Cover
Start nu gratis persoonlijkheidsontwikkeling.pptx
Summary
# Ontwikkeling van het ik en persoonlijkheid in de babytijd
Dit onderwerp behandelt de ontwikkeling van zelfbewustzijn, persoonlijkheidskenmerken en de theoretische bijdragen van Erikson aan de babytijd, met focus op het conflict tussen vertrouwen en wantrouwen.
### 1.1 Zelfbewustzijn in de babytijd
Het zelfbewustzijn begint zich te ontwikkelen rond de leeftijd van 12 tot 18 maanden. Dit markeert het moment waarop een baby begint te beseffen dat hij of zij een entiteit is, losstaand van de omgeving. Dit proces van loskomen hangt samen met de fysieke ontwikkeling, zoals het leren lopen, wat een tastbare vorm van zelfstandigheid is.
Culturele invloeden spelen een significante rol in hoe kinderen over zichzelf leren denken. Dit wordt gevormd door:
* Wat er tegen hen gezegd wordt.
* Hun ervaringen met de wereld om hen heen.
* Hun interacties met andere mensen.
* De manier waarop ze worden behandeld.
Kinderen die vroegtijdig worden aangemoedigd tot zelfstandigheid, ontwikkelen dit zelfbewustzijn doorgaans sneller.
### 1.2 Persoonlijkheidsontwikkeling in de babytijd: de theorie van Erikson
De theorie van Erik Erikson biedt een raamwerk voor het begrijpen van de ontwikkeling van het zelf en de interpretatie van gedrag, zowel bij zichzelf als bij anderen. Erikson onderscheidt acht stadia, waarvan het eerste stadium specifiek betrekking heeft op de babytijd, die loopt van de geboorte tot ongeveer achttien maanden.
#### 1.2.1 Vertrouwen versus wantrouwen: het kernconflict van de babytijd
Het kernconflict van de babytijd, volgens Erikson, is dat van **fundamenteel vertrouwen versus fundamenteel wantrouwen**. De mate waarin een baby deze crisis positief oplost, hangt sterk af van de responsiviteit van de primaire verzorgers op de behoeften van de baby.
* **Positieve ontwikkeling (vertrouwen):** Wanneer verzorgers consistent geborgenheid, warmte, liefde bieden en fungeren als een veilige uitvalsbasis bij negatieve emoties, ontwikkelt de baby vertrouwen. Dit omvat vertrouwen in de verzorgers, in eigen vaardigheden en uiteindelijk in de wereld als geheel. Een warme en liefdevolle omgeving met vaste verzorgers is cruciaal voor het ontwikkelen van dit basisvertrouwen.
* **Negatieve ontwikkeling (wantrouwen):** Een situatie met veel wisselende verzorgers, weinig geborgenheid en troost leidt tot een gebrek aan basisvertrouwen. Dit kan een negatieve invloed hebben op het aangaan van gezonde sociale relaties in de toekomst, omdat de baby geen vertrouwen heeft in zichzelf en anderen, noch in de wereld.
> **Tip:** Voor het examen is het essentieel om de kernconflicten van de eerste drie fasen van Erikson te kennen, met speciale nadruk op het conflict van de babytijd.
#### 1.2.2 Geslacht en genderidentiteit in de babytijd
Ook in de babytijd beginnen de eerste noties van geslacht en genderidentiteit zich te vormen. Hoewel er biologische verschillen zijn tussen jongens en meisjes, zoals verschillen in exploratiegedrag en prikkelbaarheid, worden veel verschillen in gedrag sterker bepaald door maatschappelijke rollen en de manier waarop kinderen worden opgevoed.
* **Culturele en omgevingsinvloeden:** De omgeving, inclusief ouders, speelt een grote rol in de ontwikkeling van gendergedrag. Kinderen worden vaak aangemoedigd om met "gender-typisch" speelgoed te spelen, zoals blokken voor jongens en poppen voor meisjes. De reacties van ouders op dit speelgoed, door middel van bekrachtiging bij het "juiste" speelgoed, beïnvloeden de voorkeuren van het kind aanzienlijk.
* **Biologische invloeden:** Naast omgevingsfactoren kunnen ook biologische factoren een rol spelen. Blootstelling aan mannelijke hormonen, zoals androgeen tijdens de zwangerschap, kan leiden tot een grotere interesse bij meisjes in speelgoed dat als stereotiep jongensachtig wordt beschouwd.
De ontwikkeling van genderidentiteit is dus een combinatie van aangeboren factoren en omgevingsinvloeden.
> **Example:** Het experiment met "Mary of John" illustreert hoe gedrag van kinderen gekleurd kan worden door hun toegeschreven geslacht (gender). Hoewel de documentatie hier niet dieper op ingaat, is het principe dat sociale verwachtingen een rol spelen in de observatie en interpretatie van gedrag bij baby's.
### 1.3 Vergelijking met latere leeftijden (kort vermeld voor context)
Hoewel de focus ligt op de babytijd, worden kort de conflicten van latere fasen genoemd ter vergelijking:
* **Peuter- en kleutertijd (autonomie versus schaamte en twijfel):** Vanaf 12 à 18 maanden tot 3 jaar.
* **Kleutertijd (initiatief versus schuldgevoel):** Vanaf 3 jaar tot 6 jaar.
* **Lagere schooltijd (vlijt versus minderwaardigheid):** Van 6 tot 12 jaar.
Deze latere fasen laten een verdere ontwikkeling zien van zelfkennis, waarbij het zelfbeeld verschuift van externe, fysieke kenmerken naar abstractere psychologische eigenschappen. Ook sociale vergelijking wordt belangrijker, evenals de ontwikkeling van moreel redeneren volgens Kohlberg.
---
# Geslacht en genderidentiteit bij jonge kinderen
Dit thema onderzoekt de ontwikkeling van genderidentiteit, gendertypisch gedrag en de invloed van maatschappelijke en biologische factoren op jonge kinderen.
### 2.1 Geslacht en genderidentiteit: de basis
Kinderen maken al vroeg onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk, wat mede hun gedrag kleurt en bijdraagt aan de ontwikkeling van hun genderidentiteit. Hoewel er individuele verschillen bestaan in exploratiegedrag en prikkelbaarheid tussen jongens en meisjes, worden deze verschillen duidelijker door maatschappelijke rollen en verwachtingen.
#### 2.1.1 Maatschappelijke en biologische invloeden
De omgeving en de reacties van ouders spelen een grote rol in welk speelgoed een kind prefereert en hoe dit speelgoed wordt bekrachtigd. Naast maatschappelijke factoren zijn er ook biologische verklaringen; blootstelling aan mannelijke hormonen zoals androgeen tijdens de zwangerschap kan leiden tot een grotere interesse in stereotiep jongensspeelgoed bij meisjes. Dit suggereert een combinatie van aangeboren factoren en omgevingsinvloeden in de ontwikkeling van gendergerelateerde voorkeuren.
#### 2.1.2 De manifestatie van genderverschillen
Vanaf ongeveer twee jaar ontwikkelen kinderen een duidelijk beeld van zichzelf als jongen of meisje. Deze genderidentiteit beïnvloedt hun speelwijze, voorkeuren en hun gedrag naar leeftijdsgenoten en volwassenen. De manier waarop kinderen hun gender uiten, zegt niets over hun seksuele voorkeur op latere leeftijd.
### 2.2 De ontwikkeling van het zelfbeeld en genderidentiteit
#### 2.2.1 Erikson's theorie en de peuter- en kleutertijd
* **Autonomie versus schaamte en twijfel (ongeveer 12-18 maanden tot 3 jaar):** Met toenemende motorische en cognitieve vaardigheden willen peuters hun eigen vaardigheden testen. Adequate begeleiding en het aanbieden van redelijke keuzes bevorderen autonomie. Beperking, overmatige bescherming of verwaarlozing kan leiden tot schaamte en twijfel.
* **Initiatief versus schuldgevoel (3 tot 6 jaar):** Kleuters genieten van nieuwe vaardigheden en willen zich verder ontplooien. Ze leren hun eigen identiteit en potentieel kennen. Het bieden van gelegenheden voor zelfstandig handelen en het geven van sturing ondersteunt initiatief. Het dwarsbomen van hun pogingen kan leiden tot schuldgevoelens en een negatieve invloed op hun zelfbeeld.
#### 2.2.2 Het zelfbeeld in de peuter- en kleutertijd
Jonge kinderen hebben de neiging hun eigen capaciteiten te overschatten, deels door een gebrek aan vergelijking met anderen. Dit zelfbeeld is cultureel bepaald:
* **Individualistische culturen (Westen):** Benadrukken een onafhankelijk beeld van het 'ik', persoonlijke identiteit en eigenheid.
* **Collectivistische culturen (Azië):** Leggen nadruk op dienstbaarheid aan de familie, het niet opvallen en het goed doen binnen de groep.
#### 2.2.3 Morele ontwikkeling in de vroege kinderjaren
In de peuter- en kleutertijd bevindt het kind zich doorgaans in de **pre-conventionele fase** van Kohlberg. Hierbij wordt gedrag primair gemotiveerd door het vermijden van straf. Goed gedrag wordt gezien als datgene wat, wanneer anderen kijken, wordt verwacht.
### 2.3 Genderidentiteit en diversiteit
Het debat over traditionele opvattingen over gender is zeer actueel. Naast de algemene theorieën is het belangrijk om individuele situaties te erkennen.
* **Genderexpressie:** De manier waarop een kind gender uit, zegt niets over hun seksuele voorkeur. Het is belangrijk dat kinderen hun gender op hun eigen manier kunnen uiten.
* **Transgender personen:** Personen bij wie de genderidentiteit niet overeenkomt met het bij geboorte toegewezen geslacht.
* **Genderdysforie:** Onbehagen dat voortkomt uit het niet overeenkomen van het toegewezen geslacht en de genderidentiteit. Dit komt bij veel jonge kinderen voor en verdwijnt vaak met het ouder worden. Het is belangrijk hier niet te snel in te grijpen.
* **Non-binaire personen:** Personen die zich niet exclusief als man of vrouw identificeren.
* **Genderbewuste opvoeding:** Opvoeding die rekening houdt met genderdiversiteit.
* **Genderneutraliteit:** Het nastreven van een omgeving die geen genderrollen oplegt.
### 2.4 Seksualiteit in de vroege ontwikkeling
Ook op jonge leeftijd is de ontdekking van seksualiteit normaal. Kinderen begrijpen eenvoudige antwoorden op hun vragen. Het bieden van ruimte om het eigen lichaam en dat van anderen te ontdekken, met duidelijke grenzen en respect voor 'stop', is belangrijk.
### 2.5 De lagere schooltijd: vlijt en zelfbeeld
#### 2.5.1 Erikson: Vlijt versus minderwaardigheid (6-12 jaar)
In deze fase ontwikkelen kinderen competenties om problemen op te lossen en proberen ze een plek te verwerven in de sociale wereld. Het gevoel van competentie en bekwaamheid leidt tot vlijt. Gevoelens van mislukking en onvermogen resulteren in minderwaardigheid.
#### 2.5.2 Zelfkennis in de schooltijd
Er vindt een verschuiving plaats van fysieke naar psychologische karakterisering van het zelf:
* **5 jaar:** Het zelfbeeld is gericht op externe activiteiten en motorische vaardigheden (bv. "Ik ben een snelle loper en goed in tekenen").
* **11 jaar:** Het zelfbeeld wordt abstracter en richt zich op psychische eigenschappen (bv. "Ik ben slim, vriendelijk en aardig voor mijn vrienden").
#### 2.5.3 Sociale vergelijking
Kinderen vergelijken zichzelf met leeftijdsgenoten:
* **Opwaartse sociale vergelijking:** Vergelijken met vaardigere en succesvollere leeftijdsgenoten kan leiden tot ambitie, maar ook tot een lager gevoel van eigenwaarde.
* **Neerwaartse sociale vergelijking:** Vergelijken met minder competente of succesvolle anderen kan de eigenwaarde beschermen, met name wanneer deze in het geding is.
#### 2.5.4 Morele ontwikkeling in de lagere schooltijd
* **Conventionele fase (ongeveer 10-18 jaar):** Kinderen nemen de waarden en normen van hun omgeving over. Goed gedrag is datgene waarvan zij weten dat het mag en niet mag, vaak gebaseerd op externe autoriteit (bv. de juf, de politie).
* **Post-conventionele fase:** De hoogste fase, waarin waarden en normen worden geïnternaliseerd en kritisch bevraagd. Goed gedrag houdt in dat men weet wat niet mag, maar in bepaalde omstandigheden een uitzondering toelaat, indien de situatie dit rechtvaardigt. Niet iedereen bereikt deze fase.
---
# Persoonlijkheidsontwikkeling en morele ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd
Dit deel behandelt de ontwikkeling van het zelfbewustzijn, autonomie en initiatief bij jonge kinderen, evenals de vroege stadia van morele ontwikkeling.
## 3. Persoonlijkheidsontwikkeling en morele ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd
### 3.1 Persoonlijkheidsontwikkeling volgens Erikson
Erikson’s theorie beschrijft acht stadia van psychosociale ontwikkeling. De babytijd, het eerste stadium (ongeveer 0-18 maanden), draait om het conflict tussen **fundamenteel vertrouwen versus fundamenteel wantrouwen**. Een positieve uitkomst leidt tot vertrouwen in de wereld en de verzorgers, terwijl een negatieve uitkomst kan leiden tot een gebrek aan basisvertrouwen, wat latere sociale relaties kan belemmeren.
De peuter- en kleutertijd (ongeveer 18 maanden tot 6 jaar) omvat twee belangrijke stadia:
#### 3.1.1 Autonomie versus schaamte en twijfel (ongeveer 18 maanden tot 3 jaar)
Dit stadium wordt gekenmerkt door de toenemende motorische en cognitieve vaardigheden van het kind, die leiden tot exploratie en de wens om eigen vaardigheden te testen.
* **Autonomie**: Ontstaat wanneer kinderen gepaste begeleiding krijgen en redelijke keuzes mogen maken. Dit stelt hen in staat hun eigen wil te ontwikkelen en te ervaren dat ze dingen zelf kunnen doen.
* **Schaamte en twijfel**: Ontstaan wanneer kinderen te veel beperkt, overmatig beschermd worden, of aan hun lot worden overgelaten. Dit kan leiden tot onzekerheid over hun eigen kunnen.
**Zelfkennis** in deze fase is beperkt tot uiterlijke kenmerken, bezittingen en activiteiten, en wordt sterk gevormd door de reacties en uitspraken van anderen.
> **Tip:** Een kind dat zich zelfstandig kleedt, ook al is dat nog niet perfect, toont de ontwikkeling van autonomie.
#### 3.1.2 Initiatief versus schuldgevoel (ongeveer 3 tot 6 jaar)
Kinderen in deze fase genieten van nieuwe vaardigheden en zijn gretig om zich verder te ontplooien. Ze leren hun eigen identiteit en potentieel kennen.
* **Initiatief**: Wordt gestimuleerd door kinderen gelegenheid te geven om zelfstandig te handelen, hen te ondersteunen en sturing te geven wanneer nodig. Dit bevordert een positief zelfbeeld.
* **Schuldgevoel**: Ontstaat wanneer hun initiatieven worden dwarsgebomen, wat hun zelfvertrouwen en gevoel van eigenwaarde kan schaden.
Het **zelfbeeld** van peuters en kleuters wordt vaak gekenmerkt door overschatting en optimisme, deels door een gebrek aan vergelijking met anderen. Dit zelfbeeld is cultureel bepaald:
* **Individualistische culturen (Westen)**: Leggen nadruk op een onafhankelijk beeld van het zelf, persoonlijke identiteit en eigenheid.
* **Collectivistische culturen (Azië)**: Benadrukken dienstbaarheid aan de familie en het niet opvallen.
### 3.2 Morele ontwikkeling volgens Kohlberg
Kohlberg's theorie beschrijft stadia van morele redenering. In de peuter- en kleutertijd bevinden kinderen zich in de
#### 3.2.1 Pré-conventionele fase
In deze fase is het morele oordeel gebaseerd op externe consequenties.
* **Goed en fout**: Wordt gedefinieerd door het vermijden van straf en het doen wat anderen verwachten, vooral als ze kijken. Er is nog geen interne moraal.
### 3.3 Genderidentiteit en genderexpressie
Gedurende de peuter- en kleutertijd ontwikkelen kinderen een duidelijk beeld van zichzelf als meisje of jongen (genderidentiteit). Dit komt tot uiting in hun gedrag en speelvoorkeuren.
* **Genderidentiteit**: Het ontstaan van vrouwelijkheid en mannelijkheid. Dit wordt beïnvloed door zowel biologische factoren als maatschappelijke rollen en verwachtingen.
* **Genderexpressie**: De manier waarop een kind zijn of haar gender uit. Het is belangrijk om kinderen hun gender op hun eigen manier te laten uiten, zonder meteen aannames te doen over hun latere seksuele voorkeur of genderidentiteit.
* **Transgendermensen**: Personen wiens genderidentiteit niet overeenkomt met hun geboortegeslacht.
* **Genderbewuste opvoeding**: Erkenning van genderdiversiteit en het bevorderen van genderneutraliteit in de opvoeding.
> **Voorbeeld:** Een jongen die graag met poppen speelt of een meisje dat interesse heeft in stoere voertuigen, toont genderexpressie die mogelijk afwijkt van traditionele genderrollen, maar dit zegt nog niets over hun uiteindelijke genderidentiteit.
### 3.4 Seksualiteit in de peuter- en kleutertijd
Het ontdekken van het eigen lichaam en dat van anderen is normaal op deze leeftijd. Het is belangrijk om kinderen hierin op een passende manier te begeleiden:
* Simpele, begrijpelijke antwoorden geven op hun vragen.
* Ruimte bieden voor ontdekking, met duidelijke grenzen en respect voor privacy en 'stop' signalen.
### 3.5 Zelfkennis en morele ontwikkeling in de latere schooltijd (korte verwijzing voor context)
Hoewel dit deel zich focust op de peuter- en kleutertijd, wordt voor context een korte verwijzing gemaakt naar de lagere schooltijd:
* **Erikson (vlijt versus minderwaardigheid, 6-12 jaar)**: De focus verschuift naar het ontwikkelen van competenties en het verwerven van een plek in de sociale wereld. Zelfkennis verschuift van fysieke naar psychologische kenmerken.
* **Kohlberg (conventionele fase, 10-18 jaar)**: Kinderen nemen de waarden en normen van hun omgeving over en handelen daarnaar omdat ze weten dat het mag of niet mag.
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat deze ontwikkelingstrajecten algemene richtlijnen zijn en dat er aanzienlijke individuele verschillen bestaan.
---
# Zelfkennis en morele ontwikkeling in de lagere schooltijd
Dit onderwerp behandelt de verschuiving in zelfkennis naar psychologische eigenschappen, de rol van sociale vergelijking en de ontwikkeling van morele redeneringen tijdens de lagere schoolperiode.
### 4.1 Erikson's theorie: vlijt versus minderwaardigheid (6-12 jaar)
Tijdens de lagere schoolleeftijd, van ongeveer zes tot twaalf jaar, staat het vierde stadium in Erikson's theorie centraal: **vlijt versus minderwaardigheid**. Kinderen in deze fase ontwikkelen competenties om problemen op te lossen en proberen een plaats te verwerven in de sociale wereld.
* **Vlijt:** Dit uit zich in gevoelens van competentie en bekwaamheid. Kinderen ervaren voldoening wanneer ze taken succesvol volbrengen.
* **Minderwaardigheid:** Dit ontstaat bij gevoelens van mislukking en onvermogen. Wanneer kinderen het gevoel hebben dat ze iets niet kunnen of falen in hun pogingen, kan dit leiden tot een minderwaardigheidscomplex.
### 4.2 Zelfkennis in de schooltijd: verschuiving naar psychologische karakterisering
De zelfkennis van kinderen ondergaat een significante transformatie gedurende de lagere schooljaren. Er vindt een duidelijke verschuiving plaats van een focus op fysieke en externe kenmerken naar een meer abstracte, psychologische karakterisering van het zelf.
* **Rond 5 jaar:** Zelfbeschrijvingen zijn vaak gericht op concrete, externe activiteiten en motorische vaardigheden. Een kind zou zichzelf omschrijven als "ik ben een harde loper" of "ik ben goed in tekenen".
* **Rond 11 jaar:** De zelfbeschrijvingen worden abstracter en richten zich op innerlijke kenmerken en psychologische eigenschappen. Kinderen beschrijven zichzelf als "ik ben best slim", "vriendelijk" of "aardig voor mijn vrienden".
### 4.3 Sociale vergelijking als vorm van zelfkennis
Sociale vergelijking speelt een cruciale rol in hoe kinderen zichzelf leren kennen en beoordelen tijdens de lagere schooltijd. Ze vergelijken zichzelf met leeftijdsgenoten die op relevante punten op hen lijken. Er zijn twee belangrijke vormen van sociale vergelijking:
1. **Opwaartse sociale vergelijking:** Hierbij vergelijken kinderen hun eigen capaciteiten met de prestaties van leeftijdsgenoten die vaardiger en succesvoller lijken. Dit kan leiden tot ambitie, maar ook tot een lager gevoel van eigenwaarde als de kloof te groot is.
2. **Neerwaartse sociale vergelijking:** Dit vindt plaats wanneer kinderen zichzelf vergelijken met anderen die minder competent of succesvol zijn. Dit type vergelijking wordt vaak gebruikt om de eigenwaarde te beschermen of te verhogen wanneer deze in het geding is.
### 4.4 Morele ontwikkeling volgens Kohlberg
Gedurende de lagere schooltijd, en doorlopend tot in de adolescentie, ontwikkelt het morele redeneren zich volgens de fasen van Kohlberg.
* **Pré-conventionele fase (tot ongeveer 10 jaar):** In deze fase wordt moreel gedrag primair gestuurd door het vermijden van straf en het nastreven van eigenbelang.
* **Goed gedrag:** Wordt gezien als doen wat anderen goedkeuren of wat nodig is om straf te ontlopen. Kinderen doen wat er van hen verwacht wordt wanneer ze gezien worden.
* **Conventionele fase (ongeveer 10 tot 18 jaar):** In deze fase beginnen kinderen de waarden en normen van hun omgeving over te nemen.
* **Goed gedrag:** Wordt gedefinieerd door het naleven van wetten en regels, en het doen wat men weet dat mag en niet mag, vaak gebaseerd op autoriteitsfiguren zoals ouders of politie.
* **Post-conventionele fase (niet iedereen bereikt deze fase):** In de meest ontwikkelde fase internaliseren individuen de waarden en normen van de samenleving, maar durven deze ook in vraag te stellen.
* **Goed gedrag:** Wordt bepaald door een ethisch bewustzijn. Men weet wat niet mag, maar kan in bepaalde omstandigheden een uitzondering overwegen, bijvoorbeeld bij de vraag of het stelen van voedsel van rijken gerechtvaardigd is om mensen die honger hebben te helpen.
> **Tip:** Het is belangrijk te onthouden dat de fasen van Kohlberg een lineaire ontwikkeling beschrijven, maar dat individuele kinderen hierin kunnen verschillen in tempo en diepgang. De morele ontwikkeling is een continu proces dat beïnvloed wordt door ervaringen en opvoeding.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Zelfbewustzijn | Het besef van een individu van zichzelf als een aparte entiteit, los van de omgeving en andere mensen. Dit ontwikkelt zich door interacties, observaties en reflectie op eigen ervaringen. |
| Persoonlijkheidsontwikkeling | Het proces waarbij individuen kenmerken ontwikkelen die hen uniek maken, waaronder emotionele, sociale en cognitieve patronen die relatief stabiel zijn over tijd. |
| Erikson's theorie van psychosociale ontwikkeling | Een theorie die de menselijke ontwikkeling beschrijft in acht stadia, elk gekenmerkt door een specifiek psychosociaal conflict dat opgelost moet worden om tot een gezonde ontwikkeling te komen. |
| Vertrouwen versus wantrouwen | Het eerste conflict in Erikson's theorie, dat zich voordoet in de babytijd (0-18 maanden). Het succesvol oplossen hiervan leidt tot een fundamenteel vertrouwen in de wereld en de verzorgers. |
| Autonomie versus schaamte en twijfel | Het tweede conflict in Erikson's theorie (18 maanden - 3 jaar), waarbij kinderen leren zelfstandig te handelen en hun eigen vaardigheden te testen, wat leidt tot gevoelens van autonomie of juist schaamte en twijfel. |
| Initiatief versus schuldgevoel | Het derde conflict in Erikson's theorie (3-6 jaar), waarin kinderen hun eigen plannen en activiteiten ontwikkelen, wat leidt tot gevoelens van initiatief of, bij tegenslag, tot schuldgevoelens. |
| Vlijt versus minderwaardigheid | Het vierde conflict in Erikson's theorie (6-12 jaar), tijdens de schoolperiode, waar kinderen competenties ontwikkelen en een plek proberen te verwerven in de sociale wereld, resulterend in gevoelens van vlijt of minderwaardigheid. |
| Genderidentiteit | Het innerlijke besef van een persoon van zijn of haar eigen gender, wat kan overeenkomen met het bij geboorte toegewezen geslacht of niet. |
| Genderdysforie | Een klinisch significante aversie of onbehagen ervaren door een persoon met betrekking tot het gender dat bij geboorte aan hen is toegewezen. |
| Morele ontwikkeling | Het proces waarbij individuen leren onderscheiden wat goed en fout is, en hoe ze ethische principes toepassen in hun gedrag en oordelen. |
| Kohlberg's stadia van morele ontwikkeling | Een theorie die de ontwikkeling van morele redenering beschrijft in verschillende stadia, onderverdeeld in pre-conventionele, conventionele en post-conventionele niveaus. |
| Pre-conventionele fase | Het eerste niveau in Kohlberg's theorie, waarin morele regels worden georiënteerd op strafvermijding en eigenbelang. |
| Conventionele fase | Het tweede niveau in Kohlberg's theorie, waarin morele redenering gebaseerd is op het naleven van sociale normen en wetten om goedkeuring te verkrijgen en orde te handhaven. |
| Post-conventionele fase | Het hoogste niveau in Kohlberg's theorie, waarin morele principes abstracter en universeler worden, en individuen hun eigen waarden en ethische standaarden kunnen ontwikkelen en in twijfel durven stellen. |
| Sociale vergelijking | Het proces waarbij individuen zichzelf vergelijken met anderen om hun eigen capaciteiten, meningen en identiteit te evalueren. |