Cover
Start nu gratis samenvatting examen.docx
Summary
# Differentiatie en evaluatie in taalonderwijs
Dit topic behandelt strategieën voor het differentiëren van leertaken en ondersteuning op verschillende niveaus, evenals evaluatiemethoden voor uitspraak en algemene taalvaardigheid, inclusief formatieve en summatieve evaluatie.
## 1.1 Differentiatie
Differentiatie in het taalonderwijs richt zich op het aanpassen van leertaken en ondersteuning aan de individuele behoeften van leerlingen.
### 1.1.1 Soorten differentiatie
Differentiatie kan op verschillende niveiten worden toegepast:
* **Niveau van de tekst:**
* Tekstsoorten kunnen variëren: informatief, prescriptief, narratief, artistiek-literaire teksten. Argumentatieve teksten worden expliciet uitgesloten als een categorie waarvoor differentiatie op dit niveau doorgaans niet direct wordt toegepast.
* Vaardigheidstraining: De taaltaak kan vereenvoudigd worden om specifieke vaardigheden te oefenen, zoals luister-, lees-, spreek-/gespreks- of schrijfvaardigheid.
* **Niveau van de taaltaak:**
Dit niveau onderscheidt drie verwerkingsniveaus om taken eenvoudiger of complexer te maken:
* **Kopiërend:** Nabij de oorspronkelijke instructie of informatie.
* **Beschrijvend:** Meer interpretatie en herformulering vereist.
* **Structurerend:** Vereist synthese, analyse en creatie.
* **Niveau van de ondersteuning:**
Dit omvat de mogelijkheid om meer of minder ondersteuning te bieden aan leerlingen, afhankelijk van hun individuele behoeften.
> **Tip:** Het aanpassen van de taaltaak aan het individuele niveau van de leerlingen is cruciaal voor effectieve differentiatie.
## 1.2 Evaluatie
Evaluatie in het taalonderwijs omvat zowel de beoordeling van specifieke vaardigheden zoals uitspraak als de algemene taalvaardigheid.
### 1.2.1 Evaluatie van uitspraak en fonetiek
* **Uitspraakfouten vs. leesfouten:** Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen uitspraakfouten, die optreden bij het spontaan spreken, en leesfouten.
* **Evaluatie van uitspraak:** Dit kan het best worden gedaan tijdens vrij spreken. Globaal kan gekeken worden naar tempo, intonatie en vlotheid.
* **Rol van de leerkracht:**
* **Voorbeeldfunctie:** De leerkracht dient als imitatiemodel.
* **Remming om te spreken:** Leerlingen kunnen terughoudend zijn om te spreken uit angst voor verkeerde uitspraak.
* **Strategieën voor een nette uitspraak:**
* **Klank-tekenkoppeling:** De relatie tussen foneem en grafeem versterken. Woorden zoveel mogelijk op gehoor leren en een klankspellingschrift gebruiken.
* **Klankonderscheidingsoefeningen:** Het herkennen van nieuwe klanken in de taal is de eerste stap naar correcte uitspraak. Expliciete uitspraakoefeningen, zoals het verschil tussen 'ien' en 'bien', en oefeningen met verbindingen (bv. 'nous^avons'), zijn nuttig.
* **Klankbewustmakingsoefeningen:** Gericht op de positie van klanken en articulatie. Het horen van de juiste uitspraak is essentieel.
* **Aparte uitspraaktraining:** Kan nodig zijn om specifieke uitspraakproblemen aan te pakken, zoals nasale klanken of de Franse 'r'. Het verlengen van klanken en het vergelijken met Nederlandse klanken kan hierbij helpen.
### 1.2.2 Evaluatie van algemene taalvaardigheid
Dit omvat evaluatie van woordenschat, grammatica en de vijf vaardigheden (luisteren, lezen, spreken, schrijven, mondelinge interactie).
#### 1.2.2.1 Woordenschat
* **Doelen:** Concreet en operationeel formuleren wat leerlingen moeten kunnen doen/weten qua kennis, vaardigheid en strategieën. Ook attitudes, zoals bereidheid om te leren, zijn belangrijk.
* **Didactische principes van het woordleerproces:**
* **Voorbewerken (oriëntatiefase):** Aansluiten bij de leefwereld van de leerlingen, doelen aankondigen en motiveren.
* **Semantiseren (verweringsfase):** Het aanbrengen van nieuwe woorden in drie stappen: uitspraak, betekenis/vertaling, en schrijfwijze. Dit kan via luisteren, nazeggen, uitspreken, vertalen en informatie over spelling. Didactisch materiaal moet functioneel zijn (voorwerpen, foto's, bewegingen, context). Woorden worden receptief (herkennen, begrijpen) en productief (zelf gebruiken) aangeleerd.
* **Consolideren (verwerkingsfase):** Nieuwe woorden klassikaal verwerken (receptief mond, productief schrijven). Dit kan via tekendictees, het benoemen van voorwerpen of woordenkaarten, leesoefeningen en oefeningen in het leer- of werkboek. Er wordt ingespeeld op leervoorkeuren (schematiseren, verbaal, visueel, muzisch, talig) en verschillende verwerkingsniveaus (imiteren, kopiërend, beschrijvend, structurerend).
* **Controleren (slotfase/evaluatiefase):** Metingen zoals wisbordjes, woordspelletjes of bingo.
> **Voorbeeld:** Een woordenschatlijst kan gestructureerd worden met dezelfde volgorde van woordsoorten, waarbij zelfstandige naamwoorden met onbepaalde lidwoorden worden aangebracht en er een evenwichtige verdeling is tussen transparante, concrete, afgeleide en volkomen nieuwe woorden.
#### 1.2.2.2 Grammatica
* **Nut:** Grammaticale regels ondersteunen het onthouden en communiceren in een vreemde taal. Het doel is inzicht in de taalstructuur ten dienste van communicatie.
* **Strategieën:**
* **Lexicale aanbreng:** Woorden aanbrengen alsof het woordenschat is.
* **Grammaticale aanbreng:** Taalregels en -systematiek ontdekken en gebruiken. Dit vereist abstractievermogen bij leerlingen.
* **Didactische principes:** Inductief (van voorbeeld naar regel) of deductief (van regel naar voorbeeld) werken. Inductief werken blijft vaak langer in het geheugen, maar kan minder efficiënt zijn. Grammaticale terminologie dient gebruikt te worden.
* **Ondersteunende middelen:** Schematiseren, hulpkaarten, controlekaarten en visuele ondersteuning.
#### 1.2.2.3 De vijf vaardigheden
* **Activiteitenreeks:** Opbouw van activiteiten omvat aanbreng (woordenschat, werkwoorden, spraak), inoefenen (3 niveaus: kopiërend, beschrijvend, structurerend) en focus op de vijf taalvaardigheden (lezen, luisteren, spreken, schrijven, mondelinge interactie).
* **Luistervaardigheid:**
* **Belang en moeilijkheid:** Begrijpen van mondelinge boodschappen in het Frans is belangrijk maar ook uitdagend.
* **Doelen (A1-niveau):** Onderwerp bepalen, gedachtegang volgen, informatie selecteren. Vereist duidelijk articuleren, een rustig spreektempo en pauzes. Frans als voertaal in de klas draagt bij aan luistervaardigheid.
* **Beginfase:** Klanken herkennen als dragers van betekenis en klanken onderscheiden.
* **Strategieën (leerlingniveau):** Zich oriënteren op de luisteropdracht, aandachtig luisteren en sleutelwoorden achterhalen.
* **Didactische principes en opbouw:**
* Fase 1 (Oriënteren/Inleiding): Oriëntatievragen in het Nederlands, woordenschat activeren.
* Fase 2: Instructie klassikaal overlopen, verwachtingen scheppen, focus op globaal begrip (differentiatie mogelijk).
* Fase 3: Tekst 2 à 3 keer beluisteren, focus op details (differentiatie mogelijk).
* Fase 4: Zelfstandige verwerking op eigen niveau.
* **Leesvaardigheid:**
* **Doelen:** Onderwerp en hoofdgedachte bepalen, gedachtegang volgen, gevraagde informatie selecteren.
* **Strategieën:** Oriënteren op de tekst, leesdoel bepalen, voorspellen, verifiëren, woordraadstrategieën gebruiken, inzicht in structuren, leesstrategie bepalen.
* **Didactische principes en lesopbouw:**
* Inleiding: Nieuwe woordenschat aanbrengen, titel/afbeelding bespreken, hypothese formuleren.
* Kern: Leerlingen luisteren eerst, verbinden met woordenschat, dan zelf lezen. Lesopdracht kan bestaan uit juist/fout of meerkeuzevragen.
* Slot: Zelfstandige verwerking, geen klassikale vertaling van de gehele tekst. Kleine controlevragen ter begripstoetsing.
### 1.2.3 Feedback en evaluatie
* **Inleiding:** Het belang van een 'growth mindset' (geloof in de ontwikkelbaarheid van vaardigheden) en de rol van de leerkracht als mentor die strategieën aanreikt, een veilig klasklimaat creëert en positieve relaties opbouwt. Krachtige feedback kan de impact op het leren van leerlingen significant vergroten.
* **Feedback:**
* **Aandachtspunten:** Beheersing van de taal door de leerkracht om fouten te horen, inzicht in de taal om fouten te anticiperen, en het aanleren van leerstrategieën aan leerlingen.
* **Feedbackcyclus (feed up, feedback, feed forward):** Waar werken we naartoe? Hoe doet de leerling het tot nu toe? Hoe moet de leerling verder?
* **Feedbackniveaus:**
* **Taakgerichte feedback:** Beoordeling van de correctheid van antwoorden en het bereiken van leerdoelen.
* **Procesgerichte feedback:** Richt zich op hoe de taak of opdracht uitgevoerd dient te worden.
* **Zelfregulerende feedback:** Leerlingen leren zichzelf te evalueren, feedback te ontvangen en zichzelf in te zetten.
* **Feedback op de persoon:** Wordt afgeraden omdat het niet gericht is op het leerproces of de doelen.
* **Criteria voor goede feedback bij mondelinge interactie:** Positieve klassfeer, leren van fouten, reflectie op het leerproces, beheersing van de taal en voldoende inzicht, doelgerichtheid, en focus op de verschillende feedbackniveaus.
* **Formatieve evaluatie:**
* Actief ophalen van informatie.
* Focussen op leren en groei bij het geven van feedback.
* Nagaan van begrip bij alle leerlingen.
* **Summatieve evaluatie:**
* Formeel beoordelen van de prestaties van de leerling ('assessment of learning').
* **Aandachtspunten:**
* **Constructive alignment:** Duidelijke afstemming tussen leerdoelen, leeractiviteiten en evaluatie, met de leerdoelen centraal.
* **Ontwerpcriteria:**
* **Validiteit:** Meet de toets of de leerlingen de gestelde leerdoelen hebben bereikt.
* **Betrouwbaarheid:** Verschillende beoordelaars komen op verschillende momenten tot dezelfde beoordeling, dankzij vaste evaluatiecriteria.
* **Evaluatiecriteria:**
* **Rubric of evaluatierooster:** Een tool voor heldere en transparante rapportage.
* **Taalportfolio:** Leerlingen documenteren hierin hun eigen vooruitgang.
* **Rapporteren:** Verschilt per school, maar dient positief gekaderd te worden vanuit een 'growth mindset'. Transparantie is noodzakelijk.
---
# Functionele kennis en woordenschatverwerving
Dit gedeelte behandelt de essentiële aspecten van functionele taalvaardigheid, met een focus op uitspraak, fonetiek en effectieve strategieën voor woordenschatverwerving, inclusief didactische principes en de fasen van het woordleerproces.
### 2.1 Uitspraak en fonetiek
Een vlotte en nette uitspraak is cruciaal voor effectieve communicatie in een vreemde taal. De leerkracht speelt hierin een sleutelrol als voorbeeld.
#### 2.1.1 Strategieën voor het aanleren van een vlotte uitspraak
* **Imitatie:** Leerlingen leren door het nadoen van de juiste uitspraak. Het is belangrijk om negatieve imitatie (het nadoen van foute uitspraak) te voorkomen.
* **Klank-tekenkoppeling:** Het leggen van een verband tussen de klank (foneem) en de geschreven vorm (grafeem) is een fundamentele stap. Het aanleren van woorden op gehoor, ondersteund door een klankspellingschrift, is hierbij nuttig.
* **Klankonderscheidingsoefeningen:** Deze oefeningen helpen leerlingen nieuwe klanken in de taal te herkennen, wat de eerste stap is om woorden correct uit te spreken. Voorbeelden zijn het onderscheiden van de Franse ‘r’ of klanken zoals in 'pEUr' en 'blEN'.
* **Expliciete uitspraakoefeningen:** Gerichte oefeningen op specifieke klanken en verbindingen (liaisons), zoals tussen 'nous' en 'avons' (`nous^avons`), zijn effectief.
* **Klankbewustmakingsoefeningen:** Deze oefeningen richten zich op de positie van klanken in woorden en de articulatie ervan. Goede feedback en aparte uitspraaktraining zijn hierbij essentieel.
> **Tip:** Het is belangrijk om het verschil te maken tussen uitspraakfouten en leesfouten. Uitspraakfouten treden op bij spontaan spreken, terwijl leesfouten bij het hardop lezen voorkomen. Evaluatie van uitspraak dient te gebeuren tijdens vrij spreken.
#### 2.1.2 Evaluatie van uitspraak
De evaluatie van uitspraak kan globaal plaatsvinden op basis van tempo, intonatie en vlotheid. Leerlingen kunnen gecoacht worden door middel van gerichte observatie met een evaluatiefiche en formatieve evaluatie of gesloten vragen.
### 2.2 Woordenschatverwerving
Het aanbrengen van woordenschat met concrete, operationele doelen is essentieel. Dit omvat kennis, vaardigheden en strategieën, alsook attitudes zoals de bereidheid om de taal te gebruiken.
#### 2.2.1 Didactische principes en fasen van het woordleerproces
Het woordleerproces kan worden opgedeeld in vier fasen:
1. **Voorbewerken (Oriëntatiefase):**
* Aansluiten bij de leefwereld van de leerling.
* Doelen aankondigen.
* Motiveren voor het leren van nieuwe woorden.
2. **Semantiseren (Verwervingsfase):** Dit is de kernfase van het verwerven van nieuwe woorden en omvat drie stappen:
* **Uitspraak:** De leerkracht leest het nieuwe woord voor, met aandacht voor de correcte uitspraak. Leerlingen luisteren en lezen daarna na.
* **Betekenis/vertaling:** De betekenis wordt verduidelijkt, eventueel door vertaling. Abstracte woorden worden vaak het beste in een zin aangebracht.
* **Schrijfwijze:** De spelling en schrijfwijze van het woord worden geïntroduceerd.
**Aanbreng van nieuwe woorden:**
* **Concreet (A1-niveau):** Gebruik van voorwerpen, foto's, prenten, bewegingen, of context uit dialogen/strips. Inspelen op auditieve en visuele leerprofielen.
* **Abstract:** Gebruik van woorden zoals `parce que`, `mais`, `pour` door ze in een zin te plaatsen.
**Verkennen/bespreken van nieuwe woordenschat:**
* **Receptief:** Herkennen en begrijpen van woorden.
* **Productief:** Zelfstandig kunnen gebruiken van woorden.
* Zelfstandige naamwoorden worden aangebracht met onbepaalde lidwoorden en later eventueel met bepaald lidwoord vertaald.
* Informatie over uitspraak en spelling.
* Verbanden leggen met eerder geleerde woorden.
3. **Consolideren (Verwerkingsfase):**
* Nieuwe woorden worden klassikaal verwerkt, zowel receptief (mond) als productief (schrijven).
* **Werkvormen:** Tekendictee, benoemen van voorwerpen of woordenkaarten, leesoefeningen, oefeningen in een werkschrift die de a-, b-, en c-component van woordenschat trainen (automatiseren, benoemen, begrijpen).
* Verschillende niveaus van verwerking: imiteren (kopiërend), integreren (beschrijvend, structurerend).
* Inspelen op leervoorkeuren: schematiseren, verbaal, visueel, muzisch, talig.
4. **Controleren (Slotfase/Evaluatiefase):**
* Evalueren van de verworven woordenschat.
* **Leerlingactiviteiten:** Gebruik van wisbordjes, wedstrijden, bingo.
> **Voorbeeld:** Een woordenschatlijst kan worden opgebouwd met een consistente volgorde van woordsoorten, waarbij zelfstandige naamwoorden met onbepaalde lidwoorden (in kleur) worden aangebracht. Een evenwichtige verdeling van woordsoorten (tussen 10 en 25 woorden) met een mix van transparante, concrete, afgeleide en volledig nieuwe woorden is wenselijk.
#### 2.2.2 Strategieën voor taalaanleg en woordenschatverwerving
Leren leren is een belangrijk aspect. Tips en taalleerstrategieën worden best aangeleerd vanaf de eerste lessen woordenschat.
### 2.3 Grammatica
Grammaticale regels ondersteunen het onthouden en communiceren in een vreemde taal. Het doel van grammatica is communicatie en het ontwikkelen van inzicht in de structuur van de taal, zonder overmatig te drillen.
#### 2.3.1 Strategieën voor grammatica-aanbreng
* **Lexicale aanbreng:** Woorden worden aangebracht als woordenschat.
* **Grammaticale aanbreng:** Taalregels en -systematiek worden ontdekt en toegepast. Dit vereist abstractievermogen en wordt vaak toegepast vanaf de beginfase.
* **Strategieën:** Schematiseren, hulpkaarten, controlekaarten en visuele ondersteuning.
#### 2.3.2 Didactische principes
* **Inductief werken:** Leerlingen ontdekken zelf de regel, wat leidt tot beter langetermijngeheugen, maar kan meer tijd en efficiëntie kosten.
* **Deductief werken:** De leerkracht presenteert de regel, die vervolgens wordt toegepast.
* Het gebruik van grammaticale terminologie is belangrijk.
> **Voorbeeld:** Bij `adjectifs possessifs` (bezittelijke voornaamwoorden) wordt uitgelegd dat deze aangeven van wie iets is.
### 2.4 De vijf vaardigheden: Luistervaardigheid
Luistervaardigheid is essentieel voor het begrijpen van mondelinge boodschappen in het Frans.
#### 2.4.1 Opbouw van activiteitenreeksen
Een typische opbouw omvat:
1. **Aanbreng:** Woordenschat, werkwoorden, spraak.
2. **Inoefenen:** Op drie niveaus (kopiërend, beschrijvend, structurerend).
3. **Focus:** Op de vijf taalvaardigheden (lezen, luisteren, spreken, schrijven, mondelinge interactie).
#### 2.4.2 Voorwaarden en didactische principes voor luistervaardigheid
* **Belang en moeilijkheid:** Het begrijpen van mondelinge boodschappen is zowel belangrijk als uitdagend.
* **Doelen:** Onderwerp bepalen, gedachtegang volgen, informatie selecteren.
* **Voorwaarden A1-niveau:** Duidelijke articulatie, rustig spreektempo, pauzes, benadrukken van belangrijke woorden.
* **Frans als voertaal:** Creëert continue luistervaardigheidstraining.
* **Beginfase:** Herkennen van klanken als betekenisdragers, onderscheiden van klanken na aanbreng van basiswerkwoorden zoals `être`, `aller`, `avoir`.
* **Strategieën:** Vooraf oriënteren op de luisteropdracht (bv. woordenschat herhalen), actief luisteren tijdens de opdracht, achterhalen van sleutelwoorden.
* **Fase 1 (Oriënteren/Inleiding):** Nederlandse oriëntatievragen, woordenschat activeren.
* **Fase 2 (Instructie klassikaal):** Overlopen van instructies, verwachtingen bespreken, focus op globaal begrip.
* **Fase 3 (In werkschrift):** Tekst 2-3 keer beluisteren, focus op details.
* **Fase 4 (Zelfstandige verwerking):** Leerlingen verwerken op eigen niveau.
### 2.5 De vijf vaardigheden: Leesvaardigheid
Leesvaardigheid omvat het vermogen om onderwerpen te bepalen, hoofdgedachten te achterhalen, gedachtegangen te volgen en specifieke informatie te selecteren.
#### 2.5.1 Strategieën en didactische principes voor leesvaardigheid
* **Oriënteren op de tekst:** Leesdoel bepalen, voorspellen, verifiëren.
* **Woordraadstrategieën:** Gebruik van context, morfeemanalyse, etc.
* **Lesopbouw:**
* **Inleiding:** Aanbrengen van woordenschat, bespreken van titel/afbeelding, hypothese formuleren.
* **Kern:** Leerlingen luisteren eerst (naar leerkracht of fragment) met gesloten boeken. Vervolgens lezen ze zelf.
* **Lesopdracht:** Oefeningen zoals juist/fout of meerkeuze.
* **Slot:** Zelfstandige verwerking, controlevragen over begrip, geen klassikale vertaling van de gehele tekst.
> **Tip:** Het aanbrengen van nieuwe woordenschat voorafgaand aan een tekst is cruciaal voor een effectief leesbegrip.
### 2.6 Feedback en evaluatie (met betrekking tot functionele kennis)
Effectieve feedback en evaluatie zijn fundamenteel voor het bevorderen van leren, met een focus op een 'growth mindset'.
#### 2.6.1 Feedback
* **Doel:** Leerlingen laten groeien, inspanningen stimuleren. De leerkracht is een mentor die strategieën aanreikt, een veilig klasklimaat creëert en positieve relaties opbouwt.
* **Soorten feedback:**
* **Feed up:** Waar werken we naartoe?
* **Feedback:** Hoe doet de leerling het tot nu toe?
* **Feedforward:** Hoe moet de leerling verder?
* **Niveaus van feedback:**
* **Taakgerichte feedback:** Is het antwoord correct? Zijn de leerdoelen bereikt?
* **Procesgerichte feedback:** Hoe dient de taak uitgevoerd te worden?
* **Zelfregulerende feedback:** Leerlingen leren zichzelf evalueren en feedback te ontvangen.
* **Feedback op de persoon:** Dit wordt afgeraden omdat het niet gericht is op het leerproces.
* **Criteria voor goede feedback:** Positieve klassfeer, fouten zijn leermogelijkheden, stimuleren van reflectie, beheersing van de taal door de leerkracht, doelgerichtheid.
#### 2.6.2 Evaluatie
* **Formatief evalueren:** Actief ophalen van informatie, focussen op leren en groei, nagaan van begrip bij alle leerlingen.
* **Summatief evalueren:** Formeel beoordelen van prestaties (assessment of learning).
* **Constructive alignment:** Afstemming tussen leerdoelen, leeractiviteiten en evaluatie.
* **Ontwerpcriteria:**
* **Validiteit:** Meet de toets wat deze moet meten?
* **Betrouwbaarheid:** Leidt consistente toepassing tot dezelfde beoordeling?
* **Evaluatiecriteria:** Gebruik van rubrics of evaluatieroosters voor transparante rapportage. Een taalportfolio kan de vooruitgang documenteren.
* **Rapporteren:** Moet positief zijn en vanuit een 'growth mindset' plaatsvinden, met transparantie als sleutelbegrip.
---
# Grammatica en de vijf taalvaardigheden
Dit topic verkent het belang van grammaticale regels voor taalverwerving, diverse aanbrengstrategieën, en de opbouw van activiteiten voor luister- en leesvaardigheid, met oog voor didactische principes.
### 3.1 Grammatica
#### 3.1.1 Het nut van grammaticale regels
Grammaticale regels dienen als ondersteuning bij het leren en onthouden van een nieuwe taal. Ze helpen bij het begrijpen van de structuur van de taal en zijn essentieel voor effectieve communicatie. Het is belangrijk om grammatica niet te zien als een doel op zich, maar als een middel dat de communicatie bevordert. Overmatige focus op 'drillen' wordt ontmoedigd; grammatica moet in dienst staan van het daadwerkelijk gebruiken van de taal.
#### 3.1.2 Doelen van grammaticaonderwijs
De eindtermen benadrukken dat grammaticaonderwijs gericht moet zijn op het ontwikkelen van inzicht in de structuur van de taal, met als uiteindelijk doel het verbeteren van de communicatieve vaardigheden. Grammatica is dus een ondersteuning voor de vijf taalvaardigheden.
#### 3.1.3 Strategieën voor grammatica-aanbreng
Er worden twee hoofdstrategieën onderscheiden voor het aanbrengen van grammatica:
* **Lexicale aanbreng:** Grammaticale structuren worden aangeboden in de context van woordenschat. Dit is vaak effectief in de beginfase van het taalonderwijs, omdat leerlingen de structuren direct kunnen koppelen aan concrete woorden en zinnen.
* **Grammaticale aanbreng:** Hierbij ligt de focus op het ontdekken en gebruiken van taalregels en taalsystematiek. Dit vereist een hoger abstractievermogen bij de leerlingen en is meer geschikt voor gevorderde fasen.
**Voordeel van grammaticale aanbreng:** Het biedt kansen voor transfer naar nieuwe contexten en structuren.
**Ondersteunende strategieën voor grammaticale aanbreng:**
* **Schematiseren:** Visueel maken van grammaticale structuren.
* **Hulpkaarten/controlekaarten:** Kaarten die leerlingen ondersteunen bij het toepassen van regels.
* **Visuele ondersteuning:** Gebruik maken van afbeeldingen of grafische weergaven.
#### 3.1.4 Didactische principes
Bij het aanbrengen van grammatica kan men inductief of deductief te werk gaan:
* **Inductief werken:** Leerlingen ontdekken zelf de regel aan de hand van voorbeelden.
* **Voordeel:** Blijft langer in het geheugen hangen.
* **Nadeel:** Kan veel tijd in beslag nemen en minder efficiënt zijn.
* **Deductief werken:** De leerkracht legt de regel eerst uit, waarna deze wordt toegepast.
Het is belangrijk om ook **grammaticale terminologie** te gebruiken en te onderwijzen, zoals het begrip 'adjectifs possessifs' (bezittelijke voornaamwoorden).
### 3.2 De vijf taalvaardigheden
Dit gedeelte behandelt de opbouw van activiteiten voor luister- en leesvaardigheid, met aandacht voor didactische principes.
#### 3.2.1 Luistervaardigheid
##### 3.2.1.1 Opbouw van activiteitenreeksen
Een complete activiteitenreeks voor luistervaardigheid omvat doorgaans de volgende fasen:
1. **Aanbreng:** Introduceren van nieuwe woordenschat, werkwoorden en uitspraak.
2. **Inoefenen:** Gerichte oefening op drie verwerkingsniveaus: kopiërend, beschrijvend en structurerend.
3. **Focus op de taalvaardigheden:** Integreren van luisteren met andere vaardigheden zoals lezen, spreken, schrijven en mondelinge interactie.
##### 3.2.1.2 Geschikte werkvormen
Verschillende werkvormen kunnen worden ingezet om luistervaardigheid te trainen, waaronder wisbordjes en interactieve spellen zoals bingo.
##### 3.2.1.3 Inleiding tot luistervaardigheid
Het begrijpen van mondelinge boodschappen in het Frans is van cruciaal belang. De moeilijkheid hiervan kan variëren.
**Doelen (conform eindtermen):**
* Het bepalen van het onderwerp van de boodschap.
* Het volgen van de gedachtegang van de spreker.
* Het selecteren van relevante informatie.
**Voorwaarden voor niveau A1:**
* Duidelijke articulatie van de spreker.
* Rustig spreektempo.
* Inlassen van pauzes.
* Nadruk leggen op sleutelwoorden.
Frans als voertaal in de klas fungeert als continue luistervaardigheidstraining.
**Beginfase van luistervaardigheid:**
* Herkennen van klanken als dragers van betekenis.
* Onderscheiden van klanken na het aanbrengen van basiswerkwoorden zoals 'être', 'aller' en 'avoir'.
##### 3.2.1.4 Strategieën voor luistervaardigheid
**Voorwaarden voor goed luisteren op leerlingniveau:**
* **Vooraf:** Zich oriënteren op de luisteropdracht, de opdracht grondig voorbereiden (bv. woordenschat herhalen).
* **Tijdens:** Aandachtig zijn, actief luisteren, sleutelwoorden achterhalen.
##### 3.2.1.5 Didactische principes en opbouw van luisteractiviteiten
De opbouw van luisteractiviteiten verloopt doorgaans via de volgende fasen:
* **Fase 1: Oriënteren/Inleiding:**
* Oriëntatievragen stellen (vaak in de moedertaal).
* Activeren van relevante woordenschat.
* **Fase 2 (vaak nog niet in het werkschrift):**
* Instructie klassikaal overlopen.
* Verwachtingen van de opdracht voorleggen.
* Focus op globaal begrip, met kansen voor differentiatie.
* **Fase 3 (in het werkschrift):**
* Meerdere keren beluisteren (bv. 2 tot 3 keer).
* Instructie klassikaal overlopen.
* Focus op details, met kansen voor differentiatie.
* **Fase 4: Zelfstandige verwerking:**
* Leerlingen werken op eigen niveau aan de opdracht.
#### 3.2.2 Leesvaardigheid
##### 3.2.2.1 Inleiding tot leesvaardigheid
Voorbeelden van leesmateriaal kunnen variëren van affiches tot instructiefiches.
##### 3.2.2.2 Doelen van leesvaardigheid
De leerdoelen voor leesvaardigheid omvatten:
* Het bepalen van het onderwerp van de tekst.
* Het vaststellen van de hoofdgedachte.
* Het volgen van de gedachtegang van de auteur.
* Het selecteren van de gevraagde informatie.
##### 3.2.2.3 Strategieën voor leesvaardigheid
Essentiële leesstrategieën zijn:
* **Oriënteren op de tekst:** Globaal bekijken van de tekst.
* **Leesdoel bepalen:** Wat wil ik uit deze tekst halen?
* **Voorspellen:** Wat verwacht ik te lezen?
* **Verifiëren:** Klopt mijn voorspelling met de tekst?
* **Woordraadstrategieën:** Technieken om onbekende woorden te begrijpen (bv. context, morfeemanalyse).
* **Inzicht in structuren:** Begrijpen van zinsbouw en tekststructuur.
* **Leesstrategie bepalen:** Kiezen van de meest geschikte aanpak voor de tekst en het doel.
##### 3.2.2.4 Didactische principes en lesopbouw voor leesvaardigheid
De opbouw van een leesactiviteit kan er als volgt uitzien:
* **Inleiding:**
* Nieuwe woordenschat aanbrengen.
* Titel en afbeeldingen bespreken om hypothese te formuleren.
* **Kern:**
* Leerlingen luisteren eerst naar de tekst (door leerkracht of via een fragment), met gesloten boeken. Dit helpt bij het focus op begrip en de verbinding met de woordenschat.
* Daarna lezen de leerlingen de tekst zelfstandig.
* De lesopdracht kan bestaan uit o.a. juist/fout-vragen of meerkeuzevragen.
* **Slot:**
* Zelfstandige verwerking, zonder klassikale vertaling van de gehele tekst.
* Korte vragen stellen om het begrip te controleren.
---
# Feedback en effectief leren in het klaslokaal
Dit gedeelte behandelt het belang van feedback, de verschillende niveaus waarop feedback kan worden gegeven, en de criteria voor effectieve feedback en evaluatie, met speciale aandacht voor de concepten van een 'growth mindset'.
### 4.1 Introductie tot feedback en mindset
Een 'growth mindset' is het geloof in de ontwikkelbaarheid van eigen vaardigheden, aangevuld met actie. Dit houdt in dat de leerkracht leerlingen laat groeien en dat leerlingen zelf inspanningen leveren om te groeien. Een leerkracht fungeert hierbij als mentor die strategieën aanreikt, een veilig klasklimaat creëert waar fouten maken mag, en positieve relaties opbouwt met leerlingen. De fundamentele missie van de leerkracht is om impact te hebben op het leren van leerlingen, en krachtige feedback kan hierbij zorgen. Dit moet zichtbaar gemaakt worden door middel van formatieve en summatieve evaluatie.
### 4.2 Feedback: Aandachtspunten en principes
#### 4.2.1 Zelfbeheersing en aanleren van strategieën
Om effectieve feedback te kunnen geven, is het cruciaal dat de leerkracht zelf de taal beheerst om fouten te kunnen horen en anticiperen op mogelijke fouten door inzicht in de taal. Daarnaast is het belangrijk om leerstrategieën aan te leren die leerlingen kunnen helpen bij het ontwikkelen van gespreksvaardigheden, leesvaardigheden en luistervaardigheden.
#### 4.2.2 De drie componenten van feedback (Feed up, Feedback, Feedforward)
Feedback kan worden onderverdeeld in drie componenten die de leerling helpen bij het leerproces:
* **Feed up:** Waar werken we naartoe? Dit betreft de vaststelling van de leerdoelen.
* **Feedback:** Hoe doet de leerling het tot nu toe? Dit is de evaluatie van de huidige prestatie.
* **Feedforward:** Hoe moet de leerling nu verder? Dit zijn de aanbevelingen voor toekomstige verbetering.
#### 4.2.3 Niveaus van feedback
Feedback kan op verschillende niveaus worden gegeven, waarbij elk niveau een ander aspect van het leren belicht:
* **Taakgerichte feedback:** Dit niveau richt zich op de correctheid van antwoorden en de mate waarin leerdoelen zijn bereikt.
* **Procesgerichte feedback:** Deze feedback geeft aan hoe een taak of opdracht dient te worden uitgevoerd. Het richt zich op de stappen en strategieën die bijdragen aan het succesvol voltooien van de taak.
* **Zelfregulerende feedback:** Hierbij leren leerlingen zichzelf te evalueren, feedback te ontvangen en zichzelf in te zetten voor het leerproces. Dit bevordert zelfstandigheid en metacognitie.
* **Feedback op de persoon:** Dit type feedback prijst talenten en kwaliteiten, maar gaat niet in op het proces of de behaalde doelen. Dit kan minder effectief zijn voor het leerproces zelf.
#### 4.2.4 Criteria voor goede feedback bij mondelinge interactie
Effectieve feedback bij mondelinge interactie voldoet aan de volgende criteria:
* **Positieve klassfeer:** Er heerst een klimaat waarin fouten worden gezien als leermomenten.
* **Stimuleer reflectie:** Leerlingen worden aangemoedigd om na te denken over hun leerproces.
* **Beheersing en inzicht:** De leerkracht heeft een goede beheersing van de taal en voldoende inzicht in het leerproces.
* **Doelgericht:** De feedback is afgestemd op de leerdoelen en de verschillende feedbackniveaus.
### 4.3 Evaluatie
#### 4.3.1 Formatieve evaluatie
Formatieve evaluatie is gericht op het actief ophalen van informatie tijdens het leerproces. Bij het geven van feedback ligt de focus op leren en groei, en er wordt nagegaan of alle leerlingen het begrip hebben.
#### 4.3.2 Summatieve evaluatie
Summatieve evaluatie betreft de 'assessment of learning', oftewel het formeel beoordelen van de prestaties van de leerling. Dit staat tegenover 'assessment for learning', wat de focus van formatieve evaluatie is.
#### 4.3.3 Aandachtspunten voor summatief evalueren
Bij summatief evalueren zijn de volgende punten essentieel:
* **Constructive alignment:** Er is een duidelijke afstemming tussen leerdoelen, leeractiviteiten en de evaluatie, waarbij de leerdoelen centraal staan.
* **Ontwerpcriteria:**
* **Validiteit:** De toets meet of en in welke mate leerlingen de gestelde leerdoelen hebben bereikt.
* **Betrouwbaarheid:** Een toets is betrouwbaar wanneer de beoordelaar op verschillende momenten tot dezelfde beoordeling zou komen. Dit vereist vaste evaluatiecriteria.
* **Evaluatiecriteria:** Een **rubric** of **evaluatierooster** is een handige tool om helder en transparant te rapporteren over het behaalde resultaat. Een **taalportfolio** stelt leerlingen in staat om hun eigen vooruitgang te documenteren.
* **Rapporteren:** Rapportering verschilt per school, maar het is belangrijk om positieve aspecten te kaderen vanuit een 'growth mindset'. Transparantie is hierbij noodzakelijk.
> **Tip:** Bij het ontwikkelen van een effectieve leeromgeving, is de integratie van feedback en evaluatie cruciaal. Zorg ervoor dat de feedback niet alleen beoordelend is, maar ook gericht op groei en ontwikkeling, in lijn met een 'growth mindset'.
> **Example:** Een leerkracht geeft feedback op een spreekopdracht door niet alleen te wijzen op grammaticale fouten (taakgericht), maar ook door te suggereren welke uitspraaktechnieken de leerling kan oefenen om vloeiender te worden (procesgericht). Vervolgens moedigt de leerkracht de leerling aan om zelf zijn spreekvaardigheid te evalueren en doelen te stellen voor de volgende oefening (zelfregulerend).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Differentiatie | Het aanpassen van het onderwijsaanbod aan de individuele behoeften en niveaus van leerlingen, zowel wat betreft de inhoud, de taakvorming als de ondersteuning. |
| Evaluatie | Het systematisch verzamelen en beoordelen van informatie over de prestaties en de ontwikkeling van leerlingen, om het leerproces te sturen en resultaten vast te stellen. |
| FB (Feedback) | Informatie die aan een leerling wordt gegeven over zijn of haar prestaties, met als doel het leerproces te verbeteren en te sturen naar de gestelde doelen. |
| Remediëren | Het verbeteren of herstellen van tekortkomingen of fouten in de taalverwerving of -beheersing van een leerling door gerichte interventies. |
| Nasale klanken | Klanken die worden geproduceerd met de luchtstroom die zowel door de mond als door de neus gaat, zoals de Franse "in" of "on". |
| Franse ‘r’ | Een specifieke medeklinkerklank in het Frans, die velaire fricatief of velaire trillend kan zijn en vaak als moeilijk wordt ervaren door niet-moedertaalsprekers. |
| Uitspraakfouten | Fouten die gemaakt worden bij het produceren van klanken, woorden of zinnen, waardoor de verstaanbaarheid of de correctheid van de gesproken taal wordt aangetast. |
| Leesfouten | Fouten die gemaakt worden tijdens het lezen, bijvoorbeeld het verkeerd uitspreken van woorden, het overslaan van delen van de tekst of het verkeerd interpreteren van de betekenis. |
| Globaal (evaluatie) | Een evaluatie waarbij algemene aspecten zoals tempo, intonatie en vlotheid in het spreken worden beoordeeld, zonder diep in te gaan op specifieke taalkundige correctheid. |
| Tempo | De snelheid waarmee gesproken of gelezen wordt; in de context van taalonderwijs kan dit variëren van langzaam en bedachtzaam tot snel en vloeiend. |
| Intonatie | De variatie in toonhoogte van de stem tijdens het spreken, die essentieel is voor het overbrengen van betekenis, emotie en grammaticale structuur. |
| Vlotheid | Het soepel en natuurlijk spreken of lezen, zonder onnodige pauzes, aarzelingen of herhalingen. |
| Coachen | Het begeleiden van leerlingen door middel van gerichte aanwijzingen, ondersteuning en motivatie om hun prestaties en leerproces te verbeteren. |
| Evaluatie fiche | Een gestandaardiseerd formulier of document dat gebruikt wordt om specifieke observaties en beoordelingen van leerlingen vast te leggen tijdens het leerproces. |
| Formatief evalueren | Een evaluatievorm die gericht is op het monitoren van het leerproces van leerlingen tijdens het onderwijs, met als doel feedback te geven die het leren bevordert. |
| Gesloten vragen | Vragen waarop slechts een beperkt aantal voorgedefinieerde antwoorden mogelijk is, zoals ja/nee-vragen of meerkeuzevragen. |
| Functionele kennis | Kennis van de taal die direct toepasbaar is in communicatieve situaties, inclusief grammatica, woordenschat en uitspraak, in dienst van effectieve communicatie. |
| Uitspraak en fonetiek | Het vakgebied dat zich bezighoudt met de productie, akoestiek en perceptie van spraakklanken; de fonetiek bestudeert de fysieke eigenschappen van klanken. |
| Strategieën | Actieve leertechnieken en -methoden die leerlingen kunnen toepassen om hun taalverwerving en -gebruik te verbeteren, zoals het onthouden van woordenschat of het oplossen van grammaticale problemen. |
| Voorbeeldfunctie (leerkracht) | De rol van de leerkracht als model voor de leerlingen, waarbij de leerkracht correct taalgebruik, attitudes en leerstrategieën demonstreert. |
| Imitatie | Het nadoen van gedrag, geluiden of uitspraak door leerlingen, vaak als onderdeel van het leerproces om nieuwe taalvormen te verwerven. |
| Remming om te spreken | Een psychologische barrière die leerlingen kan belemmeren om actief deel te nemen aan gesprekken of om zich vrijuit te uiten in de doeltaal, vaak door angst voor fouten. |
| Klank-tekenkoppeling (foneem-grafeemkoppeling) | De relatie tussen een klank (foneem) en de letter of lettercombinatie (grafeem) die die klank representeert in de schriftuur van een taal. |
| Klankonderscheidingsoefeningen | Oefeningen die gericht zijn op het leren herkennen en onderscheiden van verschillende klanken in de doeltaal, essentieel voor zowel luister- als spreekvaardigheid. |
| Liaison | In het Frans, het uitspreken van een normaal stille medeklinker aan het einde van een woord wanneer het volgende woord met een klinker begint, zoals in "nous avons". |
| Productief luisteren | Het actief luisteren naar taal met de intentie om informatie te verwerken en eventueel zelf te produceren, in tegenstelling tot receptief luisteren waarbij enkel begrip centraal staat. |
| Foneem | De kleinste betekenisonderscheidende klankeenheid in een taal. |
| Grafeem | De kleinste betekenisonderscheidende schrijfeenheid in een taal, bestaande uit een of meerdere letters. |
| Klankspellingschrift | Een schrift of notitieboekje waarin leerlingen specifieke klanken en hun bijbehorende spelling kunnen oefenen en noteren. |
| Expliciete uitspraakoefeningen | Gerichte oefeningen die ontworpen zijn om specifieke klanken, klankcombinaties of uitspraakregels in de doeltaal te verbeteren. |
| Klankbewustmakingsoefeningen | Oefeningen die leerlingen helpen om zich bewust te worden van de articulatie, positie en eigenschappen van klanken in gesproken taal. |
| Articulatie | De manier waarop spraakklanken worden gevormd door de beweging van de tong, lippen, kaak en het strottenhoofd. |
| Woordenschat | Het geheel van woorden dat een taalgebruiker kent en begrijpt, of dat deel uitmaakt van een specifieke taal of tekst. |
| Onderdompeling (taal) | Een leermethode waarbij de leerling continu wordt blootgesteld aan de doeltaal, vaak in een natuurlijke omgeving, om de taalverwerving te versnellen. |
| LAF (Leer-activiteit-functioneel) | Een benadering voor het stellen van leerdoelen die gericht is op wat leerlingen concreet moeten kunnen doen (activiteit) en hoe ze de taal functioneel kunnen toepassen. |
| Concrete, operationele doelen | Leerdoelen die specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden zijn, en die gericht zijn op waarneembaar gedrag van de leerling. |
| Attitudes | De houding, overtuigingen en bereidheid van leerlingen ten opzichte van het leren van een taal. |
| Taalleerstrategieën | Specifieke methoden en technieken die leerlingen gebruiken om een vreemde taal effectief te leren, zoals het maken van verbanden, het gebruik van context of het oefenen van uitspraak. |
| Didactische principes | Fundamentele uitgangspunten en richtlijnen die de basis vormen voor effectief taalonderwijs en lesgeven. |
| Woordleerproces | De verschillende fasen die doorlopen worden bij het aanleren en beheersen van nieuwe woorden, van introductie tot consolidatie en gebruik. |
| Voorbewerken (woordleerproces) | De initiële fase van het woordleerproces, gericht op het activeren van voorkennis, het motiveren van leerlingen en het introduceren van de context van nieuwe woorden. |
| Semantiseren (woordleerproces) | De fase van het woordleerproces waarin de betekenis van nieuwe woorden wordt uitgelegd en gevestigd, vaak door middel van vertaling, voorbeelden en context. |
| Consolideren (woordleerproces) | De fase van het woordleerproces gericht op het oefenen en verankeren van nieuwe woorden in het langetermijngeheugen, door middel van diverse verwerkingsactiviteiten. |
| Controleren (woordleerproces) | De afsluitende fase van het woordleerproces waarin de kennis en het gebruik van nieuwe woorden worden geëvalueerd. |
| Functioneel materiaal | Leermateriaal dat direct toepasbaar en relevant is voor de leerdoelen en de communicatieve context van de leerlingen. |
| A1 | Het beginnersniveau op de Common European Framework of Reference for Languages (CEFR), waarbij de leerder basiszinnen en veelgebruikte uitdrukkingen kan begrijpen en gebruiken. |
| Receptief woordenschatgebruik | Het vermogen om nieuwe woorden te herkennen en te begrijpen in context, zonder ze zelfstandig te hoeven produceren. |
| Productief woordenschatgebruik | Het vermogen om nieuwe woorden correct en passend te gebruiken in gesproken of geschreven taal. |
| Grammatica | Het systeem van regels dat de structuur van een taal bepaalt, inclusief de vorm, functie en relaties van woorden en zinnen. |
| Lexicale aanbreng | Het introduceren en aanleren van nieuwe woorden als individuele eenheden, los van specifieke grammaticale structuren. |
| Grammaticale aanbreng | Het introduceren en aanleren van taalregels en systematische structuren, vaak in de context van specifieke communicatieve functies. |
| Inductief werken | Een didactische aanpak waarbij leerlingen zelf de regels of patronen ontdekken op basis van voorbeelden, zonder vooraf expliciete uitleg. |
| Deductief werken | Een didactische aanpak waarbij de leerkracht eerst de regel of theorie uitlegt, waarna de leerlingen deze toepassen in oefeningen. |
| Grammaticale terminologie | De specifieke vaktermen die worden gebruikt om grammaticale concepten en structuren te beschrijven, zoals zelfstandig naamwoord, werkwoord, adjectief. |
| Adjectifs possessifs (bezittelijke voornaamwoorden) | Voornaamwoorden die bezit aangeven, zoals "mon" (mijn), "ton" (jouw), "son" (zijn/haar) in het Frans. |
| Luistervaardigheid | De competentie om gesproken taal te begrijpen, inclusief het identificeren van klanken, woorden, zinsstructuren en de algemene betekenis. |
| Werkvormen | Verschillende manieren waarop leerlingen actief betrokken kunnen worden bij het leerproces, zoals individuele opdrachten, groepswerk of discussies. |
| Gedachtengang volgen | Het vermogen om de logische opeenvolging van ideeën en argumenten in een gesproken of geschreven tekst te begrijpen. |
| Info selecteren | Het proces van het identificeren en extraheren van relevante informatie uit een tekst of boodschap. |
| Frans als voertaal | Het principe dat de doeltaal (in dit geval Frans) primair wordt gebruikt in de klas om de blootstelling en oefening van de leerlingen te maximaliseren. |
| Lezen | De vaardigheid om geschreven taal te decoderen en te begrijpen. |
| Leesdoel bepalen | Het vaststellen van de specifieke reden of het doel waarom een tekst gelezen wordt, zoals informatie zoeken, hoofdgedachte bepalen of genieten van de tekst. |
| Voorspellen | Het maken van hypotheses over de inhoud van een tekst op basis van aanwijzingen zoals de titel, afbeeldingen of voorkennis. |
| Woordraadstrategieën | Technieken die leerlingen gebruiken om de betekenis van onbekende woorden te achterhalen tijdens het lezen, bijvoorbeeld door context of woorddelen. |
| Groth mindset (groeimindset) | Een overtuiging dat intelligentie en vaardigheden kunnen worden ontwikkeld door inspanning, leren en doorzettingsvermogen. |
| Fixed mindset (vaste mindset) | Een overtuiging dat intelligentie en vaardigheden vastliggen en niet significant kunnen worden veranderd. |
| Mentor | Iemand die begeleiding, advies en ondersteuning biedt aan een ander, vaak op het gebied van persoonlijke of professionele ontwikkeling. |
| Veilig klasklimaat | Een omgeving waarin leerlingen zich vrij voelen om vragen te stellen, fouten te maken en deel te nemen zonder angst voor afwijzing of kritiek. |
| Krachtige feedback | Feedback die specifiek, constructief, tijdig en gericht is op het verbeteren van de prestaties en het bevorderen van het leerproces. |
| Assessment for learning | Een benadering van evaluatie waarbij de focus ligt op het gebruiken van beoordelingsresultaten om het leerproces te verbeteren en te sturen. |
| Assessment of learning | Een benadering van evaluatie waarbij de focus ligt op het beoordelen van de prestaties van de leerling aan het einde van een leerperiode om een niveau vast te stellen. |
| Constructive alignment | Een principe in curriculumontwerp waarbij leerdoelen, leeractiviteiten en evaluatiemethoden op elkaar zijn afgestemd om effectief leren te garanderen. |
| Validiteit (toets) | De mate waarin een toets meet wat het beoogt te meten, namelijk de gestelde leerdoelen. |
| Betrouwbaarheid (toets) | De mate waarin een toets consistente resultaten oplevert bij herhaalde metingen onder gelijke omstandigheden. |
| Evaluatiecriteria | De specifieke normen en standaarden die worden gebruikt om de prestaties van leerlingen te beoordelen. |
| Rubric (evaluatierooster) | Een beoordelingsinstrument dat gedetailleerde criteria en prestatieniveaus beschrijft voor een specifieke taak of vaardigheid. |
| Taalportfolio | Een verzameling van werkstukken, reflecties en bewijzen van taalverwerving die door een leerling is samengesteld om de eigen voortgang te documenteren. |
| Transparantie (evaluatie) | Het duidelijk en open communiceren van de evaluatiecriteria, -methoden en -resultaten aan de leerlingen. |