Cover
Start nu gratis PGB 5! .pdf
Summary
# Politieke en economische wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog
Dit onderwerp behandelt de vorming van regeringen na WO II, de politieke krachtsverhoudingen, de economische liberalisering, de oprichting van de sociale zekerheid en het sociaal pact van 1944 [1](#page=1).
### 1.1 Politieke wederopbouw en regeringsvorming
Na de Tweede Wereldoorlog stond België voor de uitdaging om het politieke systeem te herstellen en te stabiliseren. De monarchie was een heikel punt, met koning Leopold III die na de bevrijding niet direct terugkeerde vanwege politieke onenigheid. Prins Karel nam de rol van regent op zich [15](#page=15) [1](#page=1) [5](#page=5).
#### 1.1.1 Partijpolitieke landschap en verkiezingen
Het politieke landschap werd gekenmerkt door de traditionele zuilen, met de socialisten (BSP/PSB) en katholieken (CVP/PSC) als de grootste partijen [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Verkiezingen van 17 februari 1946:** Deze eerste verkiezingen na de oorlog toonden een sterke opkomst voor links, mede door de populariteit van de Communisten (KPB/PC) die deel uitmaakten van het verzet en profiteerden van de overwinningen van de Sovjet-Unie. De KPB/PC behaalde in Wallonië zelfs meer zetels dan de liberalen. De CVP/PSC werd de grootste partij, gevolgd door de BSP/PSB [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [6](#page=6).
* **Monarchie:** Na de oorlog werd unaniem besloten de monarchie niet af te schaffen, maar werd prins Karel als regent behouden [15](#page=15).
* **Regeringsvorming:** De periode na de bevrijding kende relatief korte regeringen, vaak coalities tussen links (BSP/PSB, KPB/PC, liberalen) en rechts (CVP/PSC). De "koningskwestie" polariseerde de politiek, met de socialisten en katholieken die probeerden deze kwestie te gebruiken [15](#page=15) [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 1.1.2 Politieke vernieuwing en democratisering
De naoorlogse periode zag een democratische opflakkering en een drang naar vernieuwing [5](#page=5).
* **Vrouwenstemrecht:** In 1948 werd het stemrecht voor vrouwen ingevoerd, wat het aantal kiezers verdubbelde. Dit leidde tot de verkiezingsoverwinning van de CVP in 1949, wat de weg vrijmaakte voor de invoering van het vrouwenstemrecht [1](#page=1) [3](#page=3) [5](#page=5).
* **Heropbouw en stabilisatie:** Het Belgisch staatsbestel werd heropgebouwd door middel van economisch liberalisme, verruimd diterapkan en sociaal overleg [5](#page=5).
#### 1.1.3 Partijhervormingen
* **BWP naar BSP/PSB:** De Belgische Werkliedenpartij (BWP) transformeerde na WO II in de Belgische Socialistische Partij (BSP) in Vlaanderen en de Parti Socialiste (PS) in Wallonië. Dit was mede een gevolg van de collaboratie van sommige politici en de breuk tussen politici die naar Londen waren gevlucht en diegenen die in België waren gebleven. De nieuwe partijen behielden een vergelijkbaar programma, met als doel deelname aan de macht en globalisering van de sociale zekerheid [7](#page=7).
* **Katholieke Partij naar CVP/PSC:** De katholieke beweging werd geherstructureerd tot de Christelijke Volkspartij (CVP) en de Parti Social Chrétien (PSC). Deze partijen omarmden het personalisme en streefden naar een "derde weg" tussen kapitalisme en communisme, met nadruk op samenwerking tussen werknemers en werkgevers en het gezin [8](#page=8) [9](#page=9).
### 1.2 Economische wederopbouw en liberalisering
De economische wederopbouw na WO II kenmerkte zich door een snelle restauratie van de vrijemarkteconomie en stabilisatie van de economie [37](#page=37).
#### 1.2.1 Stabilisatie en liberalisering
* **Snelle wederopbouw:** België herstelde zich relatief snel na de oorlog vergeleken met andere landen [37](#page=37).
* **Vrijemarkteconomie:** Er was een streven naar een terugkeer naar een vrijemarkteconomie met prijsdalingen en loonverhogingen [37](#page=37).
* **Operatie-Gutt:** In oktober 1944 werd de "Operatie-Gutt" gelanceerd door minister van Financiën Gutt. Deze operatie beoogde de economie te stabiliseren door middel van geldsanering: oude bankbiljetten verloren hun waarde, er was een limiet op de omwisseling naar nieuwe biljetten, en het overige geld werd geblokkeerd. Dit beperkte de geldhoeveelheid, wat bijdroeg aan prijsstabiliteit en de verdwijning van zwarte markten [37](#page=37).
* **Prijzencontrole en loonbeleid:** Prijzen werden gecontroleerd om inflatie te voorkomen. Lonen mochten slechts met 40% stijgen om de prijzen stabiel te houden [37](#page=37).
#### 1.2.2 Economische structuren en stagnantie
* **Na de eerste wederopbouw (jaren 1950):** Hoewel België initieel snel herstelde, werd het na de eerste wederopbouw geconfronteerd met stagnatie. Dit was mede te wijten aan de dominante positie van traditionele sectoren zoals glas, cement, staal en textiel, die technologisch weinig vernieuwend waren .
* **Afhankelijkheid van export:** De Belgische economie was sterk gericht op export, maar kende een hoog spaarquote bij gezinnen, wat de binnenlandse investeringen beperkte .
* **Brusselsholdingkapitalisme:** De economie werd gedomineerd door holdings, grote financiële groepen die bedrijven controleerden en investeerden in stabiele, kapitaalintensieve sectoren met lange afschrijvingsperiodes. Dit resulteerde in weinig innovatie en beperkte groei .
* **Kapitaalexport:** Tussen 1946 en 1959 ging een aanzienlijk deel van de Belgische particuliere investeringen naar Congo, wat bijdroeg aan de tragere binnenlandse groei .
#### 1.2.3 Het Sleutelplan en de expansiewetten
* **Context:** Na de verkiezingsoverwinning van de CVP in 1958, met Gaston Eyskens als econoom, werd het Sleutelplan uitgewerkt .
* **Doelstellingen:** Het plan beoogde de economie te moderniseren, meer banen te creëren en investeringen aan te trekken .
* **Hoofdpunten:**
* Overheidsondersteuning van bedrijven .
* Focus op buitenlandse handel en export .
* Regionale investeringspolitiek om ongelijkheden te verminderen .
* **Expansiewetten:** Het Sleutelplan werd gevolgd door de expansiewetten van 1959, 1966 en 1970, die investeringen in industrie en infrastructuur stimuleerden .
* **Financiering en gevolgen:** Het plan vereiste aanzienlijke overheidsuitgaven, wat leidde tot besparingen op andere posten en een verhoging van indirecte belastingen. Dit resulteerde in de eenheidswet ("Loi Unique") en de algemene staking van de winter 1960-1961 .
#### 1.2.4 Reactie en het Sociaal Pact
* **De staking van 1960-1961:** De staking, die vooral de haven van Antwerpen en Wallonië trof, werd geleid door de socialistische vakbond ABVV, met regionale accenten van André Renard die pleitte voor economisch regionalisme. De staking mislukte voornamelijk door geldgebrek bij de vakbonden .
* **Het Sociaal Pact (1944 en 1960):** De staking bevestigde het Sociaal Pact van 1944 als het geldende model voor België. Dit pact legde de basis voor sociaal overleg tussen regering, werkgevers en werknemers, en erkende de vakbonden als partners in het systeem die via onderhandeling hervormingen nastreven in plaats van revolutie .
### 1.3 De oprichting van de sociale zekerheid en het Sociaal Pact van 1944
De naoorlogse periode zag de fundamentele uitbouw van de sociale zekerheid, ingebed in het Sociaal Pact van 1944.
#### 1.3.1 De geboorte van de sociale zekerheid
* **Voorlopers:** Vóór WO II bestonden er al elementen zoals kinderbijslag en werkloosheidsverzekering, betaald door werkgevers [7](#page=7).
* **Besluitwet van 28 december 1944:** Dit besluit legde de basis voor de moderne sociale zekerheid. Het doel was om de administratie van diverse systemen te centraliseren en samenwerking te verzekeren [7](#page=7).
* **Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid (RMZ):** Opgericht op 16 januari 1945, beheerde de RMZ de verschillende aspecten van de sociale zekerheid [37](#page=37).
* **Rechten van de werknemer:** Elke verzekerde werknemer kreeg recht op een vervangend inkomen bij werkloosheid, ziekte, invaliditeit en ouderdom. Iedereen had recht op arbeid en een minimuminkomen [37](#page=37).
#### 1.3.2 Het Sociaal Pact van 1944: Deal tussen werkgevers en werknemers
Het Sociaal Pact van 1944 was een cruciaal akkoord tussen werkgevers en werknemers, met als doel sociale vrede te bewaren en gezamenlijk het land op te bouwen. Dit zorgde voor nationaal solidariteit via sociale bescherming [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Vijf belangrijke sectoren in de sociale zekerheid:**
1. Bescherming bij arbeidsongevallen (verzekering) [38](#page=38).
2. Kinderbijslag (betaald door werkgevers) [38](#page=38).
3. Pensioenen (gesubsidieerd door staat, werkgevers en werknemers) [38](#page=38).
4. Hulpkassen en mutualiteiten (gefinancierd door staat, werkgevers en werknemers) [38](#page=38).
5. Werkloosheidskassen (beheerd door vakbonden, gefinancierd door staat, werkgevers en werknemers) [38](#page=38).
* **Voordelen voor werkgevers:** Erkenning van hun gezag en leiding, sociale rust en stabiliteit, vermindering van conflicten [38](#page=38).
* **Voordelen voor werknemers:** Verbeterde bescherming via de RMZ en sociale bijdragen, mogelijkheid tot hogere lonen door meer productiviteit, en een vangnet voor werklozen en zieken betaald door de bijdragen van werkenden [38](#page=38).
* **Kern van het Sociaal Pact:** Zorgde voor een evenwicht tussen werkgevers en werknemers, creëerde sociale vrede en legde de grondslag voor de huidige sociale zekerheid [38](#page=38).
#### 1.3.3 Financiering en bestuur van de sociale zekerheid
* **Inkomsten:** De sociale zekerheid werd gefinancierd door sociale bijdragen van werkgevers en werknemers, en belastingen van de overheid .
* **Uitgaven:** De uitgaven waren gericht op zieken, ouderen, gezinnen en werklozen .
* **Bestuur:** De structuren van de sociale zekerheid omvatten werkgevers, werknemers, de overheid, dokters, ziekenhuizen en ziekenfondsen .
* **Universaliteit:** Sommige sectoren van de sociale zekerheid, zoals ziekteverzekering, werden universeel geacht, ongeacht betaalde bijdragen .
### 1.4 De Koude Oorlog en de Westerse oriëntatie
De naoorlogse periode werd sterk beïnvloed door de Koude Oorlog, wat leidde tot de toetreding van België tot het Westerse blok .
* **NAVO:** In 1949 werd de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) opgericht als een veiligheidsgarantie en defensiepact, waarbij West-Europese landen en de Verenigde Staten samenwerkten .
* **Marshallplan:** Dit Amerikaanse hulpprogramma (1948-1952) was bedoeld om West-Europa economisch te herstellen, politieke stabiliteit te waarborgen en de verspreiding van het communisme tegen te gaan .
* **Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES):** Deze organisatie droeg bij aan de supranationaliteit en de Europese economische integratie .
### 1.5 Sociale en levensbeschouwelijke breuklijnen
Naast de economische en politieke wederopbouw, werden ook sociale en levensbeschouwelijke breuklijnen zichtbaar.
#### 1.5.1 De Schoolstrijd
De schoolstrijd in de jaren 1950 ging over de controle en financiering van het onderwijs, met name tussen de openbare (rijksscholen) en vrije (katholieke) scholen .
* **Polarisatie:** Socialisten en liberalen pleitten voor versterking van het openbaar onderwijs, terwijl katholieke partijen en de Kerk hun vrije scholen verdedigden .
* **Conflict:** Een wet die de openbare scholen meer geld gaf en inspectie op katholieke scholen mogelijk maakte, leidde tot grootschalige protesten van katholieken .
* **Oplossing (Schoolpact 1958-1959):** In 1958 sloten de drie grote partijen een compromis. Dit resulteerde in de vrijheid van schoolkeuze voor ouders, overheidsfinanciering voor zowel openbare als vrije scholen, en gelijkwaardige diploma's .
#### 1.5.2 Secularisering en ontzuiling
De jaren 1960 werden gekenmerkt door toenemende secularisering en een afbrokkeling van de traditionele zuilen .
* **Individuele bevrijding:** Kinderen geboren na 1945, die profiteerden van de democratisering van het hoger onderwijs, streefden naar meer vrijheid, genot en een kritische geest, tegen autoriteit en productivisme .
* **Nieuwe Sociale Bewegingen:** Er ontstonden bewegingen die zich verzetten tegen autoriteit en het traditionele "productivisme", met aandacht voor onderwerpen als anti-kolonialisme, milieu, gender en seksualiteit .
* **Liberalen en Socialisten:** Liberalen probeerden kiezers te winnen van de CVP met een programma van vrijheid en vooruitgang. Samenwerking tussen socialisten en christelijke vakbonden mislukte .
#### 1.5.3 Communautaire breuklijn
De toenemende roep om autonomie en de positie van het Frans en Nederlands in België vormden een communautaire breuklijn .
* **Leuven Vlaams (Mei 1968):** Deze beweging was gericht tegen de Franstalige aanwezigheid in Leuven en symboliseerde de groeiende spanningen tussen Vlaamse en Franstalige gemeenschappen .
---
# De Koningskwestie en de sociale strijd
Hier is een gedetailleerde samenvatting over de Koningskwestie en de sociale strijd, gebaseerd op de verstrekte documentatie:
## 2. De koningskwestie en de sociale strijd
Dit onderwerp behandelt de politieke en sociale onrust in België, met name de controverse rond Koning Leopold III, het daaruit voortvloeiende referendum, zijn troonsafstand, en de opkomst van nieuwe sociale bewegingen en stakingen die het land transformeerde.
### 2.1 De koningskwestie rond Leopold III
De koningskwestie ontstond na de Tweede Wereldoorlog en draaide om de rol en het gedrag van Koning Leopold III tijdens de oorlog [14](#page=14).
#### 2.1.1 De positie van Leopold III voor en tijdens WO II
Voor 1940 werd Leopold III beschreven als autoritair en tegenstander van politieke partijen en het parlement. Tijdens de oorlog onderscheidde hij zich van zijn vader, Albert I, door zich niet actief in het conflict te mengen. Hoewel hij de Jodenvervolging niet expliciet afkeurde, werd dit door sommigen gezien als een vorm van gedeeltelijke instemming of minstens stilzwijgende acceptatie [14](#page=14).
#### 2.1.2 Reacties op Leopold III
De reacties op Leopold III waren sterk verdeeld:
* **Rechts en katholiek:** Zij steunden de koning en zagen hem als een vaderfiguur die autoritair zou moeten regeren. Ze geloofden dat hij met zijn autoriteit liefde voor het volk kon tonen [14](#page=14).
* **Links en liberaal:** Zij beschouwden de koning als een 'collaborateur light' vanwege zijn gedrag tijdens de oorlog [14](#page=14).
Na de oorlog werd Leopold III naar Zwitserland gevoerd, terwijl een Regent het land bestuurde. De CVP/PSC (Christelijke Volkspartij) zag in Leopold III een manier om verkiezingen te winnen, met name door te rekenen op stemmen van vrouwen en voormalige kiezers van Rex/VNV. Dit leidde tot een mogelijke meerderheid voor de CVP [14](#page=14).
#### 2.1.3 Het referendum van 1950
De koningskwestie bereikte een hoogtepunt met het referendum van 12 maart 1950. Het referendum, hoewel constitutioneel onmogelijk als bindend, werd gezien als een "raadgevende" volksraadpleging. De vraag was: "Zijt u de mening toegedaan dat Koning Leopold de uitoefening van zijn constitutionele machten zou hernemen?" [15](#page=15).
De resultaten van het referendum toonden een duidelijke regionale en ideologische breuklijn [15](#page=15):
* **Vlaanderen:** Meer dan 70% stemde voor de terugkeer van de koning [15](#page=15).
* **Wallonië en Brussel:** Een groot deel van deze regio's was tegen [15](#page=15).
* **Socialisten versus Katholieken:** Dit was een belangrijke scheidingslijn in het referendum [15](#page=15).
De verdeeldheid die het referendum blootlegde, betekende dat er geen consensus rond Leopold III was. Dit leidde uiteindelijk tot zijn troonsafstand [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 2.1.4 Gevolgen van het referendum
Na het referendum behaalde de CVP/PSC een absolute meerderheid in de Kamerverkiezingen van juni 1950. Dit gaf de politieke context voor de terugkeer van de koning [16](#page=16).
Dit leidde echter tot massale stakingen in juli 1950, waarbij doden vielen. Op 31 juli 1950 deed Leopold III troonsafstand, waarna zijn zoon Boudewijn I koning werd. Dit zorgde voor verbittering binnen de CVP [16](#page=16).
### 2.2 De sociale strijd en de stakingen van 1960-1961
Na de koningskwestie bleef de sociale onrust aanwezig en uitte zich in nieuwe bewegingen en protesten, met name de algemene staking van de winter 1960-1961.
#### 2.2.1 Het Sleutelplan en de Eenheidswet
In 1958 won de CVP de verkiezingen en vormde een regering onder leiding van Gaston Eyskens. Deze regering lanceerde het "Sleutelplan", een economisch herstelplan gericht op modernisering, het creëren van banen en het aantrekkelijk maken van België voor investeerders. De belangrijkste punten waren [27](#page=27):
* **Overheidsondersteuning voor bedrijven:** De overheid moest investeren en bedrijven helpen groeien, omdat de private sector vasthield aan oude structuren [27](#page=27).
* **Focus op buitenlandse handel:** België wilde zijn economie versterken via export en handelsmissies, waarbij Koning Boudewijn een rol speelde [27](#page=27).
* **Regionale investeringspolitiek:** Investeringen werden gestimuleerd in verschillende regio's om ongelijkheden te verminderen [27](#page=27).
Dit plan, ondersteund door de expansiewetten van 1959, 1966 en 1970, vereiste aanzienlijke overheidsmiddelen. Om dit te financieren moest de overheid besparen op andere uitgaven en indirecte belastingen verhogen. De "eenheidswet" (loi unique) was een grootschalige besparingswet die als doel had de financiering van de investeringsplannen mogelijk te maken [27](#page=27).
#### 2.2.2 De algemene staking van 1960-1961
De eenheidswet en de verhoging van indirecte belastingen leidden tot een algemene staking die 5 weken duurde [27](#page=27).
* **Zwaartepunten van de staking:** De staking was het hevigst in de haven van Antwerpen en in Wallonië, de traditionele industriële centra [28](#page=28).
* **Rol van de socialistische vakbond:** De staking werd voornamelijk gedragen en geleid door het ABVV (Algemeen Belgisch Vakverbond) [28](#page=28).
* **Regionale accenten door André Renard:** André Renard, een invloedrijke vakbondsleider in Wallonië, gaf de staking een extra regionaal doel: meer macht en autonomie voor Wallonië door middel van "economisch regionalisme". Ze eisten meer zeggenschap over hun eigen economie, in plaats van beslissingen die enkel in Brussel werden genomen [28](#page=28).
#### 2.2.3 Gevolgen van de staking
De staking mislukte voornamelijk omdat de vakbonden geen geld meer hadden om stakers uit te betalen na vijf weken [28](#page=28).
De staking bevestigde echter het **Sociaal Pact van 1944** als het dominante model voor België. Dit pact stelde dat problemen niet via stakingen, maar via overleg tussen de regering, werkgevers en vakbonden moesten worden opgelost. De vakbonden werden officieel partners in het bestuur van het land via overleg. Dit betekende dat de vakbonden kozen voor hervorming via onderhandelingen binnen het systeem, in plaats van revolutie [28](#page=28).
#### 2.2.4 Coalitiesysteem en sociale spanningen
De coalitie van CVP/PSC met BSP/PSB (christendemocraten en socialisten) vertegenwoordigde bijna de hele bevolking via hun banden met vakbonden en mutualiteiten. Deze regering steunde overheidsinterventie in de economie, wat leidde tot economische groei en lage werkloosheid dankzij investeringen in infrastructuur .
Echter, ondanks materiële welvaart, leidde dit beleid tot grote sociale en culturele spanningen. Het gevoel van onrechtvaardigheid door de eenheidswet, de woede van de Vlaamse en Waalse bewegingen, en het taalconflict droegen bij aan een groeiende communautaire verdeeldheid. De regering loste de economische problemen op, maar de sociale en communautaire breuklijnen werden hierdoor vergroot .
### 2.3 Nieuwe sociale bewegingen en de secularisering
De jaren '60 markeerden een periode van secularisering en de opkomst van nieuwe sociale bewegingen die zich afzetten tegen autoriteit en traditionalisme [37](#page=37).
#### 2.3.1 Secularisering en individualisering
De invloed van de Katholieke Kerk begon af te nemen. Generaties geboren na WO II voelden zich minder gebonden aan traditionele waarden en zochten meer individuele vrijheid en keuze. De democratisering van het universitair onderwijs speelde hierbij een rol, door studenten in contact te brengen met nieuwe ideeën. Er was een groeiend verzet tegen "productivisme" en een focus op plezier en kritische geest [37](#page=37).
#### 2.3.2 Opkomst van nieuwe sociale bewegingen
Deze veranderingen leidden tot de opkomst van nieuwe sociale bewegingen die zich richtten op:
* Anti-kolonialisme [38](#page=38).
* Milieu [38](#page=38).
* Gender en seksualiteit [38](#page=38).
Dit was ook de context voor bewegingen zoals "Leuven Vlaams" [38](#page=38).
#### 2.3.3 De communautaire breuklijnen
De groeiende onrust en de secularisering versterkten de bestaande communautaire breuklijnen in België. Dit leidde tot de opkomst van zowel de Vlaamse als de Waalse beweging als belangrijke politieke krachten [38](#page=38) [39](#page=39) [41](#page=41).
* **Vlaamse Beweging:** Kreeg na WO II te maken met de associatie met collaboratie, maar bleef zich inzetten voor culturele autonomie en economische voordelen voor Vlaanderen. De vastlegging van de taalgrens in 1962 was een belangrijke mijlpaal [40](#page=40).
* **Waalse Beweging:** Gevoed door economische achteruitgang en het gevoel van overheersing door Brussels financieel kapitaal, eiste economische autonomie en bescherming tegen de Vlaamse meerderheid, onder leiding van figuren als André Renard. Ze eisten een vetorecht op federaal niveau [41](#page=41).
* **Brusselse Franstaligen:** Vreesden voor verfransing van hun stad en de opmars van het Nederlands in de randgemeenten. Dit leidde tot de oprichting van het FDF (Front Démocratique des Francophones) [42](#page=42) [44](#page=44) .
Deze spanningen culmineerden in de crisis rond de splitsing van de Universiteit van Leuven in 1968 ("Leuven Vlaams") wat de weg effende voor de federalisering van België [47](#page=47) [49](#page=49).
---
# Communautaire breuklijnen en de evolutie naar federalisme
Dit deel behandelt de toenemende spanningen tussen de taalgroepen in België, de opkomst van de Vlaamse en Waalse bewegingen, de impact van de Leuven-Vlaams kwestie en de stappen richting federalisme en staatsstructuurhervormingen.
### 3.1 De communautaire breuklijn: een historisch overzicht
#### 3.1.1 Ontstaan en evolutie van de Vlaamse beweging
De Vlaamse beweging kende verschillende fasen in haar ontwikkeling [39](#page=39).
* **1830-1848:** Zeer beperkt en overwegend Belgicistisch van aard [39](#page=39).
* **1850-1884:** Gekenmerkt door kleinburgerlijk flamingantisme dat streefde naar "tweetaligheid" in Vlaanderen [39](#page=39).
* **1885-1914:** De Gelijkheidswet werd ingevoerd, wat leidde tot cultuurflamingantisme en de erkenning van de Vlaamse elite [39](#page=39).
* **1914-1944:** Het territorialiteitsprincipe werd ingevoerd, wat leidde tot eentaligheid in Vlaanderen en de nadruk op het gebruik van de Vlaamse meerderheidstaal [39](#page=39).
Na de Tweede Wereldoorlog werd de Vlaamse beweging geassocieerd met collaboratie, wat haar politieke rol bemoeilijkte. Frustraties bij voormalige VNV'ers en anderen leidden tot het verlies van politieke rechten. Desondanks bleven de problemen rond de taalwetten van 1921, 1932 en 1935 bestaan. De spanningszone rond taaltellingen en het statuut van Brussel breidde zich verder uit, met de opkomst van de Marsen en de oprichting van de Volksunie [40](#page=40).
#### 3.1.2 De Vlaamse beweging in de jaren 1960
In de jaren 1960 kwam de Vlaamse beweging opnieuw tot uiting met de Vlaamse Marsen op Brussel en de opkomst van de Volksunie (VU). Dit leidde tot de oprichting van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT). De taaltellingen werden afgeschaft, en de taalgrens werd in 1962 definitief vastgelegd, wat het territorialiteitsbeginsel consolideerde. De Vlaamse beweging eiste culturele autonomie. Economisch gezien werd Vlaanderen gezien als het belangrijkste gewest in België op het gebied van economie en demografie, met een economische expansiepolitiek gericht op groei en sociale vooruitgang [40](#page=40).
#### 3.1.3 De Waalse beweging
De Waalse beweging werd sterk beïnvloed door economische factoren, met name de stakingen van 1960-1961 en de rol van André Renard. Wallonië voelde zich gedomineerd door het Brusselse financiële kapitaal, terwijl Vlaanderen als rechts en katholiek werd gezien. Als reactie hierop werd het Rassemblement Wallon (RW) opgericht, dat streefde naar een eigen socialistisch beleid, los van Vlaanderen, en de bescherming van Wallonië tegen de Vlaamse meerderheid via een vetorecht. De Waalse beweging vond economische autonomie voor Wallonië belangrijker, gezien de achteruitgang van de traditionele staalindustrie [41](#page=41) [42](#page=42).
Wat taal betreft, vormde het compromis rond de taalgrens, met name Voeren, een punt van discussie, maar de Waalse identiteit werd voornamelijk geassocieerd met de arbeider, in tegenstelling tot de Brusselse burgerij [42](#page=42).
#### 3.1.4 De Brusselse Franstaligen
Het probleem van de taalgrens en de expansie van Franstaligen in Vlaams-Brabant zorgden voor klachten van Vlamingen. De Brusselse Franstaligen voelden zich "gekneld tussen rood Wallonië en katholiek Vlaanderen". Als reactie hierop werd in 1964 het Front Démocratique des Francophones (FDF) opgericht, een progressieve partij voortkomend uit de ULB (socialisten en liberalen). Het FDF stelde dat Vlamingen hadden gecollaboreerd en dat in Brussel de Franstalige dominantie moest worden bestendigd. Ze pleitten voor tweetaligheid indien een kwart van de inwoners van een gemeente Nederlands sprak [42](#page=42).
Het FDF wilde niet dat Vlamingen beslissingen zouden blokkeren en pleitte voor Brussel als een "derde speler" in het Belgische federalisme, om de Vlaamse meerderheid in een twee-tegen-één-situatie in te perken [43](#page=43).
### 3.2 Van taalwetgeving naar federalisme: staatsstructuurhervormingen
De evolutie van taalwetgeving leidde tot de noodzaak van staatsstructuurhervormingen.
#### 3.2.1 De Akkoorden van Hertoginnedal
De taalgrens werd vastgeankerd met de Wet Gilson in 1962, gestemd met een Vlaamse meerderheid in het parlement. Brussel werd beperkt tot 19 gemeenten in 1963. De faciliteitengemeenten aan de rand van Brussel, zoals Komen-Waasten, Moeskroen en Voeren, werden een bron van discussie en ruzie, waarbij Franstaligen zich verspreidden als een "olievlek" in de ogen van de Vlaamse beweging. Klachten konden worden ingediend bij de VCT [44](#page=44) [45](#page=45).
#### 3.2.2 De Leuven-Vlaams kwestie .
De "Leuven-Vlaams" kwestie was een centraal conflict dat de communautaire spanningen aan de oppervlakte bracht. Het probleem ontstond rond de Katholieke Universiteit Leuven (KUL), die zich in het Nederlandstalige gebied bevond, en de Université Libre de Bruxelles (ULB), die in het Franstalige Brussel lag. De KUL wilde uitbreiden naar Vlaams-Brabant, Waals-Brabant en Brussel, wat door de Vlaamse beweging werd gezien als een verfransing van heel Brabant en Brussel. De ULB voelde zich ideologisch opgesloten [47](#page=47).
Tegelijkertijd vonden de studentenopstanden van mei 1968 plaats, die zich richtten tegen autoriteit en "productivisme". De studentenprotesten in Vlaanderen, met slogans als "Walen Buiten", weerspiegelden de culturele en politieke eisen van de Vlaamse beweging voor culturele autonomie. De Waalse beweging eiste economische autonomie. Het conflict rond Leuven-Vlaams creëerde culturele onzekerheid bij Franstaligen en leidde uiteindelijk tot de splitsing van de universiteit in een Nederlandstalige (KUL) en een Franstalige (UCL) instelling [38](#page=38) [47](#page=47).
> **Tip:** De Leuven-Vlaams kwestie was een katalysator voor de politieke partijsplitsingen en de verdere evolutie naar federalisme [47](#page=47).
##### 3.2.2.1 Gevolgen van Leuven-Vlaams
De splitsing van de universiteit was een moeizaam en ruziemakend proces. De KUL richtte een afdeling op in Kortrijk als reactie op de secularisering. Naast de KUL en de ULB, die opsplitste in VUB (Vlaamse versie) en ULB (Franstalige versie) ontstonden er nieuwe universiteiten en campussen in Bergen, Hasselt, Antwerpen en Namen, wat bijdroeg aan de pacificatie tussen Franstaligen en Nederlandstaligen, en katholieken en niet-katholieken [48](#page=48) [50](#page=50).
De politieke partijen, zoals de CVP/PSC en de BSP/PSB, begonnen te splitsen in Vlaamse en Waalse vleugels, wat de weg vrijmaakte voor verdere staatsstructuurhervormingen [50](#page=50).
#### 3.2.3 De weg naar federalisme
Federalisme wordt gedefinieerd als een staatsvorm waarbij de macht verdeeld is tussen een centrale overheid en deelstaten, die eigen autonome bevoegdheden hebben, vastgelegd in de grondwet. Dit zorgt voor een verticale spreiding van macht, naast de horizontale machtenscheiding [49](#page=49).
De eis voor meer autonomie voor Vlaanderen en Wallonië leidde tot de erkenning van het federalisme als een mogelijke oplossing [49](#page=49).
* **Culturele autonomie (gemeenschappen):** Dit was de eerste stap, waarbij gemeenschappen bevoegdheden kregen voor cultuur en persoonsgebonden zaken. Er ontstonden de Nederlandstalige en Franstalige gemeenschappen [49](#page=49).
* **Economische autonomie (gewesten):** Later volgde de economische autonomie voor de gewesten, met bevoegdheden voor economische aangelegenheden. Er werden drie gewesten onderscheiden: Noord-België (Vlaanderen), Zuid-België (Wallonië) en Brussel [49](#page=49).
> **Tip:** De evolutie naar federalisme kende verschillende fasen, beginnend met culturele autonomie en later uitbreidend naar economische autonomie [49](#page=49).
Het principe van consensus in de ministerraad werd ingevoerd om een balans te garanderen tussen Franstalige en Nederlandstalige ministers in de federale regering. Parlementsleden moesten zich schikken naar taalgroepen, wat belangrijk was voor het stemmen van bijzondere meerderheidswetten. Gaston Eyskens speelde een belangrijke rol in het zoeken naar oplossingen voor de communautaire crisissen [48](#page=48) [49](#page=49).
#### 3.2.4 Belangrijke staatsstructuurhervormingsvraagstukken
De verdere ontwikkeling van het Belgische federalisme werd gekenmerkt door de volgende vragen:
* **Met twee of met drie?** De discussie of België als een federaal land met twee (Vlaanderen en Wallonië) of drie deelstaten (inclusief Brussel) moest functioneren [52](#page=52).
* **Vetorecht:** Het recht om besluiten te blokkeren, zowel voor Franstaligen op federaal niveau als ter compensatie voor Vlamingen, en de vraag of dit Brussel moest krijgen [52](#page=52).
* **Iedereen eigen baas of federal loyalty?** De vraag of deelstaten volledig autonoom moesten zijn of rekening moesten houden met België en elkaar [53](#page=53).
* **Minderheden in Vlaanderen:** De positie van Franstalige minderheden in Vlaanderen en de faciliteitengemeenten werd besproken [53](#page=53).
* **Financiën:** Wie belastingen zou heffen en wie deze zou uitgeven, een cruciaal aspect van de bevoegdheidsverdeling [54](#page=54).
De vernederlandsing van Gent in 1930 had geleid tot een Nederlandstalige rijksuniversiteit, en de splitsing van Leuven in UCL/ULB zorgde voor gescheiden instellingen. De politieke partijen die in de jaren 1970 verder zouden splitsen, zoals de CVP/PSC, BSP/PSB, PVV/PL en FDF/RW/VU, vormden de basis voor de uiteindelijke staatsstructuurhervormingen. De verkiezingen van 1971 toonden reeds de verdeeldheid aan, met de aanwezigheid van partijen zoals de VU en RW die federalisme eisten. Alle elementen voor een staatsstructuurhervorming lagen op tafel [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
---
# De verzuilde samenleving en het onderwijs
Dit onderwerp behandelt de structuren van de verzuilde maatschappij, de schoolstrijd in de jaren 1950 en de daaruit voortvloeiende compromissen en de impact daarvan op het onderwijssysteem [29](#page=29).
### 4.1 De verzuilde samenleving in België
De Belgische samenleving was na de Tweede Wereldoorlog sterk georganiseerd volgens levensbeschouwelijke breuklijnen, resulterend in een verzuilde maatschappij. Dit betekende dat verschillende maatschappelijke groepen, gebaseerd op hun ideologie (katholiek, socialistisch, liberaal), hun eigen instellingen en organisaties hadden op bijna alle vlakken van het leven, inclusief het onderwijs [29](#page=29).
### 4.2 De schoolstrijd in de jaren 1950
#### 4.2.1 Context en aanloop naar de strijd
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een groeiende noodzaak voor technisch onderwijs en de democratisering van het middelbaar onderwijs. De babyboom zorgde bovendien voor een aanzienlijke toename van het aantal kinderen, wat een grotere vraag naar schoolinfrastructuur met zich meebracht [32](#page=32).
Voorafgaand aan de schoolstrijd voerde de regerende CVP (Christelijke Volkspartij) een beleid dat meer financiële middelen toekende aan katholieke scholen en de bouw van openbare (rijksscholen) remde. Socialisten vreesden dat dit de katholieke partij extra controle zou geven over het rijksonderwijs door de benoeming van docenten met een katholiek diploma [32](#page=32) [33](#page=33).
#### 4.2.2 De 'paarse' regering en de escalatie van het conflict
In 1954 verloor de CVP haar meerderheid in de Kamer, waarna een 'paarse' coalitie van socialisten (BSP) en liberalen (LP) aan de macht kwam, geleid door Achiel Van Acker. Deze regering, met een socialistische minister van onderwijs, nam maatregelen die de katholieke wereld tegen de borst stuitte [29](#page=29) [32](#page=32).
In 1955 voerde de 'paarse' regering een wet in die de openbare scholen meer geld toekende en inspectie op katholieke scholen mogelijk maakte. Dit werd door katholiek België beschouwd als een directe aanval op hun onderwijssysteem [33](#page=33).
#### 4.2.3 Reacties en massaprotesten
De door de regering genomen maatregelen leidden tot enorm protest en betogingen. De "Schoolpactmarsen" in 1955 zagen honderdduizenden katholieken, van politici tot gewone gezinnen, demonstreren [33](#page=33).
Reacties vanuit het katholieke kamp omvatten onder meer het bouwen van scholen zonder de vereiste toelating van provincie of gemeente, en het betalen van lonen aan leerkrachten in het vrij onderwijs. Er was ook weerstand tegen de eis dat docenten in het rijksonderwijs een officieel diploma nodig hadden, wat leidde tot 110 ontslagen. Verzet onder leiding van Théo Lefèvre (destijds voorzitter van de CVP) resulteerde in de oprichting van het Nationaal Comité voor Vrijheid en Democratie en het School- en Familiefonds. Petities en boycots van 'vrijzinnige' producten en diensten werden ook ingezet [33](#page=33).
Deze acties leidden ertoe dat de katholieken de verkiezingen van 1958 wonnen [33](#page=33) [34](#page=34).
### 4.3 Het Schoolpact van 1958
#### 4.3.1 Vorming van de coalitie en onderhandelingen
Na de verkiezingen van juni 1958 ontstond er een coalitie van CVP en liberalen, met Gaston Eyskens als minister. De noodzaak om de scholenkwestie op te lossen leidde tot een pacificatieproces. Er werd een pact gesloten tussen vertegenwoordigers van de drie grote partijen (katholieken, socialisten en liberalen) om een einde te maken aan de schoolstrijd. Dit resulteerde in een gemengde commissie met leden uit alle drie de partijen [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 4.3.2 Kernpunten van het Schoolpact
Het Schoolpact van 1958-1959 bevatte de volgende afspraken [35](#page=35):
1. **Vrijheid van schoolkeuze voor ouders:** Dit principe moest garanderen dat ouders vrij konden kiezen voor het onderwijs dat zij wenselijk achtten [35](#page=35).
2. **Financiering van onderwijs:** Zowel openbaar als vrij onderwijs zouden door de staat gefinancierd worden, wat leidde tot een aanzienlijke stijging van de overheidsuitgaven voor onderwijs (meer dan 500%). Dit betekende dat zowel katholiek als rijksonderwijs gratis werd [35](#page=35) [36](#page=36).
3. **Gelijkwaardige diploma's:** De diploma's van zowel openbare als vrije scholen werden gelijkwaardig verklaard [33](#page=33).
4. **Personeel in het rijksonderwijs:** Twee derde van het personeel in het rijksonderwijs moest beschikken over een officieel diploma. Daarnaast kregen onderwijzers de keuze tussen godsdienst of moraal als vak [35](#page=35).
#### 4.3.3 Impact en gevolgen van het Schoolpact
Het Schoolpact leidde tot een oplossing voor de schoolstrijd en bracht vrede in het onderwijsdebat. Er kwamen meer scholen, zowel katholieke als rijksscholen, en de overheid voorzag hier extra financiering voor [35](#page=35) [36](#page=36).
Het pact had belangrijke gevolgen voor de pacificatie van de samenleving, waarbij alle zuilen en partijen betrokken werden en in essentie hun belangrijkste eisen konden inwilligen. Dit hielp minderheden te overleven binnen de verschillende regio's. Het katholiek onderwijs won door de extra financiering en de verhoging van het niveau [36](#page=36).
> **Tip:** Het Schoolpact van 1958 kan gezien worden als een cruciaal moment van compromis dat de levensbeschouwelijke breuklijnen in het onderwijs grotendeels overbrugde, zij het op basis van aanzienlijke overheidsuitgaven.
### 4.4 Democratisering en secularisering na de jaren 1950
#### 4.4.1 Democratisering van het hoger onderwijs
Naast het basisonderwijs onderging ook het hoger onderwijs een proces van democratisering in de jaren 1960. Dit proces maakte hoger onderwijs toegankelijker voor een bredere bevolkingsgroep [35](#page=35).
#### 4.4.2 Secularisering van de samenleving
De jaren 1960 markeerden een breuk in de verzuilde samenleving, gekenmerkt door een toenemende secularisering. Kinderen geboren na 1945, die de oorlog niet hadden meegemaakt en opgroeiden in een welvarendere periode, begonnen meer individuele vrijheid na te streven. De democratisering van de universiteit bracht hen in contact met diverse ideeën en stimuleerde een kritische geest tegen autoriteit en productivisme [37](#page=37).
#### 4.4.3 Gevolgen voor de politieke landschap
Deze maatschappelijke verschuivingen hadden gevolgen voor de politieke partijen en de zuilen:
* **Liberalen:** Pogingen werden gedaan om kiezers te winnen die openstonden voor modernisering en hervorming. De 'Partij voor Vrijheid en Vooruitgang' werd in 1961 opgericht [37](#page=37).
* **Socialisten:** Pogingen tot samenwerking met christelijke vakbonden (ACV/ACW) mislukten [37](#page=37).
* **Vrijzinnigheid:** Er ontstond een streven naar een eigen zuil voor vrijzinnigen, maar dit bleef grotendeels beperkt tot koepelverenigingen zoals de UVV (Unie Vrijzinnige Vrouwen) en het Centre d’Action Laïque, die zowel liberale als socialistische sympathisanten groeperen [37](#page=37).
> **Voorbeeld:** De protesten tegen het productivisme in de jaren 1960, en de wens voor meer individuele vrijheid, reflecteerden de afbrokkeling van de traditionele, sterk georganiseerde, zuilen die het leven van de generatie voor de oorlog domineerden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wederopbouw | Het proces van herstel en reconstructie van een land of regio na een periode van oorlog of grote economische schade. |
| Explosieve sixties | Een periode gekenmerkt door snelle economische groei, sociale veranderingen en culturele vernieuwingen, typisch in de jaren 1960. |
| Oorlogsschade | De materiële en immateriële verliezen die geleden worden als gevolg van een oorlog, zoals vernietiging van infrastructuur, economische ontwrichting en menselijke slachtoffers. |
| Collaboratie | De actieve samenwerking met een bezettende macht tijdens een conflict of oorlog, vaak met economische of politieke voordelen voor de collaborateur. |
| Zwarte brigade | Een informele term die kan verwijzen naar groepen die tijdens de Tweede Wereldoorlog met de bezetter samenwerkten, vaak met de intentie om te straffen of te collaboreren. |
| Regent | Een persoon die tijdelijk de taken van een staatshoofd of monarch waarnam wanneer deze niet in staat was om te regeren, bijvoorbeeld door ziekte, gevangenschap of minderjarigheid. |
| Constitutionele monarchie | Een regeringsvorm waarbij de macht van de monarch beperkt is door een grondwet en waar het parlement een belangrijke rol speelt. |
| Dynastie | Een opeenvolging van heersers uit dezelfde familie binnen een monarchie. |
| Interbellum | De periode tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. |
| Parlementaire meerderheid | Het aantal stemmen of zetels dat nodig is om een wet aan te nemen of een regering te vormen in een parlement. |
| Vrouwenstemrecht | Het recht van vrouwen om te stemmen bij verkiezingen en zich verkiesbaar te stellen. |
| Paarse regering | Een coalitieregering bestaande uit socialisten en liberalen. |
| Atavistische regering | Een regering die de politieke structuren of ideeën uit een vroeger tijdperk probeert te herstellen of te behouden. |
| Communautaire breuklijn | Een diepgaande politieke of sociale scheiding binnen een land, gebaseerd op taal, cultuur of regionale identiteit. |
| Socialistische partij | Een politieke partij die streeft naar sociale rechtvaardigheid, economische gelijkheid en sterke sociale voorzieningen, vaak via overheidsinterventie. |
| Liberale partij | Een politieke partij die individuele vrijheden, beperkte overheidsinterventie en een vrije markteconomie benadrukt. |
| Katholieke partij | Een politieke partij die de principes van het christelijk sociaal denken en de katholieke waarden nastreeft in het openbare leven. |
| Communistische partij | Een politieke partij die streeft naar een klasseloze maatschappij, vaak door de controle van de productiemiddelen door de staat of gemeenschap. |
| Democratische opflakkering | Een periode van versterking van democratische instellingen en participatie, vaak na een periode van autoritair bewind. |
| Versterkt patriottisme | Een toegenomen gevoel van nationale trots en loyaliteit ten opzichte van het eigen land, vaak als reactie op externe bedreigingen of bezetting. |
| Economisch liberalisme | Een economisch systeem dat de vrije markt, minimale overheidsinterventie en privébezit benadrukt. |
| Verruimd parlementarisme | Een uitbreiding van de rol en bevoegdheden van het parlement binnen het politieke systeem. |
| Sociaal overleg | Het proces van dialoog en onderhandeling tussen werkgevers, werknemers (vakbonden) en de overheid om arbeidsvoorwaarden en sociaal beleid te regelen. |
| Sociaal pact | Een formele overeenkomst tussen werkgevers en werknemers, vaak met steun van de overheid, gericht op het bewaren van sociale vrede en het bevorderen van economische wederopbouw. |
| Pacificatie | Het proces van het herstellen van vrede en stabiliteit, vaak door middel van verzoening en compromissen tussen strijdende partijen of groepen. |
| Krijgsgevangenen | Militairen die tijdens een conflict door de vijand worden gevangengenomen en vastgehouden. |
| Collaborateurs | Personen die tijdens een oorlog of bezetting actief hebben samengewerkt met de vijandelijke machthebbers. |
| Lynchpartijen | Gewelddadige acties waarbij een individu zonder wettelijk proces wordt gestraft of vermoord, vaak door een woedende menigte. |
| Interneren | Het vastzetten van personen, vaak zonder formeel proces, om redenen van staatsveiligheid of politieke instabiliteit. |
| Gerechtelijke repressie | Het toepassen van juridische procedures en straffen tegen individuen die verdacht worden van misdaden, met name politieke misdrijven. |
| Krijgsraad | Een militaire rechtbank die bevoegd is om te oordelen over militaire misdrijven en soms ook over civiele zaken tijdens een conflict. |
| Krijgsauditeur | De openbare aanklager bij een militaire rechtbank, verantwoordelijk voor het vervolgen van verdachten. |
| Doodstraf | De hoogste straf die door een rechtbank kan worden opgelegd, waarbij het leven van de veroordeelde wordt ontnomen. |
| Administratieve repressie | Maatregelen die door de overheid worden genomen om groepen of individuen te controleren of te bestraffen, zonder noodzakelijkerwijs een formeel juridisch proces te volgen. |
| Zuiveren van de administratie | Het verwijderen van personen uit overheidsdiensten die als onbetrouwbaar of politiek ongewenst worden beschouwd. |
| Politieke collaboratie | Het actief deelnemen aan of ondersteunen van politieke bewegingen of organisaties die met de bezettende macht samenwerken. |
| Economische collaboratie | Het leveren van goederen of diensten aan de bezettende macht, vaak voor economisch gewin. |
| Galopin-doctrine | Een doctrine die de mate van economische collaboratie beoordeelt op basis van de economische schade die het land lijdt. |
| Koude Oorlog | Een periode van geopolitieke spanningen tussen het communistische Oostblok, geleid door de Sovjet-Unie, en het kapitalistische Westblok, geleid door de Verenigde Staten, die duurde van ongeveer 1947 tot 1991. |
| Marshallplan | Een Amerikaans hulpprogramma na de Tweede Wereldoorlog om West-Europa economisch te herstellen, met als doel politieke stabiliteit te bevorderen en de verspreiding van het communisme tegen te gaan. |
| Neutrale partij | Een politieke partij die zich niet sterk identificeert met een specifieke ideologische stroming, of die streeft naar een neutrale positie in politieke conflicten. |
| Rechts | Politieke stromingen die traditionele waarden, hiërarchie en beperkte overheidsinterventie benadrukken. |
| Links | Politieke stromingen die sociale gelijkheid, overheidsinterventie en progressieve veranderingen bepleiten. |
| Sociaal werker | Een professional die zich richt op het verbeteren van de levensomstandigheden en het welzijn van individuen en gemeenschappen. |
| Vakbond | Een organisatie die de belangen van werknemers vertegenwoordigt en onderhandelt met werkgevers over arbeidsvoorwaarden. |
| Werkgevers | Particulieren of bedrijven die werknemers in dienst nemen en hen loon betalen voor hun arbeid. |
| Werknemers | Individuen die in dienst zijn bij een werkgever en hiervoor loon ontvangen. |
| Sociale zekerheid | Een systeem van overheidsmaatregelen dat burgers beschermt tegen inkomensverlies als gevolg van werkloosheid, ziekte, ouderdom, invaliditeit of andere sociale risico's. |
| Kinderbijslag | Een financiële tegemoetkoming die de overheid verstrekt aan gezinnen met kinderen om de kosten van opvoeding te ondersteunen. |
| Pensioenen | Een periodieke uitkering die wordt verstrekt aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt of arbeidsongeschikt zijn geraakt. |
| Medische hulp | Zorgverlening door artsen, ziekenhuizen en andere medische professionals, vaak gedekt door een ziektekostenverzekering. |
| Werkloosheidsuitkering | Een financiële ondersteuning die wordt verstrekt aan personen die hun baan hebben verloren en actief op zoek zijn naar nieuw werk. |
| Arbeidsongevallenverzekering | Een verzekering die werknemers beschermt tegen financiële gevolgen van ongevallen die zich voordoen tijdens het werk. |
| Cao (Collectieve arbeidsovereenkomst) | Een overeenkomst tussen werkgevers of werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties over arbeidsvoorwaarden zoals lonen, werktijden en vakantieregelingen. |
| Indexatie | Het automatisch aanpassen van lonen, prijzen of uitkeringen aan inflatie of economische schommelingen. |
| Directe belastingen | Belastingen die rechtstreeks worden geheven op inkomen, winst of vermogen van individuen en bedrijven. |
| Indirecte belastingen | Belastingen die worden geheven op goederen en diensten, zoals btw en accijnzen, en die door de consument worden betaald. |
| BTW (Belasting over de Toegevoegde Waarde) | Een indirecte belasting die wordt geheven op de toegevoegde waarde bij elke fase van de productie en distributie van goederen en diensten. |
| Accijnzen | Indirecte belastingen die worden geheven op specifieke producten zoals tabak, alcohol en brandstof. |
| Eenheidswet | Een wet die de nationale begroting en overheidsuitgaven regelt, vaak met het doel om overheidsfinanciën te stabiliseren of te saneren. |
| Welvaart | De economische toestand van een individu of een samenleving, gekenmerkt door het bezit van materiële goederen en voorzieningen. |
| Sociale spanningen | Wrijvingen en conflicten die ontstaan tussen verschillende sociale groepen binnen een samenleving, vaak als gevolg van economische ongelijkheid of culturele verschillen. |
| Culturele spanningen | Conflicten die voortkomen uit verschillen in waarden, normen, tradities of identiteiten tussen groepen in een samenleving. |
| Gemeenschapsbreuklijn | Een fundamentele scheiding in een samenleving die gebaseerd is op gemeenschappelijke kenmerken zoals taal, religie of levensbeschouwing. |
| Vrijzinnigheid | Een levensbeschouwing die de nadruk legt op rede, autonomie en kritisch denken, vaak als tegenhanger van religieuze dogma's. |
| Neutraliteit | Het niet partij kiezen in een conflict of strijd, of het vermijden van ideologische of politieke betrokkenheid. |
| Katholieke dominantie | Een situatie waarin de katholieke kerk of ideologie een overweldigende invloed heeft op politieke, sociale of culturele aspecten van een samenleving. |
| Neutraal onderwijs | Onderwijs dat niet gebonden is aan een specifieke religieuze of levensbeschouwelijke doctrine, en dat wordt aangeboden door de staat. |
| Katholiek onderwijs | Onderwijs dat is gebaseerd op de principes van het katholicisme en dat vaak wordt georganiseerd door kerkelijke instanties. |
| Schoolstrijd | Een periode van politieke en sociale conflicten die verband houden met de organisatie, financiering en controle van het onderwijs, vaak tussen openbaar en confessioneel onderwijs. |
| Democratisering | Het proces waarbij instituties en processen toegankelijker worden voor een breder publiek, met name in het onderwijs en de politiek. |
| Babyboom | Een periode na de Tweede Wereldoorlog die gekenmerkt werd door een aanzienlijke toename van het geboortecijfer. |
| Secularisering | Het proces waarbij religie en religieuze instituties hun invloed op de maatschappij verliezen en de samenleving meer seculier wordt. |
| Productivisme | Een ideologie of beleid dat de nadruk legt op maximale productie en economische groei, soms ten koste van andere waarden zoals welzijn of milieu. |
| Nieuwe sociale bewegingen | Maatschappelijke groeperingen die ontstaan vanaf de jaren '60 en '70, die zich richten op thema's als milieu, gender, vrede en sociale rechtvaardigheid, buiten de traditionele politieke partijen om. |
| Anti-kolonialisme | Een beweging die zich verzet tegen kolonialisme en streeft naar zelfbeschikking en onafhankelijkheid voor koloniën. |
| Milieu | De natuurlijke omgeving en de invloed van menselijke activiteiten daarop. |
| Gender | De sociaal geconstrueerde rollen, gedragingen en identiteiten die geassocieerd worden met mannelijkheid en vrouwelijkheid. |
| Seksualiteit | De manier waarop individuen hun seksuele identiteit en relaties beleven en uiten. |
| Communautaire breuklijn | Zie "Communautaire breuklijnen" in de vorige sectie. |
| Vlaamse beweging | Een politieke en culturele beweging die streeft naar erkenning en autonomie voor de Nederlandstalige bevolking in België. |
| Waalse beweging | Een politieke en culturele beweging die streeft naar erkenning en autonomie voor de Franstalige bevolking in België. |
| Brusselse Franstaligen | De Franstalige bevolking van Brussel en omgeving, die een specifieke politieke en sociale positie inneemt binnen de Belgische gemeenschappen. |
| Taalgrens | De grens die de gebieden met een Nederlandstalige meerderheid scheidt van die met een Franstalige meerderheid in België. |
| Territorialiteitsbeginsel | Het principe dat de taalwetgeving van een bepaald gebied van toepassing is op alle inwoners van dat gebied, ongeacht hun moedertaal. |
| Culturele autonomie | Het recht van een gemeenschap om haar eigen cultuur, taal en onderwijs zelfstandig te beheren en te ontwikkelen. |
| Economische autonomie | Het recht van een regio of gemeenschap om zelf beslissingen te nemen over haar economisch beleid en ontwikkeling. |
| Vetorecht | Het recht om een voorstel, beslissing of wet te blokkeren of te weigeren. |
| Federalisme | Een staatsvorm waarbij de soevereiniteit verdeeld is tussen een centrale federale overheid en deelstaten (gewesten en gemeenschappen), die elk eigen bevoegdheden hebben. |
| Gemeenschappen | In België: politieke entiteiten (Nederlandstalige, Franstalige, Duitstalige) die bevoegd zijn voor persoonsgebonden aangelegenheden zoals cultuur en onderwijs. |
| Gewesten | In België: politieke entiteiten (Vlaams Gewest, Waals Gewest, Brussels Hoofdstedelijk Gewest) die bevoegd zijn voor economische aangelegenheden en ruimtelijke ordening. |
| Ministerraad | Het orgaan van ministers dat de dagelijkse leiding van de regering vormt. |
| Consensus | Overeenstemming of algemene instemming bereikt binnen een groep of overheid. |
| Federale loyaliteit | De verplichting om rekening te houden met het nationale belang en de cohesie van de federale staat bij het uitoefenen van eigen bevoegdheden. |
| Faciliteitengemeente | Gemeenten in België die, hoewel ze tot een bepaald taalgebied behoren, speciale faciliteiten bieden aan de minderheidstaal, bijvoorbeeld in het onderwijs of het bestuur. |
| Vernederlandsing | Het proces waarbij de Nederlandse taal meer wordt gebruikt en erkend in officiële instellingen, onderwijs en het publieke leven, vaak ten koste van andere talen. |
| Splitsing | Het proces waarbij een politieke partij, instelling of organisatie zich opsplitst in afzonderlijke entiteiten, vaak op basis van ideologische of communautaire verschillen. |
| Staatsvorm | De structuur en organisatie van een staat, inclusief de verdeling van macht tussen verschillende overheidsniveaus. |
| Bondstaat | Een federale staat die bestaat uit een unie van autonome deelstaten. |
| Autonome bevoegdheden | Rechten en verantwoordelijkheden die specifieke politieke entiteiten (zoals deelstaten of gemeenschappen) zelfstandig kunnen uitoefenen. |
| Verticale machtenspreiding | De verdeling van overheidsmacht over verschillende niveaus, zoals federaal, regionaal en lokaal. |
| Horizontalemachtenscheiding | De traditionele scheiding van staatsmacht in wetgevende, uitvoerende en rechterlijke machten binnen één overheidsniveau. |
| Culturele autonomie | Zie "Culturele autonomie" in de vorige sectie. |
| Economische autonomie | Zie "Economische autonomie" in de vorige sectie. |
| Vetorecht | Zie "Vetorecht" in de vorige sectie. |
| Loyaliteit | Trouw of verbondenheid aan een persoon, groep, staat of principe. |