Cover
Start nu gratis Brugsmodel.MW.pptx
Summary
# Oplossingsgerichte therapie in het algemeen
Oplossingsgerichte therapie in het algemeen
Oplossingsgerichte therapie, ook wel bekend als Solution Focused Brief Therapy (SFBT), is een therapeutische benadering die zich primair richt op het identificeren en versterken van bestaande oplossingen en hulpbronnen van de cliënt, in plaats van op het analyseren van problemen en hun oorzaken.
## 1. Kernprincipes van oplossingsgerichte therapie
Oplossingsgerichte therapie (SFBT) is ontwikkeld door Steve de Shazer en Insoo Kim Berg. De kernfilosofie is dat cliënten de experts zijn van hun eigen leven en begeleiding, en dat analyse van problemen niet noodzakelijkerwijs leidt tot oplossingen. Dit staat in contrast met probleemgerichte benaderingen.
### 1.1 Contra-indicaties voor probleemgerichte benaderingen
De aanpak van SFBT is gebaseerd op een aantal leidende principes:
* 'If it ain’t broke, don’t fix it.' (Als het niet kapot is, repareer het dan niet.)
* 'Find out what works and do more of it.' (Ontdek wat werkt en doe daar meer van.)
* 'Stop doing what doesn’t work and do something different.' (Stop met wat niet werkt en doe iets anders.)
### 1.2 Visie op de cliënt en de hulpverlener
In een probleemgerichte benadering wordt de hulpverlener (HV) vaak gezien als de expert, die grote veranderingen nodig acht en zich richt op de oorzaak van klachten en weerstand, evenals op het verleden. De cliënt wordt hierin begeleid.
In oplossingsgerichte therapie wordt de hulpverlener gezien als iemand die het 'niet-weten' omarmt en de cliënt als expert beschouwt. Kleine veranderingen volstaan, er wordt gekeken naar uitzonderingen en de focus ligt op de toekomst en de gezondheid van de cliënt. Er is sprake van coöperatie.
> **Tip:** De oefening met een partner, waarbij eerst probleemgericht en daarna oplossingsgericht op een probleem wordt gereageerd, illustreert het verschil in focus en interventies tussen beide benaderingen.
### 1.3 Het 'Brugse Model'
Het 'Brugse Model' is een specifieke uitwerking van SFBT, ontwikkeld in samenwerking met het Korzybski Instituut in Brugge. De centrale uitgangspunten zijn:
* **Resource focused**: gericht op hulpbronnen en sterke kanten van de cliënt.
* Mensen helpen beseffen dat ze keuzes kunnen maken.
* 'Kort' is geen doel op zich, maar het resultaat van effectieve begeleiding.
* De hulpverlener begeleidt de cliënt tot hij/zij voldoende op weg is gezet, niet per se tot het probleem volledig is opgelost.
#### 1.3.1 Probleem versus beperking
Het Brugse Model maakt onderscheid tussen problemen en beperkingen:
* **Beperkingen**: Dit zijn situaties waarvoor geen oplossingen voorhanden zijn (bijvoorbeeld trauma, gemaakte keuzes, geslacht, cultuur). Men kan leren leven met beperkingen en kiezen hoeveel plaats ze innemen.
* **Problemen**: Voor problemen zijn oplossingen mogelijk.
#### 1.3.2 De cliënt in relatie tot de hulpvraag: het interventieschema
Het Brugse Model classificeert cliënten op basis van hun hulpvraag en de relatie met de hulpverlener, wat invloed heeft op de te hanteren interventies.
##### 1.3.2.1 Voorbijgangers in een vrijblijvende relatie
Dit zijn cliënten die zelf geen hulpvraag hebben (bv. gestuurd door huisarts, rechter) of psychosomatische klachten hebben. De hulpverlener heeft hier een beperkt mandaat om verandering te bewerkstelligen.
* **Interventies**:
* Dring geen hulp op.
* Ontwikkel een positieve relatie (complimenten geven, joinen).
* Geef informatie.
* Geef positieve connotaties over de verwijzer.
* Onderzoek of een alternatieve hulpvraag mogelijk is.
* Confronteer de cliënt met de gevolgen van het niet hebben van een hulpvraag.
* Wacht geduldig af.
##### 1.3.2.2 Zoeker in een zoekende relatie
Dit zijn cliënten met een vage hulpvraag (bv. 'ik wil gelukkig zijn', 'ik ben depressief'). Er is meer mandaat, maar het doel is onduidelijk. Het doel is om een werkbare hulpvraag te induceren.
* **Kenmerken van een 'werkbaar' doel**:
* Realistisch.
* Eerder klein dan groot.
* Belangrijk voor de cliënt.
* Vraagt inspanning.
* **Interventies**:
* Geen opdrachten!
* Erkenning en positieve ondersteuning bieden; joinen.
* Verantwoordelijkheid stimuleren.
* Zoeken naar uitzonderingen.
* Doel formuleren in gedragstermen, in de aanwezigheid van iets, in het begin van een oplossing.
* **Vragen om concrete objectieven te komen**:
* De mirakelvraag.
* Schaalvragen (scaling questions).
* De continueringsvraag ('hoe komt het dat het nog niet slechter is?').
##### 1.3.2.3 Koper in een consulterende relatie
Dit zijn cliënten bij wie passende hulpbronnen (resources) aanwezig zijn die het realiseren van het doel mogelijk maken.
* **Interventies**:
* Bied positieve ondersteuning en erkenning.
* Vraag naar eerder gebruik van resources: wat heeft geholpen? (wat, hoe, met wie, …)?
* Informatie geven.
* Advies.
* Hier kunnen wel opdrachten gegeven worden: observatieopdrachten, opdrachten met kleine veranderingen, keuze tussen al dan niet uitvoeren van opdrachten.
##### 1.3.2.4 Manager in co-expert relatie
Wanneer de cliënt passende resources heeft, fungeert hij/zij als manager in een co-expert relatie, oftewel co-begeleider of co-therapeut.
* **Interventies**:
* 'Doe zo voort'.
* Help de cliënt eigen oplossingen toe te passen.
* Help de cliënt keuzes te maken.
* Complimenteer!
* Hier kunnen alle soorten opdrachten gegeven worden.
## 2. Oplossingsgerichte technieken
Diverse technieken worden ingezet om de cliënt te sturen naar het identificeren en benutten van oplossingen.
### 2.1 Vragen die zoeken naar uitzonderingen
Deze techniek gaat ervan uit dat elk probleem uitzonderingen kent. Uitzonderingen zijn de momenten dat het probleem wel had kunnen optreden, maar dat niet deed. Door hierop door te vragen, worden de omstandigheden en de mogelijke oplossingen zichtbaar.
* **Voorbeeldvragen**: 'Zijn er momenten waarop het probleem minder voorkomt of helemaal niet?' 'Wanneer?' 'Wat gebeurt er dan?' 'Heb je al eens meegemaakt dat je piekergedachten ineens weg waren? Of minder? Wat deed je dan?'
### 2.2 De getalvragen of scaling questions
Deze vragen helpen om nuances aan te brengen en te laten zien dat er tussenstappen bestaan tussen een slecht en een goed gevoel of een groot en een klein probleem.
* **Toepassing**: De cliënt wordt gevraagd zichzelf te plaatsen op een schaal van 0 (slechtst mogelijke gevoel/situatie) tot 10 (best mogelijke gevoel/situatie, probleem volledig opgelost).
* Vervolgens wordt gevraagd naar het kleinst mogelijke verschil om van de ene naar de andere trede te gaan, wat de cliënt dan anders zou doen en hoe anderen dat zouden merken.
* Dit helpt ook bij het evalueren van de effectiviteit van begeleiding.
### 2.3 De continueringsvraag
Deze vraag helpt de cliënt te focussen op de positieve aspecten van hun leven en op hulpbronnen.
* **Voorbeeldvragen**: 'Welke zijn de dingen in je leven zoals het nu is, die je wil behouden?' 'Hou eens een week lang een dagboek bij. Let op de dingen in uw leven die graag zo zou willen houden en schrijf die op. Geef uzelf aan het eind van elke dag een compliment, gebaseerd op uw dagboek, en noteer dat.'
### 2.4 De mirakelvraag
Deze vraag vraagt de cliënt zich voor te stellen dat er een mirakel gebeurt, waardoor de problemen voldoende opgelost zijn. De cliënt weet niet dat het mirakel heeft plaatsgevonden.
* **Doel**: De cliënt beschrijft dan concreet gedragsmatig hoe hij/zij de volgende ochtend zou merken dat het probleem is opgelost en wat de huisgenoten zouden opmerken. Dit impliceert een visualisatie en vraagt een vertaling van 'niet-doelen' naar 'wel-doelen'.
* Bij kinderen kan de 'toverfee-vraag' gehanteerd worden.
### 2.5 Copingvragen
Deze vragen richten zich op hoe de cliënt omgaat met moeilijke situaties en wat hen helpt door te zetten.
* **Voorbeeldvragen**: 'Hoe hou je het vol? Wat doet jou doorgaan? Wat helpt jou om door deze moeilijke tijden heen te komen?'
* Dit werkt bemoedigend en helpt de cliënt te laten zien hoe hij/zij ondanks problemen niet verder afglijdt.
### 2.6 Positief herkaderen
Hierbij wordt de manier waarop over onszelf gesproken wordt, beïnvloed door het geven van een nieuw, positief etiket aan de problematiek.
* **Voorbeeld**: 'Bezorgdheid' wordt 'betrokkenheid' genoemd. 'Ik denk veel na over de dingen' in plaats van 'ik ben een chronisch depressief persoon'. Het feit dat men veel energie in ruzie stopt, kan herkadreerd worden als 'sterke betrokkenheid op elkaar'.
> **Opdracht:** Tracht de volgende 'etiketten' positief te herformuleren: 'verlegen', 'rebel', 'opstandig', 'geïsoleerd', 'streng zijn', 'eigenwijs', 'twijfel', 'druk en impulsief'.
### 2.7 Observatie-opdrachten
Deze opdrachten worden gebruikt om een duidelijker zicht te krijgen op problemen en uitzonderingen. De cliënt krijgt de opdracht zichzelf te observeren aan de hand van specifieke vragen.
* **Observeren betreft**: wanneer kwam het symptoom voor, wat gebeurde er, met wie, zijn er symptoomvrije dagen, wat gebeurt er dan, wat gaf aanleiding, hoe vermindert of stopt het probleem.
* Dit helpt bij differentiatie, expliciteren van gevonden oplossingen en het terugkrijgen van controlegevoel.
### 2.8 Doe-opdrachten
Dit zijn opdrachten die de cliënt concreet aan het werk zetten om oplossingen te realiseren.
* **Voorbeeld**: Aan kinderen de opdracht geven om enkele keren per week een mirakel of een deel ervan te waarmaken, waarbij ouders moeten raden welke dagen dat zijn. Dit zorgt voor een fundamentele heroriëntatie van probleemgericht naar oplossingsgericht denken.
## 3. Tweede en volgende sessies
Bij vervolgsessies is het cruciaal om na te gaan of de hoop op positieve verandering aanwezig is en om de cliënt te helpen glimpen op te vangen van praktische, concrete en gedragsmatige oplossingen.
### 3.1 Bij een antwoord 'beter'
* Aan de hand van 'wat-vragen' gedetailleerde informatie over successen naar voren halen.
* Helpen manieren te vinden om deze verbetering in stand te houden.
* Vertrouwen in eigen vermogen versterken.
### 3.2 Bij een antwoord 'hetzelfde'
* Positief zijn over het feit dat geen negatieve verandering is opgetreden.
* Vragen naar wat er in het leven zou kunnen veranderen waardoor het niveau op een schaal gelijk kan blijven, of wat een partner of ouder zou kunnen zeggen dat beter ging, ook al is het maar een beetje.
### 3.3 Bij een antwoord 'slechter'
* Luister naar de details van wat de zaken slechter heeft gemaakt.
* Besteed bijzondere aandacht aan elk positief aspect waarbij de patiënt nu anders met de situatie omgaat dan in het verleden. Vraag wat hielp of wat het beste was dat ze deden.
## 4. Afsluiting
Bij afsluiting wordt de cliënt gevraagd waar hij/zij zich op een schaal van 0 tot 10 inzake kennis over oplossingsgericht werken bevond en waar hij/zij nu staat. Er wordt gekeken naar de volgende stap en hoe de opgedane kennis toegepast kan worden.
---
# Het Brugse Model en zijn fasen
Het Brugse Model is een specifieke uitwerking binnen de oplossingsgerichte benadering, gericht op het activeren van hulpbronnen en het ondersteunen van cliënten bij het realiseren van hun eigen oplossingen.
### 2.1 Centraal uitgangspunten van het Brugse Model
De kern van het Brugse Model, voortbouwend op de principes van Solution Focused Brief Therapie (SFBT) zoals ontwikkeld door Steve de Shazer en Insoo Kim Berg, en verder uitgewerkt in samenwerking met het Korzybski Instituut in Brugge, rust op de volgende uitgangspunten:
* **Resource focused:** De nadruk ligt op het identificeren en benutten van de sterke kanten en hulpbronnen van de cliënt.
* **Keuzes maken:** Mensen worden geholpen te beseffen dat ze zelf keuzes kunnen maken in hun leven en de manier waarop ze met problemen omgaan.
* **'Kort' is geen doel op zich:** De therapie is gericht op effectiviteit en het bereiken van de gewenste doelen van de cliënt, niet per se op een zo kort mogelijke duur.
* **Stoppen wanneer de cliënt op weg is gezet:** De hulpverlener begeleidt de cliënt tot het punt waarop deze voldoende gemotiveerd en toegerust is om zelfstandig verder te gaan, in plaats van te wachten tot een probleem volledig is 'opgelost'.
### 2.2 Onderscheid tussen problemen en beperkingen
Het Brugse Model maakt een belangrijk onderscheid tussen problemen en beperkingen:
* **Problemen:** Dit zijn moeilijkheden waarvoor oplossingen denkbaar zijn. De focus ligt hier op het vinden en implementeren van deze oplossingen.
* **Beperkingen:** Dit zijn omstandigheden waarvoor geen directe oplossingen bestaan, zoals trauma, gemaakte keuzes, geslacht of culturele achtergrond. Met beperkingen kan men leren leven en bewust kiezen hoeveel plaats ze innemen in het bestaan.
### 2.3 Het interventieschema: Niveaus van cliëntbetrokkenheid
Het Brugse Model kent een interventieschema gebaseerd op vier niveaus van cliëntbetrokkenheid, elk met specifieke kenmerken en passende interventies:
#### 2.3.1 Voorbijgangers in een vrijblijvende relatie
Dit niveau kenmerkt cliënten die zelf geen hulpvraag hebben, vaak omdat ze zijn doorverwezen (bijvoorbeeld door een huisarts of rechter) of psychosomatische klachten hebben. De hulpverlener heeft hier een beperkt mandaat om verandering af te dwingen.
* **Kenmerken:**
* Geen expliciete hulpvraag.
* Vaak gestuurd door derden.
* Beperkt mandaat voor de hulpverlener.
* **Interventies:**
* **Geen hulp opdringen:** Respecteer de autonomie van de cliënt.
* **Positieve relatie opbouwen:** Gebruik complimenten en 'joinen' (aansluiten bij de belevingswereld van de cliënt). Een goede contact is essentieel voor verandering.
* **Informatie geven:** Over het proces of mogelijke consequenties.
* **Positieve connotaties over de verwijzer:** Benadruk de intentie van de doorverwijzer.
* **Alternatieve hulpvraag onderzoeken:** Nagaan of er een hulpvraag mogelijk is die de cliënt wel interesseert.
* **Confronteren met gevolgen van geen hulpvraag:** Op een respectvolle manier de consequenties van de huidige situatie schetsen.
* **Geduldig afwachten:** Soms is er tijd nodig voordat er een hulpvraag ontstaat.
#### 2.3.2 Zoeker in een zoekende relatie
Zoekers hebben vaak een vage hulpvraag, zoals 'ik wil gelukkig zijn' of 'ik ben depressief'. Hoewel er meer mandaat is dan bij voorbijgangers, is het doel van de cliënt nog onduidelijk.
* **Kenmerken:**
* Vage hulpvraag.
* Meer mandaat voor de hulpverlener dan bij voorbijgangers.
* Doel van de cliënt is nog onduidelijk.
* **Doel van de hulpverlener:** Een werkbare hulpvraag induceren.
* **Kenmerken van een 'werkbaar' doel:**
* Realistisch.
* Eerder klein dan groot.
* Belangrijk voor de cliënt.
* Vraagt inspanning.
* **Interventies:**
* **Erkenning en positieve ondersteuning:** 'Joinen' en de inspanningen van de cliënt valideren.
* **Verantwoordelijkheid stimuleren:** De cliënt aanmoedigen om de regie te nemen.
* **Zoeken naar uitzonderingen:** Identificeren van momenten waarop het probleem minder of niet aanwezig is.
* **Doel formuleren in gedragstermen:** Concrete, observeerbare gedragingen definiëren die de gewenste verandering illustreren.
* **Gebruik van specifieke vragen:**
* **De mirakelvraag:** Een toekomstprojectie waarbij de cliënt beschrijft hoe het leven eruitziet als het probleem is opgelost.
* **De schaal van de vooruitgang (schaalvragen):** Cliënten waarderen hun huidige situatie op een schaal van 0 tot 10 en specifiëren wat een kleine stap vooruit zou betekenen.
* **De continueringsvraag:** Vragen naar de dingen die de cliënt goed vindt en wil behouden in het leven, ondanks de moeilijkheden.
#### 2.3.3 Koper in een consulterende relatie
Kopers beschikken over de relevante hulpbronnen en capaciteiten om hun doelen te realiseren. De hulpverlener biedt hier positieve ondersteuning en erkenning.
* **Kenmerken:**
* Passende resources/hulpbronnen zijn voorhanden.
* Cliënt heeft de capaciteiten om doelen te realiseren.
* **Interventies:**
* **Positieve ondersteuning en erkenning:** Valideren van de inspanningen en successen van de cliënt.
* **Vragen naar eerder gebruik van resources:** Onderzoeken wat in het verleden heeft geholpen (wat, hoe, met wie).
* **Informatie geven:** Over strategieën of mogelijke benaderingen.
* **Advies:** Suggesties doen voor mogelijke vervolgstappen.
* **Opdrachten geven:** Dit kunnen observatieopdrachten zijn, opdrachten met kleine veranderingen, of opdrachten met de keuzevrijheid om ze al dan niet uit te voeren.
#### 2.3.4 Manager in co-expert relatie
Dit is het meest geavanceerde niveau, waarbij de cliënt actief samenwerkt met de hulpverlener als co-expert, co-begeleider of co-therapeut.
* **Kenmerken:**
* Cliënt beschikt over passende resources.
* Actieve samenwerking met de hulpverlener.
* Cliënt is de expert van zijn eigen traject.
* **Interventies:**
* **'Doe zo voort' aanmoedigingen:** Benadrukken van wat goed gaat.
* **Cliënt helpen eigen oplossingen toe te passen:** Ondersteunen bij het implementeren van zelfgevonden strategieën.
* **Cliënt helpen keuzes maken:** Begeleiden bij het afwegen van opties.
* **Complimenteren:** Erkennen van successen en inspanningen.
* **Alle soorten opdrachten kunnen gegeven worden:** Meer complexe of uitdagende opdrachten zijn mogelijk.
### 2.4 Specifieke oplossingsgerichte technieken
Binnen het Brugse Model worden diverse technieken ingezet om de cliënt te ondersteunen:
* **Vragen die zoeken naar uitzonderingen:**
* **Principe:** Elk probleem heeft uitzonderingen – momenten waarop het had kunnen optreden, maar niet deed.
* **Toepassing:** Door hierop door te vragen, worden de omstandigheden en gedragingen die het probleem verminderen blootgelegd. Voorbeelden: "Zijn er momenten waarop het probleem minder voorkomt of helemaal niet?", "Wat gebeurt er dan?", "Wat doet u dan anders?".
* **De getalvragen of scaling-questions:**
* **Principe:** Deze vragen helpen nuances aan te brengen en te laten zien dat er tussenstappen bestaan in de vooruitgang.
* **Toepassing:** Cliënten worden gevraagd hun huidige gevoel of situatie op een schaal van 0 tot 10 te plaatsen (0 = slechtst mogelijk, 10 = volledig opgelost). Vervolgens wordt gevraagd wat het kleinst mogelijke verschil zou zijn om een punt omhoog te gaan en waaraan dat te merken zou zijn. Dit helpt ook het effect van begeleiding te evalueren.
* **De continueringsvragen:**
* **Principe:** Cliënten helpen focussen op de positieve aspecten van hun leven en op hun hulpbronnen.
* **Toepassing:** Vragen zoals: "Welke zijn de dingen in je leven zoals het nu is, die je wil behouden?" of het bijhouden van een dagboek van positieve gebeurtenissen.
* **De mirakelvraag:**
* **Principe:** Een krachtige techniek om een toekomstprojectie in concrete gedragstermen te laten beschrijven.
* **Toepassing:** De cliënt wordt gevraagd te visualiseren hoe het leven eruit zou zien als een mirakel de problemen had opgelost, en wat de concrete signalen hiervan zouden zijn bij het ontwaken en in de interactie met huisgenoten. Bij kinderen kan dit de toverfee-vraag zijn.
* **Copingvragen:**
* **Principe:** Deze vragen richten zich op hoe de cliënt het volhoudt en doorgaat ondanks moeilijke omstandigheden.
* **Toepassing:** Vragen als: "Hoe hou je het vol?", "Wat doet jou doorgaan?", "Wat helpt jou om door deze moeilijke tijden heen te komen?". Dit werkt bemoedigend en toont de veerkracht van de cliënt.
* **Positief herkaderen:**
* **Principe:** De manier waarop we over onszelf spreken, beïnvloedt hoe we ons voelen. Het geven van een nieuw, positief etiket aan problematiek kan een positieve karakterduiding bewerkstelligen.
* **Toepassing:** Bijvoorbeeld, 'bezorgdheid' wordt 'betrokkenheid' genoemd, of 'ik ben een chronisch depressief persoon' wordt 'ik denk veel na over de dingen'.
* **Observatie-opdrachten:**
* **Principe:** Worden gebruikt om een duidelijker zicht te krijgen op problemen en uitzonderingen.
* **Toepassing:** De cliënt krijgt de opdracht zichzelf te observeren tussen sessies, met vragen over wanneer het symptoom optrad, wat er gebeurde, met wie, en wanneer het probleem vermindert of stopt. Dit helpt differentiatie aan te brengen, reeds gevonden oplossingen te expliciteren en de cliënt controlegevoel te geven.
* **Doe-opdrachten:**
* **Principe:** Concrete taken die de cliënt helpen het gewenste gedrag te oefenen.
* **Toepassing:** Bijvoorbeeld aan kinderen de opdracht geven om delen van een 'mirakel' te bewerkstelligen, waarbij ouders moeten raden welke dagen dit gebeurt, wat leidt tot een heroriëntatie van probleemgericht naar oplossingsgericht denken.
### 2.5 Tweede en volgende sessies
Bij vervolgsessies is het cruciaal om te peilen naar de hoop op positieve verandering en om concrete, gedragsmatige oplossingen te identificeren.
* **Cruciale vragen:** "Wat gaat er beter, ook al is het maar een klein beetje?" of "Hoe gaat het met je in vergelijking tot de vorige sessie?".
* **Bij antwoord 'beter':** Gedetailleerde informatie over successen naar voren halen met 'wat-vragen' en helpen deze verbetering in stand te houden, wat het vertrouwen in eigen vermogen versterkt.
* **Bij antwoord 'hetzelfde':** Positief zijn over het feit dat er geen negatieve verandering is opgetreden. Vragen naar wat er veranderd zou kunnen worden om op dit niveau te blijven, of wat een partner zou kunnen zeggen dat beter ging.
* **Bij antwoord 'slechter':** De details van de verslechtering beluisteren, met speciale aandacht voor elk positief aspect waarbij de patiënt nu anders met de situatie omgaat dan in het verleden. Vragen naar wat hielp en wat de patiënt het beste heeft gedaan.
---
# Oplossingsgerichte technieken en interventies
Dit onderdeel van de studiegids behandelt diverse oplossingsgerichte technieken en interventies die gericht zijn op het identificeren en versterken van de sterke kanten en hulpbronnen van de cliënt, met als doel het bereiken van gewenste veranderingen.
### 3.1 Inleiding tot oplossingsgerichte benaderingen
Oplossingsgerichte benaderingen, zoals Solution Focused Brief Therapy (SFBT) ontwikkeld door Steve de Shazer en Insoo Kim Berg, en het hieruit voortvloeiende Brugse Model, stellen dat een diepgaande analyse van problemen niet altijd noodzakelijk is om tot oplossingen te komen. In plaats daarvan ligt de focus op wat werkt en hoe dit versterkt kan worden. De cliënt wordt gezien als de expert van zijn eigen begeleidingsproces. Kernprincipes zijn:
* 'If it ain't broke, don't fix it.'
* 'Find out what works and do more of it.'
* 'Stop doing what doesn’t work and do something different.'
De hulpverlener hanteert een 'niet-weten'-houding, waarbij kleine veranderingen volstaan en de nadruk ligt op de toekomstige gewenste situatie en de uitzonderingen op het probleem. Dit staat in contrast met een probleemgerichte benadering die zich focust op de oorzaak van het probleem en weerstand, en waar de hulpverlener als expert wordt gezien.
### 3.2 Het Brugse Model
Het Brugse Model is een specifiek werkmodel binnen de oplossingsgerichte benadering, ontwikkeld in samenwerking met het Korzybski instituut in Brugge. De centrale uitgangspunten zijn:
* **Resource focused:** Gericht op de hulpbronnen en sterke kanten van de cliënt.
* **Keuzes maken:** Mensen helpen beseffen dat ze keuzes kunnen maken.
* **Kortdurende hulp:** Kortdurend werken is geen doel op zich, maar men stopt wanneer de cliënt voldoende op weg is gezet.
* **Onderscheid tussen problemen en beperkingen:**
* **Problemen:** Hier zijn oplossingen voor mogelijk.
* **Beperkingen:** Voor sommige moeilijkheden (zoals trauma, gender, cultuur) zijn er geen oplossingen voorhanden. Men leert hiermee leven en kiest hoeveel plaats ze innemen.
Het model onderscheidt vier typen cliëntenrelaties met bijbehorende interventieschema's.
#### 3.2.1 Voorbijgangers in een vrijblijvende relatie
Dit type cliënt heeft zelf geen hulpvraag (bijvoorbeeld gestuurde cliënten) en wordt ook wel 'voorbijgangers' genoemd. De hulpverlener heeft een beperkt mandaat om verandering af te dwingen.
**Interventies:**
* Dring geen hulp op.
* Ontwikkel een zo positief mogelijke relatie door complimenten te geven en 'te joinen' (aansluiten bij de belevingswereld van de cliënt).
* Geef informatie.
* Gebruik positieve connotaties over de verwijzer.
* Onderzoek of een alternatieve hulpvraag mogelijk is.
* Confronteer de cliënt met de gevolgen van het niet hebben van een hulpvraag.
* Wacht geduldig af.
#### 3.2.2 Zoeker in een zoekende relatie
Deze cliënten hebben vaak een vage hulpvraag (bv. 'ik wil gelukkig zijn'). Er is meer mandaat dan bij voorbijgangers, maar het doel van de cliënt is onduidelijk. De opdracht is om een werkbare hulpvraag te induceren.
**Kenmerken van een 'werkbaar' doel:**
* Realistisch
* Eerder klein dan groot
* Belangrijk voor de cliënt
* Vraagt grote inspanning
**Interventies:**
* Geen opdrachten, maar erkenning en positieve ondersteuning bieden; joinen.
* Verantwoordelijkheid stimuleren.
* Zoeken naar uitzonderingen.
* Doelen formuleren in:
* Gedragstermen.
* In de aanwezigheid van iets.
* In het begin van een oplossing.
* Vragen om concrete objectieven te komen, zoals:
* De mirakelvraag.
* De schaal van de vooruitgang (schaalvragen).
* De continueringsvraag ('hoe komt het dat het nog niet slechter is?').
#### 3.2.3 Koper in een consulterende relatie
Deze cliënten hebben passende resources of hulpbronnen voorhanden die het realiseren van het doel mogelijk maken. Indien resources niet voorhanden zijn, spreken we van een 'koper'.
**Interventies:**
* Bied positieve ondersteuning en erkenning.
* Vraag naar eerder gebruik van resources: wat heeft geholpen (wat, hoe, met wie, etc.)?
* Geef informatie.
* Geef advies.
* Hier kunnen wel opdrachten gegeven worden: observatieopdrachten, opdrachten met kleine veranderingen, keuze tussen al dan niet uitvoeren van opdrachten.
#### 3.2.4 Manager in co-expert relatie
Wanneer de cliënt passende resources heeft, is er sprake van een 'manager' in een co-expert, co-begeleider of co-therapeut relatie.
**Interventies:**
* 'Doe zo voort'.
* Help de cliënt eigen oplossingen toe te passen.
* Help de cliënt keuzes maken.
* Complimenteer.
* Hier kunnen alle soorten opdrachten gegeven worden.
### 3.3 Oplossingsgerichte technieken
#### 3.3.1 Vragen die zoeken naar uitzonderingen
Het principe hierbij is dat alle problemen uitzonderingen hebben: momenten waarop het probleem had kunnen optreden maar dat niet deed. Door hierop door te vragen, worden deze uitzonderingen zichtbaar gemaakt.
* 'Zijn er momenten waarop het probleem minder voorkomt of helemaal niet?'
* 'Wanneer?'
* 'Wat gebeurt er dan?'
* 'Heb je al eens meegemaakt dat je piekergedachten ineens weg waren? Of minder? Wat deed je dan? Zijn er nog andere dingen die je kunnen helpen om je gedachten op iets anders te zetten?'
#### 3.3.2 De getalvragen of scaling questions
Deze vragen helpen nuances aan te brengen en tonen dat er tussenstappen bestaan in verandering.
* **Basisvraag:** "0 is het moment dat je je zo slecht als mogelijk voelt en 10 is het beste dat je je ooit zou kunnen voelen, dat het probleem volledig is opgelost. Waar zou je dan nu zeggen dat je bent?"
* **Vervolgvragen:** "Je geeft aan je nu op 2 te bevinden. Wat zou het kleinst mogelijke verschil zijn waardoor je kan vaststellen dat je van 2 naar 3 gaat? Waaraan zul je dat merken? Wat zul je anders doen? Waaraan zullen je vrienden, je partner merken dat je op 3 zit?"
Deze vragen maken ook de evaluatie van de begeleiding mogelijk.
#### 3.3.3 Continueringsvragen
Deze vragen helpen de cliënt te focussen op de positieve aspecten van het leven en op hulpbronnen.
* 'Welke zijn de dingen in je leven zoals het nu is, die je wil behouden?'
* 'Hou eens een week lang een dagboek bij. Let op de dingen in uw leven die graag zo zou willen houden en schrijf die op. Geef uzelf aan het eind van elke dag een compliment, gebaseerd op uw dagboek, en noteer dat.'
#### 3.3.4 De mirakelvraag
Deze vraag helpt de cliënt een toekomstprojectie te maken in concrete gedragstermen.
* 'Deze avond ga je slapen, en in je slaap gebeurt een mirakel waardoor de problemen waarvoor je naar hier komt voldoende opgelost zijn, zodat je niet meer verder hoeft te komen. Jij weet niet dat dat mirakel gebeurd is. Aan wat zul je het morgen vroeg merken? Wat zul je doen als je wakker wordt? Aan wat zullen je huisgenoten het merken?'
Deze vraag impliceert visualisatie, kan een sterke hypnotische inductie zijn, en vereist een vertaling van 'niet-doelen' naar 'wel-doelen'. Bij kinderen kan de 'toverfee-vraag' gebruikt worden.
#### 3.3.5 Copingvragen
Deze vragen zijn belangrijk voor cliënten die overspoeld worden door veelheid aan problematiek en helpen hen te zien hoe zij ondanks problemen niet verder zijn afgegleden.
* 'Hoe hou je het vol? Wat doet jou doorgaan? Wat helpt jou om door deze moeilijke tijden heen te komen?'
#### 3.3.6 Positief herkaderen
Dit principe stelt dat de manier waarop we over onszelf spreken, invloed heeft op hoe we ons voelen. Het geven van een nieuw, positief etiket aan een problematiek kan ook een positieve karakterduiding inhouden.
* **Voorbeeld:** 'Bezorgdheid' wordt 'betrokkenheid' genoemd: "U moet wel een betrokken persoon zijn om..., vertelt u eens?"
* **Voorbeeld:** In plaats van 'Ik ben een chronisch depressief persoon', wordt het geherformuleerd naar 'Ik denk veel na over de dingen'.
* **Voorbeeld:** 'Het feit dat jullie zoveel energie in ruzie maken stoppen, toont jullie sterke betrokkenheid op elkaar.'
**Opdracht tot positief herkaderen:**
Tracht de volgende 'etiketten' positief te herformuleren:
* Verlegen
* Rebel
* Opstandig
* Geïsoleerd
* Streng zijn
* Eigenwijs
* Twijfel
* Druk en impulsief
### 3.4 Oefeningen en toepassingen
#### 3.4.1 Observatie-opdrachten
Deze worden gebruikt om een duidelijker beeld te krijgen van problemen en uitzonderingen. De cliënt krijgt de opdracht zichzelf te observeren tussen sessies.
* Wanneer kwam het symptoom voor?
* Wat gebeurde er juist? Met wie?
* Zijn er symptoomvrije dagen of uren? Wat gebeurt er dan?
* Wat gaf aanleiding?
* Hoe vermindert of stopt het probleem?
Deze opdrachten helpen bij differentiatie, expliciteren van gevonden oplossingen, en geven de cliënt een 'controlegevoel' terug.
#### 3.4.2 Doe-opdrachten
Voorbeelden hiervan zijn het aan kinderen geven van de opdracht om enkele keren per week een mirakel of een deel ervan waar te maken, waarna ouders moeten raden welke dagen dat zijn. Dit leidt tot een heroriëntering van probleemgericht naar oplossingsgericht denken.
### 3.5 Tweede en volgende sessies
In volgende sessies is het belangrijk om na te gaan of hoop op positieve verandering nog aanwezig is en de cliënt te helpen een glimp op te vangen van praktische, concrete en gedragsmatige oplossingen.
* **Cruciale vraag:** 'Wat gaat er beter, ook al is het maar een klein beetje?' of 'Hoe gaat het met je in vergelijking tot de vorige sessie?'
* **Bij antwoord 'beter':** Haal gedetailleerde informatie naar voren over successen met 'wat'-vragen. Help manieren te vinden om deze verbetering in stand te houden en versterk het vertrouwen in het eigen vermogen.
* **Bij antwoord 'hetzelfde':** Wees positief over het feit dat er geen negatieve verandering is opgetreden. Vraag bijvoorbeeld: 'Wat zou er in je leven kunnen veranderen waardoor je de komende twee weken op niveau 4 kan blijven?' of 'Stel dat ik met je partner praat, wat zou hij of zij kunnen zeggen dat wel beter ging, ook al is het maar een beetje?'
* **Bij antwoord 'slechter':** Luister naar details van wat de zaken slechter heeft gemaakt. Schenk bijzondere aandacht aan elk positief aspect waarbij de patiënt nu anders met de situatie omgaat dan in het verleden. Vraag bijvoorbeeld: 'Hoe kwam je door zo'n moeilijke week? Wat hielp? Wat zou je partner/ouder zeggen dat het beste was dat je hebt gedaan?'
> **Tip:** De sleutel in de vervolgsessies is het consolideren van vooruitgang en het versterken van de 'ik kan het'-overtuiging van de cliënt.
### 3.6 Oefening
Kies een cliënt die u tijdens uw stage tegenkomt. Bepaal waar u of uw werkbegeleider zich in de flowchart bevindt ten opzichte van de gestelde hulpvraag. Herken de kenmerken hiervan. Welke oplossingsgerichte vaardigheden passen hierbij? Stel deze cliënt voor aan uw buurman/buurvrouw en bedenk samen enkele oplossingsgerichte vragen.
---
# Praktische toepassing en vervolgsessies
Dit onderdeel behandelt de praktische implementatie van oplossingsgerichte technieken, met specifieke aandacht voor observatie- en doe-opdrachten, en de aanpak van de tweede en daaropvolgende therapiesessies, afhankelijk van de voortgang van de cliënt.
### 4.1 Het Brugse Model: een werkmodel binnen de oplossingsgerichte benadering
Het Brugse Model is een specifieke uitwerking van Solution Focused Brief Therapie (SFBT), ontwikkeld in samenwerking met het Korzybski Instituut in Brugge. De centrale uitgangspunten zijn:
* **Resource-focused:** Gericht op de hulpbronnen en sterke kanten van de cliënt.
* **Empowerment:** Cliënten helpen beseffen dat ze keuzes kunnen maken.
* **Efficiëntie:** Kortdurendheid is geen doel op zich, maar de therapie stopt wanneer de cliënt voldoende op weg is gezet.
* **Focus op vooruitgang:** De hulpverlener begeleidt de cliënt tot hij of zij voldoende op weg is, niet noodzakelijk tot het probleem volledig is 'opgelost'.
Het model maakt een onderscheid tussen "problemen" waarvoor oplossingen mogelijk zijn, en "beperkingen" waarmee men kan leren leven en kiezen hoeveel plaats ze innemen in iemands bestaan. Voorbeelden van beperkingen zijn trauma, gemaakte keuzes, geslacht, of cultuur.
### 4.2 Het Brugse Model: interventieschema per cliëntprofiel
Het Brugse Model classificeert cliënten op basis van hun hulpvraag en relatie met de hulpverlener, wat leidt tot specifieke interventies.
#### 4.2.1 Voorbijgangers in een vrijblijvende relatie
Cliënten die gestuurd worden (bv. door huisarts, rechter) of psychosomatische klachten hebben, hebben mogelijk zelf geen duidelijke hulpvraag. Zij worden beschouwd als 'voorbijgangers' in een vrijblijvende relatie. De hulpverlener heeft hier een beperkt mandaat om verandering af te dwingen.
* **Interventies:**
* Geen hulp opdringen.
* Ontwikkelen van een positieve relatie (complimenten geven, joinen).
* Informatie verstrekken.
* Positieve connotaties over de verwijzer geven.
* Onderzoeken of een alternatieve hulpvraag mogelijk is.
* Cliënt confronteren met de gevolgen van het niet hebben van een hulpvraag.
* Geduldig afwachten.
#### 4.2.2 Zoeker in een zoekende relatie
Cliënten met een 'vage' hulpvraag (bv. 'ik wil gelukkig zijn', 'ik ben depressief') worden beschouwd als 'zoekers' in een zoekende relatie. Er is meer mandaat dan bij voorbijgangers, maar het doel van de cliënt is onduidelijk. Het doel is hier om een werkbare hulpvraag te induceren.
* **Kenmerken van een werkbaar doel:**
* Realistisch.
* Eerder klein dan groot.
* Belangrijk voor de cliënt.
* Vraagt inspanning.
* **Interventies:**
* Geen opdrachten geven in deze fase.
* Erkenning en positieve ondersteuning bieden; joinen.
* Verantwoordelijkheid stimuleren.
* Zoeken naar uitzonderingen.
* Doel formuleren in gedragstermen, in de aanwezigheid van iets, of aan het begin van een oplossing.
* Gebruik van vragen zoals:
* De mirakelvraag.
* De schaalvraag (scaling questions).
* De continueringsvraag (hoe komt het dat het nog niet slechter is?).
#### 4.2.3 Koper in een consulterende relatie
Als er passende resources of hulpbronnen beschikbaar zijn, bevindt de cliënt zich in de rol van 'koper' in een consulterende relatie. Deze hulpbronnen maken het realiseren van het doel mogelijk.
* **Interventies:**
* Positieve ondersteuning en erkenning bieden.
* Vragen naar eerder gebruik van resources: wat hielp, hoe, met wie?
* Informatie geven.
* Advies geven.
* Observatieopdrachten geven.
* Opdrachten met kleine veranderingen.
* Keuze bieden tussen het wel of niet uitvoeren van opdrachten.
#### 4.2.4 Manager in co-expert relatie
Wanneer de cliënt over passende resources beschikt, wordt de relatie een 'co-expert' of 'co-therapeutische' relatie, waarbij de cliënt de 'manager' is.
* **Interventies:**
* 'Doe zo voort' aanmoedigen.
* Cliënt helpen eigen oplossingen toe te passen.
* Cliënt helpen keuzes te maken.
* Complimenteren.
* Alle soorten opdrachten kunnen gegeven worden.
### 4.3 Technieken binnen het Brugse Model
Diverse technieken worden toegepast om de cliënt te helpen bij het formuleren en bereiken van doelen.
#### 4.3.1 Vragen die zoeken naar uitzonderingen
Deze techniek gaat ervan uit dat elk probleem uitzonderingen kent: momenten waarop het probleem had kunnen optreden, maar dat niet deed. Door hierop door te vragen, worden reeds bestaande oplossingen expliciet gemaakt.
* **Voorbeelden:**
* "Zijn er momenten waarop het probleem minder voorkomt of helemaal niet?"
* "Wanneer?"
* "Wat gebeurt er dan?"
* "Heb je al eens meegemaakt dat je piekergedachten ineens weg waren? Of minder? Wat deed je dan?"
#### 4.3.2 De getalvragen of scaling questions
Deze vragen helpen om nuancering aan te brengen en te tonen dat er tussenstappen bestaan naar het oplossen van een probleem.
* **Kernvraag:** "Nul is het moment dat je je zo slecht als mogelijk voelt en tien is het beste dat je je ooit zou kunnen voelen, dat het probleem volledig is opgelost. Waar zou je dan nu zeggen dat je bent?"
* **Vervolgvragen:** "Wat zou het kleinst mogelijke verschil zijn waardoor je kan vaststellen dat je van [huidig getal] naar [volgende getal] gaat? Waaraan zul je dat merken? Wat zul je anders doen? Waaraan zullen je vrienden, je partner merken dat je op [volgende getal] zit?"
* Deze methode kan ook gebruikt worden om het effect van begeleiding te evalueren.
#### 4.3.3 Continueringsvragen
Deze vragen helpen de cliënt te focussen op de positieve aspecten in hun leven en op hun hulpbronnen.
* **Voorbeeld:** "Welke zijn de dingen in je leven zoals het nu is, die je wil behouden?"
* **Oefening:** "Hou eens een week lang een dagboek bij. Let op de dingen in uw leven die graag zo zou willen houden en schrijf die op. Geef uzelf aan het eind van elke dag een compliment, gebaseerd op uw dagboek, en noteer dat."
#### 4.3.4 De mirakelvraag
Deze vraag helpt bij het maken van een toekomstprojectie in concrete gedragstermen.
* **Vraag:** "Deze avond ga je slapen, en in je slaap gebeurt een mirakel waardoor de problemen waarvoor je naar hier komt voldoende opgelost zijn, zodat je niet meer verder hoeft te komen. Jij weet niet dat dat mirakel gebeurd is. Aan wat zul je het morgen vroeg merken? Wat zul je doen als je wakker wordt? Aan wat zullen je huisgenoten het merken?"
* Deze techniek vereist een gedetailleerde, stap-voor-stap beschrijving en impliceert een visualisatie. Het vertaalt 'niet-doelen' naar 'wel-doelen'. Bij kinderen kan de toverfee-vraag gebruikt worden.
#### 4.3.5 Copingvragen
Deze vragen richten zich op hoe de cliënt omgaat met moeilijke situaties.
* **Voorbeelden:** "Hoe hou je het vol? Wat doet jou doorgaan? Wat helpt jou om door deze moeilijke tijden heen te komen?"
* Deze vragen zijn belangrijk voor cliënten die overspoeld worden door problematiek en helpen om te laten zien hoe zij erin geslaagd zijn niet verder af te glijden.
#### 4.3.6 Positief herkaderen
Dit houdt in dat de manier waarop over onszelf gesproken wordt, invloed heeft op hoe we ons voelen. Het geven van een nieuw, positief etiket aan problematiek kan leiden tot een 'positieve karakterduiding'.
* **Voorbeeld:** 'Bezorgdheid' wordt 'betrokkenheid' genoemd. "U moet wel een betrokken persoon zijn om..., vertelt u eens?"
* **Herformuleringsoefening:** Tracht volgende 'etiketten' positief te herformuleren: 'verlegen', 'rebel', 'opstandig', 'geïsoleerd', 'streng zijn', 'eigenwijs', 'twijfel', 'druk en impulsief'.
### 4.4 Observatie- en doe-opdrachten
Deze opdrachten worden gebruikt om de cliënt te helpen bij het verkrijgen van een duidelijker zicht op problemen en uitzonderingen, en om reeds gevonden oplossingen te expliciteren.
#### 4.4.1 Observatie-opdrachten
De cliënt krijgt de opdracht om zichzelf te observeren tussen de sessies door, met specifieke vragen gericht op het symptoom.
* **Vragen:**
* Wanneer kwam het symptoom voor?
* Wat gebeurde er juist? Met wie?
* Zijn er symptoomvrije dagen of uren? Wat gebeurt er dan?
* Wat gaf aanleiding?
* Hoe vermindert of stopt het probleem?
* **Effecten:** Differentiatie aanbrengen, reeds gevonden oplossingen expliciteren, cliënt krijgt 'controlegevoel' terug.
#### 4.4.2 Doe-opdrachten
Dit zijn opdrachten waarbij de cliënt gevraagd wordt om (een deel van) een mirakel of een oplossing waar te maken.
* **Voorbeeld:** Aan kinderen kan gevraagd worden om enkele keren per week een mirakel of deel ervan waar te maken, en ouders moeten raden welke die dagen zijn. Dit leidt tot een heroriëntering van probleemgericht naar oplossingsgericht denken.
### 4.5 Tweede en volgende sessies
In de tweede en volgende sessies is het cruciaal om de hoop op positieve verandering te toetsen en de cliënt te helpen bij het opvangen van glimpen van praktische, concrete en gedragsmatige oplossingen. Het doel is om de koers richting het gestelde doel aan te houden.
* **Cruciale vraag:** "Wat gaat er beter, ook al is het maar een klein beetje?" of "Hoe gaat het met je in vergelijking tot de vorige sessie?"
#### 4.5.1 Bij antwoord 'beter'
* **Aanpak:**
* Met 'wat-vragen' gedetailleerde informatie over successen naar voren halen.
* Helpen manieren te vinden om deze verbetering in stand te houden.
* Vertrouwen in eigen vermogen versterken.
#### 4.5.2 Bij antwoord 'hetzelfde'
* **Aanpak:**
* Positief zijn over het feit dat er geen negatieve verandering is opgetreden.
* Vragen zoals: "Wat zou er in je leven kunnen veranderen waardoor je de komende twee weken op niveau [getal] kan blijven?" of "Stel dat ik met je partner praat, wat zou hij of zij kunnen zeggen dat wel beter ging, ook al is het maar een beetje?"
#### 4.5.3 Bij antwoord 'slechter'
* **Aanpak:**
* Luisteren naar de details van wat de zaken slechter heeft gemaakt.
* Bijzondere aandacht hebben voor elk positief aspect waarbij de patiënt nu anders met de situatie omgaat dan in het verleden.
* **Voorbeeldvraag:** "Hoe kwam je door zo'n moeilijke week? Wat hielp? Wat zou je partner/ouder zeggen dat het beste was dat je hebt gedaan?"
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Oplossingsgerichte therapie (SFBT) | Een therapeutische benadering die zich richt op het identificeren en versterken van de oplossingen van een cliënt, in plaats van op het analyseren van problemen. De cliënt wordt gezien als de expert van zijn eigen situatie. |
| Brugse Model | Een specifiek werkmodel binnen de oplossingsgerichte benadering, ontwikkeld in samenwerking met het Korzybski instituut in Brugge, dat zich richt op hulpbronnen en sterke kanten van de cliënt. |
| Resource focused | Gericht op de hulpbronnen, sterke kanten en capaciteiten van een persoon, die het realiseren van doelen mogelijk maken. |
| Probleemgericht | Een benadering die zich concentreert op het analyseren van de oorzaken en aard van problemen, in tegenstelling tot oplossingsgericht werken. |
| Voorbijganger in een vrijblijvende relatie | Een cliënt die zelf geen hulpvraag heeft en mogelijk is doorverwezen; de hulpverlener heeft hierbij een beperkt mandaat om te werken aan verandering. |
| Zoeker in een zoekende relatie | Een cliënt met een vage hulpvraag, waarbij het doel van de cliënt nog onduidelijk is. De hulpverlener helpt bij het formuleren van een werkbare hulpvraag. |
| Koper in een consulterende relatie | Een cliënt waarvoor passende hulpbronnen of capaciteiten voorhanden zijn om het gestelde doel te bereiken. De hulpverlener biedt ondersteuning en erkenning. |
| Manager in co-expert relatie | De fase waarin de cliënt passende resources heeft en samenwerkt met de hulpverlener als een co-expert om oplossingen toe te passen. |
| Uitzonderingsvragen | Vragen die gericht zijn op het identificeren van momenten waarop een probleem minder voorkwam of afwezig was, om zo te ontdekken wat destijds anders ging. |
| Getalvragen (scaling questions) | Vragen die een cliënt vragen om een positie op een schaal aan te geven (bijvoorbeeld van 0 tot 10), om nuances aan te brengen in de beleving van het probleem en vooruitgang te meten. |
| Continueringsvragen | Vragen die cliënten helpen focussen op de positieve aspecten van hun leven en de dingen die ze willen behouden, vaak door middel van een dagboek. |
| Mirakelvraag | Een vraag waarbij de cliënt wordt gevraagd zich voor te stellen dat een wonder gebeurt en de problemen zijn opgelost, en vervolgens te beschrijven hoe ze dit de volgende dag zouden merken. |
| Copingvragen | Vragen die gericht zijn op hoe een cliënt omgaat met moeilijke situaties, wat hen door laat gaan en wat hen helpt deze tijden te doorstaan. |
| Positief herkaderen | Het geven van een nieuw, positief etiket aan een probleem of situatie, om zo een ander perspectief te creëren en de cliënt te helpen zichzelf anders te zien. |