Cover
Start nu gratis Definitieve samenvatting ontwikkeling.docx
Summary
# Ontwikkelingsfasen en -principes
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van de ontwikkelingsfasen en -principes, gebaseerd op de verstrekte documentinhoud, bedoeld als een examengericht studiehandboek.
## 1. Ontwikkelingsfasen en -principes
Dit onderwerp behandelt de progressieve veranderingen die een individu doormaakt van de vroege kindertijd tot volwassenheid, de onderliggende principes die deze veranderingen sturen, en de diverse factoren die het ontwikkelingsproces beïnvloeden.
### 1.1 Definitie en kernconcepten
* **Ontwikkelingspsychologie:** De wetenschap die de normale ontwikkeling van de mens gedurende de levensloop bestudeert.
* **Ontwikkeling:** Omvat zowel vooruitgang (groei, toename, verbetering) als achteruitgang (afbraak, regressie).
* **Fase:** Een periode in de ontwikkeling die gekenmerkt wordt door specifieke mogelijkheden en risico's.
* **Ontwikkelingsdomeinen:**
* **Lichamelijke ontwikkeling:** Omvat sensorische en (psycho)motorische aspecten (bv. groei, zintuiglijke waarneming, motoriek).
* **Cognitieve ontwikkeling:** Betreft verstandelijke gedragsaspecten (bv. denken, geheugen, probleemoplossend vermogen).
* **Sociaal-emotionele ontwikkeling:** Omvat emotionele, morele, sociale, (psycho)seksuele en spelontwikkeling (bv. ik-besef, gehechtheid, moraliteit).
### 1.2 Ontwikkelingsprincipes en -kenmerken
* **Eigen tempo en volgorde:** Ontwikkeling verloopt volgens een eigen ritme, maar volgt wel een voorspelbare volgorde.
* **Gevoelige periodes:** Specifieke tijdsvensters waarin bepaalde vaardigheden aangeleerd kunnen worden.
* **Individualiteit:** Elk kind ontwikkelt zich op zijn eigen tempo; tijd en ruimte bieden is cruciaal.
* **Ontwikkelingsproblemen:** Kennis van normale ontwikkeling is essentieel om afwijkingen tijdig te signaleren en aan te pakken.
### 1.3 Factoren die ontwikkeling beïnvloeden
Ontwikkeling is een complex samenspel van verschillende factoren:
* **Rijping:** Biologisch bepaalde, spontane veranderingen die geen directe inspanning vereisen (bv. menstruatie, groei).
* **Leren:** Bewuste processen waarbij nieuwe vaardigheden en kennis worden verworven door ervaring en oefening (bv. lezen, fietsen).
* **Wisselwerking leren en rijping:** De meeste ontwikkelingen ontstaan uit een combinatie van beide.
* **Aanleg (Nature):** Erfelijke eigenschappen en aangeboren vaardigheden die bepalend zijn voor de ontwikkeling.
* **Milieu (Nurture):** Invloed van de omgeving, waaronder socioculturele factoren, fysisch-geografische omstandigheden en contacten met anderen. Het kind wordt gezien als een 'tabula rasa' (onbeschreven blad) dat door interactie met de omgeving vorm krijgt.
* **Zelfbepaling:** De eigen keuzes en doelen die iemand stelt, dragen bij aan de richting van zijn ontwikkeling.
#### 1.3.1 Invloedsfactoren nader bekeken
* **Biologische factoren:** Genetische aanleg, ziekteprocessen (bv. hersenvliesontsteking), en de ontwikkeling van zintuigen.
* **Milieufactoren:** Gezin, school, vriendenkring, sociale klasse, media en cultuur.
* **Tijdgebonden invloeden:**
* **Prenataal:** Invloeden vóór de geboorte (bv. chromosoomafwijkingen, voeding, infecties).
* **Perinataal:** Invloeden tijdens de geboorte (bv. zuurstofgebrek, trauma).
* **Postnataal:** Invloeden na de geboorte (bv. gezin, familie, vrienden).
### 1.4 Theoretische perspectieven op ontwikkeling
#### 1.4.1 Erikson's stadiumtheorie (Psychosociale ontwikkeling)
Erik Erikson beschreef de ontwikkeling als een reeks psychosociale crises gedurende de hele levensloop. Elk stadium kent een centrale crisis die positief of negatief kan worden opgelost, wat de verdere ontwikkeling beïnvloedt.
* **Uitgangspunten:** Levenslange ontwikkeling, psychosociale crises, en de impact van positieve/negatieve uitkomsten.
#### 1.4.2 Piaget's theorie van cognitieve ontwikkeling
Jean Piaget onderzocht hoe kinderen de wereld begrijpen door waarneming en motoriek. Hij identificeerde verschillende stadia die gekenmerkt worden door specifieke denkstrategieën (denkschema's).
* **Uitgangspunten:**
* **Denkschema:** Een mentale structuur die de waarneming en interpretatie van informatie organiseert.
* **Vaste volgorde:** De stadia worden in een vaste volgorde doorlopen, zonder fasen over te slaan.
* **Variabele snelheid:** De snelheid waarmee stadia doorlopen worden, kan verschillen.
#### 1.4.3 Kohlberg's theorie van morele ontwikkeling
Lawrence Kohlberg onderscheidde drie niveaus van morele ontwikkeling, elk met twee subniveaus, die de redenering achter morele beslissingen beschrijven.
* **Pre-conventioneel niveau:** Morele keuzes gebaseerd op het vermijden van straf of het verkrijgen van beloning.
* **Gehoorzaamheid en straf:** Gericht op het ontlopen van straf.
* **Eigenbelang en beloning:** Gericht op het verkrijgen van voordelen.
* **Conventioneel niveau:** Morele oordelen gebaseerd op sociale normen en verwachtingen.
* **Goedkeuring van de groep:** Behoefte aan acceptatie en positieve relaties.
* **Afspraken en regels:** Nadruk op maatschappelijke orde, wetten en regels.
* **Post-conventioneel niveau:** Morele beslissingen gebaseerd op universele ethische principes en individuele verantwoordelijkheid.
* **Sociaal contract:** Wat het meeste oplevert voor het grootste aantal mensen.
* **Eigen geweten en universele ethische principes:** Gebaseerd op plichtsgevoel en fundamentele rechten.
### 1.5 Ontwikkelingsfasen
#### 1.5.1 De baby (0-12 maanden)
* **Neonatale levensfase (eerste 8 weken):** Aanpassing aan het leven buiten de baarmoeder.
* **Lichamelijke ontwikkeling:**
* Snelle groei, ontwikkeling van organen en ledematen.
* Zuigelingen hebben automatische reflexen (bv. zuigreflex, grijpreflex) die later plaatsmaken voor bewuste motoriek.
* Motorische ontwikkeling verloopt van hoofd naar voeten en van romp naar ledematen.
* Ontwikkeling van grove en fijne motoriek: van liggen naar lopen, van knijpen naar manipuleren.
* **Zintuiglijke ontwikkeling:** Zintuigen (zien, horen, ruiken, proeven, voelen) ontwikkelen zich snel. Baby's hebben een voorkeur voor menselijke gezichten en stemmen.
* **Cognitieve ontwikkeling (Sensomotorische fase, 0-2 jaar):** Leren via waarneming en motoriek. Kind maakt nog geen onderscheid tussen zichzelf en de buitenwereld. Belangrijke stappen zijn reflexen, herhaling van effecten, verbanden leggen, intentioneel handelen en objectpermanentie (het besef dat objecten blijven bestaan als ze uit zicht zijn).
* **Communicatieve ontwikkeling (Voortalige periode, 0-8 maanden):** Huilen als communicatiemiddel, beginnend brabbelen.
* **Communicatieve ontwikkeling (Voortalige periode, 8-12 maanden):** Begrip van woorden, imiteren van klankpatronen, eerste woorden.
* **Sociaal-emotionele ontwikkeling:**
* **Erikson:** Basisvertrouwen versus basaal wantrouwen (0-1 jaar). Cruciaal voor het ontwikkelen van vertrouwen in de wereld.
* **Hechting:** Essentieel voor een veilige emotionele band met verzorgers. Hechtingsstijlen (veilig, onveilig-vermijdend, onveilig-ambivalent, gedesorganiseerd) worden gevormd.
* **Angsten:** Scheidingsangst en angst voor vreemden.
* **Emotionele ontwikkeling:** Glimlachen, huilen, ontwikkeling van een eigen temperament.
* **Identiteitsontwikkeling:** Beginnend zelfbewustzijn.
* **Spelontwikkeling:** Spelen met eigen lichaam, later met voorwerpen. Spelen leidt tot leren.
#### 1.5.2 De peuter (1-3 jaar)
* **Lichamelijke ontwikkeling:** Groei, voltooiing melkgebit, ontwikkeling van slanker lichaamsbouw.
* **Motorische ontwikkeling:** Exploratiedrang, verbetering van grove en fijne motoriek, begin van zindelijkheid.
* **Cognitieve ontwikkeling (Pre-operationele fase, 2-7 jaar):**
* **Symbolisch denken:** Gebruik van symbolen en voorstellingen, doen-alsof spel.
* **Egocentrisme:** Moeite om zich in anderen te verplaatsen.
* **Ordenen:** Sorteervermogen ontwikkelt zich.
* **Conservatie:** Moeite met het begrijpen dat hoeveelheden gelijk blijven bij verandering van vorm.
* **Fantasiedenken:** Ter compensatie voor onbegrip.
* **Leerprocessen:** Trial and error, versterking/verzwakking van gedrag, modelleren.
* **Communicatieve ontwikkeling (Eerste talige periode, 1-2,5 jaar):** Eerste woordjes, tweewoordzinnen, meerwoordzinnen. Baby-talk wordt gebruikt ter ondersteuning.
* **Sociaal-emotionele ontwikkeling:**
* **Erikson:** Autonomie versus schaamte (1-3 jaar). Ontdekken van eigen wil en onafhankelijkheid.
* **Sociale ontwikkeling:** Scheidingsangst, verkenningsdrang, egocentrisme, wisselwerking tussen gebondenheid en verzet.
* **Emotionele ontwikkeling:** Heftige, chaotische emoties, leren emoties reguleren.
* **Identiteitsontwikkeling:** Ontluiken van zelfbewustzijn (ik-besef), koppigheidsfase.
* **Morele ontwikkeling:** Pre-conventioneel niveau; regels volgen om straf te vermijden.
* **Spelontwikkeling:** Solitair spel, parallel spel, bewegingsspel, sensopathisch spel, beginnend constructiespel, imitatiespel.
#### 1.5.3 De kleuter (2,5/3 - 5/6 jaar)
* **Lichamelijke ontwikkeling:** Verdere groei, slankere bouw, toenemende trots op het lichaam.
* **Motorische ontwikkeling:** Goede grove motoriek (lopen, fietsen) en verfijning van fijne motoriek (schrijven, eten met mes en vork). Ontwikkeling van lateraliteit.
* **Cognitieve ontwikkeling (Pre-operationele fase, 2-7 jaar):**
* **Waarneming:** Vormherkenning, richtingsbewustzijn.
* **Geheugen:** Groei in onthouden, onderscheid tussen horen en luisteren.
* **Fantasiedenken:** Versterkt door animisme, fysiognomisch waarnemen, artificialisme, finalisme, irrationele verbanden en magisch denken.
* **Schoolrijpheid:** Voorbereiding op de basisschool.
* **Communicatieve ontwikkeling (Differentiatiefase, 2,5-5 jaar):** Leren van grammatica, uitspraakverbetering, pragmatiek (omgangsvormen).
* **Sociaal-emotionele ontwikkeling:**
* **Erikson:** Initiatief versus schuld (3-6 jaar). Leren initiatief nemen en ontdekken van interesses.
* **Sociale ontwikkeling:** Begin van samenspel, egocentrisme verdwijnt geleidelijk, erbij willen horen.
* **Emotionele ontwikkeling:** Langer alleen kunnen zijn, individuatieproces, koppigheidsfase.
* **Identiteitsontwikkeling:** Ontwikkeling van zelfbeeld door feedback, vergelijking met anderen, identificatie met rolmodellen.
* **Morele ontwikkeling:** Pre-conventioneel niveau, met toenemend besef van goed en kwaad, maar nog sterk gericht op eigenbelang en het vermijden van straf.
* **Spelontwikkeling:** Parallelspel, beginnend samenspel, bewegingsspel, sensopathisch spel, constructiespel, fantasyspel, imitatiespel, beginnende regelspelen.
#### 1.5.4 Het lagereschoolkind (6-12 jaar)
* **Lichamelijke ontwikkeling:** Rustige tussenperiode, slank en sierlijk, grote weerstand, wisselen van tanden, beginnende ontwikkeling geslachtskenmerken.
* **Motorische ontwikkeling:** Erg beweeglijk, goed evenwicht, prestatiegericht, goede oog-handcoördinatie.
* **Cognitieve ontwikkeling (Concreet-operationele fase, 7-12 jaar):**
* **Waarneming:** Meerdere elementen tegelijk waarnemen, beter focus op relevante informatie.
* **Geheugen:** Vooruitgang in werkgeheugen en geheugenstrategieën.
* **Denken:** Mogelijkheid om zich in anderen te verplaatsen, ordenen, conservatie, omkeerbaarheid, realistisch denken.
* **Leren op school:** Vakken leren, voorbereiding op de maatschappij, verwerven van kennis en vaardigheden.
* **Communicatieve ontwikkeling:** Groei van woordenschat, zinsconstructies, nuance. Taal als informatiebron en soms als wapen. Eigen mening verkondigen.
* **Sociaal-emotionele ontwikkeling:**
* **Erikson:** Ijver versus minderwaardigheidsgevoel (6-11 jaar). Focus op prestaties en bevestiging.
* **Sociale ontwikkeling:** Ruimere sociale kring (vriendenkring wordt belangrijker), groepsdruk, pesten. Omgang met volwassenen verandert.
* **Emotionele ontwikkeling:** Emoties worden bewuster beleefd, meer inlevingsvermogen.
* **Identiteitsontwikkeling:** Identificatie met rolmodellen, overnemen van normen en waarden.
* **Morele ontwikkeling:** Conventioneel niveau; gericht op goedkeuring van de groep en de maatschappelijke orde. Begin van eigen moreel besef rond 9/10 jaar.
* **Spelontwikkeling:** Groepsactiviteiten, prestatiespelen, denkspelletjes, avontuurlijk spel, handvaardigheid.
#### 1.5.5 De jongere (Adolescentie, 12-18 jaar)
* **Lichamelijke ontwikkeling:** Snelle groei, geslachtsrijping (puberteit), ontwikkeling van primaire en secundaire geslachtskenmerken. Grote invloed op zelfbeeld.
* **Motorische ontwikkeling:** Toename kracht en uithoudingsvermogen, slungeligheid door ongelijke groei.
* **Cognitieve ontwikkeling (Formeel-operationele fase, vanaf 12 jaar):** Abstract, hypothetisch en combinatorisch denken. Denken over niet-waarneembare zaken, veronderstellingen leggen en complexe verbanden leggen.
* **Communicatieve ontwikkeling:** Communicatie via gedrag, uiterlijke kenmerken (stijl, internet) en jongerentaal. Kritische houding tegenover gezinsnormen.
* **Sociaal-emotionele ontwikkeling:**
* **Erikson:** Identiteit versus rolverwarring (12-20 jaar). Zoeken naar 'wie ben ik?'
* **Sociale ontwikkeling:** Streven naar onafhankelijkheid van volwassenen en toenemende gerichtheid op leeftijdsgenoten. Groepsconformisme, identiteitscrisis.
* **Identiteitsontwikkeling:** Zoeken naar individualiteit, identificatie met rolmodellen, experimenteren, egocentrisme, conflicten als leermoment.
* **Morele ontwikkeling:** Sterk beïnvloed door groepsdruk, beginnend post-conventioneel denken (los van regels, gebaseerd op principes).
* **Seksuele ontwikkeling:** Toenemende interesse, romantische en seksuele fantasieën, geleidelijke ontwikkeling van seksueel gedrag. Conflicten met ouders over seksueel gedrag. Belang van veilige seks.
#### 1.5.6 De volwassene (Vanaf 18 jaar)
* **Levensfasen binnen volwassenheid:**
* **Jongvolwassenheid (18-35 jaar):** Keuzes maken (carrière, relaties), nieuwe fase tussen wettelijke en sociale volwassenheid.
* **Middenvolwassenheid (35-50/55 jaar):** Hoogtepunt van vaardigheden, mogelijke midlifecrisis, veranderende gezinsrollen.
* **Laatvolwassenheid (50-65 jaar):** Fysieke veranderingen, actieve rol, veranderingen in gezinsrollen.
* **Lichamelijke ontwikkeling:** Stapsgewijze achteruitgang, 'overgangsjaren' (menopauze/penopauze).
* **Cognitieve ontwikkeling:** Geen nieuwe denkmanieren, wel voortdurende kennisverwerving. Betere relativering, stabiliteit op werk.
* **Communicatieve ontwikkeling:** Duurzame relaties, gezinsleven, mogelijke vervreemding of juist verdieping van relaties.
* **Sociaal-emotionele ontwikkeling:**
* **Erikson:** Intimiteit versus isolatie (18-30 jaar); Generativiteit versus stagnatie (30-60 jaar).
* **Sociale ontwikkeling:** Gezinsleven, relatiebreuken, ouder worden, confrontatie met sterfelijkheid.
* **Emotionele ontwikkeling:** Levensevaluaties (midlifecrisis), bewustwording van eindigheid.
* **Identiteitsontwikkeling:** Invloed van kindertijd, loskomen van ouders, onbewuste invloeden.
* **Morele ontwikkeling:** Post-conventioneel niveau; beslissingen gebaseerd op maatschappelijke voordelen, plichtsgevoel en geweten.
* **Seksuele ontwikkeling:** Seksueel actief, invloed van kinderwens, carrière, ziekte. Meer bevrediging en aandacht voor tederheid en communicatie.
#### 1.5.7 De oudere (65+ jaar)
* **Lichamelijke ontwikkeling:** Veroudering van lichaam (huid, haar), afname zintuigen (zicht, gehoor, smaak, reuk), verminderde mobiliteit.
* **Biologische ontwikkeling:** Zichtbare tekenen van veroudering, mogelijke gewichtstoename, verminderde vitaliteit.
* **Motorische ontwikkeling:** Activiteit in vroege ouderdom, fysieke achteruitgang en mogelijke behoefte aan hulpmiddelen in late ouderdom.
* **Cognitieve ontwikkeling:** Veel kennis en ervaring, afname vloeiende intelligentie, gekristalliseerde intelligentie blijft behouden. Leervermogen neemt af, geheugen kan verslechteren (dementie versus vergeetachtigheid).
* **Communicatieve ontwikkeling:** Aandacht voor indirecte signalen van eenzaamheid, belang van geduldige communicatie bij gehoorverlies.
* **Sociaal-emotionele ontwikkeling:**
* **Erikson:** Ego-integriteit versus wanhoop (vanaf 65 jaar). Reflectie op het geleefde leven.
* **Sociale ontwikkeling:** Verlies van contacten na pensionering, veranderende gezinsrollen, toenemende afhankelijkheid.
* **Emotionele ontwikkeling:** Nieuwe levensprojecten, reflectie op het verleden, acceptatie van afhankelijkheid en afscheid nemen.
* **Morele ontwikkeling:** Conventioneel of post-conventioneel niveau.
* **Seksuele ontwikkeling:** Mogelijke afname interesse door maatschappelijke verwachtingen, maar seksuele activiteit kan tot op hoge leeftijd aanwezig blijven.
### 1.6 Ondersteuningstips per fase
De algemene benadering voor ondersteuning gedurende alle fasen is gebaseerd op het bieden van een veilige, stimulerende omgeving, het stimuleren van zelfstandigheid, het adequaat reageren op emoties en gedrag, en het bevorderen van communicatie en sociale interactie. Specifieke tips per fase worden in de documentatie verder uitgewerkt en omvatten onder andere:
* **Baby:** Stimuleren van zintuiglijke en motorische ontwikkeling, taal aanbieden, veilige hechting faciliteren.
* **Peuter:** Bewegen stimuleren, zindelijkheid ondersteunen, taal stimuleren door interactie, grenzen stellen.
* **Kleuter:** Vorming van een positief zelfbeeld, omgaan met koppigheid en fantasie, spel bevorderen.
* **Lagereschoolkind:** Leren op school ondersteunen, pestgedrag aanpakken, ontwikkeling van een moreel besef stimuleren.
* **Jongere:** Begrip voor lichamelijke en emotionele veranderingen, ruimte geven voor zelfstandigheid en experimenteren, emotionele steun bieden.
* **Volwassene:** Coachende houding, erkenning van gevoelens, reflectie stimuleren, doorverwijzing indien nodig.
* **Oudere:** Onafhankelijkheid behouden, respect voor autonomie, omgaan met verlies en afhankelijkheid, stimuleren van sociale contacten.
---
# Cognitieve en communicatieve ontwikkeling bij kinderen
Dit onderwerp onderzoekt de ontwikkeling van denken, taal en communicatievaardigheden bij baby's, peuters en kleuters, inclusief de fasen van Piaget en de communicatieve mijlpalen.
### 2.1 De baby (0-12 maanden)
De ontwikkeling van de baby omvat lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve, communicatieve en sociaal-emotionele aspecten.
#### 2.1.1 Lichamelijke ontwikkeling
* **Neonatale levensfase (eerste 8 weken):** Overgang van de baarmoeder naar de buitenwereld, met aanpassingen aan de nieuwe omgeving. Baby's slapen gemiddeld 16 uur per dag, verdeeld over verschillende waaktoestanden.
* **Groei:** Snelle groei is kenmerkend. Op 1-jarige leeftijd wegen meisjes gemiddeld 9,5 kg en jongens 10 kg. Het hoofd is in verhouding tot het lichaam nog groot.
* **Motorische ontwikkeling:**
* **Reflexen:** Pasgeborenen beschikken over automatische reflexen zoals de zoek-, grijp-, en zuigreflex. Archaïsche reflexen verdwijnen om plaats te maken voor bewuste motoriek.
* **Ontwikkelingslijnen:** Motorische ontwikkeling verloopt van hoofd naar voeten (controle over hoofd en nek gevolgd door ledematen) en van romp naar ledematen (dichtstbijzijnde lichaamsdelen eerst).
* **Grove motoriek:** Ontwikkelt zich van liggen naar zitten, kruipen, optrekken tot staan en uiteindelijk zelfstandig stappen rond 15 maanden.
* **Fijne motoriek:** Ontwikkelt zich van ongerichte grijpreflexen naar doelgericht grijpen, het overbrengen van objecten van de ene hand naar de andere, en de pincetgreep (rond 10 maanden) voor kleine voorwerpen.
* **Zintuiglijke ontwikkeling:** De zintuigen (proeven, horen, ruiken) ontwikkelen zich snel, zelfs al in de baarmoeder. Zicht is aanvankelijk wazig, maar verbetert snel, met een voorkeur voor menselijke gezichten. Gehoor is essentieel voor taalontwikkeling. Tastzin is vroeg ontwikkeld en cruciaal voor wereldverkenning.
#### 2.1.2 Cognitieve ontwikkeling: Sensomotorische fase (0-2 jaar)
Volgens Piaget maakt de baby in deze fase nog geen onderscheid tussen zichzelf en de buitenwereld. Leren gebeurt door waarneming en motoriek.
* **Algemene kenmerken:** Geen begrip van begrippen, geen abstract redeneren; praktische kennis door waarneming en handelen.
* **Belangrijke stappen:**
* **Reflexen:** Basis voor eerste denkkaders.
* **Herhaling van effecten:** Handelingen worden herhaald vanwege het effect.
* **Verbanden leggen:** Leren van oorzaak-gevolgrelaties.
* **Coördinatie:** Verbinding tussen waarnemingen en handelingen.
* **Intentioneel handelen (vanaf 8 maanden):** Doelgerichte handelingen.
* **Objectpermanentie (vanaf 8 maanden):** Besef dat voorwerpen blijven bestaan, ook als ze uit zicht zijn.
* **Leerprocessen:** Leren door oefening, gewoontevorming, en imitatie. Kinderen zijn gevoelig voor aanmoediging.
#### 2.1.3 Communicatieve ontwikkeling (0-6 jaar)
De periode van 0 tot 6 jaar is cruciaal voor taalontwikkeling vanwege de gevoeligheid voor taalprikkels.
* **Voortalige periode (0-8 maanden) - Passief taalgebruik:**
* **Huilen:** Eerste communicatiemiddel voor onbehagen.
* **Horen:** Baby's herkennen geluiden en koppelen ze aan personen of gebeurtenissen.
* **Brabbelen:** Mondspieren trainen om tot spraak te komen.
* **Voortalige periode (8-12 maanden) - Actief taalgebruik:**
* **Begrip:** Vanaf 8 maanden begrijpen kinderen woorden en kunnen ze kleine opdrachten uitvoeren.
* **Klanken:** Nabootsen van klankpatronen (echolalie) en koppelen van klanken aan objecten of situaties (vanaf 10 maanden).
* **Eerste woorden (rond 1 jaar):** Eerste herkenbare woorden, vaak breed gebruikt.
> **Tip:** Benoem alles voor het kind, gebruik rijmpjes en liedjes om taal te stimuleren.
#### 2.1.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Erikson: Basisvertrouwen versus basaal wantrouwen (0-1 jaar):** Centrale vraag is of de baby de wereld kan vertrouwen, wat afhangt van de zorg die geboden wordt.
* **Hechting:** De emotionele band met vaste verzorgers is essentieel. Een veilige hechting vormt de basis voor vertrouwen, zelfvertrouwen en veerkracht.
* **Componenten:** Nabijheid en exploratie.
* **Hechtingsstijlen (Ainsworth):** Veilige, onveilig-vermijdende, onveilig-ambivalente en gedesorganiseerde hechting.
* **Angsten:** Scheidingsangst en angst voor vreemden ontstaan rond 8 maanden.
* **Emotionele ontwikkeling:** Glimlachen en huilen zijn de eerste gevoelsexpressies. De sociale glimlach ontwikkelt zich rond 6 weken tot 3 maanden.
* **Identiteitsontwikkeling:** Er is sprake van een eigen persoonlijkheid en temperament, maar een 'ik'-besef ontwikkelt zich pas vanaf 1,5 tot 2 jaar.
* **Spelontwikkeling:** De eerste maanden speelt de baby met het eigen lichaam of dat van verzorgers. Later verschuift de interesse naar voorwerpen. Spelen leidt tot leren.
> **Ondersteuningstips voor baby's:** Zorg voor veiligheid, een stimulerende omgeving, en lichamelijke en cognitieve ontwikkeling. Stimuleer communicatie door actief taal aan te bieden.
### 2.2 De peuter (1-3 jaar)
De peuterfase kenmerkt zich door een enorme exploratiedrang en de ontwikkeling van autonomie.
#### 2.2.1 Lichamelijke ontwikkeling
* **Groei:** Rond 2 jaar weegt de peuter viermaal het geboortegewicht; rond 4 jaar is de lengte verdubbeld ten opzichte van de geboortelengte.
* **Motorische ontwikkeling:**
* **Exploratiedrang:** Peuters lopen zelfstandig en willen alles onderzoeken en imiteren.
* **Beweging:** Motoriek verbetert door constante oefening, wat het evenwichtsgevoel en zelfredzaamheid bevordert.
* **Fijne motoriek:** Peuters worden vaardiger met fijne motoriek, zoals kralen rijgen en bestek hanteren, met samenwerking tussen de handen.
* **Zindelijkheid:** Fysiologische rijpheid is nodig voor controle over blaas- en darmfunctie. Overdag droog zijn is meestal rond 3,5 tot 4 jaar.
#### 2.2.2 Cognitieve ontwikkeling: Pre-operationele fase (2-7 jaar)
Dit is een overgangsfase van het sensomotorische naar het pre-operationele denken, gekenmerkt door snel denken- en taalontwikkeling.
* **Kenmerken van de pre-operationele fase:**
* **Symboolfunctie:** Het kind kan gedachten en symbolen gebruiken, waardoor het denken loskomt van direct handelen. Dit uit zich in taal en symbolisch spel (doen alsof).
* **Egocentrisme:** Moeite om zich in te leven in het perspectief van anderen.
* **Ordenen:** Sorteer- en classificatievermogen ontwikkelt zich.
* **Conservatie:** Moeite met het begrijpen dat de hoeveelheid hetzelfde blijft bij een verandering van uiterlijk.
* **Fantasiedenken:** Kan situaties verzinnen om het eigen denken te compenseren.
* **Leerprocessen:** Leren door trial and error, versterking en verzwakking van gedrag, en modelleren/imitatie.
#### 2.2.3 Communicatieve ontwikkeling: De eerste talige periode (1-2,5 jaar)
* **Eerste woordjes (rond 1 jaar):** Koppelen van klank aan betekenis.
* **Tweewoordzinnen (rond 18 maanden):** Communicatie wordt mogelijk met twee woorden.
* **Meerwoordzinnen (rond 2 jaar):** Zinnen van drie of meer woorden maken de communicatie expressiever.
* **Bedmonologen (2-3 jaar):** Verhalen vertellen aan zichzelf om gebeurtenissen te verwerken en taal te oefenen.
* **Woordenschat:** Snelle groei van de actieve woordenschat.
* **Babytalk:** Vereenvoudigd taalgebruik door volwassenen, wat de taalontwikkeling kan ondersteunen door herhaling en klanknabootsing.
> **Tip:** Babytalk is niet schadelijk, maar een balans met gewone taal is belangrijk.
#### 2.2.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Erikson: Autonomie versus schaamte (1-3 jaar):** De peuter test zijn onafhankelijkheid en leert zelfvertrouwen of schaamte.
* **Sociale ontwikkeling:**
* **Scheidingsangst:** Ontstaat rond 17-18 maanden door het besef een apart individu te zijn.
* **Egocentrisme:** Moeite met delen en het standpunt van anderen begrijpen.
* **Relatie met opvoeder:** Wisselt tussen gebondenheid en verzet.
* **Emotionele ontwikkeling:** Peuters hebben intense en chaotische emoties die ze nog niet zelf kunnen reguleren. Het erkennen en benoemen van emoties is belangrijk.
* **Identiteitsontwikkeling:** Ontluiken van zelfbewustzijn en 'ik'-besef. De "peuterpuberteit" of koppigheidsfase is een uiting van de wens naar onafhankelijkheid.
* **Beginnende morele ontwikkeling:** Peuters bevinden zich in het pre-conventionele stadium (vermijden van straf of zoeken van beloning).
* **Seksuele ontwikkeling:** Meer bewust van het eigen lichaam en nieuwsgierig naar geslachtsdelen.
* **Spelontwikkeling:** Spel is puur voor het plezier en dient als leerproces voor geheugen, oorzaak-gevolg, probleemoplossend denken, etc. Spel helpt het kind zijn 'ik' te ontdekken.
> **Ondersteuningstips voor peuters:** Stimuleer motorische ontwikkeling, zindelijkheid en communicatie met geduld. Ga om met koppigheid door keuzes te bieden en grenzen te stellen.
### 2.3 De kleuter (2,5/3 - 5/6 jaar)
De kleuterperiode is een fase van spelend leren, verdere taalontwikkeling en het ontwikkelen van een eigen identiteit.
#### 2.3.1 Lichamelijke ontwikkeling
* **Groei:** Tussen 4 en 6 jaar is de kleuter gemiddeld 1m tot 1m20 groot en weegt 16 tot 21 kg. De molligheid verdwijnt.
* **Motorische ontwikkeling:**
* **Grove motoriek:** Evenwichtsgevoel en coördinatie ontwikkelen zich goed (lopen, achter bal aanlopen, fietsen, danspasjes).
* **Fijne motoriek:** Verdere verfijning, zoals eten met mes en vork. Tegen het einde van de kleutertijd kan het kind de eigen naam schrijven.
* **Lateralisatie:** Ontwikkeling van dominantie van de linker- of rechterhersenhelft (handigheid).
#### 2.3.2 Cognitieve ontwikkeling: Pre-operationele fase (2-7 jaar)
Het denken is nog steeds pre-operationeel, maar verder ontwikkeld.
* **Het waarnemen:** Vormherkenning en richtingsbewustzijn ontwikkelen zich, wat een voorwaarde is voor lezen.
* **Het geheugen:** Verbetering in luisteren (begrijpen van uitgesproken woorden). Groei in het onthouden van gebeurtenissen.
* **Het denken:**
* **Representatie:** Het vermogen om afwezige objecten en gebeurtenissen door symbolen voor te stellen.
* **Fantasiedenken:** Kinderen maken nog geen onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid. Fantasie dient als zelfgeruststelling, probleemoplossing, emtoionele verwerking, wensvervulling of versterking van het zwakke 'ik'.
* **Kenmerken van fantasiedenken:** Animisme (levenloze objecten menselijke eigenschappen geven), fysiognomisch waarnemen (emoties in objecten zien), artificialisme (alles is gemaakt door iemand), finalisme (alles heeft een doel), irrationele verbanden (causale verbanden tussen toevallige gebeurtenissen), magisch denken (geloof in lotbeheersing door rituelen).
* **Schoolrijpheid:** Kinderen zijn schoolrijp als ze zonder zorgfiguren kunnen samenwerken, redelijk kunnen concentreren, en hun waarneming, geheugen en denken voldoende ontwikkeld zijn.
#### 2.3.3 Communicatieve ontwikkeling: Differentiatie- en voltooiingsfase (2,5 - 5+ jaar)
* **Differentiatiefase (2,5-5 jaar):**
* **Grammatica:** Leren van regels van de spraakkunst, langere zinnen, verbeterde uitspraak (soms met overmatig toepassen van nieuwe regels).
* **Zelfbedachte woorden:** Ontwikkelen eigen woorden voor specifieke begrippen.
* **Vragen stellen:** Vragen naar wat, wie, waar en waarom om kennis te vergaren.
* **Pragmatiek:** Begrijpen van omgangsvormen en taal strategisch gebruiken.
* **Voltooiingsfase (na 5 jaar):** Interesse bepaalt woordenschat; leren van moeilijkere spraakkunstregels.
> **Tip:** Benoem geslachtsdelen met de juiste namen om taboe en schaamte te voorkomen.
#### 2.3.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Erikson: Initiatief versus schuld (3-6 jaar):** Het kind neemt initiatief, ontdekt interesses en vaardigheden. Te weinig ruimte leidt tot schuldgevoel.
* **Sociale ontwikkeling:** Eerste vormen van samenspel ontwikkelen zich, egocentrisme neemt af. Het kind wil erbij horen en imiteert anderen.
* **Emotionele ontwikkeling:** Het kind kan langer alleen zijn. Het individuatieproces ontwikkelt zich, met de koppigheidsfase als uiting van de wens naar zelfstandigheid. Het leren reguleren van emoties verbetert met goede voorbeelden.
* **Identiteitsontwikkeling:** Ontwikkeling van zelfbeeld, gekoppeld aan feedback van anderen. Begin van vergelijking met leeftijdsgenoten vanaf 3,5 jaar.
* **Morele ontwikkeling:** Nog steeds op het pre-conventionele niveau, maar met vooruitgang in het begrip van goed en kwaad, hoewel regels nog vaak afhankelijk zijn van aanwezigheid van volwassenen.
* **Seksuele ontwikkeling:** Fallische fase (3-6 jaar) met seksuele nieuwsgierigheid en exploratie van het eigen lichaam.
* **Spelontwikkeling:** Spel wordt complexer, met parallelspel en beginnend samenspel. Verschillende soorten spel (bewegingsspel, sensopathisch spel, constructiespel, fantasiespel, regelspel) stimuleren de ontwikkeling.
> **Ondersteuningstips voor kleuters:** Ga om met koppig gedrag door keuzes te bieden en emoties te benoemen. Blijf rustig bij jokken en negeer het indien mogelijk. Bij kleuterstotteren, negeer het en stimuleer taalontwikkeling.
### 2.4 Het lagereschoolkind (6-12 jaar)
De lagereschoolperiode is een rustige tussenfase met focus op leren, sociale interactie en de ontwikkeling van het concreet-operationele denken.
#### 2.4.1 Lichamelijke ontwikkeling
* **Zuiver lichamelijke ontwikkeling:** Een rustige periode met relatief weinig verschil in grootte tussen jongens en meisjes. Kinderen worden slanker en sierlijker. Uithoudingsvermogen en weerstand zijn groot. Tanden wisselen en geslachtskenmerken beginnen te ontwikkelen.
* **Motorische ontwikkeling:** Kinderen zijn erg beweeglijk met een goed evenwicht. Ze willen presteren op lichamelijk vlak en sluiten zich aan bij sportclubs. Fijne motoriek verbetert, wat zichtbaar is in handschrift en muziekinstrumenten bespelen.
#### 2.4.2 Cognitieve ontwikkeling: Concreet-operationele fase (7-12 jaar)
Volgens Piaget kunnen kinderen nu abstractere begrippen begrijpen, maar wel via concrete voorbeelden.
* **Kenmerken van het concreet-operationeel denken:**
* **Zich kunnen verplaatsen in het gezichtspunt van een ander:** Egocentrisme neemt af.
* **Ordenen:** Objecten kunnen op basis van kenmerken worden geordend; tijdsindelingen worden begrepen.
* **Conservatie:** Begrip van behoud van hoeveelheid bij verandering van vorm.
* **Omkeerbaarheid:** Handelingen kunnen in gedachten worden omgekeerd.
* **Realistisch denken:** Verschil tussen fantasie en realiteit wordt duidelijker.
* **Leren op school:** Vakkennis wordt verworven met focus op lezen, schrijven, rekenen en sociale vaardigheden.
#### 2.4.3 Communicatieve ontwikkeling
* **Groei:** Woordenschat, zinsconstructies en nuance breiden uit. Taal wordt een belangrijk informatiemiddel.
* **Eigen mening:** Kinderen verkondigen hun mening en drukken emoties uit. Taal kan ook gebruikt worden voor pesten of het verdraaien van de waarheid.
#### 2.4.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Erikson: Ijver versus minderwaardigheidsgevoel (6-12 jaar):** De vraag is of het kind slaagt in de wereld. Bevestiging en eigen kunnen zijn belangrijk.
* **Sociale ontwikkeling:** De sociale kring wordt ruimer (thuis, school, vriendenkring). De peergroup is belangrijk voor het oefenen van sociaal gedrag. Groepsdruk neemt toe. Pesten komt vaker voor.
* **Emotionele ontwikkeling:** Een rustige periode waarin kinderen emoties bewuster beleven en kunnen verbergen. Ze kunnen meeleven met dingen die ze niet zelf hebben meegemaakt.
* **Identiteitsontwikkeling:** Identificatie met rolmodellen is belangrijk.
* **Morele ontwikkeling:** Valt onder het conventionele niveau. Morele keuzes worden beïnvloed door sociale relaties en goedkeuring van de groep. Vanaf 9/10 jaar kijken kinderen meer naar de bedoelingen achter handelingen.
> **Ondersteuningstips voor lagereschoolkinderen:** Werk aan preventieve maatregelen tegen pestgedrag en zorg voor een veilige omgeving. Stimuleer een positief zelfbeeld en help bij het omgaan met ontluikende seksualiteit.
### 2.5 De adolescent/jongere (12-18 jaar)
De adolescentie is een periode van ingrijpende lichamelijke, cognitieve, communicatieve en sociaal-emotionele veranderingen, gekenmerkt door de zoektocht naar identiteit.
#### 2.5.1 Lichamelijke ontwikkeling
* **Zuiver lichamelijke ontwikkeling:** Snelle groeiversnelling (meisjes eerder dan jongens). Toename van vetweefsel bij meisjes en spiermassa bij jongens.
* **Geslachtsrijping:** De puberteit brengt hormonale veranderingen teweeg, met de ontwikkeling van primaire en secundaire geslachtskenmerken. Fysieke veranderingen beïnvloeden het zelfbeeld.
* **Motorische ontwikkeling:** Toename van kracht en uithoudingsvermogen, maar kinderen kunnen slungelig zijn door ongelijke groei.
#### 2.5.2 Cognitieve ontwikkeling: Formeel-operationele fase (vanaf 12 jaar)
Jongeren bereiken de hoogste fase van cognitieve ontwikkeling.
* **Kenmerken:**
* **Abstract denken:** Denken over niet-waarneembare zaken zoals wereldproblemen.
* **Hypothetisch denken:** Denken in veronderstellingen ('Als ik, dan...').
* **Combinatorisch denken:** Relaties en oorzakelijke verbanden leggen met verbeterde concentratie.
#### 2.5.3 Communicatieve ontwikkeling
* **Via gedrag en uiterlijke kenmerken:** Jongeren stellen gezinsnormen in vraag en ontwikkelen een kritische houding. Kleding en muziek worden gebruikt voor maatschappijkritische expressie.
* **Via jongerentaal:** Gebruik van afkortingen en straattaal om zich te onderscheiden.
#### 2.5.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Erikson: Identiteit versus rolverwarring (12-18 jaar):** De centrale vraag is "Wie ben ik?". Jongeren zoeken naar de grenzen van hun identiteit.
* **Sociale ontwikkeling:** Jongeren streven naar onafhankelijkheid van volwassenen en zoeken bevestiging bij leeftijdsgenoten, wat kan leiden tot groepsconformisme en soms probleemgedrag.
* **Identiteitsontwikkeling:** Een zoektocht naar individualiteit, met identificatie en experimenteren met verschillende rollen. Egocentrisme is nog aanwezig. Conflicten met ouders en vrienden helpen bij de identiteitsvorming.
* **Morele ontwikkeling:** Gevoeligheid voor groepsdruk. Beslissingen worden deels beïnvloed door de goedkeuring van de groep. Sommigen bereiken het post-conventionele niveau.
* **Seksuele ontwikkeling:** Groeiende interesse in seksualiteit, zowel via fantasieën als in relaties. Conflicten met ouders over seksueel gedrag komen voor. Veilige seks is een belangrijk aandachtspunt.
> **Ondersteuningstips voor adolescenten:** Geef jongeren ruimte om zich los te maken en te experimenteren, met ondersteuning en duidelijke regels. Wees authentiek en bied emotionele steun.
### 2.6 Levensfase-overzichten
| Levensfase | Baby | Peuter | Kleuter | Lagere schoolkind | Adolescent | Volwassene | Oudere |
| :----------------- | :------------ | :------------ | :-------------- | :---------------- | :---------------- | :---------------- | :---------------- |
| **Leeftijd (Cursus)** | 0-1 jaar | 1-3 jaar | 2,5-6 jaar | 6-12 jaar | 12-18 jaar | | |
| **Piaget - Denken** | 0-2 j Sensomotorisch | 2-7 j Pre-operationeel | 2-7 j Pre-operationeel | 7-12 j Concreet-operationeel | Vanaf 12 j Formeel-operationeel | | |
| **Erikson - Psychosociaal** | 0-1 j Vertrouwen vs Wantrouwen | 1-3 j Autonomie vs Schaamte | 3-6 j Initiatief vs Schuld | 6-11 j Vlijt vs Minderwaardigheidsgevoel | 12-20 j Identiteit vs Rolverwarring | 18-30 j Intimiteit vs Isolatie 30-60 j Generativiteit vs Stagnatie | 60+ j Integriteit vs Wanhoop |
| **Kohlberg - Moreel** | 0-10 j Pre-conventioneel | 0-10 j Pre-conventioneel | 0-10 j Pre-conventioneel | 0-10 j Pre-conventioneel 10-18 j Conventioneel | 10-18 j Conventioneel | 18+ j Post-conventioneel | |
| Fase | Leeftijd | Wat? |
| :--------------------------------- | :---------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| **Pre-conventioneel niveau** | Peuters, Kleuters | Gehoorzaamheid en straf; Eigenbelang en beloning |
| **Conventioneel niveau** | Lagere school, Jongeren, Volwassenen | Goedkeuring van de groep; Afspraken en regels |
| **Post-conventioneel niveau** | Jongeren, Volwassenen | Sociaal contract; Eigen geweten en universele ethische principes |
| Denkfase | Leeftijd | Kenmerken |
| :---------------------- | :--------- | :------------------------------------------------------------------------------ |
| Sensomotorische fase | 0-2 jaar | Leren via zintuigen en motoriek; nog geen onderscheid tussen zelf en wereld. |
| Pre-operationele fase | 2-7 jaar | Symboolfunctie, egocentrisme, beginnend fantasiedenken; nog geen logisch denken. |
| Concreet-operationele fase | 7-12 jaar | Logisch denken over concrete zaken; begrip van conservatie en omkeerbaarheid. |
| Formeel-operationele fase | Vanaf 12 jaar | Abstract, hypothetisch en combinatorisch denken mogelijk. |
---
# Sociaal-emotionele ontwikkeling doorheen de levensloop
Dit thema behandelt de ontwikkeling van sociale vaardigheden, emotionele regulatie, identiteitsvorming, en morele inzichten gedurende de gehele menselijke levensloop, van baby tot oudere.
## 3.1 Inleiding tot ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie bestudeert de normale ontwikkeling van individuen van baby tot oudere. Ontwikkeling kan positief (groei, verbetering) of negatief (achteruitgang, afbraak) verlopen. Principes van ontwikkeling omvatten leeftijdsfasen met specifieke mogelijkheden en risico's, en de ontwikkeling verloopt volgens een eigen ritme maar wel in een bepaalde volgorde. Gevoelige periodes zijn cruciaal voor het aanleren van vaardigheden. Ontwikkelingsproblemen kunnen optreden wanneer de ontwikkeling niet volgens het normale patroon verloopt.
### 3.1.1 Ontwikkelingsfactoren
Verschillende factoren beïnvloeden de ontwikkeling:
* **Rijping:** Biologische processen die zonder inspanning plaatsvinden, zoals menstruatie of de ontwikkeling van zintuigen.
* **Leren:** Bewuste processen door ervaring, zoals lezen of fietsen.
* **Wisselwerking leren en rijping:** Een combinatie van aanleg en omgeving.
* **Nature-theorie:** De nadruk ligt op aangeboren, erfelijke eigenschappen en vaardigheden.
* **Nurture-theorie:** De nadruk ligt op de invloed van de omgeving en opvoeding (tabula rasa).
* **Zelfbepaling:** De eigen keuze en waarden die richting geven aan de ontwikkeling.
### 3.1.2 Omgevingsfactoren
Belangrijke omgevingsfactoren die invloed hebben zijn:
* **Biologische factoren:** Genetische aanleg, ziekteprocessen, zintuiglijke ontwikkeling.
* **Milieufactoren:** Gezin, school, vrienden, sociale klasse, media, cultuur.
* **Tijdsindeling:** Prenataal (voor geboorte), perinataal (tijdens geboorte), en postnataal (na geboorte) beïnvloeden de ontwikkeling.
## 3.2 De baby (0-12 maanden)
### 3.2.1 Lichamelijke ontwikkeling
* **Neonatale levensfase (eerste 8 weken):** Aanpassing aan het leven buiten de baarmoeder.
* **Groei:** Snelle groei, met een piek rond 34 weken in de baarmoeder. Een voldragen baby is rond de 40 weken ongeveer 50 cm en weegt 3 kg.
* **Babyblues en postnatale depressie:** Hormonale veranderingen en psychologische factoren kunnen leiden tot stemmingswisselingen na de bevalling.
* **Lichaamsbeheersing:** Neemt toe, met een interactie tussen lichaam en geest.
* **Slaap en waaktoestand:** Neonaten slapen ongeveer 16 uur per dag.
* **Fysieke kenmerken:** Het hoofd is relatief groot, de huid kan plooierig zijn. Gewicht daalt aanvankelijk met 10% en wordt snel hersteld. Rond 1 jaar weegt een meisje 9,5 kg en een jongen 10 kg. Het melkgebit verschijnt rond 6-7 maanden.
* **Motorische ontwikkeling:**
* **Reflexen:** Pasgeborenen hebben automatische reflexen (zoek-, grijp-, zuig-, loop-, schrikreflex). Archaïsche reflexen verdwijnen na enkele maanden. Bestendigde reflexen zoals slikken en ademen blijven bestaan.
* **Lijnen:** Motorische ontwikkeling verloopt van hoofd naar voeten en van romp naar ledematen.
* **Grove motoriek:** Van liggen naar lopen (ongeveer 13 maanden).
* **Fijne motoriek:** Van vuistjes maken en grijpen naar gericht grijpen en de pincetgreep (rond 10 maanden). Manipuleren van voorwerpen ontwikkelt zich verder.
* **Zintuiglijke ontwikkeling:** Alle zintuigen ontwikkelen zich, met een sterke voorkeur voor menselijke gezichten, stemmen en zoete smaken. Tastzin is cruciaal voor verkennen.
### 3.2.2 Cognitieve ontwikkeling
* **Sensomotorische fase (0-2 jaar):** Kinderen leren de wereld kennen door waarneming en motoriek. Er is nog geen onderscheid tussen zichzelf en de buitenwereld.
* **Kenmerken:** Geen begripsvorming of abstract denken, leren door handelend waarnemen.
* **Belangrijke stappen:** Leren van reflexen, herhaling van effecten, oorzaak-gevolg relaties, coördinatie, intentioneel handelen (vanaf 8 maanden) en objectpermanentie (vanaf 8 maanden).
### 3.2.3 Communicatieve ontwikkeling
* **Taalontwikkeling (0-6 jaar):** Een gevoelige periode waarin kinderen zeer ontvankelijk zijn voor taalprikkels.
* **Voortalige periode (0-8 maanden):** Huilen als communicatiemiddel, brabbelen om mondspieren te trainen.
* **Voortalige periode - actief taalgebruik (8-12 maanden):** Begrip van woorden, uitvoeren van kleine opdrachten, nabootsen van klankpatronen, eerste woordje rond 1 jaar.
### 3.2.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Erikson: basisvertrouwen versus basaal wantrouwen (0-1 jaar):** De centrale vraag is of de wereld te vertrouwen is, wat afhangt van de responsiviteit van de verzorger.
* **Sociale ontwikkeling:**
* **Hechting:** De emotionele band tussen kind en verzorger, cruciaal voor vertrouwen en exploratie.
* **Hechtingsstijlen (Ainsworth):** Veilige, onveilig-vermijdende, onveilig-ambivalente, en gedesorganiseerde hechting.
* **Kenmerken veilig gehecht kind:** Zoekt troost, past zich snel aan, balans tussen nabijheid en exploratie.
* **Kenmerken onveilig gehecht kind:** Vermijdend, angstig, of wisselend gedrag.
* **Angsten:** Scheidingsangst en angst voor vreemden (vanaf 8 maanden).
* **Emotionele ontwikkeling:** Glimlachen en huilen als gevoelsexpressies. De sociale glimlach verschijnt tussen 6 weken en 3 maanden.
* **Identiteitsontwikkeling:** Begin van persoonlijkheid en temperament, maar nog geen ik-besef.
* **Seksuele ontwikkeling:** Baby's onderzoeken hun lichaam, wat normaal is.
* **Spelontwikkeling:** Eerste maanden spelen met eigen lichaam of dat van verzorgers. Later interesse in voorwerpen. Spelen leidt tot leren.
## 3.3 De peuter (1-3 jaar)
### 3.3.1 Lichamelijke ontwikkeling
* **Groei:** Rond 2 jaar 4x geboortegewicht, rond 4 jaar 2x geboortelengte. Peuters worden slanker.
* **Melkgebit:** Voltooid tussen 2-3 jaar, leidt tot verandering eetpatroon.
* **Motorische ontwikkeling:**
* **Exploratie- of ontdekkingsdrang:** Zelfstandig lopen en alles onderzoeken.
* **Beweging:** Beweging is essentieel voor het ontwikkelen van motoriek, evenwichtsgevoel en zelfredzaamheid.
* **Fijne motoriek:** Vaardiger met kralen rijgen, bestek hanteren, gebruik van beide handen.
* **Zindelijkheid:** Beheersing van blaas- en darmfunctie, vereist fysieke rijpheid. Volledige zindelijkheid vaak rond 3,5-4 jaar overdag en 5 jaar 's nachts.
### 3.3.2 Cognitieve ontwikkeling
* **Pre-operationele fase (2-7 jaar):** Overgang van sensomotorisch naar pre-operationeel denken.
* **Symbolisch denken:** Handelingen kunnen in gedachten worden uitgevoerd, los van de concrete werkelijkheid.
* **Kenmerken:** Snel denk- en taalontwikkeling, maar denken is nog star en statisch.
* **Tekorten:** Denken is niet altijd logisch, focus op wat fout gaat.
* **Symboolfunctie:** Gebruik van voorstellingen in taal, symbolisch spel en tekeningen.
* **Egocentrisme:** Moeite met inleven in anderen.
* **Ordenen:** Sorteer- en classificatievermogen ontwikkelt zich.
* **Conservatie:** Moeite met begrijpen dat hoeveelheden gelijk blijven bij verandering van vorm.
* **Fantasiedenken:** Peuters gaan fantaseren om situaties te compenseren.
* **Leerprocessen:** Trial and error, versterking en verzwakking van gedrag, modelleren en imitatie.
### 3.3.3 Communicatieve ontwikkeling
* **Eerste talige periode (1-2,5 jaar):** Eerste woordjes, tweewoordzinnen, meerwoordzinnen.
* **Bedmonologen:** Tussen 2 en 3 jaar om gebeurtenissen te verwerken en taal te oefenen.
* **Woordenschat:** Groeit snel tussen 1,5 en 3 jaar.
* **Babytalk:** Vereenvoudigd taalgebruik met verkleinwoorden en klanknabootsingen, heeft affectief belang en helpt bij taalverwerving.
### 3.3.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Erikson: autonomie versus schaamte (1-3 jaar):** Peuters testen hun onafhankelijkheid, wat leidt tot zelfvertrouwen of schaamte.
* **Sociale ontwikkeling:**
* **Scheidingsangst:** Rond 17-18 maanden door besef van individuaal zijn.
* **Egocentrisme:** Peuters kunnen moeilijk delen of andermans standpunt begrijpen.
* **Relatie met opvoeder:** Wisselt tussen gebondenheid en verzet.
* **Emotionele ontwikkeling:** Intens en chaotisch, met heftige emoties. Emoties reguleren wordt beter met leeftijd en goede voorbeelden. Elk kind heeft een eigen temperament.
* **Identiteitsontwikkeling:** Ontluiken van zelfbewustzijn (ik-besef), individueel worden. Beginnende koppigheid ('peuterpuberteit') als uiting van zelfstandigheid.
* **Beginnende morele ontwikkeling (Kohlberg):** Pre-conventioneel niveau, handelen om straf te vermijden of beloning te krijgen.
* **Spelontwikkeling:** Spel is puur plezier, bootst de werkelijkheid na en kent een cyclus van spanning en ontspanning. Bevordert geheugen, probleemoplossing en creativiteit.
* **Soorten spel:** Solitair spel, parallel spel.
* **Speltypen:** Bewegingsspel, sensopathisch spel, beginnend constructiespel, imitatiespel.
## 3.4 De kleuter (2,5/3 - 5/6 jaar)
### 3.4.1 Lichamelijke ontwikkeling
* **Groei:** Molligheid verdwijnt, ze worden slanker en sierlijker.
* **Motorische ontwikkeling:**
* **Grove motoriek:** Evenwichtsgevoel en coördinatie ontwikkelen zich goed (lopen, fietsen, dansen). Kinderen zijn trots op hun lichaam.
* **Fijne motoriek:** Verfijnt zich, eten met mes en vork. Aan het einde van de kleutertijd kunnen ze hun eigen naam schrijven.
* **Lateralisatie:** Ontwikkeling van dominantie van linker- of rechterhersenhelft (handigheid).
### 3.4.2 Cognitieve ontwikkeling
* **Pre-operationele fase (2-7 jaar):** Voortzetting van fantasierijk en intuïtief denken.
* **Waarneming:** Vormherkenning en richtingsbewustzijn ontwikkelen zich.
* **Geheugen:** Groei in het onthouden van gebeurtenissen. Beter kunnen luisteren dan horen.
* **Denken:** Kan doen alsof, zich voorstellen dat iets niet waar is (representatie).
* **Fantasiedenken:** Nog geen duidelijk onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid. Motieven: geruststelling, oplossing vinden, emoties verwerken, wensen vervullen, zelfbeeld versterken. Kenmerken: animisme, fysiognomisch waarnemen, artificialisme, finalisme, irrationele verbanden, magisch denken.
* **Schoolrijpheid:** Vereist vaardigheden zoals samenwerken, concentratie en ontwikkeling van waarneming, geheugen en denken.
### 3.4.3 Communicatieve ontwikkeling
* **Differentiatiefase (2,5-5 jaar):** Kind leert grammatica, langere zinnen en verbeteren uitspraak. Maakt fouten door overmatige toepassing van regels. Zelfbedachte woorden, veel vragen stellen, pragmatiek (omgangsvormen).
* **Voltooiingsfase (na 5 jaar):** Interesse bepaalt woordenschat, gevoelig voor dialecten, leren moeilijkere spraakkunstregels.
### 3.4.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Erikson: initiatief versus schuld (3-6 jaar):** Kind neemt initiatieven, ontdekt interesses en vaardigheden. Te weinig ruimte leidt tot schuldgevoel.
* **Sociale ontwikkeling:** Begin van samenspel, egocentrisme verdwijnt geleidelijk, 'erbij willen horen'.
* **Emotionele ontwikkeling:** Kan langer alleen zijn, individuatieproces (zelfstandig kind, 'ik'-besef), koppigheidsfase, zelfbewuste emoties.
* **Identiteitsontwikkeling:** Koppigheid als uiting van willen zijn. Vorming van zelfbeeld door feedback. Vergelijking met anderen vanaf 3,5 jaar. Identificatie met rolmodellen.
* **Morele ontwikkeling:** Pre-conventioneel niveau. Kijken naar ouders, volgen regels alleen bij aanwezigheid, zelfbesef begint. Schuldgevoelens en schuldverschuiving. Later: redelijk besef van goed en kwaad, maar gebaseerd op eigenbelang en strikte regelvolging.
* **Seksuele ontwikkeling (Fallische fase, 3-5/6 jaar):** Exhibitionisme, kijklust, seksuele nieuwsgierigheid, ontdekking van eigen lichaam.
* **Spelontwikkeling:** Spel bereidt voor op volwassen leven. Kenmerken: parallelspel, samen spelen. Soorten spel: bewegingsspel, sensopathisch spel, constructiespel, fantasyspel, imitatiespel, successpelen/regelspelen.
## 3.5 Het lagereschoolkind (6-12 jaar)
### 3.5.1 Lichamelijke ontwikkeling
* **Groei:** Rustige tussenperiode, weinig verschil in grootte tussen jongens en meisjes, slanker en sierlijker. Uithoudingsvermogen en weerstand zijn groot.
* **Motorische ontwikkeling:** Erg beweeglijk, goed evenwicht, wil presteren op lichamelijk vlak.
* **Fijne motoriek:** Goede oog-hand coördinatie (handschrift, muziekinstrument).
### 3.5.2 Cognitieve ontwikkeling
* **Concreet-operationele fase (7-12 jaar):** Kind kan abstractere begrippen begrijpen via concrete voorbeelden.
* **Kenmerken:** Kunnen zich verplaatsen in het gezichtspunt van een ander, ordenen, conservatie, omkeerbaarheid. Realistisch denken.
* **Leren op school:** Voorbereiding op de maatschappij, ontwikkelen van verantwoordelijkheid, meningsvorming en zelfstandig werken. Invloed van intelligentie, persoonlijkheid en sociaal milieu.
### 3.5.3 Communicatieve ontwikkeling
* Groei van woordenschat, zinsconstructies en nuance. Taal als bron van informatie en mogelijk als wapen (pesten). Eigen mening verkondigen en emoties uitdrukken.
### 3.5.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Erikson: ijver versus minderwaardigheid (6-12 jaar):** Kind wil overleven in de wereld, behoefte aan bevestiging en zelfvertrouwen. Belang van belangstellende opvoeders en coöperatieve leeftijdsgenoten.
* **Sociale ontwikkeling:** Ruimere sociale kring (thuis, school, vriendenkring). Peergroup is belangrijk voor oefenen sociaal gedrag. Nadruk op goedkeuring van leerkracht en later groepsdruk.
* **Emotionele ontwikkeling:** Rustige periode, kan emoties bewuster beleven en verbergen.
* **Identiteitsontwikkeling:** Identificatiefiguren zijn belangrijk, overnemen van normen en waarden.
* **Morele ontwikkeling:** Conventioneel niveau. Beslissingen beïnvloed door sociale relaties en goedkeuring van de groep. Letten op intenties achter handelingen.
* **Seksuele ontwikkeling:** Eerst spel met jongens en meisjes, later met eigen geslacht. Hernieuwde belangstelling voor elkaar met seksuele ondertoon rond 11 jaar.
* **Spelontwikkeling:** Groepsactiviteiten, prestatiespelen, teamspelen, denkspelletjes, avontuurlijk spel, expressiemateriaal, handvaardigheid.
## 3.6 De jongere / Adolescent (12-18 jaar)
### 3.6.1 Lichamelijke ontwikkeling
* **Zuiver lichamelijke ontwikkeling:** Snelle groei, meisjes starten eerder dan jongens. Geslachtsrijping door hormonale veranderingen (puberteit). Veranderingen in primaire en secundaire geslachtskenmerken.
* **Motorische ontwikkeling:** Toename kracht en uithoudingsvermogen.
### 3.6.2 Cognitieve ontwikkeling
* **Formeel-operationele fase (vanaf 12 jaar):**
* **Abstract denken:** Denken over niet-waarneembare zaken.
* **Hypothetisch denken:** Denken in veronderstellingen ('Als ik, dan...').
* **Combinatorisch denken:** Relaties en oorzakelijke verbanden leggen.
### 3.6.3 Communicatieve ontwikkeling
* Communiceren via gedrag (in vraag stellen gezinsnormen, kritische houding, acting-out).
* Communiceren via uiterlijke kenmerken (stijlen, internet).
* Communiceren via jongerentaal (afkortingen, straattaal).
### 3.6.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Erikson: identiteit versus rolverwarring (12-20 jaar):** Zoeken naar wie men is, innerlijke verwarring.
* **Sociale ontwikkeling:** Twee tendensen: weg van volwassenen (streven naar onafhankelijkheid) en naar leeftijdsgenoten toe (bevestiging, onderscheiding). Groepsconformisme kan leiden tot probleemgedrag.
* **Identiteitsontwikkeling:** Proces van identiteitsvorming door identificatie met voorbeelden en experimenteren. Egocentrisme, conflicten met ouders en vrienden zijn normaal.
* **Morele ontwikkeling:** Gevoelig voor groepsdruk. Post-conventioneel niveau kan worden bereikt (beslissingen los van regels, gebaseerd op ethische principes).
* **Seksuele ontwikkeling:** Toenemende interesse, verschillen tussen jongens en meisjes in fantasieën. Geleidelijke ontwikkeling van seksueel gedrag. Conflicten met ouders over seksueel gedrag. Belang van veilige seks.
## 3.7 De volwassene (18-65 jaar)
### 3.7.1 Lichamelijke ontwikkeling
* **Jongvolwassenheid (18-35 jaar):** Lichamelijke hoogtepunt, achteruitgang nog nauwelijks merkbaar.
* **Middenvolwassenheid (35-50/55 jaar):** Begin van ouderdomskwaaltjes, 'overgangsjaren' (menopauze, penopauze).
* **Laatvolwassenheid (50-65 jaar):** Lichaam vraagt meer aandacht, maar nog redelijk actief.
### 3.7.2 Cognitieve ontwikkeling
* Voortdurende verwerving van nieuwe kennis en vaardigheden. Beter in staat zaken te relativeren. Meer stabiliteit op werk dan jongere werknemers.
### 3.7.3 Communicatieve ontwikkeling
* Aangaan van duurzame relaties, eventueel kinderen. Partners kunnen vervreemden door drukte, maar kunnen relatie boeiend houden.
### 3.7.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Erikson:**
* **Intimiteit versus isolatie (18-30 jaar):** Opbouwen van intieme relaties.
* **Generativiteit versus stagnatie (30-60 jaar):** Bijdragen aan volgende generatie.
* **Sociale ontwikkeling:** Gezinsleven, relatiebreuken, verandering van gezinsrollen (kinderen verlaten huis, zorg voor bejaarde ouders). Overlijden van ouders confronteert met eindigheid.
* **Emotionele ontwikkeling:** Levensevaluaties (midlifecrisis rond 40 jaar, tweede evaluatie na 50 jaar).
* **Identiteitsontwikkeling:** Invloed van kindertijd, loskomen van ouders maar overnemen van normen en waarden.
* **Morele ontwikkeling:** Conventioneel en post-conventioneel niveau.
* **Seksuele ontwikkeling:** Seksueel actief, beïnvloed door kinderwens, carrière, ziekte. Meer bevrediging en ruimte voor erotiek in middenvolwassenheid.
## 3.8 De oudere (65+ jaar)
### 3.8.1 Lichamelijke ontwikkeling
* **Lichaamsveroudering:** Veranderingen in haar, huid, beweging. Kwetsbaarder.
* **Zintuigen:** Gezichtsvermogen, gehoor, smaak- en reukzin nemen af.
* **Biologische ontwikkeling:** Huid wordt slapper, gewichtstoename (vrouwen), verslechtering zicht en gehoor.
* **Motorische ontwikkeling:** Vroege ouderdom (65-75): vaak actief. Late ouderdom (75+): zichtbare fysieke achteruitgang (osteoporose, spierzwakte), hulpmiddelen nodig.
### 3.8.2 Cognitieve ontwikkeling
* Veel kennis en ervaring, maar hersenfunctie kan afnemen (tragere informatieverwerking).
* **Intelligentie:** Minder vloeiende intelligentie (flexibiliteit), gekristalliseerde intelligentie (kennis) blijft behouden.
* **Leervermogen:** Kan leren, maar duurt langer. Moeite met concentratie en onthouden van nieuwe informatie.
* **Geheugen:** Vergeetachtigheid (vooral recent), dementie (ernstiger geheugenverlies), confabulatie (valse herinneringen).
### 3.8.3 Communicatieve ontwikkeling
* Wordt beïnvloed door fysieke veranderingen (zicht, gehoor).
### 3.8.4 Sociaal-emotionele ontwikkeling
* **Erikson: ego-integriteit versus wanhoop (65+):** Reflectie op het leven. Tevredenheid leidt tot ego-integriteit, spijt tot wanhoop.
* **Sociale ontwikkeling:** Verlies van contacten, verandering van gezinsrollen, afhankelijkheid van kinderen.
* **Emotionele ontwikkeling:** Levensprojecten (kleinkinderen, reizen), reflectie op verleden. Afhankelijkheid kan leiden tot terugtrekking of frustratie. Afscheid nemen wordt frequenter (verlies van dierbaren).
* **Morele ontwikkeling:** Conventioneel of post-conventioneel niveau.
* **Seksuele ontwikkeling:** Vooroordeel dat ouderen geen seksleven meer hebben. Seksuele activiteit kan blijven bestaan, maar afname door partnerverlies, gezondheidsproblemen en gebrek aan privacy.
---
### Tabellen ter samenvatting
| Levensfase | Baby | Peuter | Kleuter | Lagere schoolkind | Adolescent | Volwassene | Oudere |
| :------------------- | :------------ | :-------------- | :-------------- | :---------------- | :-------------- | :--------------- | :--------- |
| **Leeftijd** | 0-1 jaar | 1-3 jaar | 2,5-6 jaar | 6-12 jaar | 12-18 jaar | 18-65 jaar | 65+ jaar |
| **Piaget - denken** | Sensomotorisch | Pre-operationeel | Pre-operationeel | Concreet-operationeel | Formeel-operationeel | N.v.t. | N.v.t. |
| **Erikson - psycho.** | Vertrouwen vs wantrouwen | Autonomie vs schaamte | Initiatief vs schuld | Vlijt vs minderwaardigheid | Identiteit vs rolverwarring | Intimiteit vs isolatie, Generativiteit vs stagnatie | Ego-integriteit vs wanhoop |
| **Kohlberg - moreel** | Pre-conventioneel | Pre-conventioneel | Pre-conventioneel | Pre-conventioneel / Conventioneel | Conventioneel | Post-conventioneel | N.v.t. |
| Fase | Leeftijd | Kernpunten |
| :-------------------- | :-------------------- | :---------------------------------------------------------------- |
| Pre-conventioneel niveau | Peuters, Kleuters, Lagere schoolkinderen | Gehoorzaamheid en straf; Eigenbelang en beloning |
| Conventioneel niveau | Lagere schoolkinderen, Jongeren, Volwassenen | Goedkeuring van de groep; Afspraken en regels; Interpersoonlijke relaties |
| Post-conventioneel niveau | Jongeren, Volwassenen | Sociaal contract; Eigen geweten en universele ethische principes |
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ontwikkelingspsychologie | De wetenschap die de normale ontwikkeling van het kind tot de oudere mens bestudeert. |
| Ontwikkeling | Een proces van verandering, evolutie, groei, toename of verbetering; in ongunstige zin kan het achteruitgang, afbraak of regressie betekenen. |
| Fase (ontwikkelingsfase) | Een periode die gekenmerkt wordt door een geheel met een kenmerkend verloop, eigen specifieke mogelijkheden, en eigen specifieke risico’s of moeilijkheden. |
| Ontwikkelingsdomeinen | De verschillende gebieden van ontwikkeling, doorgaans onderverdeeld in lichamelijke, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. |
| Lichamelijke ontwikkeling | De ontwikkeling die betrekking heeft op fysieke groei, zintuiglijke waarneming en motorische vaardigheden, zoals groei van de foetus, zien van kleuren en motorische vaardigheden zoals kruipen en lopen. |
| Cognitieve ontwikkeling | De ontwikkeling van verstandelijke gedragsaspecten, zoals geheugen, probleemoplossend vermogen en de evolutie van het denken. |
| Sociaal-emotionele ontwikkeling | De ontwikkeling van emoties, sociaal gedrag, moreel besef, het ik-besef en de ontwikkeling van persoonlijke relaties en identiteit. |
| Gevoelige periode | Een specifieke periode waarin het aanleren van bepaalde vaardigheden optimaal verloopt. |
| Ontwikkelingsfactoren | Elementen die het ontwikkelingsproces beïnvloeden, waaronder rijping, leren, aanleg, persoonlijkheid, interactie met de omgeving (milieu) en ego-factoren. |
| Rijping | Verandering die plaatsvindt zonder enige bewuste inspanning, zoals biologische processen zoals menstruatie of groeien. |
| Leren | Een bewust proces waarbij vaardigheden en kennis worden verworven door oefening en ervaring. |
| Nature-theorie | Een opvatting die stelt dat de aanleg en aangeboren erfelijke eigenschappen van een kind bepalend zijn voor zijn ontwikkeling. |
| Nurture-theorie | Een opvatting die de nadruk legt op de invloed van de omgeving en opvoeding op de ontwikkeling van een individu. |
| Tabula rasa | Het concept dat een kind wordt geboren zonder kennis of vaardigheden, en dat ontwikkeling volledig wordt gevormd door ervaringen en leren in contact met de omgeving. |
| Zelfbepaling | Het vermogen van een individu om zelf richting te geven aan zijn ontwikkeling door middel van eigen keuzes, doelen en waarden. |
| Prenataal | De periode vóór de geboorte. |
| Perinataal | De periode tijdens de geboorte. |
| Postnataal | De periode na de geboorte. |
| Psychosociale crisissen (Erikson) | Specifieke conflicten of uitdagingen die kenmerkend zijn voor elke levensfase volgens Erikson, waarvan de oplossing de verdere ontwikkeling beïnvloedt. |
| Denkschema (Piaget) | Een mentale structuur of strategie die een typisch kenmerk is van een bepaalde denkfase. |
| Sensomotorische fase (Piaget) | De eerste fase van Piagets theorie (0-2 jaar), waarin kinderen de wereld verkennen door middel van zintuigen en motorische acties, zonder onderscheid tussen zichzelf en de buitenwereld. |
| Objectpermanentie | Het besef dat objecten blijven bestaan, ook als ze uit het zicht zijn, ontwikkeld in de sensomotorische fase. |
| Pre-operationele fase (Piaget) | De tweede fase van Piagets theorie (2-7 jaar), gekenmerkt door symbolisch denken, egocentrisme en een nog niet volledig logisch denkproces. |
| Symbolische denken | Het vermogen om handelingen in gedachten uit te voeren en zich los te maken van de concrete werkelijkheid, bijvoorbeeld door gebruik van taal of spel. |
| Egocentrisme | De neiging om de wereld vanuit het eigen perspectief te bekijken en moeite te hebben om zich in te leven in de gedachten of gevoelens van anderen. |
| Conservatie | Het begrip dat de hoeveelheid van een substantie of object hetzelfde blijft, ondanks veranderingen in de vorm of presentatie. |
| Concreet-operationele fase (Piaget) | De derde fase van Piagets theorie (7-12 jaar), waarin kinderen logisch kunnen redeneren over concrete gebeurtenissen en objecten, en concepten als conservatie en omkeerbaarheid begrijpen. |
| Formeel-operationele fase (Piaget) | De hoogste fase van Piagets theorie (vanaf 12 jaar), waarin jongeren in staat zijn tot abstract, hypothetisch en combinatorisch denken. |
| Hechting | De emotionele band die ontstaat tussen een kind en zijn primaire verzorger, cruciaal voor sociaal-emotionele ontwikkeling en het opbouwen van vertrouwen. |
| Veilige hechting | Een hechtingsstijl waarbij een kind zich veilig voelt bij de verzorger, de wereld durft te verkennen en troost zoekt indien nodig. |
| Onveilige hechting | Hechtingsstijlen (vermijdend, ambivalent, gedesorganiseerd) die ontstaan door instabiele of inconsistente zorg, wat leidt tot problemen in relaties en sociaal gedrag. |
| Autonomie versus schaamte (Erikson) | De psychosociale crisis van de peuterfase (1-3 jaar), waarin het kind leert zelfstandig te zijn, maar schaamte kan ervaren als dit te weinig wordt ondersteund. |
| Initiatief versus schuld (Erikson) | De psychosociale crisis van de kleuterfase (3-6 jaar), waarin het kind initiatief neemt om de wereld te ontdekken, en schuldgevoelens kan krijgen bij te weinig ruimte of ondersteuning. |
| IJver versus minderwaardigheidsgevoel (Erikson) | De psychosociale crisis van de lagereschoolleeftijd (6-12 jaar), waarin kinderen streven naar competentie en prestatie, en minderwaardigheid ervaren bij gebrek aan bevestiging. |
| Identiteit versus rolverwarring (Erikson) | De psychosociale crisis van de adolescentie (12-18 jaar), waarin jongeren op zoek zijn naar hun eigen identiteit en rol in de maatschappij. |
| Intimiteit versus isolatie (Erikson) | De psychosociale crisis van de jongvolwassenheid (18-35 jaar), waarin het individu zoekt naar intieme relaties, en isolatie kan ervaren als dit niet lukt. |
| Generativiteit versus stagnatie (Erikson) | De psychosociale crisis van de middenvolwassenheid (35-60 jaar), waarin men probeert bij te dragen aan de volgende generatie, en stagnatie kan optreden bij onvervulde levensdoelen. |
| Ego-integriteit versus wanhoop (Erikson) | De psychosociale crisis van de oudere leeftijd (60+ jaar), waarin men reflecteert op het geleefde leven, en ego-integriteit (tevredenheid) of wanhoop (spijt) kan ervaren. |
| Conventioneel niveau (Kohlberg) | Het tweede niveau van Kohlbergs morele ontwikkeling, waarbij morele keuzes gebaseerd zijn op sociale relaties, goedkeuring van de groep en maatschappelijke regels en wetten. |
| Post-conventioneel niveau (Kohlberg) | Het hoogste niveau van Kohlbergs morele ontwikkeling, waarbij morele beslissingen gebaseerd zijn op universele ethische principes, een sociaal contract en persoonlijk geweten, los van externe afspraken. |
| Seksuele ontwikkeling | De ontwikkeling van seksualiteit gedurende de levensloop, inclusief het ontdekken van het eigen lichaam, interesse in anderen en seksueel gedrag. |
| Spelontwikkeling | De ontwikkeling van spelgedrag door de verschillende levensfasen heen, van solitair spel tot complex samenspel en prestatiespelen. |
| Babytalk | Vereenvoudigd taalgebruik dat volwassenen gebruiken wanneer ze tegen baby's spreken, gekenmerkt door korte zinnen, herhalingen en klanknabootsingen. |
| Koppigheidsfase / Peuterpuberteit | Een fase (ongeveer 1,5-3 jaar) waarin kinderen hun eigen wil testen en onafhankelijkheid nastreven, wat zich kan uiten in koppig gedrag en driftbuien. |
| Schoolrijpheid | De mate waarin een kind klaar is voor het basisonderwijs, wat onder andere inhoudt dat het zonder zorgfiguren kan, kan samenwerken en een redelijk concentratieniveau heeft. |
| Lateralisatie | Het proces waarbij één hersenhelft dominant wordt voor specifieke functies, wat zich uit in handigheid (links- of rechtshandigheid). |
| Identificatiefiguren | Personen die een kind of jongere als voorbeeld neemt en wier gedrag, normen en waarden hij overneemt. |
| Peergroup | De groep leeftijdsgenoten waarmee een jongere omgaat en die een belangrijke rol speelt in sociale ontwikkeling en identiteitsvorming. |
| Middelbare school kind | Een kind in de leeftijd van ongeveer 6 tot 12 jaar, die zich in de concreet-operationele fase van Piaget bevindt. |
| Adolescent | Een jongere in de leeftijd van ongeveer 12 tot 18 jaar, die zich in de formeel-operationele fase van Piaget bevindt en worstelt met identiteitsvorming. |
| Volwassene | Een persoon vanaf ongeveer 18 jaar, die verschillende fasen doorloopt zoals jongvolwassenheid, middenvolwassenheid en laatvolwassenheid. |
| Ouderen | Personen van 65 jaar en ouder, die te maken krijgen met fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele veranderingen. |
| Vloeiende intelligentie | De intelligentie die gerelateerd is aan snelheid van informatieverwerking en flexibiliteit in denken, neemt af met de leeftijd. |
| Gekristalliseerde intelligentie | De verworven kennis en vaardigheden die door ervaring zijn opgebouwd, blijft meestal behouden bij ouderen. |
| Confabulatie | Het onbewust invullen van gaten in het geheugen met logische, maar niet-reële informatie. |
| Ego-integriteit | Het gevoel van tevredenheid met het geleefde leven, ervaren door ouderen die hun leven als zinvol en compleet beschouwen. |
| Wanhoop | Het gevoel van spijt en onvrede met het geleefde leven, ervaren door ouderen die veel spijt hebben van gemiste kansen of verkeerde keuzes. |