Cover
Start nu gratis WC 17 en WC 18_ASS bij volwassenen_en_DCD_ticstoornis_student.pptx
Summary
# Autismespectrumstoornis (ASS) bij volwassenen
Hieronder volgt een uitgebreide samenvatting over Autismespectrumstoornis (ASS) bij volwassenen, bedoeld als studiemateriaal voor examens.
## 1. Autismespectrumstoornis (ASS) bij volwassenen
Dit onderwerp bespreekt hoe autisme zich manifesteert bij volwassenen, inclusief uitdagingen in sociaal contact, communicatie, specifieke interesses en de impact van stigma, evenals de presentatie ervan in diverse levensdomeinen en de rol van ouders met ASS.
### 1.1 Kenmerken van ASS bij volwassenen
ASS bij volwassenen kan zich uiten op verschillende manieren, waarbij de kernkenmerken van het spectrum nog steeds centraal staan, maar vaak anders worden ervaren en gemanaged dan bij kinderen.
#### 1.1.1 Sociaal contact en wederkerigheid
Volwassenen met ASS kunnen moeite hebben met het initiëren en onderhouden van sociale interacties. Dit kan zich uiten in:
* Moeite met het begrijpen van sociale cues en non-verbale communicatie.
* Problemen met het aangaan van wederkerige gesprekken.
* Een voorkeur voor solitaire activiteiten of zeer specifieke sociale interacties.
* Overweldiging door drukke sociale situaties, wat leidt tot uitputting.
#### 1.1.2 Verbale en non-verbale communicatie
De communicatie kan uitdagend zijn door:
* Een letterlijke interpretatie van taal.
* Moeite met het begrijpen van sarcasme, ironie of metaforen.
* Moeite met het moduleren van stemtoon, volume of snelheid van spreken.
* Problemen met het oogcontact tijdens gesprekken.
#### 1.1.3 Het verbeeldingsvermogen
Hoewel ASS niet per definitie een gebrek aan verbeelding impliceert, kan het zich anders manifesteren:
* Moeite met het zich verplaatsen in anderen (Theory of Mind).
* Minder spontaan gebruik van verbeelding in spel of sociale interactie.
* Een sterke focus op feitelijke informatie.
#### 1.1.4 Beperkt repertoire van interesses en activiteiten
Dit kenmerk blijft prominent aanwezig bij volwassenen:
* Intense, vaak specifieke interesses waar veel tijd en energie aan wordt besteed.
* Een sterke behoefte aan routine en voorspelbaarheid.
* Weerstand tegen veranderingen in routine of onverwachte gebeurtenissen.
#### 1.1.5 Stigma en validisme (ableïsme)
Volwassenen met ASS kunnen te maken krijgen met maatschappelijk stigma, wat wordt aangeduid als validisme of ableïsme. Dit is een manier van kijken naar mensen met een beperking waarbij de beperking de persoon definieert, bijvoorbeeld door aan te nemen dat iemand met ASS niet zelfstandig kan wonen. Dit kan leiden tot:
* Zelfstigma.
* Gediscrimineerd worden op de arbeidsmarkt of in sociale kringen.
* Minder toegang hebben tot kansen en ondersteuning.
> **Tip:** Het is cruciaal om bewust te zijn van validisme en te streven naar een inclusieve benadering die uitgaat van de persoon en niet van de diagnose.
### 1.2 Levensdomeinen waarin ASS zich kan manifesteren
ASS heeft invloed op diverse aspecten van het dagelijks leven van een volwassene.
#### 1.2.1 ASS en dagelijks leven / huishouden
Problemen op dit vlak kunnen ontstaan door:
* **Organisatie:** Moeite met het organiseren van huishoudelijke taken, boodschappen doen, of het plannen van maaltijden.
* **Executieve functies:** Problemen met planning, organisatie, tijdsmanagement, en het initiëren van taken. Dit kan leiden tot uitstelgedrag of juist overhaast handelen.
> **Voorbeeld:** Ayoub woont op kamers en heeft vrienden uitgenodigd om te eten. Hij moet voor het eerst spaghetti bolognese maken, maar weet niet zeker of hij alle ingrediënten in huis heeft. Hij heeft beperkte tijd voorbereiding. Hier kunnen problemen ontstaan met het plannen van boodschappen, het organiseren van de kooktaken en het beheren van de beschikbare tijd.
* **Prikkelverwerking:** Overgevoeligheid voor zintuiglijke prikkels zoals geluiden (stofzuiger), texturen (stoelbekleding) of fel licht, wat kan leiden tot overprikkeling en vermijding.
* **Zelfstandigheid:** Soms zijn er uitdagingen met het uitvoeren van bepaalde dagelijkse routines zonder expliciete instructies of ondersteuning.
#### 1.2.2 ASS en sociaal leven
Sociale interacties, die voor neurotypische personen vaak vanzelfsprekend en ontspannend zijn, kunnen voor volwassenen met ASS veel energie kosten.
* **Energiedosering:** Personen met ASS moeten vaak 'doseren' in sociale contacten en activiteiten om overbelasting te voorkomen, en tijd inplannen voor herstel.
* **Overweldiging:** Grote groepen, luidruchtige omgevingen (restaurants, fuiven) kunnen zeer vermoeiend zijn door de constante zintuiglijke input.
> **Voorbeeld:** Een persoon geeft aan liever in een grotere groep te eten dan met één vriend(in), omdat het in een grotere groep makkelijker is om het gesprek te volgen en minder directe sociale druk ervaren wordt dan bij een één-op-één interactie waarbij elke cue direct geanalyseerd moet worden.
* **Misverstanden:** Het letterlijk opvolgen van instructies zonder de onderliggende sociale context te begrijpen, kan leiden tot conflicten.
> **Voorbeeld:** Tom had beloofd op de hond van zijn tante te passen. Hij gaf de hond wel eten en water en ging twee keer per dag wandelen, zoals gevraagd. Echter, de tante was teleurgesteld omdat hij niet voldoende voor de hygiëne van de hond had gezorgd, wat resulteerde in een stinkend huis. Tom begreep de teleurstelling niet, omdat hij de instructies letterlijk had opgevolgd.
#### 1.2.3 ASS en studeren
Studies aan hogescholen en universiteiten kunnen uitdagend zijn voor studenten met ASS.
* **Klassikale lessen:** Grote, drukke collegezalen met veel omgevingsprikkels kunnen concentratieproblemen veroorzaken, waardoor studenten zich terugtrekken in hun hoofd en de lesstof niet meer volgen.
* **Aanpassingen:** Hogescholen kunnen inspelen op de noden van studenten met ASS door:
* Meer gestructureerde leeromgevingen te bieden.
* Ondersteuning te bieden bij het organiseren van studiemateriaal en planning.
* Flexibele leerarrangementen aan te bieden.
* Duidelijke en concrete communicatie.
#### 1.2.4 ASS en solliciteren, werken
De arbeidsmarkt kan een complex terrein zijn voor volwassenen met ASS.
* **Zeggen of niet zeggen:** De keuze om de diagnose te vermelden tijdens een sollicitatieproces is een persoonlijke afweging. Opties zijn:
* Direct vermelden.
* Wachten tot na een positieve evaluatie.
* Praten vanuit concrete noden zonder de diagnose te noemen.
* **Jobcoaches:** Een jobcoach kan ondersteuning bieden bij het vinden en behouden van werk.
* **Bedrijven die specifiek zoeken naar mensen met ASS:** Sommige bedrijven erkennen de unieke talenten en vaardigheden van mensen met ASS en werven hen actief aan.
* **Op het werk:** Mensen met ASS kunnen snel uitgeput raken door de constante instroom van informatie en prikkels op de werkvloer. Dit kan leiden tot snelle opbranden, zelfs met een gezonde levensstijl.
* **Kwaliteiten en valkuilen:** Het is belangrijk om zowel de uitdagingen (valkuilen) als de sterke punten (kwaliteiten) van ASS op het werk te erkennen.
#### 1.2.5 Ouders met ASS
Wanneer ouders zelf de diagnose ASS hebben, kan dit specifieke dynamieken met zich meebrengen in de opvoeding van kinderen, al dan niet met ASS.
* **Bewustzijn:** Ouders zijn zich soms bewust van hun ASS, soms niet.
* **Overeenkomsten met kind:** De kenmerken waarvoor bij kinderen met ASS ondersteuning wordt geboden, kunnen ook bij ouders aanwezig zijn (bijvoorbeeld prikkelgevoeligheid, moeite met Theory of Mind).
* **Genetische component:** Er kan sprake zijn van een dubbele uitdaging wanneer zowel ouder als kind ASS hebben, wat zowel moeilijkheden als wederzijds begrip kan opleveren.
* **Begeleiding:** Dezelfde principes van psycho-educatie, structuur en voorspelbaarheid die bij kinderen worden toegepast, zijn ook wenselijk voor ouders.
### 1.3 Diagnostiek van ASS bij volwassenen
De diagnostiek van ASS bij volwassenen is vergelijkbaar met die bij kinderen en jongeren, maar met specifieke aandachtspunten.
#### 1.3.1 Kernprincipes
* **Klachten en observaties:** Het in kaart brengen van de klachten van de persoon zelf, aangevuld met observaties vanuit de naaste omgeving (partner, familie, vrienden).
* **Breedte en diepte:** De diagnostiek moet zowel de breedte (verschillende levensdomeinen) als de diepte (concreet doorvragen) van de kenmerken onderzoeken.
* **Ontwikkelingsanamnese:** Dit is essentieel, aangezien ASS een ontwikkelingsstoornis is. De kenmerken moeten al in de vroege kindertijd aanwezig zijn geweest. Idealiter worden ook ouders of andere familieleden bevraagd om de ontwikkelingsgeschiedenis te reconstrueren.
#### 1.3.2 Concrete diagnostische instrumenten
* **Intelligentie-onderzoek:** Om de cognitieve capaciteiten in kaart te brengen.
* **Neuropsychologisch onderzoek:** Gericht op executieve functies, geheugen, aandacht, etc.
* **Vragenlijsten:** Specifieke vragenlijsten zoals de SCQ (Social Communication Questionnaire) en SRS-A (Social Responsiveness Scale, Adult version) om sociaal-communicatieve vaardigheden te meten.
* **Gedragsbeoordelingsschalen:** Zoals de AVZ-R (Autismespectrumstoornis Vragenlijst voor Beoordelaars, Revised).
* **Diagnostisch interview/onderzoek:**
* ADI-R (Autism Diagnostic Interview-Revised): Een retrospectief interview met een informant (bv. ouder) over de ontwikkeling van het kind.
* ADOS-2 module 4 (Autism Diagnostic Observation Schedule, Second Edition): Specifieke observatieprotocol voor volwassenen, vereist specifieke training.
### 1.4 Begeleiding bij ASS
De begeleiding van volwassenen met ASS bouwt voort op de principes die ook bij kinderen en jongeren worden toegepast, met aanpassingen voor de volwassen context.
#### 1.4.1 Aanpassen van de context
* **Psycho-educatie aan de omgeving:** Het informeren van partners, familie, werkgevers en collega's over ASS om begrip en acceptatie te bevorderen.
* **Structuur en voorspelbaarheid:** Creëren van duidelijke routines, planningen en een voorspelbare omgeving om stress te verminderen.
#### 1.4.2 Inzetten op de persoon met ASS
* **Psycho-educatie:** De persoon zelf informeren over ASS, de eigen kenmerken en strategieën voor coping.
* **Sociale-vaardigheidstraining:** Leren van specifieke sociale vaardigheden en het oefenen van interacties in een veilige omgeving.
* **Gesprekstherapie:** Algemene therapie gericht op het bespreken van problemen en het ontwikkelen van copingmechanismen.
* **(Cognitieve) gedragstherapie:** Gericht op het aanpakken van specifieke gedragsproblemen, angsten of dwanghandelingen.
* **Mindfulness:** Technieken om aandacht te richten, stress te verminderen en meer in het hier en nu te leven.
### 1.5 ASS: beperking of talent?
De definitie van ASS volgens de DSM-5 benadrukt problemen in de sociale communicatie en de aanwezigheid van beperkt, repetitief gedrag. Echter, het debat of ASS een pure beperking of ook een talent is, is lopende.
* **Savanttalenten:** Sommige personen met ASS vertonen uitzonderlijke vaardigheden op specifieke gebieden, zoals een fotografisch geheugen, muzikaal talent of rekenkundige prodigies. Deze worden soms "savanttalenten" genoemd.
* **Unieke perspectieven:** De manier waarop mensen met ASS de wereld ervaren, kan leiden tot unieke inzichten en creativiteit.
* **Verschuiving in perspectief:** De focus verschuift steeds meer van een puur medisch model naar een neurodiversiteitsperspectief, waarbij autisme wordt gezien als een natuurlijke variatie in menselijke neurologie met zowel uitdagingen als unieke sterke punten.
---
## 2. Coördinatie-ontwikkelingsstoornis (DCD) en ticstoornissen (Kort overzicht gebaseerd op de aangeleverde tekst)
Dit gedeelte bespreekt de Coördinatie-ontwikkelingsstoornis (DCD) en ticstoornissen, met focus op hun definitie, kenmerken, diagnostiek en begeleiding.
### 2.1 Coördinatie-ontwikkelingsstoornis (DCD)
DCD is een aangeboren ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door hardnekkige problemen met het aanleren en vlot uitvoeren van vaardigheden die motorische coördinatie vereisen.
#### 2.1.1 Kenmerken
* **Motorisch leren:** Moeilijkheden met het coördineren en controleren van bewegingen, wat leidt tot een tragere en minder vloeiende uitvoering van taken.
* **Vroege ontwikkeling:** Kinderen met DCD bereiken mijlpalen later of voeren deze anders uit (rollen, zitten, stappen).
* **Kinderleeftijd:** Later of anders uitvoeren van activiteiten zoals traplopen, fietsen, zwemmen, ritsen en knopen sluiten, puzzelen, knippen.
* **Schoolleeftijd en volwassenheid:** Zwakkere balvaardigheid, dysgrafie (schrijfproblemen), moeilijkheden bij nieuwe taken, blijvende fijnmotorische problemen.
* **Secundaire kenmerken:** Vaak gepaard gaand met problemen met executieve functies, visueel-ruimtelijke vaardigheden, en oriëntatie in tijd en ruimte. Ook faalangst, schaamte, depressie, angst, laag zelfbeeld en onbegrip vanuit de omgeving kunnen voorkomen.
#### 2.1.2 Diagnostiek en begeleiding
* **Diagnostiek:** Klinische synthese door een multidisciplinair team, gebaseerd op motorische tests (bv. M-ABC-2), specifieke vragenlijsten en observaties.
* **Begeleiding:**
* Psycho-educatie aan kind en omgeving.
* Sociale aanpassingen zoals training van vaardigheden (kinesitherapie), erkenning en begrip.
* Ouders stimuleren om bewegen plezierig te maken.
* Ondersteuning, zoals eventueel speciaal onderwijs.
> **Tip voor ouders/leerkrachten:** Werk aan een positief zelfbeeld, geef meer tijd voor taakuitvoering, oordeel op inzet in plaats van resultaat, en stimuleer sport met focus op plezier boven competitie.
### 2.2 Ticstoornissen
Ticstoornissen worden gekenmerkt door plotselinge, snelle, herhaalde, niet-ritmische bewegingen of vocalisaties.
#### 2.2.1 Kenmerken
* **Definitie:** Aangeboren, voor 18 jaar optredend, met motorische en/of vocale tics die repetitief en chronisch zijn (langer dan enkele weken/jaren) zonder duidelijke oorzaak.
* **Motorische tics:** Oogknipperen, neus optrekken, hoofdschudden. Complexere tics omvatten buigen, springen, hurken.
* **Vocale tics:** Keelschrapen, snuiven, grommen, kuchen. Soms ook betekenisvolle zinnen, maar met een kenmerkende abrupte intonatie.
* **Nieuwe woordenschat:** Echopraxie/echolalie (herhalen van anderen/zichzelf), palipraxie/palilalie (herhalen van zichzelf), copropraxie/coprolalie (seksuele gebaren, obscene woorden – zeldzaam).
* **Eigenschappen van tics:**
* **Premonitory urge:** Een onaangename spanningsopbouw die verlicht wordt door de tic uit te voeren.
* **Fluctuerend verloop:** Tics kunnen toenemen bij stress en afnemen bij fysieke inspanning of geconcentreerd werk. Observatie en aandacht kunnen de tics verergeren.
* **Fenotypes (DSM-5):** Gilles de la Tourette (meerdere motorische én vocale tics langer dan een jaar), Persisterende motorische of vocale ticstoornis, Voorlopige ticstoornis.
* **Secundaire kenmerken:** Negatief zelfbeeld, pesterijen, beïnvloeding van lezen/schrijven/rekenen, concentratieproblemen, angsten, psychosomatische klachten en fysieke letsels.
#### 2.2.2 Prevalentie en prognose
* **Prevalentie:** Ticstoornissen komen frequent voor bij kinderen (tot 15%) en ticstoornissen zelf bij ongeveer 6% van de kinderen en 1% van de volwassenen.
* **Comorbiditeit:** Vaak samen met obsessieve-compulsieve stoornis (OCD), ADHD, problemen met visuomotoriek/planning, en lichamelijke hypersensitiviteit.
#### 2.2.3 Begeleiding
* **Farmacotherapie:** Enkel bij ernstige klachten, bv. antipsychotica.
* **Psycho-sociale begeleiding:** Psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie, begeleiding voor bijkomende psychische klachten.
* **Exposure en responspreventie (ERP):** Een vorm van cognitieve gedragstherapie gericht op het leren onderdrukken van tics door blootstelling aan de drang en het voorkomen van de tic.
* **Sociale aanpassingen:** Erkenning en begrip, geen straffen of belonen van tics, stressreductie, en het bieden van een aparte ruimte waar tics vrijuit geuit kunnen worden.
---
# Coördinatie-ontwikkelingsstoornis (DCD)
Coördinatie-ontwikkelingsstoornis (DCD) beschrijft problemen met het aanleren en uitvoeren van motorische vaardigheden.
## 2. Coördinatie-ontwikkelingsstoornis (DCD)
### 2.1 Definitie
Coördinatie-ontwikkelingsstoornis, ook bekend als Developmental Coordination Disorder (DCD), is een aangeboren ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door hardnekkige problemen met het aanleren en vlot uitvoeren van vaardigheden die motorische coördinatie vereisen.
### 2.2 Kenmerken
Het motorisch leren is bij personen met DCD moeilijk, wat zich uit in problemen met coördinatie en controle. Deze problemen kunnen kwalitatief (trager, vooral bij plannen) en kwantitatief (anders dan typisch) zijn.
* **Soft signs:** Dit zijn subtiele motorische afwijkingen, zoals synkinesieën (onwillekeurige bewegingen die gelijktijdig met willekeurige bewegingen optreden) en hypotonie (verlaagde spierspanning).
#### 2.2.1 Kenmerken per leeftijdsfase
* **Baby - peuter:** Later bereiken van motorische mijlpalen zoals rollen, zitten en stappen. De uitvoering van bewegingen kan ook anders zijn.
* **Kleuter:** Later of anderszins: moeite met traplopen, fietsen, zwemmen, het openen en sluiten van ritsen en knopen, puzzelen en knippen.
* **Lagere school:** Problemen met Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL), zwakkere balvaardigheid en dysgrafie (moeite met schrijven).
* **Jongere, volwassenen:** Moeilijkheden bij het aanleren van nieuwe taken en blijvende fijnmotorische problemen.
#### 2.2.2 Vaak gepaard gaande problemen
DCD gaat vaak gepaard met problemen op de volgende gebieden:
* Executieve functies (planning, organisatie, impulscontrole).
* Visueel-ruimtelijke vaardigheden.
* Oriëntatie in tijd en ruimte.
#### 2.2.3 Secundaire kenmerken
Als gevolg van DCD kunnen secundaire problemen ontstaan, zoals:
* Faalangst en schaamte.
* Depressie en angst.
* Onbegrip vanuit het gezin, leeftijdsgenoten en leerkrachten.
* Een laag zelfbeeld.
### 2.3 Diagnostiek
De diagnose van DCD wordt gesteld op basis van een klinische synthese door een multidisciplinair team. Dit team baseert zich op:
* **Motorische tests:** Bijvoorbeeld de Movement Assessment Battery for Children, Second Edition (M-ABC-2).
* **Specifieke vragenlijsten:** Om de aard en ernst van de problemen in kaart te brengen.
* **Observaties:** Van het motorisch functioneren in verschillende situaties.
Het is belangrijk om een vertraagde ontwikkeling te onderscheiden van een specifieke motorische stoornis. De ontwikkelingsanamnese is essentieel, aangezien DCD een ontwikkelingsstoornis is waarbij de kenmerken reeds in de vroege kindertijd aanwezig moeten zijn geweest. Indien mogelijk, worden ook de ouders of andere naaste familieleden bevraagd.
### 2.4 Begeleiding
De begeleiding van DCD richt zich op verschillende aspecten:
1. **Psycho-educatie:** Uitleg geven over DCD aan het kind, de ouders en de omgeving (leerkrachten).
2. **Sociale aanpassingen en training:**
* Training van motorische vaardigheden door bijvoorbeeld fysiotherapie (kine).
* Erkenning en begrip creëren voor de uitdagingen van het kind.
* Ouders stimuleren om beweging en sport plezierig te maken voor hun kind.
3. **Ondersteuning:**
* In uitzonderlijke gevallen kan speciaal onderwijs, zoals BLO (Buitengewoon Lager Onderwijs) of BuSO (Buitengewoon Secundair Onderwijs) type 4, aangewezen zijn.
* Deelname aan G-sport (sport voor personen met een handicap) kan ook ondersteunend werken.
#### 2.4.1 Tips voor ouders en leerkrachten
* **Werken aan een positief zelfbeeld:** Focus op inspanning en vooruitgang, in plaats van enkel op het eindresultaat. Link dit aan een 'growth mindset' in plaats van een 'fixed mindset'.
* **Erken het probleem:** Begrijp dat de motorische uitdagingen reëel zijn.
* **Geef meer tijd:** Sta toe dat de uitvoering van taken meer tijd in beslag neemt.
* **Oordeel op inzet, niet op resultaat:** Waardeer de moeite die het kind doet.
* **Sport:** Stimuleer deelname aan sport, maar overweeg sporten zonder te veel competitie.
#### 2.4.2 Casus - Mo
Mo, een leerling met DCD, ondervindt problemen op school tijdens het vak elektriciteit vanwege zijn tempo. Hij loopt aanzienlijk achter op zijn klasgenoten. De leraar suggereert dat de studierichting mogelijk niet geschikt is. Mo's moeder is verontwaardigd, terwijl de leraar zijn uitspraak als een feit beschouwt. Klasgenoten maken grappen over Mo's tempo. De moeder wil de opdrachten mee naar huis geven, maar de leerkracht twijfelt hieraan vanwege de angst om fouten te introduceren.
**Adviezen voor de leerkracht:**
1. **Psycho-educatie over DCD:** Leg uit aan de leerkracht wat DCD inhoudt, met de nadruk op de motorische coördinatieproblemen die het tempo beïnvloeden. Benadruk dat dit geen gebrek aan inzet of intelligentie is.
2. **Aanpassing van taken en beoordeling:** Geef Mo meer tijd voor opdrachten. Beoordeel zijn werk op basis van inzet en kleine stapjes vooruitgang, in plaats van enkel op de snelheid van voltooiing. Overweeg eventueel aangepaste opdrachten die de motorische complexiteit verminderen, of een buddy-systeem met een klasgenoot.
#### 2.4.3 Casus - Jessica (turnleerkracht)
Jessica, met de diagnose DCD, neemt deel aan een dansoptreden.
**Tips voor de turnleerkracht:**
* **Vereenvoudig de choreografie:** Pas de danspassen aan de mogelijkheden van Jessica aan, zodat ze succeservaringen kan opdoen.
* **Visualisatie en herhaling:** Gebruik visuele hulpmiddelen en zorg voor extra herhalingen van de bewegingen.
* **Focus op plezier:** Benadruk het plezier van deelname en samenwerken, in plaats van de perfecte uitvoering.
* **Strategieën voor stressvermindering:** Zorg voor een rustige plek waar Jessica zich even kan terugtrekken indien nodig, en verminder externe prikkels tijdens het optreden.
* **Buddy-systeem:** Koppel Jessica aan een klasgenoot die haar kan ondersteunen tijdens de dans.
### 2.5 Illustratie: In de Gloriefant!
Deze illustratie beschrijft het verhaal van Gloria, een olifant met DCD. Haar motorische onhandigheid leidt tot ongelukjes in de porseleinwinkel van haar moeder, wat haar verdrietig maakt. Dit illustreert hoe DCD kan leiden tot frustratie en negatieve sociale interacties. Ze wordt uiteindelijk aangemoedigd om hulp te zoeken bij oom Florus, wat de nadruk legt op het vinden van passende activiteiten en ondersteuning.
---
# Ticstoornissen
Dit onderdeel biedt een gedetailleerde bespreking van ticstoornissen, hun kenmerken, classificatie, comorbiditeit en begeleidingsmogelijkheden.
### 3.1 Definitie van ticstoornissen
Ticstoornissen worden gedefinieerd als aangeboren aandoeningen die ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar en gekenmerkt worden door motorische bewegingen en/of vocalisaties (geluiden). Deze uitingen zijn repetitief, chronisch en houden gedurende meerdere weken tot jaren aan, zonder duidelijke aanwijsbare oorzaak.
### 3.2 Kenmerken van tics
Tics kunnen worden onderverdeeld in motorische en vocale tics, met complexe varianten van beide.
#### 3.2.1 Motorische tics
* **Eenvoudige motorische tics:** Dit zijn korte, plotselinge bewegingen zoals oogknipperen, neus optrekken of hoofdschudden.
* **Complexe motorische tics:** Dit zijn meer gecoördineerde bewegingen, zoals buigen, springen of hurken.
#### 3.2.2 Vocale tics
* **Eenvoudige vocale tics:** Dit omvatten geluiden zoals keelschrapen, snuiven, grommen, kuchen of tongklakken.
* **Complexe vocale tics:** Dit kunnen betekenisvolle zinnen zijn, die schijnbaar doelgericht lijken, maar vaak kort, abrupt en met een afwijkende intonatie zijn, vergelijkbaar met grommen of blaffen.
#### 3.2.3 Specifieke vocale gedragingen
* **Echopraxie/echolalie:** Het herhalen van de bewegingen of geluiden van anderen.
* **Palipraxie/palilalie:** Het herhalen van eigen bewegingen of geluiden.
* **Copropraxie/coprolalie:** Het uiten van seksuele gebaren of obscene woorden. Dit komt voor bij ongeveer 10% van de personen met tics, voornamelijk tijdens de puberteit.
#### 3.2.4 Eigenschappen van tics
* **Onderdrukking:** Tics kunnen tot op zekere hoogte actief worden tegengehouden. Dit leidt tot een 'premonitory urge' (vooraandrang), wat een onaangename spanningsopbouw veroorzaakt. De tic zelf zorgt voor spanningsreductie.
* **Fluctuatie:** Het verloop van tics is wisselend.
* **Kindfactoren:** Tics kunnen toenemen bij stress en afnemen bij fysieke inspanning en geconcentreerd, rustig schoolwerk.
* **Omgevingsfactoren:** Tics kunnen toenemen bij observatie of wanneer er aandacht op wordt gevestigd. Ze manifesteren zich vaak op minder gewenste momenten en kunnen thuis meer voorkomen, omdat personen daar de tics minder onderdrukken.
### 3.3 Fenotypes van ticstoornissen (DSM-V)
De DSM-V onderscheidt de volgende fenotypes:
* **Gilles de la Tourette:** Gekenmerkt door ten minste twee motorische tics en één vocale tic die langer dan een jaar aanwezig zijn.
* **Persisterende motorische of vocale ticstoornis:** Hierbij is er sprake van één of meerdere motorische óf vocale tics die langer dan een jaar aanwezig zijn.
* **Voorlopige ticstoornis:** De tics zijn korter dan een jaar aanwezig.
### 3.4 Secundaire kenmerken van ticstoornissen
Ticstoornissen kunnen gepaard gaan met diverse secundaire problematiek:
* Negatief zelfbeeld door pesterijen.
* Beïnvloeding van lezen, schrijven en rekenen door tics.
* Concentratieproblemen.
* Angsten en psychosomatische klachten.
* Fysieke letsels door de tics.
### 3.5 Prevalentie en prognose
* Tics komen voor bij ongeveer 15% van de kinderen tussen 4 en 15 jaar.
* Een ticstoornis wordt gediagnosticeerd bij ongeveer 6% van de kinderen en 1% van de volwassenen.
* De verhouding tussen jongens en meisjes is ongeveer 3:1.
* Motorische tics komen vaker voor dan vocale tics.
### 3.6 Comorbiditeit
Ticstoornissen gaan vaak gepaard met andere aandoeningen:
* **Obsessieve-compulsieve stoornis (OCD):** Dwangstoornis.
* **ADHD:** Met name gerelateerd aan impulsiviteit.
* Problemen met visuomotoriek en planning.
* Lichamelijke hypersensitiviteit.
### 3.7 Begeleiding bij ticstoornissen
De begeleiding richt zich op farmacotherapie (enkel bij ernstige klachten, voornamelijk antipsychotica), psycho-sociale begeleiding, en sociale aanpassingen.
#### 3.7.1 Psycho-sociale begeleiding
* **Psycho-educatie:** Het informeren van de persoon met de ticstoornis en diens omgeving.
* **Cognitieve gedragstherapie:**
> **Tip:** Exposure en responspreventie (ERP) is een effectieve vorm van cognitieve gedragstherapie waarbij geoefend wordt met het onderdrukken van tics en het weerstaan van de aandrang. Het doel is om de tics niet direct te 'verslaan' met nieuwe tics, maar de spanning te hanteren zonder de tic uit te voeren.
* Begeleiding voor bijkomende psychische klachten.
#### 3.7.2 Sociale aanpassingen
* **Erkenning en begrip:** Het is cruciaal om tics niet te straffen of te belonen.
* Een **voorbeeldfunctie** van leerkrachten en het instellen van een **buddy-systeem** kunnen ondersteunend werken.
* **Stressvermindering** is essentieel, omdat stress tics kan verergeren.
* Het creëren van een **aparte ruimte** waar de persoon tics de vrije loop kan laten, kan helpen om energie kwijt te raken.
* Stimuleren van **sport en speeltijd** om energie te ontladen.
> **Casus:** Een illustratie van begeleiding bij een ticstoornis beschrijft een therapeutisch scenario met 'Robin', waarbij de focus ligt op het hanteren van de premonitory urge door middel van exposure en responspreventie, waarbij het 'tegenhouden' van tics centraal staat.
---
Deze sectie over ticstoornissen benadrukt de complexiteit van deze aandoeningen, de noodzaak van een genuanceerde benadering en het belang van een multidisciplinaire aanpak in de diagnostiek en begeleiding.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Autismespectrumstoornis (ASS) | Een ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door uitdagingen op het gebied van sociale interactie, communicatie en repetitief gedrag of beperkte interesses. Het is een spectrum, wat betekent dat de symptomen en hun ernst sterk kunnen variëren van persoon tot persoon. |
| Coördinatie-ontwikkelingsstoornis (DCD) | Een aangeboren ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door hardnekkige problemen bij het aanleren en vlot uitvoeren van vaardigheden met motorische coördinatie. Dit kan leiden tot onhandigheid en moeilijkheden in verschillende dagelijkse activiteiten, zoals schrijven, sporten of zelfzorg. |
| Ticstoornis | Een neurologische aandoening die wordt gekenmerkt door plotselinge, snelle, herhaalde, niet-ritmische bewegingen of vocalisaties (tics). Deze tics kunnen motorisch (bv. oogknipperen, hoofd schudden) of vocaal (bv. keel schrapen, geluiden maken) zijn en kunnen variëren in ernst en frequentie. |
| Neurodiversiteit | Een concept dat erkent dat verschillen in hersenstructuur en -functie een normale en waardevolle variatie binnen de menselijke populatie vertegenwoordigen, vergelijkbaar met biodiversiteit. Het benadrukt dat aandoeningen zoals autisme geen ziekten zijn die genezen moeten worden, maar variaties in de menselijke cognitie. |
| Stigma | Negatieve attitudes, vooroordelen en discriminatie gericht op personen met een bepaalde kenmerk, zoals een psychische aandoening of handicap. Stigma kan leiden tot sociale uitsluiting en psychologisch lijden voor de getroffenen. |
| Validisme (Ableïsme) | Discriminatie en sociale vooroordelen ten opzichte van mensen met een handicap. Het is gebaseerd op de aanname dat een beperking de persoon definieert en minder waard maakt dan niet-gehandicapte personen, wat kan leiden tot uitsluiting en ongelijke kansen. |
| Executieve functies | Een reeks cognitieve processen die verantwoordelijk zijn voor het plannen, organiseren, initiëren, controleren en reguleren van gedrag om doelen te bereiken. Voorbeelden zijn planning, werkgeheugen, inhibitie en flexibiliteit. |
| Psycho-educatie | Het verstrekken van informatie en educatie aan patiënten en hun naasten over een specifieke stoornis, behandeling en copingstrategieën. Het doel is om begrip te vergroten, therapietrouw te bevorderen en zelfmanagement te ondersteunen. |
| DSM V (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fifth Edition) | Een classificatiesysteem voor psychische stoornissen dat wordt gebruikt door clinici en onderzoekers wereldwijd. Het biedt gestandaardiseerde criteria voor de diagnose van diverse psychische aandoeningen. |
| Prognose | De verwachte uitkomst of het waarschijnlijke verloop van een ziekte of aandoening. Het omvat de voorspelling van het ziekteverloop, de reactie op behandeling en de kans op herstel of blijvende gevolgen. |
| Comorbiditeit | De gelijktijdige aanwezigheid van twee of meer stoornissen of aandoeningen bij één persoon. Bijvoorbeeld, een persoon met ADHD kan ook angststoornissen hebben. Comorbiditeit kan de diagnose en behandeling bemoeilijken. |
| Ontwikkelingsanamnese | Een gedetailleerde geschiedenis van de ontwikkeling van een persoon vanaf de prenatale fase tot het heden. Het is cruciaal voor de diagnose van ontwikkelingsstoornissen, aangezien het inzicht geeft in eventuele afwijkingen of vertragingen in de ontwikkeling. |
| Savanttalenten | Zeldzame en uitzonderlijke vaardigheden in specifieke gebieden, zoals muziek, kunst of rekenen, die soms voorkomen bij mensen met autisme of andere ontwikkelingsstoornissen. Deze vaardigheden staan in contrast met de algemene intellectuele beperkingen. |
| Premonitory urge | Een onaangename lichamelijke sensatie of aandrang die voorafgaat aan het uitvoeren van een tic. Het gevoel van opluchting na het uitvoeren van de tic kan de cyclus van tics versterken. |
| Echopraxie / Echolalie | Echopraxie is het onvrijwillig imiteren van de bewegingen van anderen, terwijl echolalie het onvrijwillig herhalen van gesproken woorden of zinnen van anderen is. Beide zijn kenmerken die soms voorkomen bij ticstoornissen en autisme. |
| Copropraxie / Coprolalie | Coprolalie verwijst naar het uiten van obscene of sociaal ongepaste woorden, wat een minder voorkomend (ongeveer 10%) maar bekend kenmerk van ticstoornissen kan zijn. Copropraxie is het uitvoeren van obscene gebaren. |
| Motorische coördinatie | Het vermogen om bewegingen vloeiend, efficiënt en nauwkeurig uit te voeren door middel van de gecoördineerde werking van verschillende spiergroepen. Dit vereist de integratie van sensorische informatie en motorische planning. |
| Visueel-ruimtelijke vaardigheden | Het vermogen om visuele informatie te verwerken en te begrijpen, inclusief ruimtelijke relaties, oriëntatie en navigatie. Problemen hiermee kunnen leiden tot moeilijkheden met kaarten lezen, puzzelen of het inschatten van afstanden. |
| Fair diagnostiek | Een diagnostisch proces dat rekening houdt met culturele achtergronden, levensomstandigheden en individuele verschillen van de persoon die wordt onderzocht. Het streeft ernaar om bias te minimaliseren en een nauwkeurige en rechtvaardige diagnose te stellen. |