Cover
Start nu gratis b_MODIFICATIEPROCEDURES voor het wijzigen van vaardigheden_(1)_update (1).pptx
Summary
# Inleiding tot modificatieprocedures voor vaardigheden
Dit gedeelte introduceert de toepassing van operante modificatieprocedures binnen vaardigheidstraining, met een focus op het aanleren, afleren en wijzigen van gedrag.
## 1. Vaardigheidstraining als operante modificatieprocedure
Vaardigheidstraining maakt gebruik van operante modificatieprocedures om gedrag te wijzigen. Dit omvat het aanleren van nieuwe vaardigheden, handelingen en strategieën, het afleren van inadequaat gedrag, en het doen toenemen van adequaat gedrag dat wel aanwezig is, maar nog te weinig wordt vertoond.
### 1.1 Doelstellingen van vaardigheidstraining
De doelstellingen van dit deel omvatten:
* Uitleggen hoe gedragsveranderingstechnieken voor vaardigheden zijn afgeleid van of toepassingen zijn van operant leren.
* Het situeren en uitleggen van gedragsveranderingstechnieken binnen het gedragsanalyseschema.
* Het geven van voorbeelden van elke besproken techniek en het verklaren van de essentiële kenmerken vanuit die voorbeelden.
* Het herkennen van specifieke gedragsveranderingstechnieken in gegeven voorbeelden en het motiveren van de toepassing ervan.
* Het uitleggen van het verschil tussen informatie verstrekken en instructieleren, met bijbehorende voorbeelden.
* Het kennen en toelichten van de verschillende soorten prompts en fading, inclusief herkenning in voorbeelden.
* Het uitleggen onder welke voorwaarden modelleren optimaal kan verlopen.
### 1.2 Indicatiestelling voor vaardigheidstraining
Vaardigheidstraining wordt ingezet wanneer er sprake is van een vroeg stadium van probleemgedrag, nog voordat negatieve betekenissen en/of emoties zijn ontstaan (secundaire preventie). Het is ook aangewezen wanneer emotionele triggers zijn verdwenen, maar het probleemgedrag nog aanwezig is, bij eenvoudige problematiek, of wanneer er een hoge mate van persoonlijke veerkracht is.
**Voorbeelden van situaties waarin vaardigheidstraining geïndiceerd is:**
* Anna behaalt een leessnelheid van gemiddeld 30 correct gelezen één- tot tweelettergrepige woorden per minuut.
* Jef kan in normale, spontane conversatie 80% van de gestotterde woorden ontspannen opvangen door gebruik te maken van de pull-outtechniek.
## 2. Het gedragsanalyseschema en modificatieprocedures
Het gedragsanalyseschema (prikkel/situatie $\rightarrow$ betekenis $\rightarrow$ emotie $\rightarrow$ gedrag $\rightarrow$ positieve/negatieve gevolgen) vormt de basis voor het begrijpen en wijzigen van gedrag. Modificatieprocedures werken in op zowel de uitlokkende prikkels als de gedragsgevolgen.
### 2.1 Werkingsprincipes van modificatieprocedures
Modificatieprocedures kunnen worden ingedeeld op basis van hun focus:
* **Werken met uitlokkende prikkels:** Dit omvat procedures die gericht zijn op de stimuli die gedrag uitlokken.
* **Perceptietraining en informatie verstrekken:** Het aanscherpen van de waarneming van cruciale details voor optimale gedragsuitvoering. Dit helpt bij het herkennen van de juiste context voor een respons en corrigeert onvoldoende prikkeldiscriminatie of onterechte prikkelgeneralisatie.
* **Wegnemen en/of aanbieden van uitlokkende prikkels (Stimuluscontrole):** Het creëren van een sterke associatie tussen een prikkel en een specifieke gedragsrespons. Therapeutisch betekent dit het wegnemen van prikkels voor ongewenst gedrag en het toevoegen van prikkels voor gewenst gedrag.
* **Prikkelvermijding:** Het wegnemen of vermijden van gedragsuitlokkende prikkels of omstandigheden. Dit kan tijdelijk zijn, bijvoorbeeld door oefenitems te weren, de omgeving aan te passen, of de cliënt zelf te laten vermijden.
* **Prompting:** Het gebruik van prompts (prikkels die herinneren aan of helpen bij het stellen van gedrag) om gedrag te ontlokken. Prompts moeten altijd samen met de relevante discriminatieve prikkels worden aangeboden, zodat de discriminatieve prikkels op termijn de functie van de prompt overnemen.
* **Soorten prompts:** Fysieke prompts (fysieke responsbegeleiding), verbale prompts (gesproken of geschreven woorden), picturale prompts (accentueren, afbeeldingen), gestuele prompts (gebaren, gelaatsuitdrukkingen), en auditieve prompts (geluiden, signalen).
* **Fading (afbouwen van prompts):** Het geleidelijk wegnemen van prompts door ze minder nadrukkelijk te maken of hun dimensies te variëren, totdat de werkelijke discriminatieve stimuli het gedrag uitlokken.
* **Modelleren en instructieleren:** Deze technieken worden beschouwd als uitgebreide, gedetailleerde prompts.
* **Modelleren:** Het aanbieden van gedragsvoorbeelden (modelgedrag) waarbij de cliënt wordt gestimuleerd het gedrag over te nemen.
* **Richtlijnen voor optimaal modelleren:**
* **Richting van aandacht:** De aandacht moet optimaal op het modelgedrag gericht zijn, bij voorkeur gedrag dat succesvol en relevant is voor de observator. Aandacht kan worden aangescherpt via prompting en het wegnemen van afleiding.
* **Waarneembaarheid van gedrag en gevolgen:** Gedrag en gedragsgevolgen moeten duidelijk waarneembaar zijn. Complexe gedragingen kunnen worden opgesplitst en zintuigkanalen kunnen breed worden ingezet.
* **Soort model:** Een 'coping model' (dat aanvankelijk onzekerheden en fouten vertoont, maar volhoudt en oplossingen zoekt) kan effectiever zijn dan een 'mastery model' (dat perfectie demonstreert). Coping modellen schrijven succes en fouten toe aan controleerbare factoren.
* **Peer models:** Modellen waarmee de observator zich kan identificeren (bijvoorbeeld leeftijdsgenoten) hebben vaak meer invloed, mits ze het gedrag rustig tonen, uitleggen, constructief reageren op moeilijkheden en succes ervaren. Eigen succesvol gedrag kan ook als model fungeren (self-modeling).
* **Fadingprocedures:** Zorgen ervoor dat niet het modelgedrag, maar de werkelijke discriminatieve stimuli het gedrag uitlokken.
* **Instructieleren:** Het verstrekken van duidelijke, gestructureerde en ondubbelzinnige instructies.
* **Richtlijnen voor instructieleren:**
* **Aangepast taalgebruik:** Taal moet afgestemd zijn op de cognitieve en talige capaciteiten van de cliënt, zonder jargon.
* **Helderheid en bondigheid:** Instructies moeten helder, krachtig, concreet en ondubbelzinnig zijn, met bondige formuleringen en het vermijden van irrelevante details.
* **Structuur en tempo:** Complexe taken moeten worden opgesplitst in kleine 'pakketjes', met pauzes om informatie te laten bezinken.
* **Expressiviteit:** Non-verbale en paralinguïstische elementen bij het instrueren zijn belangrijk.
* **Ondersteuning:** Gebruik ezelsbruggetjes, mnemotechnische middelen, en voorzie feedback om begrip te controleren.
* **Aanleren van strategieën:** Informatie moet gestructureerd worden aangeboden, met focus op hoofd- en bijzaken, verbaal benadrukken van belangrijke zaken, en opsplitsen van complexe taken. Strategieën moeten gedemonstreerd worden terwijl ze hardop worden beschreven, de cliënt moet elke stap kunnen verwoorden en uitleggen, en er moet uitgebreid worden geoefend.
* **Werken met gedragsgevolgen:** Dit omvat bekrachtiging (shaping, chaining) en bestraffing (time-out, overcorrectie, response cost). Hoewel deze niet direct binnen de focus van deze specifieke sectie vallen, zijn ze essentieel voor het wijzigen van gedrag.
**Tip:** Het is cruciaal om bij alle technieken, met name bij prompting, fading, modelleren en instructieleren, te zorgen voor duidelijke, waarneembare en gestructureerde aanpakken, met expliciete uitleg.
**Tip:** Het verschil tussen informatie verstrekken en instructieleren ligt in de focus. Informatie verstrekken richt zich op het bewust maken van de context en details, terwijl instructieleren zich richt op het aanleren van een specifieke handeling of strategie door middel van duidelijke aanwijzingen.
---
# Het gedragsanalyseschema en werken met uitlokkende prikkels
Dit onderdeel behandelt de toepassing van het gedragsanalyseschema op het aanleren, afleren en wijzigen van gedrag door middel van het manipuleren van uitlokkende prikkels en gedragsgevolgen.
### 2.1 Het gedragsanalyseschema als basis voor gedragsmodificatie
Het gedragsanalyseschema biedt een raamwerk om gedrag te begrijpen en te beïnvloeden. Het kernonderdeel is de relatie tussen een prikkel of situatie, de daaruit voortvloeiende betekenis, de emotie, het gedrag zelf, en de positieve en negatieve gevolgen hiervan.
* **Uitlokkende prikkel of situatie:** De context waarin gedrag plaatsvindt en die leidt tot gunstige gedragsgevolgen. Dit wordt ook wel de discriminatieve prikkel genoemd.
* **Gedragsgevolgen:** De gevolgen die op het gedrag volgen en die van invloed zijn op de kans dat het gedrag in de toekomst herhaald wordt. Dit kan gaan om verwachte positieve gevolgen ($\text{+S+}, \text{-S-}, \text{°S+}$) of reële negatieve gevolgen ($\text{+S-}, \text{-S+}, \text{°S+}$).
Het aanleren, afleren of wijzigen van gedrag gebeurt primair door manipulatie van de uitlokkende prikkels en de gedragsgevolgen.
### 2.2 Modificatieprocedures voor het wijzigen van vaardigheden
Vaardigheidstraining omvat procedures voor het aanleren van vaardigheden, handelingen en strategieën, het afleren van inadequaat gedrag, en het wijzigen of doen toenemen van adequaat gedrag. Deze procedures zijn gebaseerd op operant leren en worden gesitueerd binnen het gedragsanalyseschema.
#### 2.2.1 Indicatiestelling voor vaardigheidstraining
Vaardigheidstraining is met name geïndiceerd wanneer:
* Er sprake is van vroege detectie van problemen, nog voordat er negatieve betekenissen en/of emoties zijn ontstaan.
* Emotionele triggers voor probleemgedrag verdwenen zijn, maar het gedrag zelf nog aanwezig is.
* De problematiek relatief eenvoudig is.
* De persoon een hoge mate van persoonlijke veerkracht bezit.
#### 2.2.2 Werken met uitlokkende prikkels
Het manipuleren van uitlokkende prikkels omvat diverse procedures, gericht op het sturen van het gedrag door middel van stimuli. Dit is een cruciaal aspect van operante modificatie.
##### 2.2.2.1 Perceptietraining en verstrekken van informatie
* **Doel:** Het aanscherpen van de waarneming en kennis van details die essentieel zijn voor een optimale gedragsuitvoering.
* **Inhoud:** Duidelijkheid verschaffen over waarop gelet moet worden om de juiste gedragsrespons te geven.
* **Methoden:** Creatief en gevarieerd gebruik maken van afbeeldingen, schema's, voorbeelden, uitleg, en het stimuleren van zelfontdekking en informatieopzoeking.
* **Toepassing:** Bijvoorbeeld bij het corrigeren van spelfouten (verdubbelings-/verenkelingsregel), het onderscheiden van klanken bij spraakproblemen, of het herkennen van de juiste context voor een gedrag (discriminatie of generalisatie van prikkels).
##### 2.2.2.2 Wegnemen en/of aanbieden van uitlokkende prikkels
Dit principe is gebaseerd op het concept van **stimuluscontrole**, waarbij een sterke associatie ontstaat tussen een prikkel en een specifieke gedragsrespons.
* **Therapeutische toepassing:**
* Prikkels die ongewenst gedrag uitlokken, worden weggenomen (prikkelvermijding).
* Prikkels die gewenst gedrag uitlokken, worden aangeboden.
* **Prikkelvermijding:** Het wegnemen of vermijden van prikkels of omstandigheden die gedrag uitlokken. Dit kan tijdelijk zijn, door het weren van oefenitems, het inschakelen van de omgeving, of door de cliënt zelf te laten vermijden.
* **Prompting:**
* Een **prompt** is een prikkel die de persoon herinnert aan een reeds beheerst gedrag of helpt bij het stellen van een minder vaak of minder goed gebruikt gedrag.
* **Prompting** is het gebruik van prompts om gedrag te ontlokken.
* **Belangrijk:** Prompts moeten altijd worden aangeboden samen met de relevante discriminatieve prikkels, zodat deze op termijn het gedrag kunnen uitlokken zonder de prompt.
* **Soorten prompts:**
* **Fysieke prompts:** Fysieke begeleiding.
* **Verbale prompts:** Gesproken of geschreven woorden.
* **Picturale prompts:** Verduidelijking met afbeeldingen.
* **Gestuele prompts:** Gebaren, gelaatsuitdrukkingen.
* **Auditieve prompts:** Geluiden, signalen.
##### 2.2.2.3 Afbouwen van prompts: Fading
* **Probleemstelling:** In natuurlijke omgevingen zijn prompts niet aanwezig. De werkelijke discriminatieve prikkels moeten de taak van de prompts overnemen.
* **Procedure:** Prompts worden geleidelijk minder nadrukkelijk gemaakt. Dit kan door:
* Gradueel minder nadrukkelijk maken van de prompt (bijv. sterkte verminderen).
* Dimensies van de prompt variëren.
* Het tijdsinterval tussen de prompt en de discriminatieve prikkel gradueel verlengen.
##### 2.2.2.4 Modeling en instructieleren
Gedragsvoorbeelden (modelgedrag) en instructies kunnen worden beschouwd als uitgebreide prompts.
* **Modeling:**
* **Essentie:** Een modelgedrag voorzien, zorgen dat de cliënt het goed kan waarnemen, en de cliënt stimuleren het gedrag over te nemen.
* **Richtlijnen voor optimale toepassing:**
1. **Gerichte aandacht:** Aandacht moet optimaal gericht zijn op het modelgedrag. Dit wordt bevorderd als het voorbeeldgedrag succesvol en relevant is voor de observator. Gerichte aandacht kan worden aangescherpt via prompting, het wegnemen van afleiding, en het bekrachtigen van gerichte aandacht.
2. **Duidelijke waarneembaarheid:** Gedrag en gedragsgevolgen moeten zeer duidelijk waarneembaar zijn. Complexe gedragingen kunnen worden opgesplitst en individueel gedemonstreerd. Gunstige effecten moeten worden uitvergroot, gevisualiseerd en/of verwoord.
3. **Type model:**
* **Mastery model:** Een voorbeeld van perfecte uitvoering.
* **Coping model:** Het model toont aanvankelijk ook onzekerheid, maakt fouten maar houdt vol, zoekt naar oplossingen en herstelt fouten. Belangrijk zijn de 'coping statements' (bijv. "Deze wordt lastiger. Hier zal ik goed moeten opletten.") die het leerproces ondersteunen.
* **Tips voor coping model:** Het model moet fouten corrigeerbaar toeschrijven aan controleerbare factoren en succes aan controleerbare factoren en competenties. Het model moet duidelijk laten zien hoe het voorbeeldgedrag tot succes leidt.
4. **Peer models:** Het inschakelen van modellen waarmee de observator verwantschap vertoont (leeftijdgenoten) kan meer invloed hebben, mits zij het gedrag rustig tonen en uitleggen, constructief reageren op moeilijkheden en succes ervaren. Observatieopdrachten en self-modeling (eigen succesvolle gedrag via video) kunnen ook effectief zijn.
5. **Fading procedures:** Zorgen dat niet het modelgedrag, maar de werkelijke discriminatieve stimuli het gedrag ontlokken.
* **Instructieleren:**
* **Richtlijnen:**
* **Aangepast taalgebruik:** Afgestemd op cognitieve capaciteiten, voorkennis, en zonder jargon.
* **Helderheid:** Gestructureerd en ondubbelzinnig.
* **Bondigheid:** Korte, krachtige instructies, zonder irrelevante verklaringen. Opdelen in kleine 'pakketjes' met pauzes.
* **Duidelijkheid:** Concrete, ondubbelzinnige taal, vermijden van vage termen.
* **Expressiviteit:** Gebruik maken van non-verbale en paralinguïstische elementen.
* **Ezelsbruggetjes en mnemotechnische middelen:** Bij complexer gedrag.
* **Feedback:** Controleren of de instructies correct zijn begrepen via observatie, vragen, zelf laten uitleggen, of uitvoering controleren.
* **Aanleren van strategieën:**
* Nieuwe informatie helder presenteren: hoofd- en bijzaken aanstippen, belangrijke zaken benadrukken, complexe taken opsplitsen.
* Strategieën beschrijven op een memorabele manier.
* Demonstreren tijdens hardop beschrijven van denkstappen.
* Cliënt elke stap hardop laten verwoorden en uitleggen, inclusief de reden.
* Overvloedig oefenen (begeleid en zelfstandig).
* Duidelijk aangeven wanneer de strategie beheerst wordt.
* Bespreek de toepasbaarheid van de strategie.
* Cliënt leren de strategie bij zichzelf te volgen (zelfregulering).
* Cliënt leren zichzelf te belonen voor correcte toepassing.
* Voortdurende taakspecifieke feedback en bekrachtiging verschaffen.
---
# Specifieke gedragsveranderingstechnieken: perceptietraining, informatieverstrekking, stimuluscontrole, prompting en fading
Dit deel behandelt specifieke technieken die gericht zijn op het manipuleren van uitlokkende prikkels om gedragsverandering te bewerkstelligen, waaronder perceptietraining, informatieverstrekking, stimuluscontrole, prompting en fading.
## 3. Specifieke gedragsveranderingstechnieken: perceptietraining, informatieverstrekking, stimuluscontrole, prompting en fading
### 3.1 Vaardigheidstraining
Vaardigheidstraining is een operante modificatieprocedure gericht op het aanleren van nieuwe vaardigheden, handelingen, of strategieën, het afleren van inadequaat gedrag, of het wijzigen en doen toenemen van adequaat gedrag dat nog te weinig aanwezig is. Het wordt ingezet wanneer er nog geen negatieve betekenissen en emoties aan het gedrag verbonden zijn, bij vroege detectie, of als secundaire preventie. Het is ook geschikt voor eenvoudige problematiek bij personen met een hoge mate van persoonlijke veerkracht. Voorbeelden hiervan zijn het verbeteren van de leessnelheid of het opvangen van gestotterde woorden.
### 3.2 Werken met uitlokkende prikkels
Deze aanpak richt zich op het manipuleren van de prikkels die gedrag uitlokken. Het gedragsanalyseschema is hierbij essentieel: de uitlokkende prikkel of situatie leidt, via de betekenis die eraan wordt gegeven en de emotie die dit oproept, tot gedrag. De gevolgen van dit gedrag (positief of negatief) bepalen de kans op herhaling. Aan- of afleren van gedrag gebeurt via deze uitlokkende prikkels of de gedragsgevolgen.
Binnen het werken met uitlokkende prikkels vallen zeven procedures:
1. Leren waarnemen van en
2. Informatie verstrekken over uitlokkende prikkels.
3. Stimuluscontrole (wegnemen van uitlokkende prikkels voor inadequaat gedrag, aanbieden voor gewenst gedrag).
4. Prompting (het aanbieden van extra prikkels om gedrag te ontlokken).
5. Fading (het geleidelijk afbouwen van prompts).
6. Modeling.
7. Instructieleren.
#### 3.2.1 Perceptietraining en verstrekken van informatie
Het doel hiervan is het aanscherpen van de waarneming van en kennis over cruciale details die nodig zijn voor een optimale gedragsuitvoering. Dit kan foutief gedrag corrigeren wanneer er onduidelijkheid is over de precieze context waarin gedrag gesteld moet worden (bijvoorbeeld onvoldoende prikkeldiscriminatie of onterechte prikkelgeneralisatie). Informatie verschaffen helpt bij het creëren van duidelijkheid over waarop gelet moet worden voor de juiste respons. Perceptietraining richt zich op het detecteren van en discrimineren tussen prikkels die een verschillende operante respons vereisen, of het omgaan met prikkelgeneralisatie waarbij verschillende prikkels toch dezelfde respons vereisen.
Methoden omvatten het creatief en gevarieerd vestigen van de aandacht, uitleggen met behulp van afbeeldingen, schema's en voorbeelden, zelf laten ontdekken, en zelf informatie laten opzoeken.
#### 3.2.2 Wegnemen en/of aanbieden van uitlokkende prikkels
**Het begrip stimuluscontrole**
Dit verwijst naar een sterke associatie tussen een prikkel en een specifieke gedragsrespons. Therapeutisch worden prikkels voor ongewenst gedrag weggenomen, terwijl prikkels die gewenst gedrag uitlokken juist worden toegevoegd.
* **Prikkelvermijding:** Dit houdt in het wegnemen of vermijden van gedragsuitlokkende prikkels of omstandigheden. Dit is vaak een tijdelijke maatregel en kan op drie manieren: tijdelijk weren van oefenitems, de omgeving inschakelen, of de cliënt zelf laten vermijden na duidelijke uitleg.
* **Prompting:** Een prompt is een prikkel die de persoon herinnert aan een reeds beheerst gedrag of helpt bij het stellen van een gedrag dat nog niet frequent of goed wordt uitgevoerd. Prompting is het gebruik van deze prompts om gedrag te ontlokken.
> **Tip:** Prompts moeten altijd worden aangeboden samen met de werkelijk relevante uitlokkende (discriminatieve) prikkels. De discriminatieve prikkels moeten op termijn het gedrag overnemen in afwezigheid van de prompts.
**Soorten prompts:**
* **Fysieke prompts:** Fysieke responsbegeleiding.
* **Verbale prompts:** Gesproken of geschreven woorden.
* **Picturale, gestuele en auditieve prompts:**
* Picturaal: accentueren, afbeeldingen.
* Gestueel: gebaren, gelaatsuitdrukkingen.
* Auditief: geluiden, signalen.
* **Afbouwen van prompts (Fading):** Het probleem is dat in de natuurlijke omgeving geen prompts aanwezig zijn. De werkelijke discriminatieve stimuli moeten het gedrag uiteindelijk uitlokken. Dit gebeurt deels spontaan omdat prompts en discriminatieve prikkels vaak samen voorkomen.
**Hoe fading toepassen:**
* Prompts geleidelijk wegnemen: minder nadrukkelijk maken, dimensies variëren.
* De sterkte van de prompt geleidelijk verminderen.
* Het tijdsinterval tussen de prompt en de discriminatieve prikkel geleidelijk verlengen.
#### 3.2.3 Modeling en instructieleren
Gedragsvoorbeelden (modelgedrag) en instructies kunnen beschouwd worden als uitgebreide prompts, omdat oefening sterke stimuluscontrole op gedrag uitoefent.
> **Opgelet!** Het is cruciaal om duidelijk uit te leggen wanneer het betreffende gedrag gesteld moet worden en wat de te verwachten gedragsgevolgen zijn. Soms is bekrachtiging reeds ingebed in de handeling, maar vaak is extra bekrachtiging nodig, vooral als de doel-treffendheidsovertuiging laag is en de motivatie om bij mislukking vol te houden gering is.
##### 3.2.3.1 Modeling
**Essentie:** Een modelgedrag voorzien, ervoor zorgen dat de cliënt dit goed kan waarnemen, en de cliënt stimuleren dit gedrag over te nemen. De efficiëntie is echter sterk afhankelijk van diverse factoren.
**Richtlijnen voor optimaal modelleren:**
1. **Aandacht richten:** Aandacht moet optimaal op het modelgedrag gericht zijn. Dit is groter als het voorbeeldgedrag succesvol en relevant is voor de observator (aansluiten bij de leefwereld, bijvoorbeeld via rollenspel of uitleg). Aandacht kan worden aangescherpt via prompting, door afleiding te verwijderen, en door gerichte aandacht te bekrachtigen.
2. **Duidelijke waarneembaarheid:** Gedrag en gedragsgevolgen moeten zeer duidelijk waarneembaar zijn. Communicatie-eenheden zijn kortstondig (bv. de /s/ in 'het leven is mooi' duurt slechts 40 milliseconden). Daarom moeten deze uitvergroot, verlengd en zichtbaar gemaakt worden. Gebruik zoveel mogelijk zintuigkanalen. Complexe gedragingen moeten worden opgesplitst en apart gedemonstreerd en verwoord. Gunstige effecten moeten eveneens uitvergroot, gevisualiseerd en/of verwoord worden.
3. **Coping model of mastery model:**
* **Mastery model:** Perfecte uitvoering van de aan te leren handeling.
* **Coping model:** Het model toont aanvankelijk ook onzekerheid en maakt fouten, maar houdt vol, zoekt naar oplossingen en herstelt fouten. Dit model kan vergezeld gaan van 'coping statements' (bv. "Deze wordt lastiger. Hier zal ik goed moeten opletten. Eens kijken hoe ik dat het beste aanpak..."). Uiteindelijk is het model succesvol.
* **Tips voor optimale toepassing van coping model:** Het model schrijft fouten hoorbaar toe aan controleerbare factoren ('Ik heb de vraag niet goed gelezen. Daarom...'). Succes wordt toegeschreven aan controleerbare factoren en wijzigbare competenties ('Ik heb hard gewerkt, niet opgegeven. Daarom...'). Het model laat duidelijk zien hoe het voorbeeldgedrag tot succes leidt. De therapeut zorgt voor vroege succeservaringen bij de cliënt.
* **Allerbelangrijkst, ongeacht het model:** Duidelijkheid, waarneembaarheid, structuur en expliciteren.
4. **Peer models inschakelen:** Een model waarmee de observator verwantschap vertoont, heeft meer invloed. Leeftijdgenoten hebben daarom sterke invloed, op voorwaarde dat ze het gedrag rustig tonen en uitleggen, constructief reageren op moeilijkheden, en succes ervaren.
* **Vervolg:** Geef observatieopdrachten mee om geschikte modellen uit de eigen leefwereld te zoeken. Gedrag van leeftijdgenoten kan ook via video worden gemodelleerd. Eigen succesvol gedrag kan ook als model fungeren (self-modeling).
5. **Fadingprocedures voorzien:** Niet het modelgedrag, maar de werkelijke discriminatieve stimuli moeten het gedrag uiteindelijk ontlokken.
##### 3.2.3.2 Instructieleren
**Richtlijnen voor instructieleren:**
* **Aangepast taalgebruik:** Afgestemd op cognitieve, intellectuele en talige capaciteiten, en voorkennis. Geen jargon, helderheid vereist kennis en inzicht. Gestructureerd en ondubbelzinnig.
* **Bondigheid:** Korte, heldere, krachtige instructies. Irrelevante verklaringen weglaten. In kleine 'pakketjes'. Pauzes inlassen; niet te veel informatie te snel. Stiltes laten de geleerde stof doordringen.
* **Duidelijkheid:** Concrete, ondubbelzinnige taal. Vage termen vermijden.
* **Expressiviteit:** Gebruik maken van non-verbale en paralinguïstische elementen bij het instrueren.
* **Ezelsbruggetjes/mnemotechnische middelen:** Nuttig bij complexer gedrag of gedragssequenties.
* **Feedback:** Controleren of de instructies goed begrepen zijn via observatie, vragen, zelf laten uitleggen, of de uitvoering controleren.
**Aanleren van strategieën:**
De manier waarop nieuwe informatie wordt gepresenteerd is cruciaal: hoofd- en bijzaken aanstippen, belangrijke zaken verbaal beklemtonen, en complexe taken opsplitsen in kleinere gehelen.
**Tips voor het aanleren van strategieën:**
* Beschrijf de strategie op een wijze die de cliënt kan onthouden.
* Demonstreer de strategie terwijl je ze hardop beschrijft (verwoord je denkstappen).
* Zorg ervoor dat de cliënt elke stap hardop kan verwoorden en uitleggen, inclusief de redenen achter elke stap.
* Oefen overvloedig, zowel begeleid als zelfstandig.
* Vertel de cliënt duidelijk wanneer de strategie beheerst wordt.
* Bespreek wanneer de strategie gebruikt kan worden (bv. bij thuisopdrachten).
* Leer de cliënt het gebruik van de strategie bij zichzelf op te volgen (zelfregulering).
* Leer de cliënt zichzelf te belonen voor het correct toepassen van de strategie.
* Verstrek gedurende het leerproces voortdurend taakspecifieke feedback en bekrachtiging.
---
# Modeling en instructieleren als modificatieprocedures
Dit gedeelte verkent modeling en instructieleren als gedragsveranderingstechnieken die, net als andere operante modificatieprocedures, gericht zijn op het aanleren, afleren of wijzigen van gedrag door het manipuleren van uitlokkende prikkels en gedragsgevolgen.
### 4.1 Modeling
Modeling, ook wel observatie-educatie genoemd, is een techniek waarbij een model gedrag vertoont dat de cliënt dient over te nemen. Dit is effectief omdat oefening met gedrag sterke stimuluscontrole opbouwt. Modeling en instructieleren kunnen worden beschouwd als uitgebreide prompts die helpen bij het ontlokken van gedrag. Het is cruciaal om aan te geven wanneer het gedrag gesteld moet worden en wat de verwachte gedragsgevolgen zijn, aangezien bekrachtiging niet altijd inherent is aan de handeling zelf en vaak extra motivatie vereist.
#### 4.1.1 Richtlijnen voor optimale toepassing van modeling
Om modeling zo efficiënt mogelijk te maken, zijn er verschillende richtlijnen te volgen:
* **RICHTLIJN 1: Aandacht voor het modelgedrag:**
* De aandacht van de cliënt moet optimaal gericht zijn op het te leren gedrag. Dit wordt bevorderd wanneer het voorbeeldgedrag als succesvol en relevant wordt ervaren, aansluit bij de leefwereld van de cliënt (bijvoorbeeld via rollenspellen) en eventuele afleiding wordt weggenomen. Gerichte aandacht kan bekrachtigd worden.
* **RICHTLIJN 2: Duidelijke waarneembaarheid van gedrag en gevolgen:**
* Zowel het te leren gedrag als de gevolgen ervan moeten helder waarneembaar zijn. Complexe gedragingen of korte communicatie-eenheden (zoals klanken) moeten vergroot, verlengd of zichtbaar gemaakt worden. Het inzetten van meerdere zintuigkanalen is aan te raden. Complexe gedragingen kunnen worden opgesplitst, gedemonstreerd en verwoord. Gunstige effecten van het gedrag moeten ook gevisualiseerd en verwoord worden.
* **RICHTLIJN 3: Coping model of mastery model:**
* Een **mastery model** demonstreert een perfecte uitvoering van de aan te leren handeling.
* Een **coping model** toont aanvankelijk ook onzekerheid en maakt fouten, maar houdt vol en zoekt naar oplossingen. Dit model maakt gebruik van 'coping statements', zoals "Deze wordt lastiger. Hier zal ik goed moeten opletten." Het model is uiteindelijk succesvol.
* **Tips voor optimale toepassing van een coping model:**
* Fouten worden hoorbaar toegeschreven aan controleerbare factoren (bv. "Ik heb de vraag niet goed gelezen.").
* Succes wordt hoorbaar toegeschreven aan controleerbare factoren en competenties (bv. "Ik heb hard gewerkt, niet opgegeven.").
* Het model laat duidelijk zien hoe het voorbeeldgedrag tot succes leidt.
* De therapeut zorgt ervoor dat de cliënt vroeg in het leerproces succeservaringen opdoet.
> **Tip:** Ongeacht het type model, zijn duidelijkheid, waarneembaarheid, structuur en expliciteren cruciaal voor een effectieve toepassing.
* **RICHTLIJN 4: Inschakelen van 'peer models':**
* Modellen waarmee de observator zich kan identificeren (zoals leeftijdsgenoten) hebben vaak meer invloed. Dit geldt mits zij het gedrag op een rustige manier tonen, uitleggen, constructief omgaan met moeilijkheden en succes ervaren.
* Observatieopdrachten om geschikte modellen uit de eigen leefwereld te zoeken, kunnen worden ingezet. Gedrag van leeftijdsgenoten kan ook via video gemodelleerd worden.
* **Self-modeling:** Het eigen succesvolle gedrag kan ook als model fungeren, bijvoorbeeld via gemonteerd videomateriaal.
* **RICHTLIJN 5: Voorzien van fadingprocedures:**
* Het doel is dat de cliënt het gedrag uiteindelijk vertoont op basis van de werkelijke discriminatieve prikkels, en niet langer afhankelijk is van het modelgedrag. Hiervoor zijn fadingprocedures nodig.
### 4.2 Instructieleren
Instructieleren houdt in dat de cliënt informatie of aanwijzingen krijgt over hoe een bepaald gedrag gesteld moet worden. Dit is meer dan alleen informatie verstrekken; het is gericht op het daadwerkelijk aanleren van vaardigheden.
#### 4.2.1 Richtlijnen voor effectief instructieleren
Om instructies zo effectief mogelijk te maken, dient men de volgende richtlijnen te volgen:
* **Aangepast taalgebruik:**
* Stem de taal af op de cognitieve, intellectuele en talige capaciteiten en de voorkennis van de cliënt. Vermijd jargon en wees helder, gestructureerd en ondubbelzinnig.
* **Bondigheid:**
* Hanteer korte, heldere en krachtige instructies. Laat irrelevante verklaringen achterwege. Geef instructies in kleine 'pakketjes' en neem pauzes om de informatie te laten bezinken. Vermijd te veel informatie in te korte tijd.
* **Duidelijkheid:**
* Gebruik concrete, ondubbelzinnige taal en vermijd vage termen. Expressiviteit, inclusief non-verbale en paralinguïstische elementen tijdens het instrueren, is belangrijk.
* **Ondersteunende middelen:**
* Gebruik ezelsbruggetjes of mnemotechnische middelen voor complexer gedrag of gedragssequenties.
* **Feedback en controle:**
* Controleer of de instructies goed begrepen zijn door middel van observatie, vragen stellen, de cliënt de instructies zelf laten uitleggen, of de uitvoering te controleren.
#### 4.2.2 Aanleren van strategieën met instructieleren
Bij het aanleren van strategieën is de manier waarop nieuwe informatie wordt gepresenteerd cruciaal:
* Identificeer hoofd- en bijzaken.
* Benadruk belangrijke zaken verbaal.
* Splits complexe taken op in kleinere gehelen.
#### 4.2.3 Tips voor het aanleren van strategieën
* Beschrijf de strategie op een manier die de cliënt kan onthouden.
* Demonstreer de strategie terwijl je deze hardop beschrijft en je denkstappen verwoordt.
* Zorg ervoor dat de cliënt elke stap hardop vlot kan verwoorden, uitleggen, en de reden van elke stap kan geven.
* Oefen de strategie overvloedig, zowel begeleid als zelfstandig.
* Informeer de cliënt duidelijk wanneer de strategie beheerst wordt.
* Bespreek in welke situaties de strategie gebruikt kan worden (bv. bij huiswerk).
* Leer de cliënt het gebruik van de strategie bij zichzelf op te volgen (zelfregulering).
* Leer de cliënt zichzelf te belonen voor correcte toepassing van de strategie.
* Verstrek gedurende het leerproces voortdurend taakspecifieke feedback en bekrachtiging.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Operant leren | Een leertheorie waarbij de kans op het voorkomen van gedrag wordt beïnvloed door de consequenties die op dat gedrag volgen. Gedrag dat beloond wordt, zal vaker voorkomen, terwijl gedrag dat bestraft wordt, minder vaak zal voorkomen. |
| Gedragsveranderingstechnieken | Methoden en strategieën die worden gebruikt om specifiek gedrag te veranderen, te versterken, te verminderen of aan te leren. Deze technieken zijn vaak gebaseerd op principes uit de gedragspsychologie, zoals operante conditionering. |
| Gedragsanalyseschema | Een schema dat de relatie tussen een uitlokkende prikkel, het daaruit voortvloeiende gedrag, de betekenis die eraan wordt gegeven, de emotionele reactie en de gevolgen van het gedrag weergeeft. Dit helpt bij het begrijpen en analyseren van gedragspatronen. |
| Operante modificatieprocedures | Een reeks technieken die voortkomen uit de operante conditionering, gericht op het systematisch aanpassen van gedrag door middel van bekrachtiging, bestraffing en andere consequenties, in reactie op specifieke prikkels. |
| Indicatiestelling | Het proces van het bepalen of een bepaalde behandeling of interventie geschikt is voor een individu, gebaseerd op de aard en ernst van het probleemgedrag en de specifieke omstandigheden. |
| Stimuluscontrole | De relatie waarbij een specifiek gedrag consequent optreedt in de aanwezigheid van een bepaalde prikkel (discriminatieve prikkel) en afwezig is in de afwezigheid ervan. De prikkel controleert dus het gedrag. |
| Prompting | Het aanbieden van een hulp prikkel om gewenst gedrag te ontlokken, dat de persoon al beheerst maar nog niet zelfstandig stelt, of om te helpen bij het stellen van gedrag dat nog niet optimaal wordt uitgevoerd. |
| Fading | Het geleidelijk afbouwen van de intensiteit of frequentie van prompts, zodat de persoon steeds meer afhankelijk wordt van de natuurlijke, discriminerende prikkels om het gedrag te stellen. |
| Modeling | Een leermethode waarbij een persoon leert door het observeren van het gedrag van een ander (het model) en dit vervolgens probeert na te bootsen. Het modelgedrag dient als voorbeeld. |
| Instructieleren | Het aanleren van gedrag, strategieën of kennis door middel van duidelijke, gestructureerde verbale of geschreven instructies, vaak ondersteund door demonstraties en feedback. |
| Discriminatieve prikkel | Een prikkel die aangeeft dat bepaald gedrag zal leiden tot gunstige gevolgen. Het is een signaal dat de kans op een specifieke respons vergroot. |
| Bekrachtiging | Elk gevolg van gedrag dat de kans op herhaling van dat gedrag vergroot. Dit kan positieve bekrachtiging zijn (toevoegen van iets prettigs) of negatieve bekrachtiging (verwijderen van iets onprettigs). |
| Bestraffing | Elk gevolg van gedrag dat de kans op herhaling van dat gedrag verkleint. Dit kan positieve bestraffing zijn (toevoegen van iets onprettigs) of negatieve bestraffing (verwijderen van iets prettigs). |
| Prikkelgeneralisatie | Het optreden van een gedragsrespons, die eerder is aangeleerd in reactie op een specifieke prikkel, ook in reactie op andere, vergelijkbare prikkels. |
| Perceptietraining | Een trainingsmethode gericht op het verbeteren van de waarneming en het discrimineren van relevante details in stimuli, om zo de nauwkeurigheid van gedragsuitvoering te verhogen. |
| Coping model | Een model dat aanvankelijk ook moeite heeft met een taak, fouten maakt, maar doorzet en oplossingen zoekt. Dit model toont leerprocessen inclusief herstel van fouten. |
| Mastery model | Een model dat een taak perfect en zonder fouten uitvoert vanaf het begin. Dit model dient als voorbeeld van een reeds verworven vaardigheid. |
| Peer models | Modellen die gelijkwaardig zijn aan de observator, bijvoorbeeld qua leeftijd of sociale status. Deze modellen kunnen een sterke invloed hebben omdat de observator zich ermee kan identificeren. |