Cover
Start nu gratis 8569 (2).pdf
Summary
# Structuur en verschillen van bladeren bij verschillende plantengroepen
### Kernconcepten van de bloem
* De bloem is essentieel voor de voortplanting en kan nectar produceren voor bestuivers [19](#page=19).
* Bloemdelen omvatten de bloembodem, kelkbladeren, kroonbladeren, meeldraden (helmdraad, helmknop) en stamper (stempel, stijl, vruchtbeginsel) [20](#page=20).
* De stamper kan uit één of meerdere vergroeide vruchtbladen bestaan, wat resulteert in een één- of meerhokkige stamper [21](#page=21).
### Ontwikkeling van zaad tot zaadbeginsel
* Een zaadbeginsel groeit pas uit tot zaad na dubbele bevruchting [23](#page=23).
* De stuifmeelkorrel bevat een generatieve en vegetatieve kern; de generatieve kern splitst in twee spermakernen [23](#page=23).
* Eén spermakern fuseert met de eicel tot een diploïde zygote (embryo), de andere fuseert met de poolkernen tot triploïde kiemwit (reserveweefsel) [23](#page=23).
* De integumenten van het zaadbeginsel vormen de zaadhuid (testa) [23](#page=23).
* Het zaadbeginsel is opgebouwd uit nucellus, embryozak, integumenten en de micropyle (poortje) [26](#page=26).
* De embryozak ontstaat uit een embryozakmoedercel via meiose en mitose, resulterend in 8 kernen: 1 eicel, 2 helpstercellen, 2 poolkernen, en 3 antipoden [27](#page=27).
### Bestuiving en bevruchting
* Bestuiving is het neerkomen van stuifmeel op de stempel, waarna een stuifmeelbuis groeit [28](#page=28).
* Dubbele bevruchting omvat de fusie van een spermakern met de eicel (vorming zygote/embryo) en de andere spermakern met de poolkernen (vorming kiemwit) [28](#page=28).
### Classificatie van bloemen en planten
* Bloemen kunnen tweeslachtig (stamper en meeldraden), eenslachtig (alleen stamper of meeldraden) of ongeslachtelijk (steriel) zijn [28](#page=28).
* Planten kunnen eenhuizig (beide geslachten op één plant), tweehuizig (slechts één geslacht per plant) of meerhuizig zijn [29](#page=29).
* Naaktzadigen (Gymnospermen) hebben zaden vrij tussen kegelschubben [15](#page=15).
* Bedektzadigen (Angiospermen) hebben zaden ingesloten in een vrucht [16](#page=16).
* Monocotylen (eenzaadlobbigen) hebben één zaadlob en parallelle nerven [16](#page=16).
* Dicotylen (tweezaadlobbigen) hebben twee zaadlobben en veer- of handnerven [16](#page=16).
---
### Bladstructuur
* Een blad bestaat uit een bladschijf, bladsteel en bladschede [52](#page=52).
* De bladschijf omvat de hoofdnerf, zijnerven, aders en bladmoes met bladgroen [52](#page=52).
* Kenmerken van bladeren zijn onder andere de groene kleur, vlakke vorm, beperkte levensduur/afmetingen, en een okselknop [52](#page=52).
### Bladvormen
* Bladvorm verwijst naar de vorm van de gehele bladschijf, exclusief de bladrand [54](#page=54).
* Vormen worden onderscheiden op basis van de ligging van de grootste breedte van de bladschijf [54](#page=54).
* Grootste breedte op het midden: cirkelrond, ovaal, driehoekig, hartvormig [54](#page=54).
* Grootste breedte onder het midden: omgekeerd eirond, spatelvormig [54](#page=54).
* Grootste breedte boven het midden: erwtvormig [54](#page=54).
* Breedte over de gehele lengte even groot: lijnvormig, naaldvormig [54](#page=54).
* Voorbeelden van bladvormen: cirkelrond (penningkruid), ovaal (beuk), driehoekig (berk), hartvormig (witte dovenetel), omgekeerd eirond (hazelaar), spatelvormig (madeliefje), lijnvormig (grassen), naaldvormig (den, spar) [54](#page=54).
* Ginkgo biloba heeft een kenmerkende, speciale bladvorm [54](#page=54).
### Nervatuur
* Nervatuur beschrijft de rangschikking van de nerven in een blad [55](#page=55).
* Veernervig (vinnervig): één hoofdnerf met zijerven aan weerszijden, bijv. beuk, eik [55](#page=55).
* Handnervig: meerdere zijnerven ontspringen uit één punt aan de basis van de hoofdnerf, bijv. esdoorn [55](#page=55).
---
### Bladrandinsnijdingen en bladstructuur
* Bladranden zijn vaak ingesneden, met specifieke namen voor de verschillende insnijdingen [57](#page=57).
* Een blad is enkelvoudig als het één bladschijf heeft, ongeacht de diepte van de insnijdingen; een okselknop zit altijd in de bladoksel [57](#page=57).
* Een blad is samengesteld als het meerdere deelblaadjes op een gemeenschappelijke bladsteel heeft; er zit slechts één okselknop in de oksel van de gemeenschappelijke steel [57](#page=57).
* Enkelvoudige bladvormen: gaaf, gezaagd, veerlobbig, handlobbig, handvormig [58](#page=58).
* Samengestelde bladvormen: samengesteld, waarbij de bladschijf uiteenvalt in afzonderlijke blaadjes [58](#page=58).
* Voorbeelden van bladrandinsnijdingen: gaaf (lelietje van dalen), gezaagd (brandnetel), veerlobbig (eik), handlobbig (esdoorn), handvormig (paardekastanje), geveerd (acacia) [58](#page=58).
### Bladmetamorfosen
* Bladranken zijn opgerolde bladdelen om te klimmen, zoals bij de erwt of druif [59](#page=59).
* Beker- of kanvormige structuren, ontstaan uit de hoofdnerf, vangen insecten op voor vertering [59](#page=59).
* Vangbladeren hebben kliertjes die diertjes vangen en verteren, zoals bij de zonnedauw [60](#page=60).
* Schutbladeren bevinden zich aan de voet van de bloemsteel en ondersteunen de bloem [61](#page=61).
* Bladeren kunnen dienen als voedselopslagplaatsen, dik en vaak ondergronds, zoals bij tulpen en uien (bollen) [61](#page=61).
* Waterreservoirs zijn dikke, opgezwollen bladeren die veel water bevatten, zoals bij succulenten en cactussen [61](#page=61).
### Bladstand
* Bladstanden zijn de specifieke posities van bladeren ten opzichte van elkaar aan de stengel [62](#page=62).
* Kransgewijs: meer dan twee bladeren per knoop (bv. waterpest) [62](#page=62).
* Tegenoverstaand: twee bladeren per knoop; kan gewoon of kruisgewijs zijn (paren loodrecht op elkaar) [62](#page=62).
* Verspreid: één blad per knoop, in een schroeflijn [62](#page=62).
### Indeling van plantenweefsels
* Histologie is de studie van weefsels [78](#page=78).
* Een weefsel is een verband van cellen met een vergelijkbare vorm en functie [78](#page=78).
* Enkelvoudige weefsels bestaan uit cellen met identieke bouw en functie (bv. palissadeparenchym) [78](#page=78).
* Samengestelde weefsels bestaan uit cellen met specifieke bouw en verschillende functies (bv. xyleem) [78](#page=78).
* Primaire weefsels ontstaan uit primair deelweefsel van een embryo of jonge plant [79](#page=79).
* Secundaire weefsels ontstaan uit secundair deelweefsel, geassocieerd met houtachtige structuren en diktegroei [79](#page=79).
* Weefseltypes naar morfologie/functie: meristeem (deelweefsel), epidermis (opperhuid), steunweefsel (collenchym, sclerenchym), transportweefsel (xyleem, floeem), grondweefsel (parenchym), secretieweefsel (klierweefsel) [79](#page=79).
* Indeling naar ligging: apicale weefsels (toppen), laterale weefsels (intercalair meristeem bij monocotylen), perifere weefsels (buitenkant), centrale weefsels (centraal transportweefsel) [80](#page=80).
---
## Weefseltypen in planten en hun specifieke kenmerken
### Deelweefsel (Meristematisch weefsel)
* Meristematische cellen zijn klein, hebben grote kernen, kleine vacuolen en geen intercellulaire ruimten [82](#page=82).
* Ze zijn omnipotent, wat betekent dat ze zich tot alle celtypen kunnen ontwikkelen [82](#page=82).
* De mens heeft vergelijkbare, ongedifferentieerde cellen, namelijk stamcellen [82](#page=82).
* Embryo's bestaan volledig uit meristematisch weefsel; later differentiëren de cellen [83](#page=83).
* Meristematisch weefsel bevindt zich in planten aan de stengel- en worteltop en in knoppen [83](#page=83).
* **Intercalair meristeem:** Lateraal weefsel bij monocotylen dat snelle lengtegroei mogelijk maakt [83](#page=83).
* **Cambium:** Deelweefsel bij dicotylen dat secundaire diktegroei veroorzaakt [83](#page=83).
### Epidermis (Beschermlaag)
* Meestal éénlagig, ligt aan de buitenkant en vormt een beschermlaag [84](#page=84).
* Levensduur is beperkt; cellen kunnen verkurken en barsten bij te sterke diktegroei [84](#page=84).
* Productie van cutine, dat een waterafstotende en gasdichte cuticula vormt [85](#page=85).
* **Functies:** Bescherming, regulering verdamping, waterafweer, steun, waterafscheiding, secretie [85](#page=85).
* **Bijzondere structuren:** Huidmondjes, wortelharen, haren [85](#page=85).
* **Huidmondjes:** Openingen voor gasuitwisseling (CO2, O2), gevormd door twee boonvormige sluitcellen die openen/sluiten op turgordruk. Komen niet voor bij wortels en ondergedoken waterplanten [86](#page=86) [87](#page=87).
* **Wortelharen:** Uitstulpingen van epidermiscellen in de wortel, bevorderen opname van voedingsstoffen. Levend slechts kortstondig [88](#page=88) [89](#page=89).
* **Exodermis:** Verkurkte laag onder het epidermis van de wortel die het vervangt na afsterven van wortelharen [89](#page=89).
* **Haren (blad/stengel):** Kunnen verdamping tegengaan, stoffen afscheiden (klierharen) of voor hechting zorgen (klimharen) [89](#page=89).
### Steunweefsel
* Ligging: onder epidermis en rond vaatbundels [90](#page=90).
* **Collenchym:** Levend steunweefsel met wandverdikkingen van cellulose en protopectine. Biedt steun bij zijdelingse druk [90](#page=90).
* **Sclerenchym:** Cellen die eerst levend zijn, maar afsterven door afzetting van lignine (houtstof). In definitieve vorm dode cellen [90](#page=90).
* Sclerenchymvezels leveren economisch belangrijke vezels (bv. vlas, katoen) [91](#page=91).
### Transportweefsel (Vaatbundels)
* Transport vindt plaats van cel tot cel (kleine schaal) of via geleidingsweefsel (grote schaal) [91](#page=91).
* **Opstijgende sapstroom:** Water en opgeloste zouten [91](#page=91).
* **Neerdalende sapstroom:** Water en assimilaten (producten fotosynthese) [91](#page=91).
* Vaatbundels bevatten ook steunweefsel (versterking) en parenchym (vulweefsel) [92](#page=92).
* **Xyleem (houtweefsel):**
### Parenchym (Vulweefsel)
### Klierweefsel
---
* Het blad bestaat uit epidermis, geleidingsweefsel en middenblad .
* Nerven bevatten geleidingsweefsel voor transport en zijn vaak omgeven door een sclerenchymschede .
* Middenblad omvat palissadeparenchym, sponsparenchym en steunweefsel (collenchym/sclerenchym) .
### Monocotyle bladeren
* Parenchym is homogeen; sponsparenchym is aan beide zijden omringd door palissadeparenchym .
* Huidmondjes bevinden zich aan zowel de boven- als onderzijde van het blad .
* Bladstand is verticaal, zoals bij tulp, iris en gras .
### Dicotyle bladeren
* Parenchym is heterogeen; veel palissadeparenchym aan de bovenzijde, daaronder sponsparenchym .
* Huidmondjes bevinden zich voornamelijk aan de onderzijde .
* Bladstand is horizontaal, zoals bij klaver .
### Gymnospermen bladeren (ter informatie)
* Structuur van naalden bij dennenbomen .
### Waterhuishouding en transport
#### Inleiding waterhuishouding
* Planten hebben water nodig voor bestaan en groei .
* Water vormt een groot deel van planten (bv. 98% bij wieren, 50% bij hout) .
* Voedingsstoffen worden opgenomen als zouten opgelost in bodemwater .
#### Wet van het minimum
* Planten hebben voedingszouten nodig in een specifieke verhouding voor normale ontwikkeling .
* Een tekort aan één element kan ziektebeelden veroorzaken, zelfs bij overmaat van andere elementen .
* De groei wordt bepaald door het element dat in de kleinste hoeveelheid aanwezig is .
#### Opname van water door de plant
* Wortelstelsel met wortelhaartjes zorgt voor water- en voedselopname .
* Opname gebeurt via osmose en wanddruk .
* Concentratieverschil tussen celsap (vacuole) en bodemwater drijft osmose aan .
* De celwand is permeabel, plasmamembraan is semipermeabel .
* Zuigspanning (Z) is de netto kracht voor wateropname: $Z = O - W$ .
* $O$ = Osmotische druk (concentratieverschil); $W$ = Wanddruk (tegendruk celwand) .
* Wateropname stopt wanneer $Z=0$ (oftewel $O = -W$), wat betekent dat de cel geen water meer aanzuigt .
* Overbemesting of strooizout kunnen omgekeerd watertransport uit de wortelharen veroorzaken, wat leidt tot uitdroging .
#### Transport door de plant
* Houtvaten (X) transporteren water van wortel naar stengel .
---
## Ionenopname en -transport
### Kernidee
* Planten nemen voedingszouten op uit het bodemwater als ionen, waarbij de concentratie verschilt van het celsap.
* De opname gebeurt via diffusie tot in de celwand en vervolgens actief transport door het plasmamembraan, wat energie vereist.
### Belangrijke feiten
* Wortelhaarcellen komen direct in contact met bodemwater en hebben een waterrijke, permeabele celwand.
* Het plasmamembraan van wortelhaarcellen is semi-permeabel en vereist actief transport voor ionenopname.
* Actief transport door het plasmamembraan wordt mogelijk gemaakt door permeasen, die ATP-splitsende enzymen (ATP-asen) bevatten.
* Transport door celwanden tot aan het endodermis verloopt via ionendiffusie.
* Lijsten van Caspary in het endodermis blokkeren ionendiffusie, waarna actief transport via doorlaatcellen volgt.
* Transport van ionen in het cytoplasma tussen naburige cellen via cytoplasmatische verbindingen is niet energievereisend.
* Transport vanuit de cel aan het houtvat naar het houtvat zelf vereist energie (actieve opname).
* Verder transport van ionen in het xyleem is analoog aan watertransport omdat ionen opgelost zijn in water.
* De worteldruk is de perskracht die minerale sap omhoog stuwt en vereist energie uit ademhaling.
### Kernconcepten
* **Ionendiffusie:** Passief transport van ionen door de waterrijke celwand, gebruikmakend van de concentratiegradiënt.
* **Actief transport:** Energievereisend proces waarbij permeasen in het plasmamembraan ionen door het membraan transporteren.
* **Worteldruk:** Druk vanuit de wortels die, samen met capillariteit, helpt bij watertransport.
* **Permeasen:** Transporteiwitten in het plasmamembraan die specifiek ionen doorlaten.
* **ATP-asen:** Enzymen die ATP splitsen om energie vrij te maken voor actief transport.
* **Lijsten van Caspary:** Waterondoorlaatbare banden in de celwanden van endodermiscellen die selectiviteit in ionentransport afdwingen.
* **Cytoplasmatische verbindingen (plasmodesmata):** Kanaaltjes die de cytoplasma's van naburige plantencellen verbinden, waardoor passief transport mogelijk is.
* **Selectiviteit:** Het vermogen van planten om bepaalde ionen selectief en in variërende hoeveelheden op te nemen, afhankelijk van hun behoefte.
* **Accumulatie:** Het vermogen van plantencellen om de concentratie van een bepaald ion in de vacuole hoger te maken dan in de bodem.
* **Ionenevenwicht:** Het behoud van elektrische neutraliteit in de plant door het afgeven van H+-ionen bij overmatige opname van positieve ionen, of OH--ionen bij overmatige opname van negatieve ionen.
### Implicaties
* Goede bodemstructuur en verluchting zijn essentieel voor actieve ionenopname, omdat deze de zuurstofvoorziening voor ademhaling verbeteren.
* Lage temperaturen remmen de ademhaling en daardoor de actieve ionenopname, wat de winter een fysiologisch droge periode maakt voor planten.
* Snoeien vergroot de sapstroom per knop, wat kan leiden tot grotere, kwalitatief betere vruchten.
* Planten kunnen ingezet worden voor bodemsanering door hun vermogen tot selectieve ionenaccumulatie.
---
## Plantengroeistoffen en fotomorfogenetische lichtwerking
### Plantengroeistoffen
* Plantenhormonen (groeistoffen) regelen groei, ontwikkeling en stofwisseling .
* Eén plantenhormoon kan verschillende effecten hebben afhankelijk van het orgaan .
* Belangrijkste plantengroeistoffen: auxinen, gibberellinen, cytokininen, abscissinezuur, ethyleen .
#### Auxinen
* Belangrijkste is -indolylazijnzuur, gevormd in groeitops en meristemen .
* Bevordert celstrekking, met optimale concentratie verschillend per plantendeel .
* Wortels zijn 106x gevoeliger voor auxinen dan stengels .
* Eigenschappen: bevordert celstrekking, celdeling (met cytokininen), wortelvorming, remt bladafval .
* Te hoge concentratie remt groei .
* Apicale dominantie: eindknop remt zijknoppen door hoge auxineconcentratie .
* Fototropie: buiging naar licht door ongelijke auxineverdeling .
* Geotropie: zwaartekracht veroorzaakt aanrijking van auxine aan onderkant, leidt tot buiging .
#### Cytokininen
* Tegenspelers en medewerkers van auxinen; de verhouding bepaalt reactie .
* Veel auxine + weinig cytokinine: wortelvorming; weinig auxine + veel cytokinine: scheutvorming .
* Bevorderen celdeling (met auxinen) en celstrekking (bladgroei) .
* Kunnen parthenocarpie opwekken (vruchten zonder bevruchting) .
#### Gibberellinen
* Vele soorten bekend, GA3 is de belangrijkste .
* Bevorderen stengelverlenging (celstrekking en celdeling) .
* Induceren bloei bij lange-dag-planten .
* Nodig voor bloei-inductie bij tweejarige planten na koudeperiode .
#### Abscissinezuur
* Veroorzaakt rusttoestand planten (rustknoppen), bladval .
* Remt kieming en regelt werking huidmondjes .
* Werkt samen met auxinen .
#### Ethyleen
* Verouderingshormoon, speelt rol bij afrijpen vruchten .
* Versnelt afrijpen bloemen en vruchten, kan kiemrust doorbreken .
* Groeiremmende werking wordt toegepast in akkerbouw (kortere gewassen) .
### Fotomorfogenetische lichtwerking
#### Vergelijking met fotosynthetische lichtwerking
#### Toepassingen fotomorfogenetische lichtwerking
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Zaadlob | Een zaadlob is het eerste blad van een ontkiemend zaad, dat dient als opslagorgaan voor reservevoedsel of als orgaan voor fotosynthese tijdens de vroege groei. |
| Nerven | Nerven zijn de vaatbundels in een blad die zorgen voor het transport van water en voedingsstoffen naar de bladcellen en voor de afvoer van suikers die tijdens de fotosynthese worden geproduceerd. |
| Veernerf | Een veernerfige bladstructuur waarbij de nerven vanuit één centrale middennerf vertakken, vergelijkbaar met de structuur van een veer. |
| Handnervig | Een bladvorm waarbij de hoofd nerven vanuit één punt aan de basis van het blad vertakken, lijkend op de vingers van een hand. |
| Monocotylen | Eenzaadlobbige planten, gekenmerkt door het bezit van slechts één zaadlob in het zaad en meestal evenwijdige nerven in de bladeren. |
| Dicotylen | Tweezaadlobbige planten, gekenmerkt door het bezit van twee zaadlobben in het zaad en meestal veer- of handnervige bladeren. |
| Gymnospermen | Naaktzadigen, een groep planten waarvan de zaden niet in een vrucht zijn ingesloten, maar vrij liggen tussen de schubben van kegels. |
| Angiospermen | Bedektzadigen, een groep planten waarvan de zaden zijn ingesloten in een vrucht, en die bloemen produceren voor de voortplanting. |
| Morfologie | De studie van de vorm en structuur van organismen en hun specifieke onderdelen, inclusief uitwendige kenmerken en inwendige bouw. |
| Bloeiwijze | Een groep bloemen die op een specifieke manier gerangschikt zijn op een stengel, vaak met een gemeenschappelijke as en schutbladen. |
| Stuifmeel | Het mannelijke voortplantingsmateriaal van zaadplanten, dat de mannelijke geslachtscellen bevat en essentieel is voor de bevruchting. |
| Stempel | Het vrouwelijke voortplantingsorgaan van een bloem, bestaande uit het stempeloppervlak waar stuifmeel op landt, de stijl en het vruchtbeginsel. |