Cover
Start nu gratis Hoofstuk 1.pdf
Summary
# Historische ontwikkeling van de welvaartsstaat
De welvaartsstaat kent een lange ontstaansgeschiedenis, waarin diverse gebeurtenissen en evoluties een rol hebben gespeeld, beginnend bij de nachtwakersstaat en evoluerend naar de klassieke en actieve welvaartsstaat. De oorsprong van de welvaartsstaat kan begrepen worden tegen de achtergrond van de voor ons ondenkbare leefomstandigheden van vóór 1750 die gekenmerkt werden door armoede, honger, ziekte, oorlog, een beperkte levensduur, primitieve technologieën en een laag opleidingsniveau [1](#page=1).
## 1. De aanloop naar de welvaartsstaat
### 1.1 De nachtwakersstaat en de liberale periode
De periode van de industrialisatie tot circa 1880 wordt gekenmerkt door liberale ideeën, voortkomend uit de Verlichting. In deze periode emancipeerde de burger ten koste van het Ancien Régime, met als uitgangspunt zoveel mogelijk vrijheid voor het individu, zolang deze de vrijheid van anderen niet beperkte. Burgers genoten grotere vrijheden, zoals burgerrechten die het individu beschermden en de macht van staat en kerk beperkten [2](#page=2) [3](#page=3).
De overheid gedroeg zich in deze liberale staat als een nachtwakersstaat, wat betekende dat zij zo weinig mogelijk ingreep en enkel optrad ter bescherming van individuele rechten en vrijheden, door te zorgen voor leger en politie. Er werden steeds meer burgerlijke rechten en vrijheden toegekend, waaronder de Verklaring van de Rechten van de Mens de afschaffing van feodale voorrechten, de afschaffing van slavenhandel en slavernij, de vrijheid van persoon, mening en godsdienst, erkenning van het burgerlijk huwelijk en echtscheiding, principiële erkenning van volkssoevereiniteit, en een uniforme en menselijkere rechtspleging [3](#page=3).
### 1.2 De impact van de Franse en Industriële Revolutie
De Franse Revolutie in 1789 was een eerste concrete aanzet om erbarmelijke leefomstandigheden te veranderen. Burgers eisten hun rechten op, leidend tot een omwenteling die de ideeën van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid wereldwijd verspreidde [2](#page=2).
De Industriële Revolutie, die rond 1750 in Engeland begon, omvatte de omslag van handarbeid naar machinale arbeid. Deze transitie startte mede dankzij technologische vernieuwingen en de agrarische revolutie, die een hogere landbouwproductie stimuleerde. De kennis en technologie verspreidden zich vanaf 1800 over Europa, met België als een vroege volger vanaf 1798. De economische en sociale structuren van Europa veranderden grondig, met de bouw van machines en fabrieken, de aanleg van infrastructuur en de winning van steenkool als energiebron, wat leidde tot groeiende handel en dalende productprijzen [2](#page=2).
De landbouwrevolutie verbeterde de voedselvoorziening en de Industriële Revolutie zorgde voor meer materiële welvaart, ondanks sociale problemen in de tweede helft van de negentiende eeuw. Tegelijkertijd voltrok zich de eerste demografische transitie, wat resulteerde in een bevolkingsexplosie. Hierdoor zagen we een geleidelijke verhoging van de levensstandaard, een sterke daling van de huisarbeid, de ontwikkeling van industriële centrumsteden en de grote uitbuiting van industriële arbeiders, wat een belangrijke voedingsbodem vormde voor het ontstaan van de welvaartsstaat [2](#page=2).
## 2. De eerste fase van sociaal beleid (1880-1914)
De jaren rond 1880 markeren een keerpunt in Europa op sociaal, politiek en cultureel vlak. De strikte liberale opvattingen van de nachtwakersstaat verzwakten, en er kwam een beschermende, zij het minimale, arbeids wetgeving tot stand. Sociale voorzieningen werden stilaan wettelijk georganiseerd [3](#page=3).
Arbeiders bouwden eigen sociale organisaties op en veroverden politieke macht via de strijd voor algemeen stemrecht, wat de parlementaire volksvertegenwoordiging zou veranderen. In België werden de Belgische Werkliedenpartij en de Belgische Boerenbond opgericht [3](#page=3).
Aan het begin van de fabrieken was er nog geen sprake van enige vorm van arbeids- of sociale zekerheidsrecht. Arbeiders richtten daarom plaatselijke verenigingen op die, naast gezelligheid en volkscultuur, ook de eerste sociale voorzorg en bijstand boden in de vorm van spaarkassen. Dit waren de kiemen van wat later ziekenfondsen, coöperatieven en vakbonden zouden worden [3](#page=3).
Er werden diverse sociale wetten ingevoerd:
* 1887: verplichting tot uitbetaling van loon in speciën [4](#page=4).
* 1889: reglementering van vrouwen- en kinderarbeid en bevordering bouw goedkope woningen [4](#page=4).
* 1894: wettelijk statuut voor de maatschappijen van onderlinge bijstand [4](#page=4).
* 1900: wet op de arbeidsovereenkomsten [4](#page=4).
* 1903: wet op verzekering tegen arbeidsongevallen [4](#page=4).
* 1905: wet op zondagsrust [4](#page=4).
* 1906: verbod van nachtarbeid voor vrouwen [4](#page=4).
* 1911: verplichte pensioenverzekering voor mijnwerkers [4](#page=4).
* 1912: subsidiëring van de ziekenfondsen [4](#page=4).
* 1914: leerplicht tot 14 jaar [4](#page=4).
In Duitsland kwamen vanaf 1881 via wetten de verplichte sociale verzekeringen tot stand op initiatief van Otto von Bismarck, met als doel de opkomende socialistische beweging de wind uit de zeilen te nemen [3](#page=3).
## 3. De basis van de welvaartsstaat (1918-1950)
De periode tussen de twee wereldoorlogen zag de uitbouw van vakverenigingen, ziekenfondsen, coöperatieven en cultureel-educatieve organisaties, wat de arbeidersmacht versterkte. De grote depressie van de jaren dertig toonde echter de onmacht van de arbeidersbeweging en traditionele politieke partijen [4](#page=4).
De encycliek Rerum Novarum in 1891 vertegenwoordigde de christendemocratische beweging. Christelijke en socialistische ziekenkassen sloten aan bij nationale federaties. In België bleef de sociale zekerheid voornamelijk vrijwillig, in handen van arbeidersorganisaties, in tegenstelling tot de verplichte Bismarckiaanse wetten [4](#page=4).
De crisis van de jaren dertig leidde tot nieuwe inzichten over de noodzaak van staatsinterventie en planning, die na de Tweede Wereldoorlog praktisch werden toegepast. John Maynard Keynes publiceerde in 1936 "General Theory of Employment, Interest and Money", waarin een nieuwe visie op economisch gebeuren werd voorgesteld, met groei en volledige werkgelegenheid centraal. Effectieve vraag moest worden opgedreven via uitgaven voor sociale uitkeringen, openbare werken en publieke diensten [4](#page=4) [5](#page=5).
Werkgevers en werknemers verbonden zich ertoe de levensstandaard te verbeteren door loonsverhoging en uitbouw van sociale zekerheid. Tegen de vooravond van de Tweede Wereldoorlog waren de voorwaarden vervuld om sociale zekerheid te veralgemenen, de arbeidsverhoudingen institutioneel te organiseren, volledige tewerkstelling te verzekeren via overheidsinterventie en sociale organisaties te betrekken bij beleidsvorming. De economische groei van de jaren vijftig en zestig (gouden sixties) ondersteunde dit proces [5](#page=5).
De Besluitwet van 28 december 1944 zette de besluiten van een studiedocument om in wetgeving, waardoor de sociale zekerheid systematisch georganiseerd en verplicht werd voor alle werknemers. De betaling van bijdragen werd gecentraliseerd in de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). De uitbetaling van werkloosheidsverzekering, ziekte- en invaliditeitsverzekering en kinderbijslagen bleven in handen van niet-overheidsdiensten [5](#page=5).
In België werd de institutionele uitbouw van de overleg economie en sociale zekerheid tijdens de oorlog uitgewerkt in geheime gesprekken tussen werkgevers- en werknemersleiders, de blauwdruk van het sociaal pact. Soortgelijke overeenkomsten vormden in Nederland en Frankrijk de basis voor de naoorlogse arbeidsverhoudingen en sociale politiek. De intellectuele basis voor de welvaartsstaat was gelegd, met sociale zekerheid en volledige tewerkstelling als basisdoelstellingen, met behoud van de vrije markteconomie om afstand te houden van communistische en fascistische dictaturen. De hervorming van 1944 sloot aan bij wat vóór de oorlog al aanwezig was, maar maakte een grote sprong voorwaarts [5](#page=5).
## 4. De uitbouw van de welvaartsstaat (1950-1965)
De gouden sixties zagen een ongekende economische groei, ondersteund door het idee van productiviteitsverhoging door betere organisatie, scholing en onderzoek. De welvaartsstaat ontwikkelde zich verder, met een focus op het welzijn van burgers naast materiële welvaart [5](#page=5) [6](#page=6).
De welvaartsstaat kan worden gedefinieerd als een model waarin de staat, samen met vrije sociale organisaties (vakbonden, werkgeversorganisaties, ziekenfondsen, etc.) en de vrije ondernemingen in een markteconomie, bijdraagt aan het creëren en verhogen van welvaart en welzijn. De staat waarborgt de juridische fundamenten en de beschikbaarheid van sociale voorzieningen, maar is niet de enige of belangrijkste uitvoerder [6](#page=6).
### 4.1 Kenmerken van de klassieke welvaartsstaat
De klassieke welvaartsstaat was primair gericht op het aanpakken van onrecht en sociale ongelijkheid die het kapitalisme met zich meebracht, en op het beschermen van de arbeidersklasse. De maatschappelijke veranderingen, globalisering, migratie en milieuproblemen zorgden echter voor uitdagingen [22](#page=22).
## 5. Transitie naar de actieve welvaartsstaat (vanaf de jaren '70)
Sinds de jaren zeventig kwamen westerse welvaartsstaten in woelige wateren terecht. De oliecrisis van 1973 was een kantelmoment. Inflatie, reële loonstijging en werkloosheid bereikten in België een absoluut hoogtepunt in 1975 [22](#page=22).
De instellingen van de klassieke welvaartsstaat bleken niet opgewassen tegen de hoge mate van afhankelijkheid van sociale zekerheid, nieuwe sociale risico's zoals laaggeschooldheid en echtscheidingen, en de groeiende behoefte aan hoogopgeleide mannen en vrouwen die werk en gezin konden combineren. De sociale en economische ongelijkheden namen toe [22](#page=22).
De oliecrisis luidde een periode in van technologische, economische en maatschappelijke omwentelingen [22](#page=22):
* Vertraagde economische groei.
* Structurele veranderingen in de economische productie, zoals de postindustriële transitie.
* Veranderingen in de sociale en demografische structuur, zoals individualisering en emancipatie van de vrouw [22](#page=22).
### 5.1 Kritiek op de klassieke welvaartsstaat en de opkomst van de actieve welvaartsstaat
Vanaf de jaren tachtig richtten welvaartsstaten zich meer op werk, kostenbeheersing en gelijke kansen in onderwijs. Nieuwe beleidsparadigma's ontstonden, met de nadruk op 'verheffen', 'verbinden' en 'activeren' in plaats van 'verzorgen' en 'herverdelen'. Sociale bescherming voor mensen op actieve leeftijd werd minder genereus, terwijl toegangsvoorwaarden werden verscherpt. De welvaartsstaat ontwikkelde zich ter ondersteuning van economische productie [23](#page=23).
Intellectueel en politiek kenmerkten de jaren tachtig zich door een sterke neiging naar het neoliberale gedachtegoed. Beleid in de Verenigde Staten (Reagan) en het Verenigd Koninkrijk (Thatcher) richtte zich op het terugdringen van de welvaartsstaat: de arbeidsmarkt werd flexibeler, uitkeringsrechten beperkt en collectieve diensten geprivatiseerd [23](#page=23).
Ook linkse sociologen uitten kritiek op de welvaartsstaat, stellend dat traditionele sociaaldemocratische programma's onvoldoende rekening hielden met maatschappelijke en economische veranderingen. De focus verschoof van 'gelijkheid van uitkomsten' naar 'gelijkheid van kansen', en van 'beschermen' naar 'activeren en empoweren'. Er werd gezocht naar een derde weg tussen liberalisme en socialisme [23](#page=23).
De klassieke welvaartsstaat veranderde hierdoor in de actieve welvaartsstaat, waarbij de nadruk ligt op participatie, werkgelegenheid en het aanpakken van sociale problemen door middel van activering en investering in menselijk kapitaal [22](#page=22) [23](#page=23).
---
# Definities en kenmerken van de welvaartsstaat
Dit gedeelte verkent de verschillende definities van de welvaartsstaat en beschrijft de zeven kenmerken die typerend zijn voor de Westerse welvaartsstaat, met specifieke aandacht voor de Belgische context.
### 2.1 Een letterlijke en wetenschappelijke definitie
#### 2.1.1 De letterlijke interpretatie
Een letterlijke vertaling van "welvaartsstaat" suggereert een model waarbij de staat zorgt voor welvaart. Echter, de historische context, met de erbarmelijke leefomstandigheden vóór 1750, gekenmerkt door schaarste, armoede en een lage levensverwachting, toont aan dat de welvaartsstaat niet enkel van bovenaf is opgelegd, maar initieel op vrijwillige basis ontstond. De staat is hierin slechts één van de drie partners [6](#page=6).
#### 2.1.2 Wetenschappelijke definities
Een puur letterlijke interpretatie van de term "welvaartsstaat" biedt geen correct inzicht in wat de welvaartsstaat werkelijk is. Om het concept correct te beschrijven, is een meer wetenschappelijke benadering noodzakelijk [7](#page=7).
Een wetenschappelijke definitie van de welvaartsstaat is:
> “De welvaartsstaat is de samenlevingsvorm van geïndustrialiseerde en post-geïndustrialiseerde markteconomieën waarbij burgerlijke, politieke en sociale grondrechten van de burger, met het oog op zijn materiële welvaart en de bevordering van zijn kansen tot ontplooiing, binnen een wettelijk kader, effectief (dat wil zeggen door de inzet van beleidsinstrumenten en – technieken) worden gewaarborgd. De welvaartsstaat is een eigen type van welvaartsverdeling en een eigen type van beleid en besluitvorming daaromtrent.” [7](#page=7).
De essentie van het concept welvaartsstaat is de (sociale) markteconomie, de samenhang van het economische en het sociale. Dit vereist een uiterst moeilijke evenwichtsoefening tussen de economische logica (winstmaximalisatie en de wet van de sterkste) en de sociale logica (zoveel mogelijk mensen aan boord houden en ongelijkheid beperken) [7](#page=7).
#### 2.1.3 De sociale markteconomie
De sociale markteconomie wordt gedefinieerd als:
> “Een stelsel waarin de werking van de vrije marktconcurrentie en de ondernemingen in eerste instantie de taak van welvaartsverdeling dragen, maar waarbij de overheid optreedt niet alleen om de nadelige gevolgen of de tekortkomingen van de vrije markteconomie op te vangen, maar ook om de kapitalistische productiewijze te ondersteunen en te optimaliseren." [8](#page=8).
In de sociale markteconomie blijven productie, verdeling en consumptie vrij. De overheid reglementeert, reguleert en financiert sectoren die collectieve goederen en sociale uitkeringen voortbrengen. Zowel de vrije markt als de sociale overheidssector zijn in dit model aanwezig en van elkaar afhankelijk [8](#page=8).
> **Tip:** De welvaartsstaat draagt bij aan een gezonde economie door een stijging van het opleidingsniveau, verbetering van de algemene gezondheid, meer mensen aan het werk en een hogere koopkracht, wat de concurrentiekracht van een land versterkt. Een sterke economie zorgt omgekeerd voor betere omstandigheden voor een welvaartsstaat [7](#page=7).
### 2.2 Zeven kenmerken van de Westerse welvaartsstaat
De Westerse welvaartsstaat, en de Belgische in het bijzonder, wordt gekenmerkt door de volgende zeven aspecten [8](#page=8):
#### 2.2.1 Hoog welvaartspeil
Welvaartslanden vallen grotendeels samen met de OECD-landen. Een eerste kenmerk is de hoog georganiseerde economische ontwikkeling met efficiënte transportsystemen, hoogontwikkelde ICT, goed ontwikkelde productiesystemen, en ruimte voor vernieuwing en innovatie. Dit resulteert in een historisch nooit geëvenaard hoog niveau van materiële welvaart en levensstandaard, uitgedrukt in het bruto binnenlands product per hoofd [8](#page=8).
#### 2.2.2 Effectief waarborgen van grondrechten
In tegenstelling tot de (liberale) nachtwakersstaat, zijn rechten niet langer enkel grondwettelijk te eerbiedigen vrijheden, maar worden sociale rechten effectief gewaarborgd door wettelijke maatregelen en materiële voorzieningen. Deze grondrechten omvatten een breed spectrum, gaande van minimale deelname aan de welvaart tot het afdwingen van diverse rechten op vlak van inkomen, onderwijs, arbeid, gezondheid, huisvesting en cultuur. Dit betekent niet dat de staat voor elke burger een droomjob of geschikte woning moet voorzien, maar wel dat er voldoende jobs, betaalbare woningen, toegankelijke onderwijskansen en betaalbare gezondheidszorg beschikbaar moeten zijn [9](#page=9).
#### 2.2.3 Niet-statelijk karakter
Ondanks de naam, is de overheid niet de enige of de belangrijkste uitvoerder van de welvaartsstaat. De welvaartsstaat kent een driedelige institutionele structuur: de vrije ondernemingen, vrije sociale organisaties en de overheid. Deze partners zijn betrokken bij de besluitvorming, adviseren en moeten tot consensus komen voor hervormingen, volgens vastgelegde procedures. De betrokkenheid van de vrije sociale organisaties (zoals vakbonden, werkgeversorganisaties, ziekenfondsen) is een essentieel kenmerk, voortkomend uit de ontstaansgeschiedenis op vrijwillige basis en de sociale overeenkomsten na WO II. Deze organisaties vormen het georganiseerd middenveld, dat de belangen van specifieke bevolkings- of beroepscategorieën behartigt en de sociale cohesie bewaken [10](#page=10) [9](#page=9).
> **Tip:** Het principe van subsidiariteit ('Zoveel vrijheid als mogelijk, zoveel gebondenheid als noodzakelijk') is hierbij cruciaal [10](#page=10).
#### 2.2.4 Uitvoering van het sociaal beleid
Niet alleen de besluitvorming, maar ook de uitvoering van het sociaal beleid kent een niet-statelijk karakter. Dit houdt in dat de overheid een wettelijk raamwerk voorziet waarbinnen diverse middenveldorganisaties vorm geven aan het sociaal beleid, waaronder traditionele sociale organisaties en verenigingen uit de socio-profit sector. De uitvoering wordt vaak toevertrouwd aan deze middenveldorganisaties, omdat zij meer zicht hebben op de concrete vormgeving en uitvoering van het beleid [10](#page=10).
#### 2.2.5 Parlementaire democratie
De welvaartsstaat opereert binnen een parlementaire democratie. Dit betekent dat het volk kiest wie het beleid van de (welvaarts)staat mag vormgeven, in tegenstelling tot totalitaire regimes waar de leider zelf de koers bepaalt. Via volksvertegenwoordiging, samengesteld op grond van algemeen stemrecht bij vrije verkiezingen, geeft de bevolking blijk van haar voorkeuren op het gebied van sociale behoeften en algemeen welzijn [10](#page=10).
#### 2.2.6 Meerlagigheid
Het sociaal beleid wordt niet alleen op nationaal niveau gevoerd, maar ook steeds meer regionaal en internationaal. In de Belgische context kent men een ingewikkelde structuur van bevoegdheden, waarbij nationale, regionale en zelfs lokale niveaus betrokken zijn. Ook het Europese niveau legt richtlijnen en regels op die het nationale beleid moeten volgen [11](#page=11).
#### 2.2.7 Ideologie
De Westerse welvaartsstaat kent geen eenduidige politieke filosofie, maar is een product van een langdurige evolutie waarin de drie grote ideologische stromingen van West-Europa (christendemocratie, liberalisme en socialisme) hun eigen inbreng hebben gehad. Het subsidiariteitsbeginsel is bijvoorbeeld een overblijfsel uit de christendemocratische periode, terwijl ook elementen uit het liberalisme en socialisme terug te vinden zijn in het algemene concept van de welvaartsstaat [11](#page=11).
---
# De vijf pijlers van de klassieke welvaartsstaat
De klassieke welvaartsstaat rust op vijf fundamentele pijlers: regelgeving, subsidies, sociale goederen en diensten, sociale zekerheid en belastingen.
### 3.1 Regelgeving
Regelgeving binnen de welvaartsstaat betreft het instellen van verboden of voorwaarden voor het uitvoeren van activiteiten, het verkrijgen van toegang tot sociale goederen, of het ontvangen van uitkeringen. Deze regels zijn voornamelijk te vinden in het sociaal recht, zoals het sociaal zekerheidsrecht en het arbeidsrecht [14](#page=14).
### 3.2 Subsidies
Subsidies die door de overheid worden verstrekt, zijn divers. Ze kunnen worden onderverdeeld in objectgebonden subsidies, zoals een bouwpremie, subjectgebonden subsidies, zoals een studietoelage, en subsidies die beide aspecten omvatten, zoals dienstencheques [13](#page=13).
### 3.3 Sociale goederen en diensten
Sociale goederen en diensten zijn zaken die door de overheid ter beschikking worden gesteld aan ontvangers zonder directe productievere tegenprestatie. Ze vinden hun oorsprong in herverdelingsmotieven en zijn doorgaans gratis of tegen de kostprijs beschikbaar, omdat de consumptie ervan wordt geacht een onmisbare bijdrage te leveren aan het goed functioneren van de samenleving [13](#page=13) [14](#page=14).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
#### 3.3.1 Zuivere publieke goederen
Zuivere publieke goederen zijn niet individueel toeeigenbaar en bieden geen direct individueel voordeel. Het gebruik ervan door de één kan niet ten koste gaan van het gebruik door de ander (niet-rivaliteit). Iedereen kan ervan genieten, zoals van vuurwerk in de stad, zonder zelf direct te betalen. Voorbeelden hiervan zijn landverdediging, verkeersveiligheid en justitie [13](#page=13).
#### 3.3.2 Quasi-publieke of sociale goederen
Quasi-publieke goederen zijn wel individueel toeeigenbaar en hebben een individueel nut. Omdat het in het belang van de gemeenschap is dat deze goederen breed beschikbaar zijn, worden ze collectief georganiseerd. De meeste quasi-collectieve goederen zijn merīt-goederen (verdiensten). Voorbeelden hiervan zijn onderwijs en gezondheidszorg, die zowel individueel nut hebben als bijdragen aan de productiviteit en het voorkomen van ziektes binnen de samenleving [14](#page=14).
### 3.4 Sociale zekerheid en sociale bijstand
Sociale zekerheid is de instelling die de financiële bestaanszekerheid van burgers waarborgt en de verworven levensstandaard wil bestendigen bij bepaalde sociaal erkende behoeftesituaties, zoals ziekte, ouderdom en werkloosheid. Het systeem is organisch gegroeid en verweven met de sociale, economische en demografische geschiedenis [14](#page=14).
#### 3.4.1 Kenmerken van de sociale zekerheid
De sociale zekerheid kent verschillende kenmerken en is een complex systeem met meerdere kamers en systemen voor werknemers, ambtenaren en zelfstandigen. Het doel is de financiële gevolgen van risico's zoals ziekte, invaliditeit, ouderdom en werkloosheid op te vangen. De financiering gebeurt via verplichte maandelijkse bijdragen als percentage van het loon, om de verworven levensstandaard te waarborgen [14](#page=14) [15](#page=15).
De basisprincipes van sociale zekerheid zijn verzekering en solidariteit [15](#page=15).
* **Verzekering:** Het concept waarbij de schadeloosstelling van een bepaald risico, in ruil voor een maandelijkse bijdrage, wordt afgeschoven op een derde partij (de verzekeraar) [16](#page=16).
* **Solidariteit:** Dit principe zorgt voor inkomensherverdeling en kent verschillende vormen:
* **Horizontale solidariteit:** Solidaireit tussen hoge en lage risicogroepen, waarbij de premies voor iedereen gelijk zijn, ongeacht het individuele risico [16](#page=16).
* **Intergenerationele solidariteit (Repartitiesysteem):** Werkenden betalen nu voor de pensioenen van ouderen [16](#page=16).
Het verband tussen premiehoogte en uitkeringshoogte wordt op drie punten verzwakt:
1. De lonen waarop bijdragen worden betaald zijn onbegrensd, maar uitkeringen wel gemaximeerd [17](#page=17).
2. Sommige uitkeringen, zoals de kinderbijslag, zijn forfaitair en gelijk voor iedereen, terwijl de bijdragen stijgen met het loon [17](#page=17).
3. De behoefte speelt een rol bij de bepaling van de hoogte van uitkeringen, met name bij loongekoppelde uitkeringen, afhankelijk van de gezinssituatie [17](#page=17).
De uitkeringen kunnen twee vormen aannemen:
* **Vervangingsinkomens:** Letterlijke vervanging van inkomens die verloren gaan door ziekte, werkloosheid of ouderdom. Deze zijn loongekoppeld binnen bepaalde marges en waarborgen de verworven levensstandaard [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Inkomensaanvullende uitkeringen:** Deze vullen bestaande inkomens aan door bepaalde lasten te vergoeden, zoals medische kosten en kinderbijslag. Ze zijn niet loongekoppeld maar forfaitair [18](#page=18).
Om recht te hebben op sociale zekerheidsuitkeringen, moet men vooraf voldoende bijdragen hebben betaald en voldoende jaren gewerkt hebben [18](#page=18).
#### 3.4.2 Sociale bijstand
Sociale bijstand fungeert als vangnet voor personen die niet onder de sociale zekerheid vallen en garandeert een minimaal inkomen. Het is gebaseerd op behoefte, niet op verworven rechten, en wordt gefinancierd uit algemene middelen (belastingen) [18](#page=18).
Voorbeelden van sociale bijstandsuitkeringen zijn:
* **Leefloon:** Een uitkering voor personen met onvoldoende inkomen en zonder uitzicht op verbetering van hun financiële situatie [19](#page=19).
* **Gewaarborgde gezinsbijslag:** Voor personen met een kind ten laste die geen recht hebben op kinderbijslag via tewerkstelling [19](#page=19).
* **Inkomensgarantie voor ouderen (IGO):** Een minimuminkomen voor ouderen die niet gedekt zijn door pensioenregelingen en onvoldoende financiële middelen hebben [19](#page=19).
* **Tegemoetkomingen voor personen met een beperking:** Inkomensvervangende tegemoetkoming (IVT) en integratietegemoetkoming (IT) voor personen met een handicap die hun arbeidsmogelijkheden of dagelijkse activiteiten beperken [19](#page=19).
### 3.5 Belastingen
Belastingen zijn verplichte betalingen aan de overheid, waarvoor geen individuele tegenprestatie staat. Ze financieren diverse overheidsuitgaven, zoals sociale zekerheid, onderwijs en infrastructuur [20](#page=20).
Belastingen worden op twee manieren geheven:
* **Directe belastingen:** Geheven op inkomsten uit arbeid en kapitaal (soms ook vermogen), direct betaald door de belastingplichtige aan de belastingdienst (bv. inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting) [20](#page=20).
* **Indirecte belastingen:** Geheven naar aanleiding van een handeling (verbruik, overdracht), verwerkt in de prijs van goederen en diensten, en door anderen aan de belastingdienst afgedragen (bv. BTW, accijnzen) [20](#page=20).
#### 3.5.1 Kenmerken van belastingen
* **Belastbaar inkomen:** Het brutoloon min de bijdragen voor sociale zekerheid vormt de basis voor de belastingberekening [20](#page=20).
* **Progressieve tarieven:** De belastingschijven stijgen, wat betekent dat hoe meer men verdient, hoe meer (in procenten) belasting betaald moet worden [20](#page=20).
* **Belastingaftrek:** Posten die het netto belastbaar inkomen verminderen [21](#page=21).
* **Belastingvermindering:** Uitgaven die onder bepaalde voorwaarden recht geven op vermindering van de te betalen belasting, tot een bepaald plafond [21](#page=21).
* **Belastingvrije som:** De inkomensgrens waaronder men geen belastingen hoeft te betalen; een vast bedrag dat verhoogd wordt per kind ten laste [21](#page=21).
De Tax Liberation Day is een symbolische dag die aangeeft hoe hoog de belastingdruk is; het is de dag waarop werknemers niet langer belasting betalen, maar voor eigen rekening beginnen te werken [20](#page=20) [21](#page=21).
---
# Ideologische stromingen en de welvaartsstaat
De welvaartsstaat is een product van een lange evolutie waarin verschillende ideologische stromingen hun eigen inbreng hebben gehad, wat resulteert in een beleid dat heden ten dage nog steeds sporen draagt van liberalisme, socialisme en christendemocratie. De nationale regering speelt een cruciale rol in het bepalen van het welvaartsbeleid, maar ook Europese richtlijnen en regels hebben invloed. Daarnaast is er sprake van een gelaagde bevoegdheidsverdeling waarbij regionale, nationale en soms ook lokale niveaus betrokken zijn bij de vormgeving van sociaal beleid [11](#page=11) [12](#page=12).
### 4.1 Invloed van ideologische stromingen op de welvaartsstaat
De Westerse welvaartsstaat kent geen eenduidige politieke filosofie of visie. In plaats daarvan is het een voorlopig product van een langdurige evolutie waarbij de drie grote traditionele ideologische stromingen van West-Europa elk hun eigen inbreng hebben geleverd. Deze stromingen, die in het verleden samen of beurtelings invloed uitoefenden op de Belgische welvaartsstaat, bepalen mede de hedendaagse aard van de welvaartsstaat per land of regio, leidend tot liberale, sociaaldemocratische of corporatistische varianten [11](#page=11).
#### 4.1.1 Liberalisme
Het liberalisme, met zijn wortels in de Verlichting, plaatst individuele vrijheid centraal. De kernidee is de vrijemarkteconomie, waarbij de overheid een beperkte rol speelt. Dit gedachtegoed kenmerkt zich door een breuk met het Ancien Régime en de scheiding van kerk en staat [12](#page=12).
> **Tip:** De liberale visie op de welvaartsstaat focust op het waarborgen van individuele vrijheid en economische efficiëntie, met minimale overheidsinterventie.
#### 4.1.2 Socialisme
Het socialisme is ontstaan vanuit een analyse van klassenconflicten en streeft naar gelijkheid en sociale rechtvaardigheid. In deze visie is er sprake van overheidsinterventie om solidariteit te bevorderen en de kloof tussen arm en rijk te verkleinen. Dit leidt tot een sociaaldemocratische welvaartsstaat met een uitgebreide overheid die zich richt op het welzijn van de burgers [12](#page=12).
> **Tip:** De sociaaldemocratische welvaartsstaat legt de nadruk op collectieve voorzieningen en herverdeling om sociale gelijkheid te bevorderen.
#### 4.1.3 Corporatisme
De corporatistische welvaartsstaat organiseert solidariteit binnen vrijheid. Dit betekent dat er een vangnet is voor mensen in kwetsbare posities, maar dat dit wordt georganiseerd en gestuurd door de staat. Er is echter nog steeds ruimte voor vrijheid, zoals de vrije markt, vrije sociale organisaties die mede sociaal beleid bepalen, en vrije verkiezingen [12](#page=12).
> **Voorbeeld:** Sociale organisaties die, binnen door de staat gestelde kaders, eigen verzekeringsprogramma's of hulpverleningsdiensten aanbieden, illustreren het corporatistische principe van in vrijheid georganiseerde solidariteit.
#### 4.1.4 Christendemocratie
De christendemocratie streeft naar gelijkheidsstreven en redelijke welvaartsverdeling. Gelijkheidsstreven betekent hier het zorgen voor gelijke kansen voor iedereen, bijvoorbeeld bij het vinden van een baan of het volgen van een opleiding. Redelijke welvaartsverdeling impliceert niet dat iedereen hetzelfde inkomen moet hebben, maar wel dat de kloof tussen arm en rijk verkleind wordt en dat iedereen een eerlijk loon ontvangt voor zijn werk. Centraal staan waarden als gemeenschapszin, rentmeesterschap, zorg voor naasten en overleg. De principes van subsidiariteit en het middenveld zijn ook kenmerkend [12](#page=12).
> **Tip:** Christendemocratie combineert een zorg voor gelijkheid van kansen met een ethisch verantwoorde verdeling van welvaart, en benadrukt gemeenschapszin en verantwoordelijkheid.
### 4.2 Gelaagdheid van de welvaartsstaat
De welvaartsstaat is opgebouwd uit verschillende niveaus van bestuur. Naast het nationale niveau, dat het algemene beleid bepaalt, spelen Europese richtlijnen en regels een rol. Regionale bevoegdheden, zoals 'activering' in Vlaanderen, en federale bevoegdheden, zoals pensioenen, tonen de complexiteit van de machtsverdeling. Bovendien hebben lokale besturen, zoals steden en gemeenten, ook instrumenten in handen om beleid vorm te geven. Sommige bevoegdheden worden zelfs zowel nationaal als regionaal ingevuld, zoals armoedebeleid [11](#page=11).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Nachtwakersstaat | Een staat die zich beperkt tot de minimale taken van bescherming van de burgerlijke rechten en vrijheden, en het handhaven van de openbare orde en veiligheid. De overheid komt zo min mogelijk tussenbeide in de economie en het sociale leven. |
| Klassieke welvaartsstaat | Een welvaartsstaat die zich primair richt op het bestrijden van sociale ongelijkheid en het beschermen van de arbeidersklasse, voortkomend uit het kapitalisme. |
| Actieve welvaartsstaat | Een evolutie van de klassieke welvaartsstaat, waarbij de focus verschuift naar activering, participatie en het bevorderen van gelijke kansen in plaats van enkel inkomensbescherming. |
| Industriële Revolutie | Een periode van grote technologische, sociaaleconomische en culturele veranderingen die begon in het Verenigd Koninkrijk en zich verspreidde over de wereld, gekenmerkt door de overgang van handarbeid naar machinale productie. |
| Franse Revolutie | Een periode van grote sociale en politieke omwentelingen in Frankrijk die begon in 1789, met als kernbegrippen vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid, wat leidde tot het einde van de absolute monarchie en de opkomst van de republiek. |
| Liberale periode | Een periode gekenmerkt door de opkomst en dominantie van het liberalisme, een politieke en sociale stroming die de nadruk legt op individuele vrijheid, beperkte overheidsbemoeienis en vrije markteconomie. |
| Sociale markteconomie | Een economisch systeem dat de principes van de vrije markteconomie combineert met sociale correcties en overheidsinterventie om sociale rechtvaardigheid, welvaartsverdeling en een minimum aan sociale zekerheid te waarborgen. |
| Bruto Binnenlands Product (BBP) per hoofd | De totale toegevoegde waarde van alle finale goederen en diensten die in een land worden geproduceerd, gedeeld door het aantal inwoners. Dit is een indicator van de gemiddelde welvaart in een land. |
| Solidariteit | Een principe waarbij individuen zich gezamenlijk verantwoordelijk voelen voor elkaars welzijn en waarbij middelen worden gedeeld om sociale risico's op te vangen. |
| Sociale Zekerheid | Een systeem van voorzieningen dat tot doel heeft de financiële bestaanszekerheid en de verworven levensstandaard van burgers te waarborgen bij bepaalde sociaal erkende noden zoals ziekte, ouderdom of werkloosheid. |
| Meritoire goederen | Goederen die, hoewel ze een individueel nut hebben, door de overheid gratis of onder de kostprijs ter beschikking worden gesteld omdat de consumptie ervan als een essentiële bijdrage aan het goed functioneren van de samenleving wordt beschouwd. |
| Belastingen | Verplichte, door de overheid geheven betalingen door rechtssubjecten, waarvoor geen directe individuele tegenprestatie van de overheid staat. Deze middelen worden gebruikt voor publieke uitgaven. |
| Solidarity (Horizontal) | De solidariteit tussen groepen met een hoog en laag risico, of het principe dat bijdragen gelijk zijn ongeacht het individuele risico. |
| Solidarity (Vertical) | De relatie tussen de premie en de uitkering, waarbij een hogere bijdrage over het algemeen leidt tot een hogere uitkering, met behoud van de verworven levensstandaard. |
| Leefloon | Een uitkering die bedoeld is als bestaansminimum wanneer iemands inkomen ontoereikend is en men niet in staat is deze situatie te veranderen, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. |
| Sociale Bijstand | Een vangnet voor personen en gezinnen die geen recht hebben op sociale zekerheid, om hen te voorzien van een minimuminkomen en levensonderhoud. |
| Neoliberalisme | Een politieke en economische ideologie die de nadruk legt op vrije markten, beperkte overheidsinterventie, deregulering en privatisering, met als doel economische groei en individuele vrijheid te maximaliseren. |