëren van het probleem, het formuleren van doelstellingen en het waarborgen van de methodologische integriteit [1](#page=1).
## 1. Het onderzoeksproces en de kwaliteit van onderzoek
### 1.1 Wat is onderzoek?
Onderzoek kan gedefinieerd worden als een doelbewust en methodisch proces van het zoeken naar nieuwe kennis in de vorm van antwoorden op vooraf gestelde vragen. Het is systematisch, wat betekent dat het wordt uitgevoerd volgens een geplande werkwijze. Onderzoek kenmerkt zich door drie elementen [2](#page=2):
1. Een duidelijk doel [2](#page=2).
2. Het systematisch verzamelen van gegevens [2](#page=2).
3. Het systematisch interpreteren van gegevens [2](#page=2).
Een methode is een systematische en doelgerichte werkwijze om gegevens te verzamelen, te analyseren en te interpreteren. Een techniek daarentegen is een specifieke activiteit om gegevens te verzamelen, zoals een enquête, interview, observatie, test of simulatie [2](#page=2).
### 1.2 Doelen van onderzoek in organisaties
Onderzoek in organisaties kan verschillende doelen dienen [2](#page=2):
#### 1.2.1 Fundamenteel onderzoek
Dit type onderzoek heeft een wetenschappelijk doel en is gericht op het uitbreiden van theorieën, voornamelijk binnen de academische en wetenschappelijke gemeenschap. De onderzoeker streeft ernaar om niet enkel een oplossing voor een specifiek probleem te vinden, maar om algemene richtlijnen te ontwikkelen die breed inzetbaar zijn over verschillende sectoren [2](#page=2).
> **Example:** Een onderzoeker wil de meest effectieve manier onderzoeken waarop een organisatie kan herstellen van een verstoring in de dienstverlening, met als doel breed toepasbare richtlijnen te ontwikkelen [2](#page=2).
#### 1.2.2 Praktijkgericht onderzoek
Dit onderzoek wordt uitgevoerd naar aanleiding van een specifiek probleem of vraagstuk dat voortkomt uit de praktijk, zoals managementproblemen in het bedrijfsleven of de overheid. Het wordt ook wel toegepast onderzoek genoemd en is specifiek gericht op het oplossen van een probleem binnen één organisatie [2](#page=2).
### 1.3 Het onderzoeksproces
Het onderzoeksproces verloopt systematisch en bestaat uit verschillende fasen. Het is essentieel om vooruit te plannen, bijvoorbeeld door na te denken over data-analyse en rapportage voordat de dataverzameling begint. Hoewel het proces verschillende fasen kent, verloopt het niet altijd strikt lineair. De typische fasen omvatten [2](#page=2):
1. Oriëntatie op probleem en context [2](#page=2).
2. Formulering van de onderzoeksdoelstelling en vraagstelling [2](#page=2).
3. Kritische literatuurstudie om bestaande kennis te inventariseren [2](#page=2).
4. Methodologische verantwoording, inclusief operationalisering [2](#page=2).
5. Dataverzameling (bijvoorbeeld via interviews of observaties) [2](#page=2).
6. Data-analyse, met een onderscheid tussen kwantitatieve en kwalitatieve gegevens [2](#page=2).
7. Rapportage en presentatie, bijvoorbeeld in de vorm van een onderzoeksrapport [2](#page=2).
### 1.4 Kwaliteit in onderzoek
De kwaliteit van onderzoek is cruciaal en verwijst naar het zo hoog mogelijk niveau van de methodologische opzet en uitvoering. Er zijn verschillende kwaliteitscriteria die gehanteerd worden [3](#page=3):
#### 1.4.1 Controleerbaarheid
Dit criterium gaat over de mate waarin het onderzoek transparant is en het proces en de resultaten beoordeeld kunnen worden. Als de informatie over wat tijdens het onderzoek is gedaan, niet terug te vinden is, wordt het onderzoek als verdacht beschouwd. Hoe minder de gegevens inzichtelijk zijn, hoe minder geloofwaardig het onderzoek is [3](#page=3).
#### 1.4.2 Betrouwbaarheid en validiteit
* **Validiteit:** Meet het onderzoek daadwerkelijk wat het beoogt te meten? [3](#page=3).
* **Betrouwbaarheid:** Verwijst naar de accuraatheid en nauwkeurigheid van de metingen [3](#page=3).
#### 1.4.3 Objectiviteit
Onderzoek moet vanuit een neutraal standpunt worden gevoerd, waarbij vooroordelen en subjectieve selectie worden vermeden. De onderzoeker mag niet geleid worden door eigen meningen of voorkeuren, omdat dit een vertekend beeld van de werkelijkheid kan opleveren. Ook mag de weging van methodiek, informatie en bronnen niet gebaseerd zijn op persoonlijke voorkeuren of die van de opdrachtgever [3](#page=3).
#### 1.4.4 Ethiek
Dit criterium betreft de gedragsnormen binnen het onderzoek, waarbij de betrokkenen (mensen, dieren, etc.) met respect behandeld moeten worden en op een correcte manier benaderd dienen te worden [3](#page=3).
### 1.5 Kenmerken van een goed onderzoeksonderwerp
De keuze van een onderzoeksonderwerp is afhankelijk van de specifieke situatie. Na het definiëren van de vragen en doelstellingen, zowel bij fundamenteel als praktisch onderzoek, zijn er twee belangrijke criteria voor een goed onderwerp [3](#page=3):
1. **Relevantie:** De mate waarin het onderwerp een waardevolle bijdrage levert, ongeacht de uitkomst van het onderzoek [3](#page=3).
2. **Haalbaarheid:** De mate waarin het doel van het onderzoek bereikt kan worden binnen bestaande beperkingen, zoals tijd en beschikbare middelen (apparatuur, budget, personeel) [3](#page=3).
### 1.6 Het opstellen van een onderzoeksvoorstel
Een onderzoeksvoorstel is een document dat de geplande activiteiten voor een onderzoeksproject beschrijft, inclusief de aanleiding, het doel en de uitvoering. Het opstellen van een onderzoeksvoorstel omvat doorgaans drie hoofdonderdelen [3](#page=3):
1. Oriëntatie op het probleem en de context [3](#page=3).
2. Formulering van de opdracht, onderzoeksdoelstellingen en vraagstelling [3](#page=3).
3. Het daadwerkelijk schrijven van het onderzoeksvoorstel [3](#page=3).
#### 1.6.1 Oriëntatie op probleem en context
Dit proces omvat het verzamelen van informatie over de opdrachtgever en de context waarin het probleem zich bevindt. Een beter beeld van de opdrachtgever helpt om het onderzoek beter af te stemmen op hun behoeften. Dit kan gedaan worden door het zoeken naar reeds beschikbare informatie en door in gesprek te gaan met de opdrachtgever. Belangrijke informatie om te verzamelen betreft producten en diensten, markten, organisatiestructuur, missie en visie, en kengetallen. Het goed in kaart brengen van het probleem is essentieel voor het doen van relevant onderzoek en het formuleren van effectieve aanbevelingen. Een probleem wordt hierbij gedefinieerd als een onwenselijke of onzekere situatie. Het goed begrijpen van een probleem vereist het scheiden van oorzaak en gevolg [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.6.2 Formuleren van de opdracht, onderzoeksdoelstelling en vraagstelling
Na de oriëntatie wordt de opdracht uitgewerkt. Dit omvat [4](#page=4):
1. **Formuleren van de centrale vraag:** Dit is een open vraag die specifiek omschrijft wat onderzocht moet worden en die afgebakend is in termen van wat wel en niet onderzocht wordt. Het antwoord op de centrale vraag mondt uit in het eindproduct [4](#page=4).
2. **Formuleren van de onderzoeksdoelstelling:** Dit is een eenduidige zin die de exacte verwachting weergeeft van het op te leveren eindresultaat. De doelstelling dient SMART te zijn: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel (of Actiegericht), Relevant en Tijdgebonden [4](#page=4).
> **Example:** Onderzoeksdoelstelling: "Advies geven aan hotel California op welke wijze zij door middel van HRM personeel kunnen binden aan een organisatie.". Onderzoeksvraag: "Op welke wijze kan hotel California door middel van HRM personeel binden aan de organisatie?" [4](#page=4).
3. **Formuleren van deelvragen:** De centrale vraag wordt opgedeeld in kleinere, behapbare deelvragen. Deze deelvragen helpen bij het beantwoorden van de centrale vraag, maar zijn niet hetzelfde als enquêtevragen. Deelvragen kunnen verkennend (nieuwe inzichten verkrijgen), beschrijvend (nauwkeurig verslag geven) of verklarend (verbanden tussen variabelen onderzoeken) zijn [5](#page=5).
#### 1.6.3 Uitwerken van het onderzoeksontwerp
Dit omvat de gedetailleerde planning van hoe het onderzoek zal worden uitgevoerd [5](#page=5):
1. **Eenheden bepalen:** De personen of objecten waarop het onderzoek betrekking heeft. Dit kan individuen, groepen, organisaties, etc. zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de eenheid van analyse (over wie of wat uitspraken worden gedaan) en de eenheid van observatie (eenheid waarover informatie wordt verzameld, de steekproef) [5](#page=5).
2. **Variabelen bepalen:** Kenmerken van de eenheden die meetbaar zijn. Dit zijn de eigenschappen die men wil bestuderen, zoals geslacht, leeftijd of nationaliteit [5](#page=5).
3. **Begrippen uitwerken:** Het voorzien van passende beschrijvingen om verwarring te voorkomen, oftewel het stipuleren van termen binnen de context van het onderzoek [5](#page=5).
4. **Operationaliseren:** Het meetbaar maken van abstracte concepten. Indien een concept niet direct meetbaar is, worden indicatoren gebruikt: direct meetbare variabelen die indirect een overkoepelend variabele meten [5](#page=5).
5. **Relaties tussen variabelen:** Het nadenken over de samenhang, oorzaak of gevolg tussen variabelen. Theorieën beschrijven oorzaak-gevolg verbanden tussen variabelen [5](#page=5).
6. **Hypothesenvorming:** Een hypothese is een toetsbare veronderstelling over het verband tussen twee of meer gebeurtenissen of concepten. Bij het deductieve onderzoek gebruik je een bestaande theorie om een hypothese te formuleren die je toetst, terwijl bij inductief onderzoek een theorie wordt ontwikkeld op basis van dataverzameling [5](#page=5).
#### 1.6.4 Het schrijven van het onderzoeksvoorstel
Het onderzoeksvoorstel dient om ideeën te organiseren en de opdrachtgever te overtuigen van de haalbaarheid en relevantie. Het functioneert tevens als een contract met de opdrachtgever. De standaardinhoud van een onderzoeksvoorstel omvat [6](#page=6):
1. **Titel:** Geeft de inhoud van het voorstel zo goed mogelijk weer [6](#page=6).
2. **Aanleiding en probleembeschrijving:** Helder inzicht in de reden van het onderzoek, de context, de gewenste versus huidige situatie, en de informatiebehoefte. Men toont hierbij bekendheid met relevante literatuur [6](#page=6).
3. **Onderzoeksvragen en –doelstellingen:** Gedetailleerde uitwerking van de informatiebehoefte en het precieze focus van het onderzoek, inclusief het onderscheiden van oorzaken, gevolgen en achterliggende variabelen [6](#page=6).
4. **Methode:** Beschrijving van hoe het onderzoek wordt uitgevoerd en waarom deze methode het meest geschikt is om de doelstellingen te bereiken [6](#page=6).
5. **Tijdschema:** Een planning van het onderzoek in fasen, vaak visueel weergegeven met een Gantt-diagram [6](#page=6).
6. **Middelen:** Een inschatting van de benodigde financiën, toegang tot gegevens, uitrusting, software en vaardigheden, wat ook de haalbaarheid meet [6](#page=6).
7. **Referenties:** Een lijst van gebruikte bronnen met correcte verwijzingen [6](#page=6).
---
# Onderzoeksontwerp en methodologieën
Het bepalen van een onderzoeksontwerp omvat een gestructureerde aanpak, beginnend bij filosofische aannames en leidend tot specifieke methoden en de evaluatie van de datakwaliteit.
### 2.1 Onderzoeksfilosofieën of paradigma's
Onderzoek wordt beïnvloed door filosofische aannames die bepalen welke vragen gesteld worden, welke methoden gebruikt worden en wat de doelen van het onderzoek zijn. Deze aannames zijn onder te verdelen in [8](#page=8):
* **Ontologische aannames**: Vragen over de aard van de werkelijkheid die onderzocht wordt. Is de werkelijkheid objectief gegeven of een menselijke constructie [8](#page=8)?
* **Epistemologische aannames**: Vragen over hoe kennis over de werkelijkheid verzameld wordt [8](#page=8).
Vier belangrijke paradigma's onderscheiden zich op basis van deze aannames:
* **(Post)positivisme**: Gaat uit van een objectieve realiteit die gemeten kan worden. De focus ligt op het identificeren van causale wetten met universeel karakter, door hypothesen te toetsen met gestandaardiseerde, repliceerbare metingen en statistische technieken. Het reductionisme, het reduceren van problemen tot de eenvoudigst mogelijke elementen, is hierbij een belangrijk principe [10](#page=10) [9](#page=9).
* **(Kritisch) realisme**: Erkent een niet-observeerbare objectieve realiteit met onderliggende causale mechanismen. Kritisch realisme stelt dat er een objectieve realiteit is, maar dat deze niet volledig objectief gekend kan worden [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Interpretivisme (sociaal)**: Beschouwt de realiteit als subjectief geconstrueerd en richt zich op het in kaart brengen van de beleving en betekenisgeving van mensen. Kennis wordt verkregen door het begrijpen van de subjectieve realiteit, vaak door participatie of door in de situatie te stappen [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Pragmatisme**: Richt zich op de bruikbaarheid van waarheid om problemen op te lossen [8](#page=8).
**Voorbeeld:**
> **Voorbeeld:** Bij het onderzoeken van burn-out kan het positivisme zich richten op het meten van de prevalentie en de objectieve oorzaken, terwijl het interpretivisme zich richt op hoe individuen burn-out ervaren en betekenis geven. Kritisch realisme zou kijken naar onderliggende, moeilijk observeerbare factoren, en pragmatisme zou zich richten op het oplossen van het burn-out probleem [9](#page=9).
### 2.2 Onderzoeksstrategieën
Een onderzoeksstrategie is een algemeen plan dat aangeeft hoe de onderzoeker te werk zal gaan bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen. De twee hoofdstrategieën zijn [10](#page=10):
* **Deductief**: Start vanuit een bestaande theorie of model om een hypothese te formuleren en ontwerpt vervolgens een onderzoeksmethode om deze hypothese te toetsen. Dit sluit aan bij het positivisme. Het proces omvat het formuleren van een hypothese, het operationeel maken van variabelen, het toetsen van de hypothese, het onderzoeken van de uitkomst, en indien nodig, het aanpassen van de theorie of het model. Generalisatie, het afleiden van breder toepasbare veronderstellingen op basis van specifieke gevallen, is een belangrijk aspect [10](#page=10).
* **Inductief**: Begint met het verzamelen van data, waarna patronen worden gezocht om tot theorievorming te komen. Dit sluit aan bij het interpretivisme. Het proces omvat het verzamelen van informatie, het opstellen van vragen, het vormen van categorieën, het zoeken naar patronen, en het ontwikkelen of vergelijken van theorieën [10](#page=10).
#### 2.2.1 Onderzoeksbenaderingen combineren
Het combineren van deductieve en inductieve benaderingen is niet altijd eenvoudig. Een deductieve benadering is geschikter wanneer er veel literatuur beschikbaar is, waardoor een theoretisch kader en hypothesen gedefinieerd kunnen worden. Een inductieve benadering is meer aangewezen bij nieuwe onderwerpen, waar veel discussie over is en weinig literatuur voorhanden is [11](#page=11).
### 2.3 Onderzoeksmethoden
Er zijn diverse onderzoeksmethoden die gebruikt kunnen worden om data te verzamelen. Een onderscheid kan gemaakt worden tussen observationele studies, waarbij de werkelijkheid bestudeerd wordt zoals die is, en experimenten, waarbij manipulaties worden toegepast [11](#page=11).
#### 2.3.1 Experiment
Een experimenteel onderzoek heeft vijf kenmerken:
1. Formulering van minimaal twee groepen (experimentele en controlegroep) [11](#page=11).
2. Willekeurige toedeling van proefpersonen of objecten aan de groepen (randomisatie) [11](#page=11).
3. De onderzoeker bepaalt welke groep aan de interventie wordt blootgesteld [11](#page=11).
4. Minimale invloeden van buitenaf [11](#page=11).
5. Idealiter een nulmeting voorafgaand aan de interventie, naast een nameting [11](#page=11).
Varianten van experimenten zijn:
* **Laboratoriumonderzoek**: Gebruikelijk in exacte wetenschappen zoals psychologie en marketing, gericht op het bestuderen van causale verbanden tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Quasi-experiment**: Werkt met reeds bestaande groepen, zoals studenten of patiënten [12](#page=12).
* **Nabootsing**: Kan plaatsvinden via computersimulaties, spelsimulaties of schaalmodellen [12](#page=12).
#### 2.3.2 Surveyonderzoek
Surveyonderzoek verzamelt (kwantitatieve) gegevens via gestructureerde, gestandaardiseerde vragenlijsten of interviews. Het richt zich op 'wie, wat, waar en hoeveel'-vragen, en kan ook verklarend van aard zijn, zoals het onderzoeken van de associatie tussen een training voor leidinggevenden en motiverend leiderschapsgedrag. Resultaten van een steekproef kunnen representatief zijn voor een grotere populatie, wat het een efficiënte methode maakt voor het verzamelen van grote hoeveelheden data [12](#page=12).
#### 2.3.3 Case study (=gevalstudie)
Een casestudy is gericht op het begrijpen en verklaren van een verschijnsel binnen zijn context, met een focus op 'waarom' en 'hoe' vragen om dieperliggende processen te ontrafelen. Er kan sprake zijn van een enkelvoudige case (bijzonder, uniek of kritisch) of meervoudige cases om resultaten te generaliseren. Bij casestudies wordt gebruik gemaakt van triangulatie, waarbij verschillende databronnen en methoden worden gecombineerd om de betrouwbaarheid van de data te waarborgen. Het is vaak een selecte of strategische steekproef en past binnen het interpretivistische paradigma [12](#page=12).
#### 2.3.4 Action research – pragmatisme
Action research heeft als doel het oplossen van problemen en het teweegbrengen van maatschappelijke of organisationele verandering. De onderzoeker neemt actief deel aan het onderzochte proces en betrekt de actoren erbij. De klemtoon ligt op 'hoe'-vragen, en de resultaten kunnen relevant zijn voor andere contexten [12](#page=12).
#### 2.3.5 Grounded theory – interpretatief model
Grounded theory is een veelgebruikte kwalitatieve onderzoeksmethode die sterk inductief is en gericht is op theorieontwikkeling. Op basis van systematisch verzamelde en geanalyseerde data wordt een theorie ontwikkeld die gedrag kan voorspellen en verklaren [12](#page=12).
#### 2.3.6 Etnografie
Etnografie is een inductieve methode afkomstig uit de culturele antropologie, gericht op het beschrijven en verklaren van de realiteit zoals onderzochte personen die ervaren. Typische methoden zijn (participatieve) observaties, schaduwen en interviews, waarbij veldnotities centraal staan. In managementonderzoek wordt het soms toegepast om bedrijfscultuur of strategieformulering te bestuderen [13](#page=13).
#### 2.3.7 Archiefonderzoek/ documentenanalyse
Deze methode maakt gebruik van administratieve data en documenten die het product zijn van dagelijkse activiteiten. Het is geschikt voor het bestuderen van veranderingen over langere periodes en kan worden toegepast in mediaonderzoek of door bedrijfsdocumenten te analyseren (bijvoorbeeld met betrekking tot waarden of strategieformulering) [13](#page=13).
**Vergelijking Case Study en Etnografie:**
* Beide methoden zijn kwalitatief en inductief [13](#page=13).
* Casestudies hebben minder focus op de interactie binnen groepen en samenlevingen [13](#page=13).
* Casestudies zijn flexibeler qua onderzoeksniveau (land, team, etc.) en kunnen meerdere methoden combineren, inclusief kwantitatieve technieken [13](#page=13).
* Etnografie richt zich op groepen en de interactie daartussen om de omgang te begrijpen [13](#page=13).
* Participatieve observatie is een centrale techniek in etnografie, hoewel het ook in casestudies gebruikt kan worden [13](#page=13).
### 2.4 Meervoudige methoden
Meervoudige methoden in onderzoek kunnen verschillende vormen aannemen:
* **Kwantitatief onderzoek met multimethode**: Gebruik van meer dan één kwantitatieve methode voor gegevensverzameling en analyse [14](#page=14).
* **Kwalitatief onderzoek met multimethode**: Gebruik van meer dan één kwalitatieve methode voor gegevensverzameling en analyse [14](#page=14).
* **Monomethode**: Gebruik van een enkele gegevensverzamelingsmethode en bijbehorende analyseprocedures [14](#page=14).
* **Multimethode**: Gebruik van meer dan één gegevensverzamelingsmethode en bijbehorende analyseprocedures [14](#page=14).
* **Gemengde methode**: Gebruik van zowel kwalitatieve als kwantitatieve methoden en procedures voor het verzamelen en analyseren van gegevens binnen één onderzoeksontwerp [14](#page=14).
Het gebruik van meerdere methoden kan helpen bij het nastreven van verschillende doelen en het vereenvoudigen van data triangulatie [14](#page=14).
### 2.5 Tijdshorizonten
De tijdshorizont van een onderzoek verwijst naar de periode waarin de data worden verzameld:
* **Dwarsdoorsnede-onderzoek (=cross-sectioneel onderzoek)**: Bestudeert een verschijnsel op een specifiek tijdstip, een momentopname. Dit kan bijvoorbeeld door interviews of vragenlijsten op één enkel moment [14](#page=14).
* **Longitudinaal onderzoek**: Bestudeert veranderingen en ontwikkelingen door herhaaldelijke meting of waarneming over tijd. Dit is noodzakelijk voor het vaststellen van causaliteit [14](#page=14).
### 2.6 Kwaliteit van onderzoeksdata
De kwaliteit van onderzoeksdata wordt beoordeeld op basis van betrouwbaarheid, validiteit en generaliseerbaarheid [14](#page=14).
#### 2.6.1 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid is de mate waarin dataverzamelingstechnieken en analyseprocedures bij herhaling tot dezelfde bevindingen leiden [14](#page=14).
Betrouwbaarheid kan worden aangetast door:
* **Subject of deelnemersfout**: Afwijkende antwoorden door situaties die niet overeenkomen met normaal gedrag [14](#page=14).
* **Subject of deelnemersbias**: Vertekening door onnauwkeurige antwoorden om onderzoeksresultaten te beïnvloeden [15](#page=15).
* **Waarnemersfout**: Systematische fouten gemaakt door waarnemers [15](#page=15).
* **Waarnemersbias**: Onbewust meenemen van eigen ideeën door waarnemers in de interpretatie van gegevens [15](#page=15).
#### 2.6.2 Validiteit
Validiteit geeft aan of de resultaten daadwerkelijk gaan over datgene wat gemeten moest worden; meet je wat je wilt meten [15](#page=15)?
Validiteit kan worden aangetast door:
* **Geschiedenis**: Invloed van externe gebeurtenissen die resultaten misleidend beïnvloeden [15](#page=15).
* **Instrumentatie**: Verandering in meetmethode tussen metingen, wat tot verschillende resultaten kan leiden [15](#page=15).
* **Mortaliteit**: Uitval van deelnemers tijdens het onderzoek [15](#page=15).
* **Maturatie**: Tijdgebonden veranderingen die vanzelf optreden, zoals veranderde opinies door maatschappelijke ontwikkelingen [16](#page=16).
* **Ambiguïteit omtrent de causale richting**: Onzekerheid over welke variabele de oorzaak of het gevolg is [16](#page=16).
* **Test (bijv. mere-measurement-effect)**: Het effect van de meting zelf [16](#page=16).
* **‘Uitval’ (bijv. Healthy worker effect)**: Specifieke vormen van uitval die de resultaten kunnen beïnvloeden [16](#page=16).
* **Ontoereikende tijdshorizon**: De gekozen tijdsperiode is ongeschikt voor het onderzoek [16](#page=16).
#### 2.6.3 Generaliseerbaarheid (=externe validiteit)
Generaliseerbaarheid betreft de mate waarin onderzoeksresultaten toepasbaar zijn buiten de onderzochte situatie. Bij kleine of unieke cases ligt de focus op het begrijpen van de specifieke situatie, niet op brede generalisatie. Problemen ontstaan met name bij verkeerde generalisaties [16](#page=16).
### 2.7 Samenvatting
Onderzoek wordt gekenmerkt door twee hoofdmethoden: deductie (van theorie naar hypothese en toetsing) en inductie (van data naar theorievorming). Onderzoeksprojecten kunnen verkennend, beschrijvend of verklarend zijn. Het onderzoeksontwerp zet onderzoeksvragen en -doelstellingen om in een praktisch project, rekening houdend met methoden, keuzes en tijdshorizonten. Belangrijke methoden zijn experiment, survey, casestudy, action research, grounded theory, etnografie en archiefonderzoek, waarbij combinaties mogelijk zijn. Onderzoek kan een dwarsdoorsnede- of longitudinaal karakter hebben. Het waarborgen van valide en betrouwbare resultaten is cruciaal [16](#page=16).
---
# Literatuurstudie en dataverzameling
Dit onderwerp behandelt de noodzaak, planning, bronnen en zoekmethoden voor literatuur, alsook de uitdagingen en ethische aspecten bij het verkrijgen van toegang tot respondenten en data voor onderzoek [17](#page=17) [18](#page=18).
## 3.1 Het kritische literatuuroverzicht
### 3.1.1 Het doel van een literatuurstudie
Een kritisch literatuuroverzicht dient om een gedetailleerde en verantwoorde analyse te geven van de sterke en zwakke punten van bestaande literatuur binnen een onderzoeksgebied. Het doel is om inzicht te verschaffen in relevante theorieën en eerder onderzoek, de onderzoeker op de hoogte te brengen van wat reeds bekend is, en de basis te vormen voor het primaire onderzoek. Het helpt bij het formuleren en verduidelijken van onderzoeksvragen, het identificeren van impliciete onderzoeksmogelijkheden, en het vinden van expliciete aanbevelingen voor verder onderzoek. Tevens draagt het bij aan het begrijpen van onderzoeksmethoden, strategieën en technieken, zoals het bepalen van variabelen. Kritisch lezen en het beoordelen van de bruikbaarheid van bronnen zijn hierbij essentieel [18](#page=18) [19](#page=19).
### 3.1.2 Wat betekent ‘kritisch’
Kritisch lezen houdt in dat de onderzoeker beschikt over basiskennis van het onderwerp en de literatuur, hierover nadenkt, analyseert, en een beredeneerd oordeel kan geven. Dit omvat het identificeren en beoordelen van de meest relevante theorieën en experts, het bespreken van onderzoek dat tegen de eigen ideeën ingaat, het rechtvaardigen van argumenten met verwijzingen naar eerder onderzoek, en het verantwoorden van eigen ideeën. Een kritisch oordeel laat de verhouding tot de eigen onderzoeksvragen duidelijk zien en is objectief, ondersteund door bewijsmateriaal. Het identificeert ook gebieden waar nieuw onderzoek nodig is, zoals inconsistenties, ontbrekende delen in bestaande onderzoeken, de noodzaak tot verdere toetsing van resultaten, of onvoldoende bewijs [19](#page=19).
### 3.1.3 De inhoud van het kritische literatuuroverzicht
De inhoud van een kritisch literatuuroverzicht omvat het bepalen en kritisch vergelijken van de belangrijkste begrippen, het beschrijven van discussies binnen het onderwerp, en het presenteren van de belangrijkste wetenschappelijke theorieën. Het toont aan dat de kennis op het gebied up-to-date is en maakt duidelijke verwijzingen naar bronnen om plagiaat te voorkomen [19](#page=19).
### 3.1.4 De structuur van het kritische overzicht
De structuur van een kritisch literatuuroverzicht is vaak flexibel en afhankelijk van de eigen keuze van de onderzoeker. Een veelgebruikte standaardstructuur is die van een trechter, waarbij men begint met een breder perspectief en zich geleidelijk richt op de specifieke onderzoeksvragen en -doelstellingen [19](#page=19) [24](#page=24).
## 3.2 Een literatuurstudie plannen
Het plannen van een literatuurstudie is een tijdrovend proces dat een duidelijk gedefinieerde onderzoeksvraag, doelstellingen en een onderzoeksvoorstel vereist. Een zoekstrategie moet worden opgesteld, inclusief de trefwoorden, databases, zoekmachines en criteria die gebruikt zullen worden om relevante data te vinden [20](#page=20).
### 3.2.1 Trefwoorden definiëren
Trefwoorden, ook wel inclusiecriteria genoemd, zijn kernbegrippen, auteurs, theorieën, stromingen of modellen die passen bij de onderzoeksvragen. Exclusiecriteria omvatten zaken waarnaar juist niet gezocht wordt. Het is belangrijk om duidelijkheid te hebben over de taal, het geografische gebied, de bedrijfssector, de publicatieperiode en het soort literatuur dat relevant is [20](#page=20).
### 3.2.2 Zoektermen genereren
Zoektermen of trefwoorden zijn woorden of combinaties van woorden die de kern van de onderzoeksvragen weergeven en gebruikt worden in zoekopdrachten. Een bruikbare methode om zoektermen te genereren is door te lezen over het onderwerp en ideeën te bespreken met anderen om feedback te verkrijgen en de zoektermen te verfijnen [20](#page=20).
#### 3.2.2.1 Brainstormen
Brainstormen houdt in dat alle woorden en zinnen die geassocieerd worden met het onderzoeksonderwerp worden opgeschreven, wat leidt tot een breed scala aan associaties. Vervolgens worden de meest relevante ideeën geselecteerd door convergerend te werken [20](#page=20).
#### 3.2.2.2 Opstellen relevantiebomen
Relevantiebomen zijn een methode om onderzoeksonderwerpen te genereren, beginnend bij een breed concept en uitwaaierend naar gedetailleerdere takken. Deze methode helpt bij het identificeren van relevante trefwoorden en bepaalt welke gebieden het belangrijkst zijn voor het onderzoek [20](#page=20).
## 3.3 Beschikbare literatuurbronnen
Literatuurbronnen worden ingedeeld op basis van de informatiestroom van de originele bron: primair, secundair en tertiair [20](#page=20).
### 3.3.1 Primaire literatuurbronnen
Primaire literatuurbronnen zijn de eerste publicaties waarin een bepaald werk voorkomt, zoals overheidsdocumenten, maar ook ongepubliceerde bronnen zoals brieven en memo's. Rapporten, die steeds vaker online beschikbaar zijn, en dissertaties, die gedetailleerde maar vaak moeilijk toegankelijke informatie bevatten, vallen hieronder. De betrouwbaarheid van online beschikbare rapporten dient gecontroleerd te worden [20](#page=20) [21](#page=21).
### 3.3.2 Secundaire literatuurbronnen
Secundaire literatuurbronnen bevatten informatie uit primaire bronnen en zijn toegankelijk voor een breder publiek. Essentiële secundaire bronnen zijn tijdschriften, zowel wetenschappelijke tijdschriften met peer-reviewed artikelen als vaktijdschriften met een praktisch karakter. Boeken, waaronder handboeken die een overzicht geven van de stand van zaken in een wetenschapsgebied, en kranten, die actuele informatie verschaffen maar politiek of persoonlijk eenzijdig kunnen zijn, behoren eveneens tot deze categorie [21](#page=21).
### 3.3.3 Tertiaire literatuurbronnen/zoekmiddelen
Tertiaire literatuurbronnen, zoals encyclopedieën of bibliografische databases, helpen bij het zoeken naar primaire en secundaire literatuur. Indices en abstracts, die een samenvatting van artikelen bieden, en databanken, die het zoeken vergemakkelijken, vallen hieronder [21](#page=21) [22](#page=22).
> **Tip:** Het is cruciaal om meerdere bronnen te gebruiken om zoveel mogelijk relevante literatuur te vinden [22](#page=22).
## 3.4 Zoeken in de literatuur
Het zoeken in de literatuur kan plaatsvinden met behulp van tertiaire bronnen en op internet [22](#page=22).
### 3.4.1 Zoeken met behulp van tertiaire literatuur
Bij het zoeken in databanken worden trefwoorden gecombineerd tot een zoekstring. Problemen kunnen ontstaan door onjuiste spelling, taal, terminologie, of het gebruik van jargon. Boole-logica, een systeem om onderwerpen in een zoekopdracht te combineren, beperken of uit te breiden met logische proposities, is hierbij essentieel [22](#page=22).
### 3.4.2 Zoeken op internet
De kwaliteit van informatie op internet is niet altijd eenvoudig te beoordelen, aangezien iedereen informatie kan plaatsen. Criteria voor een goede website zijn betrouwbaarheid, actualiteit, status (gezaghebbendheid) en volledigheid. Onderzoekers moeten zich bewust zijn van de 'filter bubble' die zoekmachines kunnen creëren, waarbij zoekresultaten worden aangepast aan de gebruiker. Incognito surfen en het kritisch beoordelen van gevonden informatie zijn nuttige strategieën. Zoekmachines, waaronder algemene zoekmachines, metazoekmachines en gespecialiseerde zoekmachines zoals Google Scholar, gebruiken trefwoorden en Boole-logica om documenten te doorzoeken. Google Scholar zoekt specifiek naar peer-reviewed wetenschappelijke artikelen [22](#page=22).
## 3.5 Literatuur beoordelen
Na het vinden van literatuur moet de relevantie en waarde ervan voor de onderzoeksvragen worden beoordeeld. Dit proces omvat het nagaan of een artikel beschikbaar is en waar het te vinden is. De relevantie hangt af van de onderzoeksvragen en -doelstellingen [22](#page=22).
> **Tip:** Beoordeel of je voldoende literatuur hebt gelezen door na te gaan of je terugkomt bij reeds gelezen artikelen, en gebruik hierbij de juiste zoekstrategie [23](#page=23).
## 3.6 Literatuur vastleggen
Het vastleggen van literatuur omvat het maken van aantekeningen om verbanden tussen ideeën in de literatuur en het eigen onderzoek te overdenken [23](#page=23).
### 3.6.1 Bibliografische details vastleggen
Bibliografische details van alle geraadpleegde en gebruikte bronnen moeten worden vastgelegd in een bibliografie of literatuuroverzicht. Referentieslijsten bevatten de bibliografische details van bronnen waarnaar direct in de tekst wordt verwezen, vaak volgens het APA-systeem [23](#page=23).
### 3.6.2 Korte samenvattingen maken
Het maken van korte samenvattingen van de inhoud van elk artikel helpt bij het sneller terugvinden van relevante informatie [23](#page=23).
### 3.6.3 Aanvullende informatie vastleggen
Naast bibliografische details en samenvattingen, moet ook aanvullende informatie over de literatuur worden vastgelegd [23](#page=23).
## 3.7 Plagiaat
Plagiaat is het presenteren van het werk en de ideeën van anderen als eigen werk zonder duidelijke bronvermelding. Dit kan variëren van het stelen van informatie tot het kopiëren van delen van teksten zonder aanhalingstekens of het parafraseren zonder correcte bronvermelding. Parafraseren betekent het weergeven van andermans ideeën in eigen woorden [24](#page=24).
> **Tip:** Zorg ervoor dat je bij het schrijven van je kritische literatuuroverzicht het werk van anderen niet plagieert [24](#page=24).
## 3.8 Toegang tot respondenten en data
Het verwerven van toegang tot respondenten en data is een cruciaal onderdeel van onderzoek. Primaire data zijn gegevens die de onderzoeker zelf creëert (bv. via interviews of enquêtes), terwijl secundaire data reeds bestaande gegevens zijn die voor een ander doel zijn verzameld. De keuze voor primaire of secundaire data hangt af van de toegankelijkheid en de onderzoeksvragen [25](#page=25) [26](#page=26).
### 3.8.1 Problemen met het verwerven van toegang
Er zijn verschillende soorten toegangsproblemen [26](#page=26).
#### 3.8.1.1 Fysieke toegang
Fysieke toegang betreft de formele toestemming van een organisatie om data te verzamelen. Hoewel internet de toegang heeft vergemakkelijkt, kan deze nog steeds lastig zijn door tijds- en middeleninbeslagname, gevoeligheid van het onderwerp, zorgen over reputatieschade, vragen rond de competentie van de onderzoeker, of de moeilijke situatie van de organisatie. Vertrouwelijkheid van data en anonimiteit van het bedrijf en de deelnemers zijn hierbij belangrijke aandachtspunten. Als toegang niet verkregen wordt, kan gekozen worden voor een andere organisatie of kunnen de onderzoeksvragen gewijzigd worden. Toegang verwerven is een voortdurend proces [26](#page=26).
#### 3.8.1.2 Cognitieve toegang
Cognitieve toegang is de acceptatie en toestemming van de mensen binnen een bedrijf om data te verkrijgen. Dit is essentieel voor een representatieve steekproef. Vertrouwen kweken bij deelnemers is hierbij van enorm belang, omdat zij anders mogelijk wantrouwig zijn en niet goed meewerken. Virtuele toegang via online gemeenschappen, zoals bulletin boards, webpagina's, e-maillijsten en chatrooms, is ook belangrijk [26](#page=26) [27](#page=27).
### 3.8.2 Soorten onderzoekers
Het soort onderzoeker kan ook invloed hebben op toegangsproblemen [27](#page=27).
#### 3.8.2.1 Externe onderzoeker
Een externe onderzoeker, die buiten een bedrijf opereert waar weinig of geen contact is geweest, moet voortdurend vertrouwen op de goodwill van de organisatie. Het is belangrijk om competentie, integriteit en het onderzoeksproject helder en duidelijk uit te leggen. Een voordeel van een externe onderzoeker is objectiviteit [27](#page=27).
#### 3.8.2.2 Interne of participerende onderzoeker
Een interne of participerende onderzoeker verricht onderzoek binnen het bedrijf waar hij of zij werkt. Dit kan leiden tot argwaan over de redenen van het onderzoek en de datagebruik, evenals ethische problemen [27](#page=27).
### 3.8.3 Strategieën voor het verkrijgen van toegang
Effectieve strategieën omvatten het verzamelen van achtergrondinformatie over het bedrijf, het gunnen van voldoende tijd, het gebruiken van bestaande contacten en het opbouwen van nieuwe contacten. Het doel en het soort toegang moeten duidelijk zijn, evenals de mogelijke voordelen voor het bedrijf. Passend taalgebruik, gemakkelijke reactiemogelijkheden en het overkomen als geloofwaardig zijn ook cruciaal [27](#page=27) [28](#page=28).
> **Tip:** Neem bezwaren van de organisatie tegen toegang weg door eerlijk te zijn over tijd en middelen, het onderwerp positief te belichten, en duidelijke garanties te geven over vertrouwelijkheid en anonimiteit [28](#page=28).
## 3.9 Onderzoeksethiek
Onderzoeksethiek betreft de gepastheid van het gedrag van de onderzoeker ten aanzien van de rechten van de onderzoeksdeelnemers en degenen die de effecten van het onderzoek ondervinden. Ethische codes en richtlijnen helpen wangedrag te voorkomen [28](#page=28).
### 3.9.1 Algemene ethische kwesties
Algemene ethische kwesties omvatten de privacy van deelnemers, het vrijwillige karakter van deelname, toestemming en eventuele misleiding, vertrouwelijkheid en anonimiteit van data, reacties van deelnemers (zoals ongemak), het effect van datagebruik op deelnemers, en het gedrag en de objectiviteit van de onderzoeker. Het principe van "geen schade aanrichten" is de hoeksteen van ethische kwesties. Bij onderzoek via internet is het belangrijk rekening te houden met nettiquette [28](#page=28) [29](#page=29).
### 3.9.2 Ethische kwesties in de verschillende fasen van het onderzoeksproces
#### 3.9.2.1 Ontwerpfase en eerste toegang
In de ontwerpfase en bij eerste toegang mag geen druk worden uitgeoefend op potentiële deelnemers. Een toestemmingsformulier en geïnformeerde toestemming, waarbij de deelnemer volledig is geïnformeerd en vrijwillig instemt, zijn essentieel. Elke weigering moet worden geaccepteerd [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 3.9.2.2 Dataverzameling
Tijdens de dataverzameling kan een deelnemer zich altijd terugtrekken. Afspraken moeten worden nagekomen, privacy moet worden gerespecteerd, en indringende of vernederende vragen moeten worden vermeden. Bij observatiemethoden moeten grenzen worden afgesproken, en indien in het geheim is geobserveerd, is debriefing achteraf noodzakelijk [30](#page=30).
#### 3.9.2.3 Dataverwerking en opslag
De Europese Unie hecht belang aan de bescherming van data, zoals vastgelegd in Richtlijn 95/46/EG en de GDPR (General Data Protection Regulation). Deze wetgeving stelt principes voor de verwerking van persoonsgegevens, inclusief gevoelige persoonsdata, en vereist veilige opslag en naleving van de rechten van de betrokkene [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 3.9.2.4 Analyse en rapportage
Bij analyse en rapportage is objectiviteit belangrijk, wat een eerlijke en volledige voorstelling van de resultaten inhoudt. Vertrouwelijkheid en anonimiteit van deelnemers moeten worden gewaarborgd, en het effect van de resultaten op deelnemers moet worden overwogen [31](#page=31).
## 3.10 Secundaire data gebruiken
Secundaire data zijn gegevens die oorspronkelijk voor een ander doel zijn verzameld en voor een onderzoeksproject worden gebruikt. Deskresearch, het verzamelen van gegevens uit bestaande bronnen, gaat meestal vooraf aan field research (het verzamelen van primaire data) [31](#page=31).
### 3.10.1 Soorten secundaire data
Secundaire data kunnen kwalitatief of kwantitatief zijn, en gebruikt worden in beschrijvend of verkennend onderzoek [31](#page=31).
#### 3.10.1.1 Documentaire secundaire data
Documentaire secundaire data omvatten geschreven documenten (notities, boeken, kranten) en niet-schriftelijke documenten (geluids- en video-opnamen, foto's). Archiefonderzoek is grotendeels gebaseerd op dit soort data [31](#page=31).
#### 3.10.1.2 Secundaire enquêtegegevens
Dit zijn gegevens verzameld via enquêtes die al eerder zijn geanalyseerd. Ze kunnen afkomstig zijn van tellingen (verplichte deelname, vaak door overheid) doorlopende en regelmatige enquêtes (door gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties) of ad-hoc enquêtes (eenmalig gemaakt voor specifieke situaties) [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 3.10.1.3 Secundaire data uit meervoudige bronnen
Deze data worden gevormd door twee of meer dataverzamelingen te combineren, wat zowel documentaire data als enquêtegegevens kan omvatten. Voorbeelden zijn tijdreeksen en cohortstudies [32](#page=32).
### 3.10.2 Secundaire gegevensbronnen beoordelen
Bij het beoordelen van secundaire gegevensbronnen moet worden nagegaan of ze de onderzoeksvraag kunnen beantwoorden, of de voordelen opwegen tegen de nadelen, en of er toegang is tot de gegevens [32](#page=32).
#### 3.10.2.1 Globale geschiktheid
De validiteit van de meting (hoe nauwkeurig wordt gemeten wat bedoeld wordt) en het bereik van de gegevensverzameling (de dekking van de populatie) zijn van belang [32](#page=32) [33](#page=33).
#### 3.10.2.2 Precieze geschiktheid
Dit omvat de betrouwbaarheid en validiteit van de bron, waarbij de autoriteit of reputatie van de bron een snelle beoordeling mogelijk maakt. Het beoordelen van de betrouwbaarheid van documenten op internet vereist onderzoek naar de verantwoordelijke partij, copyrightvermelding, en de methode en context van gegevensverzameling. Meetvertekeningen, opzettelijke onnauwkeurigheden in data, komen vaak voor in bedrijfsdocumenten en kunnen moeilijk op te sporen zijn, wat triangulatie met andere bronnen noodzakelijk maakt [33](#page=33).
#### 3.10.2.3 Kosten en baten
De kosten voor het verkrijgen van secundaire data (tijd, financiële middelen) moeten worden afgewogen tegen de voordelen die ze zullen opleveren (mate waarin ze antwoorden bieden op de onderzoeksvraag). Imperfecte gegevens zijn beter dan geen gegevens [33](#page=33).
---
# Schrijven, presenteren en data-analyse
Dit deel vat samen hoe je een onderzoeksverslag schrijft en presenteert, inclusief de structuur, schrijfstijl en mondelinge presentatie, en hoe je kwantitatieve en kwalitatieve data analyseert.
## 4. Schrijven, presenteren en data-analyse
### 4.1 Het schrijven van je verslag
Het schrijven van een onderzoeksverslag is een essentieel onderdeel van het onderzoeksproces en wordt sterk aanbevolen om al vroeg in het traject te starten. Dit dwingt je om kritisch te kijken naar de gevonden literatuur en structuur aan je ideeën te geven, wat als basis dient voor de rest van het onderzoek [35](#page=35).
#### 4.1.1 Voorbereiding op het schrijven
* **Maak gebruik van je tekstverwerker:** Ken de functionaliteiten van je tekstverwerker, zoals nummeringen, kop- en voetteksten, hoofdstukindelingen en spelling- en grammaticacontrole [35](#page=35).
* **Werk van idee naar structuur:** Orden je ideeën door bijvoorbeeld de groeperingsmethode te gebruiken, waarbij je het hoofdonderwerp centraal plaatst en daaromheen gerelateerde ideeën organiseert [35](#page=35).
* **Plan het schrijfproces:** Realistisch plannen is cruciaal, aangezien goed schrijven tijd en discipline vergt. Vermijd te ambitieuze doelen [35](#page=35).
* **Selecteer tegenlezers:** Vraag anderen om je verslag na te lezen en opbouwende kritiek te geven [35](#page=35).
#### 4.1.2 Het structureren van je rapport
De structuur van een rapport kan variëren afhankelijk van de doelgroep, zoals een wetenschappelijk rapport versus een managementrapport [36](#page=36).
* **Voorstel voor een structuur (wetenschappelijk artikel):**
* **Samenvatting (abstract):** Bevat de hoofdpunten, inclusief doel, methoden, resultaten en conclusie [35](#page=35) [36](#page=36).
* **Voorwoord:** Niet verplicht, kan het doel, belang en literatuuroverzicht bevatten [35](#page=35) [36](#page=36).
* **Inhoudsopgave:** Geeft een overzicht van de structuur [35](#page=35).
* **Inleiding:** Bevat de aanleiding, het doel, het belang, een literatuuroverzicht en de onderzoeksvragen/hypothesen. Sluit af met een 'routekaart' die de lezer door het rapport leidt [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Literatuuroverzicht (theoretisch kader):** Plaatst het eigen onderzoek in een bredere context [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Methode:** Beschrijft de onderzoeksmethodologie, respondenten, instrumenten, interventies en analyses. Dit hoofdstuk wordt in de verleden tijd geschreven [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Resultaten:** Presenteert de feiten uit het onderzoek, vaak ondersteund door tabellen en grafieken. Interpretatie hoort hier niet thuis [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Conclusies:** Beantwoordt de onderzoeksvragen en realiseert de doelstellingen, zonder nieuwe inzichten die niet door de resultaten worden ondersteund [37](#page=37).
* **Aanbevelingen:** Concrete suggesties voor vervolgstappen [36](#page=36).
* **Het plan:** Vaak onderdeel van managementrapporten (bv. marketingplan) [36](#page=36).
* **Discussie:** Bevat interpretatie van resultaten, terugkoppeling naar literatuur, brede context, beperkingen van het onderzoek, conclusies en aanbevelingen [36](#page=36).
* **Bibliografie:** Een lijst van alle gebruikte bronnen, meestal alfabetisch gerangschikt volgens APA-stijl [38](#page=38).
* **Bijlagen:** Aanvullend materiaal dat niet essentieel is voor de hoofdtekst [38](#page=38).
* **Structuur voor een managementrapport:**
* Managementsamenvatting
* Inleiding
* Resultaten
* Conclusies
* Aanbevelingen
* Plan
* **Nummering:** Pagina's en hoofdstukken worden genummerd met Arabische cijfers, terwijl de samenvatting, voorwoord en inhoudsopgave Romeinse cijfers gebruiken [36](#page=36).
* **Lengte van het verslag:** Houd je aan de richtlijnen; schrijven is schrappen [38](#page=38).
#### 4.1.3 De inhoud organiseren
* **Kies een goede titel:** Kort, bondig en de inhoud adequaat weergevend [38](#page=38).
* **Vertel een duidelijk verhaal:** Zorg voor een logische lijn (rode draad) die de lezer naar de conclusie leidt. Een nuttige controle is 'achterwaarts redeneren' [38](#page=38).
* **Help de lezer:** Gebruik subkoppen, signaalwoorden (signposting), korte inleidingen en samenvattingen per hoofdstuk, en verduidelijk met tabellen en grafieken [38](#page=38).
#### 4.1.4 Een geschikte schrijfstijl ontwikkelen
* **Academisch Nederlands:** Hanteer een heldere, nauwkeurige en eenvoudige stijl [38](#page=38).
* **Tips voor stijl:**
* Ken je doelgroep [38](#page=38).
* Wissel lange en korte zinnen af [38](#page=38).
* Beperk het gebruik van 'ik', 'wij', 'men' [38](#page=38).
* Gebruik heldere woorden en uitdrukkingen [38](#page=38).
* Kwantificeer waar mogelijk, vermijd vage termen als 'sommige', 'goed', 'weinig' [38](#page=38).
* Vermijd jargon, maar gebruik vaktermen waar nodig, met inachtneming van de kennis van de lezer [39](#page=39).
* Parafraseer literatuur in plaats van te veel te citeren [39](#page=39).
* Controleer spelling en grammatica [39](#page=39).
* **Anonimiteit en vertrouwelijkheid:** Kom beloftes van anonimiteit na en markeer verslagen als 'Vertrouwelijk' indien nodig [39](#page=39).
* **Voortdurend herzien:** Blijf je verslag herzien [39](#page=39).
### 4.2 Mondelinge presentatie van het verslag
De voorbereiding van een mondelinge presentatie begint met het vaststellen van het doel: informeren, overtuigen, aansporen tot actie, of een combinatie hiervan [39](#page=39).
#### 4.2.1 Voorbereiding
* Stel duidelijke doelstellingen [39](#page=39).
* Wek interesse door de presentatie duidelijk en eenvoudig te houden [39](#page=39).
* **Tip:** Communiceer je doelstellingen vooraf aan het publiek. Stel vragen om interactie te bevorderen [39](#page=39).
#### 4.2.2 Visuele hulpmiddelen
* **Voordelen:** Vergroten begrip en geven een professioneel karakter [39](#page=39).
* **Nadelen:** Te veel visuele middelen kunnen het verhaal ondergeschikt maken en afleiden [39](#page=39).
#### 4.2.3 De presentatie geven
* Zorg voor een inhoudelijk waardevolle, geloofwaardige, goed gedoseerde en getimede presentatie [39](#page=39).
* Wees natuurlijk, helder en begrijpelijk. Lichaamstaal, oogcontact en spreektechniek zijn belangrijk [39](#page=39).
* **Praktische punten:**
* Lees je tekst nooit voor [39](#page=39).
* Focus op de kernpunten, het meest opvallende [39](#page=39).
* Zorg voor een heldere structuur [39](#page=39).
* Bereid je voor op vragen en 'parkeer' onverwachte vragen indien nodig [39](#page=39).
* Vermijd jargon, wees concreet, geef voorbeelden, bevorder interactie en toon enthousiasme [39](#page=39).
### 4.3 Data-analyse
De analyse van data kan worden onderverdeeld in kwantitatieve en kwalitatieve data-analyse.
#### 4.3.1 Kwantitatieve data-analyse
##### 4.3.1.1 Data voorbereiden
* **Meetniveau bepalen:** Dit bepaalt welke analysemethoden gebruikt kunnen worden [57](#page=57).
* **Categorische schaal:** Waarden uitgedrukt in woorden (nominaal of ordinaal) [57](#page=57).
* **Nominaal (beschrijvend):** Uitsluitende waarden zonder logische volgorde; alleen modus is zinvol [57](#page=57).
* **Ordinaal:** Uitsluitende waarden met een logische volgorde; modus en mediaan berekenbaar [57](#page=57).
* **Dichotome data:** Beschrijvende variabele met slechts twee waarden [57](#page=57).
* **Numerieke schaal:** Waarden uitgedrukt in getallen (interval of ratio) [57](#page=57).
* **Interval:** Gelijke afstanden tussen waarden, geen absoluut nulpunt; modus, mediaan en rekenkundig gemiddelde berekenbaar; optellen en aftrekken mogelijk [57](#page=57).
* **Ratio:** Gelijke afstanden, absoluut nulpunt; modus, mediaan en rekenkundig gemiddelde berekenbaar; optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen mogelijk [57](#page=57).
* **Continue en discrete variabelen:**
* **Continue variabelen:** Kunnen theoretisch elke waarde aannemen binnen een bereik, afhankelijk van meetnauwkeurigheid [58](#page=58).
* **Discrete variabelen:** Aannemen van afzonderlijke eenheden, met een eindig aantal waarden binnen een bereik (bv. schoenmaat) [58](#page=58).
* **Opmaak van data:** Invoeren in een datamatrix (kolommen = variabelen, rijen = cases) [58](#page=58).
* **Coderen:** Toekennen van numerieke codes aan waarden van variabelen, vooral nuttig voor categorische data. Een codeboek bevat overzicht van variabelen, waarden en codes [58](#page=58) [59](#page=59).
* **Ontbrekende data coderen:** Essentieel dat elke case een code heeft, ook bij ontbrekende data, met specifieke codes voor redenen zoals non-respons of niet van toepassing [59](#page=59).
* **Data invoeren:** Proces van het toevoegen van data aan de matrix [59](#page=59).
* **Cases wegen:** Om een onrepresentatieve steekproef te corrigeren door ondervertegenwoordigde groepen zwaarder te laten doorwegen, gebaseerd op responspercentages per stratum [59](#page=59).
##### 4.3.1.2 Data verkennen en representeren
* **Uitgangspunt:** De onderzoeksvraag [59](#page=59).
* **Doelen:** Frequentie bepalen, verschillen tussen categorieën onderzoeken, verbanden leggen [59](#page=59).
* **Typen analyse:** Univariaat (één variabele), bivariaat (twee variabelen), multivariaat (meer dan twee variabelen) [59](#page=59).
* **Visualisatie:**
* **Cirkeldiagram:** Voor aandeel van categorieën, maximaal 6-8 segmenten [59](#page=59).
* **Staafdiagram:** Voor ordinale of discrete variabelen, in dalende of klimmende volgorde [59](#page=59).
* **Histogram:** Voor continue variabelen om de verdeling weer te geven; opp. staven = frequentie, geen scheiding tussen staven benadrukt continuïteit [60](#page=60).
* **Lijndiagram:** Voor twee interval-/ratio-variabelen, vaak met een tijdsvariabele (trendanalyse) [59](#page=59) [60](#page=60).
* **Frequentiepolygoon:** Voor continue of discrete waarden [60](#page=60).
* **Boxplot:** Voor het vergelijken van verdelingen van meer variabelen [61](#page=61).
* **Meervoudig staafdiagram:** Voor het vergelijken van hoogste en laagste waarden (multivariaat) [61](#page=61).
* **Percentagecomponentstaafdiagram:** Voor het vergelijken van aandeel variabelen (multivariaat) [61](#page=61).
* **Gestapeld staafdiagram:** Voor het vergelijken van totalen (multivariant) [61](#page=61).
* **Vergelijkende evenredige cirkeldiagrammen:** Voor aandeel en totaal voor verschillende variabelen (multivariaat) [61](#page=61).
* **Scatterplot (spreidingsdiagram):** Toont verbanden tussen variabelen; elke stip vertegenwoordigt een case [61](#page=61).
##### 4.3.1.3 Data beschrijven met statistiek
* **Centrale tendentie:** Geeft een algemene indruk van de waarden [61](#page=61).
* **Modus:** De meest voorkomende waarde [62](#page=62).
* **Mediaan:** De middelste waarde na sortering; niet beïnvloed door extreme waarden [62](#page=62).
* **Rekenkundig gemiddelde:** De som van waarden gedeeld door het aantal; gevoelig voor extreme waarden [62](#page=62).
* **Spreiding:** Beschrijft de variëteit binnen de data (enkel voor numerieke data) [62](#page=62).
* **Bereik:** Verschil tussen de laagste en hoogste waarde [62](#page=62).
* **Kwartielafstand:** Verschil tussen het derde en tweede kwartiel (middelste 50%) [62](#page=62).
* **Variatie:** De gemiddelde gekwadrateerde afwijking van het gemiddelde; het kwadraat van de standaardafwijking [62](#page=62).
* **Standaarddeviatie (standaardafwijking):** De wortel uit de variatie; geeft de gemiddelde spreiding van gegevens rond het gemiddelde aan, uitgedrukt op de oorspronkelijke schaal [62](#page=62).
* **Indexcijfer:** Een samenvattende waarde om trends of veranderingen over tijd te vergelijken met een basisperiode [62](#page=62).
#### 4.3.2 Kwalitatieve data-analyse
Kwalitatief onderzoek streeft naar inzicht en begrip van een fenomeen, met een kleiner, gericht sample en data in de vorm van woorden en levenschte situaties [64](#page=64).
##### 4.3.2.1 Data verzamelen (kwalitatief)
* **Observaties:** Systematisch waarnemen, vastleggen, beschrijven, analyseren en interpreteren van gedrag [51](#page=51) [65](#page=65).
* **Gestructureerde observatie:** Kwantificeren van gedrag met behulp van een coderingsschema [50](#page=50) [51](#page=51).
* **Participerende waarneming:** De onderzoeker neemt deel aan de activiteiten van de onderzoekspersonen om inzicht te krijgen in hun symbolische wereld. Rollen variëren van compleet participerend (geheim doel) tot waarnemer als participant (duidelijk doel). Voordelen zijn diepgaand inzicht en ecologische validiteit, nadelen zijn tijdrovend, ethische dilemma's en observatiebias [65](#page=65) [66](#page=66) [67](#page=67).
* **Interviews:** Gericht data verzamelen in gesprek met één of meerdere personen [68](#page=68).
* **Soorten vragen:**
* **Open vragen:** Nodigen uit tot uitgebreide antwoorden (wat, hoe, waarom) [68](#page=68).
* **Verdiepende vragen:** Vragen die dieper ingaan op een antwoord of thema [68](#page=68).
* **Analytische reflectie:** Letterlijk parafraseren van uitspraken van de geïnterviewde om diepte te creëren [69](#page=69).
* **Gesloten vragen:** Vragen om specifieke informatie of feiten/meningen te bevestigen [69](#page=69).
* **Suggestieve vragen:** Vermijden, omdat ze de respondent sturen [69](#page=69).
* **Kritieke incidentenmethode:** Vragen naar concrete, impactvolle gebeurtenissen die de respondent positief of negatief heeft ervaren [69](#page=69).
* **Soorten interviews (mate van structuur):**
* **Gestructureerd:** Met een gestandaardiseerde vragenlijst (kwantitatief) [70](#page=70).
* **Semigestructureerd:** Gebruik van thema's en vragen die kunnen variëren; kwalitatief [70](#page=70).
* **Ongestructureerd (diepte-interview):** Informeel, met brede thema's in plaats van een vaste lijst [70](#page=70).
* **Individueel vs. groepsinterview:** Individueel is geschikt voor privéonderwerpen en diepgaand onderzoek; groepsinterviews genereren ideeën en oriëntatie, maar minder geschikt voor gevoelige onderwerpen [70](#page=70).
* **Focusgroep:** Een groepsinterview met nadruk op interactieve discussie tussen 8-12 homogene deelnemers, geleid door een moderator [71](#page=71).
* **Interviews via internet:** Synchroon (real-time) of asynchroon (offline) [71](#page=71).
##### 4.3.2.2 Data klaarmaken voor analyse
* **Transcripteren:** Letterlijk uitschrijven van interviews, inclusief non-verbale signalen, aarzelingen en stilte. Transcripten moeten vragen, antwoorden, interviewer en geïnterviewde duidelijk onderscheiden [73](#page=73).
* **Anonimiteit en vertrouwelijkheid:** Zorgvuldige opslag van gegevens [73](#page=73).
* **Member check:** Transcripten terugsturen naar geïnterviewden ter verificatie [73](#page=73).
##### 4.3.2.3 Benaderen van kwalitatieve analyse
* **Inductief proces:** Theorie opbouwen vanuit de data, met een focus op verkennen [74](#page=74).
* **Deductief proces:** Gebruik van bestaande theorie om onderzoeksvragen te formuleren en data-analyse te organiseren [74](#page=74).
* **Grounded theory:** Een methode om data te verzamelen en te analyseren om een conceptueel kader te ontwikkelen [74](#page=74).
##### 4.3.2.4 Kwalitatieve analyseprocedures
* **Algemene procedures:** Betekenissen samenvatten (condenseren), data-eenheden in categorieën indelen (groeperen), en betekenissen structureren tot een verhaal (ordenen) [74](#page=74).
* **Coderen:** Selecteren van relevante passages, voorzien van een label/code. Codes kunnen dicht bij de data staan (in vivo code) of abstracter zijn. Belangrijk is eerlijkheid en openheid voor verschillende interpretaties [74](#page=74) [75](#page=75).
* **Data tot eenheden vormen:** Relevante data-eenheden toekennen aan ontworpen categorieën [75](#page=75).
* **Sjabloonanalyse:** Een hiërarchische template van datacodes of categorieën wordt gecreëerd en ontwikkeld, en geoptimaliseerd door confrontatie met de data [75](#page=75).
* **Analytische inductie:** Doel is het vastleggen van noodzakelijke voorwaarden/oorzaken van een verschijnsel door strategisch gekozen cases te onderzoeken [76](#page=76).
* **Grounded theory:**
* **Open coderen:** Data opdelen in eenheden en categoriseren met labels [76](#page=76).
* **Axiaal coderen:** Verbanden zoeken tussen hoofdcategorieën en subcategorieën [76](#page=76).
* **Selectief coderen:** Integreren van hoofdcategorieën om een "grounded theory" te formuleren. Theoretische steekproeven worden genomen tot theoretische verzadiging optreedt [77](#page=77).
* **Discoursanalyse:** Analyseren van taalgebruik in een specifieke sociale context; hoe taal de sociale werkelijkheid construeert [77](#page=77).
* **Narratieve analyse:** Op zoek gaan naar verhalen van respondenten om verbanden, relaties en sociaal geconstrueerde verklaringen te onderzoeken. Data wordt niet in categorieën opgedeeld, maar de structuur en inhoud van verhalen staan centraal [77](#page=77).
* **Deductieve analyseprocedures:** Vertrekken van theoretische proposities om patronen te vergelijken en te toetsen [78](#page=78).
* **Computer-assisted qualitative data analysis (CAQDAS):** Software zoals NVIVO of ATLAS.ti kan helpen bij het coderen, hercoderen en organiseren van grote hoeveelheden kwalitatieve data [78](#page=78).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fundamenteel onderzoek | Onderzoek dat gericht is op het uitbreiden van wetenschappelijke kennis en theorieën, vaak uitgevoerd in academische settings, met als doel algemene inzichten te ontwikkelen die breed toepasbaar zijn over verschillende sectoren. |
| Praktijkgericht onderzoek | Onderzoek dat wordt uitgevoerd naar aanleiding van een specifiek probleem of vraagstuk in de praktijk, zoals binnen het bedrijfsleven of de overheid, met als doel een concrete oplossing te vinden voor dat specifieke probleem. |
| Onderzoeksproces | Een systematische reeks fasen die een onderzoeker doorloopt om kennis te vergaren, beginnend bij de oriëntatie op het probleem tot aan de rapportering en presentatie van de bevindingen. |
| Controleerbaarheid | Een kwaliteitscriterium in onderzoek dat verwijst naar de mate waarin het onderzoeksproces transparant en navolgbaar is, zodat de methoden en stappen die zijn genomen, beoordeeld kunnen worden. |
| Betrouwbaarheid | Een kwaliteitscriterium in onderzoek dat aangeeft hoe accuraat en nauwkeurig de metingen en procedures zijn, zodat bij herhaling van het onderzoek vergelijkbare resultaten worden verkregen. |
| Validiteit | Een kwaliteitscriterium in onderzoek dat nagaat of er daadwerkelijk gemeten wordt wat men beoogde te meten, en of de resultaten relevant zijn voor het onderzoeksdoel. |
| Objectiviteit | Een kwaliteitscriterium in onderzoek dat vereist dat het onderzoek vanuit een neutraal standpunt wordt uitgevoerd, zonder beïnvloeding door persoonlijke meningen, voorkeuren of subjectieve selectie van informatie. |
| Ethiek | De gedragsnormen en principes die van toepassing zijn in onderzoek, met name met betrekking tot het respectvol behandelen van betrokken personen, het waarborgen van hun rechten en welzijn, en het ethisch verantwoorden van de onderzoeksactiviteiten. |
| Onderzoeksvoorstel | Een document waarin de opzet van een gepland onderzoeksproject wordt beschreven, inclusief de aanleiding, doelstellingen, vragen, methode, tijdschema en benodigde middelen, bedoeld om de haalbaarheid en relevantie aan te tonen. |
| Centraal vraag | De hoofdvraag die in een onderzoek centraal staat en specifiek omschrijft wat er onderzocht moet worden, met als doel de richting te geven aan het onderzoeksproces en het eindproduct te bepalen. |
| Onderzoeksdoelstelling | Een beknopte zin die de exacte verwachting weergeeft van het te leveren eindresultaat van een onderzoek, vaak getoetst aan SMART-criteria (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden). |
| Deelvragen | Vragen die worden afgeleid uit de centrale vraag om het onderzoek op te splitsen in kleinere, behapbare onderdelen, die helpen bij het structureren van de dataverzameling en analyse. |
| Eenheden | De entiteiten (individuen, groepen, organisaties, etc.) waarop een onderzoek betrekking heeft en waarover uitspraken worden gedaan (eenheid van analyse) of waarvan informatie wordt verzameld (eenheid van observatie). |
| Variabelen | Kenmerken van eenheden die meetbaar zijn en centraal staan in het onderzoek, en die gebruikt worden om eenheden te beschrijven, te vergelijken of de relaties ertussen te analyseren. |
| Operationaliseren | Het proces waarbij abstracte theoretische begrippen meetbaar worden gemaakt door ze te vertalen naar concrete indicatoren, meetinstrumenten of vragen, zodat ze in onderzoek kunnen worden onderzocht. |
| Hypothese | Een toetsbare veronderstelling over de relatie tussen twee of meer variabelen of concepten, die geformuleerd wordt op basis van theorie of eerdere observaties en die vervolgens in onderzoek wordt getoetst. |
| Deductieve methode | Een onderzoeksmethode waarbij men start vanuit een bestaande theorie of model om hypotheses te formuleren, die vervolgens getoetst worden met behulp van empirisch onderzoek. |
| Inductieve methode | Een onderzoeksmethode waarbij men begint met het verzamelen van data en op basis van observaties en patronen een nieuwe theorie of model ontwikkelt. |
| Onderzoeksfilosofie | De onderliggende aannames en opvattingen van een onderzoeker over de aard van de werkelijkheid (ontologie) en hoe kennis kan worden verkregen (epistemologie), die de keuzes in het onderzoeksproces beïnvloeden. |
| Paradigma | Een set van gedeelde aannames, waarden en methoden die de wetenschappelijke gemeenschap in een bepaald vakgebied leidt, zoals positivisme of interpretivisme, die de manier van kijken naar en uitvoeren van onderzoek bepalen. |
| Onderzoeksstrategie | Een algemeen plan dat aangeeft hoe een onderzoeker te werk zal gaan om de onderzoeksvragen te beantwoorden, zoals deductie of inductie, en dat leidt tot de keuze van specifieke onderzoeksmethoden. |
| Experiment | Een onderzoeksmethode waarbij de onderzoeker variabelen manipuleert om causale verbanden te onderzoeken, meestal door het vergelijken van een experimentele groep met een controlegroep. |
| Surveyonderzoek | Een onderzoeksmethode waarbij gegevens worden verzameld via gestructureerde vragenlijsten (enquêtes of gestructureerde interviews) om kenmerken van een populatie te beschrijven of verbanden te onderzoeken. |
| Case study (gevalstudie) | Een onderzoeksmethode die diepgaand onderzoek verricht naar een specifiek fenomeen binnen zijn context, vaak met behulp van meerdere databronnen en de triangulatie van data, om "waarom" en "hoe" vragen te beantwoorden. |
| Action research (actieonderzoek) | Een onderzoeksmethode gericht op het oplossen van praktische problemen en het teweegbrengen van verandering, waarbij de onderzoeker actief deelneemt aan het onderzochte proces en de betrokkenen worden betrokken. |
| Grounded theory | Een inductieve onderzoeksmethode gericht op theorieontwikkeling, waarbij data systematisch worden verzameld en geanalyseerd om een theorie te ontwikkelen die gebaseerd is op de verzamelde gegevens. |
| Etnografie | Een onderzoeksmethode, ontleend aan de culturele antropologie, gericht op het beschrijven en verklaren van de realiteit waarin onderzochte personen leven of werken, zoals zij die ervaren, vaak door middel van participerende observaties en interviews. |
| Archiefonderzoek/documentenanalyse | Een onderzoeksmethode waarbij administratieve data en documenten de primaire bron van data vormen om veranderingen over tijd te bestuderen. |
| Meervoudige methoden (multimethoden) | Het gebruik van meer dan één dataverzamelingsmethode of analyseprocedure binnen een onderzoeksproject, wat kan leiden tot een rijkere en meer omvattende analyse. |
| Dwarsdoorsnede-onderzoek (cross-sectioneel onderzoek) | Onderzoek dat een fenomeen op één specifiek tijdstip bestudeert, wat resulteert in een momentopname van de situatie. |
| Longitudinaal onderzoek | Onderzoek dat veranderingen en ontwikkelingen bestudeert door herhaaldelijke metingen of waarnemingen over een langere periode. |
| Literatuurstudie | Het kritisch analyseren en samenvatten van bestaande wetenschappelijke literatuur om inzicht te krijgen in een onderzoeksgebied, de relevantie van het eigen onderzoek te bepalen en de onderzoeksvragen te verfijnen. |
| Primaire literatuurbronnen | Bronnen die voor het eerst een bepaald werk publiceren, zoals rapporten, dissertaties en overheidsdocumenten. |
| Secundaire literatuurbronnen | Bronnen die informatie uit primaire bronnen samenvatten of analyseren, zoals wetenschappelijke tijdschriften, vaktijdschriften en boeken. |
| Tertiaire literatuurbronnen/zoekmiddelen | Bronnen die helpen bij het zoeken naar primaire en secundaire literatuur, zoals databases, indices en abstracten. |
| Plagiaat | Het overnemen van het werk of de ideeën van anderen en deze presenteren als eigen werk zonder duidelijke bronvermelding. |
| Toegang tot respondenten | Het proces van het verkrijgen van formele toestemming (fysieke toegang) en acceptatie (cognitieve toegang) van individuen of organisaties om data te verzamelen voor onderzoek. |
| Onderzoeksethiek | De principes en normen die het gedrag van een onderzoeker sturen met betrekking tot de rechten en het welzijn van de betrokkenen, en de gepastheid van de onderzoeksactiviteiten. |
| Persoonsgegevens | Informatie die direct of indirect kan leiden tot identificatie van een persoon, zoals naam, adres of IP-adres. |
| Gevoelige persoonsdata | Persoonsgegevens die informatie bevatten over ras, politieke overtuigingen, religie, seksuele geaardheid, etc., en die extra bescherming vereisen. |
| GDPR (General Data Protection Regulation) | De Europese privacywetgeving die de verwerking en bescherming van persoonsgegevens regelt. |
| Secundaire data | Gegevens die oorspronkelijk voor een ander doel zijn verzameld en die voor een nieuw onderzoeksproject worden gebruikt, zoals documenten of bestaande enquêtegegevens. |
| Deskresearch | Het verzamelen van gegevens uit bestaande, reeds gepubliceerde of beschikbare bronnen, zonder nieuw veldonderzoek te verrichten. |
| Field research | Het verzamelen van nieuwe, primaire data door middel van methoden zoals interviews, enquêtes of observaties ter plaatse. |
| Documentaire secundaire data | Geschreven of niet-geschreven documenten (zoals rapporten, notulen, foto's, bedrijfsdatabases) die als secundaire databron dienen. |
| Secundaire enquêtegegevens | Gegevens die eerder via enquêtes zijn verzameld en die voor een nieuw onderzoeksproject worden hergebruikt. |
| Telling (census) | Een onderzoek waarbij gegevens van alle leden van een populatie worden verzameld, wat resulteert in een compleet beeld van die populatie. |
| Doorlopende en regelmatige enquêtes | Enquêtes die periodiek worden herhaald om trends en veranderingen over tijd te volgen, uitgevoerd door overheids- of non-gouvernementele organisaties. |
| Ad-hoc enquêtes | Eenmalige enquêtes die specifiek voor een bepaalde situatie of onderzoeksvraag worden ontworpen en uitgevoerd. |
| Tijdreeks | Een reeks kwantificeerbare gegevens van één variabele, geregistreerd over een periode met regelmatige intervallen, gebruikt om trends over tijd te analyseren. |
| Cohortstudie | Onderzoek waarbij gegevens van dezelfde groep individuen over een langere periode worden verzameld op verschillende tijdstippen, als een reeks momentopnamen. |
| Globale geschiktheid | Een eerste beoordeling van een secundaire databron om te bepalen of deze in grote lijnen relevant en bruikbaar is voor het onderzoek. |
| Precieze geschiktheid | Een gedetailleerde beoordeling van een secundaire databron, inclusief de betrouwbaarheid, validiteit en de aanwezigheid van meetvertekeningen, om de geschiktheid voor specifieke onderzoeksdoeleinden vast te stellen. |
| Meetvertekeningen | Opzettelijke of onbedoelde onnauwkeurigheden in gegevensverzameling of -registratie, die de resultaten kunnen beïnvloeden. |
| Kosten en baten | Een afweging van de middelen (tijd, geld) die nodig zijn om secundaire data te verkrijgen ten opzichte van de voordelen die deze data bieden voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. |
| Steekproefkader | Een lijst of bron die een volledig overzicht geeft van de eenheden in de populatie, waaruit een steekproef kan worden getrokken, waardoor iedere eenheid een gelijke kans heeft om geselecteerd te worden (bij aselecte steekproeven). |
| Steekproefomvang | Het aantal eenheden dat in een steekproef wordt opgenomen, waarbij een grotere omvang over het algemeen leidt tot hogere nauwkeurigheid en representativiteit, maar ook hogere kosten met zich meebrengt. |
| Type 1 fout | Bij statistische hypothesetoetsing: het ten onrechte verwerpen van de nulhypothese, terwijl deze juist is. |
| Type 2 fout | Bij statistische hypothesetoetsing: het ten onrechte niet verwerpen van de nulhypothese, terwijl de alternatieve hypothese juist is. |
| Betrouwbaarheidsinterval | Een reeks waarden binnen een bepaald betrouwbaarheidsniveau (bv. 95%) waarin de werkelijke populatiewaarde waarschijnlijk ligt, gebaseerd op de steekproefresultaten. |
| Respons | Het deel van de getrokken steekproef dat daadwerkelijk deelneemt aan het onderzoek en data levert. |
| Non-respons | Het deel van de getrokken steekproef dat geen data levert, om diverse redenen zoals onbereikbaarheid, weigering of gebrek aan kennis. |
| Selecte non-respons | Non-respons waarbij de personen die niet meedoen aan het onderzoek systematisch verschillen van degenen die wel meedoen, wat de representativiteit kan aantasten. |
| Totale responspercentage | Het totale aantal respondenten dat aan het onderzoek deelneemt gedeeld door het totale aantal in de steekproef na uitsluiting van niet-in aanmerking komende respondenten. |
| Actieve responspercentage | Het totale responsaantal gedeeld door het totale aantal elementen in de steekproef nadat niet-in aanmerking komende of onbereikbare respondenten zijn uitgesloten. |
| Enkelvoudige aselecte steekproef | Een steekproefmethode waarbij elke eenheid in de populatie een gelijke en onbekende kans heeft om geselecteerd te worden, vaak door middel van loting of een willekeurige nummergenerator. |
| Systematische steekproef | Een aselecte steekproefmethode waarbij eenheden worden geselecteerd uit een lijst met een vast interval (bv. elke 10e eenheid), beginnend bij een willekeurig gekozen startpunt. |
| Gestratificeerde aselecte steekproef | Een aselecte steekproefmethode waarbij de populatie eerst wordt verdeeld in relevante subgroepen (strata) en vervolgens uit elk stratum een aselecte steekproef wordt getrokken om representativiteit te waarborgen. |
| Clustersteekproef | Een aselecte steekproefmethode waarbij de populatie wordt verdeeld in clusters (bv. geografische gebieden) en vervolgens een aselecte steekproef van deze clusters wordt getrokken. |
| Quotasteekproef | Een selecte steekproefmethode waarbij de onderzoeker ervoor zorgt dat de steekproef bepaalde kenmerken van de populatie vertoont, door quota toe te wijzen aan verschillende groepen. |
| Doelgerichte steekproef | Een selecte steekproefmethode waarbij de onderzoeker op basis van zijn oordeel de meest geschikte eenheden selecteert voor het onderzoek. |
| Sneeuwbalsteekproef | Een selecte steekproefmethode waarbij bestaande respondenten worden gevraagd om nieuwe respondenten aan te wijzen, nuttig voor het bereiken van moeilijk te benaderen populaties. |
| Zelfselecterende steekproef | Een selecte steekproefmethode waarbij eenheden die vrijwillig meedoen aan het onderzoek worden geselecteerd. |
| Gemakssteekproef | Een selecte steekproefmethode waarbij eenheden worden gekozen omdat ze het gemakkelijkst te verkrijgen zijn, wat ten koste gaat van de representativiteit. |
| Kwantitatieve data | Numerieke data die gemeten en statistisch geanalyseerd kan worden, vaak gebruikt om patronen en verbanden te kwantificeren. |
| Kwalitatieve data | Niet-numerieke data, zoals tekst, audio of video, die diepgaand inzicht geeft in fenomenen, meningen en ervaringen. |
| Gestructureerde waarneming | Een observatiemethode waarbij vooraf vastgestelde gedragingen of gebeurtenissen systematisch worden geregistreerd volgens een coderingsschema. |
| Coderingsschema | Een lijst met specifieke gedragingen, gebeurtenissen of categorieën die tijdens een observatie of bij het analyseren van data worden gemeten of toegekend. |
| Gestructureerde interviews | Interviews waarbij de interviewer dezelfde vragen in dezelfde volgorde stelt aan alle respondenten en de antwoorden nauwkeurig registreert, vaak gebruikt in kwantitatief onderzoek. |
| Latente concepten | Abstracte begrippen die niet direct observeerbaar zijn, zoals motivatie of persoonlijkheid, die gemeten worden via indicatoren. |
| Manifeste concepten | Begrippen die direct observeerbaar of meetbaar zijn, zoals leeftijd of geslacht. |
| Vragenlijst | Een gestandaardiseerde reeks vragen die wordt gebruikt om informatie te verzamelen van een groep respondenten, voor zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek. |
| Open vragen | Vragen waarbij respondenten in hun eigen woorden kunnen antwoorden, wat diepgaande informatie oplevert. |
| Gesloten vragen | Vragen met vooraf gedefinieerde antwoordopties waaruit de respondent moet kiezen, wat efficiënte dataverzameling mogelijk maakt. |
| Lijstvragen (multiple choice) | Gesloten vragen waarbij een lijst met mogelijke antwoorden wordt aangeboden waaruit de respondent kan kiezen. |
| Categorievragen | Gesloten vragen met wederzijds uitsluitende categorieën als antwoordopties, waarbij slechts één antwoord mogelijk is. |
| Rangordevragen | Gesloten vragen waarbij respondenten een reeks antwoorden op volgorde van voorkeur of belangrijkheid moeten plaatsen. |
| Schaal- of beoordelingsvragen | Vragen waarbij respondenten een schaal gebruiken om hun mening, houding of ervaring te beoordelen, zoals een Likert-schaal. |
| Matrixvragen | Een reeks gesloten vragen waarbij dezelfde antwoordopties worden gebruikt voor alle vragen binnen de matrix, wat de efficiëntie vergroot. |
| Kwantiteitsvraag | Een gesloten vraag die een hoeveelheid of getal vraagt. |
| Filtervragen | Vragen die worden gebruikt om respondenten te screenen en te bepalen of zij in aanmerking komen voor verdere vragen in de vragenlijst. |
| Meetniveau | De eigenschappen van variabelen die bepalen welke statistische analyses mogelijk zijn, zoals nominaal, ordinaal, interval en ratio. |
| Categorische schaal | Een schaal die waarden uitdrukt in woorden, die nominaal of ordinaal kan zijn. |
| Numerieke schaal | Een schaal die waarden uitdrukt in getallen, die interval of ratio kan zijn. |
| Nominaal meetniveau | Een categorische schaal waarbij waarden elkaar uitsluiten en geen logische volgorde hebben (bv. geslacht, kleur). |
| Ordinaal meetniveau | Een categorische schaal waarbij waarden elkaar uitsluiten en een logische volgorde hebben (bv. opleidingsniveau, tevredenheidsschaal). |
| Dichotome data | Beschrijvende variabelen die slechts twee waarden kunnen aannemen (bv. ja/nee, man/vrouw). |
| Intervalmeetniveau | Een numerieke schaal waarbij de afstanden tussen waarden gelijk zijn, maar er geen absoluut nulpunt is (bv. temperatuur in Celsius). |
| Ratiomeetniveau | Een numerieke schaal waarbij de afstanden tussen waarden gelijk zijn en er een absoluut nulpunt is, waardoor alle wiskundige bewerkingen mogelijk zijn (bv. lengte, gewicht). |
| Continue variabelen | Variabelen die in theorie elke waarde binnen een bepaald bereik kunnen aannemen, afhankelijk van de meetnauwkeurigheid (bv. lengte, tijd). |
| Discrete variabelen | Variabelen die alleen specifieke, afzonderlijke waarden kunnen aannemen (bv. aantal kinderen, schoenmaat). |
| Datamatrix | Een tabelvormige representatie van data, waarbij kolommen variabelen en rijen cases voorstellen. |
| Coderen | Het toekennen van numerieke of symbolische codes aan de waarden van variabelen om data te vereenvoudigen voor analyse. |
| Codeboek | Een document dat alle variabelen in een dataset beschrijft, inclusief hun waarden, codes en definities, om consistentie in de codering te waarborgen. |
| Ontbrekende data | Data die niet is verzameld of geregistreerd voor een specifieke variabele en case, om verschillende redenen zoals non-respons of het overslaan van een vraag. |
| Cases wegen | Een techniek om de representativiteit van een steekproef te verbeteren door de bijdrage van verschillende subgroepen aan te passen op basis van hun responspercentage in de populatie. |
| Univariate statistiek | Statistische methoden die worden gebruikt om één variabele te onderzoeken en te beschrijven, zoals frequentieverdelingen, gemiddelden en standaarddeviaties. |
| Bivariate statistiek | Statistische methoden die worden gebruikt om de relatie tussen twee variabelen te onderzoeken. |
| Multivariate statistiek | Statistische methoden die worden gebruikt om de relaties tussen drie of meer variabelen te onderzoeken. |
| Centrale tendentie | Maten die de typische of centrale waarde van een dataset beschrijven, zoals modus, mediaan en rekenkundig gemiddelde. |
| Spreiding | Maten die de variatie of verspreiding van waarden binnen een dataset beschrijven, zoals bereik, kwartielafstand en standaarddeviatie. |
| Variatie | Een spreidingsmaat die de gemiddelde gekwadrateerde afwijking van de waarden ten opzichte van het gemiddelde weergeeft. |
| Standaarddeviatie (standaardafwijking) | Een statistische maat die de mate van spreiding van gegevens rond het gemiddelde aangeeft, uitgedrukt in de oorspronkelijke meeteenheid. |
| Indexcijfer | Een samenvattende waarde die de verandering van een variabele over tijd weergeeft ten opzichte van een basisperiode, vaak gebruikt om trends te vereenvoudigen. |
| Participerende waarneming | Een observatiemethode waarbij de onderzoeker actief deelneemt aan de activiteiten van de groep die wordt onderzocht om diepgaand inzicht te verkrijgen. |
| Gestructureerde observatie | Een observatiemethode waarbij vooraf gedefinieerde gedragingen systematisch worden waargenomen en geregistreerd. |
| Observer-effect | Het fenomeen waarbij geobserveerde individuen hun gedrag aanpassen omdat ze weten dat ze worden geobserveerd. |
| Waarnemersbias | De onbewuste invloed van de ideeën en verwachtingen van de waarnemer op de interpretatie van gegevens. |
| Collegial inspection | Een methode om observaties te valideren door een collega die het onderzoeksveld goed kent, alternatieve interpretaties te bespreken. |
| Member check | Een vorm van triangulatie waarbij onderzoeksverslagen of -aantekeningen aan de geïnterviewden worden voorgelegd ter verificatie. |
| Interview | Een gesprek tussen een onderzoeker en een of meerdere personen, bedoeld om gerichte data te verzamelen, variërend van gestructureerd tot ongestructureerd. |
| Open vragen | Vragen die respondenten de ruimte geven om in hun eigen woorden uitgebreid te antwoorden. |
| Verdiepende vragen | Vragen die bedoeld zijn om dieper in te gaan op een bepaald antwoord of thema, om meer gedetailleerde informatie te verkrijgen. |
| Analytische reflectie | Het parafraseren van de woorden van de geïnterviewde om de betekenis te verduidelijken en door te vragen op de kern van de uitspraak. |
| Gesloten vragen | Vragen met een beperkt aantal antwoordopties waaruit de respondent moet kiezen. |
| Suggestieve vragen | Vragen die de respondent in een bepaalde richting sturen of een bepaald antwoord impliceren, en die vermeden moeten worden. |
| Kritische incidentenmethode | Een interviewtechniek waarbij respondenten worden gevraagd een specifieke gebeurtenis (kritiek incident) met duidelijke effecten gedetailleerd te beschrijven om inzichten te verkrijgen. |
| Gestructureerde interviews | Interviews die een vooraf bepaalde vragenlijst volgen, vergelijkbaar met enquêtes, vaak gebruikt in kwantitatief onderzoek. |
| Semigestructureerde interviews | Interviews met een lijst van thema's en vragen die behandeld moeten worden, maar waarbij de volgorde en formulering flexibel kan zijn, typisch voor kwalitatief onderzoek. |
| Ongestructureerde interviews (diepte-interviews) | Informele interviews zonder een vaste vragenlijst, waarbij de onderzoeker brede thema's verkent om diepgaand inzicht te krijgen. |
| Individueel interview | Een één-op-één gesprek tussen onderzoeker en respondent, geschikt voor privéonderwerpen en diepgaande informatie. |
| Groepsinterview | Een interview met meerdere respondenten tegelijk, geschikt voor het genereren van ideeën en het verkennen van onderwerpen, hoewel minder geschikt voor gevoelige thema's. |
| Focusgroep | Een specifiek type groepsinterview met een moderator en een groep deelnemers (meestal 8-12) die een nauwkeurig omschreven onderwerp bespreken, met nadruk op interactieve discussie. |
| Synchroon interview | Een interview dat in real-time plaatsvindt, zoals een telefoongesprek of videogesprek. |
| Asynchroon interview | Een interview dat niet in real-time plaatsvindt, zoals een e-mailinterview of forumdiscussie. |
| Internetforum | Een online platform waar gebruikers discussies kunnen voeren over specifieke onderwerpen. |
| E-mailinterview | Een interview dat via een serie e-mails wordt gevoerd, waarbij elke e-mail een paar vragen bevat. |
| Respondentbias | Vertekening van antwoorden door respondenten, bijvoorbeeld door sociaal wenselijke antwoorden te geven, gevoelige thema's te mijden of tijdsgebrek. |
| Interviewerbias | Vertekening van antwoorden door het gedrag, de toon of de non-verbale communicatie van de interviewer. |
| Generaliseerbaarheid | De mate waarin de resultaten van een onderzoek kunnen worden toegepast op een grotere populatie of andere situaties. |
| Hoge validiteit | De mate waarin een onderzoeksmethode, zoals een interview, daadwerkelijk meet wat het beoogt te meten, vaak verhoogd door de mogelijkheid om vragen te verduidelijken. |
| Audio-opname en transcriptie | Het vastleggen van interviews met een audio-recorder en het vervolgens letterlijk uitschrijven van de opname (transcriptie) voor analyse. |
| Kwalitatieve data-analyse | Het proces van het synthetiseren, categoriseren en structureren van niet-numerieke data om patronen, thema's en betekenissen te ontdekken en theorieën te ontwikkelen. |
| Condenseren | Het samenvatten van kwalitatieve data om de essentie te behouden en de hoeveelheid informatie te reduceren. |
| Categoriseren | Het groeperen van data-eenheden (bv. woorden, zinnen, passages) in betekenisvolle categorieën of thema's. |
| Structureren | Het ordenen van data op een logische manier, vaak in de vorm van een verhaal of schema, om betekenisvolle inzichten te presenteren. |
| Thema's | Herhalende patronen of concepten die naar voren komen uit kwalitatieve data. |
| Patronen | Regelmatigheden of structuren die worden geïdentificeerd in kwalitatieve data. |
| Inductieve benadering | Een analysemethode waarbij men begint met data en op basis daarvan een theorie opbouwt, zonder vooraf vastgestelde verwachtingen. |
| Deductieve benadering | Een analysemethode waarbij men bestaande theorieën of literatuur gebruikt om de analyse van data te organiseren en te interpreteren. |
| Grounded theory | Een specifieke inductieve analyseprocedure waarbij data systematisch worden verzameld en geanalyseerd om een theorie te ontwikkelen die gegrond is in de data zelf. |
| Sjablonanalyse | Een analysemethode voor kwalitatieve data waarbij een hiërarchisch template van codes of categorieën wordt gecreëerd en verfijnd door confrontatie met de data. |
| Analytische inductie | Een methode om noodzakelijke voorwaarden of oorzaken van een fenomeen vast te stellen door strategisch gekozen cases intensief te onderzoeken en de verklaringen te toetsen en aan te passen. |
| Open coderen | De eerste fase van coderen in grounded theory, waarbij data wordt opgedeeld in eenheden en gelabeld met beschrijvende codes die dicht bij de data staan. |
| Axiaal coderen | De tweede fase van coderen in grounded theory, waarbij verbanden worden gezocht tussen hoofdcategorieën en subcategorieën. |
| Selectief coderen | De laatste fase van coderen in grounded theory, waarbij de hoofdcategorieën verder worden geïntegreerd om een samenhangende theorie te formuleren. |
| Discoursanalyse | Een methode om taal te analyseren en te onderzoeken hoe taal sociale realiteit construeert en bepaalde belangen dient. |
| Narratieve analyse | Een methode die zich richt op het analyseren van de verhalen van respondenten om verbanden, relaties en sociaal geconstrueerde verklaringen te onderzoeken. |
| Computer-assisted qualitative data analysis (CAQDAS) | Softwaretools die helpen bij het organiseren, coderen en analyseren van grote hoeveelheden kwalitatieve data, zoals NVIVO of ATLAS.ti. |