Cover
Start nu gratis Groepszitting Spijsvertering 2025_2026.pdf
Summary
# Variaties in spijsverteringsstelsels
Dit gedeelte biedt een overzicht van de diverse spijsverteringsstelsels bij verschillende organismen, van eencelligen tot complexere diersoorten, met de nadruk op intracellulaire en extracellulaire vertering [4](#page=4).
### 1.1 Inleiding tot spijsvertering bij organismen
Organismen verschillen in hun benadering van spijsvertering, afhankelijk van hun complexiteit en ecologische rol. Autotrofe organismen, zoals planten, produceren hun eigen organische moleculen. Heterotrofe organismen, waaronder dieren, nemen organische moleculen op via voeding. Binnen de heterotrofen onderscheiden we herbivoren, carnivoren en omnivoren, gebaseerd op hun dieet. De manier waarop voedsel wordt verwerkt, varieert van intracellulaire vertering binnen de cel tot extracellulaire vertering in gespecialiseerde holtes of buizen [3](#page=3) [5](#page=5) [6](#page=6).
### 1.2 Intracellulaire vertering
Bij eencellige organismen en sponzen vindt spijsvertering intracellulair plaats. Dit proces omvat het opnemen van voedseldeeltjes in de cel via endocytose. Endocytose kent verschillende varianten, zoals fagocytose (het insluiten van vaste deeltjes) en pinocytose (het opnemen van vloeistoffen) [5](#page=5).
### 1.3 Extracellulaire vertering
Multicellulaire organismen maken doorgaans gebruik van extracellulaire vertering, waarbij voedsel buiten de cellen wordt afgebroken in een spijsverteringsholte. Dit kan plaatsvinden in een onvolledig of een volledig spijsverteringsstelsel [6](#page=6).
#### 1.3.1 Onvolledig spijsverteringsstelsel
Een onvolledig spijsverteringsstelsel kenmerkt zich door één enkele opening die zowel dient als mond en anus. Dit type stelsel komt voor bij organismen zoals Cnidaria en platwormen [6](#page=6).
##### 1.3.1.1 Cnidaria
Bij Cnidaria is de spijsverteringsholte de gastrovasculaire holte. Deze holte heeft slechts één opening, waardoor er geen gespecialiseerde organen zijn voor verschillende spijsverteringsfuncties. Verteringsenzymen worden direct in de holte vrijgegeven om voedsel af te breken [7](#page=7).
> **Example:** Een kwal heeft een gastrovasculaire holte met tentakels die prooi vangen en naar de mond leiden, waarna vertering begint in de holte [7](#page=7).
##### 1.3.1.2 Platwormen
Platwormen beschikken eveneens over een gastrovasculaire holte met één opening. Echter, deze holte is bij platwormen vaak sterk vertakt om de verteringsoppervlakte te vergroten. Verteringsenzymen worden via de farynx (keelholte) vrijgegeven, en gedeeltelijk verteerd voedsel wordt vervolgens de holte ingezogen [8](#page=8).
#### 1.3.2 Volledig spijsverteringsstelsel
Een volledig spijsverteringsstelsel heeft een aparte mond en anus, wat efficiëntere voedselverwerking mogelijk maakt. Dit stelsel wordt aangetroffen bij organismen zoals nematoden en complexere diersoorten [6](#page=6).
##### 1.3.2.1 Nematoden
Nematoden (rondwormen) bezitten een eenvoudig, buisvormig, volledig spijsverteringsstelsel. Dit stelsel bestaat uit een mond, farynx (slokdarm), darm en anus [9](#page=9).
> **Tip:** De aanwezigheid van een aparte mond en anus in een volledig spijsverteringsstelsel maakt continue voedselpassage mogelijk, wat efficiënter is dan bij organismen met een onvolledig stelsel [6](#page=6).
##### 1.3.2.2 Complexere diersoorten
Bij complexere diersoorten is het volledig spijsverteringsstelsel verder geëvolueerd en vertoont het gespecialiseerde gebieden voor diverse functies. Deze specialisaties omvatten gebieden voor fragmentatie en opslag van voedsel, chemische vertering, absorptie van voedingsstoffen en uiteindelijk defecatie (uitscheiding van afvalstoffen) [10](#page=10).
> **Example:** In het menselijk spijsverteringsstelsel zien we duidelijke specialisatie: de maag voor opslag en chemische vertering, de dunne darm voor chemische vertering en absorptie, en de dikke darm voor waterabsorptie en vorming van ontlasting [10](#page=10).
---
# Het menselijk spijsverteringsstelsel
Het menselijk spijsverteringsstelsel is een complex systeem dat verantwoordelijk is voor de opname, afbraak en absorptie van voedsel, evenals de eliminatie van onverteerbare resten [12](#page=12).
### 2.1 Overzicht van het spijsverteringskanaal en geassocieerde organen
Het spijsverteringskanaal bestaat uit een reeks organen die samenwerken om voedsel te verwerken [12](#page=12):
* **Mond en keel (farynx):** Hier vindt de initiële opname en mechanische afbraak plaats [12](#page=12) [18](#page=18).
* **Slokdarm (oesophagus):** Dit is een gespierde buis die voedsel transporteert van de keel naar de maag door middel van peristaltiek [12](#page=12) [20](#page=20).
* **Maag:** Een gespierde zak waar mechanische en enzymatische afbraak, met name van eiwitten, plaatsvindt [12](#page=12) [21](#page=21) [24](#page=24).
* **Dunne darm:** Bestaat uit het duodenum, jejunum en ileum. Hier vinden de belangrijkste afbraak en absorptie van voedingsstoffen plaats [12](#page=12) [25](#page=25) [31](#page=31).
* **Dikke darm (colon) en blinde darm (caecum):** Verantwoordelijk voor de opname van water en zouten, en de concentratie van afvalstoffen [12](#page=12) [35](#page=35) [37](#page=37).
* **Endeldarm (rectum) en aars (anus):** Opslag en eliminatie van afvalstoffen [12](#page=12).
Daarnaast zijn er geassocieerde organen die essentieel zijn voor de vertering:
* **Pancreas (alvleesklier):** Produceert verteringsenzymen en natriumbicarbonaat [12](#page=12) [26](#page=26).
* **Lever:** Produceert gal en heeft diverse metabolische en ontgiftende functies [12](#page=12) [29](#page=29).
* **Galblaas:** Slaat gal op en geeft deze af aan het duodenum [12](#page=12) [30](#page=30).
### 2.2 Histologie van het spijsverteringskanaal
De wand van het spijsverteringskanaal is opgebouwd uit verschillende lagen: epitheel, bindweefsel, spierweefsel (circulair en longitudinaal) en weer bindweefsel [14](#page=14).
### 2.3 Mond en keelholte
* **Opbouw gebit:** De tanden, waaronder kiezen en hoektanden, zijn aangepast voor snijden en vermalen. Vogels hebben geen tanden en gebruiken een spiermaag met kiezelstenen voor vermaling [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Opbouw klieren:** Speekselklieren produceren speeksel dat onder invloed van het autonome zenuwstelsel werkt [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Functie:** Mechanische afbraak door tanden en tong, speekselproductie. Speeksel bevat water, een buffer voor neutrale pH, mucine, amylase (voor zetmeelafbraak) en lysozyme (antibacterieel) [18](#page=18).
* **Slikreflex:** De huig sluit de neusholte af en de epiglottis bedekt de luchtpijp tijdens het slikken om te voorkomen dat voedsel in de luchtwegen terechtkomt [19](#page=19).
### 2.4 Slokdarm
* **Functie:** De slokdarm is een gespierde buis die, via peristaltiek, de voedselbolus naar de maag voortstuwt. Deze spierbewegingen worden gecoördineerd door het autonome zenuwstelsel [20](#page=20).
### 2.5 Maag
* **Opbouw:** De maag is een gespierde zak met een geplooide wand, beschermd door een slijmlaag. Anatomisch is de maag verdeeld in de cardia (met de cardiale sfincter), de fundus en de pylorus (met de pylorische sfincter) [21](#page=21).
* **Klieren:**
* **Wandcellen:** Produceren zoutzuur (HCl), wat resulteert in een lage pH [22](#page=22).
* **Hoofdcellen:** Produceren pepsinogeen en prorennine [22](#page=22).
* **Bekercellen:** Produceren mucus voor bescherming, gastrine en intrinsieke factor (voor vitamine B12-opname) [22](#page=22).
* **Hoge zuurgraad (lage pH):**
* **Voordelen:** Denaturatie van voedselproteïnen en eliminatie van bacteriën [23](#page=23).
* **Nadelen:** Kan de maagaflijning beschadigen, bijvoorbeeld door infectie met *Helicobacter pylori* [23](#page=23).
* **Functie:** De maag verteert eiwitten met behulp van pepsine en rennine. Koolhydraten en vetten worden hier niet verteerd. Water, alcohol en aspirine worden door de maagwand opgenomen in het bloed. De maaginhoud, chymus genaamd, verlaat de maag via de pylorische sfincter naar het duodenum [24](#page=24).
### 2.6 Dunne darm
* **Opbouw:** De dunne darm bestaat uit drie delen: het duodenum (voor vertering), het jejunum (voor absorptie) en het ileum (voor absorptie) [25](#page=25) [31](#page=31).
* **Geassocieerde organen:** Lever, pancreas en galblaas spelen een cruciale rol bij de vertering in de dunne darm [25](#page=25).
* **Functie:** De dunne darm is de primaire locatie voor de afbraak van voedingsstoffen door verteringsenzymen en de absorptie van deze voedingsstoffen in het bloed en lymfatisch systeem [31](#page=31).
* **Structurele aanpassingen voor absorptie:** De epitheliale wand is geplooid met villi en microvilli, wat het darmoppervlak enorm vergroot voor efficiënte absorptie. De dunne darm produceert ook lactase, essentieel voor de afbraak van lactose [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 2.6.1 Absorptieproces in de dunne darm
* **Aminozuren en monosachariden:** Worden door de epitheelcellen opgenomen en via de vena porta hepatica naar de lever getransporteerd [33](#page=33).
* **Vetzuren en monoglyceriden:** Diffunderen door de epitheelcellen, worden geassembleerd tot chylomicronen en komen via het lymfatisch systeem in de systemische circulatie terecht [33](#page=33).
* **Overige absorptie:** Water wordt geabsorbeerd via osmose. Vetoplosbare vitaminen worden via diffusie opgenomen, terwijl nucleïnezuren en wateroplosbare vitaminen via actief transport worden geabsorbeerd. De dunne darm absorbeert normaal gesproken 99% van de vloeistof die erdoorheen gaat, wat neerkomt op ongeveer 9 liter per dag, met slechts een kleine hoeveelheid vast en vloeibaar afval dat via de feces wordt verwijderd [34](#page=34).
### 2.7 Geassocieerde organen
#### 2.7.1 Pancreas
* **Opbouw en functie:** De pancreas heeft een exo- en endocrien gedeelte [26](#page=26).
* **Exocriene functie:** Produceert inactieve verteringsenzymen zoals peptidasen, lipasen, nucleasen en carbohydrasen, die via de pancreatische afvoergang naar het duodenum worden geleid. Het produceert ook natriumbicarbonaat om de zure maaginhoud te neutraliseren [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Endocriene functie:** Zie HC: endocrien systeem [28](#page=28).
#### 2.7.2 Lever
* **Opbouw en functie:** De lever is het grootste inwendige orgaan, opgebouwd uit hepatocyten [29](#page=29).
* **Functies:** Synthese van bloedeiwitten (zoals albumine), opslag van glycogeen en vitaminen, detoxificatie van schadelijke stoffen (alcohol, drugs) en fagocytose door gespecialiseerde cellen (afbraak van rode bloedcellen) [29](#page=29).
#### 2.7.3 Galblaas
* **Functie:** De galblaas bevat gal, dat door de lever wordt aangemaakt. Gal wordt in het duodenum afgescheiden, met name bij vetrijk voedsel, via het galkanaal [30](#page=30).
* **Samenstelling gal:** Bevat galzouten (afgeleid van cholesterol) die vetten emulgeren tot micellen, bilirubine (verantwoordelijk voor de gele kleur van gal en ontlasting; ophoping kan leiden tot geelzucht) en natriumbicarbonaat [30](#page=30).
### 2.8 Dikke darm
* **Opbouw:** De dikke darm (colon) is korter maar heeft een grotere diameter dan de dunne darm. Het eindigt in de caecum (blinde darm) en de appendix. In de caecum breken bacteriën cellulose af en produceren ze vitamines. De appendix heeft mogelijk een facultatieve immuunfunctie [35](#page=35) [36](#page=36).
* **Functie:** De dikke darm verteert geen voedsel, maar absorbeert water, zouten en vitamines. Het concentreert de afvalmaterialen en slaat faeces op in het rectum. Verwijdering vindt plaats via de anus [37](#page=37).
* **Vergelijking met andere vertebraten:** Sommige vertebraten (vogels, reptielen, amfibieën) hebben een cloaca, een gemeenschappelijke opening voor urinair, reproductief en gastro-intestinaal afval, wat niet het geval is bij zoogdieren [37](#page=37).
---
# Aanpassingen van spijsverteringsstelsels
Dit gedeelte onderzoekt hoe spijsverteringsstelsels zich aanpassen aan verschillende voedseltypen, met specifieke voorbeelden van herbivoren, carnivoren en omnivoren, inclusief structurele en functionele aanpassingen [38](#page=38) [39](#page=39).
### 3.1 Algemene principes van spijsverteringsaanpassing
Spijsverteringsstelsels vertonen aanpassingen die gerelateerd zijn aan het type voedsel dat wordt geconsumeerd. Herbivoren en omnivoren hebben over het algemeen een langer spijsverteringskanaal dan carnivoren. Dit langere kanaal biedt meer tijd om voedingsstoffen uit plantaardig materiaal te extraheren en zorgt voor een groter absorptie-oppervlak voor deze voedingsstoffen [39](#page=39).
### 3.2 Aanpassingen bij herbivoren
Herbivoren hebben gespecialiseerde aanpassingen om cellulose, een moeilijk verteerbaar koolhydraat in planten, af te breken [40](#page=40) [41](#page=41).
#### 3.2.1 Herkauwers
Herkauwers, zoals koeien en schapen, beschikken over een vierdelige maag, ook wel een meermagensysteem genoemd. Dit systeem bestaat uit de pensmaag, netmaag, boekmaag en lebmaag [40](#page=40).
* **Pensmaag (Rumen):** Dit is de grootste maagafdeling en herbergt een grote populatie cellulose-afbrekende micro-organismen, zoals bacteriën en protozoa. Deze microben fermenteren de cellulose, waardoor de plantenvezels worden afgebroken [40](#page=40).
* **Netmaag (Reticulum):** Vaak samenwerkend met de pensmaag, speelt de netmaag een rol bij het mengen van voedsel en het vormen van voedselballen die worden herkauwd.
* **Boekmaag (Omasum):** Deze afdeling heeft lamellen die water en vluchtige vetzuren absorberen.
* **Lebmaag (Abomasum):** Dit is de "echte" maag, die zure maagsappen produceert voor verdere vertering [40](#page=40).
Een kenmerkend gedrag van herkauwers is het terug oprispen van onverteerd voedsel vanuit de pensmaag en netmaag, dat vervolgens opnieuw wordt herkauwd (herkauwen) om de afbraak door microben te bevorderen [40](#page=40).
#### 3.2.2 Niet-herkauwende herbivoren
Andere herbivoren, zoals knaagdieren, paarden en konijnen, hebben aanpassingen in het spijsverteringskanaal die gericht zijn op cellulosevertering zonder een meermagensysteem [41](#page=41).
* **Vergroot caecum:** Bij deze dieren is het caecum, een deel van de dikke darm, aanzienlijk vergroot en bevat het ook cellulose-afbrekende bacteriën. Hier vindt fermentatie van plantaardig materiaal plaats [41](#page=41).
* **Coprofagie:** Sommige niet-herkauwende herbivoren, waaronder knaagdieren en konijnen, vertonen coprofagie, wat betekent dat ze hun eigen uitwerpselen (faeces) opeten. Dit gedrag stelt hen in staat om nutriënten, zoals vitaminen die door darmbacteriën zijn geproduceerd, opnieuw op te nemen tijdens een tweede passage van het voedsel door het spijsverteringsstelsel [41](#page=41).
### 3.3 Aanpassingen bij carnivoren en omnivoren
Hoewel de details voor carnivoren en omnivoren niet uitgebreid worden behandeld in de verstrekte tekst (enkel de algemene trend van een korter spijsverteringskanaal bij carnivoren wordt genoemd) is het principe dat hun spijsverteringsstelsels geoptimaliseerd zijn voor de vertering van respectievelijk vlees of een combinatie van plantaardig en dierlijk materiaal. Carnivoren hebben doorgaans een korter en eenvoudiger spijsverteringskanaal omdat dierlijke eiwitten gemakkelijker te verteren zijn dan cellulose. Omnivoren vertonen een intermediaire aanpassing [39](#page=39).
---
# Regulatie van het spijsverteringsstelsel
Dit gedeelte behandelt de neuro-endocriene regulatie van het spijsverteringsstelsel en de voedselopname, met aandacht voor hormonen en zenuwstelsel die deze processen coördineren [44](#page=44).
### 4.1 Coördinatie van gastro-intestinale activiteiten
De coördinatie van gastro-intestinale activiteiten wordt gereguleerd door het zenuwstelsel en het endocriene systeem [44](#page=44).
#### 4.1.1 Maagregulatie
In de maag leiden eiwitten uit voedsel tot de vrijzetting van gastrine. Gastrine stimuleert op zijn beurt de secretie van zoutzuur (HCl) en pepsinegogen [44](#page=44).
#### 4.1.2 Duodenumregulatie
In het duodenum worden verschillende hormonen vrijgegeven, waaronder cholecystokinine (CCK), secretine en gastrisch inhibitorisch peptide (GIP) [44](#page=44).
* **Cholecystokinine (CCK):** Stimuleert contracties van de galblaas en de afvoer van gal naar het duodenum. Daarnaast stimuleert CCK de secretie van enzymen door de pancreas [44](#page=44).
* **Secretine:** Stimuleert de productie van bicarbonaat door de pancreas [44](#page=44).
* **Gastrisch inhibitorisch peptide (GIP):** Remt de maagcontracties, wat voorkomt dat te veel chymus tegelijkertijd in het duodenum terechtkomt [44](#page=44).
### 4.2 Neuro-endocriene regulatie van voedselopname
Voedselopname wordt nauwkeurig gereguleerd door een complex samenspel van hormonen en het zenuwstelsel [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 4.2.1 Leptine: de verzadigingsfactor
Leptine is een peptidehormoon dat fungeert als een verzadigingsfactor. Het wordt geproduceerd door vetweefsel en is gecodeerd door het Ob-gen. Studies op muizen met een mutatie in het Ob-gen toonden aan dat deze muizen zwaarlijvig werden, maar dat een injectie met leptine leidde tot een normaal gewicht. Bij zwaarlijvige mensen wordt vaak een normale productie van leptine waargenomen, maar er is een verlaagde gevoeligheid voor het effect van leptine in de hersenen [46](#page=46).
#### 4.2.2 Rol van de hypothalamus
De hypothalamus speelt een centrale rol in de regulatie van voedselopname, voornamelijk via twee hormonen:
* **Neuropeptide Y (NP-Y):** Stimuleert de voedselopname [47](#page=47).
* **Alfa-melanocytstimulerend hormoon (Alfa-MSH):** Vermindert de voedselopname [47](#page=47).
Het proces verloopt als volgt: voedselopname leidt tot leptineproductie door vetweefsel. Dit resulteert in een daling van NP-Y en een stijging van alfa-MSH in de hypothalamus, wat leidt tot een vermindering van de voedselopname [47](#page=47).
### 4.3 Samenvattende tabel van moleculen en functies
De volgende tabel geeft een overzicht van belangrijke moleculen betrokken bij de spijsvertering en voedselopname, hun vrijlatende organen en hun functies [48](#page=48).
| Molecule | Vrijgave door | Functie |
| :--------------- | :------------------------ | :----------------------------------------------------- |
| Amylase | Speekselklier | Afbraak van zetmeel |
| HCl | Wandcellen maag | Verlaging pH, antibacteriële werking |
| Gastrine | Bekercellen maag | Stimulatie productie enzymen in de maag |
| Pepsine | Hoofdcellen maag | Afbraak van eiwitten in de maag |
| Peptidasen, lipasen, nucleasen | Exocriene deel pancreas | Afbraak van eiwitten, vetten, nucleïnezuren |
| Natriumbicarbonaat | Exocriene deel pancreas | Neutralisatie van zure chymus |
| Insuline & glucagon | Endocrien deel pancreas | Regulatie van de bloedsuikerspiegel |
| CCK | Duodenum | Vrijgave van gal en pancreatische enzymen |
| Secretine | Duodenum | Bicarbonaatproductie van de pancreas |
| GIP | Duodenum | Vermindert maagcontracties |
| Leptine | Vetweefsel | Verzadigingsgevoel |
| NP-Y | Hypothalamus | Stimulatie van voedselopname |
| Alpha-MSH | Hypothalamus | Vermindering van voedselopname |
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Autotroof | Organismen die hun eigen organische moleculen produceren, meestal via fotosynthese. |
| Heterotroof | Organismen die organische moleculen opnemen via voeding, omdat ze hun eigen voedsel niet kunnen produceren. |
| Endocytose | Het proces waarbij een cel de buitenkant van het celmembraan om een deeltje heen vouwt om het de cel in te transporteren. |
| Fagocytose | Een vorm van endocytose waarbij de cel grote deeltjes, zoals bacteriën of celresten, insluit en opneemt. |
| Pinocytose | Een vorm van endocytose waarbij de cel vloeistoffen en kleine opgeloste deeltjes opneemt, vaak aangeduid als "drinken door de cel". |
| Extracellulaire vertering | Het proces waarbij voedsel buiten de cellen wordt afgebroken met behulp van enzymen die in een speciale holte of ruimte worden uitgescheiden. |
| Gastrovasculaire holte | Een spijsverteringsholte met één enkele opening die dient als mond en anus, kenmerkend voor organismen zoals cnidaria en platwormen. |
| Farynx | De keelholte, een deel van het spijsverteringskanaal dat zowel voor de ademhaling als de spijsvertering dient. |
| Peristaltiek | Ritmicheske samentrekkingen van de spieren in de wand van het spijsverteringskanaal die voedsel voortstuwen. |
| Epitheel | De bekleding van het spijsverteringskanaal die betrokken is bij absorptie en secretie. |
| Bindweefsel | Ondersteunend weefsel in de wand van het spijsverteringskanaal dat structuur en veerkracht biedt. |
| Spierweefsel | Muscular tissue responsible for the movement of food through the digestive tract via peristalsis. |
| Cardia | Het bovenste deel van de maag, nabij de slokdarm, met een sfincter die de opening reguleert. |
| Fundus | Het bovenste, gewelfde deel van de maag, gelegen boven de ingang van de slokdarm. |
| Pylorus | Het onderste deel van de maag dat overgaat in de dunne darm, met een sfincter die de maaglediging regelt. |
| HCl | Zoutzuur, geproduceerd door de wandcellen van de maag, dat de pH verlaagt en helpt bij de vertering en sterilisatie. |
| Pepsinogeen | Een inactieve voorloper van het enzym pepsine, die in de maag wordt omgezet in pepsine om eiwitten af te breken. |
| Prorennine | Een inactieve voorloper van het enzym rennine, dat in de maag helpt bij de vertering van melkeiwitten. |
| Mucus | Slijm, geproduceerd door bekercellen in de maag, dat de maagwand beschermt tegen de zure omgeving en verteringsenzymen. |
| Gastrine | Een hormoon dat door de bekercellen van de maag wordt geproduceerd en de secretie van maagsappen stimuleert. |
| Intrinsieke factor | Een stof geproduceerd in de maag die essentieel is voor de absorptie van vitamine B12 in de dunne darm. |
| Chymus | De halfvloeibare massa van gedeeltelijk verteerd voedsel die vanuit de maag naar de dunne darm stroomt. |
| Duodenum | Het eerste deel van de dunne darm, direct na de maag, waar de belangrijkste vertering plaatsvindt. |
| Jejunum | Het middelste deel van de dunne darm, waar de absorptie van voedingsstoffen voornamelijk plaatsvindt. |
| Ileum | Het laatste deel van de dunne darm, dat overgaat in de dikke darm, waar absorptie van vitamine B12 en galzouten plaatsvindt. |
| Pancreas | Een klier die zowel exocriene (verteringsenzymen) als endocriene (hormonen zoals insuline) functies heeft. |
| Lever | Een groot orgaan met tal van functies, waaronder de productie van gal, de opslag van glycogeen en de ontgifting van stoffen. |
| Galblaas | Een orgaan dat gal opslaat en concentreert, en deze afgeeft aan het duodenum om vetten te emulgeren. |
| Galzouten | Stoffen geproduceerd door de lever uit cholesterol, die vetten emulgeren om hun vertering en absorptie te vergemakkelijken. |
| Bilirubine | Een afbraakproduct van hemoglobine dat via de gal wordt uitgescheiden en zorgt voor de kleur van faeces; verhoogde niveaus leiden tot geelzucht. |
| Villi | Vingervormige uitsteeksels aan de binnenzijde van de dunne darm die het absorptieoppervlak aanzienlijk vergroten. |
| Microvilli | Nog kleinere uitsteeksels op de epitheelcellen van de villi, die het absorptieoppervlak verder vergroten. |
| Lactase | Een enzym dat lactose afbreekt tot glucose en galactose; een tekort hieraan leidt tot lactose-intolerantie. |
| Caecum | De blinde darm, het begin van de dikke darm, waar bacteriën cellulose afbreken en vitamines produceren. |
| Appendix | Een klein, vingerachtig aanhangsel van de blinde darm, waarvan de functie bij de mens niet volledig duidelijk is, maar mogelijk een rol speelt in het immuunsysteem. |
| Rectum | Het laatste deel van de dikke darm, dat dient voor de opslag van faeces voor de ontlasting. |
| Anus | De opening aan het einde van het spijsverteringskanaal waar faeces het lichaam verlaten. |
| Cloaca | Een gemeenschappelijke holte bij sommige gewervelden waar de spijsverterings-, urine- en voortplantingskanalen samenkomen. |
| Herbivoor | Een dier dat zich voornamelijk voedt met planten. |
| Carnivoor | Een dier dat zich voornamelijk voedt met vlees. |
| Omnivoor | Een dier dat zich voedt met zowel plantaardig als dierlijk voedsel. |
| Herkauwer | Een zoogdier met een meerdelige maag (pens, netmaag, boekmaag, lebmaag) dat voedsel herkauwt om de vertering van plantaardig materiaal te vergemakkelijken. |
| Pensmaag | Het eerste en grootste deel van de maag bij herkauwers, waar bacteriën cellulose afbreken. |
| Netmaag | Het tweede deel van de maag bij herkauwers, dat een netachtige structuur heeft en helpt bij het teruggeven van voedsel om te herkauwen. |
| Boekmaag | Het derde deel van de maag bij herkauwers, met bladzijde-achtige plooien die helpen bij de absorptie van water en vluchtige vetzuren. |
| Lebmaag | Het vierde en laatste deel van de maag bij herkauwers, dat vergelijkbaar is met de maag van niet-herkauwers en waar verteringsenzymen worden afgescheiden. |
| Coprofagie | Het eten van eigen faeces om gemiste nutriënten op te nemen die tijdens de eerste passage door het spijsverteringskanaal niet volledig werden geabsorbeerd. |
| Neuro-endocriene regulatie | De coördinatie van lichaamsprocessen door middel van zenuwstelsel en hormonen. |
| Gastrisch inhibitorisch peptide (GIP) | Een hormoon dat de maagmotiliteit remt en de afgifte van insuline stimuleert. |
| Cholecystokinine (CCK) | Een hormoon dat de contractie van de galblaas stimuleert en de afgifte van pancreatische enzymen bevordert. |
| Secretine | Een hormoon dat de pancreas stimuleert tot de productie van bicarbonaat om de zure maaginhoud te neutraliseren. |
| Leptine | Een hormoon geproduceerd door vetweefsel dat een rol speelt bij de regulatie van de eetlust en het metabolisme; werkt als verzadigingsfactor. |
| Ob-gen | Het gen dat codeert voor het hormoon leptine. |
| Hypothalamus | Een deel van de hersenen dat betrokken is bij de regulatie van lichaamsfuncties zoals temperatuur, honger en dorst. |
| NP-Y (Neuropeptide Y) | Een neuropeptide dat de voedselopname stimuleert. |
| Alfa-MSH (alfa-Melanocytstimulerend hormoon) | Een hormoon dat de voedselopname vermindert. |