Environmental Science
Cover
251230-pp status milieu mondiaal.pdf
Summary
# De planetaire grenzen: stabiliteit en veerkracht van de aarde
Dit onderwerp verkent het raamwerk van planetaire grenzen als een middel om de limieten van menselijke impact op het aardesysteem te kwantificeren, met nadruk op het belang van stabiliteit en veerkracht.
## 1.1 Stabiliteit en veerkracht van de aarde
Om beschavingen te kunnen bouwen, is een stabiele en veerkrachtige planeet essentieel. Stabiliteit van de aarde wordt onderbouwd door drie wetenschappelijke kaders: aardesysteemwetenschap, planetaire grenzenwetenschap en kantelpuntwetenschap [4](#page=4) [6](#page=6).
### 1.1.1 Aardesysteemwetenschap
De aardesysteemwetenschap beschouwt de aarde als een geïntegreerd systeem bestaande uit onderling verbonden componenten zoals de atmosfeer, hydrosfeer, cryosfeer, lithosfeer, biosfeer en de antroposfeer (menselijke invloeden). Deze componenten zijn onderling verbonden, wat betekent dat veranderingen in één systeem gevolgen kunnen hebben voor andere [7](#page=7).
* **Hydrosfeer:** al het vloeibare water.
* **Atmosfeer:** de gassen rond de planeet.
* **Cryosfeer:** al het bevroren water.
* **Biosfeer:** alle levende organismen.
* **Lithosfeer:** de vaste delen van de aarde zoals gesteenten en mineralen.
* **Antroposfeer:** het door de mens veranderde deel van de aarde, inclusief steden, landbouw en technologie.
Het begrip van deze onderlinge verbondenheid is cruciaal bij het omgaan met mondiale veranderingen [7](#page=7).
### 1.1.2 Kantelpunten (Tipping Points)
Wetenschappers hebben meer dan 25 aardesysteem kantelpunten geïdentificeerd, met consensus over 16 ervan. Vijf van deze kantelpunten worden voorspeld om te worden overschreden bij een langdurige mondiale temperatuurstijging van 1,5 graden Celsius, een drempel die waarschijnlijk binnen het komende decennium zal worden bereikt [8](#page=8).
Veerkracht (resilience) is noodzakelijk om interne en externe veranderingen in het aardesysteem op te vangen. Hoe veerkrachtiger het systeem, hoe beter het zijn stabiliteit kan handhaven. De veerkracht van het aardesysteem is complex en volgt niet altijd lineaire patronen; niet-lineaire relaties in de vorm van kantelpunten komen vaker voor, wat betekent dat een staat soms onomkeerbaar kan zijn [9](#page=9).
> **Tip:** De vraag waarom 1,5°C niet slechts een politiek, maar ook een fysiek doel is, is belangrijk voor examens, omdat het de wetenschappelijke basis van klimaatdoelstellingen benadrukt [8](#page=8).
### 1.1.3 Klimaatstabiliteit en historische grenzen
De afgelopen 3 miljoen jaar is de gemiddelde temperatuur van de aarde niet meer dan 2°C boven het pre-industriële niveau gestegen. Deze stabiliteit heeft ecosystemen en soorten, inclusief vroege menselijke voorouders, de kans gegeven zich geleidelijk aan te passen aan veranderingen. De huidige snelle temperatuurstijging, grotendeels veroorzaakt door menselijke activiteiten, bedreigt deze historische grens en kan leiden tot onomkeerbare gevolgen zoals extreme weersomstandigheden, zeespiegelstijging en ecologische instorting. Het binnen deze drempel blijven is cruciaal voor het voorkomen van catastrofale gevolgen voor zowel natuurlijke als menselijke systemen [5](#page=5).
Beschavingen floreren bij een stabiel klimaat, dat zorgt voor consistente landbouw, beschikbaarheid van hulpbronnen en leefbare omgevingen. Klimaatinstabiliteit bedreigt de voedselzekerheid, infrastructuur en het menselijk welzijn [5](#page=5).
## 1.2 De negen planetaire grenzen
Planetaire grenzen (PB's) vormen een raamwerk om de limieten van menselijke activiteiten op het aardesysteem te beschrijven. Ze presenteren negen planetaire grenzen waarbinnen de mensheid zich kan blijven ontwikkelen en gedijen voor toekomstige generaties. Deze grenzen werden in 2009 geïntroduceerd door Johan Rockström en een groep wetenschappers. De PB's vertegenwoordigen de veilige limieten voor menselijke druk op negen kritieke processen die samen een stabiele en veerkrachtige aarde handhaven. Het overschrijden van deze grenzen verhoogt het risico op grootschalige, abrupte of onomkeerbare milieuveranderingen. Hoewel drastische veranderingen niet noodzakelijkerwijs direct gebeuren, markeren de grenzen een kritieke drempel voor toenemende risico's voor mens en ecosysteem. De planetaire grenzen zijn onderling afhankelijk; het overschrijden van de ene grens kan andere beïnvloeden of zelfs de overschrijding ervan veroorzaken [11](#page=11).
### 1.2.1 Visualisatie van de risico's
De visuele weergave van planetaire grenzen gebruikt kleuren om verschillende risiconiveaus aan te geven [13](#page=13):
* **Groen:** De veilige operationele ruimte waar de mensheid zich idealiter bevindt [13](#page=13).
* **Geel:** De zone van toenemende risico's, waarbij ecosystemen onder stress staan, maar nog niet in volledige collaps zijn, en er vroege waarschuwingssignalen verschijnen zoals verminderde biodiversiteit, verstoorde cycli en afnemende veerkracht [13](#page=13).
* **Rood:** De grenzen zijn overschreden. Ecosysteemfuncties zijn ernstig aangetast en herstel wordt moeilijk of onmogelijk zonder ingrijpende interventie. Wat er in de rode zone gebeurt, is grotendeels wetenschappelijk onzeker [13](#page=13).
### 1.2.2 De negen kritieke grenzen en kern grenzen
Het PB-raamwerk definieert de milieu(biofysische) limieten waarbinnen de mensheid veilig kan opereren. Er zijn negen kritieke aardesysteemprocessen die de stabiliteit en veerkracht van de planeet reguleren. Twee belangrijke opmerkingen zijn [14](#page=14):
1. **Kern grenzen:** Biosfeerintegriteit, klimaatverandering en nieuwe entiteiten (novel entities) zijn kern grenzen die de aarde alleen al in een nieuwe staat kunnen brengen [14](#page=14).
2. **Interacties:** Er moet gekeken worden naar de interacties tussen de grenzen. Klimaatverandering kan bijvoorbeeld de biosfeerintegriteit veranderen, wat op zijn beurt de klimaatverandering weer kan beïnvloeden (feedbacklussen) [14](#page=14).
### 1.2.3 De holocene epoch als baseline
Het planetaire grenzen-raamwerk gebruikt de holocene epoch als basislijn. Dit komt omdat het Holoceen een periode van uitzonderlijke omgevingsstabiliteit vertegenwoordigt over de afgelopen 11.700 jaar. Gedurende het Holoceen bleven het klimaat en de ecosystemen van de aarde binnen een bereik dat de ontwikkeling van landbouw, steden en complexe samenlevingen ondersteunde. Door huidige menselijke impact te vergelijken met de holocene omstandigheden, kunnen wetenschappers drempels identificeren waarbuiten aardesystemen instabiel kunnen worden, wat de veilige operationele ruimte voor de mensheid bedreigt [15](#page=15).
De Antropoceen is een voorgestelde geologische epoch die de periode markeert waarin menselijke activiteit de dominante invloed is geworden op het klimaat en de ecosystemen van de aarde. In tegenstelling tot het Holoceen, dat werd gekenmerkt door natuurlijke stabiliteit, weerspiegelt de Antropoceen een tijd van snelle milieuverandering gedreven door industrialisatie, ontbossing, vervuiling, biodiversiteitsverlies en klimaatverandering. Wetenschappers gebruiken het concept om te benadrukken hoe diepgaand mensen planetaire systemen hebben veranderd, zodanig dat deze veranderingen nu zichtbaar zijn in geologische archieven en mondiale ecologische trends [15](#page=15).
### 1.2.4 Doel en beperkingen van het PB-raamwerk
Planetaire grenzen zijn wetenschappelijk onderbouwde niveaus van menselijke verstoring van ecosystemen. Ze tonen de gevolgen wanneer ecosystemen te ver worden veranderd of geduwd. Het is belangrijk te beseffen dat het een enorme versimpeling is van het aardesysteem. Het enige doel van het raamwerk is het terugbrengen van het aardesysteem naar een holoceen-achtige staat. De grenzen zelf zijn natuurlijke grenzen die, indien overschreden, een of meer componenten van het aardesysteem (bio-, atmo-, cryo-, litho-, hydro- en antroposfeer) veranderen [17](#page=17).
Het PB-raamwerk dicteert niet hoe samenlevingen zich moeten ontwikkelen. Door een veilige operationele ruimte voor de mensheid op aarde te identificeren, kan het raamwerk een waardevolle bijdrage leveren aan besluitvormers om wenselijke ontwikkelingskoersen te bepalen. Het laat zien dat het aardesysteem gedestabiliseerd wordt en in een toenemend tempo [17](#page=17).
> **Tip:** De documentaire "Breaking Boundaries" met David Attenborough biedt een visuele uitleg van de planetaire grenzen en de wetenschappelijke ontdekkingen hierachter, en is een aanrader voor studie [16](#page=16).
---
# Analyse van specifieke planetaire grenzen
Dit gedeelte onderzoekt de specifieke planetaire grenzen, hun mechanismen, impacts en de huidige status ten opzichte van de veilige grenzen.
### 2.1 Oceaanverzuring
Oceaanverzuring, vaak beschouwd als de "kwaadaardige tweeling" van opwarming van de aarde, treedt op wanneer oceanen een aanzienlijk deel van de menselijke CO2-uitstoot absorberen, wat leidt tot een afname van de pH-waarde van zeewater. Dit proces is nauw verbonden met de opwarming van de aarde [20](#page=20).
#### 2.1.1 Hoe het werkt
Ongeveer een kwart van de door de mens veroorzaakte CO2-uitstoot wordt geabsorbeerd door de oceanen. Deze absorptie resulteert in een afname van de pH van het oceaanwater, wat wijst op een toename van de zuurgraad. De pH-schaal is logaritmisch, wat betekent dat een kleine verandering in pH een aanzienlijke verandering in de concentratie van waterstofionen (H+) vertegenwoordigt. Bijvoorbeeld, een daling van pH 8,2 naar pH 8,1 komt overeen met een toename van 25% in de H+-concentratie [20](#page=20) [22](#page=22).
De oceaan absorbeert CO2 via de oceaan koolstofpomp, die bestaat uit een biologische pomp (transport van koolstof naar de zeebodem via de voedselketen) en een fysische pomp (aangedreven door oceaanstromingen). In de polaire gebieden daalt dichter water, met daarin opgelost koolstof, naar diepzeegebieden [22](#page=22).
#### 2.1.2 Impact op het mariene leven
Oceanacidificatie heeft directe gevolgen voor mariene ecosystemen die afhankelijk zijn van calciumcarbonaat voor hun schalen en skeletten, zoals schelpdieren, koraal en plankton. Gevoelige soorten kunnen hun beschermende schalen verliezen en uitsterven, terwijl soorten met sterkere schalen dominant kunnen worden. Onderzoek toont aan dat zelfs kleine organismen zoals benthische foraminiferen beïnvloed worden, met dunnere schalen en een afname in lichaamsgrootte [24](#page=24).
Ernstige verzuring kan leiden tot "koraalporose", waarbij de skeletten van dode koraal poreus worden en te fragiel om het gewicht van de bovenliggende riffen te dragen, wat leidt tot erosie en het krimpen van koraalecosystemen. Op locaties met hoge CO2-concentraties, zoals die veroorzaakt door vulkanische activiteit, is er een significant lagere soorten- en structurele biodiversiteit in vergelijking met gebieden met minder zure omstandigheden [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 2.1.3 Het bepalen van de grens
De planetaire grens voor oceaanverzuring wordt niet direct gemeten met pH, maar met de aragonietverzadigingsgraad (Ωarag). Aragoniet is een vorm van calciumcarbonaat die wordt gebruikt door mariene organismen om schalen te bouwen. De veilige grens is ingesteld op Ωarag ≥ 2,8. Huidige metingen tonen aan dat deze grens wereldwijd gevaarlijk dicht wordt benaderd, en in sommige regio's al is overschreden, met de grootste effecten in de Zuidelijke en Arctische Oceanen (#page=23, 26 [23](#page=23) [26](#page=26).
### 2.2 Nieuwe entiteiten: plastic
De planetaire grens voor nieuwe entiteiten richt zich op de introductie van mensgemaakte stoffen in het milieu die schadelijke effecten kunnen hebben. Plastic is hierbij een van de meest prominente en zorgwekkende nieuwe entiteiten, naast onder meer persistente organische verontreinigende stoffen, zware metalen en synthetische chemicaliën [27](#page=27).
#### 2.2.1 Soorten plastic en hun verspreiding
Plastic kan worden onderverdeeld in macroplastics (groter dan 20 mm) en microplastics (kleiner dan 20 mm). Primaire plastics worden in hun oorspronkelijke vorm geproduceerd, terwijl secundaire plastics ontstaan door de afbraak van grotere stukken plastic. Nanoplastics zijn microplastics die verder fragmenteren tot zeer kleine deeltjes [28](#page=28).
Slechts ongeveer 0,5% van de geproduceerde plastics komt in de oceanen terecht. De meeste kunststoffen worden gestort in stortplaatsen (50%), verbrand (19%), of gerecycled (9%), waarbij een deel van het afval wordt geëxporteerd naar andere landen [28](#page=28).
#### 2.2.2 Bronnen van plasticvervuiling
De overgrote meerderheid van het plastic in de oceanen is afkomstig van land gebaseerde bronnen (70-80%), voornamelijk getransporteerd via rivieren of kustlijnen. Ongeveer 1000 rivieren zijn verantwoordelijk voor 80% van de plasticvervuiling, waarbij rivieren in Zuidoost-Azië, met name in de Filippijnen, India en Maleisië, een grote rol spelen. Kenmerken van de meest vervuilende rivieren zijn slechte lokale afvalbeheer, nabijheid van grote steden en een hoge regenval [34](#page=34).
Hoewel Westerse landen minder direct bijdragen aan riviervervuiling, wordt geschat dat een paar procent van het wereldwijde oceaanplastic afkomstig is van de export van afval door rijke landen [34](#page=34).
#### 2.2.3 Consequences of plastic pollution
De accumulatie van plastic in de oceanen leidt tot diverse negatieve gevolgen:
* **Plastic op het menu:** Mariene organismen consumeren plastic deeltjes, wat kan leiden tot interne verwondingen, voedingstekorten en vergiftiging (#page=39, 40. Dit is aangetoond bij albatroskuikens die met plastic worden gevoerd [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Verstrikt raken:** Zeeleven, zoals walvissen, dolfijnen en vogels, raakt verstrikt in plastic afval, met name visnetten, wat leidt tot verwondingen, verdrinking of verstikking [41](#page=41).
* **Ecosystemen uit balans:** Plastic zakken en 'spooknetten' kunnen koraalriffen bedekken, waardoor zuurstof, licht en voedingsstoffen worden geblokkeerd, wat leidt tot het afsterven van riffen. Mangroveplanten kunnen verstikt raken door plastic dat de bodem afsluit, wat de groei belemmert [42](#page=42) [43](#page=43).
* **Chemische contaminatie:** Microplastics kunnen chemische verontreinigingen bevatten en kunnen zich ophopen in weefsels, zelfs in menselijke placenta's (#page=44, 45 [44](#page=44) [45](#page=45).
#### 2.2.4 De planetaire grens
Tot op heden is er geen kwantificeerbare wetenschappelijke grens vastgesteld voor nieuwe entiteiten, waaronder plastic. Dit duidt op een gebrek aan kennis en duidelijke definities om deze grenzen te meten en te monitoren [46](#page=46).
### 2.3 Aantasting van de ozonlaag
De ozonlaag in de stratosfeer speelt een cruciale rol bij het reguleren van de temperatuur van de aarde door het absorberen van UV-straling en infraroodstraling. Veranderingen in de ozonconcentratie kunnen variëren afhankelijk van de hoogte waarop ze optreden [48](#page=48).
#### 2.3.1 De ontdekking en het Montreal Protocol
In de jaren '70 suggereerden wetenschappers dat ozonafbrekende chemicaliën, zoals cfk's, de ozonlaag aantastten. De ontdekking van het ozongat boven Antarctica in 1985 bevestigde deze hypothese. Ondanks weerstand van de industrie en politieke actoren, leidde de visualisatie van het groeiende gat tot internationale actie [50](#page=50).
In 1987 werd het Montreal Protocol ondertekend, waarin landen afspraken de uitstoot van ozonafbrekende stoffen te verminderen. Dit protocol werd geleidelijk strenger en is momenteel het enige VN-verdrag dat door alle landen ter wereld is geratificeerd [50](#page=50).
#### 2.3.2 Lessen uit de ozonlaag-ervaring
De oplossing voor het probleem van de ozonlaag biedt belangrijke lessen:
1. Wetenschappelijk onderzoek is essentieel voor het begrijpen van problemen [50](#page=50).
2. Belanghebbenden die het probleem veroorzaken, kunnen weerstand bieden aan verandering door middel van lobbyen en het creëren van twijfel [50](#page=50).
3. De mensheid is in staat om grote wereldwijde problemen op te lossen wanneer er politieke wil en eensgezindheid is [50](#page=50).
#### 2.3.3 De planetaire grens
De planetaire grens voor de aantasting van de ozonlaag is gebaseerd op de ozonconcentratie, gemeten in Dobson Units (DU). Een gebied wordt gedefinieerd als een ozongat wanneer de ozonkolomwaarden 220 DU bedragen. De veilige operationele ruimte is rond de 277 DU, met een pre-industriële baseline van 292 DU. Hoewel de mondiale stratosferische ozonlaag herstelt sinds de jaren '90, kan dit herstel de laatste jaren afgevlakt zijn. Momenteel wordt de grens als binnen de veilige operationele ruimte beschouwd, maar de laag blijft kwetsbaar [51](#page=51).
### 2.4 Atmosferische aerosolbelasting
Atmosferische aerosolen zijn suspensies van vloeibare, vaste of gemengde deeltjes met uiteenlopende chemische samenstellingen en groottes. Ze spelen een rol bij het afkoelen van de planeet door zonlicht terug te reflecteren en helpen bij de vorming van wolken. Echter, overmatige aerosolen, met name afkomstig van menselijke activiteiten, zijn schadelijk voor de gezondheid [53](#page=53).
#### 2.4.1 Impact van aerosolen
Smog, een veelvoorkomend fenomeen in grote steden zoals Beijing en Delhi, wordt veroorzaakt door atmosferische aerosolen, met name door de verbranding van kolen. Luchtvervuiling door aerosolen is een van de grootste doodsoorzaken wereldwijd, met naar schatting 9 miljoen doden per jaar. Deeltjes zoals vliegas (afkomstig van kolencentrales) en zwarte koolstof (afkomstig van onvolledige verbranding van fossiele brandstoffen) zijn significante componenten van atmosferische aerosolen (#page=55, 57 [54](#page=54) [55](#page=55) [57](#page=57).
#### 2.4.2 Het meten van aerosolbelasting
De aerosolbelasting wordt gemeten met de Aerosol Optische Diepte (AOD), die aangeeft hoeveel direct zonlicht de grond bereikt. De planetaire grens voor AOD is vastgesteld op 0,25, maar in sommige regio's, met name in Zuid-Azië, wordt deze grens aanzienlijk overschreden. Wereldwijd ligt de gemiddelde AOD rond 0,14, wat binnen de veilige marge valt [56](#page=56) [57](#page=57).
#### 2.4.3 De planetaire grens
De planetaire grens voor atmosferische aerosolbelasting wordt gemeten aan de hand van de interhemisferische verschil in AOD. Een groter verschil tussen de noordelijke en zuidelijke hemisfeer wijst op een hogere aerosolbelasting in de noordelijke hemisfeer. Momenteel neemt dit verschil af, wat aangeeft dat we ons binnen de veilige operationele ruimte bevinden. De grens is ingesteld op 0,01, en de huidige realiteit is 0,076 [60](#page=60).
### 2.5 Biosfeerintegriteit: Genetische en Functionele Diversiteit
De integriteit van de biosfeer omvat zowel genetische als functionele diversiteit, die essentieel zijn voor de veerkracht en het adaptieve vermogen van de planeet (#page=62, 63, 65 [62](#page=62) [63](#page=63) [65](#page=65).
#### 2.5.1 Genetische diversiteit
Genetische diversiteit, de erfenis van natuurlijke selectie, vormt de basis van de planetaire werking van de biosfeer. Het natuurlijke uitstervingspercentage is ongeveer 10% van de soorten per miljoen jaar. Echter, het huidige uitstervingspercentage is dramatisch hoger, met naar schatting meer dan 100 uitstervingen per miljoen soorten-jaren (E/MSY). Dit suggereert dat de aarde zich in de zesde massa-extinctie bevindt, veroorzaakt door menselijke activiteiten [65](#page=65) [70](#page=70).
#### 2.5.2 Functionele diversiteit
Functionele diversiteit verwijst naar de verscheidenheid aan biologische eigenschappen binnen ecosystemen die hun functioneren beïnvloeden. Voor bodemleven omvat dit functies zoals nutriëntencyclus, afbraak van organisch materiaal en waterregulatie. De Human Appropriation of Net Primary Production (HANPP) is een proxy om functionele diversiteit te meten, die het aandeel van de menselijke toe-eigening of vermindering van de netto primaire productie van de aarde aangeeft. Een hoge HANPP duidt op minder biodiversiteit, veerkracht en meer ecologisch risico. Momenteel is 30% van de mondiale HANPP buiten de veilige operationele zone, en 20% bevindt zich in de gevarenzone [72](#page=72) [73](#page=73) [75](#page=75).
#### 2.5.3 De planetaire grens
De planetaire grens voor genetische diversiteit is ingesteld op minder dan 10 E/MSY. De huidige realiteit ligt ruim boven de 100 E/MSY, mogelijk zelfs boven de 1000 E/MSY. Voor functionele diversiteit is de veilige operationele zone 5% HANPP, terwijl de huidige realiteit 30% bedraagt. Dit betekent dat 60% van de mondiale landoppervlakken reeds buiten de lokaal gedefinieerde veilige zone valt, waarvan 38% zelfs in de hoog-risico zone [70](#page=70) [75](#page=75) [76](#page=76).
### 2.6 Klimaatverandering: CO2 en stralingsforcing
Klimaatverandering, gedreven door verhoogde CO2-concentraties en verstoorde energiebalansen, vormt een van de meest kritieke planetaire grenzen.
#### 2.6.1 CO2-concentratie
Het broeikaseffect, essentieel voor leven op aarde, wordt versterkt door de toename van broeikasgassen zoals CO2. Paleoklimatologische gegevens tonen aan dat de CO2-concentratie in de atmosfeer gedurende de laatste 800.000 jaar nooit boven de 300 ppm uitkwam. Sinds de industriële revolutie is de concentratie gestaag gestegen, en vandaag de dag bedraagt deze ongeveer 430 ppm (#page=79, 80. Dit is hoger dan in de laatste 15 miljoen jaar [78](#page=78) [79](#page=79) [80](#page=80).
Historisch gezien zijn de Verenigde Staten verantwoordelijk voor 25% van de cumulatieve CO2-uitstoot, gevolgd door de EU-28 met 22%. De rijkste 10% van de wereldbevolking produceert de helft van de klimaatvervuilende emissies, terwijl de armste helft slechts 10% bijdraagt. De oplossing vereist innovatie in diverse sectoren zoals energie, transport, voedselproductie en landgebruik, aangezien er geen simpele, universele oplossing bestaat [83](#page=83) [84](#page=84) [85](#page=85).
#### 2.6.2 Stralingsforcing
Stralingsforcing meet de impact van factoren zoals broeikasgassen op de energiebalans van de aarde. Positieve stralingsforcing, zoals door CO2, leidt tot opwarming van de planeet. De planetaire grens voor stralingsforcing is vastgesteld op 1 W m⁻². Momenteel wordt de antropogene effectieve stralingsforcing geschat op 2,91 W m⁻². De grafiek van de netto antropogene stralingsforcing aan de top van de atmosfeer toont sinds het begin van het Antropoceen een steile en aanhoudende stijging [89](#page=89) [91](#page=91).
#### 2.6.3 De planetaire grenzen voor klimaatverandering
De klimaatverandering wordt gemonitord aan de hand van twee controlevariabelen: de CO2-concentratie en de stralingsforcing. De CO2-grens is vastgesteld op 350 ppm, met een pre-industriële baseline van 280 ppm. De huidige CO2-concentratie overschrijdt deze grens ruim (#page=80, 87. De grens voor stralingsforcing is 1 W m⁻², terwijl de huidige realiteit 2,91 W m⁻² bedraagt. Zonder aanzienlijke emissiereducties wordt een temperatuurstijging van meer dan 3,2°C verwacht [80](#page=80) [87](#page=87) [92](#page=92).
### 2.7 Zoetwaterverandering
De planetaire grens voor zoetwaterverandering is cruciaal voor het reguleren van het klimaat en het ondersteunen van de biosfeer (#page=93, 95. Het omvat zowel blauw water (rivieren, meren, aquifers) als groen water (neerslag, verdamping, bodemvocht) [93](#page=93) [94](#page=94) [95](#page=95).
#### 2.7.1 Blauw en groen water
Blauw water is direct beschikbaar voor menselijk gebruik en ecosysteemdiensten. Groen water is essentieel voor terrestrische biosfeerprocessen en de waterbeschikbaarheid voor planten. Bodemvocht in de wortelzone fungeert als een cruciale schakel in de mondiale hydrologische cyclus en is gevoelig voor menselijke veranderingen, met name door landbouw [94](#page=94) [96](#page=96).
#### 2.7.2 Het monitoren van zoetwaterverandering
De planetaire grens voor groen water wordt vertegenwoordigd door het percentage van het ijsvrije landoppervlak waar bodemvocht afwijkt van de Holocene variabiliteit. Satellietgegevens tonen significante toenames in droge en natte extreme afwijkingen in de afvoer van rivieren en bodemvocht, wat wijst op toenemende variabiliteit en instabiliteit in zoetwatersystemen (#page=98, 99 [96](#page=96) [98](#page=98) [99](#page=99).
#### 2.7.3 De planetaire grens
De planetaire grens voor blauw water is ingesteld op 10,2% van het landgebied dat significante veranderingen in blauw water laat zien. De huidige realiteit is 18,2%, wat betekent dat de grens al begin 20e eeuw is overschreden. Voor groen water is de grens 11,1%, met een huidige realiteit van 15,2% [100](#page=100).
### 2.8 Landgebruiksverandering
Landgebruiksverandering, met name ontbossing, heeft al millennia plaats en heeft aanzienlijke gevolgen voor de mondiale ecosystemen (#page=102, 104 .
#### 2.8.1 Ontbossing en landgebruik
Oorspronkelijk bedekten bossen ongeveer 6 miljard hectare land. Tussen 1700 en 1850 werd vooral gematigd bos in Europa en Noord-Amerika gekapt voor landbouw en energie. Vanaf de 20e eeuw verschoof de ontbossing naar tropische gebieden, met een piek in de jaren '80. Momenteel zijn de belangrijkste oorzaken van tropische ontbossing de teelt van vee, soja en palmolie .
#### 2.8.2 De planetaire grens
De planetaire grens voor landgebruiksverandering is gebaseerd op het percentage oorspronkelijk bos dat behouden moet blijven. De veilige operationele ruimte is 75% van het oorspronkelijke bosareaal, wat betekent dat niet meer dan 25% mag worden gekapt. Mondiaal is 60% van het oorspronkelijke bosareaal nog intact, wat betekent dat de grens van 75% is overschreden. De tropische biomen zijn het meest bedreigd, met een huidige realiteit van 50% overschrijding .
### 2.9 Biochemische cycli: Stikstof en Fosfor
De planetaire grens voor biochemische cycli richt zich op de menselijke verstoring van mondiale nutriëntencycli, met name stikstof (N) en fosfor (P) (#page=112, 113. Deze elementen zijn essentieel voor leven en hun cycli zijn ingrijpend veranderd door landbouw en industrie .
#### 2.9.1 Impact van verstoringen
Verhoogde stikstof- en fosforstromen leiden tot algenbloei in waterlichamen, wat resulteert in eutrofiëring en dode zones. Daarnaast kan een overschot aan stikstof leiden tot biodiversiteitsverlies in terrestrische ecosystemen, waarbij graslanden woeste gronden beginnen te domineren .
#### 2.9.2 Gebruik van stikstof en fosfor
Kaarten tonen een wereldwijde toename in het gebruik van stikstof en fosfor, met name in ontwikkelingsregio's, wat zorgen baart over milieu-impacts (#page=115, 116. In Europa en China is er sprake van hoge overschrijdingen van het stikstofgebruik, terwijl Zuidoost-Azië, Zuid-Amerika en Afrika nog onderbenutting vertonen, wat kan leiden tot bodemdegradatie (#page=117, 118 .
#### 2.9.3 De planetaire grens
De planetaire grens voor biochemische cycli wordt bewaakt door de mondiale verandering in stikstof- en fosforgebruik. De kaart voor de stikstofgrens en de kaart voor de fosforvloed laat een complexe realiteit zien, met overschrijdingen in sommige gebieden en onderbenutting in andere. Efficiënter gebruik van nutriënten en reductie van emissies uit niet-agrarische bronnen zijn cruciaal om de mondiale grenzen niet te overschrijden .
---
# Context en implicaties van planetaire grenzen
Het planetaire grenzen raamwerk biedt een essentiële context voor het begrijpen van de mondiale ecologische uitdagingen en de implicaties ervan voor menselijke samenlevingen, inclusief de relatie met duurzame ontwikkelingsdoelen en de rol van het Holocene epoch als referentiepunt [14](#page=14) [15](#page=15).
### 3.1 Relatie met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's)
Het concept van planetaire grenzen heeft een duidelijke invloed gehad op de inhoud van de 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's). Deze doelen zijn onder te verdelen in drie hoofdcategorieën: biosfeerdoelen, sociale doelen en economische doelen. Het planetaire grenzen raamwerk definieert de ecologische (biofysische) limieten waarbinnen de mensheid veilig kan opereren. Er zijn negen kritieke Aard-systeem processen geïdentificeerd die de stabiliteit en veerkracht van de planeet reguleren [14](#page=14).
* **Kern grenzen:** Biosfeerintegriteit, klimaatverandering en nieuwe entiteiten (novel entities) worden beschouwd als kern grenzen, omdat deze alleen al het Aard-systeem naar een nieuwe staat kunnen verschuiven [14](#page=14).
* **Interacties:** Het is cruciaal om de interacties tussen deze grenzen te bestuderen. Klimaatverandering beïnvloedt bijvoorbeeld de biosfeerintegriteit, wat op zijn beurt weer de klimaatverandering kan beïnvloeden door middel van feedbackloops [14](#page=14).
### 3.2 De Holocene epoch als referentiepunt
Het planetaire grenzen raamwerk hanteert de Holocene epoch als basislijn. Deze periode, die ongeveer de laatste 11.700 jaar omvat, kenmerkte zich door uitzonderlijke milieu-stabiliteit. Gedurende het Holoceen bleven het klimaat en de ecosystemen van de Aarde binnen een bepaald bereik, wat de ontwikkeling van landbouw, steden en complexe samenlevingen mogelijk maakte. Door huidige menselijke impact te vergelijken met de omstandigheden tijdens het Holoceen, kunnen wetenschappers grenswaarden identificeren waarboven de Aard-systemen instabiel kunnen worden, wat de veilige operationele ruimte voor de mensheid bedreigt [15](#page=15).
De **Antropoceen** is een voorgestelde geologische epoch die aangeeft dat menselijke activiteit de dominante invloed is geworden op het klimaat en de ecosystemen van de Aarde. In tegenstelling tot het Holoceen, dat werd gekenmerkt door natuurlijke stabiliteit, weerspiegelt de Antropoceen een periode van snelle milieuverandering, gedreven door industrialisatie, ontbossing, vervuiling, biodiversiteitsverlies en klimaatverandering. Wetenschappers gebruiken dit concept om de diepgaande veranderingen te benadrukken die mensen in planetaire systemen hebben teweeggebracht, zodanig dat deze veranderingen nu zichtbaar zijn in geologische gegevens en wereldwijde ecologische trends [15](#page=15).
> **Tip:** De film 'Breaking Boundaries: The Science of Our Planet' met David Attenborough biedt een visuele uitleg van de planetaire grenzen en de urgentie om deze te respecteren. Deze film is een aanrader voor een beter begrip van het onderwerp [16](#page=16).
### 3.3 Uitdagingen bij het downscalen naar nationaal niveau
Het wordt over het algemeen niet aanbevolen om het planetaire grenzen raamwerk direct naar een landelijk niveau te vertalen ("downscalen"). Dit komt doordat het raamwerk is ontworpen om op een mondiaal schaalniveau te functioneren en niet op een lokaal niveau. Indien men het raamwerk toch op nationaal niveau wil toepassen, is het noodzakelijk om de variabelen te herdefiniëren of te vertalen. Een voorbeeld hiervan is een poging in 2024 om het raamwerk voor België te downscalen .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Planetaire grenzen | Een raamwerk dat de grenzen aangeeft voor menselijke invloeden op het aardesysteem, binnen welke de mensheid zich kan blijven ontwikkelen en gedijen voor toekomstige generaties. |
| Stabiliteit van het aardesysteem | De capaciteit van de diverse componenten van de aarde (atmosfeer, hydrosfeer, biosfeer, etc.) om binnen een bepaald bereik te functioneren, wat essentieel is voor het handhaven van levensvatbare omstandigheden. |
| Veerkracht van het aardesysteem | Het vermogen van het aardesysteem om veranderingen en verstoringen te weerstaan, zich aan te passen en te herstellen, terwijl het zijn fundamentele functies behoudt. |
| Tipping points (omslaagpunten) | Kritieke drempels in het aardesysteem. Wanneer deze worden overschreden, kan een systeem een abrupte en vaak onomkeerbare verschuiving naar een nieuwe stabiele toestand ondergaan. |
| Holocene epoch | Een geologische periode die ongeveer 11.700 jaar geleden begon en wordt gekenmerkt door relatieve klimaatsstabiliteit, wat de ontwikkeling van landbouw en complexe samenlevingen mogelijk maakte. |
| Antropoceen | Een voorgesteld geologisch tijdperk dat de periode markeert waarin menselijke activiteit de dominante invloed is geworden op het klimaat en de ecosystemen van de aarde. |
| Verzuring van de oceaan | De afname van de pH van zeewater als gevolg van de absorptie van atmosferische kooldioxide (CO2), wat nadelige effecten heeft op mariene organismen, met name calcificerende soorten. |
| Aragoniet-verzadigingsgraad ($\Omega_{\text{arag}}$) | Een maat voor de mate waarin zeewater verzadigd is met aragoniet, een vorm van calciumcarbonaat die door veel zeeorganismen wordt gebruikt voor de opbouw van schelpen en skeletten. Een lagere verzadigingsgraad bemoeilijkt dit proces. |
| Nieuwe entiteiten | Stoffen die door menselijke activiteit in het milieu worden geïntroduceerd en die schadelijke effecten kunnen hebben op het aardesysteem, zoals plastics, zware metalen en synthetische chemicaliën. |
| Macroplastics | Plastic deeltjes groter dan 20 mm, zoals plastic tassen, flessen en visnetten. |
| Microplastics | Plastic deeltjes kleiner dan 20 mm, vaak ontstaan door de afbraak van grotere plastic voorwerpen, die wijdverbreid zijn in het milieu. |
| Nanoplastics | Zeer kleine plastic deeltjes (tot 0,0001 mm) die extreem penetrant kunnen zijn en waarvan de milieuconsequenties nog niet volledig begrepen zijn. |
| Ozonlaag uitputting | De geleidelijke afbraak van de ozonlaag in de stratosfeer door de uitstoot van ozonafbrekende stoffen, zoals chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK's), wat leidt tot een verhoogde blootstelling aan schadelijke UV-straling. |
| Dobson Unit (DU) | Een eenheid die wordt gebruikt om de totale hoeveelheid ozon in een kolom atmosfeer te meten. Een lagere waarde duidt op een grotere uitputting van de ozonlaag. |
| Atmosferische aerosolbelasting | De concentratie van kleine deeltjes die in de atmosfeer zweven en die zonlicht kunnen reflecteren of absorberen, wat invloed heeft op het klimaat en de luchtkwaliteit. |
| Aerosoloptische diepte (AOD) | Een maat voor de hoeveelheid direct zonlicht die wordt geblokkeerd door aerosolen in de atmosfeer. Het wordt gebruikt om de verspreiding en dichtheid van aerosolen te kwantificeren. |
| Genetische diversiteit | De variatie binnen soorten op genetisch niveau. Dit is cruciaal voor het aanpassingsvermogen van soorten aan veranderende omstandigheden en voor de algemene stabiliteit van ecosystemen. |
| Functionele diversiteit | De verscheidenheid aan biologische functies of rollen die organismen binnen een ecosysteem vervullen, zoals nutriëntencycling, decompositie en waterregulatie. |
| HANPP (Human Appropriation of Net Primary Production) | Een maatstaf die het aandeel van de netto primaire productie van de aarde (plantengroei) kwantificeert dat door menselijke activiteiten wordt geconsumeerd of beïnvloed, zoals oogsten, houtkap en landgebruiksverandering. |
| Klimaatverandering | Langdurige verschuivingen in temperatuur en weerpatronen, voornamelijk gedreven door menselijke activiteiten die de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer verhogen. |
| Broeikaseffect | Het proces waarbij bepaalde gassen in de atmosfeer warmte van de zon vasthouden, wat bijdraagt aan de temperatuur van de planeet en het leven mogelijk maakt. |
| CO2-concentratie | De hoeveelheid kooldioxide in de atmosfeer, gemeten in parts per million (ppm). Stijgende CO2-concentraties zijn een belangrijke drijfveer achter klimaatverandering. |
| Stralingsforcing | Een maat voor de invloed van verschillende factoren (zoals broeikasgassen, zonneactiviteit) op de energiebalans van de aarde, en daarmee op de opwarming of afkoeling van de planeet. Positieve stralingsforcing leidt tot opwarming. |
| Blauw water | Het water dat aanwezig is in rivieren, meren, reservoirs en aquifers, en dat kan worden onttrokken voor menselijk gebruik zoals irrigatie, industrie en drinkwater. |
| Groen water | Het water dat deel uitmaakt van de terrestrische neerslag, verdamping en bodemvocht. Dit water is direct beschikbaar voor planten en essentieel voor de vegetatie en landecosystemen. |
| Hydrologische cyclus | Het continue proces van de beweging van water op, boven en onder het oppervlak van de aarde, inclusief verdamping, condensatie, neerslag en stroming. |
| Bodemvocht in de wortelzone | Het water dat aanwezig is in de grond op een diepte die door plantenwortels kan worden bereikt, cruciaal voor plantengroei en de regulatie van het water in landecosystemen. |
| Landgebruiksverandering | De transformatie van natuurlijke landschappen, zoals bossen en graslanden, voor menselijke doeleinden zoals landbouw, stedelijke ontwikkeling en infrastructuur. |
| Biomen | Grote geografische gebieden met vergelijkbare klimaatomstandigheden en dominante vegetatie, zoals tropische bossen, gematigde bossen en boreale bossen. |
| Biochemische cycli | De cycli van chemische elementen, zoals stikstof en fosfor, door levende organismen, de atmosfeer, de lithosfeer en de hydrosfeer. Deze cycli zijn essentieel voor het leven op aarde en kunnen door menselijke activiteiten worden verstoord. |
| Stikstof (N) | Een essentieel element voor het leven dat een cruciale rol speelt in biochemische cycli. Menselijke activiteiten, zoals kunstmestgebruik, hebben de wereldwijde stikstofcyclus aanzienlijk verstoord. |
| Fosfor (P) | Een ander essentieel element voor het leven dat betrokken is bij biochemische cycli. De verhoogde toepassing van fosfor in de landbouw heeft geleid tot nutriëntenvervuiling in waterlichamen. |
| Algenbloei (eutrofiëring) | Een snelle toename van algenpopulaties in waterlichamen, vaak veroorzaakt door overmatige nutriënten (zoals stikstof en fosfor), wat kan leiden tot zuurstoftekort en het ontstaan van 'dode zones'. |
| U.N. treaty | Een verdrag dat is aangenomen door de Verenigde Naties, een internationale organisatie van soevereine staten. |
| Vredesakkoord | Een akkoord dat is bereikt door de Verenigde Naties, een internationale organisatie van soevereine staten. |
| Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's) | Een reeks van 17 onderling verbonden wereldwijde doelen die zijn opgesteld door de Verenigde Naties als een blauwdruk voor het bereiken van een betere en duurzamere toekomst voor iedereen. |
Cover
Bodemkunde_GreteDeMaeyerDEF2024-2025_versie2 (1).pdf
Summary
# De rol en functies van de bodem
De bodem is een essentieel ecosysteemcomponent dat een breed scala aan vitale functies vervult ten behoeve van mens en milieu, van het ondersteunen van plantengroei tot het reguleren van de atmosfeer en het bieden van een habitat voor talloze organismen.
### 1.1 Ecosysteemdiensten van bodems
Wetenschappers erkennen de enorme waarde van ecosystemen, waaronder bodems, voor de mensheid. Ecosysteemdiensten (ESD) zijn gedefinieerd als de voordelen die de maatschappij van ecosystemen ontvangt in de vorm van goederen en diensten. Deze diensten worden onderverdeeld in producerende diensten (goederen), regulerende diensten (processen), culturele diensten (recreatie, esthetiek) en ondersteunende diensten (primaire productie, bodemvorming, nutriëntencyclus), waarbij de laatste ook wel ecosysteemprocessen of -functies worden genoemd. Bodems spelen cruciaal in al deze dienstencategorieën [14](#page=14).
#### 1.1.1 Medium voor plantengroei
De bodem biedt essentiële ondersteuning voor plantengroei op verschillende manieren [15](#page=15):
* **Fysieke ondersteuning:** De bodem verankert het wortelsysteem van planten, wat essentieel is om omwaaien te voorkomen [15](#page=15).
* **Gasuitwisseling:** Via bodemporiën vindt ventilatie plaats, waardoor koolstofdioxide (CO2) uit de bodem kan ontsnappen en zuurstof (O2) vanuit de atmosfeer kan worden toegevoerd, wat noodzakelijk is voor wortelademhaling [15](#page=15).
* **Wateropslag en -beschikbaarheid:** Bodemporiën houden water vast, dat vervolgens beschikbaar wordt gesteld aan plantenwortels, waardoor drogere periodes overbrugd kunnen worden [15](#page=15).
* **Temperatuurregulatie:** De bodem voorkomt extreme temperatuurschommelingen, wat het wortelsysteem beschermt [15](#page=15).
* **Detoxificatie:** Bodems kunnen toxische bestanddelen afbreken, zowel door menselijke activiteiten als door natuurlijke processen [16](#page=16).
* **Nutriëntenvoorziening:** Vruchtbare bodems leveren de benodigde minerale nutriënten (zoals kalium, calcium, ijzer, koper, stikstof, zwavel, fosfor en boor) opgelost in bodemwater, die essentieel zijn voor optimale plantengroei. Dieren verkrijgen deze nutriënten indirect via planten, of soms direct uit de bodem. Planten kunnen ook organische componenten uit de bodem opnemen, hoewel dit niet strikt noodzakelijk is voor hun groei [16](#page=16).
> **Tip:** Hydrocultuur demonstreert dat planten ook zonder bodem kunnen groeien, mits alle bodemfuncties kunstmatig worden overgenomen [16](#page=16).
#### 1.1.2 Rol van bodems bij watervoorziening
Bodems spelen een cruciale rol in zowel de kwaliteit als de kwantiteit van oppervlaktewater en grondwater. Regenwater infiltreert de bodem, waar het kan worden opgeslagen, door planten wordt gebruikt, of verder doorsijpelt naar het grondwater. Gedurende dit infiltratieproces wordt verontreinigd water gezuiverd door bodemprocessen. Een niet-doorlaatbare bodem daarentegen leidt tot oppervlakkige afstroming, wat overstromingen met modderig en vervuild water kan veroorzaken. Dit illustreert het belang van bodembeheer voor waterkwaliteit en -kwantiteit in een stroomgebied [16](#page=16).
#### 1.1.3 Rol van bodems bij de recyclage van grondstoffen
Bodems zijn essentieel voor de recyclage van organisch materiaal. Ze zetten grote hoeveelheden organische resten van planten en dieren om in bodemorganische stof, waarbij minerale nutriënten vrijkomen voor hergebruik door planten en dieren. Ook komt bij dit proces koolstofdioxide vrij die opnieuw gebruikt kan worden voor fotosynthese. Sommige bodems kunnen aanzienlijke hoeveelheden koolstof opslaan als organische stof, wat bijdraagt aan het verminderen van atmosferische CO2 en de klimaatverandering [17](#page=17).
#### 1.1.4 Hoe veranderen bodems de atmosfeer?
De bodem is een actief interface met de atmosfeer door middel van gasuitwisseling. Bodems absorberen zuurstof en geven gassen zoals methaan, koolstofdioxide en stikstofoxide af, wat de atmosferische samenstelling en de klimaatverandering beïnvloedt. Verdamping van bodemvocht is een belangrijke bron van waterdamp in de atmosfeer en beïnvloedt luchttemperaturen, luchtcomposities en weerpatronen. In droge gebieden met slechte bodemstructuur en weinig vegetatie kunnen bodemdeeltjes met de wind worden meegevoerd, wat leidt tot stof in de atmosfeer, verminderde zichtbaarheid, gezondheidsproblemen en temperatuurveranderingen. Dit probleem doet zich niet voor in vochtige bodems met een goede structuur en plantendek [17](#page=17).
#### 1.1.5 De bodem als habitat voor organismen
De bodem herbergt een immense biodiversiteit, met miljarden organismen van duizenden soorten in een handvol aarde. Deze complexe gemeenschap van bodemorganismen beïnvloedt menselijke gezondheid direct en indirect, zowel positief als negatief. Hoewel sommige bodemorganismen ziekten kunnen veroorzaken, is hun genezende rol veel belangrijker. De heterogeniteit van de bodem, met variaties in lucht- en waterporiën, organische stofgehalte, pH en temperatuur, creëert tal van niches en habitats voor diverse organismen op meso- en microniveau. Bodems bevatten een groot deel van de genetische diversiteit van de aarde [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 1.1.6 Bodem als technisch medium
De bodem levert diverse bouwmaterialen en vormt het fysieke draagvlak voor menselijke activiteiten zoals de bouw van gebouwen, wegen, en de aanleg van ondergrondse infrastructuren [18](#page=18).
### 1.2 De bodem of pedosfeer
De bodem, ook wel pedosfeer genoemd, bevindt zich op het snijvlak van de atmosfeer, biosfeer, lithosfeer en hydrosfeer. Het heeft contact met atmosferische gassen via bodemlucht, met water uit de hydrosfeer via bodemwater, met mineralen en gesteenten uit de lithosfeer via bodemdeeltjes, en met levende organismen uit de biosfeer via organische stof en biomassa. Deze interacties vinden plaats op verschillende schaalniveaus [18](#page=18):
* **Schaal van kilometers:** Bodems faciliteren watertransport van regen naar rivieren, mineraaltransport van gesteenten naar oceanen, en gasuitwisseling met de atmosfeer [18](#page=18).
* **Schaal van meters:** Bodems fungeren als overgangszone tussen gesteenten en lucht, houden lucht en water vast, zijn belangrijk voor wortels, en zorgen voor mineraaltransfer van de aardkorst naar vegetatie en opslag van organische resten [18](#page=18).
* **Schaal van millimeters:** Bodems bieden microhabitats, geleiden water en nutriënten naar wortels, en bieden oppervlak voor biochemische reacties [19](#page=19).
* **Schaal van micrometers en nanometers:** Complexe minerale en organische oppervlakken faciliteren chemische reacties, waarbij de kleinste minerale deeltjes microzones van elektromagnetische lading vormen die bacteriële celwanden, proteïnen en watermoleculen aantrekken [19](#page=19).
#### 1.2.1 Definitie van bodem
Een bodem wordt gedefinieerd als het min of meer losse minerale en/of organische materiaal op het aardoppervlak dat dient als een natuurlijk medium voor de groei van landplanten. Het is blootgesteld aan bodemvormende factoren zoals klimaat, micro- en macro-organismen, reliëf en moedermateriaal gedurende een bepaalde periode. Het product 'bodem' verschilt van het moedermateriaal in fysische, chemische, biologische en morfologische eigenschappen. De bodemgrens wordt conventioneel bepaald op een diepte van ongeveer drie meter, waar de beworteling van inheemse, meerjarige gewassen van weinig betekenis wordt. Bodems en plantenkleden vormen een aaneengesloten geheel, behalve waar extreme omstandigheden normale bodemontwikkeling tegengaan [23](#page=23).
#### 1.2.2 Bodemkunde of pedologie
Bodemkunde, of pedologie, is een zelfstandige wetenschap die zich bezighoudt met het ontstaan van de bodem (bodemgenese). Het omvat echter ook aanverwante disciplines zoals bodemfysica, bodemchemie, bodembiologie, bodemvruchtbaarheid en bodemclassificatie [25](#page=25).
### 1.3 Het bodemprofiel
Een bodemprofiel is de doorsnede door de verschillende lagen, ook wel horizonten genoemd, die in een bodem waarneembaar zijn [21](#page=21).
* **O-horizont:** Bovenaan liggen organische resten die in verschillende mate worden afgebroken en getransformeerd [21](#page=21).
* **A-horizont:** Hieronder bevindt zich de minerale laag met een donkerdere kleur door de accumulatie en menging van organisch materiaal en afbraakresten van plantenwortels [21](#page=21).
* **E-horizont:** In sommige bodems, na sterke verwering en uitloging, is er een horizont zonder accumulatie van organisch materiaal [21](#page=21).
* **B-horizont:** Deze onderliggende laag kan accumulatie van kleideeltjes, ijzeroxiden of calciumcarbonaat bevatten, of materialen die ter plaatse zijn gevormd door verwering [21](#page=21).
* **C-horizont:** Dit is het minst verweerde moedermateriaal waaruit de bodem is gevormd, waar plantenwortels en micro-organismen nog dieper kunnen doordringen en chemische veranderingen teweegbrengen [22](#page=22).
> **Tip:** Bodemhorizonten kunnen variëren in zichtbaarheid, met scherpe grenzen en duidelijke kleurverschillen in sommige gevallen, en geleidelijke veranderingen in andere. De fysische eigenschappen van bodemmateriaal kunnen echter sterk verschillen, zelfs bij gelijkende kleuren [22](#page=22).
#### 1.3.1 Topsoil en subsoil
* **Topsoil (bovengrond/bouwland):** Dit omvat de organisch verrijkte A-horizont, de ploeglaag (bovenste 10-25 cm), de zone met de meeste wortels, en de bouwvoor waar bewerkingen plaatsvinden. Topsoil kan ook worden verwijderd en verkocht voor stedelijke toepassingen [23](#page=23).
* **Subsoil (ondergrond):** Dit is de bodemlaag onder de bouwvoor. Het is belangrijk voor wateropslag en nutriëntentoevoer, maar de productiviteit van gecultiveerde gronden is primair afhankelijk van de dikte van de topsoil [23](#page=23).
### 1.4 De bodem als interface van lucht, mineralen, water en leven
De meeste bodems bestaan uit een complex patroon van vier hoofdcomponenten: lucht, mineralen, water en leven. Ongeveer de helft van het bodemvolume bestaat uit vaste materie en de andere helft uit poriën, die gevuld kunnen zijn met lucht of water. Een te hoge verdichting (meer dan 50% vaste stof) belemmert de plantengroei [25](#page=25) [26](#page=26).
#### 1.4.1 Het minerale gedeelte
Het minerale gedeelte van de bodem bestaat uit deeltjes van verschillende groottes: zand (2,0 – 0,05 mm), leem (0,05 – 0,002 mm) en klei (< 0,002 mm) [26](#page=26).
* **Zand:** Met het blote oog waarneembaar, voelt korrelig aan en de korrels plakken niet aan elkaar [26](#page=26).
* **Leem:** Niet met het blote oog te onderscheiden, voelt glad aan wanneer nat, maar niet kleverig [26](#page=26).
* **Klei:** Plakt aan elkaar wanneer nat en wordt hard bij opdrogen. Het is colloïdaal (bij <0,001 mm), heeft een groot specifiek oppervlak, elektromagnetische ladingen en is chemisch en fysisch het meest actief [26](#page=26).
De relatieve verhouding van deze deeltjes bepaalt de **bodemtextuur**, wat een grote invloed heeft op bodemeigenschappen. Primaire mineralen (zoals kwarts, mica, veldspaten) zijn weinig veranderd na hun vorming, terwijl secundaire mineralen (zoals silicaatkleien, ijzeroxiden) verwerings- en syntheseprocessen hebben ondergaan. **Bodemstructuur** beschrijft hoe deze deeltjes aggregaten vormen, wat de ruimtelijke ordening ervan is [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 1.4.2 Organische stof
Organische stof omvat levende organismen, resten van vroeger leven en metabolieten. Door microbiële afbraak komt CO2 vrij; een overschot aan plantengroei ten opzichte van microbiële afbraak leidt tot koolstofaccumulatie in de bodem. De bodem slaat meer koolstof op dan de planten en de atmosfeer samen. Ondanks het lage percentage, heeft organische stof een grote invloed op bodemstructuur, waterhuishouding, nutriënten en bodemleven. **Humus**, het deels afgebroken organisch materiaal, heeft colloïdale eigenschappen vergelijkbaar met klei en is zeer gunstig voor plantengroei [27](#page=27).
#### 1.4.3 Bodemwater
Bodemvocht is een cruciale factor voor de productiviteit van terrestrische ecosystemen. De beweging van water en opgeloste bestanddelen beïnvloedt de lokale en regionale waterkwaliteit en -kwantiteit. Water wordt in bodemporiën vastgehouden; de aantrekkingskracht tussen water en bodemdeeltjes bepaalt de beweging ervan. Niet al het bodemwater is beschikbaar voor plantenwortels; in zeer kleine poriën kan water te sterk worden vastgehouden. Bodemwater is nooit zuiver, maar bevat veel opgeloste organische en anorganische bestanddelen en wordt daarom ook wel **bodemoplossing** genoemd. De bodemoplossing voorziet plantenwortels van nutriënten en streeft naar een constante samenstelling, de zogenaamde **bufferende capaciteit**, die afhankelijk is van chemische reacties en de pH van de oplossing [27](#page=27) [28](#page=28).
#### 1.4.4 Bodemlucht
Het netwerk van bodemporiën dient als ventilatiesysteem. Als poriën volledig met water gevuld zijn, kan gasuitwisseling van O2 en CO2 belemmerd worden. Bodemlucht verschilt van atmosferische lucht, met een hoger CO2-gehalte en een lager O2-gehalte. In zeer natte bodems kan zuurstofafwezigheid leiden tot anaërobe reacties. De hoeveelheid en samenstelling van bodemlucht wordt ook beïnvloed door het watergehalte. Drainerende bodems na regen vullen eerst de grootste poriën met lucht. Bodems met een hoog aandeel zeer kleine poriën zijn slecht verlucht [28](#page=28).
### 1.5 Bodemkwaliteit en bodemgezondheid
De bodem is de basis voor alle terrestrische ecosystemen. Hoewel duurzaam beheerd, is de bodem niet echt een hernieuwbare bron, aangezien bodemvorming duizenden jaren duurt. Menselijke activiteiten leiden wereldwijd tot bodemdegradatie en -vernietiging, sneller dan de vorming ervan [28](#page=28).
---
# Bodemvorming en -processen
Bodemvorming is een complex proces waarbij gesteente wordt omgezet in bodem onder invloed van diverse factoren en processen, wat resulteert in een gelaagd bodemprofiel [46](#page=46).
### 2.1 Verwering van gesteenten en mineralen
De vorming van minerale bodemmaterialen begint met de afbraak van gesteente, wat de basis legt voor de verdere ontwikkeling van de bodem [35](#page=35).
#### 2.1.1 Indeling van de gesteenten
Gesteenten, opgebouwd uit mineralen, worden ingedeeld in drie hoofdgroepen op basis van hun oorsprong:
* **Magmatische of stollingsgesteenten:** Ontstaan uit de stolling van magma, bijvoorbeeld graniet en basalt [31](#page=31).
* **Sedimentaire of afzettingsgesteenten:** Gevormd door de opeenstapeling van losse materialen aan het aardoppervlak, zoals kalksteen, schiefer en zandsteen [31](#page=31).
* **Metamorfe gesteenten:** Gesteenten die onder invloed van hoge temperaturen en druk zijn getransformeerd, zoals marmer en leisteen [31](#page=31).
De **gesteentecyclus** beschrijft de processen die leiden tot de transformatie tussen deze gesteententypes [32](#page=32).
> **Tip:** Tabel 5 geeft een overzicht van gesteenten, de korrelgrootte van hun verweringsproducten en hun belangrijkste voedingsstoffen [32](#page=32).
#### 2.1.2 Mineralogische samenstelling van gesteenten
De aardkorst bestaat voornamelijk uit silicaten (vooral veldspaten) en kwarts. De mineralogische samenstelling van gesteenten en sedimenten is cruciaal voor de bodemgenese, omdat deze de verweerbaarheid en de aard van de verweringsproducten bepaalt [33](#page=33).
Belangrijke bodemkundige mineralen zijn:
* **Kwarts (SiO₂):** Vrijwel onverweerbaar, hoopt zich op in de bodem [33](#page=33).
* **Silicaten:** Inclusief veldspaten (kaliveldspaat, natriumveldspaat, kalkveldspaat), glimmers (muscoviet, biotiet) en augiet- en hoomblende. De verweerbaarheid varieert sterk binnen deze groep [33](#page=33).
* **Secundaire mineralen:** Dit zijn mineralen die via verwering en synthese zijn ontstaan. Voorbeelden zijn carbonaten (zoals in kalksteen), gips, oxiden en hydroxiden van Fe, Al en Mn, kleimineralen (kaoliniet, illiet, montmorilloniet) en andere specifieke mineralen zoals pyriet en apatiet [34](#page=34).
Primaire mineralen zijn weinig veranderd sinds hun oorsprong (bv. kwarts, mica, veldspaten), terwijl secundaire mineralen (bv. kleimineralen, ijzeroxiden) chemische veranderingen hebben ondergaan [34](#page=34).
#### 2.1.3 Vorming van minerale bodemmaterialen door verwering
Verwering is het proces dat het gesteente afbreekt tot kleinere deeltjes en nieuwe mineralen vormt. Dit proces kent zowel fysische als chemische componenten [35](#page=35).
##### 2.1.3.1 Fysische verwering of mechanische afbraak
Mechanische afbraak treedt op door drukvermindering (erosie), temperatuurschommelingen (vorst/dooi), druk van zoutoplossingen, plantenwortels en de eroderende werking van water en wind (#page=35, 36). Deze processen verkleinen het gesteente en maken het gevoeliger voor chemische verwering [35](#page=35) [36](#page=36).
##### 2.1.3.2 Chemische verwering
Chemische verwering omvat oplossingsverschijnselen, hydratatie, hydrolyse en oxidatie-reductie reacties [36](#page=36).
* **Oplossing door water of zwakke zuren:** Zouten en mineralen lossen op in water en worden met drainagewater afgevoerd. De vorming van koolzuur ($CO_2 + H_2O \rightleftharpoons H_2CO_3$) uit CO₂ en water speelt een belangrijke rol bij het oplossen van bijvoorbeeld kalksteen ($H_2CO_3 + CaCO_3 \rightleftharpoons Ca(HCO_3)_2$) (#page=36, 37) [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Hydratatie:** Watermoleculen hechten zich aan een mineraal, waardoor de eigenschappen veranderen, zoals bij de hydratatie van ijzeroxide tot hydraat [37](#page=37).
* **Hydrolyse:** Water tast het kristalrooster van mineralen aan, wat leidt tot de vorming van nieuwe verbindingen, met name bij silicaten zoals veldspaat dat kan worden omgezet in kaoliniet. Dit proces wordt versneld door hoge temperaturen en vochtigheid [37](#page=37).
* **Oxidatie en reductie:** Deze reacties zijn vooral belangrijk voor ijzer, waarbij de kleur van de verbindingen verandert (bv. van Fe²⁺ naar Fe³⁺), wat de kleur van de bodem beïnvloedt (bv. rood hematiet, geel limoniet) (#page=37, 38) [37](#page=37) [38](#page=38).
##### 2.1.3.3 Biologische verwering
Planten en dieren dragen bij aan de verwering door het gesteente chemisch en fysisch aan te tasten. Micro-organismen scheiden zuren af die mineralen oplossen, terwijl plantenwortels zich in rotsspleten kunnen dringen en het gesteente mechanisch verder kunnen afbreken [38](#page=38).
### 2.2 Omgevingsfactoren die bodemvorming beïnvloeden
Hans Jenny formuleerde in 1941 dat bodemvorming een functie is van klimaat, leven, reliëf, moedermateriaal en tijd: **Bodem = f (cl, o, r, p, t)**. Deze vijf factoren, pedogenetische factoren genoemd, zijn bepalend voor de ontwikkeling van bodems [38](#page=38).
#### 2.2.1 Moedermateriaal
Het moedermateriaal is de bron waaruit de bodem ontstaat en heeft een grote invloed op de bodemeigenschappen zoals textuur, chemische en mineralogische samenstelling. Moedermateriaal kan worden ingedeeld in [38](#page=38):
* **Ter plaatse gevormd moedermateriaal:** Door verwering van gesteenten [39](#page=39).
* **Materiaal van vreemde herkomst:** Verplaatst door water (alluvium, colluvium, meerafzettingen, zeeafzettingen), wind (duinzand, loess, dekzand) of ijs (morenen, solifluctiemateriaal) (#page=39, 40) [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Organisch materiaal:** Vormt veen of turf bij ophoping van plantenresten [41](#page=41).
#### 2.2.2 Klimaat
Temperatuur en neerslag zijn de belangrijkste klimaatelementen die bodemvorming beïnvloeden, zowel direct als indirect via de vegetatie [41](#page=41).
* **Neerslag:** Water is essentieel voor chemische verwering en transport van deeltjes. De effectiviteit van neerslag voor bodemvorming hangt af van de seizoenale verdeling, temperatuur en verdamping, topografie en de doorlatendheid van de bodem (#page=41, 42) [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Temperatuur:** Hogere temperaturen versnellen biochemische reacties en de snelheid van bodemvorming. Buiten een bepaald temperatuurbereik (0,5°C tot 45°C) neemt biologische activiteit sterk af. Temperatuur en vochtgehalte beïnvloeden ook het organische stofgehalte door de effecten op plantengroei en microbiële afbraak. In tropische gebieden leidt dit tot diepe, uitgeloogde bodems, terwijl aride gebieden ondiepe bodems kennen [42](#page=42).
Dokuchaev's werk toonde de relatie aan tussen klimaat, vegetatie en bodemzones, bijvoorbeeld in Rusland [43](#page=43).
#### 2.2.3 Organismen of leven
Alle levende organismen (mens, flora, fauna, microflora, microfauna) in en op de bodem zijn actieve bodemvormers. Hun rol omvat het vastleggen van los materiaal, het creëren van gunstige milieuomstandigheden, het inbrengen van bestanddelen uit de atmosfeer, de synthese en omzetting van organisch materiaal, en het vermengen van bodemmateriaal (#page=43, 44). De mens speelt een tweeledige rol als bodemverbeteraar en bodemdegraderende factor (#page=43, 44) [43](#page=43) [44](#page=44).
> **Example:** Plaggengronden in de Kempen, gevormd door het toevoegen van heideplaggen aan akkerland, illustreren de impact van menselijke activiteit op bodemvorming [44](#page=44).
#### 2.2.4 Topografie of landschapsvorm of reliëf
Het reliëf (vlakten en hellingen) beïnvloedt het microklimaat en vooral de waterhuishouding. In een gevarieerd landschap worden afvoer-, doorvoer- en afzettingsgebieden onderscheiden, wat de verspreiding van materialen beïnvloedt (#page=44, 45) [44](#page=44) [45](#page=45).
#### 2.2.5 Tijd
Tijd is een cruciale factor in bodemvorming. Het proces verloopt aanvankelijk snel en zwakt daarna af naar een evenwichtstoestand. Een 'rijpe' bodem bevindt zich in evenwicht, terwijl 'overontwikkelde' of 'seniele' bodems een evenwichtperiode hebben overschreden en 'juveniele' of 'onderontwikkelde' bodems zich nog in een jeugdig stadium bevinden (#page=45, 46) [45](#page=45) [46](#page=46).
> **Tip:** De tijdspanne voor significante bodemverandering is zeer lang, vaak langer dan een mensenleven [45](#page=45).
### 2.3 Vier basisprocessen bij bodemvorming
De vorming van een bodem uit moedermateriaal is gebaseerd op vier fundamentele processen [46](#page=46):
1. **Transformatie:** Chemische of fysische wijziging, vernietiging of opbouw van bodembestanddelen, zoals verwering van primaire mineralen tot secundaire mineralen en de afbraak van organische resten tot organische stof (#page=46, 47) [46](#page=46) [47](#page=47).
2. **Translocatie of transfer:** Horizontale of verticale beweging van organische of anorganische bestanddelen binnen of tussen bodemhorizonten, mede mogelijk gemaakt door bodemwater, levende wezens of gasuitwisseling [47](#page=47).
3. **Aanvoerprocessen (additions):** Aanvoer van materiaal van buiten het bodemprofiel door wind, neerslag, diffusie, grondwater, colluviatie, alluviatie, afsterving van organismen of door menselijke interventie (#page=47, 48). Overmatige aanvoer kan leiden tot milieuproblemen zoals bodemverontreiniging [47](#page=47) [48](#page=48).
4. **Afvoerprocessen (losses):** Verliezen van bestanddelen binnen het bodemprofiel, vaak door dezelfde mechanismen als aanvoer en translocatie [48](#page=48).
> **Example:** De ontwikkeling van een bodem in kalkhoudende lössafzettingen in een warm, subhumide klimaat laat zien hoe carbonaten oplossen en naar diepere horizonten worden verplaatst, terwijl organische stof een A-horizont vormt (#page=48, 49) [48](#page=48) [49](#page=49).
### 2.4 Het bodemprofiel
Een bodemprofiel is een verticale doorsnede van de bodem, gekenmerkt door een opeenvolging van verschillende bodemhorizonten die ontstaan door de invloed van de pedogenetische factoren. De zes voornaamste horizonten zijn [50](#page=50):
* **O horizonten:** Bovenste, organische horizonten gevormd uit plantaardige en dierlijke resten. Worden onderverdeeld in Oi (vezels zichtbaar), Oe (deels gefragmenteerd) en Oa (sterk afgebroken, humeus) (#page=50, 51) [50](#page=50) [51](#page=51).
* **A-horizont:** Bovenste minerale horizont, vermengd met organische stof, wat resulteert in een donkere kleur [51](#page=51).
* **E-horizont:** Uitlogingshorizont (eluviatie), waaruit klei en Fe-oxiden zijn verwijderd, waardoor resistente mineralen zoals kwarts overblijven. Vaak lichter van kleur en onder de A-horizont gelegen [51](#page=51).
* **B-horizont:** Horizont gevormd onder de bovenliggende horizonten, met veranderde structuur en vaak accumulatie van uitgeloogde bestanddelen zoals ijzer-, aluminiumoxiden of kleimineralen [52](#page=52).
* **C-horizont:** Los materiaal onderaan het bodemprofiel met minimale activiteit en veranderingen [52](#page=52).
* **R:** Het onderliggende, vaste gesteente (niet expliciet besproken in dit documentfragment, maar is de basis van de C-horizont).
Suffixen (zoals Bh, Bir, Bt, Ap) kunnen worden toegevoegd om specifieke kenmerken of onderverdelingen van horizonten aan te geven, en er kunnen ook overgangshorizonten voorkomen [52](#page=52).
> **Example:** Het profiel van een typische humus-ijzerpodzol in de Kempen toont de opeenvolging van A, E, Bh, Bir en C-horizonten [52](#page=52).
---
# Fysische eigenschappen van de bodem
De fysische eigenschappen van de bodem zijn cruciaal voor het bodemfunctioneren, plantengroei en het beheer van water en lucht. Deze eigenschappen, waaronder kleur, textuur, structuur en dichtheid, helpen bodemkundigen bij het typeren van bodems en het bepalen van hun geschiktheid voor diverse landgebruiken [56](#page=56).
### 3.1 Bodemkleur
Bodemkleur kan inzicht geven in diverse bodemeigenschappen en wordt vergeleken met behulp van Munsell-kleurkaarten. De kleur wordt beïnvloed door drie hoofdfactoren [56](#page=56) [57](#page=57):
1. **Aanwezigheid van water:** De hoeveelheid zuurstof, die afhangt van de waterigheid, beïnvloedt de oxidatiestaat van ijzer en mangaan. Goed gedraineerde bodems vertonen heldere rode tot bruine kleuren door geoxideerd ijzer. Slecht gedraineerde bodems worden grijs of blauwachtig door gereduceerde ijzercomponenten [57](#page=57).
2. **Aanwezigheid van ijzer- en/of mangaanoxiden en hun oxidatiestaat:** Naast ijzer zijn ook mangaanoxide (zwart) en glauconiet (groen) van invloed. In zeer droge gebieden kunnen calciet en oplosbare zouten een witte kleur veroorzaken [57](#page=57).
3. **Aanwezigheid van organische stof:** Organische stof geeft de bodem een donkerdere kleur [57](#page=57).
Visuele voorbeelden van bodemkleur en de invloed van water zijn te vinden in Figuur 3-2 en 3-3 [57](#page=57) [58](#page=58).
### 3.2 Textuur
De textuur van een bodem beschrijft de verhouding van minerale deeltjes van verschillende groottes en is een blijvende eigenschap die zowel fysische als chemische bodemeigenschappen beïnvloedt. De USDA-classificatie onderscheidt drie hoofdfracties [58](#page=58) [59](#page=59):
* **Zand:** Deeltjes tussen 50 µm en 2.000 µm. Zand voelt korrelig aan, is met het blote oog zichtbaar en bestaat vaak uit kwarts. Zandbodems hebben grote poriën, draineren snel, houden weinig water en nutriënten vast, zijn goed verlucht, hebben een lossere structuur en neigen tot uitdroging. Het soortelijk oppervlak is klein [58](#page=58) [59](#page=59).
* **Leem (silt):** Deeltjes tussen 2 µm en 50 µm. Leemdeeltjes zijn te klein om met het blote oog te zien en voelen glad aan. Ze kunnen makkelijker verweren dan zand, waardoor nutriënten vrijkomen. Leem heeft kleinere poriën in grotere aantallen dan zand, waardoor water beter wordt vastgehouden en minder snel draineert. Bodems rijk aan leem en fijn zand zijn gevoelig voor erosie [58](#page=58) [59](#page=59) [60](#page=60).
* **Klei:** Deeltjes kleiner dan 2 µm. Kleideeltjes hebben een zeer groot soortelijk oppervlak en een hoge adsorptiecapaciteit, waardoor ze tot een harde massa kunnen samenklitten bij uitdrogen. Natte klei is kleverig en plastisch. De fijnste kleideeltjes gedragen zich als colloïden. De poriën zijn zeer klein maar talrijk, waardoor veel water kan worden vastgehouden, al is dit niet altijd beschikbaar voor planten. Kleimineralen variëren en beïnvloeden eigenschappen zoals zwel-krimpgedrag [58](#page=58) [60](#page=60).
Tabel 7 biedt een samenvatting van de eigenschappen van zand, leem en klei. De textuur van een bodem wordt weergegeven met een textuurdriehoek, die de percentages klei, leem en zand toont. Textuur kan ter plaatse of in het laboratorium worden bepaald. Laboratoriumbepalingen omvatten een voorbehandeling om bindmiddelen te verwijderen, gevolgd door scheiding op basis van de wet van Stokes, die de bezinkingssnelheid van deeltjes in een vloeistof bepaalt [62](#page=62) [63](#page=63) [65](#page=65).
### 3.3 Bodemstructuur
De bodemstructuur beschrijft de onderlinge schikking en samenhang van vaste bodemdeeltjes en organische stof, inclusief de vorming van aggregaten en hun rangschikking. Dit bepaalt het aantal en de vorm van poriën, wat invloed heeft op de water- en luchthuishouding, nutriëntenbeschikbaarheid, wortelgroei en microbiële activiteit [66](#page=66).
#### 3.3.1 Types
Er zijn verschillende bodemstructuurtypes te onderscheiden [67](#page=67):
* **Korrelstructuur:** Weinig binding tussen deeltjes, geen aggregaten gevormd. Komt voor in zandstranden, humusarme zandgronden en zware kalkarme kleigronden. Dit type is nadelig voor water- en luchthuishouding en kan leiden tot verstuiving of wateroverlast [67](#page=67).
* **Kruimelstructuur:** Bodemdeeltjes vormen aggregaten (kruimels). De kruimels liggen ordeloos en bevatten zowel microporiën binnen de kruimels als macroporiën tussen de kruimels. Dit zorgt voor een goede water- en luchthuishouding. Dit type wordt vaak aangetroffen in regenwormuitwerpselen en molshopen [67](#page=67).
* **Blokkige structuur:** Aggregaten zijn kubusvormig [68](#page=68).
* **Afgerondblokkig:** Aggregaten van 1-10 cm, vallen uiteen in kruimels, goed doorwortelbaar [68](#page=68).
* **Scherpblokkig:** Hoekige, compacte blokken. Wortels moeten eromheen groeien, beperkte doorwortelbaarheid. Onder natte omstandigheden kunnen deze blauw kleuren door zuurstofgebrek [68](#page=68).
* **Prismatische structuur:** Aggregaten zijn hoge, prisma-vormige structuren [68](#page=68).
* **Plaatvormige structuur:** Afgeplatte aggregaten die zich in de breedte uitstrekken, vaak voorkomend in de ploegzool [68](#page=68).
#### 3.3.2 Vormen en stabiliseren van bodemaggregaten
Aggregatie is een dynamisch proces waarbij verschillende factoren de binding van bodemdeeltjes tot aggregaten bevorderen. Aggregaten kunnen op verschillende niveaus worden onderscheiden, van macroaggregaten tot klei-humuscomplexen. Belangrijke processen bij aggregaatvorming zijn [70](#page=70):
1. **Flocculatie van klei:** Kationen zoals $\text{Ca}^{2+}$, $\text{Fe}^{3+}$ en $\text{Al}^{3+}$ bruggen vormen tussen negatief geladen kleiplaatjes, waardoor ze samenklitten. Eénwaardige ionen zoals $\text{Na}^{+}$ kunnen dispersie veroorzaken. Bacteriën kunnen ook bijdragen aan flocculatie [71](#page=71).
2. **Zwellen en krimpen van klei:** Bij uitdroging krimpt klei, wat barsten veroorzaakt. Nat-droog-cycli en vries-dooi-cycli bevorderen de vorming van een barstennetwerk [72](#page=72).
Biologische processen, zoals graaf- en mengactiviteiten van bodemorganismen (o.a. regenwormen), wortelnetwerken, schimmeldraden en microbiële slijmvorming, spelen een cruciale rol bij het stabiliseren van aggregaten. Organische stof draagt ook bij aan de stabilisatie van bodemaggregaten [72](#page=72).
#### 3.3.3 Bodembewerking en aggregaatstabiliteit
Bodembewerking, vooral intensieve methoden zoals ploegen, leidt tot afbraak van bodemaggregaten en verlies van organische stof, wat nadelig is voor de aggregaatstabiliteit. Niet-kerende grondbewerking (NKG) veroorzaakt minder verstoring en behoudt de aggregaatstabiliteit beter, wat resulteert in een stabielere bodemstructuur en betere porositeit [72](#page=72).
### 3.4 Bodemdichtheid
#### 3.4.1 Soortelijk gewicht
Het soortelijk gewicht is de massa per eenheidsvolume van vaste minerale deeltjes en ligt typisch tussen 2,60 en 2,75 g/cm³ [73](#page=73).
#### 3.4.2 Bulk densiteit of schijnbaar soortelijk gewicht (SSG)
Bulk densiteit (BD) of schijnbaar soortelijk gewicht (SSG) is de massa van een ongestoorde bodemkluit (vaste bestanddelen plus poriën) gedeeld door het volume. Bodems met veel poriën hebben een lagere SSG [73](#page=73).
* Kleigronden: 1,1 – 1,6 g/cm³ [73](#page=73).
* Zandgronden: 1,3 – 1,7 g/cm³ [73](#page=73).
* Gecompacteerde bodemlagen: 1,7 – 2,0 g/cm³ [73](#page=73).
De SSG is een indicator van bodemcompactie. Fijnere textuurklassen (klei, leem) hebben over het algemeen een lagere SSG dan zandbodems door de vorming van poreuze kruimelstructuren. Dieper in het bodemprofiel neemt de SSG toe door samendrukking en een lager gehalte aan organische stof [73](#page=73) [74](#page=74).
#### 3.4.3 Bodembeheer en bulkdensiteit
Veranderingen in bulkdensiteit worden gebruikt om bodemkwaliteit te monitoren. Verhoogde bulkdensiteit belemmert wortelgroei, beluchting en infiltratie [74](#page=74).
* Bosbodems hebben typisch een SSG tussen 1 en 1,4 g/cm³; machines, grazers en recreatie kunnen tot verdichting leiden [75](#page=75).
* In stedelijke gebieden is verdichte bodem een uitdaging; boomspiegels mogen niet verdichten [75](#page=75).
* Landbouwbodems ervaren tijdelijke verlaging van de SSG door ploegen, maar op langere termijn verhoogt deze door lage organische stofgehaltes en instabiele bodemstructuren. Zware landbouwmachines en natte bodems veroorzaken significante verdichting [75](#page=75) [76](#page=76).
#### 3.4.4 Bulkdensiteit en wortelgroei: indringingsweerstand
Indringingsweerstand, gemeten met een penetrometer, geeft een betere indicatie van doorwortelbaarheid dan bulkdensiteit. Wortelgroei wordt geremd bij een indringingsweerstand groter dan 1,5 MPa en is onmogelijk vanaf 3 MPa. De interpretatie is afhankelijk van het vochtgehalte; metingen bij veldcapaciteit zijn het meest vergelijkbaar. Wortelgroei wordt meer beïnvloed door bulkdensiteit in drogere bodems en in fijnere textuurklassen [77](#page=77).
### 3.5 Bodemporiën
Het poriënvolume van een bodem wordt ingenomen door water en lucht, met een gemiddelde porositeit van ongeveer 50%. De porositeit is omgekeerd gerelateerd aan de bulkdensiteit [78](#page=78).
---
# Bodemwater en de hydrologische cyclus
Dit deel behandelt de structuur en eigenschappen van water, de hydrologische cyclus en de rol van water in de bodem, inclusief waterbeweging, retentie en grondwater.
### 4.1 Structuur en eigenschappen van water
Het watermolecuul bestaat uit twee waterstofatomen en een zuurstofatoom, met een H-O-H hoekige structuur die leidt tot polariteit. Deze polariteit zorgt ervoor dat watermoleculen aangetrokken worden tot ionen (kationen zoals H+, Na+, K+, Ca2+) en negatief geladen kleideeltjes, wat leidt tot hydratatie en een verlaging van de bewegingsvrijheid en energiestatus van het water. Hydratatie van ionen of kleideeltjes door water kan warmte vrijgeven. Waterstofbruggen tussen watermoleculen geven water een relatief hoog kookpunt en viscositeit [80](#page=80).
* **Cohesie**: de aantrekkingskracht tussen watermoleculen onderling, voornamelijk door waterstofbruggen [80](#page=80).
* **Adhesie**: de aantrekkingskracht van watermoleculen aan oppervlaktes van vaste bodembestanddelen [80](#page=80).
Deze krachten zijn cruciaal voor het vasthouden van water in de bodem en de regulatie van waterbeweging. Water bezit ook oppervlaktespanning vanwege cohesie, waardoor het oppervlak zich als een elastisch membraan gedraagt [80](#page=80) [81](#page=81).
> **Tip:** De polariteit van water is fundamenteel voor veel bodemprocessen, zoals de interactie met kleimineralen en de beschikbaarheid van nutriënten.
### 4.2 De hydrologische cyclus
De hydrologische cyclus beschrijft de continue beweging van water op, boven en onder het aardoppervlak. Water verdampt van het oppervlak en keert terug als neerslag. Wereldwijd vindt ongeveer 85% van de verdamping en 77% van de neerslag plaats in oceaan-gebieden, maar de processen op land hebben grote impact op het leven. Ongeveer 65% van het water dat op land valt, wordt door de bodem geabsorbeerd [81](#page=81).
Na neerslag kan water verschillende paden volgen:
1. **Interceptie**: water dat wordt tegengehouden door vegetatie (tot 25% onder bossen) [81](#page=81).
2. **Oppervlakkige afstroming (run-off)**: water dat over hellingen afvloeit, wat erosie kan veroorzaken, vooral bij steile hellingen en ondoordringbare gronden. Versnelde erosie kan optreden door menselijke interventie [81](#page=81).
3. **Infiltratie**: water dat de bodem binnendringt [81](#page=81).
4. **Percolatie**: water dat verder doordringt naar de grondwatertafel, vooral nadat de veldcapaciteit is bereikt [81](#page=81).
5. **Grondwatertafel**: schommelt met hoge standen in de winter en lage in de zomer, met uitzondering van bijvoorbeeld polders. Morfologische uitingen hiervan zijn roest- of oxido-reductievlekken (gleyverschijnselen) [84](#page=84).
6. **Capillaire opstijging**: opwaartse beweging van water vanuit de grondwatertafel [81](#page=81).
7. **Verdamping**: direct vanaf het bodemoppervlak of via planten (evapotranspiratie) [81](#page=81).
> **Tip:** De schaal van de hydrologische cyclus varieert van het globale systeem tot de interactie tussen bodem, plant en atmosfeer [82](#page=82).
Figuur 4-5 toont de cyclus op schaal van bodem-plant-atmosfeer, waarbij het vochtpotentieel afneemt van de bodem naar de atmosfeer. Hydraulische herverdeling is een proces waarbij planten water kunnen uitscheiden in drogere bodemzones [82](#page=82) [83](#page=83).
De waterhuishouding van een bodem wordt beïnvloed door neerslag en verdamping, waarbij in de zomer de verdamping vaak groter is dan de neerslag [83](#page=83).
### 4.3 Water in het bodemprofiel
Het water dat in het bovenste deel van de bodem blijft, wordt retentie- of hangwater genoemd. Een ander deel percoleert naar de grondwatertafel. De diepte van de grondwatertafel varieert gedurende het jaar en kan leiden tot gleyverschijnselen door periodieke reductie- en oxidatieprocessen. In sterk reducerende omstandigheden worden Fe3+-verbindingen gereduceerd tot oplosbare Fe2+-verbindingen, wat leidt tot grijze, blauwe of groene kleuren. In oxiderende omstandigheden vormen zich bruine, gele tot rode Fe3+-verbindingen. Op de permanente watertafel is de bodem permanent verzadigd en gereduceerd. Tijdelijke stuwatertafels kunnen ook voorkomen [84](#page=84).
De hoeveelheid water die de bodem binnendringt, wordt beïnvloed door factoren zoals helling, windrichting, interceptie en oppervlakkige afvloei. Water beweegt niet alleen neerwaarts, maar ook opwaarts via capillaire opstijging. De hoogte van de capillaire zone is afhankelijk van de poriegrootte, wat weer samenhangt met de textuur van de bodem. Grondwater kan ook lateraal bewegen, beïnvloed door topografie en de aanwezigheid van minder permeabele horizonten [85](#page=85).
### 4.4 Waterbeweging en water vasthouden in de bodem: mechanismen
Verschillende krachten beïnvloeden de waterbeweging in de bodem [85](#page=85):
1. **Gravitatiekracht (zwaartekracht)**: veroorzaakt neerwaartse waterbeweging [85](#page=85).
2. **Adhesie- en cohesiekrachten**: werken tegen de zwaartekracht in [85](#page=85).
Adhesie is de aantrekking tussen water en bodempartikels, terwijl cohesie de aantrekking tussen watermoleculen onderling is. Waterstofbruggen kunnen zowel voor cohesie als adhesie zorgen [85](#page=85).
De combinatie van adhesie en cohesie vormt een waterfilm rondom bodempartikels, bestaande uit een sterk gebonden binnenste laag en een minder sterk gebonden buitenste laag. Het water in de buitenste laag heeft meer bewegingsvrijheid en is gemakkelijker opneembaar voor planten [85](#page=85).
**Capillariteit** is het fenomeen waarbij water in fijne buisjes (haarbuisjes of capillairen), zoals bodemporiën, tegen de zwaartekracht in stijgt. De capillaire stijghoogte is afhankelijk van de bodemtextuur [86](#page=86):
* **Zand**: water bereikt snel maximale hoogte, maar de maximale stijghoogte is laag [87](#page=87).
* **Leem**: water stijgt matig snel en bereikt een aanzienlijke hoogte [87](#page=87).
* **Klei**: water stijgt zeer langzaam en bereikt pas na lange tijd de maximale hoogte [87](#page=87).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen gravitaire beweging (in macroporiën) en capillaire beweging (in microporiën). Hoe kleiner de diameter van de poriën, hoe hoger de capillaire stijghoogte. Water wordt ook vastgehouden door adhesie en cohesie [87](#page=87).
### 4.5 De waterpotentiaal en de zuigkracht
De **waterpotentiaal** geeft aan hoe water zal bewegen in de bodem, gebaseerd op de potentiële energie van het water ten opzichte van een referentieniveau. Bodemwaterpotentiaal is meestal negatief, omdat het water zich minder vrij kan bewegen dan vrij bewegend water. Water beweegt van een hogere (minder negatieve) waterpotentiaal naar een lagere (meer negatieve) waterpotentiaal [87](#page=87) [88](#page=88).
Er zijn drie types waterpotentiaal:
1. **Zwaartekrachtpotentiaal ($\Psi_g$)**: vergelijkbaar met vallend water, altijd positief [89](#page=89).
2. **Matrixpotentiaal ($\Psi_m$)**: gerelateerd aan water geadsorbeerd aan bodempartikels en capillariteit in poriën; is negatief omdat water wordt vastgehouden. Dit is de belangrijkste potentiaal in de bodem [89](#page=89).
3. **Osmotische potentiaal ($\Psi_o$)**: bepaald door de concentratie van opgeloste stoffen in de bodemoplossing en beïnvloedt waterbeweging naar plantenwortels [89](#page=89).
De **totale waterpotentiaal ($\Psi_T$)** is de som van deze drie potentialen:
$$ \Psi_T = \Psi_m + \Psi_g + \Psi_o $$
De totale waterpotentiaal in de bodem is meestal negatief [89](#page=89).
De **matrixpotentiaal** wordt ook wel de **zuigkracht** of **zuigspanning** van de bodem genoemd. Dit is de kracht waarmee water in de bodem wordt vastgehouden. De zuigkracht kan gemeten worden met een tensiometer. Een tensiometer meet de onderdruk die ontstaat door de waterbeweging tussen het water in de meter en het bodemvocht via een porceleinen cup [89](#page=89) [90](#page=90).
> **Tip:** Een hogere aantrekkingskracht van watermoleculen tot bodempartikels resulteert in een lagere (meer negatieve) waterpotentiaal en een hogere zuigkracht [90](#page=90).
De zuigkracht of matrixpotentiaal kan worden uitgedrukt met de **pF-waarde**, wat de logaritme met grondtal 10 is van de zuigspanning in cm waterkolom:
$$ \text{pF} = -\log_{10}(\Psi_m) $$
Een hogere pF-waarde betekent een grotere zuigspanning en dat water moeilijker opneembaar is voor planten [91](#page=91).
### 4.6 Vochttoestanden van de bodem
De verschillende vochttoestanden van de bodem beschrijven de hoeveelheid en beschikbaarheid van water:
* **Volledig verzadigd**: alle poriën zijn gevuld met water, geen plaats voor lucht. Komt voor in de grondwaterzone of na hevige neerslag [92](#page=92).
* **Veldcapaciteit**: na drainage uit de verzadigde zone; water blijft achter in middelmatige en kleine poriën, grote poriën zijn gevuld met lucht. Voor lichtere gronden is dit rond pF 2, voor zwaardere gronden rond pF 2,5 [92](#page=92) [94](#page=94).
* **Verwelkingspunt**: water wordt te strak vastgehouden door colloïden om door plantenwortels te worden opgenomen, wat leidt tot permanente verwelking. Dit punt ligt meestal rond pF 4,2 [91](#page=91) [92](#page=92) [95](#page=95).
* **Hygroscopische coëfficiënt**: water wordt zeer stevig vastgehouden door bodemcolloïden [91](#page=91).
Het water dat verloren gaat tussen veldcapaciteit en verwelkingspunt wordt beschouwd als **plant beschikbaar water** of **nuttig bodemwater** [91](#page=91).
### 4.7 De relatie tussen zuigkracht en watergehalte: de waterretentiecurve
Het **vochtgehalte** van een bodem wordt uitgedrukt als volumeprocent water per volume bodem. Dit zegt echter niets over de beschikbaarheid van het water voor planten of de manier waarop het getransporteerd wordt. De **waterpotentiaal** beschrijft de energie nodig om bodemwater te verdrijven [93](#page=93).
De **vochtkarakteristiek** of **waterretentiecurve** (pF-curve) is een grafische weergave van de relatie tussen het vochtgehalte en de zuigspanning (waterpotentiaal). Deze curve is afhankelijk van de fysische eigenschappen, textuur en structuur van de bodem [93](#page=93) [94](#page=94).
Op de waterretentiecurve komen de volgende punten overeen:
* **pF 0**: verzadigde bodem, watergehalte = totaal poriënvolume [94](#page=94).
* **pF 2**: veldcapaciteit voor lichtere gronden, maximaal plantbeschikbaar watervolume [94](#page=94).
* **pF 2,5**: veldcapaciteit voor zwaardere gronden [94](#page=94).
* **pF 4,2**: verwelkingspunt, planten verwelken onherroepelijk [94](#page=94).
Hoe groter het kleigehalte, hoe groter het vochtgehalte bij een welbepaalde drukhoogte en hoe geleidelijker het verloop van de curve. In zandbodems is de waterretentie lager dan in kleigronden [94](#page=94).
Het **nuttig bodemwater** is het vocht dat door planten kan worden opgenomen en wordt berekend als:
$$ \text{Nuttig bodemwater} = \text{watergehalte bij pF 2,4} - \text{watergehalte bij pF 4,2} $$
Hierbij staat pF 2,4 voor veldcapaciteit en pF 4,2 voor het verwelkingspunt [95](#page=95).
De matrixpotentiaal bij veldcapaciteit varieert, maar ligt meestal tussen -0,1 bar (zandgrond) en -0,3 bar (leemgrond). Het verwelkingspunt wordt bereikt wanneer de matrixpotentiaal ongeveer -18 bar is voor de meeste gewassen [95](#page=95).
### 4.8 Beweging van water op en in de bodem
Water ondergaat na neerslag de volgende processen: infiltratie, run-off, percolatie, opslag in de bodem, en verlaat de bodem via evapotranspiratie en drainage [97](#page=97).
* **Infiltratie**: het binnendringen van water in de onverzadigde zone. De infiltratiesnelheid wordt beïnvloed door helling, vegetatietype, compactie, textuur, structuur, porositeit en bodemvochtinhoud. Lagere infiltratiecapaciteit leidt tot hogere run-off [97](#page=97).
* **Percolatie**: de hoeveelheid water die door de bodem sijpelt. Percolatiesnelheden zijn het hoogst in zandbodems en het laagst in kleibodems [97](#page=97).
Waterbeweging in de bodem vindt plaats in de vloeibare fase, bepaald door de zwaartekracht in verzadigde bodems en capillariteit in onverzadigde bodems. De beweeglijkheid van capillair water is maximaal bij veldcapaciteit en neemt af tot praktisch nul bij pF 3, omdat de waterfilm in capillairen onderbroken wordt. Dit gebeurt sneller in zandige bodems dan in kleibodems [97](#page=97) [98](#page=98).
**Evapotranspiratie** is de som van evaporatie (water naar atmosfeer, van bodem, bladerdak, oppervlaktewater) en transpiratie (waterdamp uit planten via huidmondjes). Evapotranspiratiesnelheden zijn afhankelijk van klimaatvariabelen en planten. Het grootste deel van het water dat door planten wordt opgenomen, ontsnapt via transpiratie. Water beweegt in de plant van een hogere waterpotentiaal naar een lagere waterpotentiaal [99](#page=99).
### 4.9 Grondwater
Grondwater kan worden onderverdeeld in ondiep en diep grondwater. Ondiep grondwater bevindt zich dicht onder het oppervlak en wordt aangevuld door neerslag, hoewel een deel verdampt of afstroomt. In de zomer wordt het grondwater nauwelijks aangevuld, wat leidt tot lage waterniveaus. Klimaatverandering kan leiden tot langere en intensere droogteperiodes [99](#page=99).
* Grondwater op een diepte van 60 cm tot 2 m is cruciaal voor de waterhuishouding en landbouwkundige waarde [100](#page=100).
* Grondwater op minder dan 60 cm kan leiden tot zuurstofgebrek bij planten [100](#page=100).
* Grondwater dieper dan 2 m biedt weinig watervoorziening voor vegetatie [100](#page=100).
De optimale diepte van het grondwater voor landbouwkundige waarde is dieper in zware dan in lichte gronden. Een te hoge grondwaterstand leidt tot gebrekkige bodemverluchting, een te diepe stand tot geringe watervoorraad, wat verband houdt met capillaire opstijging [100](#page=100).
Diep grondwater is gescheiden van ondiep grondwater door een slecht waterdoorlatende laag en wordt niet direct beïnvloed door oppervlaktetoestanden. De aanvulling duurt decennia. Overmatig oppompen kan leiden tot een sterke afname van diep grondwater .
België staat hoog op de waterstressindex vanwege een hoge bevolkingsdichtheid en intensieve landbouw en industrie op een kleine oppervlakte .
---
# Bodemlucht, -temperatuur en colloïden
*Summary generation failed for this topic.*
---
# Bodemleven en nutriënten
Dit documentgedeelte behandelt de vitale rol van bodemorganismen in ecosystemen en de kringlopen van essentiële nutriënten voor plantengroei.
### 6.1 Bodemleven: diversiteit en functies
De bodem is een ongelooflijk rijke habitat die een enorme diversiteit aan organismen herbergt, van micro-organismen tot macrofauna. Deze bodembiota omvatten bacteriën, archaea, protisten, schimmels, plantenwortels, wormen, arthropoden en zelfs gravende zoogdieren. De organismen interageren met elkaar en met planten, wat leidt tot een web van biologische activiteit dat cruciaal is voor het in stand houden van bodemvruchtbaarheid door processen als koolstofopslag en nutriëntencyclus .
#### 6.1.1 Indeling van bodemorganismen
Bodemorganismen kunnen worden ingedeeld op basis van grootte (micro-, meso- en macro-organismen) of hun positie in het voedselweb (primaire producenten, consumenten). De abundantie van organismen is over het algemeen omgekeerd evenredig aan hun grootte .
* **Macro-organismen (> 2 mm):** Omvatten gewervelden (knaagdieren, mollen) en arthropoden (mieren, kevers, spinnen), evenals planten. Ze zijn allemaal heterotroof en vervullen rollen als herbivoren, detritivoren, fungivoren, bacteriovoren en predatoren .
* **Meso-organismen (0,1 - 2 mm):** Voornamelijk arthropoden zoals mijten en springstaarten, en anneliden zoals potwormen. Ze zijn heterotroof en fungeren als detritivoren, fungivoren, bacteriovoren en predatoren .
* **Micro-organismen (< 0,1 mm):** Bestaan uit nematoden, protozoa, fungi, bacteriën, archaea en algen. Ze zijn grotendeels heterotroof, hoewel algen en cyanobacteriën autotroof zijn [145-146](#page=145,146).
Een grotere soortenrijkdom leidt tot een grotere functionele verscheidenheid, wat bijdraagt aan de stabiliteit en veerkracht van het bodemecosysteem. Sleutelsoorten, zoals nitrificerende bacteriën of regenwormen, kunnen dienen als indicator voor de gezondheid van het bodemecosysteem .
#### 6.1.2 Het bodemvoedselweb
Het bodemvoedselweb is een complex netwerk van soorten die via voedseloverdracht met elkaar verbonden zijn, georganiseerd in verschillende trofische niveaus .
* **Primaire producenten:** Hogere planten, algen en autotrofe bacteriën die organisch materiaal produceren uit CO2 .
* **Primaire consumenten:** Herbivoren (bv. parasitaire nematoden, insectenlarven) en detritivoren (bv. schimmels, bacteriën, regenwormen, mijten) die zich voeden met plantendelen of dood organisch materiaal .
* **Secundaire consumenten:** Predatoren (bv. duizendpoten) en microbiële grazers (bv. nematoden, protozoa, springstaarten) die zich voeden met primaire consumenten .
* **Tertiaire consumenten:** Predatoren die zich voeden met secundaire consumenten (bv. amoeben die protozoa eten) .
De verhouding biomassa organische stof/detritus/microbiële biomassa/meso- en macrofauna is doorgaans 1000:100:10:1 .
#### 6.1.3 Bespreking van specifieke bodemorganismen
**Bacteriën:** Prokaryoten die in diverse vormen en metabolische activiteiten voorkomen. Ze zijn essentieel voor koolstofomzettingen en nutriëntencycli, kunnen bodemstructuur reguleren en planten beschermen [150-151](#page=150,151). Bacteriën worden onderverdeeld in foto-autotrofen, chemo-autotrofen en heterotrofen. Actinomyceten, een speciale orde, zijn verantwoordelijk voor de typische 'aarde-geur' en produceren antibiotica .
**Schimmels:** Eukaryoten met een grote diversiteit. Ze vormen hyphen (draden) die samen een mycelium vormen en belangrijk zijn voor nutriëntenretentie en -levering, bodemstructuur en ziektewerendheid. Schimmels kunnen symbiotische relaties aangaan met planten (mycorrhiza). Oömyceten, hoewel vaak als schimmel beschouwd, zijn taxonomisch anders en bevatten cellulose in hun celwand .
**Protozoën:** Eencellige micro-organismen (eukaryoten) die fungeren als bacterie-grazers en een rol spelen in nutriëntenbeschikbaarheid door de mineralisatie van bacteriën [155-156](#page=155,156). Ze worden onderverdeeld in flagellaten, amoeben en ciliaten .
**Nematoden:** Niet-gesegmenteerde rondwormen die in de bodem leven en kunnen worden ingedeeld op basis van hun voedingsgewoonten (bacterie-eters, fungivoren, plantenparasieten, roofdieren, alleseters) [156-157](#page=156,157). Ze dragen bij aan nutriëntenbeschikbaarheid en ziektewerendheid .
**Andere micro-organismen:** Archaea, rotiferen (raderdiertjes) en tardigrada (beerdiertjes) zijn ook actief in de bodem en hebben unieke overlevingsstrategieën [159-160](#page=159,160).
**Potwormen (Enchytraeidae):** Behorend tot de ringwormen, spelen ze een rol bij de afbraak van organisch materiaal, C- en N-mineralisatie, en dragen bij aan bodemstructuurvorming .
**Springstaarten (Collembola):** Zespotigen die belangrijk zijn voor de afbraak van organisch materiaal en kunnen antibiotica produceren .
**Protura en Diplura:** Zespotigen die, samen met springstaarten, tot de klasse Entognatha behoren. Ze spelen diverse rollen in de bodem, afhankelijk van hun voedingsgewoonten [162-163](#page=162,163).
**Regenwormen:** Cruciaal voor de bodemstructuur, beluchting, waterinfiltratie en nutriëntenbeschikbaarheid [164-165](#page=164,165). Ze worden ingedeeld in strooiselbewoners, bodembewonders en pendelaars [163-164](#page=163,164).
**Andere macrofauna:** Duizendpoten, miljoenpoten, pissebedden en insectenlarven dragen bij aan de bodemkwaliteit door organisch materiaal af te breken en te recycleren. Mieren spelen een rol bij bodembioturbatie en bevorderen nutriëntencycli .
#### 6.1.4 Functies van het bodemleven
Het bodemleven vervult essentiële functies:
* **Nutriëntenretentie en -levering (mineralenkringloop):** Bodemorganismen zijn cruciaal voor de mineralisatie van organische stof, waardoor nutriënten vrijkomen voor plantengroei. Mycorrhiza's vergroten het nutriëntenopnamevolume voor planten .
* **Koolstofvastlegging:** Organisch materiaal wordt door bodemleven omgezet in stabiele humushoudende verbindingen, wat bijdraagt aan koolstofopslag .
* **Bodemstructuur:** Schimmeldraden, bacteriële secretie en regenwormen aggregeren bodemdeeltjes, wat de bodemstructuur verbetert, erosie tegengaat en watervasthoudendheid verhoogt [168-169](#page=168,169).
* **Ziektewerendheid:** Een diverse bodemgemeenschap remt de voortplanting van bodempathogenen door concurrentie en de productie van antibiotica .
#### 6.1.5 Invloed van landbouw op het bodemleven
Kerende grondbewerkingen en het gebruik van kunstmest beïnvloeden het bodemleven negatief, terwijl niet-kerende grondbewerking en organische bemesting gunstig zijn voor de bodemgezondheid en het bodemleven .
### 6.2 Nutriënten
Bodemleven is essentieel voor de nutriëntenkringlopen, waarbij organische en anorganische nutriënten worden omgezet en beschikbaar gemaakt voor planten. Zeventien elementen zijn essentieel voor plantengroei, onderverdeeld in macronutriënten en micronutriënten .
#### 6.2.1 Stikstof (N)
Stikstof is cruciaal voor eiwitsynthese, chlorofyl en de ontwikkeling van blad- en stengelmassa. Stikstofgebrek leidt tot vergeling van oudere bladeren, terwijl een overschot kan leiden tot legering in granen en nitraatopname door bladgewassen .
* **Stikstofcyclus:** Betreft de omzetting van inert stikstofgas (N2) naar reactieve vormen, zoals ammoniak (NH3), ammonium (NH4+) en nitraat (NO3-) [202-203](#page=202,203).
* **Mineralisatie:** Afbraak van organische stikstof tot ammonium door micro-organismen [203-204](#page=203,204).
* **Immobilisatie:** Opname van minerale stikstof door micro-organismen, waardoor het tijdelijk aan planten wordt onttrokken .
* **Nitrificatie:** Oxidatie van ammonium tot nitraat door nitrificerende bacteriën en archaea .
* **Denitrificatie:** Reductie van nitraat tot stikstofgas onder anaerobe omstandigheden .
* **Ammoniakvervluchtiging:** Verlies van stikstof als gasvormige ammoniak, vooral bij hoge pH .
* **Ammoniumfixatie:** Vastlegging van ammoniumionen in kleimineralen .
* **Biologische N-fixatie:** Omzetting van atmosferisch stikstofgas naar reactieve vormen door bacteriën, essentieel voor leven op aarde [209-210](#page=209,210).
* **N-depositie:** Neerslag van reactieve stikstofverbindingen uit de atmosfeer .
* **Uitspoeling van stikstof:** Transport van nitraten naar diepere bodemlagen en grondwater, wat leidt tot nutriëntverlies en waterkwaliteitsproblemen [216-217](#page=216,217).
* **Praktisch beheer van bodemstikstof:** Omvat het onderhoud van bodemorganische stof, regulatie van oplosbare stikstofvormen en minimalisatie van verliezen naar het milieu .
#### 6.2.2 Zwavel (S)
Zwavel is een bestanddeel van essentiële aminozuren en vitaminen en speelt een rol in de driedimensionale eiwitstructuur. Tekorten gelijken op stikstofgebrek, maar manifesteren zich voornamelijk in jonge bladeren .
* **Zwavelcyclus:** Vergelijkbaar met de stikstofcyclus, met transformaties door micro-organismen zoals mineralisatie, immobilisatie, oxidatie en reductie .
* **Beheermaatregelen:** Er is toenemende aandacht nodig voor zwavel als plantenvoeding vanwege verminderde atmosferische depositie .
#### 6.2.3 Fosfor (P)
Fosfaat is essentieel voor ademhaling, stofwisseling, groei en voortplanting. Het beïnvloedt wortelgroei, jeugdontwikkeling, knol-, wortel- en zaadvorming, afrijping, kwaliteit en opbrengst .
* **P-cyclus:** Fosfor is gebonden in de bodem, zowel in organische als anorganische vormen .
* **Organische P:** Voornamelijk inositol-fosfaten, nucleïnezuren en fosfolipiden, vrijkomend na mineralisatie .
* **Anorganische P:** Gebonden aan calcium, ijzer en aluminium, met variërende stabiliteit afhankelijk van pH en bodemtypen [227-228](#page=227,228).
* **Plantenstrategieën voor P-opname:** Planten gebruiken diverse strategieën, zoals wortelgroei-stimulatie, uitscheiding van organische zuren, enzymen en symbiose met mycorrhiza [229-230](#page=229,230).
* **Beheermaatregelen:** Versterken van mycorrhizasymbiose, gebruik van P-efficiënte planten, plaatselijke toediening en pH-beheer zijn cruciaal .
#### 6.2.4 Kalium (K)
Kalium is essentieel voor celvocht, enzymactiviteit (zetmeel- en suikervorming), koolhydraattransport en droogtegevoeligheid [231-232](#page=231,232). Kaliumgebrek uit zich eerst in oudere bladeren .
* **K-cyclus:** Kalium komt voor in mineralen, geadsorbeerd aan klei/humus en in de bodemoplossing. Fixatie van kalium kan optreden in kleimineralen, waardoor het minder beschikbaar wordt .
* **Beheermaatregelen:** Balans tussen input en output, luxeconsumptie vermijden en aandacht voor de bodemtoestand zijn belangrijk .
#### 6.2.5 Calcium (Ca) en Magnesium (Mg)
Calcium is belangrijk voor celwanden en vruchtontwikkeling; gebrek treedt op op zure gronden. Magnesium is een bestanddeel van chlorofyl en essentieel voor fotosynthese; gebrek veroorzaakt chlorose tussen de nerven van jonge bladeren. Een overmaat aan magnesium kan calciumgebrek veroorzaken .
#### 6.2.6 Silicium (Si) en sporenelementen
Silicium komt voor in bodemmineralen en wordt door planten opgenomen als kiezelzuur (H4SiO4), wat bijdraagt aan plantenstijfheid [237-238](#page=237,238). Sporenelementen zijn nodig in kleine hoeveelheden en hun beschikbaarheid wordt beïnvloed door bodemfactoren .
#### 6.2.7 Nutriëntenbeheer: praktische beschouwingen
Doelstellingen van nutriëntenbeheer omvatten rendabele productie, behoud van bodemgezondheid, efficiënt gebruik van nutriëntenvoorraden en milieubescherming. De "wet van het minimum" stelt dat plantenproductie wordt beperkt door de meest schaarse groeifactor .
* **Organische meststoffen:** Verbeteren bodemstructuur, vochthoudend vermogen, binden voedingsstoffen en stimuleren bodemleven. Diermest is een belangrijke bron van N en P, maar kan milieubelasting veroorzaken [242-243](#page=242,243) .
* **Anorganische meststoffen:** Verkregen uit mijnbouw of industrie, met een hoog gehalte aan voedingsstoffen. Ze kunnen enkelvoudig of samengesteld zijn [244-245](#page=244,245).
* **Van bodemonderzoek naar advies:** Regelmatige bodemanalyse en het gebruik van expertsystemen zoals BEMEX zijn cruciaal voor wetenschappelijk onderbouwde bemestingsadviezen. Budgettering van nutriënten en bufferstroken langs waterlopen helpen de waterkwaliteit te beschermen .
---
# Bodemproblemen en -oplossingen
Dit hoofdstuk behandelt de diverse bodemproblemen die kunnen leiden tot bodemdegradatie en de bijbehorende oplossingen en beheersmaatregelen.
## 11 Bodemproblemen en -oplossingen
Bodemdegradatie, veroorzaakt door bodemverstoringen, kan leiden tot het verlies van de essentiële functies van de bodem. Moderne productiemethoden hebben geleid tot een daling van de chemische, fysische en biologische bodemkwaliteit .
### 11.1 Verminderen van organische stof in de bodem
Het belang van organische stof in de bodem is eerder uitgebreid besproken, inclusief de huidige toestand en mogelijke verbetermaatregelen .
### 11.2 Erosie
Bodemerosie is het losmaken en verplaatsen van bodemdeeltjes door water, ijs, wind, bodembewerking of het rooien van gewassen. Dit proces bedreigt de bodemkwaliteit en kan leiden tot problemen in bebouwd gebied en waterlopen .
#### 11.2.1 Wat is bodemerosie
Bodemerosie is het proces waarbij bodemdeeltjes worden losgemaakt en verplaatst door externe factoren .
* **Watererosie:** Kan leiden tot intergeulerosie (fijnlagige, diffuse erosie) en geulerosie, wat kan escaleren tot ravijnvorming. Sediment is het materiaal dat door afstromend water wordt verplaatst, en colluvium is sediment dat aan de voet van een helling wordt afgezet .
#### 11.2.2 Factoren die bodemerosie door water beïnvloeden
De optredende erosie door water wordt beïnvloed door vier hoofdfactoren:
* **De neerslag:** De hoeveelheid en intensiteit van neerslag bepalen de erosiviteit .
* **Het reliëf:** Steilere en langere hellingen vergroten het erosierisico. Concentratie van water in droge valleien verhoogt het risico op ravijnvorming .
* **De bodem:** Bodemtextuur (leem- en zandleem zijn het meest gevoelig) en bodemstructuur (een stabiele kruimelstructuur vermindert erosie) bepalen de erodibiliteit .
* **De vegetatie:** Gewassen en gewasresten beschermen de bodem en verhogen de weerstand. Een hogere bedekkingsgraad vermindert erosie; 30% bodembedekking kan erosie met 80% verminderen .
> **Tip:** Bodemerosie is geen nieuw fenomeen; ‘fossiele’ erosievormen zoals holle wegen en historische ravijnen getuigen hiervan .
#### 11.2.3 De potentiële bodemerosiegevoeligheid in Vlaanderen
Ongeveer een kwart van de Vlaamse landbouwpercelen is onderhevig aan bodemerosie, met de grootste risico's in Haspengouw, het Hageland, het Pajottenland en de Vlaamse Ardennen. De potentiële bodemerosiekaart geeft een schatting van de gemiddelde jaarlijkse bodemerosie per perceel .
#### 11.2.4 Bodemerosie: wanneer en hoeveel?
Erosie treedt vooral op bij hevige of langdurige neerslag en beperkte bodembedekking, met een piek in de zomermaanden (mei-augustus). Bodemverliezen op hellende akkers in Vlaanderen variëren van 1 tot meer dan 10 ton per hectare per jaar, en kunnen in uitzonderlijke gevallen boven de 100 ton/ha/jaar uitkomen. Bodemerosie wordt problematisch vanaf 10 tot 13 ton/ha/jaar .
Factoren die bijdragen aan verhoogde water- en modderoverlast omvatten:
* Wijzigingen in bodemgebruik (minder bedekkende teelten, scheuren van weilanden) .
* Schaalvergroting en intensivering in de landbouw .
* Afname van bodemkwaliteit (verlies stabiele kruimelstructuur, afname organische stof, wijzigingen bodemleven en pH) door o.a. verminderd stalmestgebruik, gewijzigde teeltrotaties, intensievere bewerking en verdichting .
* Gebrekkig ruimtelijk beleid .
* Klimaatverandering met frequentere intense regenbuien .
#### 11.2.5 Gevolgen van bodemerosie
De gevolgen van bodemerosie kunnen lokaal en stroomafwaarts optreden, zowel op korte als lange termijn .
| | Lokale effecten | Stroomafwaartse effecten |
| :------------------ | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Korte termijn** | Opbrengstverlies door wegspoelen/begraven zaaigoed, meststoffen, bestrijdingsmiddelen. | Vervuiling waterlopen met sediment, nutriënten en residuen. Overstroming straten/gebouwen met water en modder. |
| **Lange termijn** | Vermindering bodemkwaliteit. Vernietiging archeologisch erfgoed. | Dichtslibben wachtbekkens, waterlopen, rioleringen. Schade waterzuiveringsinfrastructuur. Bijdrage aan eutrofiëring van oppervlaktewater. |
> **Tip:** Hoewel kortetermijneffecten door landbouwers soms gecorrigeerd kunnen worden, worden langetermijneffecten van erosie vaak onderschat .
De hoeveelheid sediment die waterlopen bereikt, varieert sterk en is afhankelijk van de kenmerken van het stroomgebied. Gevolg is verhoogde kosten voor onderhoud van waterlopen en verwerking van bagger- en ruimingsspecie. Ook nutriënten en bestrijdingsmiddelen komen in het oppervlaktewater terecht .
#### 11.2.6 Erosie bestrijden
Erosiebestrijding vereist brongerichte maatregelen in plaats van enkel stroomafwaarts ingrijpen. De focus ligt op landbouwpraktijken die bijdragen aan een goede bodemstructuur, de ruwheid van het bodemoppervlak vergroten en de bodem zo lang mogelijk bedekt houden .
##### 11.2.6.1 Landbouwpraktijken die bijdragen tot de vorming van een goede bodemstructuur
* Verhogen organische stofgehalte door organische bemesting (stalmest, compost), opname van graangewassen en stro-inwerking, korrelmaïs i.p.v. snijmaïs, gebruik van groenbedekkers, tijdelijk grasland, en omzetten van akkerland naar grasland .
* Optimaliseren bodem-pH door bekalking .
* Voorkomen van bodemverdichting door correcte bandenspanning, lage drukbanden, beperken aantal werkgangen, bewerken in droge omstandigheden en gebruik van vaste rijpaden .
* Niet-kerende bodembewerking, niet-ploegen en directe inzaai .
##### 11.2.6.2 Landbouwpraktijken die de ruwheid van het oppervlak vergroten
* Grof zaaibed klaarleggen .
* Oppervlakkige insporing wegwerken met een ganzenvoet of triltand .
* Bewerken na de oogst om verslemping/verdichting op te heffen en infiltratiecapaciteit te verhogen, eventueel met een tandcultivator of grondbreker. Deze maatregel heeft echter een kortetermijneffect .
* Contourbewerking: bewerken loodrecht op de hellingsrichting om water te remmen. Dit is zinvol op hellingen tot 8% .
* Ruggenteelt (bv. aardappelen) kan risico op geulvorming verhogen; drempels in de voren kunnen helpen .
##### 11.2.6.3 Landbouwpraktijken die een maximale gewasbedekking realiseren
* Teelten vermijden die de bodem slecht bedekken in het late voorjaar en/of de zomer (bv. groenten, maïs, aardappelen) .
* Dubbel inzaaien van granen in droge valleien .
* Groenbedekkers inzetten voor bescherming in het najaar en de winter .
* Gewasresten aan het oppervlak bewaren door minimale bodembewerking of directe inzaai .
#### 11.2.7 Erosiebestrijdingswerken
Deze ingrepen in het landschap helpen om afstromend water en sediment te geleiden, op te vangen en vertraagd af te voeren, met de maatregelen zo hoog mogelijk in het stroomgebied. Voorbeelden zijn grasbufferstroken, landschapselementen, dammen, en bufferbekkens .
### 11.3 Bodemverdichting
Bodemverdichting is het samendrukken en vervormen van de bodem, wat leidt tot een daling van het totale en luchtgevulde poriënvolume. Dit kan zowel door natuurlijke omstandigheden als menselijke invloed ontstaan. De gevoeligheid voor verdichting hangt af van textuur, schijnbare dichtheid en vochtigheid; nattere, fijnere en minder dichte bodems zijn vatbaarder. Er wordt onderscheid gemaakt tussen oppervlakkige en diepe (ondergrond)verdichting, waarbij ondergrondverdichting op lange termijn als problematischer wordt beschouwd .
#### 11.3.1 Oorzaken
De voornaamste oorzaken van bodemverdichting zijn het frequent betreden met zware landbouwvoertuigen, intensieve bodembewerkingen, een tekort aan organische stof en eenzijdige teeltrotaties .
#### 11.3.2 Gevolgen
Bodemverdichting verhoogt de schijnbare dichtheid en penetratieweerstand, wat leidt tot slechte nutriëntenopname, verminderde wateropslag en infiltratie, beperkte drainage, verhoogd erosierisico, toenemende laterale watertransfer (met verontreiniging van oppervlaktewater tot gevolg), verdroging in de zomer, beperkte wortelgroei en verstoring van het bodemleven. Het bufferend vermogen van de bodem tegen verontreiniging daalt .
#### 11.3.3 Mogelijke maatregelen
* **Losmaken van de bodem:** Met decompactors of diepwoelers voor extreme verdichtingen .
* **Bandenspanning en bandenkeuze:** Aanpassen bandenspanning en gebruik van lage druk, brede banden om insporing en verdichting te verminderen .
* **Teeltrotatie:** Afwisselen van teelten met verschillende groeikarakteristieken, zaai- en oogsttijden. Teeltrotaties die organische stof verhogen, poriënvolume doen toenemen en schijnbare dichtheid doen dalen zijn gunstig .
* Intensief wortelende gewassen verlagen de schijnbare dichtheid .
* Afwisselen van ondiep en diep wortelende gewassen verbetert gasuitwisseling en drainage .
* Meerjarige gewassen zijn effectief door afwezigheid van voorjaars- en najaarswerkzaamheden en een stabiel wortelstelsel .
* **Groenbedekkers:** De wortelontwikkeling van groenbedekkers kan bijdragen aan het behoud en verbetering van de bodemstructuur en het poriënvolume. Diepwortelende soorten kunnen bestaande verdichting opheffen .
* **Organische bemesting:** Kan een positief effect hebben, maar de aanbrengmethode is cruciaal om verdichting onder rijsporen te voorkomen .
### 11.4 Bodemafdichting
Bodemafdichting is het bedekken van het bodemoppervlak met een waterondoorlatende constructie van menselijke oorsprong, zoals gebouwen en wegen .
#### 11.4.1 Gevolgen
Bodemafdichting leidt tot verlies van bodemfuncties:
* Verlies van productiecapaciteit voor biomassa .
* Vermindering wateropslag in de bodem, versnelde afvoer van regenwater, vergrote kans op overstromingen en verdroging door dalend grondwaterpeil .
* Verlies van reactorfunctionaliteit voor transformatie, filtering en opslag van chemicaliën .
* Verlies van habitat en genetische opslagruimte, met fragmentatie van de open ruimte en isolatie van soorten als gevolg .
* Afsluiting van het lokale archeologische, biologische en geologische bodemarchief .
In Vlaanderen was 15,3% van de bodem verhard in 2021, met een lichte stijging tussen 2013-2021. Vlaanderen is een van de meest verstedelijkte gebieden van Europa .
#### 11.4.2 Maatregelen
De laatste jaren is er meer aandacht voor het terug ontharden van oppervlakken en het gebruik van waterdoorlatende materialen bij aanleg (bv. steenslag, dolomiet, houtsnippers, poreuze betonklinkers, grastegels) .
### 11.5 Bodemverontreiniging
Bodemverontreiniging is de aanwezigheid van stoffen of organismen, veroorzaakt door menselijke activiteiten, die de bodemkwaliteit nadelig beïnvloeden .
Oorzaken zijn uiteenlopend:
* Industriële activiteiten .
* Ongevallen, productiefouten, lekkende tanks, onzorgvuldige opslag .
* Morsen bij vervoer, op- of overslag .
* Huishoudens (bv. stookolietanks) .
* Diffuse verontreinigingen door overstromingen, verkeer, pesticiden .
Verontreiniging kan lokale effecten hebben, maar kan zich verspreiden via grondwater. Het heeft ernstige ruimtelijke en economische gevolgen en beperkt de gebruiksmogelijkheden. Aandacht moet ook worden besteed aan de risico's voor planten, dieren en ecosystemen, evenals de biodiversiteit. Sanering kan noodzakelijk zijn vanwege gezondheidsrisico's, ecologische risico's of verspreidingsrisico's. De campagne ‘Gezond uit eigen grond’ informeert burgers over het belang van niet-verontreinigde bodem voor eigen consumptie .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bodemprofiel | De doorsnede door de verschillende lagen (horizonten) van een bodem, die inzicht geeft in de gelaagdheid en opbouw van de bodem. |
| Ecosysteemdiensten (ESD) | De voordelen die de menselijke maatschappij ontvangt van ecosystemen, opgedeeld in producerende, regulerende, culturele en ondersteunende diensten. |
| Verwering | Het proces van afbraak van gesteenten en mineralen onder invloed van fysische, chemische en biologische factoren, wat de basis vormt voor bodemvorming. |
| Bodemtextuur | De indeling van bodemmineralen volgens hun korrelgrootte, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen zand, leem en klei. |
| Bodemstructuur | De ruimtelijke schikking en samenhang van bodemdeeltjes, die bepaalt hoe aggregaten worden gevormd en hoe deze in de ruimte gerangschikt zijn, wat invloed heeft op porositeit. |
| Bulkdensiteit (BD) of schijnbaar soortelijk gewicht (SSG) | De massa per eenheidsvolume van de bodem als geheel, inclusief vaste bestanddelen en poriën, gebruikt als maat voor bodemcompactie. |
| Waterpotentiaal | De energiestatus van water in de bodem, die bepaalt hoe water zal bewegen; water beweegt van een hoger naar een lager waterpotentiaal. |
| Kationuitwisselingscapaciteit (CEC) | De maximale hoeveelheid aan kationen die door de bodem kan worden uitgewisseld per massa-eenheid bodem, wat een maat is voor de vruchtbaarheid en het vermogen tot nutriëntenbinding. |
| Bodem-pH | De zuurtegraad van de bodem, uitgedrukt als een logaritmische schaal, die de beschikbaarheid van nutriënten, de activiteit van micro-organismen en de bodemstructuur beïnvloedt. |
| Organische stof | Het geheel van levende biomassa, strooisel, opgeloste organische biomoleculen en deels afgebroken weefsels in de bodem, dat cruciaal is voor bodemvruchtbaarheid, structuur en bodemleven. |
| Mineralisatie | Het proces waarbij organisch materiaal door micro-organismen wordt afgebroken tot anorganische voedingsstoffen, die beschikbaar komen voor planten. |
| Nutriënten | Essentiële elementen die planten nodig hebben voor groei en ontwikkeling, onderverdeeld in macronutriënten en micronutriënten, die voornamelijk uit de bodem worden opgenomen. |
| Erosie | Het proces van losmaking en verplaatsing van bodemdeeltjes door water, ijs, wind of bodembewerking, wat leidt tot bodemverlies en verminderde bodemkwaliteit. |
| Bodemverdichting | Het samendrukken en vervormen van de bodem, waardoor het poriënvolume en de continuïteit ervan afnemen, wat negatieve gevolgen heeft voor waterhuishouding, wortelgroei en bodemleven. |
| Bodemafdichting | Het bedekken van het bodemoppervlak met waterondoorlatende constructies, wat leidt tot verlies van bodemfuncties zoals productiecapaciteit, wateropslag en habitat voor organismen. |
| Bodemverontreiniging | De aanwezigheid van milieugevaarlijke stoffen in de bodem, veroorzaakt door menselijke activiteiten, die de bodemkwaliteit en ecosystemen nadelig beïnvloeden. |
Cover
klimaatverandering 2025.pptx
Summary
# Wat is klimaatverandering en planetaire grenzen?
Dit deel introduceert het concept van klimaatverandering en de overschrijding van planetaire grenzen, inclusief de definities van kantelpunten, het Holoceen en het Antropoceen.
## 1\. Inleiding: wat is klimaatverandering?
Klimaatverandering verwijst naar de langdurige en significante veranderingen in het mondiale klimaatsysteem. Deze veranderingen worden voornamelijk gedreven door menselijke activiteiten sinds de industriële revolutie, wat leidt tot een overschrijding van verschillende planetaire grenzen.
### 1.1 Planetaire grenzen
Planetaire grenzen zijn kritieke drempels die de stabiliteit van de aarde's leefomgeving waarborgen. De overschrijding van deze grenzen kan leiden tot abrupte en potentieel onomkeerbare veranderingen in het systeem. Uit een geactualiseerde publicatie van negen planetaire grenzen bleek dat vier daarvan al zijn overschreden: klimaatverandering, verlies van biodiversiteit, gewijzigde landsystemen en gewijzigde biochemische cycli (fosfor en stikstof).
### 1.2 Kantelpunten in het klimaat
Kantelpunten in het klimaat zijn kritieke drempels. Wanneer deze worden overschreden, veroorzaken ze grote, versnellende en onomkeerbare veranderingen in het klimaatsysteem.
### 1.3 Holoceen versus Antropoceen
* **Holoceen:** Dit was een periode van ongeveer 11.000 jaar die voorafging aan de industriële revolutie. Kenmerkend was een relatief stabiel klimaat, wat de grootschalige ontwikkeling van menselijke beschaving mogelijk maakte.
* **Antropoceen:** Deze periode begint met de industriële revolutie. Kenmerkend is dat menselijke activiteit in een hoog tempo klimaatverandering teweegbrengt.
Sinds 1980 is de gemiddelde temperatuurstijging wereldwijd ongeveer $0.19$ graden Celsius per decennium.
## 2\. Groene groei en ontkoppeling
Het concept van "groene groei" stelt dat economische groei, gemeten aan het Bruto Binnenlands Product (BBP), kan worden losgekoppeld van vervuiling en het verbruik van grondstoffen. Dit wordt ook wel "ontkoppeling" (decoupling) genoemd. Het idee is om te blijven groeien zonder meer te verbruiken.
> **Tip:** De haalbaarheid en het bestaan van economische groei zonder toename van vervuiling en grondstofverbruik is een centraal punt van discussie.
### 2.1 De realiteit van ontkoppeling
Onderzoek en analyses suggereren dat er geen empirisch bewijs is voor ontkoppeling van economische groei en milieudruk op een schaal die voldoende is om milieu-ineenstorting aan te pakken. Integendeel, er is een voortdurende toename van de druk op de natuur.
* Een systematische review van de ontkoppelingsliteratuur (835 artikelen) toonde aan dat, hoewel er bij gebruik van productie-indicatoren een minuscuul absolute ontkoppeling van uitstoot ten opzichte van het BBP te zien is (met 1 extra punt BBP komt $-0.04$ punt uitstoot), deze ontkoppeling verdwijnt bij gebruik van consumptie-indicatoren (1 extra punt BBP brengt $+0.22$ punt uitstoot met zich mee).
> **Conclusie van deze studies:** Grote, snelle absolute reducties in het gebruik van hulpbronnen en uitstoot van broeikasgassen kunnen niet worden bereikt met de waargenomen ontkoppelingspercentages. Ontkoppeling moet aangevuld worden met strategieën gericht op toereikendheid en strikte handhaving van absolute reductiedoelstellingen.
Het idee van ontkoppeling wordt vaak gezien als een "verleiding", een fantasie die de noodzaak verdoezelt om over te stappen naar een economie die niet gebaseerd is op voortdurende groei, maar op herverdeling en het aanpakken van sociale ongelijkheid.
#### 2.1.1 Ontkoppeling en emissiereducties
De emissiereducties die hoge-inkomenslanden hebben bereikt door middel van ontkoppeling, blijven ver achter bij de percentages die nodig zijn om de doelstellingen van het Akkoord van Parijs te halen. Bij de huidige snelheden zouden deze landen honderden jaren nodig hebben om hun emissies significant te verminderen, en ze zouden daarbij hun "fair-share" aan uitstoot voor 1,5°C vele malen overschrijden. Om te voldoen aan hun eerlijke aandelen voor 1,5°C, terwijl de economische groei wordt gehandhaafd, zouden de ontkoppelingspercentages tegen 2025 gemiddeld een factor tien moeten stijgen.
> **Belangrijk inzicht:** De kern van het probleem is dat het economisch systeem gericht is op permanente groei, wat inherent leidt tot ecologische roofbouw. Dit systeem kan niet duurzaam zijn.
### 2.2 Duurzame groei?
Er is geen bewijs voor permanente ontkoppeling van economische groei en grondstofgebruik op een schaal die ecologische duurzaamheid garandeert. Efficiëntiewinsten worden uiteindelijk beperkt door fysieke grenzen. Zelfs de inzet op alternatieve energie wordt volledig tenietgedaan door de uitstoot van broeikasgassen die gepaard gaat met de onderliggende extractieve economie. De huidige levensstijl in welvarende landen wordt deels gefinancierd door het betalen van een enorme ecologische en sociale prijs elders.
#### 2.2.1 Groene groei en greenwashing
Veel bedrijven profileren zich met "net zero" doelstellingen, maar hun daadwerkelijke klimaatbeleid schiet vaak tekort. Uit onderzoek blijkt dat slechts een klein percentage van de grote bedrijven die "net zero by 2050" claimen, daadwerkelijk beleid voert dat in lijn ligt met de Parijse akkoorden.
> **Tip:** Wees kritisch op claims van "groene groei" en "net zero". Controleer het daadwerkelijke beleid en de resultaten achter deze claims.
Het concept van koolstofkredieten, waarbij emissies worden gecompenseerd door projecten elders, heeft aangetoond dat slechts een klein percentage van deze projecten daadwerkelijk bijdraagt aan emissiereductie.
### 2.3 Conclusie: groei en vooruitgang?
Binnen het huidige economische systeem, dat gericht is op groei van het BBP, is groei niet duurzaam. Deze focus negeert de ecologische draagkracht en sociaal welzijn. "Groene groei" binnen dit systeem wordt gezien als ecologische zelfmoord, wat de noodzaak van een ander economisch model onderstreept. Er is een behoefte aan een post-groei model dat nadenkt over welke groei wenselijk is en met welk doel. Ongelijkheid speelt hierbij een grote rol, aangezien een groot deel van de huidige economische groei niet terechtkomt bij degenen die het het meest nodig hebben.
## 3\. Degrowth (krimp) als alternatief
Degrowth is een beweging die kritiek levert op het mondiale kapitalistische systeem, dat ten koste van alles groei nastreeft, wat leidt tot menselijke uitbuiting en milieuvernietiging. De degrowth-beweging pleit voor samenlevingen die prioriteit geven aan sociaal en ecologisch welzijn boven bedrijfswinsten, overproductie en overmatige consumptie.
### 3.1 Wat is degrowth?
Degrowth vereist radicale herverdeling, een vermindering van de materiële omvang van de wereldeconomie en een verschuiving van waarden naar zorg, solidariteit en autonomie. Het doel is het transformeren van samenlevingen om ecologische rechtvaardigheid en een goed leven voor iedereen te waarborgen binnen de planetaire grenzen.
> **Kernidee van Degrowth:** Het gaat niet om individueel "minder consumeren", maar om het hertekenen van consumptiepatronen en productie op maatschappelijk en planetair niveau, met een focus op herverdeling, solidariteit en democratie.
Degrowth is een geplande en gefaseerde inkrimping van energie- en grondstoffenverbruik, bedoeld om ongelijkheid te verminderen en het welzijn van mensen te verhogen.
#### 3.1.1 Degrowth versus groei
Groei wordt binnen het kapitalistische systeem gebruikt als propagandaterm om processen van extractie, commodificatie en elite-accumulatie te rechtvaardigen. Het idee van "groei" is fundamenteel voor de culturele hegemonie van het kapitalisme. Degrowth stelt dat groei loslaten niet betekent kiezen voor vrijwillige verarming, maar voor het verbeteren van levens door een eerlijkere verdeling van middelen, zonder de aarde verder uit te putten.
### 3.2 Degrowth als systemische verandering
Dit omvat het volgende:
* **Geplande inkrimping:** Gerichte afbouw van ecologisch destructieve sectoren en overbodige productie.
* **Herverdeling en solidariteit:** Een eerlijkere verdeling van bestaande middelen op planetair niveau.
* **Meer democratie:** Verschuiving van macht van kapitaal naar participatorische structuren en meer democratische controle over de economie.
* **Minder werken:** Potentieel een kortere werkweek om werk te delen en welzijn te vergroten.
#### 3.2.1 Degrowth in de praktijk en welvaart
Onderzoek suggereert dat het mogelijk is om wereldwijde armoede te beëindigen en een goed leven te garanderen voor iedereen met aanzienlijk minder energie en grondstoffenverbruik dan momenteel. Landen met een hoog inkomen kunnen voldoen aan de materiële behoeften van hun burgers met veel minder grondstoffen, waardoor ze binnen duurzame drempels komen.
> **Voorbeeld:** Portugal heeft aanzienlijk betere sociale resultaten dan de Verenigde Staten, met 65% minder BBP per hoofd van de bevolking. Dit suggereert dat een groot deel van het inkomen in rijke landen "verspild" wordt aan zaken die niet direct bijdragen aan welzijn. Het kapitalisme is inefficiënt in het voldoen aan menselijke behoeften, aangezien veel productie niet relevant is voor basisbehoeften.
Het vervangen van alle auto's met verbrandingsmotor door elektrische auto's of het isoleren van woningen zijn voorbeelden van 'groene' initiatieven, maar een degrowth-aanpak zou ook het afbouwen van infrastructuur voor auto's en het investeren in openbaar vervoer omvatten, evenals een ingrijpende reductie van energieconsumptie.
### 3.3 Wetenschappelijke consensus
Onderzoek onder klimaatbeleidsmedewerkers wereldwijd, en specifiek in de EU, toont een sterke voorkeur voor post-groei posities (inclusief degrowth en agrowth). Het huidige beleid van "groene groei" wordt vanuit wetenschappelijk oogpunt steeds meer als onhoudbaar beschouwd.
## 4\. Een systemische blik op klimaatverandering
De ecologische crisis is geen toekomstig probleem, maar een realiteit waarmee miljoenen mensen wereldwijd nu al te maken hebben. Klimaatverandering treft vooral armere en minder machtige bevolkingsgroepen. De crisis wordt gezien als een gevolg van ongelijkheid en een economisch systeem gebaseerd op exploitatie en extractie, met het kapitalisme als onderliggende oorzaak.
### 4.1 Het probleem is het systeem, niet alleen CO2
De focus op uitstoot (CO2) als het primaire probleem van klimaatverandering is een "verdinglijking". Het verhult de diepere sociaal-economische oorzaken. Klimaatverandering is een symptoom van een economisch systeem dat gericht is op oneindige groei en gigantische ongelijkheid creëert. Het probleem is dus niet klimaatverandering zelf, maar het systeem dat deze veroorzaakt: het kapitalisme.
> **Belangrijk inzicht:** Het heersende klimaatdiscours richt zich vaak op "het aanpakken van het ding" (uitstoot) in naam van de mensheid, zonder de onderliggende sociaal-economische structuren aan te pakken. Dit is een behoudsgezinde boodschap die niet noodzakelijk leidt tot een sociale, inclusieve of duurzame samenleving.
### 4.2 Systemische oorzaken en de rol van kapitalisme
Kapitalisme is een sociaal-economisch systeem gebaseerd op groei. Voortdurende groei is een voorwaarde voor sociale cohesie en stabiliteit binnen dit systeem. Wanneer groei hapert, ontstaan er spanningen. De schijn van duurzaamheid in welvarende landen (immateriële economie, digitalisering, groenere steden) maskeert de realiteit van toenemende grondstofconsumptie en uitstoot, met name in economieën die nog steeds aanzienlijke groei doormaken. De uitstoot van het internet is bijvoorbeeld vergelijkbaar met die van vliegverkeer.
Het kapitalisme is in essentie een systeem van surplusextractie, elite-accumulatie en herinvestering voor expansie, niet primair gericht op het voldoen aan menselijke behoeften.
### 4.3 De weg vooruit: politieke keuzes
Klimaatverandering is een politieke en economische vraag: hoe verdelen we macht en middelen, welke systemen en spelregels hanteren we? Het zal zichzelf niet oplossen via technologie of initiatieven van individuele bedrijven. Er zijn fundamentele "politieke" keuzes nodig, die ideologische keuzes weerspiegelen en worden omgezet in collectief beleid. De hefbomen van de economie moeten terug in handen worden genomen.
Enquêtes tonen aan dat een meerderheid van de burgers in veel Europese landen en wereldwijd vindt dat milieubescherming prioriteit moet krijgen, zelfs ten koste van economische groei. Grote meerderheden zien het kapitalisme als een systeem dat meer kwaad dan goed doet, en de oorzaak van de klimaat- en ecologische crisis wordt vaak geïdentificeerd als "een systeem dat winst boven mens en planeet stelt".
* * *
# Kritiek op groene groei en ontkoppeling
Het idee van groene groei, dat economische expansie nastreeft zonder een proportionele toename van de milieu-impact door middel van ontkoppeling, wordt kritisch onderzocht.
## 2\. Groene groei en ontkoppeling
Het concept van groene groei stelt dat het mogelijk is om de economische groei, gemeten aan het bruto binnenlands product (bbp), los te koppelen van de vervuiling en het grondstoffengebruik (ontkoppeling). Het idee is om te blijven groeien, maar dan zonder meer middelen te verbruiken of meer vervuiling te produceren. Dit roept de vraag op of economische groei zonder toename van vervuiling en grondstoffengebruik momenteel haalbaar is en of dit de weg is naar duurzaamheid.
### 2.1 Decoupling ontkracht: bewijs en argumenten tegen groene groei als enige strategie voor duurzaamheid
De vraag of economische groei en ecologische duurzaamheid hand in hand kunnen gaan, is onderwerp van een fel politiek debat tussen voorstanders van groene groei en voorstanders van post-groei strategieën. Een grondige evaluatie is noodzakelijk om de wetenschappelijke basis van de ontkoppelingshypothese te beoordelen. De conclusie uit diverse onderzoeken is overweldigend en ontnuchterend: er is geen empirisch bewijs voor ontkoppeling van economische groei en milieudruk op de schaal die nodig is om milieucrisis aan te pakken. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat een dergelijke ontkoppeling in de toekomst zal plaatsvinden.
#### 2.1.1 Empirisch bewijs en theoretische beperkingen
De kern van de kritiek op groene groei is dat het bestaande economische systeem gericht is op permanente groei, wat onvermijdelijk leidt tot ecologische uitputting. De belangrijkste voorstanders van het concept erkennen paradoxaal genoeg dat er nauwelijks bewijs is dat ontkoppeling werkt, de conceptuele basis zwak is, en dat het politiek niet haalbaar is. Ontkoppeling wordt daarom beschouwd als een gevaarlijke fantasie die in stand wordt gehouden door een gelijktijdige erkenning en ontkenning van de onmogelijkheid ervan in de praktijk.
Een systematische review van de literatuur over ontkoppeling, waarin 835 artikelen werden samengevat, onderzocht de ontkoppelingspercentages van het bbp ten opzichte van broeikasgasemissies in landen met een hoog inkomen over het afgelopen decennium. Op basis van productie-indicatoren is er sprake van een minuscuul absolute ontkoppeling: een toename van 1 punt bbp leidt tot een afname van 0,04 punt uitstoot. Echter, bij gebruik van consumptie-indicatoren verdwijnt deze absolute ontkoppeling volledig; een toename van 1 punt bbp brengt dan 0,22 punt uitstoot met zich mee.
#### 2.1.2 De mythe van oneindige economische expansie
Ontkoppeling biedt de verleidelijke fantasie van economische expansie zonder einde. Deze fantasie wordt echter ondersteund door ontkenning, waarbij zelfs de meest enthousiaste aanhangers bijna erkennen dat de kans op succes nihil is. Het grote gevaar van deze fantasie is dat het de noodzaak om over te stappen van een economie gebaseerd op continue groei naar een economie die wijdverbreide herverdeling bevordert, maskeert. De emissiereducties die landen met een hoog inkomen hebben bereikt via ontkoppeling, blijven ver achter bij de doelen van het Parijsakkoord. Bij de huidige snelheden zouden deze landen er meer dan 220 jaar over doen om hun emissies met 95% te verminderen, waarbij ze 27 keer hun eerlijke aandeel van de resterende 1,5°C-budget uitstoten. Om te voldoen aan hun eerlijke aandeel voor 1,5°C en tegelijkertijd de huidige economische groei te handhaven, zouden de ontkoppelingspercentages tegen 2025 gemiddeld vertienvoudigd moeten worden.
De realiteit is dat de bijdrage van alternatieve energiebronnen vaak volledig wordt tenietgedaan door de uitstoot van broeikasgassen. De basis van onze samenleving is een extractieve economie. Het idee van een "groene economie" wordt vaak gekocht door elders een enorme ecologische en sociale prijs te betalen.
#### 2.1.3 De beperkingen van duurzame groei
Onderzoek suggereert dat ontkoppeling van de bbp-groei van het grondstoffengebruik, relatief of absoluut, hooguit tijdelijk is. Permanente ontkoppeling (absoluut of relatief) is onmogelijk, aangezien efficiëntiewinsten uiteindelijk worden beperkt door fysieke grenzen. Meta-analyses tonen aan dat er geen bewijs is voor absolute ontkoppeling van hulpbronnen op nationale of internationale schaal, noch voor het soort ontkoppeling dat nodig is voor ecologische duurzaamheid.
#### 2.1.4 Greenwashing en de realiteit van "net zero"
Veel grote bedrijven profileren zich als "net zero by 2050", maar slechts een klein percentage van hen heeft effectief klimaatbeleid dat binnen de grenzen van het Parijsakkoord valt. Rapporten tonen aan dat koolstofkredieten, die bedrijven gebruiken om hun uitstoot te compenseren, slechts in minimale mate bijdragen aan het daadwerkelijk verminderen van emissies. Slechts ongeveer twee procent van de wereldwijde projecten die met koolstofkredieten worden gefinancierd, dragen significant bij aan emissiereductie.
#### 2.1.5 Groei en vooruitgang
Gemiddeld 2% economische groei per jaar leidt tot een verdubbeling van de welvaart elke 35 jaar. Echter, vooruitgang hoeft geen eindeloze productie en consumptie te betekenen; dit is enkel het geval in een economisch systeem dat gericht is op winstgeneratie voor kapitaal, zoals in het kapitalisme.
#### 2.1.6 Conclusie over duurzame groei
Binnen de huidige status quo is economische groei niet duurzaam. De focus op bbp-groei negeert de ecologische draagkracht en sociaal welzijn. "Groene groei" binnen het kapitalisme wordt gezien als ecologische zelfmoord, wat noodzaakt tot een ander economisch model. Er is behoefte aan een post-groei model dat nadenkt over alternatieve vormen van "groei" en hun doel. Ongelijkheid speelt hierin een rol, aangezien een groot deel van de huidige groei niet terechtkomt bij degenen die het het meest nodig hebben.
## 3\. Degrowth: een alternatief model
Degrowth is een idee dat kritiek levert op het wereldwijde kapitalistische systeem dat koste wat kost groei nastreeft, met menselijke uitbuiting en milieudestuctie als gevolg. De degrowth-beweging pleit voor samenlevingen die prioriteit geven aan sociaal en ecologisch welzijn boven bedrijfswinsten, overproductie en overmatige consumptie. Dit vereist radicale herverdeling, een vermindering van de materiële omvang van de wereldeconomie, en een verschuiving van gemeenschappelijke waarden richting zorg, solidariteit en autonomie. Degrowth streeft naar de transformatie van samenlevingen om ecologische rechtvaardigheid en een goed leven voor iedereen te waarborgen binnen de planetaire grenzen.
### 3.1 Wat is degrowth?
Groei wordt gezien als een propagandaterm die processen van extractie, commodificatie en elite-accumulatie, die vaak destructief zijn voor menselijke gemeenschappen en de ecologie, presenteert als natuurlijk en vanzelfsprekend. De taal van groei vormt het fundament van de culturele hegemonie van het kapitalisme.
### 3.2 Voorbij de focus op "groei"
Degrowth impliceert geen individueel "consuminderen", maar het hertekenen van consumptiepatronen en productie op maatschappelijk en planetaire schaal. Het benadrukt herverdeling en solidariteit op een planetair niveau, en meer democratie door een verschuiving van macht van kapitaal naar participatorische structuren.
### 3.3 Degrowth als systemische verandering
Degrowth wordt gedefinieerd als een geplande en gefaseerde inkrimping van energie- en grondstoffenverbruik, gericht op het gelijktrekken van ongelijkheid en het verhogen van het welzijn van mensen. Het loslaten van groei betekent niet kiezen voor vrijwillige verarming, maar voor het verbeteren van levens door eerlijkere verdeling, zonder de aarde verder uit te putten. Dit omvat de inkrimping van ecologisch destructieve sectoren en overbodige productie.
#### 3.3.1 Degrowth in de praktijk
Recent onderzoek suggereert dat het mogelijk is om wereldwijde armoede te beëindigen en een goed leven te garanderen voor iedereen, met 60% minder energie dan momenteel wordt gebruikt, wat ruim binnen de grenzen van 1,5°C opwarming valt. Landen met een hoog inkomen zouden hun burgers een hoog niveau van materiële behoeften kunnen bieden met tot 80% minder grondstoffengebruik, waardoor ze weer binnen duurzame drempels vallen.
### 3.4 Degrowth en welvaart
Kapitalisme is zeer inefficiënt in het voldoen aan menselijke behoeften. Een groot deel van de grondstoffenproductie is niet relevant voor menselijk welzijn. Portugal, met 65% minder bbp per hoofd van de bevolking dan de Verenigde Staten, behaalt aanzienlijk betere sociale resultaten, wat aangeeft dat een aanzienlijk deel van het inkomen in welvarende landen feitelijk "verspild" wordt.
Voorbeelden van maatregelen binnen degrowth zijn:
* Het afbouwen van autoinfrastructuur en autobezit ten gunste van herinvestering in openbaar vervoer.
* Een betonstop en afbouw van lintbebouwing.
* Een ingrijpende reductie van energieconsumptie.
### 3.5 Groene groei versus degrowth
Recent onderzoek toont aan dat een aanzienlijk deel van klimaatbeleidsonderzoekers, met name in de EU, post-groei posities ondersteunt. Het huidige beleid van "groene groei" wordt vanuit wetenschappelijk oogpunt steeds meer als een onhoudbare positie beschouwd.
## 4\. Een systemische blik op klimaatverandering
De ecologische crisis is geen toekomstverhaal, maar een realiteit die nu al miljoenen mensen wereldwijd treft. Klimaatverandering bedreigt vooral armere en minder machtige bevolkingsgroepen. De ecologische crisis is een gevolg van ongelijkheid en wordt veroorzaakt door een economisch systeem gebaseerd op uitbuiting en extractie dat extreme ongelijkheid creëert, zoals het kapitalisme.
### 4.1 De ecologische problematiek systemisch bekeken
Het heersende klimaatdiscours, gericht op het aanpakken van "het ding" (uitstoot) in naam van de mensheid, is fundamenteel behoudsgezind. Een reductie naar uitstootniveaus van vóór 1989 leidt niet noodzakelijk tot een sociale, inclusieve of duurzame samenleving. Deze focus op uitstoot leidt tot een verdinglijking, waarbij de werkelijke oorzaak – een sociaal-economisch proces of systeem – wordt genegeerd en vervangen door een effect dat wordt verengd tot een "ding" dat aangepakt moet worden. Dit fenomeen, vergelijkbaar met "Je sais bien, mais quand-même" (Ik weet het, maar toch), leidt tot het afleiden van het probleem naar deelproblemen, in plaats van het aanpakken van de kern: het economisch systeem en de sociaal-ecologische verhoudingen.
### 4.2 De kern van het probleem ontwijken
Kapitalisme is essentieel gebaseerd op groei, een systeem dat zichzelf niet duurzaam in stand kan houden zonder deze groei. Wanneer groei hapert, ontstaan er enorme spanningen. De illusie van een duurzaam kapitalisme, met immateriële taken, fietsen en meer groen in steden, staat haaks op de realiteit van een extractieve economie.
### 4.3 Systemische oorzaken
Landen als China en India laten een duidelijke correlatie zien tussen economische groei en uitstoot. De opkomst van digitalisering, hoewel toegejuicht, heeft een wereldwijde uitstoot die vergelijkbaar is met die van de luchtvaart. De focus op uitstoot als de vijand verhult de diepere oorzaak: een extractief economisch systeem dat oneindige groei eist en gigantische ongelijkheid veroorzaakt. Het probleem is niet zozeer klimaatverandering, maar het kapitalisme zelf.
### 4.4 Conclusie
Klimaatverandering is een politieke en economische vraag die vraagt om een herverdeling van macht en middelen, en om collectief beleid in plaats van marktgebaseerde oplossingen of ad hoc privé-initiatieven. Het kapitalisme, met zijn imperatief voor oneindige groei en de creatie van diepe ongelijkheid, maakt een adequate aanpak van klimaatverandering onmogelijk. Uit onderzoek blijkt dat aanzienlijke meerderheden van mensen in veel landen geloven dat het beschermen van het milieu prioriteit moet krijgen, zelfs ten koste van economische groei, en dat het kapitalistische systeem meer kwaad dan goed doet.
* * *
# Degrowth als alternatief economisch model
Degrowth wordt gepresenteerd als een antwoord op de klimaatcrisis, waarbij sociaal en ecologisch welzijn boven winst wordt geplaatst en een transformatie van samenlevingen wordt nagestreefd.
### 4.1 Wat is degrowth?
Degrowth is een denkwijze die kritiek uit op het wereldwijde kapitalistische systeem dat ten koste van alles groei nastreeft, wat leidt tot menselijke uitbuiting en milieudegradatie. De degrowth-beweging, bestaande uit activisten en onderzoekers, pleit voor samenlevingen die prioriteit geven aan sociaal en ecologisch welzijn boven bedrijfswinsten, overproductie en overmatige consumptie. Dit vereist radicale herverdeling, een vermindering van de materiële omvang van de wereldeconomie en een verschuiving van waarden naar zorg, solidariteit en autonomie. Degrowth betekent het transformeren van samenlevingen om ecologische rechtvaardigheid en een goed leven voor iedereen te waarborgen binnen de planetaire grenzen.
Het concept "groei" wordt bekritiseerd als een propagandaterm die processen van extractie, commodificatie en elite-accumulatie maskeert, terwijl deze destructief zijn voor menselijke gemeenschappen en ecologie. De taal van groei wordt gezien als het fundament van de culturele hegemonie van het kapitalisme.
### 4.2 Voorbij de focus op "groei"
Degrowth is niet gericht op individuele consuminderen, maar op het hertekenen van consumptiepatronen en productie op maatschappelijk en planetaire schaal. Belangrijke pijlers zijn:
* **Herverdeling en solidariteit:** Op een planetair niveau, om ongelijkheid aan te pakken.
* **Meer democratie:** Een verschuiving van macht van kapitaal naar participatorische structuren.
### 4.3 Degrowth als systemische verandering
Degrowth wordt gedefinieerd als een geplande en gefaseerde inkrimping van energie- en grondstoffenverbruik. Het doel is het uitvlakken van ongelijkheid en het verhogen van het welzijn van mensen, zonder te kiezen voor vrijwillige verarming. Dit houdt in:
* **Krimpen van ecologisch destructieve sectoren:** En overbodige productie.
* **Stimuleren van sociale consumptie:** In plaats van private consumptie.
* **Minder werken:** Potentieel leidt dit tot meer vrije tijd.
* **Meer directe participatie in democratie:** En democratische controle over de economie.
Het idee is niet minder hebben voor gewone mensen, maar het verbeteren van hun levens door een eerlijkere verdeling van bestaande middelen, zodat de aarde niet langer uitgebuit hoeft te worden voor meer.
### 4.4 Degrowth in de praktijk
Recent onderzoek suggereert dat het mogelijk is om wereldwijde armoede te beëindigen en een goed leven te garanderen voor tien miljard mensen tegen het midden van de eeuw, inclusief universele gezondheidszorg en onderwijs, met 60% minder energie dan momenteel wordt gebruikt (ongeveer 150 EJ, wat binnen de grenzen voor 1.5°C ligt). Wat grondstoffen betreft, kunnen landen met een hoog inkomen aan de materiële behoeften van hun burgers voldoen met tot 80% minder grondstofgebruik, waardoor ze binnen de duurzame drempel blijven.
### 4.5 Degrowth en welvaart
Kapitalisme wordt bekritiseerd als inefficiënt in het voldoen aan menselijke behoeften. Ondanks de enorme productie, heeft een significant deel van de wereldbevolking geen toegang tot elementaire goederen. Dit komt doordat een groot deel van de productie niet relevant is voor menselijk welzijn.
> **Voorbeeld:** Portugal behaalt aanzienlijk betere sociale resultaten dan de Verenigde Staten, met 65% minder Bruto Product per hoofd van de bevolking. Dit suggereert dat een aanzienlijk deel van het inkomen in welvarende landen 'verspild' wordt aan zaken die niet direct bijdragen aan welzijn.
Degrowth stelt voor om strategieën zoals het vervangen van auto's met verbrandingsmotoren door elektrische auto's, het isoleren van woningen en het bouwen van windmolenparken kritisch te bekijken. De focus zou moeten liggen op:
* Afbouw van auto-infrastructuur en -bezit, met herinvestering in openbaar vervoer.
* Een betonstop en afbouw van lintbebouwing.
* Een ingrijpende reductie van energieconsumptie.
### 4.6 Groene groei versus degrowth
Wetenschappelijk onderzoek, waaronder een peiling onder klimaatbeleidsonderzoekers wereldwijd, toont aan dat een meerderheid (73% wereldwijd, 86% in de EU) voorstander is van post-groei concepten (agrowth en degrowth). Dit suggereert dat het huidige beleid van "groene groei" vanuit wetenschappelijk oogpunt steeds meer een onhoudbare positie wordt.
### 4.7 Toepassing in de praktijk
De principes van degrowth kunnen worden toegepast door:
* **Afbouw van ecologisch destructieve sectoren:** Bijvoorbeeld fossiele brandstoffen, grootschalige industriële landbouw en fast fashion.
* **Focus op lokale en circulaire economieën:** Vermindering van transport en verspilling.
* **Prioriteren van publieke diensten en zorg:** Gezondheidszorg, onderwijs en publiek transport.
* **Stimuleren van gemeenschapsinitiatieven:** Zoals ruilbeurzen, deelinitiatieven en lokale voedselproductie.
* **Kortere werkweken:** Om werkgelegenheid te behouden en meer vrije tijd te creëren.
**Tip:** Degrowth betekent niet automatisch armoede. Het gaat om een meer rechtvaardige verdeling van middelen en het herdefiniëren van welvaart, weg van enkel materiële consumptie.
**Tip:** De focus ligt op het verminderen van de negatieve ecologische en sociale impact van de economie, niet op het elimineren van productie of consumptie die bijdragen aan welzijn en duurzaamheid.
* * *
# Systemische oorzaken van klimaatverandering
Klimaatverandering wordt vanuit een systemisch perspectief geanalyseerd, waarbij de nadruk ligt op de rol van het kapitalisme, ongelijkheid en de beperkingen van een te eenzijdige focus op CO2-uitstoot.
### 5.1 De ecologische problematiek systemisch bekeken
De ecologische crisis is geen toekomstig scenario, maar een huidige realiteit die reeds miljoenen slachtoffers eist. Het is een crisis die niet iedereen in gelijke mate treft; armere en minder machtige bevolkingsgroepen zijn disproportioneel kwetsbaar.
De analyse stelt dat de ecologische crisis niet zozeer een technisch probleem met CO2 als oorzaak heeft, maar een gevolg is van een economisch systeem gebaseerd op uitbuiting en extractie, wat leidt tot extreme ongelijkheid. Dit economische systeem, het kapitalisme, vereist constante groei, wat inherent ecologische roofbouw met zich meebrengt.
De heersende klimaatcommunicatie richt zich vaak op het "ding" van uitstoot, wat leidt tot een verdinglijking van het probleem. In plaats van de sociaal-economische processen die ten grondslag liggen aan klimaatverandering te adresseren, wordt de focus gelegd op een effect (uitstoot) dat vervolgens als een geïsoleerd probleem wordt behandeld. Dit verdringt de werkelijke oorzaak en leidt tot behoudsgezinde oplossingen die geen structurele verandering teweegbrengen.
> **Tip:** De term "verdinglijking" verwijst naar het reduceren van complexe sociaal-economische problemen tot enkelvoudige, tastbare elementen die vervolgens geïsoleerd aangepakt worden, zonder aandacht voor de onderliggende systemische oorzaken.
De klimaatbeweging vertoont soms een vorm van verdringing, waarbij men handelt alsof men het ware probleem niet kent, of zich richt op deelproblemen omdat de omvang van het werkelijke probleem (het economisch systeem) te overweldigend lijkt. Dit leidt tot een afleiding van het economisch systeem en de sociaal-ecologische verhoudingen naar effecten zoals CO2-uitstoot.
### 5.2 Erik Swyngedouw: we ontwijken de kern van het probleem
Volgens Erik Swyngedouw is kapitalisme een sociaal-economisch systeem dat intrinsiek gebaseerd is op groei. Zonder deze groei kan het systeem zichzelf niet duurzaam in stand houden; stagnatie leidt snel tot spanningen. De perceptie dat kapitalisme verzoend kan worden met duurzaamheid, bijvoorbeeld door de opkomst van immateriële diensteneconomieën, deelfietsen en groenere steden, strookt niet met de realiteit. Deze ontwikkelingen maskeren de fundamentele ecologische druk.
#### 5.2.1 Systemische oorzaken
De correlatie tussen economische groei en uitstoot is duidelijk zichtbaar in snelgroeiende economieën zoals China en India, waar miljarden euro's worden geïnvesteerd in cementproductie en de productie van consumptiegoederen, wat leidt tot een stijgende uitstoot. Zelfs de ogenschijnlijk immateriële digitale economie, zoals het internet, genereert een significante mondiale uitstoot die vergelijkbaar is met die van vliegverkeer.
De focus op CO2-uitstoot als de primaire vijand is een fetisjering die de diepere oorzaken verhult. Klimaatverandering wordt gezien als een symptoom van een extractief economisch systeem dat oneindige groei nastreeft en gigantische ongelijkheid genereert. In deze visie is het ware probleem niet de klimaatverandering zelf, maar het kapitalisme dat deze veroorzaakt.
### 5.3 Conclusie van de systemische blik
De kern van het ecologische probleem ligt in het kapitalisme, dat gedreven wordt door het winstmotief en streeft naar oneindige groei van kapitaal. Dit proces creëert tegelijkertijd diepe ongelijkheid. Deze fundamentele drijfveer maakt het onmogelijk om klimaatverandering op de benodigde schaal aan te pakken. De focus op individuele acties of technologische oplossingen volstaat niet; er is een politieke keuze nodig voor een ander economisch model.
> **Tip:** Een systemische benadering vereist dat we verder kijken dan symptomen en de onderliggende structuren en relaties analyseren die bijdragen aan een probleem. In het geval van klimaatverandering betekent dit het analyseren van het kapitalistische economische systeem.
### 5.4 Welke toekomst?
Klimaatverandering is fundamenteel een politieke en economische vraag: hoe verdelen we macht en middelen, welke systemen en spelregels hanteren we, en welke maatschappij willen we creëren? Grote veranderingen zijn noodzakelijk, en het probleem zal zichzelf niet oplossen via technologie of individuele initiatieven.
De "markt" zal de oplossing niet bieden. Het aanpakken van klimaatverandering vereist ideologische keuzes die worden omgezet in collectief beleid, waarbij de controle over de economische hefbomen opnieuw in handen moet worden genomen. Het huidige beleid van "groene groei" wordt vanuit wetenschappelijke hoek steeds vaker als onhoudbaar beschouwd, mede door de groeiende steun voor post-groei en degrowth concepten onder klimaatbeleidsonderzoekers.
> **Example:** Wetenschappelijke studies tonen aan dat de meerderheid van de klimaatbeleidsonderzoekers in Europa de voorkeur geeft aan post-groei strategieën boven het concept van groene groei. Dit duidt op een groeiend wetenschappelijk besef dat de huidige economische modellen ontoereikend zijn om de klimaatcrisis effectief aan te pakken.
De consensus groeit dat het kapitalistische systeem, gericht op surplusextractie en elite-accumulatie in plaats van het voldoen aan menselijke behoeften, inherent conflicteert met ecologische duurzaamheid. Het voldoen aan menselijke behoeften binnen dit systeem is vaak het resultaat van politieke interventies (zoals vakbonden, arbeidsrechten, publieke voorzieningen).
Surveys onder de bevolking in diverse Europese landen laten zien dat een aanzienlijke meerderheid de prioriteit geeft aan milieubescherming boven economische groei. Ook binnen de jeugd-klimaatbeweging wordt het kapitalisme vaak geïdentificeerd als de hoofdoorzaak van de klimaat- en ecologische crisis. Een groeiend aantal mensen wereldwijd is van mening dat kapitalisme meer kwaad dan goed doet.
> **Tip:** Het is cruciaal om te erkennen dat het huidige economische systeem, met zijn focus op constante groei en winstmaximalisatie, de fundamentele oorzaak is van de klimaatcrisis, in plaats van louter een symptoom ervan aan te pakken.
* * *
# Toekomstvisies: Welke samenleving en economie willen we?
Dit deel van de studie behandelt de noodzaak van systeemverandering en politieke keuzes om klimaatverandering aan te pakken, met een focus op de wenselijke samenleving en economie.
## 5\. Toekomstvisies: welke samenleving en economie willen we?
Klimaatverandering is een intrinsiek politieke en economische kwestie die fundamentele keuzes vereist over de verdeling van macht en middelen, en over de systemen en spelregels die we willen hanteren. De urgentie van de ecologische crisis vereist meer dan marginale aanpassingen; technologische innovaties en ad hoc privé-initiatieven volstaan niet. Een serieuze aanpak van klimaatverandering vereist bewuste politieke beslissingen en het herwinnen van controle over de economische hefbomen.
### 5.1 De kern van het probleem: kapitalisme en oneindige groei
De analyse van de ecologische problematiek vanuit een systemisch perspectief plaatst het kapitalisme, met zijn ingebouwde imperatief van oneindige groei, centraal. Dit systeem, gebaseerd op exploitatie en extractie, genereert diepe ongelijkheid en maakt een adequate aanpak van klimaatverandering onmogelijk. Het huidige beleid van "groene groei" wordt steeds vaker als onhoudbaar beschouwd vanuit wetenschappelijk oogpunt.
* **Groene groei als strategie:** Het idee van groene groei stelt dat economische groei (gemeten in Bruto Binnenlands Product - BBP) losgekoppeld kan worden van vervuiling en grondstofverbruik (decoupling). De aanname is dat we kunnen blijven groeien zonder meer te verbruiken.
* **Decoupling ontkracht:** Empirisch onderzoek toont aan dat er geen bewijs is voor ontkoppeling van economische groei en milieudruk op een schaal die nodig is om de ecologische crisis aan te pakken. Zelfs als ontkoppeling mogelijk zou zijn, lijkt het politiek onhaalbaar en wordt het gevaarlijk geacht omdat het de noodzaak van directe krimp in productie en consumptie in welvarende landen maskeert. Studies, zoals een meta-analyse van 835 artikelen, concluderen dat grote, snelle absolute reducties in grondstoffengebruik en broeikasgasemissies niet bereikt kunnen worden met de waargenomen ontkoppelingspercentages. Om de 1,5°C-doelstelling van het Parijsakkoord te halen, zouden landen met een hoog inkomen hun emissies met 95% moeten verminderen, wat met de huidige trends honderden jaren zou duren.
* **Greenwashing:** Bedrijven profileren zich vaak als "net zero by 2050", maar hun daadwerkelijke klimaatbeleid schiet tekort. Slechts een klein percentage van de grote bedrijven bevindt zich met hun beleid binnen de grenzen van de Parijsakkoorden. Koolstofkredieten, een veelgebruikte methode om emissies te compenseren, blijken in de praktijk slechts in een zeer klein percentage van de gevallen daadwerkelijk bij te dragen aan emissiereductie.
> **Tip:** De focus op BBP-groei negeert de ecologische draagkracht en sociaal welzijn volledig. "Groene groei" binnen het huidige kapitalistische systeem wordt gezien als ecologische zelfmoord, wat de noodzaak van een ander economisch model benadrukt.
### 5.2 De strategie van degrowth
Degrowth (krimp) is een tegenbeweging die kritiek levert op het mondiale kapitalistische systeem dat ten koste van alles groei nastreeft, met menselijke uitbuiting en milieuvernietiging tot gevolg. Het pleit voor samenlevingen die sociaal en ecologisch welzijn prioriteren boven bedrijfswinsten, overproductie en overmatige consumptie.
* **Wat is degrowth?** Degrowth is een geplande en gefaseerde inkrimping van energie- en grondstoffenverbruik, met als doel ongelijkheid te verminderen en het welzijn van mensen te verhogen. Het gaat niet om vrijwillige verarming, maar om een eerlijkere verdeling van bestaande middelen om de planeet niet verder uit te putten. Dit impliceert het krimpen van ecologisch destructieve sectoren en overbodige productie.
* **Voorbij de focus op "groei":** De term "groei" wordt in het kapitalisme gebruikt om extractie, commercialisering en elite-accumulatie te rechtvaardigen, wat vaak destructief is voor menselijke gemeenschappen en de ecologie. Degrowth streeft ernaar dit te doorbreken door consumptiepatronen en productie op maatschappelijk en planetaire schaal te hertekenen, met herverdeling, solidariteit en meer democratie als kernprincipes.
* **Degrowth in de praktijk:** Recent onderzoek suggereert dat het mogelijk is om wereldwijde armoede te beëindigen en een goed leven te garanderen voor 10 miljard mensen met aanzienlijk minder energieverbruik (60% minder dan momenteel gebruikt), wat binnen de planetaire grenzen past. Landen met een hoog inkomen kunnen aan de materiële behoeften van hun burgers voldoen met tot 80% minder grondstofgebruik.
* **Degrowth en welvaart:** Het kapitalisme is inefficiënt in het voldoen aan menselijke behoeften; een groot deel van de productie is niet relevant voor welzijn. Portugal, met 65% minder BBP per hoofd van de bevolking dan de Verenigde Staten, laat aanzienlijk betere sociale resultaten zien, wat suggereert dat veel inkomen in welvarende landen "verspild" wordt. Dit illustreert dat vooruitgang niet noodzakelijk eindeloze productie en consumptie betekent.
* **Verandering van infrastructuur en consumptie:** Degrowth vraagt om een afbouw van bijvoorbeeld auto-infrastructuur en -bezit ten gunste van openbaar vervoer, en een "betonstop" met afbouw van lintbebouwing in plaats van het vervangen van verbrandingsmotoren door elektrische auto's. Het gaat om ingrijpende reductie van energieconsumptie, niet alleen om technologische vervanging.
* **Wetenschappelijke consensus:** Enquêtes onder klimaatbeleidsonderzoekers in Europa tonen een sterke steun voor post-groei posities (agrowth en degrowth). De meeste milieu-beschermingsspecialisten in Duitsland geven ook de voorkeur aan groeikritische concepten. Dit duidt erop dat "groene groei" vanuit een wetenschappelijk oogpunt een onhoudbare positie wordt.
### 5.3 Een systemische blik op klimaatverandering
De ecologische crisis wordt niet als een toekomstig probleem beschouwd, maar als een huidige realiteit met miljoenen slachtoffers wereldwijd, die vooral armere en minder machtige bevolkingsgroepen treft. De crisis is een gevolg van een economisch systeem gebaseerd op uitbuiting en extractie dat extreme ongelijkheid veroorzaakt.
* **Verdringing van de kern:** Binnen de klimaatbeweging vindt verdringing van het eigenlijke probleem plaats. In plaats van het economisch systeem als oorzaak te zien, wordt de focus gelegd op uitstoot, wat slechts een effect is van dit systeem. Dit leidt tot een verdinglijking van het probleem, waarbij de aandacht verschuift van sociaal-ecologische verhoudingen naar technologische oplossingen.
* **De aard van het kapitalisme:** Kapitalisme is een sociaal-economisch systeem dat gebaseerd is op groei, en zonder deze groei niet duurzaam kan voortbestaan. Zelfs schijnbare immateriële en groene ontwikkelingen, zoals digitalisering, gaan gepaard met aanzienlijke uitstoot en grondstofgebruik. De correlatie tussen groei en uitstoot is duidelijk zichtbaar in snelgroeiende economieën als China en India.
* **Fetisjering van CO2:** De nadruk op CO2 en klimaatverandering als de "vijand" verhult de diepere oorzaak: het extractieve economische systeem dat oneindige groei eist en gigantische ongelijkheid veroorzaakt. Het probleem is dus niet klimaatverandering zelf, maar het kapitalistische systeem dat eraan ten grondslag ligt.
> **Tip:** Het aanpakken van klimaatverandering vereist politieke keuzes en een heroverweging van de hefbomen van de economie, aangezien de "markt" het probleem niet zal oplossen.
### 5.4 Welke samenleving en economie willen we?
De keuze voor een toekomstige samenleving en economie is een politieke keuze. De klimaatcrisis vraagt om grote veranderingen en een systeemverandering, met herverdeling van macht en middelen als cruciaal element. De imperatief van winstgeneratie binnen het kapitalisme maakt het onmogelijk om de klimaatverandering op voldoende wijze aan te pakken. Onderzoek toont aan dat een meerderheid van de mensen in diverse landen het kapitalisme als schadelijk beschouwt, en dat het beschermen van het milieu prioriteit verdient, zelfs ten koste van economische groei. De jeugd klimaatbeweging wijst expliciet het kapitalisme aan als de worteloorzaak van de ecologische crisis.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Klimaatverandering | Een langdurige verschuiving in de statistische verdeling van het weerpatroon over langere perioden. Dit kan worden gemeten als veranderingen in het gemiddelde weer en in de variabiliteit van het weer over decennia of langer. |
| Planetaire grenzen | Een raamwerk dat negen ecologische processen identificeert die de stabiliteit van het aardse systeem bepalen. Overschrijding van deze grenzen kan leiden tot onomkeerbare en potentieel catastrofale veranderingen voor mens en milieu. |
| Biosfeer | Het deel van de aarde en haar atmosfeer dat bewoond wordt door levende organismen, inclusief alle ecosystemen en organismen. |
| Gewijzigde landsystemen | Verwijst naar de transformatie van natuurlijke ecosystemen naar landbouwgrond, stedelijke gebieden, of andere menselijke gebruiksdoeleinden, wat significante ecologische gevolgen heeft. |
| Gewijzigde biochemische cycli | Verstoorde cycli van essentiële chemische elementen zoals stikstof en fosfor, voornamelijk veroorzaakt door menselijke activiteiten zoals industrieel gebruik van meststoffen, wat leidt tot milieuproblemen zoals eutrofiëring. |
| Kantelpunten | Kritische drempels in het klimaatsysteem die, wanneer overschreden, kunnen leiden tot grote, versnellende en onomkeerbare veranderingen in het klimaatsysteem. |
| Holoceen | Een geologische periode die ongeveer 11.700 jaar geleden begon na de laatste ijstijd, gekenmerkt door een relatief stabiel klimaat dat de ontwikkeling van menselijke beschaving op grote schaal mogelijk maakte. |
| Antropoceen | Een voorgestelde nieuwe geologische periode die wordt gekenmerkt door de significante en wereldwijde invloed van menselijke activiteiten op de geologie en de ecosystemen van de aarde, beginnend rond de industriële revolutie. |
| Groene groei | Het idee dat economische groei kan worden losgekoppeld van de uitputting van natuurlijke hulpbronnen en milieuvervuiling, met als doel economische ontwikkeling te realiseren zonder de ecologische duurzaamheid in gevaar te brengen. |
| Ontkoppeling (decoupling) | Het proces waarbij de economische groei van een land of regio wordt gescheiden van de consumptie van hulpbronnen en de uitstoot van broeikasgassen. Dit kan relatief (uitstoot groeit langzamer dan BBP) of absoluut (uitstoot daalt terwijl BBP groeit) zijn. |
| Degrowth | Een sociaal-politieke beweging en kritiek op het kapitalistische systeem die pleit voor een geplande en gefaseerde inkrimping van de productie en consumptie in welvarende landen, om ecologische duurzaamheid en sociaal welzijn te bevorderen. |
| Sustainable Development Goals (SDG's) | Een verzameling van 17 onderling verbonden doelen die door de Verenigde Naties zijn opgesteld als een universeel oproep tot actie om armoede te beëindigen, de planeet te beschermen en ervoor te zorgen dat alle mensen in 2030 vrede en welvaart ervaren. |
| Toereikendheid (sufficiency) | Een strategie die gericht is op het verminderen van de vraag naar hulpbronnen en energie door middel van bewuste consumptiekeuzes en veranderingen in levensstijl, in plaats van alleen te focussen op efficiëntie of technologische oplossingen. |
| Greenwashing | De praktijk waarbij een bedrijf of organisatie zich milieu-vriendelijker voordoet dan het in werkelijkheid is, vaak door misleidende marketing of valse claims over hun producten of beleid. |
| Post-groei | Een breder concept dat, vergelijkbaar met degrowth, kritiek uit op de nadruk op economische groei en pleit voor alternatieve economische en sociale modellen die welzijn, duurzaamheid en rechtvaardigheid prioriteren. |
| Kapitalisme | Een economisch systeem dat gebaseerd is op privé-eigendom van productiemiddelen, vrije markten en het nastreven van winst, wat vaak leidt tot een focus op voortdurende groei en accumulatie. |
| Extractieve economie | Een economisch systeem dat sterk afhankelijk is van het winnen van natuurlijke hulpbronnen uit de aarde, wat kan leiden tot uitputting, milieuvervuiling en sociale ongelijkheid. |
| Participatorische structuren | Organisatorische of politieke systemen die actieve deelname en inspraak van burgers en belanghebbenden mogelijk maken in besluitvormingsprocessen. |
| Commodificatie | Het proces waarbij goederen, diensten, ideeën of zelfs sociale relaties worden behandeld als handelswaar die op de markt gekocht en verkocht kan worden, vaak ten koste van hun intrinsieke waarde of sociale betekenis. |
| Participatorische democratie | Een vorm van democratie waarin burgers direct betrokken zijn bij het nemen van beslissingen, vaak via burgervergaderingen, referenda of andere vormen van directe participatie, naast of in plaats van vertegenwoordigende democratie. |
| Welvaart | Een staat van welzijn en geluk die niet alleen gebaseerd is op materiële rijkdom, maar ook op sociale verbindingen, gezondheid, zingeving en ecologische duurzaamheid. |
| IJzeren ring (de ijzeren wet van de arbeidskosten) | Een concept dat stelt dat als de productiviteit toeneemt, de lonen in een kapitalistisch systeem niet proportioneel stijgen, wat resulteert in een groter aandeel van de winst voor de eigenaren van kapitaal ten koste van de arbeiders. |
| Verdinglijking (reification) | Een sociaal-theoretisch concept, voornamelijk geassocieerd met Karl Marx, dat verwijst naar het proces waarbij sociale relaties en menselijke eigenschappen worden gereduceerd tot de status van dingen of objecten, waardoor ze buiten menselijke controle komen te staan. |
| Sociaal-ecologische verhoudingen | De complexe interacties en wederzijdse beïnvloeding tussen sociale systemen (maatschappijen, economieën, culturen) en natuurlijke ecosystemen, en hoe deze relaties duurzaamheid en rechtvaardigheid beïnvloeden. |
| Ongelijkheid | Het oneerlijke verschil in de verdeling van middelen, kansen en macht binnen een samenleving of tussen verschillende groepen mensen. |
| Ecologische rechtvaardigheid | Het principe dat iedereen recht heeft op een gezonde en veilige omgeving, en dat de kosten en baten van milieubeleid eerlijk worden verdeeld, met speciale aandacht voor gemarginaliseerde gemeenschappen die onevenredig worden getroffen door milieuvervuiling en -degradatie. |
Cover
N°8- UE 5a.1, H FENET Santé environnementale 2025-2026 COURS.pdf
Summary
# Introduction et enjeux de la santé environnementale
La santé environnementale aborde les liens entre les expositions aux facteurs de l'environnement et la santé humaine, reconnaissant que de nombreux problèmes de santé sont influencés par des risques environnementaux évitables [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.1 Les enjeux majeurs de la santé environnementale selon l'OMS
Selon l'Organisation Mondiale de la Santé (OMS), une part significative des décès et de la morbidité est attribuable à des facteurs environnementaux. En 2016, 24% des décès mondiaux étaient attribuables à des facteurs environnementaux. L'OMS Europe estime qu'au moins 20% de la mortalité dans la région est également liée à ces facteurs, dont la majorité pourrait être évitée par une amélioration des conditions environnementales [3](#page=3) [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.2 Les principaux risques environnementaux pour la santé
Les risques environnementaux majeurs incluent :
* **La pollution de l'air:** Cela englobe la pollution atmosphérique et la pollution de l'air intérieur [5](#page=5) [8](#page=8).
* **L'eau et l'assainissement:** L'insalubrité de l'eau et les mauvaises conditions d'hygiène et d'assainissement représentent des risques importants [4](#page=4) [5](#page=5) [8](#page=8).
* **Les produits chimiques:** L'exposition à des substances chimiques dangereuses, comme le bisphénol A, constitue une préoccupation [5](#page=5) [8](#page=8).
* **Les déchets et sites pollués:** La contamination par des déchets et des sites pollués est également citée comme un facteur de risque [5](#page=5).
* **Le changement climatique:** Les répercussions du réchauffement climatique sur la santé sont une préoccupation croissante [13](#page=13) [5](#page=5) [6](#page=6).
> **Tip:** Il est crucial de comprendre que la santé environnementale cherche à réduire ces risques pour prévenir des pathologies qui pourraient être évitées [4](#page=4).
### 1.3 Déterminants de la santé et approche de la santé environnementale
La santé environnementale s'inscrit dans une compréhension plus large des déterminants de la santé. Les expositions environnementales peuvent être classifiées selon différents compartiments [7](#page=7):
* **Compartiments de l'environnement:** Air, Eau (incluant l'assainissement) [8](#page=8).
* **Milieux de vie:** Habitat, logement, milieu de travail [8](#page=8).
* **Substances:** Exemples comme le bisphénol A et le radon [8](#page=8).
* **Effets:** Identification de risques tels que les perturbateurs endocriniens [8](#page=8).
> **Tip:** L'approche de la santé environnementale est souvent décrite comme une "approche globale" ou "one health", reconnaissant l'interconnexion entre la santé humaine, animale et environnementale [13](#page=13).
### 1.4 Particularités du champ santé environnementale
Le domaine de la santé environnementale présente des caractéristiques spécifiques qui rendent son étude et sa gestion complexes :
* **Pathologies multifactorielles et non spécifiques:** Les maladies liées à l'environnement sont souvent difficiles à isoler et peuvent avoir de multiples causes [9](#page=9).
* **Expositions multiples:** Les individus sont exposés à plusieurs produits et via différentes voies d'exposition simultanément [9](#page=9).
* **Expositions faibles mais chroniques:** Les expositions à de faibles doses sur de longues périodes sont courantes et touchent une grande partie de la population [9](#page=9).
* **Latence entre exposition et effet:** Il peut y avoir un long délai entre le moment de l'exposition et l'apparition des problèmes de santé [9](#page=9).
* **Risques relatifs faibles individuellement:** Bien que le risque relatif individuel soit souvent faible, l'impact global sur la population peut être important en raison de la prévalence élevée de l'exposition [9](#page=9).
### 1.5 Cadres d'action et politiques en santé environnementale
Des plans et programmes nationaux sont mis en place pour adresser ces enjeux. Par exemple, le Plan National Santé Environnement (PNSE) en France vise une approche intégrée pour répondre aux risques sanitaires environnementaux. Le PNSE 1 (2004-2008) avait pour objectifs de garantir un air et une eau de bonne qualité, de prévenir les pathologies environnementales et d'informer le public, notamment les populations sensibles comme les enfants et les femmes enceintes. Des déclinaisons régionales, comme le PRSE 4 Occitanie (2023-2028), poursuivent ces objectifs en intégrant la santé environnementale dans les politiques de santé et en s'adaptant aux répercussions du changement climatique [10](#page=10) [11](#page=11) [13](#page=13).
> **Example:** Les Objectifs de Développement Durable (ODD) à l'horizon 2030 soulignent les liens entre des environnements sains et des populations plus en bonne santé, notamment à travers l'eau propre, l'assainissement, la lutte contre le changement climatique et la réduction des émissions de substances [6](#page=6).
* * *
# Qualité de l'air et pollution atmosphérique
L'analyse de la pollution atmosphérique comme facteur de risque environnemental majeur est essentielle, incluant ses principaux polluants, leurs effets sur la santé, les populations vulnérables et la réglementation associée.
### 2.1 Vue d'ensemble de la pollution atmosphérique
La pollution atmosphérique constitue le principal facteur environnemental de risque pour la santé dans l'Union européenne. Globalement, 90% des décès dus à la pollution de l'air surviennent dans des pays à revenu faible ou intermédiaire, principalement en Asie et en Afrique. L'Organisation Mondiale de la Santé (OMS) estime qu'environ 400 000 décès prématurés surviennent chaque année dans l'Union européenne, avec une exposition particulièrement forte des habitants des zones urbaines. La majorité de ces décès sont imputables aux particules fines, au dioxyde d'azote et à l'ozone troposphérique. En France, la pollution de l'air ambiant est le premier facteur de risque environnemental, contribuant à 40 000 décès attribuables chaque année aux particules fines (PM2,5) et à 7 000 décès attribuables au dioxyde d'azote (NO2) [15](#page=15) [16](#page=16) [21](#page=21).
> **Tip:** Il est crucial de distinguer les pollutions d'origine humaine des pollutions naturelles telles que celles issues des éruptions volcaniques ou des incendies [18](#page=18).
### 2.2 Principaux polluants atmosphériques
Les principaux polluants atmosphériques pris en compte dans l'évaluation de la qualité de l'air sont :
* **Particules (PM)**: Incluent les PM10 (particules grossières) et les PM2,5 (particules fines) [17](#page=17).
* **Dioxyde d'azote (NO2)**: Fait partie des oxydes d'azote (NOx) [17](#page=17).
* **Dioxyde de soufre (SO2)**: Fait partie des oxydes de soufre (SOx) [17](#page=17).
* **Ozone troposphérique (O3)**: Considéré comme un polluant secondaire [17](#page=17).
### 2.3 Effets de la pollution de l'air sur la santé
La pollution de l'air a des conséquences significatives sur la santé, tant à court qu'à long terme.
#### 2.3.1 Effets à court terme
L'exposition à la pollution atmosphérique peut entraîner :
* Une augmentation de la mortalité et des hospitalisations pour causes cardiovasculaires, particulièrement attribuable aux particules fines (PM10 et PM2,5) [19](#page=19).
* Une augmentation de la mortalité et des hospitalisations pour causes respiratoires, notamment en été, attribuée à l'ozone (O3) [19](#page=19).
#### 2.3.2 Effets à long terme
L'exposition prolongée aux polluants atmosphériques est associée à des risques accrus pour la santé :
* Une augmentation des concentrations de particules (PM), de dioxyde d'azote (NO2) et de benzène est liée à une augmentation du risque de mortalité toutes causes non accidentelles [20](#page=20).
* Le poids à long terme de la pollution de l'air ambiant en France est estimé à 40 000 décès attribuables annuellement aux particules fines (PM2,5) et 7 000 décès au NO2 [21](#page=21).
### 2.4 Populations vulnérables
Certaines populations sont plus sensibles aux effets de la pollution atmosphérique :
* Les femmes enceintes [22](#page=22).
* Les nourrissons et les enfants de moins de 5 ans, dont les systèmes pulmonaires sont encore en développement [22](#page=22).
* Les personnes âgées, plus sensibles en raison du vieillissement, de pathologies chroniques et de mécanismes de défense diminués [22](#page=22).
* Les personnes souffrant de pathologies chroniques (maladies respiratoires, allergies, asthme, maladies cardiovasculaires, diabète) [22](#page=22).
* Les fumeurs, dont l'appareil respiratoire est déjà irrité [22](#page=22).
* Les travailleurs et les personnes pratiquant des activités en extérieur, exposés à une ventilation respiratoire accrue [22](#page=22).
### 2.5 Réglementation et surveillance
La réglementation vise à contrôler et à améliorer la qualité de l'air.
#### 2.5.1 Cadre législatif et réglementaire
* La loi du 30 décembre 1996, dite LAURE (Loi sur l’air et l’utilisation rationnelle de l’énergie), a mis en place des outils de planification au niveau régional [23](#page=23).
* Le décret n°2010-1250 du 21 octobre 2010 transpose les directives européennes 2008/50/CE et 2004/107/CE [23](#page=23) [25](#page=25) [27](#page=27).
#### 2.5.2 Acteurs de la surveillance de la qualité de l'air
* Le ministère de l'Environnement est responsable de la définition de la politique nationale de surveillance, de prévention et d'information du public sur la qualité de l'air, en conformité avec les normes européennes [24](#page=24).
* Le Laboratoire Central de Surveillance de la Qualité de l'Air (LCSQA) assure la coordination technique du dispositif de surveillance, y compris le développement technique, l'analyse des résultats et l'appui méthodologique [24](#page=24).
* Les Associations Agréées de Surveillance de la Qualité de l'Air (AASQA) sont chargées de la mise en œuvre de la surveillance à l'échelle régionale et de l'information du public, notamment lors d'épisodes de pollution. L'Observatoire Régional de l'Air en Occitanie, "Atmo Occitanie", en est un exemple [24](#page=24) [29](#page=29).
#### 2.5.3 Normes et valeurs réglementaires
**Particules fines (PM2,5)** : Le décret n°2010-1250 établit les valeurs suivantes pour les PM2,5 en moyenne annuelle civile [25](#page=25):
* Objectif de qualité: 10 microgrammes par mètre cube ($\\mu g/m^3$) [25](#page=25).
* Valeur cible: 20 $\\mu g/m^3$ [25](#page=25).
* Valeur limite: 25 $\\mu g/m^3$ [25](#page=25).
**Ozone (O3)** : Les réglementations relatives à l'ozone, conformément au décret n°2010-1250 et aux directives européennes, incluent plusieurs seuils pour la protection de la santé humaine [27](#page=27):
* Objectif de qualité (maximum journalier de la moyenne sur huit heures): 120 $\\mu g/m^3$ pour une année civile [27](#page=27).
* Valeur cible (maximum journalier de la moyenne sur huit heures): 120 $\\mu g/m^3$. Ce seuil ne doit pas être dépassé plus de vingt-cinq jours par année civile en moyenne sur trois ans, ou sur les données valides disponibles si une série complète manque [27](#page=27).
* Seuil de recommandation et d'information (moyenne horaire): 180 $\\mu g/m^3$ [27](#page=27).
* Seuil d'alerte pour une protection sanitaire de toute la population (moyenne horaire): 240 $\\mu g/m^3$ [27](#page=27).
#### 2.5.4 Indice de qualité de l'air
L'indice de qualité de l'air est un résultat agrégé de la surveillance de plusieurs polluants atmosphériques, tels que le SO2, le NO2, l'O3, les PM10 et les PM2,5 [29](#page=29).
* * *
# Changement climatique et canicule
Ce chapitre aborde l'impact du changement climatique sur la santé, en se concentrant particulièrement sur les vagues de chaleur (canicules), leurs conséquences en termes de surmortalité et de morbidité, les populations les plus à risque, ainsi que les mesures de prévention mises en place.
### 3.1 Les enjeux sanitaires des canicules
Les canicules représentent un enjeu sanitaire majeur, se traduisant par une augmentation significative de la mortalité et de la morbidité [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 3.1.1 Surmortalité
Des pics de surmortalité ont été observés lors des épisodes de canicule :
* **2003:** environ 15 000 décès en excès. Ces décès étaient essentiellement concentrés chez les personnes de plus de 75 ans [34](#page=34) [35](#page=35) [41](#page=41).
* **2006:** environ 2 000 décès en excès [41](#page=41).
* **2015:** environ 3 000 décès en excès [41](#page=41).
* **2018:** environ 2 000 décès en excès [41](#page=41).
* **2019:** environ 1 500 décès en excès [41](#page=41).
* **2020:** environ 2 000 décès en excès [41](#page=41).
* **2021:** environ 240 décès en excès [41](#page=41).
* **2022:** environ 2 800 décès en excès [41](#page=41).
* **19 juin - 6 juillet 2025:** 480 décès en excès toutes causes confondues, principalement chez les plus de 75 ans [41](#page=41).
La figure de la page 34 présente l'évolution quotidienne des ratios de mortalité par région durant l'été 2003, avec les nombres de décès observés comparativement aux nombres attendus, et les marges de fluctuation à 95% [34](#page=34).
#### 3.1.2 Morbidité
Les vagues de chaleur entraînent également une augmentation de la morbidité. Durant la période du 8 au 18 août 2025, marquée par une vigilance orange, 87,3% de la population hexagonale a été exposée à au moins un jour de vigilance orange, et 16,5% à au moins un jour de vigilance rouge [42](#page=42).
Cette situation a engendré une augmentation des recours aux soins :
* Un pic a été observé entre le 11 et le 17 août, avec un maximum de 286 passages aux urgences et 67 consultations SOS médecins tous âges confondus [42](#page=42).
* Ces augmentations touchent toutes les classes d'âge, mais particulièrement les personnes âgées de plus de 75 ans [42](#page=42).
* Les 15-74 ans sont également concernés, principalement pour des hyperthermies ou coups de chaleur [42](#page=42).
#### 3.1.3 Canicule et pollution atmosphérique
Il existe une synergie entre les effets négatifs de la pollution atmosphérique et les températures élevées [43](#page=43).
* Les concentrations d’ozone sont plus importantes lors des journées chaudes et ensoleillées [43](#page=43).
* Le risque de décès associé à l'ozone et aux particules fines est plus élevé les jours chauds [43](#page=43).
### 3.2 Populations à risque
Certaines populations sont plus vulnérables face aux épisodes de canicule [36](#page=36) [39](#page=39) [40](#page=40).
#### 3.2.1 Facteurs de risque
* **Âge:** les personnes âgées sont particulièrement à risque car elles cumulent souvent plusieurs facteurs de risque. Les très jeunes enfants (moins de 1 an) sont également concernés [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Maladies chroniques et traitements médicamenteux:** les personnes souffrant de pathologies chroniques ou sous certains traitements sont plus fragiles [40](#page=40).
* **Grossesse:** la grossesse peut constituer un facteur de risque additionnel [40](#page=40).
* **Handicaps:** les personnes en situation de handicap sont plus vulnérables [37](#page=37) [40](#page=40).
* **Précarité:** la précarité sociale et économique augmente le risque [37](#page=37) [40](#page=40).
* **Travailleurs exposés à la chaleur:** les personnes ayant une activité professionnelle en extérieur ou dans des environnements chauds sont plus exposées [36](#page=36) [40](#page=40).
* **Sportifs:** les personnes pratiquant une activité physique pendant les périodes de chaleur sont à risque, même si elles sont jeunes et en bonne santé, car l'activité augmente la température corporelle et le risque de déshydratation [39](#page=39).
* **Détenus:** les personnes incarcérées constituent également une population à risque [40](#page=40).
* **Personnes isolées:** l'isolement social est un facteur aggravant [37](#page=37).
* **Personnes sans abri:** les sans-abri sont particulièrement exposés [37](#page=37).
#### 3.2.2 Mesures spécifiques pour les populations à risque
Le Plan National Canicule (PNC) vise à protéger ces populations par des mesures adaptées [37](#page=37).
### 3.3 Mesures de prévention et de gestion
La France a mis en place des stratégies pour prévenir et gérer les impacts sanitaires des canicules.
#### 3.3.1 Le Plan National Canicule (PNC)
Le premier Plan National Canicule (PNC) a été instauré en 2004 et actualisé depuis annuellement. Des révisions en 2013 et 2014 ont permis d'améliorer l'adéquation entre les niveaux de vigilance météorologique et ceux du plan, et d'intégrer des recommandations sanitaires du Haut Conseil de Santé Publique (HCSP), notamment en direction des populations vulnérables [36](#page=36).
Les objectifs du PNC 2014 sont de :
* Protéger les populations des effets d'une canicule par des mesures adaptées [37](#page=37).
* Assurer la permanence des soins et la bonne réponse du système de santé [37](#page=37).
* Mobiliser les établissements accueillant des personnes âgées et en situation de handicap [37](#page=37).
* Mobiliser les associations et services publics locaux pour l'assistance aux personnes à risque [37](#page=37).
#### 3.3.2 Le Système d'Alerte Canicule et Santé (Sacs)
Le Sacs est intégré au PNC et vise à prévenir un impact important de la chaleur sur la santé. Il repose sur [35](#page=35):
* L'évaluation des risques météorologiques par Météo-France [38](#page=38).
* L'évaluation des risques sanitaires par Santé Publique France, basée sur des indicateurs de mortalité et de morbidité liés à la chaleur, suivis quotidiennement [38](#page=38).
#### 3.3.3 Missions de surveillance et de prévention
Les missions principales incluent :
* Surveiller l'évolution des vagues de chaleur [45](#page=45).
* Mettre en place des mesures pour réduire les risques liés au réchauffement climatique [45](#page=45).
* Prévenir les risques sanitaires liés aux vagues de chaleur ou canicules [45](#page=45).
#### 3.3.4 Recommandations pour le grand public
Il est conseillé d'éviter de sortir les enfants durant les périodes de fortes chaleurs et de pics de pollution, particulièrement en fin d'après-midi. Il faut également éviter les zones à fort trafic routier, notamment aux heures de pointe [50](#page=50).
> **Tip:** La compréhension des facteurs de risque et l'anticipation des mesures de prévention sont essentielles pour minimiser les impacts sanitaires des canicules, qui sont amenées à se multiplier avec le changement climatique.
> **Example:** En 2003, la canicule a révélé la vulnérabilité particulière des personnes âgées isolées, ce qui a conduit à des adaptations significatives dans la mise en œuvre du Plan National Canicule, comme le développement de registres nominatifs pour contacter ces personnes.
Pour plus d'informations, le site [https://www.vivre-avec-la-chaleur.fr/](https://www.vivre-avec-la-chaleur.fr/) est recommandé [46](#page=46).
* * *
## Erreurs courantes à éviter
* Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
* Portez attention aux formules et définitions clés
* Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
* Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mortalité attribuable | Part des décès dans une population qui peut être directement attribuée à une cause ou un facteur de risque spécifique, comme les facteurs environnementaux. |
| Risques environnementaux | Ensemble des dangers potentiels pour la santé humaine et l'environnement résultant de l'exposition à des agents physiques, chimiques ou biologiques présents dans l'environnement. |
| Pollution de l'air | Présence dans l'atmosphère de substances en concentration suffisante pour nuire à la santé humaine, aux animaux, aux végétaux ou aux matériaux. |
| Insalubrité de l'eau | État de l'eau qui la rend impropre à la consommation ou à l'usage, souvent en raison de contaminations par des agents pathogènes ou des polluants chimiques. |
| Conditions d'hygiène et d'assainissement | Ensemble des pratiques et infrastructures visant à maintenir la salubrité de l'environnement et à prévenir la propagation des maladies, notamment par la gestion des déchets et des eaux usées. |
| Changement climatique | Altération à long terme des modèles météorologiques caractéristiques d'une région donnée ou de la planète entière, principalement due aux activités humaines. |
| Canicule | Période de forte chaleur prolongée, souvent accompagnée d'une humidité élevée, qui peut avoir des impacts significatifs sur la santé publique. |
| Perturbateurs endocriniens | Substances chimiques exogènes qui peuvent interférer avec le système endocrinien et causer des effets néfastes sur la santé des organismes vivants. |
| Particules fines (PM) | Particules solides ou liquides en suspension dans l'air, dont le diamètre est inférieur à 2,5 micromètres (PM2,5) ou 10 micromètres (PM10), considérées comme très nocives pour la santé respiratoire et cardiovasculaire. |
| Dioxyde d'azote (NO2) | Gaz polluant résultant principalement de la combustion des carburants dans les moteurs, contribuant à la formation de smog et ayant des effets irritants sur les voies respiratoires. |
| Ozone troposphérique (O3) | Polluant secondaire formé par des réactions chimiques dans l'atmosphère, notamment sous l'effet du rayonnement solaire, qui peut causer des problèmes respiratoires et endommager la végétation. |
| Surmortalité | Augmentation significative du nombre de décès observés par rapport au nombre attendu dans une population sur une période donnée, souvent liée à des événements exceptionnels comme une canicule ou une épidémie. |
| Morbidité | Fréquence des maladies ou des états pathologiques dans une population donnée. |
| Système d’alerte canicule et santé (Sacs) | Dispositif de surveillance et d'alerte mis en place pour anticiper et gérer les risques sanitaires associés aux vagues de chaleur, en coordonnant les actions météorologiques et sanitaires. |
| Plan National Canicule (PNC) | Stratégie gouvernementale visant à prévenir les impacts sanitaires des canicules, en définissant des mesures de préparation, d'alerte et d'intervention pour protéger la population. |
Cover
POA cour.pdf
Summary
# Présentation du problème de la pollution de l'eau et limites des méthodes conventionnelles
La problématique de la pollution de l'eau est principalement caractérisée par l'augmentation de la présence de composés synthétiques et émergents, rendant les méthodes de traitement conventionnelles souvent insuffisantes [1](#page=1).
### 1.1 L'enjeu de la pollution de l'eau
La disponibilité limitée de l'eau douce, combinée à la croissance démographique et à l'intensification de l'industrialisation, a entraîné une utilisation accrue de composés organiques synthétiques et de nouveaux produits consommables tels que les colorants, les détergents, les pesticides et les matières plastiques. L'apparition de ces polluants émergents, souvent bioréfractaires et persistants, pose des défis majeurs pour la préservation de l'environnement et la santé publique. Ces substances peuvent contaminer les organismes vivants et provoquer des effets cancérigènes, mutagènes, ou interférer avec le système hormonal [1](#page=1).
Les différents types de contaminants identifiés incluent [1](#page=1):
* Les substances affectant le goût et l'odeur [1](#page=1).
* Les pesticides [1](#page=1).
* Les produits chimiques industriels, notamment les colorants [1](#page=1).
* Les produits pharmaceutiques tels que les hormones (adrénaline, insuline), les composés phénoliques et les antibiotiques [1](#page=1).
* Les produits cosmétiques [1](#page=1).
* Les huiles [1](#page=1).
* Les microorganismes pathogènes comme les bactéries, virus et protozoaires [1](#page=1).
### 1.2 Limites des méthodes de traitement conventionnelles
Les techniques conventionnelles de traitement de l'eau peuvent être regroupées en trois catégories principales: les procédés physiques, les procédés biologiques et les procédés physico-chimiques [1](#page=1).
#### 1.2.1 Procédés physiques
Ces procédés visent à séparer un ou plusieurs composés de l'effluent, souvent utilisés en pré- ou post-traitement. Ils reposent sur le transfert des polluants d'une phase à une autre, incluant l'adsorption, la séparation solide-liquide, la décantation et la filtration membranaire. Cependant, le principal inconvénient de ces méthodes est qu'elles ne font que déplacer la pollution, sans l'éliminer définitivement [2](#page=2).
> **Tip:** Les procédés physiques sont efficaces pour la séparation grossière, mais ne résolvent pas le problème intrinsèque de la présence des micropolluants.
#### 1.2.2 Procédés biologiques
Ces méthodes exploitent l'activité bactérienne pour dégrader les polluants organiques présents dans les eaux usées. Leur efficacité dépend de la biodégradabilité, de la faible toxicité et de la faible concentration des molécules polluantes. Les procédés peuvent être aérobies (en présence d'oxygène) ou anaérobies (en l'absence d'oxygène), le procédé le plus courant étant celui des boues activées. Leurs limitations majeures incluent la production de grandes quantités de boues biologiques nécessitant un traitement supplémentaire coûteux, et leur inefficacité face aux effluents concentrés ou contenant des substances bio-résistantes [2](#page=2).
> **Example:** Les bactéries utilisées dans les procédés biologiques ne peuvent pas dégrader efficacement les polluants persistants comme certains pesticides ou produits pharmaceutiques [2](#page=2).
#### 1.2.3 Procédés chimiques
Cette catégorie comprend plusieurs approches, généralement classées en deux groupes :
* Les procédés basés sur des réactions physicochimiques comme la coagulation et la floculation [3](#page=3).
* Les procédés basés sur des réactions chimiques telles que la chloration, l'ozonation, l'incinération, l'adsorption et l'échange d'ions, ainsi que l'adsorption sur charbon actif [3](#page=3).
La plupart de ces procédés chimiques ne parviennent pas à éliminer totalement les polluants; ils ont tendance soit à les concentrer, soit à les transférer vers un autre état physique, ce qui ne constitue pas une solution pérenne au problème de la pollution de l'eau [3](#page=3).
> **Tip:** Bien que certains procédés chimiques comme l'ozonation puissent sembler efficaces, ils peuvent parfois générer des sous-produits indésirables [3](#page=3).
En résumé, les méthodes conventionnelles, bien qu'utiles dans certaines applications, peinent à traiter efficacement les polluants émergents et persistants. L'incapacité de ces techniques à éliminer complètement les contaminants ou leur tendance à les transférer vers d'autres phases souligne la nécessité de développer des approches plus avancées [1](#page=1) [2](#page=2) [3](#page=3).
---
# Les Procédés d'Oxydation Avancée (POA) : fondements théoriques et intérêts
Les Procédés d'Oxydation Avancée (POA) constituent une approche novatrice pour le traitement des eaux, axée sur la production de radicaux hydroxyles afin de dégrader efficacement les polluants organiques récalcitrants [3](#page=3).
### 2.1 L'intérêt des POA par rapport aux méthodes conventionnelles
Les méthodes de traitement conventionnelles, telles que la coagulation, la floculation, la chloration, l'ozonation, l'incinération ou l'adsorption, présentent souvent des limites dans l'élimination complète des polluants. Ces procédés peuvent soit concentrer les contaminants, soit les transférer vers un autre état physique, sans pour autant résoudre le problème de fond [3](#page=3).
Les POA émergent comme une solution prometteuse pour la dégradation de molécules organiques toxiques, non biodégradables et réfractaires, difficiles à éliminer même à de faibles concentrations (ppb) [3](#page=3).
Les avantages majeurs des POA incluent :
* Une efficacité de traitement élevée [3](#page=3).
* La production catalytique de l'entité oxydante (radicaux hydroxyles) [3](#page=3).
* La minéralisation complète des polluants [3](#page=3).
* L'absence de déchets secondaires, tels que des composés toxiques ou des boues d'hydroxydes ferriques en fin de traitement [3](#page=3).
* La capacité à traiter des polluants organiques de composition très variable [3](#page=3).
* La possibilité d'exploiter l'énergie solaire, ce qui peut réduire les coûts de traitement [3](#page=3).
* Une mise en œuvre relativement simple [3](#page=3).
* La dégradation totale des polluants organiques [3](#page=3).
Ces techniques peuvent être utilisées soit comme prétraitement oxydatif pour rendre les composés plus biodégradables, soit comme traitement tertiaire pour l'élimination ou la minéralisation des polluants résiduels [4](#page=4).
### 2.2 Fondements théoriques des Procédés d'Oxydation Avancée
#### 2.2.1 Définition des POA
Les Procédés d'Oxydation Avancée (POA), ou Advanced Oxidation Processes (AOPs), sont des méthodes d'oxydation en phase aqueuse dont l'objectif est la minéralisation (dégradation complète) ou la dégradation partielle de polluants organiques. Ils fonctionnent généralement à température et pression proches des conditions ambiantes. Le principe repose sur la production d'un oxydant secondaire, plus puissant et moins sélectif, à partir d'un oxydant primaire. Cet oxydant secondaire est capable d'oxyder la majorité des composés organiques résistants jusqu'à leur minéralisation en dioxyde de carbone et eau [4](#page=4).
Le potentiel d'oxydation du radical hydroxyle (•OH) est significativement supérieur à celui de l'ozone, du peroxyde d'hydrogène et du chlore. Sa vitesse de réaction est généralement environ un million de fois plus rapide, ce qui réduit le temps de contact nécessaire [4](#page=4).
Les POA envisagés sont nombreux et impliquent souvent une activation chimique, photochimique ou catalytique d'agents comme l'ozone, le peroxyde d'hydrogène ou l'oxygène, afin d'induire la formation de radicaux hydroxyles [4](#page=4).
#### 2.2.2 Les différents degrés de dégradation du produit final des POA
L'oxydation d'un composé peut être caractérisée par différents degrés de dégradation du produit final :
* **Dégradation primaire:** Changement structural du composé parent [4](#page=4).
* **Dégradation acceptable:** Changement structural du composé parent réduisant sa toxicité [4](#page=4).
* **Dégradation ultime (minéralisation):** Conversion du carbone organique en dioxyde de carbone inorganique [5](#page=5).
* **Dégradation inacceptable:** Changement structural du composé parent entraînant une augmentation de sa toxicité [5](#page=5).
#### 2.2.3 Pourquoi les radicaux hydroxyles (•OH) ?
Le radical hydroxyle (•OH) est privilégié pour son rôle central dans les POA en raison de ses propriétés exceptionnelles :
* **Puissant oxydant:** C'est l'un des oxydants les plus puissants connus en milieu aqueux [5](#page=5).
* **Non sélectif:** Il attaque et brise la quasi-totalité des liaisons chimiques organiques [5](#page=5).
* **Potentiel redox élevé:** Son potentiel standard est de $E^\circ = 2,80$ V, ce qui est supérieur à ceux de l'ozone ou du chlore [5](#page=5).
Le principe fondamental des POA est donc de générer ces radicaux libres (HO•), qui sont des oxydants chimiques non sélectifs et très puissants, capables de détruire les composés organiques que les oxydants conventionnels ne parviennent pas à traiter. Un radical hydroxyle (OH•) est une molécule composée d'un atome d'oxygène et d'un atome d'hydrogène, possédant un électron non apparié sur son orbital externe [5](#page=5).
#### 2.2.4 Applications des POA
Les POA ont trouvé application dans de nombreux secteurs, notamment pour :
* Le traitement des eaux de surface et souterraines [5](#page=5).
* L'élimination des odeurs et des composés organiques volatils [5](#page=5).
* La décoloration des eaux [5](#page=5).
* La dégradation de produits phytosanitaires et pharmaceutiques [5](#page=5).
* Le traitement des eaux de piscine [5](#page=5).
* La désinfection des eaux [5](#page=5).
* La production d'eau ultra pure [5](#page=5).
* Le traitement des eaux usées industrielles [5](#page=5).
* Le traitement de lixiviat d’enfouissement et de boues municipales [5](#page=5).
---
# Formation et réactivité des radicaux hydroxyles (•OH)
Ce thème aborde la génération des radicaux hydroxyles, des oxydants très réactifs essentiels dans les procédés d'oxydation avancée, ainsi que leur comportement réactionnel face aux polluants organiques [5](#page=5).
### 3.1 Définition et propriétés du radical hydroxyle
Le radical hydroxyle (•OH) est une espèce chimique composée d'un atome d'oxygène et d'un atome d'hydrogène, caractérisée par la présence d'un électron non apparié sur sa couche externe. Contrairement aux ions, il se forme par rupture homolytique d'une liaison covalente, où chaque atome reçoit un électron de la liaison partagée. Cette structure lui confère un caractère fortement polaire et une réactivité extrêmement élevée, avec une demi-vie de l'ordre de $10^{-9}$ secondes. Son potentiel normal d'oxydoréduction est de 2,81 V, ce qui en fait l'un des oxydants les plus puissants utilisables dans le traitement de l'eau [5](#page=5) [6](#page=6).
**Propriétés clés :**
* **Puissant oxydant:** L'un des plus puissants en milieu aqueux [5](#page=5).
* **Non sélectif:** Capable d'attaquer et de rompre la plupart des liaisons chimiques organiques [5](#page=5).
* **Potentiel redox élevé:** $E^\circ = 2,80$ V [5](#page=5).
* **Réactivité élevée:** Demi-vie de l'ordre de $10^{-9}$ sec [6](#page=6).
### 3.2 Mécanismes de formation des radicaux hydroxyles
La génération des radicaux hydroxyles est le principe fondamental des Procédés d'Oxydation Avancée (POA). Diverses méthodes, impliquant souvent une source d'énergie (UV, électricité) ou un catalyseur (ions fer, $\text{TiO}_2$), permettent de les former à partir de précurseurs chimiques. Les voies de formation les plus courantes incluent [5](#page=5) [7](#page=7):
#### 3.2.1 Photolyse de l'ozone ($\text{O}_3$)
La photolyse de l'ozone, sous irradiation UV avec une longueur d'onde inférieure à 320 nm, produit de l'oxygène et de l'oxygène atomique dans son état excité ($\text{O}(^1\text{D})$). Ce dernier réagit ensuite avec l'eau pour former deux radicaux hydroxyles [6](#page=6):
$$ \text{O}_3 + h\nu (\lambda < 320 \text{ nm}) \rightarrow \text{O}_2 + \text{O}(^1\text{D}) $$
$$ \text{O}(^1\text{D}) + \text{H}_2\text{O} \rightarrow 2 \text{•OH} $$
#### 3.2.2 Photolyse du peroxyde d'hydrogène ($\text{H}_2\text{O}_2$)
L'irradiation du peroxyde d'hydrogène avec des UV de longueur d'onde inférieure à 300 nm conduit directement à la formation de deux radicaux hydroxyles [7](#page=7):
$$ \text{H}_2\text{O}_2 + h\nu (\lambda < 300 \text{ nm}) \rightarrow 2 \text{•OH} $$
#### 3.2.3 Réaction de Fenton
La réaction de Fenton, effectuée en milieu acide, implique l'interaction entre un ion ferreux ($\text{Fe}^{2+}$) et le peroxyde d'hydrogène ($\text{H}_2\text{O}_2$). Cette réaction génère un ion ferrique ($\text{Fe}^{3+}$), un radical hydroxyle, et un ion hydroxyde [7](#page=7):
$$ \text{Fe}^{2+} + \text{H}_2\text{O}_2 \rightarrow \text{Fe}^{3+} + \text{•OH} + \text{OH}^- $$
L'accélération de cette réaction sous irradiation lumineuse est appelée photo-Fenton [7](#page=7).
#### 3.2.4 Photocatalyse hétérogène (ex: $\text{TiO}_2$/UV)
Dans la photocatalyse hétérogène, utilisant des semi-conducteurs comme le dioxyde de titane ($\text{TiO}_2$) sous irradiation UV (λ < 385 nm), des électrons (BC) et des trous (CV) sont générés. Les trous réagissent avec l'eau pour former des radicaux hydroxyles, et les électrons peuvent réagir avec l'oxygène pour former des radicaux superoxydes, qui peuvent également contribuer à la formation de •OH [7](#page=7):
$$ \text{TiO}_2 + h\nu (\lambda < 385 \text{ nm}) \rightarrow e^- (\text{BC}) + h^+ (\text{CV}) $$
$$ h^+ (\text{CV}) + \text{H}_2\text{O} \rightarrow \text{•OH} + \text{H}^+ $$
$$ e^- (\text{BC}) + \text{O}_2 \rightarrow \text{O}_2^{\text{•-}} $$
### 3.3 Réactivité des radicaux hydroxyles
Une fois générés, les radicaux hydroxyles sont capables d'attaquer les composés organiques par divers mécanismes [6](#page=6):
* Transfert d'électrons [6](#page=6).
* Abstraction d'hydrogène [6](#page=6).
* Combinaison radicalaire [6](#page=6).
En milieu acide, ils agissent principalement par attaque électrophile, se manifestant sous trois formes principales [7](#page=7):
#### 3.3.1 Addition sur des composés organiques
Le radical hydroxyle peut s'additionner sur un composé organique (R) pour former un intermédiaire radicalaire (ROH°), qui évolue ensuite vers des produits hydroxylés [7](#page=7):
$$ \text{R} + \text{OH}^\text{•} \rightarrow (\text{ROH}^\text{•}) \rightarrow \text{produits hydroxylés} $$
#### 3.3.2 Abstraction d'atome d'hydrogène
Le radical hydroxyle peut également arracher un atome d'hydrogène d'une molécule organique (RH2), conduisant à la formation d'une molécule d'eau et d'un radical organique (RH°), qui sera ensuite oxydé [7](#page=7):
$$ \text{RH}_2 + \text{OH}^\text{•} \rightarrow (\text{RH}^\text{•}) + \text{H}_2\text{O} \rightarrow \text{produits oxydés} $$
#### 3.3.3 Transfert électronique
Bien que moins fréquemment observé directement, le transfert électronique est un autre mode de réaction [7](#page=7).
**Facteurs influençant la réactivité :**
* **Composés insaturés:** Le •OH réagit plus rapidement avec les composés insaturés (éthyléniques, aromatiques) qu'avec les composés aliphatiques [8](#page=8).
* **Substituants sur les noyaux aromatiques:** La vitesse de réaction est plus élevée avec les aromatiques portant des groupements activants (ex: -OH, -NH2) qu'avec ceux ayant des groupements désactivants (ex: -NO2, -COOH). Les composés substitués par des groupements donneurs d'électrons tendent à former des composés ortho ou para hydroxylés [11](#page=11) [8](#page=8).
* **Degré de substitution:** Le •OH réagit plus vite avec les aromatiques monosubstitués qu'avec les polysubstitués [8](#page=8).
#### 3.3.4 Mécanismes de dégradation des polluants organiques
La dégradation des polluants organiques par les radicaux hydroxyles implique souvent des réactions en chaîne composées d'étapes d'initiation, de propagation et de terminaison. Pour des composés comme le phénol, l'attaque du •OH conduit à la formation de produits di-hydroxylés (pyrocathécol, hydroquinone), qui sont ensuite dégradés en composés plus hydroxylés. La réaction subséquente entraîne l'ouverture du cycle aromatique, produisant des composés tels que l'aldéhyde formique, l'acide maléique, l'acide cétomalonique, l'acide oxalique et l'acide formique [11](#page=11) [12](#page=12).
> **Tip :** La nature des substituants sur un noyau aromatique est un facteur déterminant pour la vitesse d'attaque par le radical hydroxyle. Les groupements donneurs d'électrons activent le cycle, le rendant plus réactif.
> **Example:** La différence de réactivité entre le phénol (groupement donneur d'électrons -OH) et le nitrobenzène (groupement attracteur d'électrons -NO2) vis-à-vis du radical hydroxyle illustre clairement ce principe. Le phénol réagit plus rapidement [11](#page=11).
### 3.4 Inhibiteurs et promoteurs de radicaux libres
Certaines espèces présentes dans l'eau peuvent influencer la formation ou l'action des radicaux hydroxyles [9](#page=9).
#### 3.4.1 Inhibiteurs
Les inhibiteurs de radicaux réagissent avec les radicaux hydroxyles sans générer de radicaux superoxydes. Dans les eaux naturelles, les principaux inhibiteurs sont les carbonates, les bicarbonates et les hydrogénophosphates [9](#page=9).
#### 3.4.2 Promoteurs
Les promoteurs de radicaux libres, tels que les ions formiates, les alcools et les acides humiques, peuvent générer un nouveau radical actif (ion radical superoxyde) en consommant un radical hydroxyle [10](#page=10).
### 3.5 Applications des radicaux hydroxyles
Les procédés d'oxydation avancée basés sur la génération de •OH sont appliqués dans divers secteurs pour le traitement de l'eau, incluant :
* Traitement des eaux de surface et souterraines [5](#page=5).
* Élimination des odeurs et des composés organiques volatils (COV) [5](#page=5).
* Décoloration des eaux [5](#page=5).
* Dégradation de produits phytosanitaires et pharmaceutiques [5](#page=5).
* Traitement des eaux de piscine [5](#page=5).
* Désinfection des eaux [5](#page=5).
* Production d'eau ultra pure [5](#page=5).
* Traitement des eaux usées industrielles [5](#page=5).
* Traitement de lixiviats d'enfouissement et de boues municipales [5](#page=5).
Le radical hydroxyle présente l'avantage de ne pas induire de pollution secondaire, d'être relativement simple à manipuler et d'être rentable. En milieu fortement basique, il peut se déprotoner en radical $\text{O}^- \text{•}$ [7](#page=7).
> **Tip :** La compréhension des mécanismes de formation et de réactivité des radicaux hydroxyles est cruciale pour optimiser les procédés de traitement de l'eau et pour prédire la transformation des polluants organiques.
---
# Classification et application des différents Procédés d'Oxydation Avancée
Cette section détaille la classification et les applications des Procédés d'Oxydation Avancée (POA), en se concentrant sur les méthodes chimiques, photochimiques, électrochimiques et combinées pour la dégradation des polluants organiques [13](#page=13).
### 4.1 Principes généraux de dégradation des polluants organiques par les POA
Les procédés d'oxydation avancée visent à générer des espèces radicalaires hautement réactives, principalement le radical hydroxyle ($\cdot$OH), qui sont capables d'oxyder et de minéraliser une large gamme de polluants organiques. Ces polluants sont souvent dégradés en composés plus simples comme le formaldéhyde, l'acide maléique, l'acide cétomalonique, l'acide oxalique et l'acide formique, avant d'atteindre une minéralisation complète en $\text{CO}_2$ et $\text{H}_2\text{O}$. La dégradation peut impliquer des réactions d'attaque électrophile sur les liaisons insaturées, des réactions d'élimination d'hydrogène, des additions électrophiles, des transferts d'électrons ou des réactions radicalaires [12](#page=12) [17](#page=17).
> **Tip:** Les composés organiques présentant des groupements attracteurs d'électrons, tels que les groupements nitro (–$\text{NO}_2$) ou carboxyle (–$\text{COOH}$), sont particulièrement étudiés dans le contexte de leur dégradation par les POA [12](#page=12).
### 4.2 Classification des procédés d'oxydation avancée
Les POA peuvent être regroupés en quatre grandes catégories principales [13](#page=13):
* Les procédés d'oxydation chimique ou photochimique en phase homogène (par exemple, $\text{H}_2\text{O}_2/\text{Fe}^{2+}$, $\text{H}_2\text{O}_2/\text{O}_3$, $\text{H}_2\text{O}_2/\text{UV}$, $\text{O}_3/\text{UV}$).
* Les procédés photocatalytiques, qu'ils soient en phase homogène ($\text{UV}/\text{Fe}^{2+}/\text{H}_2\text{O}_2$) ou hétérogène ($\text{UV}/\text{TiO}_2$).
* Les procédés d'oxydation électrochimique.
* Les procédés d'oxydation sonochimique.
#### 4.2.1 Procédés d'oxydation chimique en phase homogène
Ces procédés font appel à des agents oxydants puissants comme l'ozone ou le peroxyde d'hydrogène, souvent en combinaison avec des catalyseurs.
##### 4.2.1.1 Ozonation ($\text{O}_3$)
L'ozone ($\text{O}_3$) est un oxydant puissant avec un potentiel d'oxydation standard de 2.07 V. Il est relativement instable dans l'eau et se décompose rapidement en dioxygène et en oxygène atomique. L'ozone réagit préférentiellement avec la forme ionisée et dissociée des composés organiques plutôt qu'avec leur forme neutre. La production d'ozone doit impérativement se faire sur site avant son utilisation, généralement par émission d'une décharge électrique sous haute tension dans de l'air sec. En milieu aqueux, l'oxygène formé peut se recombiner pour produire du peroxyde d'hydrogène. L'ozone dégrade les substances organiques dissoutes par attaque électrophile sélective sur les liaisons insaturées des alcènes et composés aromatiques, ou par réaction indirecte via des radicaux libres. Les principaux inconvénients de l'ozonation incluent son coût opératoire élevé, dû à la consommation d'énergie électrique, la génération potentielle de sous-produits de dégradation récalcitrants et toxiques, et la très faible solubilité de $\text{O}_3$ dans l'eau [14](#page=14).
> **Tip:** L'ozonation peut être maintenue dans les systèmes de distribution d'eau lorsque les eaux présentent de faibles concentrations en carbone organique dissous (DOC) et une alcalinité carbonatée élevée, conditions qui garantissent une bonne stabilité de l'ozone [14](#page=14).
##### 4.2.1.2 Peroxonation ($\text{O}_3 / \text{H}_2\text{O}_2$)
Ce procédé repose sur le couplage de l'ozone et du peroxyde d'hydrogène pour produire des radicaux libres. Il est plus efficace que l'ozonation seule car le peroxyde d'hydrogène accélère la décomposition de l'ozone, conduisant à une production accrue de radicaux hydroxyles. La réaction principale implique la forme ionisée du peroxyde d'hydrogène ($\text{HO}_2^-$, $\text{pKa} = 11.6$) réagissant avec l'ozone [15](#page=15):
$$ \text{O}_3 + \text{HO}_2^- \rightarrow \cdot\text{OH} + \text{O}_2^{\cdot-} + \text{O}_2 $$
Les radicaux hydroxyles ainsi libérés initient d'autres mécanismes radicalaires de décomposition du peroxyde d'hydrogène. Les conditions optimales pour ce procédé sont un pH de 7.7 et un rapport $\text{H}_2\text{O}_2/\text{O}_3$ de 0.5. L'efficacité de ce système reste limitée par la vitesse de réaction entre $\text{O}_3$ et $\text{H}_2\text{O}_2$. Il est affecté par les mêmes contraintes que l'ozonation, dépendant de paramètres tels que le pH, la température, les réactions parasites consommant les $\cdot$OH, et le type de polluant. Cependant, la peroxonation, tout comme l'ozonation, a l'avantage de pouvoir fonctionner dans des eaux à forte turbidité, car le système ne dépend pas de la transmissivité des rayonnements dans l'effluent [15](#page=15).
##### 4.2.1.3 Réactif de Fenton ($\text{H}_2\text{O}_2/\text{Fe}^{2+}$)
La combinaison de peroxyde d'hydrogène ($\text{H}_2\text{O}_2$) et d'ions ferreux ($\text{Fe}^{2+}$), connue sous le nom de réactif de Fenton, permet d'oxyder efficacement une grande variété de substrats organiques par la formation du radical hydroxyle ($\cdot$OH). Les réactions d'initiation et de terminaison sont prédominantes pour de faibles rapports $\text{H}_2\text{O}_2/\text{Fe}^{2+}$ et en milieu suffisamment acide (0 < pH < 3). L'augmentation du rapport $\text{H}_2\text{O}_2/\text{Fe}^{2+}$ favorise la réaction de propagation et la formation de radicaux hydroperoxyle ($\text{HO}_2^{\cdot}$), qui peuvent réduire le $\text{Fe}^{3+}$ en $\text{Fe}^{2+}$, propageant ainsi le cycle de décomposition. La décomposition du peroxyde d'hydrogène peut également être réalisée par les ions ferriques [16](#page=16):
$$ \text{Fe}^{3+} + \text{H}_2\text{O}_2 \rightarrow \text{Fe}^{2+} + \text{HO}_2^{\cdot} + \text{H}^+ $$
D'autres métaux comme Cr(VI), Ti, Cu, Mn, Co(I), Al peuvent également favoriser la décomposition radicalaire du peroxyde d'hydrogène. Le réactif de Fenton possède trois caractéristiques attractives: les radicaux hydroxyles produits réagissent très rapidement; les réactifs sont simples à manipuler et sans danger pour l'environnement; et les produits finaux de dégradation ($\text{H}_2\text{O}$, $\text{CO}_2$, ions minéraux et hydroxydes ferriques) n'introduisent pas de pollution supplémentaire. Les composés organiques réagissent avec les radicaux hydroxyles par élimination d'hydrogène, addition électrophile, ou transfert électronique. Les radicaux organiques résultants peuvent ensuite être oxydés par $\text{Fe}^{3+}$ ou $\text{O}_2$, se recombiner, ou être réduits par $\text{Fe}^{2+}$ [16](#page=16) [17](#page=17).
> **Exemple:** Dans le traitement du phénol, un produit très étudié, on observe la formation de pyrocathécol ou d'hydroquinone. Ces produits di-hydroxylés sont ensuite attaqués par les radicaux libres pour former des composés plus hydroxylés, conduisant à l'ouverture du cycle aromatique [12](#page=12).
#### 4.2.2 Procédés d'oxydation photochimique
Ces procédés utilisent l'irradiation lumineuse, souvent dans le spectre UV, pour activer des oxydants ou des catalyseurs.
##### 4.2.2.1 $\text{UV}/\text{H}_2\text{O}_2$
La photolyse du peroxyde d'hydrogène dans la gamme de longueur d'onde entre 200 et 300 nm provoque une coupure homolytique de la liaison O-O, générant des radicaux hydroxyles. Ces radicaux participent également, par des réactions secondaires, à la décomposition du peroxyde d'hydrogène [17](#page=17).
$$ \text{H}_2\text{O}_2 + \text{h}\nu \rightarrow 2 \cdot\text{OH} $$
La vitesse de production des radicaux libres dépend de plusieurs facteurs tels que le pH, les caractéristiques des lampes UV et les caractéristiques du milieu (turbidité). La réaction est plus rapide en milieu basique; pour des pH inférieurs à 10, les vitesses sont faibles, s'expliquant par une plus grande absorption de la radiation UV par l'anion hydroperoxyde ($\text{HO}_2^-$). Ce procédé est souvent utilisé pour l'élimination des cyanures, du trichloréthylène (TCE), du tétrachloréthylène, du benzène et pour la décontamination bactérienne [18](#page=18).
##### 4.2.2.2 $\text{UV}/\text{O}_3$
L'ozone dissous dans l'eau absorbe les radiations UV, avec un maximum d'absorption à 253.7 nm, conduisant à la formation de radicaux hydroxyles [18](#page=18).
$$ \text{O}_3 + \text{h}\nu \rightarrow \text{O} + \text{O}_2 $$
$$ \text{O} + \text{H}_2\text{O} \rightarrow 2 \cdot\text{OH} $$
Ce couplage a été principalement employé pour l'élimination des composés organochlorés volatils (COCV) tels que le chloroforme ($\text{CHCl}_3$), le tétrachlorure de carbone ($\text{CCl}_4$), le TCE et le 1,1,2-trichloroéthane (1,1,2-TCA). Il a également été étudié pour le traitement d'effluents contenant des pesticides, des composés pharmaceutiques, des surfactants, des colorants, du nitrobenzène et des antibiotiques [18](#page=18) [19](#page=19).
##### 4.2.2.3 Photocatalyse $\text{TiO}_2/\text{UV}$
Cette technique associe un photon et un catalyseur semi-conducteur, le dioxyde de titane ($\text{TiO}_2$) étant particulièrement adapté en raison de son inertie chimique et biologique, sa facilité de production et d'utilisation, son faible coût et son activité photocatalytique. Un semi-conducteur possède une bande de valence remplie d'électrons et une bande de conduction, séparées par une énergie nommée "bande gap". L'excitation photonique d'une particule de semi-conducteur avec une énergie égale ou supérieure à sa bande gap provoque la transition d'un électron de la bande de valence vers la bande de conduction, laissant derrière lui un trou ($e^-$/$h^+$) dans la bande de valence. Ces porteurs de charge induisent des réactions d'oxydation et de réduction, générant des radicaux qui dégradent les molécules organiques. Les électrons de la bande de conduction peuvent réduire certains composés organiques. La présence d'oxygène piège les électrons photogénérés pour former des radicaux superoxydes ($\text{O}_2^{\cdot-}$), évitant ainsi la désactivation du catalyseur par recombinaison des trous et électrons. Bien que les radicaux superoxydes ne soient pas très actifs, ils participent à la formation de radicaux hydroxyles. Dans la bande de valence, la production de radicaux $\cdot$OH se fait par oxydation de l'eau [19](#page=19).
> **Tip:** Le $\text{TiO}_2$ est un catalyseur hétérogène, ce qui facilite sa séparation du milieu réactionnel après traitement [19](#page=19).
##### 4.2.2.4 Couplage réactif de Fenton/ultraviolet ($\text{Fe}^{2+}/\text{H}_2\text{O}_2/\text{UV}$)
Ce procédé utilise des rayonnements UV ou visibles ($\lambda < 450$ nm) pour une double fonctionnalité: augmenter la production de $\cdot$OH par photolyse de $\text{H}_2\text{O}_2$ et régénérer les ions $\text{Fe}^{2+}$. La photoréduction du $\text{Fe}^{3+}$ par irradiation UV régénère le $\text{Fe}^{2+}$, qui réagit ensuite avec $\text{H}_2\text{O}_2$ pour produire des $\cdot$OH et du $\text{Fe}^{3+}$, perpétuant le cycle et conduisant à une production plus élevée de $\cdot$OH. L'irradiation permet de régénérer plus facilement le $\text{Fe}^{2+}$ sans consommer significativement de peroxyde d'hydrogène, contrairement à la réaction de Fenton classique où la réduction du $\text{Fe}^{3+}$ est plus lente [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 4.2.3 Procédés d'oxydation électrochimique
Ces méthodes utilisent l'électricité pour induire des réactions d'oxydation.
##### 4.2.3.1 Oxydation anodique
L'oxydation anodique est une méthode électrochimique classique pour la destruction des polluants organiques. Elle est basée sur la génération de radicaux hydroxyles adsorbés ($\cdot$OH) à la surface d'une anode de haute surtension d'oxygène, par oxydation de l'eau [21](#page=21):
$$ \text{H}_2\text{O} \rightarrow \cdot\text{OH} + \text{H}^+ + e^- $$
Les polluants sont minéralisés par transfert direct d'électrons ou par l'action des espèces radicalaires formées à la surface de l'électrode. Cependant, il a été observé que la plupart des contaminants ne sont pas totalement minéralisés par cette méthode [21](#page=21).
##### 4.2.3.2 Électro-Fenton
Dans ce procédé, les polluants sont détruits par l'action du réactif de Fenton classique combinée à une oxydation anodique à la surface de l'anode. Le procédé électro-Fenton consiste en la génération électrochimique in situ de $\text{H}_2\text{O}_2$, qui se décompose facilement pour donner des $\cdot$OH dans un milieu aqueux catalysé par des ions fer. La présence d'ions fer accélère la production de radicaux $\cdot$OH. La réaction catalytique se propage à partir du $\text{Fe}^{2+}$ régénéré par la réduction des ions $\text{Fe}^{3+}$ avec le $\text{H}_2\text{O}_2$ [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 4.2.4 Procédés combinés
Ces procédés intègrent plusieurs techniques pour améliorer l'efficacité de la dégradation.
##### 4.2.4.1 AOPs à base de radical sulfate
Le persulfate ($\text{S}_2\text{O}_8^{2-}$) est un oxydant puissant (potentiel d'oxydation standard $\text{E}^0 = 2.01$ V). Lorsqu'il est activé par la chaleur, le rayonnement ultraviolet (UV), les métaux de transition ou un pH élevé, le $\text{S}_2\text{O}_8^{2-}$ peut former des radicaux sulfates plus puissants ($\text{SO}_4^{\cdot -}$, $\text{E}^0 = 2.6$ V) initiant des processus d'oxydation avancée basés sur ces radicaux. Comme les radicaux hydroxyles, les radicaux sulfates sont des espèces hautement réactives et de courte durée de vie. Alors que les radicaux hydroxyles réagissent avec les liaisons C=C ou extraient l'hydrogène des liaisons C-H, les radicaux sulfates ont tendance à retirer des électrons des molécules organiques, les transformant en cations radicaux organiques. Il est important de noter que les radicaux hydroxyles peuvent également être produits à partir de radicaux sulfates [22](#page=22).
> **Tip:** L'utilisation de radicaux sulfates peut être avantageuse dans des conditions où la formation de radicaux hydroxyles est limitée, ou pour cibler des polluants organiques spécifiques [22](#page=22).
D'autres types de POA incluent l'irradiation par ultrasons (US) et l'irradiation par faisceau électronique, qui peuvent également produire des radicaux $\cdot$OH à partir de molécules d'eau [22](#page=22).
---
# Étude des paramètres opératoires influençant les POA
Ce chapitre détaille les paramètres opératoires clés qui affectent l'efficacité des procédés d'oxydation avancée (POA) pour la dégradation des polluants organiques.
### 5.1 Influence du pH
Le pH de la solution est un paramètre critique qui impacte plusieurs aspects des POA. Il affecte le degré d'ionisation des espèces présentes, leur tendance à s'agglomérer, leur capacité à être adsorbées par le photocatalyseur, et la formation des radicaux hydroxyles ($\text{OH}^{\bullet}$), espèces hautement réactives. De plus, le pH joue un rôle important dans la recyclabilité du catalyseur [23](#page=23).
Le point de charge zéro du photocatalyseur ($\text{pH}_{\text{pzc}}$) est une valeur déterminante, au-delà de laquelle la surface du catalyseur présente une charge nette positive ou négative. Cette charge de surface influence les interactions électrostatiques avec le polluant organique à dégrader, qui voit également sa charge affectée par le pH de la solution [23](#page=23).
> **Tip:** Comprendre l'influence du pH est essentiel pour optimiser l'adsorption du polluant sur le catalyseur et maximiser la production de radicaux hydroxyles.
### 5.2 Influence de la concentration des oxydants
La concentration de l'oxydant, tel que le peroxyde d'hydrogène ($\text{H}_2\text{O}_2$), est directement liée à la quantité de radicaux hydroxyles générés. Cependant, un excès de $\text{H}_2\text{O}_2$ peut s'avérer contre-productif pour plusieurs raisons [24](#page=24):
* Il peut entraîner un phénomène de recombinaison des radicaux, agissant comme un "piégeur" (scavenger), et favoriser la production d'espèces moins réactives comme les radicaux $\text{HO}_2^{\bullet}$ [24](#page=24).
* Le $\text{H}_2\text{O}_2$ peut réagir avec les radicaux hydroxyles actifs pour former des espèces inactives, telles que l'eau ($\text{H}_2\text{O}$) et l'oxygène ($\text{O}_2$) [24](#page=24).
> **Example:** Dans un procédé photocatalytique utilisant $\text{H}_2\text{O}_2$ et un photocatalyseur à base de $\text{TiO}_2$, une concentration trop élevée de $\text{H}_2\text{O}_2$ peut diminuer le rendement de dégradation du polluant en favorisant la recombinaison des espèces réactives.
### 5.3 Influence de la concentration en polluant
La vitesse de réaction dans les POA présente généralement une corrélation progressive avec l'augmentation de la concentration initiale du composé à dégrader. Cette vitesse de réaction augmente jusqu'à atteindre un certain seuil, au-delà duquel elle commence à diminuer. Il est donc crucial d'identifier une concentration optimale du polluant pour une efficacité maximale du traitement [24](#page=24).
### 5.4 Influence de la température
L'effet de la température sur la minéralisation des polluants organiques est généralement notablement positif lorsque la température augmente de 25 à environ 80 °C. Cette amélioration peut être attribuée à une conversion accrue du $\text{H}_2\text{O}_2$ en radicaux hydroxyles [24](#page=24).
Cependant, des températures élevées (par exemple, 40 °C) peuvent entraîner une augmentation des coûts globaux du traitement. De plus, à des températures très élevées, il y a un risque de décomposition thermique du $\text{H}_2\text{O}_2$ en oxygène et en eau, ce qui conduit à la formation d'espèces inactives et donc à une diminution de la concentration de $\text{H}_2\text{O}_2$ et des radicaux $\text{OH}^{\bullet}$ [24](#page=24).
### 5.5 Influence de l'intensité et de la longueur d'onde de la lumière
L'intensité de la lumière et la longueur d'onde des photons jouent un rôle fondamental dans la cinétique de dégradation des polluants organiques lors des processus photocatalytiques. Une lumière plus intense peut fournir plus d'énergie pour la génération des paires électron-trou, tandis qu'une longueur d'onde adaptée au matériau photocatalyseur est nécessaire pour initier la réaction [24](#page=24).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Procédés d’oxydation avancée (POA) | Méthodes d'oxydation en phase aqueuse conçues pour la minéralisation ou la dégradation partielle de polluants organiques, fonctionnant à température et pression proches des conditions ambiantes. Elles impliquent la production d'un oxydant secondaire puissant et moins sélectif. |
| Radicaux hydroxyles (•OH) | Espèces chimiques hautement réactives, puissants oxydants en milieu aqueux, non sélectifs et capables d'oxyder la majorité des composés organiques jusqu'à leur minéralisation en dioxyde de carbone et eau. Ils sont générés par diverses méthodes d'activation. |
| Minéralisation | Dégradation complète d'un composé organique en ses composants inorganiques, tels que le dioxyde de carbone ($CO_2$) et l'eau ($H_2O$). C'est l'objectif ultime de certains procédés d'oxydation avancée pour éliminer totalement la pollution. |
| Biorécalcitrants | Se dit de substances organiques difficiles à dégrader par les micro-organismes présents dans les processus de traitement biologique conventionnels, en raison de leur structure chimique persistante ou de leur toxicité. |
| Adsorption | Procédé physique au cours duquel des molécules de gaz, de liquide ou de solides dissous se fixent à la surface d'un solide. Dans le traitement de l'eau, elle est utilisée pour séparer les polluants de la phase liquide. |
| Boues activées | L'un des procédés biologiques les plus courants, où des micro-organismes en suspension dans l'eau usée dégradent la matière organique. Il génère cependant d'importantes quantités de boues biologiques à retraiter. |
| Coagulation et Floculation | Procédés physico-chimiques utilisés pour agglomérer les particules fines en suspension dans l'eau. La coagulation neutralise les charges des colloïdes, tandis que la floculation forme des amas plus importants (flocons). |
| Ozonation | Procédé d'oxydation utilisant l'ozone ($O_3$) comme agent oxydant. L'ozone est un puissant oxydant qui peut dégrader sélectivement les polluants organiques, mais sa production et son application peuvent être coûteuses. |
| Réaction de Fenton | Procédé chimique impliquant la réaction entre le peroxyde d'hydrogène ($H_2O_2$) et des ions ferreux ($Fe^{2+}$) en milieu acide pour produire des radicaux hydroxyles ($•OH$), espèces hautement oxydantes capables de dégrader les polluants organiques. |
| Photocatalyse hétérogène | Processus chimique où un catalyseur solide (souvent un semi-conducteur comme le $TiO_2$) est activé par la lumière pour générer des espèces réactives (radicaux hydroxyles, trous) qui dégradent les polluants en phase aqueuse. |
| Bande gap | Dans un matériau semi-conducteur, il s'agit de la différence d'énergie entre la bande de valence et la bande de conduction. L'énergie d'un photon doit être égale ou supérieure à cette valeur pour provoquer l'excitation d'un électron. |
| Radicaux sulfates ($SO_4^{•-}$) | Espèces radicalaires puissantes, générées par activation du persulfate ($S_2O_8^{2-}$), qui possèdent un potentiel d'oxydation élevé et peuvent initier des réactions d'oxydation avancée en retirant des électrons des molécules organiques. |
| pH point zéro charge (pHpzc) | Le pH auquel la charge nette de la surface d'un matériau solide est nulle. Il est important pour déterminer les interactions entre la surface du catalyseur et les polluants lors de la photocatalyse. |