Cover
Start nu gratis 12_Detectie_kweek_en_identificatie.pdf
Summary
# Algemene principes van diagnostiek in de medische microbiologie
Dit onderwerp verschaft inzicht in de fundamentele principes van diagnostiek binnen de medische microbiologie, met nadruk op staalafname, bewaring, detectiemethoden voor pathogenen en immuniteit, en de interpretatie van resultaten [1](#page=1).
### 1.1 Inleiding tot de medische microbiologische diagnostiek
Het medisch microbiologisch en virologisch laboratorium heeft diverse taken, voornamelijk gericht op het beantwoorden van vragen van de aanvragende arts. Deze omvatten het vaststellen van de aanwezigheid van een infectie, het identificeren van de verwekker en het bepalen van de gevoeligheid van de verwekker voor antimicrobiële middelen. Daarnaast speelt het laboratorium een rol bij het adviseren over geschikte monsters voor onderzoek en de correcte afname- en bewaarprocedures [4](#page=4).
#### 1.1.1 Taken van het medisch microbiologisch laboratorium
De kernactiviteiten van het laboratorium omvatten:
* **Microscopie**: Directe observatie van micro-organismen [4](#page=4).
* **Kweek en identificatie**: Het kweken van micro-organismen op geschikte media en vervolgens identificeren [4](#page=4).
* **Antigendetectie**: Het aantonen van specifieke antigenen van pathogenen [4](#page=4).
* **Moleculaire detectietechnieken**: Detectie van genetisch materiaal van micro-organismen, zoals met PCR [4](#page=4).
* **Serologie**: Het aantonen van de immuunrespons (antilichamen) tegen een agens als bewijs van infectie [4](#page=4).
* **Antibiogram**: Het bepalen van de gevoeligheid van bacteriën voor antibiotica, wat zowel voor de individuele patiënt als voor de epidemiologische monitoring van resistentie in de gemeenschap van belang is [4](#page=4).
Niet-routinematige technieken, zoals 'fingerprinting' van micro-organismen en viruskweek, worden minder frequent toegepast [4](#page=4).
#### 1.1.2 Microbiologische etiologie aantonen: met welke technieken?
Hoewel sommige klinische beelden zeer suggestief zijn voor een specifieke infectie (bv. typische mazelen), is dit zelden het geval. Zelfs bij duidelijke syndromen zoals pyelonefritis, blijft de specifieke verwekker vaak onbekend zonder diagnostische testen. Om de microbiologische oorzaak van een ziekte aan te tonen, worden verschillende technieken ingezet [7](#page=7):
1. **Microscoop**: Voor het waarnemen van specifieke morfologische kenmerken [7](#page=7).
2. **Kweek op eenvoudige media**: Geschikt voor de meeste bacteriën [7](#page=7).
3. **Celkweek**: Noodzakelijk voor het kweken van virussen en chlamydiae [7](#page=7).
4. **Non-culture detection**:
* Antigendetectie [7](#page=7).
* Detectie van genoom (bv. met PCR) [7](#page=7).
5. **Immuunrespons**: Serologie (aantonen van antilichamen) of huidtesten [7](#page=7).
Een correct ingevuld aanvraagformulier voor testen is essentieel voor de efficiënte en correcte uitvoering van diagnostisch onderzoek [5](#page=5).
### 1.2 Factoren die diagnostiek beïnvloeden
Bij het diagnostisch proces speelt de subjectieve ervaring van de arts een rol, zeker in situaties van onzekerheid, hoge verwachtingen of tijdsdruk. Diagnostiek biedt hierbij houvast [3](#page=3).
### 1.3 Principes van staalafname en staalbewaring
Hoewel de specifieke details over staalafname en -bewaring nog niet uitgebreid aan bod komen in het verstrekte document, wordt het belang ervan voor een juiste diagnostiek benadrukt. Het correcte monster op het juiste moment afnemen is cruciaal voor het succes van microbiologisch onderzoek [1](#page=1) [4](#page=4).
### 1.4 Detectiemethoden voor pathogenen en immuniteit
De medische microbiologie maakt gebruik van een breed scala aan technieken om pathogenen en de immuunrespons aan te tonen. Deze methoden omvatten, maar zijn niet beperkt tot [1](#page=1):
* **Microscopie en Gramkleuring**: Directe visualisatie van micro-organismen, vaak na specifieke kleuringen om bacteriën te differentiëren [1](#page=1).
* **Kweek**: Het laten groeien van micro-organismen op voedingsbodems om hun aanwezigheid te bevestigen en voldoende materiaal te verkrijgen voor verdere identificatie en gevoeligheidstesten. Dit kan variëren van eenvoudige media voor bacteriën tot celkweek voor virussen [1](#page=1) [2](#page=2) [7](#page=7).
* **PCR (Polymerase Chain Reaction)**: Een moleculaire techniek voor het amplificeren (vermenigvuldigen) van specifiek genetisch materiaal (DNA of RNA) van pathogenen, waardoor zelfs bij zeer lage concentraties detectie mogelijk is [1](#page=1) [2](#page=2).
* **ELISA (Enzyme-Linked Immunosorbent Assay)**: Een serologische techniek die antilichamen of antigenen kan detecteren, vaak gebruikt in de immunodiagnostiek [1](#page=1).
* **Serologie**: Het aantonen van specifieke antilichamen in het bloed van de patiënt, wat wijst op een infectie (zowel actieve als doorgemaakte). De interpretatie van serologische resultaten vereist kennis van de kinetiek van de immuunreactie [1](#page=1) [4](#page=4) [7](#page=7).
### 1.5 Interpretatie van resultaten
Het correct interpreteren van diagnostische resultaten is essentieel en vereist integratie van verschillende kennisgebieden. Cruciale aspecten zijn [1](#page=1):
* **Kennis van de natuurlijke flora**: Begrip van welke micro-organismen normaal gesproken aanwezig zijn op diverse lichaamslocaties is noodzakelijk om commensalen te onderscheiden van pathogenen [1](#page=1).
* **Kinetiek van de immuunreactie**: De timing van de antilichaamproductie na een infectie is van belang voor de interpretatie van serologische testen. De aanwezigheid van specifieke antilichamen kan wijzen op een acute, recente of doorgemaakte infectie, afhankelijk van het type antilichaam (IgM, IgG) en de titers [1](#page=1).
* **Staaltypes en aspect tijd**: Bij bacteriologisch onderzoek door middel van kweek is het onderscheiden van het type monster (bv. uit een steriele locatie versus een monster uit een met flora gekoloniseerde plaats) van belang, evenals het aspect van tijd, zoals de incubatietijd van de kweek [2](#page=2).
> **Tip:** Het succes van diagnostiek hangt af van een nauwkeurige staalafname, correcte bewaring, geschikte technieken en een gedegen interpretatie van de resultaten, waarbij rekening gehouden wordt met de klinische context en microbiologische basiskennis [1](#page=1).
---
# Directe en indirecte detectietechnieken voor micro-organismen
Dit gedeelte behandelt de diverse methoden die worden ingezet om micro-organismen direct of indirect te detecteren, met een focus op microscopie, kleuringsmethoden, antigendetectie en immunologische testen.
### 2.1 Microscopie
Microscopie maakt visuele detectie van micro-organismen mogelijk, variërend in complexiteit en toepassingsgebied.
#### 2.1.1 Gewone lichtmicroscopie
Gewone lichtmicroscopie biedt een maximale vergroting tot circa 1000x, waardoor objecten kleiner dan 0,2 micrometer zichtbaar kunnen worden gemaakt [8](#page=8).
* **Zonder fixatie en kleuring:** Deze methode kan worden gebruikt voor het aantonen van schimmels en parasieten, zoals bij urineweginfecties, of als een 'wet stain' voor bijvoorbeeld vaginale uitstrijkjes [8](#page=8).
* **Met fixatie en kleuring:** Voor een duidelijk beeld van bacteriën is een vergroting van 1000x met een gefixeerd en gekleurd preparaat vereist. De gramkleuring is de meest gebruikte kleuring in de bacteriologie. Voor mycobacteriën wordt de zuurvaste kleuring toegepast. Virussen, mycoplasmata en chlamydiae zijn met deze technieken niet zichtbaar; virussen worden indirect gedetecteerd door hun cytopathogeen effect op celculturen [8](#page=8).
#### 2.1.2 Fluorescentiemicroscopie
Fluorescentiemicroscopie maakt het mogelijk om micro-organismen, maar ook weefsels, op te sporen die zijn aangekleurd met een antiserum met een fluorescerende marker, of met een probe met een fluorescerende marker (FISH). Antigenen van bacteriën en met name virussen kunnen hiermee worden aangetoond, al dan niet in weefsel, door binding met gemerkte (anti)sera of probes. Dit staat bekend als directe of indirecte immunofluorescentie [8](#page=8).
#### 2.1.3 Elektronenmicroscopie (EM)
Elektronenmicroscopie is noodzakelijk voor de detectie van virussen, maar wordt zelden gebruikt in de routinediagnostiek [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Een endocervicaal uitstrijkje met *Chlamydia trachomatis* kan worden aangetoond met directe immunofluorescentie. Een cellijn met een virusgroei en cytopathogeen effect is zichtbaar onder de microscoop. Een uitstrijkje van etter met gramkleuring kan neutrofielen en stafylokokken tonen. Een 'wet stain' van een vaginaal uitstrijkje kan *Trichomonas vaginalis* aantonen [9](#page=9).
### 2.2 Kleuringsmethoden
Kleuringsmethoden zijn essentieel voor de visualisatie van micro-organismen onder de lichtmicroscoop, met name voor bacteriën.
#### 2.2.1 Gramkleuring
De gramkleuring is een veelgebruikte methode waarbij het materiaal eerst wordt gekleurd met kristalviolet en gefixeerd met lugol. Vervolgens wordt het preparaat ontkleurd. Grampositieve bacteriën blijven blauw, terwijl andere bacteriën en cellen rood worden gekleurd als tegenkleuring. Dit kleurverschil is het gevolg van verschillen in celwandsamenstelling, specifiek de hoeveelheid peptidoglycaan [11](#page=11).
> **Voorbeeld:** Gramkleuring van lumbaalvocht bij verdenking op meningitis is een krachtig voorbeeld van het nut van deze techniek. Grampositieve diplokokken duiden op pneumokokken, wat leidt tot behandeling met ceftriaxone. Gramnegatieve diplokokken duiden op meningokokken, wat een andere behandelingsstrategie en preventieve maatregelen voor contactpersonen vereist. In de praktijk wordt bij meningitis vaak gestart met ceftriaxone, waarna de antibiotica aangepast kunnen worden op basis van documentatie en antibiogram [12](#page=12).
Bij reinculturen van gramnegatieve staven, zoals *E. coli*, *Salmonella*, *Shigella* of *P. aeruginosa*, is de informatie beperkter, maar het onderscheid tussen gramnegatieve en grampositieve morfotypes kan al interessant zijn. In veel lichaamsdelen is een commensale flora aanwezig, waardoor het ontdekken van pathogenen via gramkleuring vaak niet zinvol is, tenzij de pathogenen een zeer specifieke morfologie hebben. Dit geldt met name voor stoelgangmonsters, in tegenstelling tot vaginale uitstrijkjes [13](#page=13).
#### 2.2.2 Zuurvaste kleuring
Zuurvaste kleuringen worden gebruikt voor het opsporen van zuurvaste bacteriën, met name mycobacteriën zoals *M. tuberculosis*. Het principe berust op intracellulaire kleurstoffen die, door de mycolzuurmantel van de celwand, niet verwijderd kunnen worden met een mengsel van zuur en alcohol [14](#page=14).
* **Auramine kleuring:** Dit is een fluorescerende kleuring die wordt afgelezen met een fluorescentiemicroscoop. Het is sneller en gevoeliger dan de Ziehl-Neelsen kleuring [14](#page=14).
* **Ziehl-Neelsen kleuring:** Dit is een variant van de zuurvaste kleuring [14](#page=14).
> **Besluit over microscopie en kleuring:** Microscopische methoden zijn relatief snel (dezelfde dag mogelijk, soms binnen 15 minuten), goedkoop, en geven een goede aanduiding van de verwekker bij meningitis. Echter, bij andere monsters is de informatie frequent niet eenduidig door bijmenging van normale flora of niet-specifieke morfotypes. Deze methoden geven ook aanwijzingen voor inflammatie (aanwezigheid van veel PMN) en staalkwaliteit (bijvoorbeeld veel plaveiselcellen in sputum duidt op slechte staalkwaliteit). Een 'wet stain' is praktisch toepasbaar in de huis- of poliklinische praktijk voor bijvoorbeeld de detectie van de drie belangrijkste verwekkers van vaginitis: *Candida*, *Trichomonas* en bacteriële vaginose [15](#page=15).
### 2.3 Niet-microscopische methoden
Niet-microscopische methoden worden gebruikt om pathogenen op te sporen wanneer lichtmicroscopie niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat het kiem te klein, verborgen is, of geen typisch voorkomen heeft. Deze methoden zijn geschikt voor virussen, bacteriën, schimmels en protozoa. De meeste van deze technieken zijn gebaseerd op antilichamen of nucleïnezuurhybridisatie (in situ) [16](#page=16).
#### 2.3.1 Antigeendetectie voor bacteriën
* Detectie van pneumokokken- of *Legionella*-antigeen in urine bij verdenking op pneumonie [16](#page=16).
* Detectie van *C. difficile* toxine in feces bij typische diarree (langdurig, na antibiotica gebruik, met specifieke geur en kleur) [16](#page=16).
> **Voorbeeld van antigeendetectie (ELISA):** Een antigeendetectietest kan werken volgens het sandwich ELISA-principe. Hierbij wordt het antigen, na staalvoorbereiding, gevangen door een 'capture' antilichaam. Een tweede antilichaam, waaraan een enzym is gebonden, bindt vervolgens op het antigen. De detectie van het antigen gebeurt op basis van de enzymatische reactie met de vorming van een gekleurd substraat, dat optisch wordt gedetecteerd [18](#page=18).
#### 2.3.2 Antigeendetectie voor virussen
* In ontlasting: antigeentesten voor rotavirus (diarree bij kinderen) [17](#page=17).
* In respiratoir aspiraten/monsters: respiratoir syncytieel virus (RSV; bronchiolitis bij kinderen), influenza (seizoensgriep) [17](#page=17).
* In bloed: detectie van Hepatitis B virus (HBV) S-antigeen of HIV p24-antigeen in acute infectie om de vensterperiode te verkorten [17](#page=17).
* In weefsel: *in situ* hybridisatie van HPV in cervicaal specimen. Een voorbeeld is de *high-risk* humaan papillomavirus (HPV) DNA *in situ* hybridisatie assay op cervicaal intra-epitheliaal neoplasie 3 (CIN3) [17](#page=17).
#### 2.3.3 Antigeendetectie voor schimmels
* Detectie van galactomannan polysaccharide, typisch voor de celwand van *Aspergillus spp.*, in serum [18](#page=18).
#### 2.3.4 Antigeendetectie voor protozoa
* In bloed: snelle test voor *Plasmodium spp.* antigeendetectie bij verdenking op malaria [19](#page=19).
> **Voorbeeld van antigeendetectie (immunochromatografie):** Een antigeendetectietest kan ook gebaseerd zijn op immunochromatografie. Hierbij wordt bloed van de patiënt op een nitrocellulose strip aangebracht en met een buffer die een gelabeld detectieantilichaam (bijvoorbeeld met gouddeeltjes) bevat, naar detectielijntjes gestuwd. Als antigen aanwezig is, wordt het samen met het gelabelde antilichaam gevangen door een 'capture' antilichaam op het eerste detectielijntje. Als er geen antigen aanwezig is, wordt het gelabelde antilichaam gevangen door een anti-antilichaam op het tweede detectielijntje (positieve controle van de reagentia). De clustering van gelabelde antilichamen op een lijntje maakt de gouddeeltjes zichtbaar, vergelijkbaar met het principe van een zwangerschapstest [19](#page=19).
> **Besluit over niet-microscopische methoden:** Deze methoden zijn snel (dezelfde dag, indien dringend binnen minuten), eenvoudig en vereisen weinig training. Per individueel staal kan de kost per diagnose echter vrij hoog zijn, met veel afval. Ze zijn specifiek, wat betekent dat er gericht wordt gezocht en eventueel andere oorzaken worden gemist. De gevoeligheid kan bij sommige tests beperkt zijn [20](#page=20).
---
# Detectiemethoden na amplificatie en cultuur
Dit onderwerp beschrijft de methoden voor het identificeren en detecteren van micro-organismen na zowel traditionele kweektechnieken als moleculaire amplificatiemethoden, met de nadruk op de interpretatie en tijdseffecten van deze diagnostische processen.
### 3.1 Kweek van micro-organismen
De fundamentele techniek voor het kweken van micro-organismen omvat het voorzien van optimale omstandigheden voor groei, zoals de juiste voedingsbronnen (suikers, N-bronnen, mineralen, etc.), temperatuur (rond 36 °C) en atmosferische condities (aeroob, anaeroob, capnophiel). Na een aanpassingsperiode volgt een logaritmische toename in aantal, waardoor de micro-organismen microscopisch zichtbaar worden [21](#page=21).
#### 3.1.1 Kweekbodems
Er zijn twee hoofdtypen kweekbodems:
* **Vloeibare kweekbodems:** Deze worden voornamelijk gebruikt voor verder onderzoek naar bacteriële kenmerken. Het resultaat is simpelweg een indicatie van groei (positief of negatief) [22](#page=22).
* **Agarbodems:** Hierop ontstaan zichtbare kolonies, waarbij elke kolonie idealiter afkomstig is van één enkele bacterie. Dit maakt het mogelijk om te beoordelen of één of meerdere soorten aanwezig zijn, en het uiterlijk van de kolonies kan al een indicatie geven van de soort of groep [22](#page=22).
* **Dillutie en uitsmeren:** Het staal wordt vaak verdund en uitgesmeerd over meerdere segmenten van de agarplaat. Dit maakt de isolatie van individuele kolonies mogelijk, wat essentieel is voor identificatie [22](#page=22).
* **Resultaten rapportering:** Resultaten kunnen semikvantitatief worden gerapporteerd (bijv. + voor groei in zone 1, ++ voor groei tot in zone 2) of kwantitatief als het aantal kolonievormende eenheden (KVE of CFU) per volume [22](#page=22).
#### 3.1.2 Selectieve en differentiële media
Kweekbodems kunnen worden aangepast door toevoegingen om specifieke doelen te bereiken:
* **Verrijken:** Toevoegen van stoffen om de groei van moeilijker kweekbare soorten te bevorderen [23](#page=23).
* **Bloedtoevoeging:** Verbetert de groei van bepaalde soorten en maakt de observatie van hemolyse mogelijk [23](#page=23).
* **Selectief maken:** Onderdrukken van de groei van bepaalde soorten om klinisch relevante soorten zichtbaarder te maken [23](#page=23).
* **Differentieel maken:** Gebruik van pH-indicatoren of chromogene stoffen, waardoor kolonies verschillende kleuren en uiterlijke kenmerken vertonen [23](#page=23).
* **Antibiotica-inbouw:** Opsporen van resistente soorten, bijvoorbeeld voor het screenen op MRSA [23](#page=23).
Selectieve bodems vergemakkelijken of zijn essentieel voor het vinden van specifieke soorten in gemengde flora [23](#page=23).
##### 3.1.2.1 Hemolyse
Hemolyse van rode bloedcellen is een kenmerk dat bij verschillende soorten voorkomt en nuttig is voor de eerste identificatie, met name bij streptokokken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen β-hemolyse (volledige afbraak), α-hemolyse (vergroening) en niet-hemolyse (γ-hemolyse) [24](#page=24).
### 3.2 Identificatie van gekweekte micro-organismen
Het uiterlijk van kolonies kan suggestief zijn voor een bepaalde groep, genus of species, maar zelden is de identificatie hiermee volledig. Identificatie gebeurt op basis van een combinatie van eigenschappen [25](#page=25):
* **Morfologie:** Gramkleuring en celvorm [25](#page=25).
* **Kolonie-eigenschappen:** Grootte, randen, kleur (pigment, indicator) en geur [25](#page=25).
* **Fysiologische en biologische kenmerken:**
* Afbraak en/of assimilatie van suikers en aminozuren [25](#page=25).
* Groei onder specifieke omstandigheden (temperatuur, pH, zoutconcentratie) [25](#page=25).
* Profiel van kenmerkende metabolieten [25](#page=25).
* Celwandsamenstelling [25](#page=25).
* **Genetisch profiel:** Totaal DNA of ribosomaal RNA [25](#page=25).
* **Serologische methoden:** Gebruik van specifieke antilichamen tegen typische antigenen [25](#page=25).
#### 3.2.1 Enzymatische en serologische identificatie
* **Enzymatische tests:** Bepalen de activiteit van specifieke enzymen, zoals de ureasetest die de splitsing van ureum door de bacterie meet en leidt tot alkalinisatie (zichtbaar door een rode kleur met pH-indicator). Moderne diagnostiek maakt gebruik van geminiaturiseerde 'batterijen' van enzymatische tests, die vaak geautomatiseerd worden [26](#page=26).
* **Serologische identificatie:** Kan snel worden uitgevoerd met behulp van agglutinatie met specifieke antilichamen, vaak gebonden aan latexdeeltjes, wat resulteert in zichtbare klontering [26](#page=26).
#### 3.2.2 Identificatie met MALDI-TOF massaspectrometrie
Matrix-assisted laser desorption/ionization Time of flight (MALDI-TOF) massaspectrometrie is een recentere techniek die in diagnostische laboratoria wordt gebruikt voor de identificatie van bacteriën [27](#page=27).
* **Voordelen:**
* **Universeel:** Maakt identificatie mogelijk zonder voorkennis van de te verwachten groep micro-organismen [27](#page=27).
* **Tijdwinst:** Resultaten zijn vaak binnen 24 uur beschikbaar, wat een aanzienlijke tijdwinst oplevert ten opzichte van klassieke technieken die 48 uur kunnen duren, vooral voor 'moeilijke' soorten [27](#page=27).
* **Principe:** Een kleine hoeveelheid bacterie wordt gemengd met een matrix en in het apparaat gebracht. In vacuüm wordt de bacterie met een laser gefragmenteerd, waarbij eiwitten in deeltjes worden gebroken. Deze deeltjes worden gescheiden op basis van hun massa-ladingverhouding in een Time of Flight (TOF) buis; grotere fragmenten bewegen langzamer dan kleine. Het resulterende 'piekenpatroon' (massaspectrum) wordt vergeleken met een database van referentierspectra voor identificatie [28](#page=28) [29](#page=29).
### 3.3 Kweek van moeilijker kweekbare micro-organismen
Sommige micro-organismen vereisen speciale kweekomstandigheden of zijn zelfs niet of zeer moeilijk in vitro te kweken:
* **Anaeroben:** Vereisen kweekomstandigheden zonder zuurstof, ook tijdens transport [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Trage groeiers of niet op klassieke bodems:**
* **Mycobacteriën:** Groei kan weken duren [31](#page=31).
* **Mycoplasmata:** Vormen microscopische kolonies op speciale media [31](#page=31).
* **Chlamydia:** Kweken alleen op cellijnen, waar ze glycogeenbevattende inclusies vormen die met lugolkleuring aangetoond kunnen worden [31](#page=31) [33](#page=33).
* **(Bijna) onkweekbare bacteriën:**
* Sommige groeien alleen in levende organismen (in vivo), zoals *Mycobacterium leprae* in gordeldieren of *Treponema pallidum* in konijnen [31](#page=31).
* Andere zijn helemaal niet kweekbaar in vitro [31](#page=31).
* **Schimmels en gisten:** Kunnen soms op bacteriële media groeien, maar vereisen soms selectieve media voor betere gevoeligheid. Groei kan langzamer zijn dan bij bacteriën [31](#page=31).
* **Virussen:** Zijn obligaat intracellulaire parasieten en moeten op specifieke cellijnen worden gekweekt. Aanwezigheid kan worden aangetoond via cytopathogeen effect, immunodetectie of hybridisatie. Moleculaire detectie vervangt deze methoden steeds meer vanwege de kosten en complexiteit [31](#page=31) [33](#page=33).
* **Protozoa:** Worden doorgaans niet gekweekt voor routine diagnostiek [31](#page=31).
### 3.4 Interpretatie in het bacteriologisch onderzoek
Bij het interpreteren van bacteriologische onderzoeken is het cruciaal om de klinische vraag te volgen en de kweek- en identificatietechnieken daarop af te stemmen, in plaats van alle aangetroffen bacteriën te identificeren [34](#page=34).
#### 3.4.1 Staaltypes en interpretatie
De interpretatie is afhankelijk van de plaats waar het staal is afgenomen, omdat het normale microbioom varieert.
* **Type 1: Plaats zonder normale flora (bv. bloed, gewrichtsvocht)**
* Elke gevonden bacterie wordt als een pathogeen beschouwd, wat de diagnostiek vergemakkelijkt [36](#page=36).
* Voorzorgsmaatregelen bij afname zijn essentieel om contaminatie te voorkomen [36](#page=36).
* Contaminanten (meestal huidbewoners) worden in lagere aantallen gevonden dan pathogenen, wat helpt bij interpretatie [36](#page=36).
* Bij patiënten met een verzwakt immuunsysteem of prothesen kunnen laagvirulente soorten die normaal geacht worden, toch infecties veroorzaken, wat de interpretatie bemoeilijkt [36](#page=36).
* **Hemocultuur (bloedkweek):** Een speciale vorm van Type 1. Gebruikt een groot volume vloeibare bodem en bloed om remmende stoffen te neutraliseren en kleine aantallen bacteriën te detecteren. Resultaten zijn niet kwantitatief. Contaminanten kunnen een probleem vormen door valse positieven of het maskeren van echte pathogenen [36](#page=36).
* **Type 2: Plaats die een zone met normale flora passeert (bv. sputum, urine)**
* De uitdaging is om de daadwerkelijke verwekkers te onderscheiden van de aanwezige normale flora [37](#page=37).
* **Afname:** Diepe afname van sputum, midstream urine of urine via punctie/katheterisatie is cruciaal [37](#page=37).
* **Transport:** Snel transport is belangrijk om groei van bacteriën te minimaliseren en de integriteit van het staal te behouden. Urine moet gekoeld bewaard worden om de tellingen betrouwbaar te houden [37](#page=37).
* **In het labo:** Kwantitatieve kweken helpen om onderscheid te maken; kleine aantallen zijn waarschijnlijk geen verwekkers. Alleen gekende verwekkers worden gerapporteerd. 'Wassen' van sputum kan speekselverontreiniging verminderen [37](#page=37).
* **Indicatoren voor kwaliteit/infectie:** Veel plaveiselcellen duiden op speekselcontaminatie; veel neutrofielen duiden op infectie [37](#page=37).
* **Type 3: Monsters met pathogenen tussen bestaande commensale flora (bv. feces, keeluitstrijkje)**
* Vereist kennis van de specifieke pathogenen die geassocieerd zijn met de locatie en symptomen [38](#page=38).
* Selectieve media worden gebruikt om potentiële pathogenen op te sporen [38](#page=38).
* Kwantificering kan belangrijk zijn, omdat overgroei van normale flora (bv. Candida) pathologie kan veroorzaken [38](#page=38).
* Screening op multiresistente stammen (bv. MRSA) is hier ook van toepassing [38](#page=38).
#### 3.4.2 Communicatie en pre-analytische kwaliteit
* **Communicatie:** Cruciaal om de microbioloog te informeren over afwijkende verwachtingen gebaseerd op reisgeschiedenis, exposities, immuunsuppressie of ongebruikelijke symptomen [38](#page=38).
* **Pre-analytische kwaliteit:** Goede staalkwaliteit is essentieel voor betrouwbare resultaten [38](#page=38).
#### 3.4.3 Belang van tijd bij diagnose door kweek
De analysetijd voor microbiologische onderzoeken, met name op basis van kweek, is aanzienlijk langer dan voor de meeste chemische bepalingen [39](#page=39).
* **Gewone bacteriën:**
* Microscopie: minuten tot dezelfde dag [39](#page=39).
* Kweek + identificatie: 24-48 uur (overnachting in broedstoof, 1-2 dagen identificatie) [39](#page=39).
* Antibiogram: 48 uur extra na groei [39](#page=39).
* Globaal 2-3 dagen, met tussentijdse nuttige informatie beschikbaar [39](#page=39).
* **Virussen, Mycobacteriën, Mycoplasmata, Anaeroben:** Vereisen meer tijd en complexere procedures, waarbij snellere (non-culture) technieken de voorkeur kunnen hebben [39](#page=39).
* **Extra tijd:** Kan nodig zijn door transportduur, weekend- en nachtdiensten, of voor specifieke langzaam groeiende pathogenen (3-5 dagen) [39](#page=39).
### 3.5 Detectie na moleculaire amplificatie
Moleculaire amplificatietechnieken, voornamelijk gebaseerd op (reverse transcriptie-) PCR, bieden snelle en gevoelige detectiemethoden [40](#page=40).
* **Kenmerken:**
* Vaak kwantitatief [40](#page=40).
* Vereist zorgvuldige staalvoorbereiding en voorzorgsmaatregelen om moleculaire contaminatie te voorkomen [40](#page=40).
* Evolueert naar automatisering, waardoor analyses van individuele stalen en urgente gevallen mogelijk worden [40](#page=40).
* Zeer breed toepassingsgebied voor alle pathogenen [40](#page=40).
* Zeer specifiek en gevoelig, wat zowel een voordeel als nadeel kan zijn [40](#page=40).
* Kan worden gecombineerd met sequencing (Sanger of deep sequencing) [40](#page=40).
#### 3.5.1 Toepassingen van moleculaire amplificatie
Moleculaire methoden worden toegepast voor een breed scala aan micro-organismen:
* **Bacteriën:**
* Direct op staal of in combinatie met kweek [41](#page=41).
* Aantonen van aanwezigheid (bv. 16S RNA gen PCR) [41](#page=41).
* Detectie van moeilijk kweekbare organismen (bv. mycobacteriën) [41](#page=41).
* Detectie van resistentiegenen (na kweek) [41](#page=41).
* Typen van stammen (bv. ziekenhuishygiëne) [41](#page=41).
* Onderzoeken van de diversiteit van flora (bv. darmmicrobioom) [41](#page=41).
* **Virussen:**
* Direct op staal [41](#page=41).
* Aantonen en kwantificeren (soortspecifiek, bv. HIV, CMV, HSV, HBV) [41](#page=41).
* Typen van virale varianten (genotypes) en bepalen van antivirale resistentie op genetisch niveau [41](#page=41).
* **Schimmels:**
* Direct op staal (bv. respiratoir) [41](#page=41).
* Aantonen van aanwezigheid (soortspecifiek, bv. *Aspergillus fumigatus*) [41](#page=41).
* **Protozoa:**
* Direct op staal (biopten, feces, bloed) [41](#page=41).
* Aantonen van aanwezigheid (bv. toxoplasmose, amoebiase, *Plasmodium falciparum*) [41](#page=41).
* **Wormen:**
* Direct op staal (feces, serum) [41](#page=41).
* Aantonen van aanwezigheid (bv. nematoden, filariasen, schistosomiase) [41](#page=41).
---
# Serologische diagnostiek
Serologische diagnostiek is een methode voor het opsporen van antilichamen in serum en ander lichaamsvocht, die inzicht geeft in de infectiegeschiedenis en de immuunrespons van een patiënt [42](#page=42).
### 4.1 Principes van serologische diagnostiek
Serologische methoden zijn gebaseerd op de detectie van specifieke antistoffen die door het immuunsysteem worden geproduceerd als reactie op de aanwezigheid van een pathogeen. Het is een indirecte methode omdat het niet direct de pathogeen aantoont, maar de reactie van het lichaam daarop [42](#page=42) [43](#page=43).
#### 4.1.1 Detectietechnieken
De meeste serologische tests zijn gebaseerd op het ELISA (enzyme-linked immunosorbent assay) principe, wat betekent dat ze binnen enkele uren kunnen worden afgerond. Bij een typische ELISA-methode wordt een antigeen op de bodem van een plastic drager gecoat. Vervolgens wordt patiëntenserum toegevoegd, waarna enzymgebonden antilichamen (bv. anti-IgM of anti-IgG) worden gebruikt voor detectie. De toevoeging van een substraat leidt tot een kleurreactie die optisch kan worden gemeten [42](#page=42).
#### 4.1.2 Stabiel en bewaarbaar
Antilichamen zijn stabiel in vitro. Serummonsters die in de koelkast worden bewaard, zijn weken bruikbaar voor serologische tests, en ingevroren monsters kunnen zelfs jarenlang worden bewaard [42](#page=42).
### 4.2 Interpretatie van serologische resultaten
De interpretatie van serologische resultaten is cruciaal en vereist kennis van de aard van de geproduceerde antilichamen (IgM en IgG) en hun tijdlijn ten opzichte van een infectie.
#### 4.2.1 IgM-antilichamen
* **Indicatie van recente infectie:** IgM-antilichamen wijzen meestal op een recente infectie [43](#page=43).
* **Tijdslijn:** Ze worden doorgaans binnen één week na infectie detecteerbaar, pieken binnen twee weken, en worden na enkele maanden vaak weer negatief [43](#page=43).
* **Vensterperiode:** Voordat IgM-antilichamen detecteerbaar zijn, kan de infectie reeds zijn opgetreden en kan de patiënt al infectieus zijn. Deze periode wordt de 'vensterperiode' of 'window phase' genoemd. Gevoeligere tests, zoals PCR, kunnen helpen deze periode te verkorten, hoewel er altijd een vensterperiode blijft bestaan. Bij HIV is bijvoorbeeld PCR na ongeveer tien dagen positief, terwijl serologie gemiddeld pas na drie weken positief is [43](#page=43).
#### 4.2.2 IgG-antilichamen
* **Detectie:** Specifieke IgG-antilichamen zijn meestal pas na meer dan één week detecteerbaar [43](#page=43).
* **Persistentie:** Vaak zijn IgG-antilichamen levenslang detecteerbaar, maar dit is niet altijd het geval en varieert afhankelijk van de specifieke infectie [43](#page=43).
* **Titerbepaling:** De bepaling van de antilichaamtiter (kwantitatieve meting) is vooral nuttig voor IgG. Een viervoudige toename in antilichaamconcentratie in twee opeenvolgende monsters, met minstens twee weken ertussen, kan duiden op een recente infectie [43](#page=43).
* **Reactivatie:** Zowel IgG- als eventueel IgM-titers kunnen stijgen bij reactivatie van een latente infectie, zoals bij virussen [43](#page=43).
* **Affiniteit:** De affiniteit van IgG-antilichamen kan ook worden bepaald, wat belangrijk kan zijn bij bijvoorbeeld CMV-seropositiviteit bij zwangere vrouwen. Bij herinfectie of vaccinatie is er vaak een snellere en sterkere respons (een 'boost') met IgG, en de affiniteit van latere IgG-golven is hoger dan die van de eerste [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 4.2.3 Vals-negatieve en vals-positieve resultaten
* **Vals-negatief:** Serologisch onderzoek kan vals-negatief zijn bij patiëntengroepen die minder goed antilichamen aanmaken, zoals neonaten, hoogbejaarden en immuungedeprimeerden [44](#page=44).
* **Vals-positief:** Vals-positieve resultaten kunnen optreden bij patiënten die antilichamen 'passief' hebben verkregen. Dit geldt voor neonaten (via transplacentair transport en moedermelk, tot zes maanden na geboorte detecteerbaar) en na transfusie met plasma-bevattende producten (zoals plaatjes of virusgeïnactiveerd plasma) of immunoglobulinen [44](#page=44).
#### 4.2.4 Polyklonale activatie
Bij een infectie met het Epstein-Barr virus (EBV) kunnen de IgM-titers tegen diverse antigenen stijgen. Dit komt door polyklonale activatie van B-cellen door het virus, waardoor patiënten positief kunnen worden in verschillende IgM-tests, zelfs voor pathogenen waarmee ze in het verleden zijn besmet [44](#page=44).
> **Tip:** Bij het interpreteren van serologische profielen is het belangrijk om de dynamiek van IgM en IgG, de antigenen en eventuele PCR-resultaten over tijd te bekijken, zoals geïllustreerd bij hepatitis B virusinfectie met spontane genezing [44](#page=44).
### 4.3 Toepassingsgebieden van serologische diagnostiek
Serologie heeft diverse toepassingen in de diagnostiek en monitoring van infectieziekten.
1. **Virale infecties:** Serologie is vooral nuttig voor virussen vanwege hun vaak chronische aard en de directe link tussen de aanwezigheid van het kiem en ziekte [45](#page=45).
2. **Bacteriële infecties:** Het nut bij bacteriën is beperkter, maar het wordt wel toegepast bij de diagnostiek van syfilis en de ziekte van Lyme (Borrelia burgdorferi). Ook voor serotypering van bacteriële stammen in het laboratorium is het relevant [45](#page=45).
3. **Screening en vaccinatiestatus:** Het wordt gebruikt voor het screenen op dragers van infectieziekten zoals HIV, HBV en HCV, en voor het opvolgen van de vaccinatiestatus, bijvoorbeeld bij HBV-vaccinatie [45](#page=45).
4. **Individuele diagnostiek:** Serologie kan worden ingezet voor de individuele diagnostiek van doorgemaakte infecties. Hoge lokale antilichaamtiters, eventueel bepaald in lumbaal vocht, kunnen wijzen op lokale productie [45](#page=45).
5. **Preventie:** Serologische tests zoals CMV- en Toxoplasma-serologie zijn belangrijk voor preventieve doeleinden bij zwangere vrouwen [45](#page=45).
### 4.4 Conclusie en beperkingen
**Voordelen:**
* Snel en kosteneffectief [45](#page=45).
* Vrij specifiek en gevoelig voor de belangrijkste pathogenen [45](#page=45).
* Antilichamen zijn stabiel in vitro [45](#page=45).
**Beperkingen:**
* Het belangrijkste nadeel is dat serologie indirect een vroeg contact met een pathogeen aantoont en geen informatie geeft over de huidige aanwezigheid van het pathogeen. Dit is minder problematisch bij pathogenen die per definitie nagenoeg nooit volledig worden geëlimineerd, zoals HIV [45](#page=45).
Voor elke infectie of vraagstelling is een specifieke strategie van serologische testen nodig, waarbij soms een combinatie van testen, of tests voor het agens zelf, noodzakelijk is [45](#page=45).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Diagnostiek | Het proces van het identificeren van een ziekte of aandoening door middel van onderzoek van symptomen, signalen en laboratoriumtests. |
| Staalafname | Het proces van het verzamelen van biologisch materiaal, zoals bloed, urine of weefsel, voor laboratoriumonderzoek. |
| Staalbewaring | De methoden en procedures voor het correct opslaan van verzamelde biologische monsters om hun integriteit en geschiktheid voor analyse te behouden. |
| Pathogeen | Een micro-organisme, zoals een bacterie, virus of schimmel, dat in staat is om ziekte te veroorzaken. |
| Immuniteit | De weerstand van het lichaam tegen ziekteverwekkers, die kan worden bereikt door natuurlijke afweermechanismen of door vaccinatie. |
| Microscopie | De techniek waarbij vergrotende lenzen worden gebruikt om zeer kleine objecten, zoals cellen en micro-organismen, zichtbaar te maken. |
| Gramkleuring | Een differentiële kleuringstechniek die bacteriën verdeelt in grampositieve (blauw) en gramnegatieve (rood) groepen, gebaseerd op hun celwandstructuur. |
| Kweek | Het proces van het laten groeien van micro-organismen in een laboratoriumomgeving op een voedingsbodem, om hun aanwezigheid en eigenschappen te bestuderen. |
| PCR (Polymerase Chain Reaction) | Een moleculaire techniek die wordt gebruikt om specifieke DNA-fragmenten te vermenigvuldigen, waardoor zelfs kleine hoeveelheden genetisch materiaal detecteerbaar worden. |
| ELISA (Enzyme-Linked Immunosorbent Assay) | Een biochemische test die antilichamen of antigenen detecteert door een enzymreactie te gebruiken die een kleurverandering veroorzaakt. |
| Natuurlijke flora | De gemeenschap van micro-organismen die van nature op of in het lichaam van een organisme leven, zonder ziekte te veroorzaken. |
| Kinetiek van de immuunreactie | De tijdsafloop en de dynamiek van de immuunrespons van het lichaam na blootstelling aan een antigeen. |
| Antigeendetectie | Een methode om specifieke moleculen (antigenen) van micro-organismen of ziektecellen direct aan te tonen. |
| Moleculaire detectietechnieken | Laboratoriummethoden die gebruik maken van nucleïnezuren (DNA of RNA) om de aanwezigheid van specifieke pathogenen aan te tonen. |
| Serologie | Het bestuderen van serum (het vloeibare deel van bloed na stolling) en de antilichamen die het bevat, vaak gebruikt om infecties te diagnosticeren. |
| Antilichaam | Een Y-vormig eiwit dat door het immuunsysteem wordt geproduceerd als reactie op de aanwezigheid van een antigeen, om dit antigeen te neutraliseren of te markeren voor vernietiging. |
| Antigeen | Een stof die een immuunreactie kan opwekken, meestal een vreemd molecuul zoals een deel van een bacterie of virus. |
| Cytopathogeen effect | Veranderingen in cellen veroorzaakt door een virusinfectie, die onder de microscoop zichtbaar zijn. |
| Elektronenmicroscopie (EM) | Een microscopische techniek die elektronenbundels gebruikt om beelden met zeer hoge resolutie te verkrijgen, waardoor extreem kleine structuren zoals virussen zichtbaar worden. |
| Fluorescentiemicroscopie | Een microscopische techniek die gebruik maakt van fluorescentie om specifieke structuren of moleculen zichtbaar te maken, vaak na kleuring met fluorescerende stoffen. |
| FISH (Fluorescence In Situ Hybridization) | Een moleculaire techniek die fluorescerende sondes gebruikt om specifieke DNA- of RNA-sequenties in cellen of weefsels te lokaliseren. |
| Protozoa | Eencellige micro-organismen die tot het rijk van de Protista behoren en zich onderscheiden van bacteriën en schimmels. |
| Moleculaire amplificatie | Technieken zoals PCR die gebruikt worden om grote hoeveelheden van specifieke nucleïnezuren te produceren uit een kleine starthoeveelheid. |
| MRSA (Meticilline-Resistente Staphylococcus Aureus) | Een type Staphylococcus aureus bacterie dat resistent is tegen meticilline en andere bèta-lactam antibiotica. |
| Vensterperiode (Window Phase) | De tijdsperiode tussen het moment van infectie en het moment waarop de infectie detecteerbaar is door laboratoriumtests, zoals serologie. |
| Titer | De hoogste verdunning van een serum of andere vloeistof waarbij nog een reactie optreedt, vaak gebruikt om de concentratie van antilichamen aan te geven. |
| SCID (Severe Combined Immunodeficiency) | Een groep zeldzame genetische aandoeningen die leiden tot een ernstig defect in de ontwikkeling en functie van het immuunsysteem. |
| Lavage | Een spoeling van een lichaamsholte of wond met vloeistof om afvalstoffen, pus of micro-organismen te verwijderen. |
| Kweekbodem | Een medium dat wordt gebruikt om micro-organismen te laten groeien in het laboratorium, en dat voedingsstoffen, mineralen en andere elementen bevat. |
| Selectieve bodems | Kweekbodems die zo zijn samengesteld dat ze de groei van bepaalde micro-organismen bevorderen terwijl de groei van andere wordt onderdrukt. |
| Differentiële bodems | Kweekbodems die specifieke biochemische reacties mogelijk maken die visueel worden waargenomen, vaak door kleurveranderingen, om verschillende soorten micro-organismen te onderscheiden. |
| Hemolyse | De afbraak van rode bloedcellen, wat zichtbaar kan zijn op bepaalde kweekbodems. |
| MALDI-TOF Massaspectrometrie | Een techniek die wordt gebruikt voor de snelle identificatie van micro-organismen door hun eiwitprofiel te analyseren met behulp van massaspectrometrie. |
| Urease test | Een biochemische test die de aanwezigheid van het enzym urease in bacteriën detecteert, dat ureum kan afbreken. |
| Obligaat intracellulaire parasieten | Micro-organismen die alleen kunnen groeien en zich vermenigvuldigen binnen de levende cellen van een gastheer. |
| Commensale flora | Micro-organismen die op of in een gastheer leven zonder ziekte te veroorzaken en mogelijk voordelen bieden aan de gastheer. |
| Enteropathogenen | Pathogenen die infecties van het spijsverteringskanaal veroorzaken. |
| MRSA screening | Een test die wordt uitgevoerd om de aanwezigheid van methicilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) bij een patiënt te detecteren, vaak bij opname in het ziekenhuis. |
| Pre-analytische kwaliteit | De kwaliteit van een monster vóór de daadwerkelijke laboratoriumanalyse, inclusief afname, transport en opslag. |
| Virussen | Kleine infectieuze agentia die zich alleen kunnen vermenigvuldigen binnen de levende cellen van andere organismen. |
| Mycobacteriën | Een geslacht van bacteriën dat bekend staat om zijn taaie celwand, waaronder Mycobacterium tuberculosis, de veroorzaker van tuberculose. |
| Mycoplasmata | Een geslacht van bacteriën die geen celwand hebben en daardoor unieke groeieigenschappen vertonen en resistent zijn tegen veel antibiotica. |
| Chlamydia | Een geslacht van bacteriën die obligaat intracellulaire parasieten zijn en verschillende infecties bij mensen kunnen veroorzaken. |
| Anaeroben | Micro-organismen die kunnen groeien in afwezigheid van zuurstof. |
| Gisten | Eencellige schimmels die zich aseksueel voortplanten door knopvorming. |
| Schimmels | Eukaryote micro-organismen die zich onderscheiden van bacteriën en planten, waaronder gisten en schimmels. |
| Protozoa | Eencellige micro-organismen die tot het rijk van de Protista behoren en zich onderscheiden van bacteriën en schimmels. |
| Lumbaal vocht | Vocht dat wordt afgenomen uit de ruimte rond het ruggenmerg via een lumbaalpunctie. |
| Helicobacter pylori | Een bacterie die voornamelijk het slijmvlies van de maag infecteert en een belangrijke oorzaak is van maagzweren en gastritis. |
| Borrelia burgdorferi | De bacterie die de ziekte van Lyme veroorzaakt. |
| EBV (Epstein-Barr Virus) | Een veelvoorkomend virus dat de ziekte van mononucleosis (klierkoorts) kan veroorzaken. |
| CMV (Cytomegalovirus) | Een veelvoorkomend virus dat deel uitmaakt van de herpesvirussen en bij gezonde personen zelden symptomen veroorzaakt, maar ernstige ziekten kan geven bij immuungecompromitteerde personen. |
| HIV (Human Immunodeficiency Virus) | Het virus dat aids veroorzaakt. |
| HBV (Hepatitis B Virus) | Een virus dat hepatitis B veroorzaakt, een leverinfectie. |
| HCV (Hepatitis C Virus) | Een virus dat hepatitis C veroorzaakt, een leverinfectie. |
| HSV (Herpes Simplex Virus) | Een virus dat herpesinfecties kan veroorzaken, zoals koortsblaasjes en genitale herpes. |
| HPV (Human Papillomavirus) | Een groep virussen die huid- en slijmvliesinfecties kunnen veroorzaken, waaronder genitale wratten en verschillende vormen van kanker. |
| Plasmodium spp. | Een geslacht van parasitaire protozoa die malaria veroorzaken. |
| Aspergillus spp. | Een geslacht van schimmels die infecties kunnen veroorzaken, vooral bij immuungecompromitteerde personen. |
| Candida | Een geslacht van gisten dat normaal op het lichaam voorkomt maar bij verzwakking tot infecties kan leiden. |
| Trichomonas vaginalis | Een protozoaire parasiet die infecties van de vagina kan veroorzaken. |
| Bacteriële vaginose | Een disbalans van de normale vaginale flora, veroorzaakt door een overgroei van bepaalde bacteriën. |
| Rotavirus | Een virus dat ernstige diarree kan veroorzaken, vooral bij jonge kinderen. |
| Respiratoir Syncytieel Virus (RSV) | Een veelvoorkomend ademhalingsvirus dat luchtweginfecties kan veroorzaken, vooral bij zuigelingen en jonge kinderen. |
| Influenza | Het influenzavirus, dat griep veroorzaakt. |
| C. difficile | Clostridioides difficile, een bacterie die ernstige diarree kan veroorzaken, vooral na antibioticagebruik. |
| Legionella | Een geslacht van bacteriën dat de veteranenziekte kan veroorzaken, een ernstige vorm van longontsteking. |
| Pneumokok | Streptococcus pneumoniae, een bacterie die longontsteking, hersenvliesontsteking en middenoorontsteking kan veroorzaken. |
| Meningokok | Neisseria meningitidis, een bacterie die hersenvliesontsteking en bloedvergiftiging kan veroorzaken. |
| E. coli (Escherichia coli) | Een veelvoorkomende bacterie die deel uitmaakt van de normale darmflora, maar sommige stammen kunnen infecties veroorzaken. |
| Salmonella | Een geslacht van bacteriën dat voedselvergiftiging en tyfus kan veroorzaken. |
| Shigella | Een geslacht van bacteriën dat dysenterie kan veroorzaken. |
| P. aeruginosa (Pseudomonas aeruginosa) | Een bacterie die opportunistische infecties kan veroorzaken, vooral bij personen met een verzwakt immuunsysteem. |
| Enterobacter | Een geslacht van bacteriën dat opportunistische infecties kan veroorzaken. |
| Citrobacter | Een geslacht van bacteriën dat opportunistische infecties kan veroorzaken. |
| Streptococcus pyogenes | Een bacterie die keelontsteking (streptokokkenkeel) en andere infecties kan veroorzaken. |
| Haemophilus influenzae | Een bacterie die infecties van de luchtwegen kan veroorzaken, waaronder longontsteking en middenoorontsteking. |
| S. aureus (Staphylococcus aureus) | Een bacterie die een breed scala aan infecties kan veroorzaken, van huidinfecties tot ernstige systemische infecties. |
| Campylobacter | Een geslacht van bacteriën dat voedselvergiftiging kan veroorzaken. |
| Viridans streptokokken | Een groep streptokokken die normaal in de mond voorkomen en meestal niet pathogeen zijn. |
| Enterobacteriaceae | Een grote familie van gramnegatieve bacteriën die de normale darmflora van veel dieren vormen. |
| Gonokokken | Neisseria gonorrhoeae, de bacterie die gonorroe veroorzaakt. |
| Candidiase | Een infectie veroorzaakt door Candida-gisten. |
| Lues (syfilis) | Een seksueel overdraagbare aandoening veroorzaakt door de bacterie Treponema pallidum. |
| Borrelia | Een geslacht van spirocheten dat ziekten zoals de ziekte van Lyme veroorzaakt. |
| Nematoden | Rondwormen, een grote groep ongewervelde dieren. |
| Filariasen | Infecties veroorzaakt door filariawurm, een type rondworm. |
| Schistosomiase | Een tropische ziekte veroorzaakt door platte wormen van het geslacht Schistosoma. |
| Lepra | Een chronische infectieziekte veroorzaakt door Mycobacterium leprae. |
| Treponema pallidum | De bacterie die syfilis veroorzaakt. |
| Zuurvaste kleuring | Een speciale kleuringstechniek die wordt gebruikt om mycobacteriën aan te tonen, die resistent zijn tegen ontkleuring met zuur en alcohol vanwege hun mycolzuurrijke celwand. |
| Ziehl-Neelsen kleuring | Een type zuurvaste kleuring die wordt gebruikt om mycobacteriën aan te tonen. |
| Auramine kleuring | Een fluorescerende kleuringstechniek die wordt gebruikt om mycobacteriën aan te tonen. |
| PMN (Polymorfonucleaire cel) | Een type witte bloedcel, zoals neutrofielen, die een belangrijke rol speelt in de immuunrespons tegen bacteriële infecties. |
| Plaveiselcellen | Platte, dunne cellen die de huid en de bekleding van bepaalde lichaamsholtes vormen. |
| KVE (Kolonievormende Eenheden) | Een eenheid die wordt gebruikt om het aantal levende bacteriën of andere micro-organismen in een monster aan te geven, gebaseerd op het aantal kolonies dat zich op een kweekbodem ontwikkelt. |
| CFU (Colony-Forming Units) | Een synoniem voor KVE. |
| 16S RNA gen | Een gen dat in alle bacteriën en archaea voorkomt en vaak wordt gebruikt voor identificatie en classificatie van micro-organismen. |
| Microbioom | De verzameling van alle micro-organismen die in of op een bepaald organisme of in een specifieke omgeving leven. |
| Sequencen | Het bepalen van de volgorde van nucleotiden in een DNA- of RNA-molecuul. |
| Sanger sequencing | Een methode voor DNA-sequencing die vroeger veel werd gebruikt en gebaseerd is op de terminatie van DNA-synthese door dideoxynucleotiden. |
| Deep sequencing (next-generation sequencing) | Een verzamelnaam voor verschillende moderne DNA-sequencingtechnologieën die sneller en goedkoper zijn dan Sanger sequencing en de analyse van grote hoeveelheden genetisch materiaal mogelijk maken. |
| Antibiogram | Een test die de gevoeligheid van bacteriën voor verschillende antibiotica bepaalt. |
| Epitheelcellen | Cellen die het epitheelweefsel vormen, dat de oppervlakken van het lichaam en de organen bekleedt. |
| Lumbar puncture | Een medische procedure waarbij een naald in de lumbale regio van de wervelkolom wordt ingebracht om cerebrospinaal vocht (CSF) te verzamelen voor diagnostische doeleinden. |
| HBsAg (Hepatitis B surface antigen) | Een oppervlakte-eiwit van het hepatitis B-virus dat wordt gebruikt als marker voor een actieve hepatitis B-infectie. |
| p24 Ag | Een eiwit van het HIV-virus dat aanwezig is in het bloed van geïnfecteerde personen en als een vroege marker voor HIV-infectie kan dienen. |
| HBV S Ag | Hepatitis B Surface Antigen. |
| HPV in situ hybridization | Een techniek die gebruik maakt van fluorescerende sondes om HPV DNA direct in celkernen van weefselmonsters te detecteren. |
| CIN3 (Cervical Intraepithelial Neoplasia grade 3) | Een precancereuze afwijking van de cellen van de baarmoederhals die op een uitstrijkje wordt ontdekt. |
| Galactomannan polysaccharide | Een component van de celwand van Aspergillus-schimmels, dat als marker kan dienen voor invasieve aspergillose. |
| Sandwich ELISA | Een type ELISA waarbij het antigeen wordt gevangen tussen twee antilichamen. |
| Immunochromatografie | Een snelle testmethode die immunologische reacties combineert met chromatografie om antigenen of antilichamen te detecteren. |
| Nitrocellulose strip | Een membraan dat wordt gebruikt in immunochromatografische testen om reagentia te immobiliseren en monsters te laten migreren. |
| Goudpartikel | Kleine deeltjes goud die worden gebruikt om antilichamen te labelen in immunochromatografische testen, waardoor ze zichtbaar worden. |
| Positieve controle | Een test die wordt uitgevoerd met een bekend positief monster om te controleren of de testkit correct werkt. |
| Obligaat aeroob | Een organisme dat zuurstof nodig heeft om te groeien. |
| Obligaat anaeroob | Een organisme dat alleen kan groeien in afwezigheid van zuurstof. |
| Capnophiel | Een micro-organisme dat groeit onder verhoogde CO2-concentraties. |
| Logaritmische toename | Een exponentiële groei waarbij de populatie met een constante factor per tijdseenheid toeneemt. |
| Agarbodems | Kweekbodems op basis van agar, die een vaste structuur geven waardoor bacteriële kolonies kunnen ontstaan. |
| Dillutie | Het proces van het verdunnen van een oplossing of suspensie. |
| Morfotypen | De verschillende vormen en structuren van micro-organismen die onder de microscoop zichtbaar zijn. |
| Commensale bacteriën | Bacteriën die op of in een gastheer leven zonder ziekte te veroorzaken en mogelijk voordelen bieden aan de gastheer. |
| Hemocultuur (bloedkweek) | Een kweek van bloed om de aanwezigheid van bacteriën of schimmels in de bloedbaan te detecteren. |
| Contaminant | Een ongewenst micro-organisme dat een monster verontreinigt. |
| Diarree | Verhoogde frequentie van stoelgang met een veranderde consistentie, die meestal wordt veroorzaakt door infecties of voedselvergiftiging. |
| Urethra | De urinebuis die urine uit de blaas naar buiten voert. |
| Vulva | De uitwendige vrouwelijke geslachtsorganen. |
| Fluim | Dik slijm dat uit de luchtwegen wordt opgehoest. |
| Speeksel | Het speeksel dat in de mond wordt geproduceerd, dat enzymen bevat die de vertering van voedsel helpen starten. |
| Etter | Pus, een vloeistof die ontstaat als reactie op infectie. |
| Ettervlokjes | Kleine klonten pus die in sputum kunnen voorkomen. |
| Enteropathogenen | Pathogenen die infecties van het spijsverteringskanaal veroorzaken. |
| Viridans streptokokken | Een groep streptokokken die normaal in de mond voorkomen en meestal niet pathogeen zijn. |
| Enterobacteriaceae | Een grote familie van gramnegatieve bacteriën die de normale darmflora van veel dieren vormen. |
| Gonokokken | Neisseria gonorrhoeae, de bacterie die gonorroe veroorzaakt. |
| MRSA | Meticilline-Resistente Staphylococcus Aureus. |
| Multiresistente stammen | Bacteriële stammen die resistent zijn tegen meerdere klassen van antibiotica. |
| Immuunsuppressie | Een vermindering van de activiteit van het immuunsysteem, waardoor het lichaam vatbaarder wordt voor infecties. |
| Urineweginfectie | Een infectie van de urinewegen, zoals de blaas, nieren of urinebuis. |
| Antibioticagebruik | Het gebruik van antibiotica om bacteriële infecties te behandelen. |
| Sputum | Slijm dat uit de longen en luchtwegen wordt opgehoest. |
| Tuberculose (TBC) | Een infectieziekte veroorzaakt door Mycobacterium tuberculosis, die meestal de longen aantast. |
| Mycobacteriën | Bacteriën die behoren tot het geslacht Mycobacterium, bekend om hun taaie celwand. |
| Mycoplasmata | Een geslacht van bacteriën dat geen celwand heeft. |
| Chlamydia | Een geslacht van bacteriën dat obligaat intracellulaire parasieten zijn. |
| Glisten | Eencellige schimmels die zich aseksueel voortplanten door knopvorming. |
| Virussen | Kleine infectieuze agentia die zich alleen kunnen vermenigvuldigen binnen de levende cellen van andere organismen. |
| Protozoa | Eencellige micro-organismen die tot het rijk van de Protista behoren. |
| Zeef Kweek | Een kweek op een zeef, vaak gebruikt voor het isoleren van specifieke bacteriën. |
| Kweekfles | Een container die wordt gebruikt voor het kweken van micro-organismen. |
| Overnacht in broedstoof | Het incuberen van micro-organismen gedurende de nacht in een broedstoof op een optimale temperatuur voor groei. |
| Antibiogram | Een test die de gevoeligheid van bacteriën voor verschillende antibiotica bepaalt. |
| Moleculaire amplificatie | Technieken zoals PCR die gebruikt worden om grote hoeveelheden van specifieke nucleïnezuren te produceren uit een kleine starthoeveelheid. |
| (Reverse transcriptie-) PCR | Een variant van PCR die wordt gebruikt om RNA te amplificeren. |
| Nucleïnezuur hybridisatie | Een techniek waarbij een enkelstrengs DNA- of RNA-molecuul hybridiseert (bindt) met een complementaire sequentie. |
| DNA | Deoxynucleïnezuur, de drager van genetische informatie. |
| RNA | Ribonucleïnezuur, een molecuul dat betrokken is bij de synthese van eiwitten en de expressie van genen. |
| Microbioom darm | De verzameling van alle micro-organismen die in de darm leven. |
| Genotype | De genetische samenstelling van een organisme. |
| HIV | Human Immunodeficiency Virus, het virus dat aids veroorzaakt. |
| CMV | Cytomegalovirus, een virus dat deel uitmaakt van de herpesvirussen. |
| HSV | Herpes Simplex Virus, een virus dat herpesinfecties kan veroorzaken. |
| HBV | Hepatitis B Virus, een virus dat hepatitis B veroorzaakt. |
| Aspergillus fumigatus | Een veelvoorkomende schimmel die longinfecties kan veroorzaken, vooral bij immuungecompromitteerde personen. |
| Toxoplasmose | Een infectieziekte veroorzaakt door de parasiet Toxoplasma gondii. |
| Amoebiase | Een infectieziekte veroorzaakt door amoeben, zoals Entamoeba histolytica. |
| Plasmodium falciparum | De meest dodelijke malariaparasiet. |
| Nematoden | Rondwormen. |
| Filaria | Een type rondworm dat filariasis veroorzaakt. |
| Schistosomiase | Een tropische ziekte veroorzaakt door platte wormen van het geslacht Schistosoma. |
| Lumbaal vocht | Vocht dat wordt afgenomen uit de ruimte rond het ruggenmerg via een lumbaalpunctie. |
| SCID (Severe Combined Immunodeficiency) | Een groep zeldzame genetische aandoeningen die leiden tot een ernstig defect in de ontwikkeling en functie van het immuunsysteem. |
| ELISA principe | Het principe achter de ELISA-test, waarbij antigenen of antilichamen worden gedetecteerd door een enzymgekatalyseerde kleurreactie. |
| IgM | Immunoglobuline M, een type antilichaam dat wordt geproduceerd tijdens een primaire immuunreactie en meestal wijst op een recente infectie. |
| IgG | Immunoglobuline G, een type antilichaam dat de meest voorkomende is in het bloed en een langdurige immuunrespons aangeeft. |
| Titer | De hoogste verdunning van een serum of andere vloeistof waarbij nog een reactie optreedt. |
| Reactivatie | Het opnieuw actief worden van een latente infectie. |
| EBV | Epstein-Barr Virus, een veelvoorkomend virus dat de ziekte van mononucleosis (klierkoorts) kan veroorzaken. |
| Polyklonale activatie | De activatie van meerdere B-cellen die verschillende antilichamen produceren. |
| CMV | Cytomegalovirus, een virus dat deel uitmaakt van de herpesvirussen. |
| Seropositiviteit | De aanwezigheid van antistoffen tegen een bepaald antigeen in het bloed, wat wijst op een eerdere blootstelling aan dat antigeen. |
| Ziekte van Lyme | Een infectieziekte die wordt veroorzaakt door de bacterie Borrelia burgdorferi en wordt overgedragen door teken. |
| Borrelia burgdorferi | De bacterie die de ziekte van Lyme veroorzaakt. |
| Serotypering | Het bepalen van het serotype van een bacterie, gebaseerd op de antigenen op het oppervlak. |
| CMV serologie | Serologisch onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen tegen Cytomegalovirus. |
| Toxoplasma serologie | Serologisch onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen tegen Toxoplasma gondii. |
| HIV | Human Immunodeficiency Virus, het virus dat aids veroorzaakt. |
| HBV | Hepatitis B Virus, een virus dat hepatitis B veroorzaakt. |
| HCV | Hepatitis C Virus, een virus dat hepatitis C veroorzaakt. |
| Lumbaal vocht | Vocht dat wordt afgenomen uit de ruimte rond het ruggenmerg via een lumbaalpunctie. |
| Spontane genezing | Het herstellen van een ziekte zonder medische behandeling. |
| HBsAg | Hepatitis B surface antigen. |
| DNA PCR | Polymerase Chain Reaction die wordt gebruikt om DNA te detecteren en te amplificeren. |
| Antigen | Een stof die een immuunreactie kan opwekken. |
| Antilichaam | Een Y-vormig eiwit dat door het immuunsysteem wordt geproduceerd als reactie op de aanwezigheid van een antigeen. |
| IgM | Immunoglobuline M, een type antilichaam dat wordt geproduceerd tijdens een primaire immuunreactie. |
| IgG | Immunoglobuline G, een type antilichaam dat de meest voorkomende is in het bloed. |
| Geelzucht | Een aandoening die wordt gekenmerkt door een gele verkleuring van de huid en het oogwit, vaak veroorzaakt door leverproblemen. |