Cover
Start nu gratis 3. Breuklijnen & ideologie (1).pptx
Summary
# Politieke breuklijnen en ideologieën
Dit onderwerp verkent de oorsprong en aard van politieke breuklijnen in de samenleving en de rol van ideologieën als referentiekaders voor het duiden van deze conflicten.
### 1.1 Politiek en conflict
Politiek kan worden beschreven als het proces waarbij groepen zich organiseren met als doel beleid in een bepaalde richting te sturen. Conflicten en tegenstellingen in de samenleving ontstaan niet willekeurig, maar vertonen een structuur die terug te voeren is op zogenaamde breuklijnen of assen van verdeeldheid binnen de bevolking. Deze breuklijnen, ook wel "clivages" genoemd, leiden tot duidelijk onderscheidbare en zelfbewuste groepen die politiek mobiliseerbaar zijn.
Breuklijnen verdelen de maatschappij in groepen met specifieke waardenpakketten, bestaande uit attitudes, waarden en belangen. Deze waardenpakketten vormen de basis voor zelfidentificatie en voor politieke organisatie en mobilisatie, wat zich uiteindelijk vertaalt in stemgedrag. Een dieperliggende tegenstelling kan zich op diverse manieren uiten, zoals in open conflict, conflictvermijdend gedrag, segmentering of verwijdering.
#### 1.1.1 Soorten breuklijnen
Er worden twee soorten breuklijnen onderscheiden:
* **Complementaire breuklijnen ("reinforcing"):** Wanneer breuklijnen elkaar overlappen, kan dit de intensiteit van het conflict aanwakkeren. Een onenigheid over het ene thema zal dan de onenigheid over een ander thema versterken. Dit leidt tot versterkte "wij-zij" identiteiten, homogene groepen en maakt het moeilijker om compromissen te bereiken.
* **Cross-cutting breuklijnen:** Wanneer breuklijnen elkaar snijden, kan dit de intensiteit van het conflict verminderen. Hoewel er onenigheid kan zijn over een bepaald thema, is de beleving daarvan binnen de groepen verschillend door andere factoren zoals religie, ideologie of klasse. Dit leidt tot heterogene groepen met meer raakvlakken en gelijkenissen, wat het bereiken van compromissen vergemakkelijkt.
#### 1.1.2 De rol van ideologieën
Ideologieën fungeren als referentiekaders die de posities langs breuklijnen weerspiegelen en helpen verklaren hoe groepen deze conflicten duiden en interpreteren. Het concept "ideologie" is historisch beladen, variërend van een waarde-neutrale beschrijving van ideeën tot een term die misleiding en kortzichtigheid impliceert (zoals bij Marx, die ideologie zag als de ideeën van de dominante klasse die leiden tot vals bewustzijn).
Vanuit sociaal-wetenschappelijk oogpunt wordt ideologie gedefinieerd als een coherente set van ideeën die:
* Een analyse biedt van de mens (aard en noden) en de huidige maatschappij.
* Een toekomstbeeld schetst van de gewenste maatschappij.
* Een actieplan bevat om de huidige maatschappij te transformeren naar het ideale beeld.
Een ideologie is gebaseerd op een specifiek mensbeeld en maatschappijmodel.
### 1.2 Het klassieke breuklijnenmodel van Lipset en Rokkan (1967)
Martin Lipset en Stein Rokkan stelden in hun werk "Party Systems and Voter Alignments" dat de partijsystemen in Europa, ondanks enige variatie, konden worden verklaard door een beperkt aantal fundamentele breuklijnen die historisch waren ontstaan. Zij identificeerden vier klassieke breuklijnen:
#### 1.2.1 Staatsvorming
Processen van eenmaking, standaardisering (taal, wetgeving, cultuur, onderwijs) en centralisering (bureaucratie, leger) leidden tot de breuklijn tussen **centrum en periferie**. Deze breuklijn drukt de spanning uit tussen de centrale staat en lokale of regionale identiteiten en streven naar autonomie of onafhankelijkheid.
* **Nationalisme** ontstaat hieruit, met een nadruk op de natie-staat en de autonomie van de natie. De vraag "Wie is het volk?" wordt centraal gesteld, vaak vanuit een organisch gegroeid geheel verbonden door cultuur of als een "imagined community".
#### 1.2.2 Kerk en staat
De breuklijn tussen **kerk en staat** ontstond door het terugdringen van de kerkelijke autoriteit ten gunste van burgerlijke registratie, wetgeving en onderwijs. Dit leidde tot conflicten zoals de schoolstrijd en ethische conflicten rond thema's als abortus en euthanasie. Christen-democratie is een ideologie die hieruit voortkomt, met een nadruk op sociale leer, personalisme, subsidiariteit en een balans tussen individuele rechten en verantwoordelijkheden.
#### 1.2.3 Industriële revolutie
De industriële revolutie, met name vanaf de late 18e eeuw, creëerde de breuklijn tussen **arbeid en kapitaal**. Dit conflict draait om de verdeling van sociaal-economische rechten (arbeidsbescherming, minimumloon, huisvesting, gezondheid) versus het recht op vrij ondernemerschap (innovatie, investeringen, lagere belastingen).
* **Liberalisme** staat hierbij voor de nadruk op individuele vrijheid, rationaliteit, beperkte overheidsmacht, grondrechten en de vrije markt.
* **Socialisme** legt de nadruk op gelijkheid, solidariteit, samenwerking en socio-economische rechten, met een ruimere overheidsrol en welvaartsstaat. Het Marxisme streeft naar transformatie via revolutie, terwijl sociaal-democratie pleit voor graduele hervorming binnen het kapitalisme.
* **Conservatisme** hecht waarde aan traditie, structuren en een pragmatisch overheidsingrijpen, met een focus op rechten én plichten en het behoud van bestaande maatschappelijke ordening.
#### 1.2.4 Stad en platteland
De breuklijn tussen **stad en platteland** ontstond door het afnemende economische en politieke belang van het platteland ten opzichte van centrumsteden. Deze breuklijn kan zich uiten in de organisatie van boerenpartijen of belangengroepen.
#### 1.2.5 De "freezing hypothesis"
Lipset en Rokkan formuleerden de "freezing hypothesis", die stelt dat breuklijnen, ondanks de introductie van algemeen stemrecht, relatief ongewijzigd zijn gebleven sinds het midden van de 19e eeuw. "Sticky parties" zouden nieuwe thema's hebben geabsorbeerd, waardoor het partijlandschap stabiel bleef.
### 1.3 Nieuwe breuklijntheorieën
De klassieke breuklijnenmodel werd bekritiseerd vanwege de beperkte generaliseerbaarheid (focus op Europa), beperkte voorspellende waarde en het negeren van de rol van politieke actoren en de politisering van nieuwe thema's.
#### 1.3.1 De Silent Revolution (Ronald Inglehart)
Inglehart observeerde in de jaren 1960 en 1970 een "stille revolutie" in waardepatronen, politieke attitudes en stemvoorkeuren, mede veroorzaakt door toenemende welvaart na de Tweede Wereldoorlog. Deze verschuiving is gebaseerd op een psychologisch model van behoeftebevrediging, waarbij na de bevrediging van materiële behoeften, post-materiële behoeften (zoals vrede, klimaat, gendergelijkheid, tolerantie) belangrijker worden.
* **Feminisme** is een ideologie die kritiek uit op het patriarchaat en het onderscheid tussen sekse en gender benadrukt. Diverse stromingen, van liberaal feminisme (gelijke rechten) tot radicaal feminisme ("het persoonlijke is politiek") en intersectioneel feminisme (kruispuntdenken), hebben zich ontwikkeld.
* **Multiculturalisme** erkent het belang van socio-culturele erkenning van groepen voor zelfwaarde en integratie, en pleit soms voor groepsrechten. Het dekoloniseren van beeldvorming en het problematiseren van ongelijke machtsrelaties zijn hierbij centraal.
* **Ecologisme** plaatst het ecosysteem centraal, met kritiek op antropocentrisme, holisme en ecocentrisme. Dierenrechten en de rechten van de natuur, evenals een economisch model gericht op duurzame ontwikkeling, zijn belangrijke aspecten.
#### 1.3.2 Winners and Losers of Globalisation (Hanspeter Kriesi)
Kriesi's theorie focust op de ongelijke impact van de-nationalisering en globalisering. Terwijl grenzen tussen staten vervagen, hebben staten beperkte slagkracht tegen transnationale crises.
* **"Verliezers" van de-nationalisering** maken zich zorgen over het behoud van hun identiteit (nationaal, religieus) en werkgelegenheid, en de betaalbaarheid van de welvaartsstaat. Dit voedt rechts-populisme, dat pleit voor het sluiten van grenzen, verdediging van westerse waarden, euroscepsis en kritiek op Europese integratie.
* **Extreem-rechts populisme** kenmerkt zich door extreem nationalisme, conservatief autoritarisme, anti-establishment retoriek en een exclusieve visie op "het volk". Het kan democratische normen overtreden door de autoriteit van verkiezingen niet te erkennen, de oppositie te beperken en politiek pluralisme te ondermijnen. Fascisme, een historisch fenomeen uit de jaren 1920-1930, deelde kenmerken als anti-verlichtingsdenken, anti-individualisme en een totalitaire staat.
Piero Ignazi stelt in zijn theorie van de "silent counter-revolution" dat de post-industriële revolutie naast post-materialisme ook geleid heeft tot een heropleving van meer traditionele en autoritaire waarden als reactie op de verzwakking van staten en traditionele sociale banden.
### 1.4 Conclusie
Breuklijntheorieën bieden een vereenvoudigd beeld van de politieke werkelijkheid, maar zijn essentieel om het ontstaan van nieuwe partijen en de opkomst van bepaalde ideologieën te begrijpen. Een breuklijn vertegenwoordigt een diepe en langdurige tegenstelling. Ideologieën spelen een cruciale rol doordat ze groepen bewust maken van hun collectieve identiteit en hen bereid maken om op basis daarvan te handelen. Politieke partijen zijn nodig om deze identiteiten te organiseren, systematisch te articuleren en te mobiliseren. De toekomstige ontwikkeling van nieuwe conflicten tot breuklijnen is sterk afhankelijk van het electoraal systeem en de organisatie van politieke competitie.
---
# Het klassieke breuklijnenmodel van Lipset en Rokkan
Het klassieke breuklijnenmodel, ontwikkeld door Martin Lipset en Stein Rokkan, verklaart politieke partijsystemen en kiezergedrag door te analyseren hoe historische processen zoals staatsvorming en de industriële revolutie fundamentele breuklijnen of assen van verdeeldheid in de samenleving hebben gecreëerd.
### 2.1 Het concept van politieke breuklijnen
Een politieke breuklijn wordt gedefinieerd als een vorm van verdeeldheid in de samenleving die leidt tot duidelijk onderscheidbare en zelfbewuste groepen die politiek mobiliseerbaar zijn. Deze breuklijnen creëren groepen met specifieke waardenpakketten (attitudes, waarden en belangen) die de basis vormen voor zelf-identificatie, politieke organisatie en mobilisatie, wat zich vervolgens vertaalt in stemgedrag. Een breuklijn kan zich uiten in open conflict, conflict-vermijdend gedrag of segmentering.
#### 2.1.1 Soorten breuklijnen
Er worden twee soorten breuklijnen onderscheiden:
* **Complementaire breuklijnen ("reinforcing"):** Wanneer breuklijnen elkaar overlappen, kan dit de intensiteit van conflicten aanwakkeren en "wij-zij" identiteiten versterken. Dit maakt het moeilijker om compromissen te sluiten.
* **Cross-cutting breuklijnen:** Wanneer breuklijnen elkaar snijden, kan dit de intensiteit van conflicten verminderen. Dit doorsnijdt "wij-zij" identiteiten, creëert heterogene groepen en maakt het makkelijker om compromissen te sluiten doordat er meer raakvlakken zijn.
### 2.2 Het klassieke breuklijnenmodel van Lipset en Rokkan (1967)
Lipset en Rokkan stelden in hun werk *Party Systems and Voter Alignments. Cross-National Perspectives* dat de partijsystemen in Europa, ondanks enige variatie, konden worden verklaard door een beperkt aantal partijfamilies die voortkwamen uit gemeenschappelijke historische processen.
#### 2.2.1 Historische processen en breuklijnen
Twee cruciale historische processen worden geïdentificeerd als bronnen van deze breuklijnen:
1. **Staatsvorming:** Dit proces omvatte de eenmaking, standaardisering (taal, wetgeving, cultuur, onderwijs) en centralisering (bureaucratie, leger) van staten.
* **Breuklijn "centrum en periferie":** Ontstond door de druk op lokale en regionale identiteiten door culturele eenmaking, leidend tot strijd om autonomie of onafhankelijkheid.
* **Breuklijn "kerk en staat":** Vloeide voort uit het terugdringen van kerkelijke autoriteit op gebieden als burgerlijke registers, wetgeving en onderwijs, wat leidde tot conflicten zoals de schoolstrijd en ethische kwesties.
2. **Industriële revolutie (vanaf late 18de eeuw):** Dit proces had een grote impact, aanvankelijk zonder regulering.
* **Breuklijn "arbeid en kapitaal":** Ontstond door de tegenstelling tussen sociaal-economische rechten (arbeidsbescherming, minimumloon) en de belangen van het bedrijfsleven (vrijheid van ondernemen, innovatie). Dit is de kern van het conflict tussen liberalisme en socialisme.
* **Breuklijn "stad – platteland":** Kwam voort uit het afnemende economische en politieke belang van het platteland ten opzichte van de groeiende stedelijke centra. Dit manifesteerde zich in de opkomst van boerenpartijen en de organisatie van landelijke belangen. Conservatisme was vaak verbonden met de verdediging van traditionele landelijke structuren.
#### 2.2.2 De "freezing hypothesis"
Lipset en Rokkan introduceerden de zogenaamde "freezing hypothesis", die stelt dat politieke breuklijnen, eenmaal gevormd in de 19e eeuw, grotendeels "bevroren" zijn gebleven. Ondanks de invoering van algemeen stemrecht, bleef het partijlandschap vanaf het midden van de 19e eeuw relatief ongewijzigd, omdat partijen terrein bezetten en nieuwe thema's coopteerden. Ze concludeerden dat de partijsystemen van de jaren 1960 grotendeels de breuklijnen van de jaren 1920 weerspiegelden.
### 2.3 Beperkingen van het klassieke model
Het klassieke model van Lipset en Rokkan kent enkele beperkingen:
* **Beperkte generaliseerbaarheid:** De focus lag sterk op Europa.
* **Beperkte voorspellende waarde:** Het model had moeite om toekomstige politieke ontwikkelingen te voorspellen.
* **Gebrek aan aandacht voor agency:** Het model negeerde de rol van politieke actoren en de politisering van nieuwe thema's.
> **Tip:** Hoewel het klassieke model van Lipset en Rokkan belangrijk is voor het begrijpen van de historische wortels van politieke conflicten, is het cruciaal om de beperkingen ervan te erkennen en aan te vullen met nieuwere theorieën die rekening houden met veranderende maatschappelijke dynamieken.
### 2.4 De ideologische dimensies van de klassieke breuklijnen
Het model koppelt klassieke breuklijnen aan specifieke ideologische stromingen:
* **Liberalisme:** Benadrukt individuele vrijheid, rationaliteit en vooruitgang, met een focus op politiek pluralisme, tolerantie, de rechtsstaat en een beperkte overheidsrol in de economie (hoewel modern liberalisme ook oog heeft voor gelijke kansen door middel van herverdeling).
* **Conservatisme:** Waardeert traditie en bestaande structuren, met een voorzichtig mensbeeld en een pragmatische benadering van overheidsingrijpen. Het verzet zich tegen doorgedreven egalitarisme en benadrukt rechten én plichten.
* **Christendemocratie:** Hoewel aanvankelijk in conflict met de democratie, ontstond deze stroming vanuit de sociale leer van de Kerk en de behoefte aan maatschappelijk engagement. Het legt de nadruk op personalisme, een beperkte overheid (subsidiariteit) en het economische model ten dienste van de mens.
* **Socialisme:** Richt zich op samenleving, gelijkheid en solidariteit. Het streeft naar sociaal-economische rechten, economische herverdeling en een ruimere overheidsrol via de welvaartsstaat. De realisatie hiervan kan via revolutie (marxisme) of graduele hervorming (sociaaldemocratie).
* **Nationalisme:** Benadrukt de autonomie van de natie en de nadruk op "het volk" en de "volksgeest". Dit wordt vaak gekoppeld aan staatsvormingsprocessen en het concept van een "imagined community".
Deze ideologische stromingen vormden de politieke uitdrukking van de door Lipset en Rokkan geïdentificeerde breuklijnen.
---
# Nieuwe breuklijntheorieën en hedendaagse politieke verschuivingen
Hier is een gedetailleerde samenvatting van het onderwerp "Nieuwe breuklijntheorieën en hedendaagse politieke verschuivingen", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3. Nieuwe breuklijntheorieën en hedendaagse politieke verschuivingen
Dit onderwerp verkent de evolutie van breuklijntheorieën, van de klassieke benadering van Lipset en Rokkan naar nieuwe inzichten over de 'Silent Revolution' en de impact van globalisering, met specifieke aandacht voor de opkomst van extreem-rechts populisme.
### 3.1 Beperkingen van het klassieke breuklijnenmodel
Het klassieke breuklijnenmodel, zoals uiteengezet door Lipset en Rokkan, stelt dat breuklijnen in de samenleving relatief stabiel blijven en de partijsystemen van de 19e eeuw weerspiegelen in latere decennia. Dit wordt ook wel de 'freezing hypothesis' genoemd. Echter, dit model kent beperkingen:
* **Beperkte generaliseerbaarheid:** Het model richt zich voornamelijk op Europa.
* **Beperkte voorspellende waarde:** Het houdt onvoldoende rekening met toekomstige ontwikkelingen en politieke dynamiek.
* **Onderschatting van 'agency':** Het negeert de actieve rol van politieke actoren en de politisering van nieuwe thema's die niet direct voortvloeien uit de klassieke breuklijnen.
### 3.2 Nieuwe breuklijntheorieën
Om de beperkingen van het klassieke model te overkomen, zijn nieuwe theorieën ontwikkeld die rekening houden met veranderende sociale en economische structuren en nieuwe politieke thema's.
#### 3.2.1 De 'Silent Revolution' van Ronald Inglehart
Ronald Inglehart stelde in 1971 de hypothese van de 'Silent Revolution' (Stille Revolutie) voor. Deze theorie verklaart de opkomst van nieuwe ideologieën zoals feminisme, multiculturalisme en ecologisme.
* **Kernconcept:** Een verschuiving in waardepatronen en politieke attitudes, mede veroorzaakt door toenemende welvaart na de Tweede Wereldoorlog.
* **Psychologisch model:** De theorie steunt op Abraham Maslow's behoeftehiërarchie. Pas nadat materiële basisbehoeften zijn bevredigd, ontwikkelen mensen post-materiële behoeften zoals vrede, milieubescherming, gendergelijkheid en internationale rechtvaardigheid.
* **Generatiekloof:** De formatieve jaren van individuen zijn bepalend voor hun attitude-vorming. Dit leidt tot een kloof in politieke attitudes en stemgedrag tussen jongere en oudere generaties.
* **Post-modernisme:** Vanaf de jaren negentig observeerde Inglehart een bredere beweging naar post-modernisme, met waardverschuivingen die ook religie en gezinsnormen beïnvloeden.
##### 3.2.1.1 Feminisme
Feminisme bekritiseert het patriarchaat en maakt onderscheid tussen sekse en gender. Verschillende stromingen hebben zich door de tijd heen ontwikkeld:
* **Liberaal feminisme (19e eeuw):** Richt zich op gelijke burgerlijke, politieke en onderwijsrechten. Bekritiseert het zogenaamde 'vals universalisme' van eerdere revolutionaire verklaringen.
* **Radicaal feminisme (jaren '60):** Stelt dat 'het persoonlijke politiek is' en benadrukt de sociale constructie van vrouwelijkheid (gebaseerd op Simone de Beauvoir).
* **Kruispuntdenken (jaren '90, Kimberlé Crenshaw):** Analyseert de interactie van verschillende machtssystemen (zoals ras, klasse, gender) die elkaar wederzijds beïnvloeden en niet louter een optelsom zijn.
##### 3.2.1.2 Multiculturalisme
Multiculturalisme heeft zowel een beschrijvende als een normatieve betekenis en focust op socio-culturele erkenning.
* **Groepsrechten:** Pleit voor rechten voor leden van etnisch-culturele gemeenschappen, zoals zelfbestuur en vertegenwoordigingsrechten. Dit is een gecontesteerd concept, vooral waar het kwetsbare subgroepen of vrouwenrechten betreft.
* **Dekolonisering:** Problematiseert de manier waarop 'de Andere' wordt afgebeeld en de voortzetting van ongelijke machtsrelaties.
##### 3.2.1.3 Ecologisme
Ecologisme stelt het ecosysteem centraal en bekritiseert antropocentrisme.
* **Holisme en ecocentrisme:** Legt de nadruk op de onderlinge verbondenheid van alle levende wezens en de natuur.
* **Dierenrechten en rechten van de natuur:** Breidt het concept van rechten uit tot niet-menselijke entiteiten.
* **Duurzame ontwikkeling:** Pleit voor een economisch model dat gericht is op langdurige ecologische balans.
#### 3.2.2 De 'Winners and Losers of Globalisation' van Hanspeter Kriesi
Hanspeter Kriesi's theorie, die voortbouwt op de vaststelling dat Inglehart's model de opkomst van nationalisme en extreem-rechts niet adequaat kan verklaren, richt zich op de impact van globalisering.
* **Proces van de-nationalisering en globalisering:** Grenzen tussen staten worden minder relevant, en bedrijven opereren transnationaal. Staten hebben echter beperkte slagkracht om transnationale crises (zoals migratie of economische schommelingen) het hoofd te bieden.
* **Ongelijke impact:** Dit proces heeft een ongelijke impact op verschillende groepen in de samenleving.
* **'Verliezers' van de-nationalisering:** Deze groepen maken zich zorgen over:
* Het behoud van hun identiteit (nationaal, religieus).
* Het behoud van werkgelegenheid (door delokalisering) en de betaalbaarheid van de welvaartsstaat.
* **Reactie van rechts-populisme:** Dit speelt in op de zorgen van de 'verliezers' door te pleiten voor gesloten grenzen, de verdediging van westerse waarden, euroscepticisme en kritiek op Europese integratie.
##### 3.2.2.1 De 'Silent Counter-Revolution' van Piero Ignazi
Piero Ignazi stelt dat het proces van post-industrialisatie naast post-materialisme ook nieuwe zorgen voedt, met name behoeftes aan zelfverdediging en zelfbevestiging. Dit kan leiden tot een tegenreactie tegen de vermeende losmaking van traditionele normen en waarden.
#### 3.2.3 Extreem-rechts populisme
Extreem-rechts populisme kenmerkt zich door een aantal specifieke ideologische en retorische elementen:
* **Extreem nationalisme:** Focust op het bewaren van de identiteit van de 'in-group' en sluit anderen vaak uit.
* **Conservatief autoritarisme:** Benadrukt traditionele waarden, rechten én plichten, en het belang van orde.
* **Anti-establishment retoriek:** Stelt een 'puur' volk tegenover een 'corrupte elite'.
* **Populisme en democratische norm-transgressies:**
* Hoewel populisme de hoogste autoriteit bij het volk legt, erkent extreem-rechts populisme vaak niet de autoriteit van eerlijke verkiezingen.
* Het kan de rechten van de oppositie beperken en het politiek pluralisme ondermijnen.
* Er is vaak een exclusieve definitie van 'het volk'.
* Soms worden symbolen en denkbeelden uit het fascisme overgenomen.
#### 3.2.4 Fascisme (historisch perspectief)
Fascisme was een geografisch en historisch beperkt fenomeen in de jaren 1920-1930. Het kenmerkte zich door:
* **Anti-Verlichtingsdenken:** Verwerping van rationalisme en intellectualisme.
* **Anti-individualisme:** Individuele rechten zijn ondergeschikt aan de totalitaire staat.
* **Corporatisme:** Disciplinering van de arbeidersbevolking.
* **Raciale component:** Een focus op raciale zuiverheid of superioriteit.
* **Democratische norm-transgressies:** Schending van democratische principes.
### 3.3 Conclusie: Nieuwe breuklijnen?
Breuklijntheorieën, zowel klassiek als nieuw, bieden een vereenvoudigd beeld van de politieke werkelijkheid, maar ze zijn cruciaal om te begrijpen waarom nieuwe partijen ontstaan en bepaalde ideologieën aan belang winnen.
* **Breuklijn als langdurige tegenstelling:** Een breuklijn vertegenwoordigt een diepe en langdurige tegenstelling in de samenleving.
* **Belang van ideologieën:** Groepen moeten zich bewust worden van hun collectieve identiteit en bereid zijn om op basis daarvan te handelen.
* **Belang van politieke partijen:** Deze identiteiten moeten georganiseerd en systematisch gearticuleerd en gemobiliseerd worden door politieke partijen.
De vraag of nieuwe conflicten zich daadwerkelijk tot breuklijnen ontwikkelen, hangt sterk af van het kiesstelsel en de organisatie van de politieke competitie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Breuklijn | Een vorm van verdeeldheid in de samenleving die leidt tot duidelijk onderscheidbare en zelfbewuste groepen die politiek mobiliseerbaar zijn. Het verdeelt de maatschappij in groepen met specifieke waardenpakketten, attitudes en belangen. |
| Ideologie | Een coherente set van ideeën die een analyse biedt van de mens en de huidige maatschappij, een toekomstbeeld van de gewenste maatschappij schetst, en een actieplan bevat om de huidige maatschappij te transformeren naar de ideale maatschappij. |
| Klassieke breuklijnenmodel | Een theoretisch kader ontwikkeld door Lipset en Rokkan dat politieke partijsystemen en stemgedrag verklaart aan de hand van historische breuklijnen die voortkomen uit belangrijke maatschappelijke processen zoals staatsvorming en de industriële revolutie. |
| Lipset en Rokkan | Martin Lipset en Stein Rokkan, auteurs van het invloedrijke werk 'Party Systems and Voter Alignments. Cross-National Perspectives', waarin ze het klassieke breuklijnenmodel voor politieke systemen in Europa introduceerden. |
| Staatsvorming | Het proces van eenmaking, standaardisatie (taal, wetgeving, cultuur, onderwijs) en centralisering (bureaucratie, leger) binnen een grondgebied, wat kan leiden tot de breuklijn tussen centrum en periferie en nationalisme. |
| Industriële revolutie | Een periode van grote economische en technologische veranderingen die vanaf de late 18e eeuw plaatsvond, en die leidde tot nieuwe sociale en economische breuklijnen, zoals die tussen arbeid en kapitaal, en tussen stad en platteland. |
| Liberalisme | Een politieke ideologie die individuele vrijheid als belangrijkste toetssteen neemt, gebaseerd op een positief mensbeeld en geloof in rationaliteit en vooruitgang, met aandacht voor politiek pluralisme, de rechtstaat en vrije markten. |
| Conservatisme | Een politieke ideologie die traditie en bestaande structuren als toetssteen neemt, gekenmerkt door een negatief mensbeeld, behoudsgezindheid, verzet tegen doorgedreven egalitarisme en pragmatisch overheidsingrijpen. |
| Christen-democratie | Een politieke stroming die sterk verbonden is met christelijke waarden, met aandacht voor personalisme, maatschappelijk engagement, anti-étatisme, anti-economisme en het subsidiariteitsbeginsel, en die zich richt op zowel individuele rechten als verantwoordelijkheden. |
| Socialisme | Een politieke ideologie die samenleving en gelijkheid als toetssteen neemt, gebaseerd op een positief mensbeeld, solidariteit en samenwerking, met een sterke nadruk op socio-economische rechten, economische herverdeling en een ruime overheidsrol (welvaartstaat). |
| Nationalisme | Een ideologie die de natie-staat centraal stelt en de nadruk legt op de autonomie van de natie, vaak gebaseerd op een gedeelde cultuur of 'volksgeest', en die zichzelf presenteert als een organisch gegroeid geheel. |
| Silent Revolution (Inglehart) | Een theorie van Ronald Inglehart die stelt dat er een stille revolutie in waardepatronen, politieke attitudes en stemvoorkeuren plaatsvindt, mede veroorzaakt door toenemende welvaart na WOII, wat leidt tot een generatiekloof in politieke attitudes. |
| Post-materialisme | Een verschuiving in waarden, zoals waargenomen door Inglehart, waarbij mensen na de bevrediging van materiële behoeften meer belang hechten aan niet-materiële zaken zoals vrede, klimaat, gendergelijkheid, internationale rechtvaardigheid en tolerantie. |
| Feminisme | Een politieke en sociale beweging die kritiek levert op patriarchale structuren en streeft naar gelijke rechten en kansen voor vrouwen, met diverse stromingen zoals liberaal, radicaal en intersectioneel feminisme. |
| Multiculturalisme | Een maatschappelijk en politiek concept dat erkenning zoekt voor diverse culturele groepen binnen een samenleving, met aandacht voor zowel descriptieve als normatieve aspecten, groepsrechten en de problematisering van historische machtsrelaties. |
| Ecologisme | Een politieke en sociale stroming die het ecosysteem centraal stelt, kritiek levert op antropocentrisme, holisme en ecocentrisme bevordert, en pleit voor duurzame ontwikkeling en rechten van de natuur. |
| Winners vs. losers of globalisation (Kriesi) | Een theorie van Hanspeter Kriesi die stelt dat het proces van de-nationalisering en globalisering ongelijke impact heeft, waarbij 'verliezers' zich zorgen maken over identiteit, werkgelegenheid en de verzorgingsstaat, wat ruimte biedt aan rechts-populisme. |
| Extreem-rechts populisme | Een politieke stroming die extreem nationalisme, conservatief autoritarisme en anti-establishment retoriek combineert, waarbij het volk centraal wordt gesteld tegenover een corrupte elite, en die vaak een exclusieve visie op 'het volk' hanteert. |