Cover
Start nu gratis deutrostomen deel 2 .docx
Summary
# Chordadieren en hun kenmerken
Chordadieren (Chordata) zijn dieren die op een bepaald moment in hun levenscyclus vier specifieke kenmerken vertonen.
### 1.1 Kenmerken van chordadieren
De vier diagnostische kenmerken die alle chordadieren delen gedurende althans een deel van hun leven zijn:
* **Notochord (Rugpees):** Een flexibele, staafvormige structuur die langs de dorsale zijde van het lichaam loopt. Bij veel chordadieren evolueert de notochord tot de wervelkolom.
* **Dorsale, holle zenuwstreng:** Een zenuwstreng gelegen aan de rugzijde van het lichaam. Deze ontwikkelt zich tot het centrale zenuwstelsel (CZ), bestaande uit de hersenen en het ruggenmerg.
* **Faryngeale spleten:** Openingen in de keelwand, ook wel kieuwspleten genoemd. Bij waterdieren dienen deze voor de ademhaling, terwijl ze bij landdieren andere functies aannemen of verdwijnen tijdens de embryonale ontwikkeling.
* **Post-anale staart:** Een staart die zich voorbij de anus uitstrekt.
### 1.2 Onderverdelingen van Chordadieren
Chordadieren worden onderverdeeld in verschillende groepen, voornamelijk gebaseerd op de evolutie van de notochord en de aanwezigheid van een wervelkolom:
#### 1.2.1 Notochordata
Deze groep omvat dieren die primair gekenmerkt worden door de notochord. De notochord kan zich bij deze dieren ontwikkelen tot een wervelkolom.
#### 1.2.2 Urochordata (Manteldieren of Zakpijpen)
* **Kenmerken:** Dit zijn mariene organismen. Hun larvale stadia vertonen alle vier de kenmerken van chordadieren. In de volwassen fase behouden ze vaak alleen de faryngeale spleten, die gebruikt worden voor filtervoeding, waarbij water door deze openingen wordt gestroomd om voedseldeeltjes te verzamelen.
* **Evolutie:** De notochord en de zenuwstreng zijn bij de meeste volwassen urochordaten gereduceerd of verdwenen.
#### 1.2.3 Vertebrata (Gewervelden)
* **Kenmerken:** Bij gewervelden is de notochord geëvolueerd tot een volledig ontwikkelde wervelkolom. Ze bezitten tevens een schedel die de hersenen beschermt en een complex zenuwstelsel.
* **Verdere onderverdelingen binnen Vertebrata:**
* **Agnatha (Kaaklozen):** Vissen zonder kaken, zoals de slijmprikken en prikken.
* **Gnathostomata (Kaakdragende dieren):** Dieren met kaken. Dit omvat de volgende groepen:
* **Chondrichthyes (Kraakbeenvissen):** Vissen met een skelet dat volledig uit kraakbeen bestaat, zoals haaien en roggen.
* **Osteichthyes (Beenvissen):** Vissen met een skelet dat grotendeels uit bot bestaat.
* **Actinopterygii (Straalvinnigen):** De grootste groep beenvissen, gekenmerkt door vinnen die ondersteund worden door stralen.
* **Sarcopterygii (Waaiervinnigen):** Vissen met vlezige, lobvormige vinnen. Uit deze groep zijn de landvertebraten geëvolueerd.
### 1.3 Evolutie naar Tetrapoda
* **Ontstaan:** De Tetrapoda (viervoeters) zijn geëvolueerd uit de Sarcopterygii (waaiervinnigen). De lobvormige vinnen van deze vissen zijn aangepast tot ledematen voor voortbeweging op het land.
* **Belangrijke aanpassing:** De ontwikkeling van het ammonitische ei met extra embryonale membranen vergemakkelijkte de voortplanting op het land aanzienlijk, doordat het ei bescherming bood tegen uitdroging en gasuitwisseling mogelijk maakte.
* **Verdere aftakkingen van Tetrapoda:**
* **Amfibieën:** De eerste landvertebraten, vaak met een levenscyclus die afhankelijk is van water.
* **Sauropsida (Reptielen):**
* **Kenmerken:** Reptielen hebben een verbeend skelet, een droge huid met hoornschubben (gemaakt van keratine) ter bescherming en om waterverlies te voorkomen. Ze zijn ectotherm (koudbloedig), wat betekent dat ze hun lichaamstemperatuur reguleren via externe warmtebronnen. Ademhaling geschiedt via longen met thoracale ventilatie (uitzetten en inkrimpen van de ribbenkas). De bloedsomloop is een onvolledige dubbele bloedsomloop, waarbij zuurstofrijk en zuurstofarm bloed deels mengen in de ventrikels van het hart. Voortplanting omvat interne bevruchting en ze kunnen ovipaar (eierleggend) of vivipaar (levendbarend) zijn. Bij ovipaar reptielen vormen de schaal en de extra embryonale membranen zich na de bevruchting.
* **Voorbeelden:** Schildpadden, slangen, hagedissen, krokodillen.
* **Aves (Vogels):**
* **Kenmerken:** Vogels zijn geëvolueerd uit dinosauriërs. Ze hebben een klierloze huid, behalve hoornschubben op de achterpoten. Ze zijn endotherm (warmbloedig) met een hoog metabolisme. Hun ademhalingssysteem is zeer efficiënt, met longen en luchtzakken die zorgen voor een continue aanvoer van zuurstof. De bloedsomloop is een volledige dubbele bloedsomloop met gescheiden ventrikels, wat zorgt voor een efficiënte scheiding van de pulmonaire en systemische circulatie. Ze planten zich voort via inwendige bevruchting en zijn ovipaar, met cleidoïsche en amnioote eieren die een kalkschaal hebben.
* **Aanpassing:** Vleugels voor vlucht.
* **Mammalia (Zoogdieren):**
* **Kenmerken:** Zoogdieren stammen af van reptielachtige voorouders en worden gekenmerkt door ledematen met nagels, klauwen of hoeven. Ze hebben een verbeend skelet, een huid met klieren (zoals talg- en zweetklieren) en haren voor bescherming of aanraking. Het gebit is heterodont, met verschillende soorten tanden zoals hoektanden, snijtanden en kiezen. Het spijsverteringsstelsel varieert sterk afhankelijk van de voedingswijze: carnivoren en insectivoren hebben een kort spijsverteringskanaal, terwijl herbivoren aanpassingen hebben zoals meerkamerige magen (herkauwers) of een vergroot caecum en lange dunne darm (einddarmfermenteerders). Ademhaling vindt plaats via longen met behulp van een diafragma, een spier die helpt bij de luchtcirculatie. Ze hebben een volledig gescheiden dubbele bloedsomloop en zijn endotherm. Melkklieren produceren melk voor de jongen. Voortplanting geschiedt door inwendige bevruchting via penispenetratie.
* **Subgroepen binnen Mammalia:**
* **Monotrematen (Eierleggende zoogdieren):** Hebben een cloaca en melkklieren, maar geen tepels. Ze leggen eieren.
* **Marsupialia (Buideldieren):** Embryonale ontwikkeling is kort in de baarmoeder, waarna de jongen zich verder ontwikkelen in een buidel, waar ze gevoed worden via tepels met melk.
* **Placentalia (Placentaire zoogdieren):** De embryo ontwikkelt zich gedurende een langere periode in de baarmoeder, gevoed via een placenta die gevormd wordt door foetaal en moederlijk weefsel, waarna levende jongen worden geboren.
### 1.4 Primaten
* **Kenmerken:** Primaten zijn een groep zoogdieren met specifieke aanpassingen aan een leven in bomen:
* **Binoculair zicht:** Overlappende gezichtsvelden zorgen voor diepteperceptie, essentieel voor het beoordelen van afstanden in een bosrijke omgeving.
* **Grijpende ledematen:** Vingers en tenen zijn aangepast om takken vast te kunnen grijpen.
* **Andere aanpassingen:** Primaten kenmerken zich vaak door grote hersenen en het verlies van de staart bij sommige groepen.
---
# Diversiteit van gewervelden
Dit deel behandelt de evolutionaire diversificatie van gewervelden, beginnend bij de primitieve kaaklozen en vorderend naar de diverse groepen kaakdragende vissen en landtetrapoda, inclusief de belangrijke overgang naar het landleven en de ontwikkeling van het ammonit-ei.
### 2.1 Chordadieren en gewervelden
Chordadieren bezitten in een bepaalde levensfase vier kenmerkende structuren:
* **Nootochord (rugkoord):** Dit flexibele staafje ondersteunt het lichaam en ontwikkelt zich later tot de wervelkolom bij gewervelden.
* **Dorsale, holle zenuwstreng:** Deze ontwikkelt zich tot het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg).
* **Faryngeale spleten:** Openingen in de keelwand die bij waterdieren dienen voor ademhaling.
* **Post-anale staart:** Een staart die achter de anus uitsteekt.
Binnen de Chordata onderscheiden we:
* **Urochordata (mantel- of zakpijpen):** Mariene organismen die in hun larvale stadium de vier kenmerken vertonen, maar als volwassenen voornamelijk filtervoeders zijn.
* **Vertebrata (gewervelden):** Kenmerkend is de ontwikkeling van de notochord tot een wervelkolom en de aanwezigheid van een schedel ter bescherming van de hersenen.
Verder worden de gewervelden onderverdeeld in:
* **Agnatha (kaaklozen):** De meest primitieve groep gewervelden.
* **Gnathostomata (kaakdragende dieren):** Groepen die kaakmechanismen bezitten.
### 2.2 Kaakdragende vissen
De kaakdragende vissen worden onderverdeeld in twee hoofdgroepen:
* **Chondrichthyes (kraakbeenvissen):** Skelet opgebouwd uit kraakbeen.
* **Osteichthyes (been- of beenvissen):** Skelet opgebouwd uit bot. Deze groep kent verder de volgende onderverdelingen:
* **Actinopterygii (straalvinnigen):** Vissen met vinnen die ondersteund worden door stralen.
* **Sarcopterygii (waaiervinnigen):** Vissen met vlezige, lobvormige vinnen die als voorlopers van ledematen worden gezien.
### 2.3 Tetrapoda: de overgang naar landleven
* **Ontstaan:** Tetrapoda zijn geëvolueerd uit de Sarcopterygii. Hun vinnen transformeerde tot ledematen die geschikt waren voor voortbeweging op het land.
* **Ammonit-ei:** De ontwikkeling van het ammonit-ei was een cruciale stap die voortplanting op het land vergemakkelijkte. Dit ei omhult de embryo met beschermende membranen en een schaal, waardoor uitdroging wordt voorkomen.
* **Groepen:** Tetrapoda omvatten de volgende hoofdgroepen:
* **Amfibieën**
* **Reptielen (Sauropsida) en vogels (Aves)**
* **Zoogdieren (Mammalia)**
### 2.4 Sauropsida (reptielen)
* **Kenmerken:** Schildpadden, slangen, hagedissen en krokodillen vallen onder deze groep. Ze hebben een verbeend skelet, droge huid met hoornschubben (keratine) ter bescherming en ter voorkoming van waterverlies.
* **Voeding:** Variërend van herbivoor tot carnivoor.
* **Thermoregulatie:** Ectotherm, wat betekent dat ze afhankelijk zijn van externe warmtebronnen.
* **Ademhaling:** Door middel van thoracale ventilatie (longen) en keelpomp. De ribbenkas zet uit voor negatieve druk die lucht naar binnen trekt, en krimpt voor positieve druk die lucht naar buiten duwt.
* **Bloedsomloop:** Een onvolledige dubbele bloedsomloop, waarbij de twee ventrikels van het hart niet volledig gescheiden zijn, wat leidt tot vermenging van zuurstofrijk en zuurstofarm bloed.
* **Voortplanting:** Inwendige bevruchting. Ze kunnen ovipaar (eitandig) of vivipaar (levendbarend) zijn. Bij ovipaar ontstaan schil en extra-embryonaal membraan na de bevruchting.
### 2.5 Aves (vogels)
* **Ontstaan:** Vogels stammen af van dinosauriërs en worden beschouwd als Tetrapoda met vleugels.
* **Kenmerken:** Klierloze huid, met hoornschubben op de achterpoten.
* **Voeding:** Herbivoor, carnivoor of omnivoor.
* **Thermoregulatie:** Endotherm, met een hoog metabolisme.
* **Ademhaling:** Longen met een buizenstelsel en luchtzakken, wat zorgt voor een continue aanvoer van zuurstof.
* **Bloedsomloop:** Een volledige dubbele bloedsomloop, met gescheiden ventrikels, wat resulteert in een pulmonaire en systemische circulatie.
* **Voortplanting:** Inwendige bevruchting, ovipaar met cleidoïsche en amnioote eieren voorzien van een kalkschaal.
### 2.6 Mammalia (zoogdieren)
* **Ontstaan:** Zoogdieren zijn geëvolueerd uit reptielachtige voorouders en kenmerken zich door ledematen met nagels, klauwen of hoeven.
* **Skelet:** Verbeend.
* **Huid:** Bezit klieren (talg- en zweetklieren) en haren voor aanraking of bescherming.
* **Gebit:** Heterodont gebit (verschillende soorten tanden zoals hoektanden, snijtanden en kiezen).
* **Spijsvertering:** De structuur van het spijsverteringsstelsel varieert met de voeding:
* Carnivoren/Insectivoren: klein caecum en korte darm.
* Herbivoren:
* Voordarmfermenteerders (herkauwers): meerkamerige maag, korte darm.
* Einddarmfermenteerders: groot caecum, lange dunne darm, dikke darm.
* **Ademhaling:** Longen met een diafragma dat samentrekt en ontspant voor de ademhalingscyclus.
* **Bloedsomloop:** Dubbele bloedsomloop met gescheiden ventrikels.
* **Thermoregulatie:** Endotherm.
* **Melkklieren:** Essentieel voor de voeding van jongen.
* **Voortplanting:** Inwendige bevruchting via penispenetratie.
#### 2.6.1 Subgroepen van zoogdieren
* **Monotremata (eierleggende zoogdieren):** Bezitten een cloaca en melkklieren, maar geen tepels.
* **Marsupialia (buideldieren):** Embryonale ontwikkeling is kort in de baarmoeder, gevolgd door verdere ontwikkeling in de buidel, waar de tepels zich bevinden.
* **Placentalia (placentaire zoogdieren):** Embryonale ontwikkeling vindt plaats in de baarmoeder via een placenta, gevormd uit foetaal en moederlijk weefsel, waarna levende jongen worden geboren.
### 2.7 Primaten
* **Aanpassingen aan boomleven:**
* **Binoculair zicht:** Overlappend gezichtsveld voor dieptezicht.
* **Grijpende ledematen:** Grijpende vingers en tenen.
* **Andere aanpassingen:**
* Grote hersenen.
* Verlies van de staart bij sommige groepen.
---
# Kenmerken van reptielen, vogels en zoogdieren
Dit onderwerp beschrijft de anatomische en fysiologische eigenschappen die reptielen, vogels en zoogdieren kenmerken, waaronder hun skelet, huid, voeding, thermoregulatie, ademhaling, bloedsomloop en voortplanting.
### 3.1 Reptielen (Sauropsida)
Reptielen omvatten groepen zoals schildpadden, slangen, hagedissen en krokodillen.
#### 3.1.1 Skelet
Het skelet van reptielen is verbeend.
#### 3.1.2 Huid
De huid van reptielen is droog en bedekt met hoornschubben. Deze schubben zijn gemaakt van keratine, bieden bescherming en voorkomen waterverlies.
#### 3.1.3 Voeding
Reptielen kunnen zowel herbivoor als carnivoor zijn.
#### 3.1.4 Thermoregulatie
Reptielen zijn ectotherm, wat betekent dat ze hun lichaamstemperatuur reguleren met behulp van externe warmtebronnen.
#### 3.1.5 Ademhaling
De ademhaling geschiedt via longen door middel van thoracale ventilatie. Dit proces omvat het uitzetten van de ribbenkas om negatieve druk te creëren en lucht naar binnen te trekken, en het verkleinen van de ribbenkas om positieve druk te genereren en lucht uit te stoten. Ook keelpomp is een methode van ademhaling.
#### 3.1.6 Bloedsomloop
Reptielen hebben een onvolledige dubbele bloedsomloop. De twee ventrikels van het hart zijn niet volledig gescheiden, wat resulteert in een vermenging van zuurstofrijk en zuurstofarm bloed.
#### 3.1.7 Voortplanting
De bevruchting bij reptielen is inwendig. Ze kunnen ovipaar (eierleggend) of vivipaar (levendbarend) zijn. Bij ovipaar ontstaan de schil en de extra-embryonale membranen na de bevruchting.
### 3.2 Vogels (Aves)
Vogels zijn geëvolueerd uit dinosauriërs en worden gekenmerkt door de aanwezigheid van vleugels.
#### 3.2.1 Huid
De huid van vogels is klierloos, hoewel de achterpoten wel hoornschubben kunnen hebben.
#### 3.2.2 Voeding
Vogels kunnen herbivoor, carnivoor of omnivoor zijn.
#### 3.2.3 Thermoregulatie
Vogels zijn endotherm en bezitten een hoog metabolisme om hun lichaamstemperatuur te handhaven.
#### 3.2.4 Ademhaling
De ademhaling verloopt via longen die verbonden zijn met een buizenstelsel en luchtzakken. Dit systeem zorgt voor een continue aanvoer van zuurstofrijk bloed.
#### 3.2.5 Bloedsomloop
Vogels hebben een dubbele bloedsomloop waarbij de twee ventrikels van het hart volledig gescheiden zijn. Dit maakt een pulmonaire circulatie (naar de longen) en een systemische circulatie (naar de rest van het lichaam) mogelijk.
#### 3.2.6 Voortplanting
De bevruchting is inwendig. Vogels zijn ovipaar en leggen cleidoïsche en amnioote eieren met een kalkschil.
### 3.3 Zoogdieren (Mammalia)
Zoogdieren stammen af van reptielachtige voorouders en worden gekenmerkt door ledematen die nagels, klauwen of hoeven dragen.
#### 3.3.1 Skelet
Het skelet van zoogdieren is verbeend.
#### 3.3.2 Huid
De huid van zoogdieren bevat klieren, zoals talg- en zweetklieren, en is bedekt met haren die dienen voor aanraking of bescherming.
#### 3.3.3 Gebit
Zoogdieren bezitten een heterodonte gebit, wat betekent dat ze verschillende soorten tanden hebben, zoals hoektanden, snijtanden en kiezen.
#### 3.3.4 Spijsverteringstelsel
De structuur van het spijsverteringsstelsel varieert met de voeding:
* **Carnivoren/Insectivoren:** Kenmerken zijn een klein caecum en een korte darm.
* **Herbivoren:**
* **Voordarmfermenteerders (herkauwers):** Hebben een maag met meerdere kamers en een korte darm.
* **Einddarmfermenteerders:** Kenmerken zijn een groot caecum, een lange dunne darm en een dikke darm.
#### 3.3.5 Ademhaling
De ademhaling verloopt via longen met behulp van een diafragma. Dit spier zorgt voor de cyclische in- en uitademing door samentrekking en ontspanning.
#### 3.3.6 Bloedsomloop
Zoogdieren hebben een dubbele bloedsomloop met volledig gescheiden ventrikels, vergelijkbaar met vogels.
#### 3.3.7 Thermoregulatie
Zoogdieren zijn endotherm en reguleren hun lichaamstemperatuur intern.
#### 3.3.8 Melkklieren
Een kenmerkend aspect van zoogdieren zijn de melkklieren die dienen voor de voeding van de jongen.
#### 3.3.9 Voortplanting
De bevruchting is inwendig door middel van penispenetratie. Er zijn drie hoofdgroepen zoogdieren gebaseerd op hun voortplanting:
* **Monotrematen:** Eierleggende zoogdieren. Ze hebben een cloaca en melkklieren, maar geen tepels.
* **Marsupialia (buideldieren):** De embryo ondergaat een korte ontwikkeling in de baarmoeder en voltooit de ontwikkeling vervolgens in de buidel, waar ook de tepels met melkklieren aanwezig zijn.
* **Placentalia (placentaire zoogdieren):** De embryo ontwikkelt zich in de baarmoeder, gevoed via een placenta die is gevormd uit foetaal en moederlijk weefsel, totdat het levend geboren wordt.
#### 3.3.10 Primaten
Primaten vertonen specifieke aanpassingen voor een leven in bomen, zoals binoculair zicht (overlappend gezichtsveld voor diepteperceptie) en grijpende vingers en tenen. Andere aanpassingen zijn onder andere grote hersenen en het verlies van de staart.
---
# Classificatie en voortplanting van zoogdieren
Dit onderwerp behandelt de classificatie van zoogdieren in hoofdgroepen, hun voortplantingsstrategieën en de specifieke aanpassingen die hen kenmerken, met een speciale focus op de rol van de placenta en een korte introductie tot primaten.
### 4.1 Zoogdieren (Mammalia)
Zoogdieren stammen af van reptielachtige voorouders en kenmerken zich door de aanwezigheid van ledematen met nagels, klauwen of hoeven.
#### 4.1.1 Kenmerken van zoogdieren
* **Skelet:** Verbeend.
* **Huid:** Voorzien van klieren (talg- en zweetklieren) en haren die dienen voor tastzin of bescherming.
* **Gebit:** Heterodont gebit, wat betekent dat er verschillende soorten tanden aanwezig zijn, zoals hoektanden, snijtanden en kiezen.
* **Spijsverteringsstelsel:** De structuur varieert afhankelijk van het dieet.
* Carnivoren en insectivoren hebben een klein blindedarmzakje (caecum) en een korte darm.
* Herbivoren kunnen worden onderverdeeld in:
* Voordarmfermenteerders (bijv. herkauwers), met een maag met meerdere kamers en een korte darm.
* Einddarmfermenteerders, met een groot caecum, een lange dunne darm en een dikke darm.
* **Ademhaling:** Gebeurt via longen, waarbij het diafragma, een spier onder de longen, samentrekt en ontspant om de ademhalingscyclus te reguleren.
* **Bloedsomloop:** Een efficiënte dubbele bloedsomloop met volledig gescheiden ventrikels, wat zorgt voor een pulmonaire (naar de longen) en een systemische (door het lichaam) circulatie.
* **Thermoregulatie:** Endotherm, wat betekent dat ze hun eigen lichaamswarmte produceren en een constant hoge lichaamstemperatuur handhaven.
* **Melkklieren:** Kenmerkend voor zoogdieren, deze produceren melk voor de voeding van de jongen.
* **Voortplanting:** Gekenmerkt door inwendige bevruchting, meestal via penetratie met een penis.
#### 4.1.2 Classificatie van zoogdieren op basis van voortplanting
Zoogdieren worden onderverdeeld in drie hoofdgroepen op basis van hun voortplantingsstrategieën:
* **Monotrematen (eierleggende zoogdieren):**
* Deze groep legt eieren, maar bezit wel melkklieren.
* Ze hebben een cloaca, een gemeenschappelijke opening voor de afvoer van urine, ontlasting en voortplantingsproducten.
* Tepels zijn afwezig; de jongen likken de melk direct van de huid waar de melkklieren zich bevinden.
* Voorbeelden zijn vogelbekdieren en mierenegels.
* **Marsupialia (buideldieren):**
* De embryonale ontwikkeling vindt aanvankelijk plaats in de baarmoeder, maar duurt slechts kort.
* Na de geboorte verhuizen de onderontwikkelde jongen naar een buidel (marsupium) op de buik van de moeder.
* In de buidel vindt verdere ontwikkeling plaats, waarbij de jongen vastgehecht zijn aan de tepels waaruit ze melk drinken.
* Voorbeelden zijn kangoeroes, wallaby's en opossums.
* **Placentalia (placentaire zoogdieren):**
* Bij deze groep ontwikkelt de embryo zich volledig in de baarmoeder van de moeder.
* Een placenta, gevormd uit zowel foetaal als moederlijk weefsel, speelt een cruciale rol bij de uitwisseling van voedingsstoffen, zuurstof en afvalstoffen tussen moeder en embryo.
* De ontwikkeling is langer en de jongen worden levend en relatief goed ontwikkeld geboren.
* Dit is de meest diverse en wijdverbreide groep zoogdieren.
#### 4.1.3 Primaten
Primaten vormen een orde binnen de zoogdieren met specifieke aanpassingen, met name voor een leven in bomen.
* **Aanpassingen aan boomleven:**
* **Binoculair zicht:** De ogen zijn naar voren gericht, wat resulteert in een overlappend gezichtsveld. Dit zorgt voor diepteperceptie, wat essentieel is voor het navigeren en springen tussen takken.
* **Grijpende ledematen:** Vingers en tenen zijn aangepast om takken stevig vast te grijpen.
* **Andere aanpassingen:**
* **Grote hersenen:** Primaten hebben over het algemeen relatief grote hersenen ten opzichte van hun lichaamsgrootte, wat geavanceerde cognitieve functies mogelijk maakt.
* **Verlies van staart:** Bij veel primaten, vooral de mensapen, is de staart gereduceerd of afwezig.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Chordadieren | Een stam van dieren die in minstens één levensfase de volgende vier kenmerken bezitten: een notochorda, een dorsale holle zenuwstreng, faryngeale spleten en een post-anale staart. |
| Notochordata | Een onderstam van Chordata, waarbij de notochorda zich ontwikkelt tot een wervelkolom. |
| Dorsale, holle zenuwstreng | Een zenuwstreng die zich aan de rugzijde van het lichaam bevindt en zich ontwikkelt tot het centrale zenuwstelsel (CZ). |
| Faryngeale spleten | Openingen in de keelwand die bij waterdieren dienen voor ademhaling, maar bij landdieren verschillende functies kunnen hebben of verdwijnen tijdens de ontwikkeling. |
| Post-anale staart | Een staart die zich achter de anus bevindt en een verlengstuk is van het lichaam, vaak aanwezig in een bepaald stadium van de levenscyclus. |
| Urochordata | Een onderstam van Chordata, ook wel mantel- of zakpijpen genoemd. Ze bezitten de vier kenmerken in de larvale fase, maar zijn in de volwassen fase vaak gefixeerd en filteren voedsel uit het water. |
| Vertebrata | Een subfilum van Chordata, de gewervelden, waarbij de chorda dorsalis is uitgegroeid tot een wervelkolom. Ze beschikken ook over een schedel ter bescherming van de hersenen en een complex zenuwstelsel. |
| Agnatha | Een klasse van gewervelden die kaakloos zijn, zoals de slijmprikken en prikken. |
| Gnathostomata | Een infraklasse van gewervelden die kaken bezitten, inclusief vissen en tetrapoda. |
| Chondrichthyes | Een klasse van beenvissen met een skelet dat voornamelijk uit kraakbeen bestaat, zoals haaien en roggen. |
| Osteichthyes | Een klasse van beenvissen met een skelet dat grotendeels uit beenweefsel bestaat, de meest diverse groep vissen. |
| Actineopterygii | Een infraklasse van de beenvissen die kenmerkend zijn voor hun straalvormige vinnen. |
| Sarcopterygii | Een klasse van beenvissen met lobvormige, gespierde vinnen die de voorlopers waren van de ledematen van landdieren. |
| Tetrapoda | Een superklasse van gewervelden met vier ledematen, ontstaan uit Sarcopterygii, die zich hebben aangepast aan voortbeweging op het land. |
| Ammonit-ei | Een type ei dat bij landdieren wordt ontwikkeld en een beschermende schil en extra embryonale membranen bevat, wat voortplanting op het land mogelijk maakt. |
| Sauropsida | Een klasse die de reptielen omvat, gekenmerkt door een droge huid met hoornschubben, ectotherme thermoregulatie en voortplanting via eieren. |
| Ectoderm | Een organisme dat afhankelijk is van externe warmtebronnen om zijn lichaamstemperatuur te reguleren. |
| Thoracale ventilatie | Ademhalingsmethode waarbij de borstkas wordt uitgezet en verkleind om lucht in en uit de longen te leiden, gebruikmakend van negatieve en positieve druk. |
| Onvolledige dubbele bloedsomloop | Een bloedsomloop waarbij de twee ventrikels van het hart niet volledig gescheiden zijn, wat resulteert in enige menging van zuurstofrijk en zuurstofarm bloed. |
| Ovipaar | Een voortplantingsmethode waarbij eieren worden gelegd die buiten het lichaam bevrucht worden. |
| Vivipaar | Een voortplantingsmethode waarbij jongen levend worden geboren na ontwikkeling in het lichaam van de moeder. |
| Aves | De klasse die vogels omvat, gekenmerkt door veren, vleugels, een hoog metabolisme en een efficiënt ademhalingssysteem. |
| Endotherm | Een organisme dat in staat is zijn eigen lichaamstemperatuur te reguleren door interne processen, zoals metabolisme. |
| Dubbele bloedsomloop | Een bloedsomloop waarbij het bloed twee keer door het hart stroomt per volledige cyclus, met een pulmonaire en een systemische circulatie. |
| Cleidoïsch ei | Een ei met een harde schaal en extra embryonale membranen die bescherming bieden tegen uitdroging, kenmerkend voor veel reptielen en vogels. |
| Amnioote ei | Een ei met een amnion-vlies dat het embryo omgeeft, een aanpassing voor voortplanting op het land. |
| Mammalia | De klasse van zoogdieren, gekenmerkt door haren, klieren (waaronder melkklieren), een hoog metabolisme en een complexe placenta bij de meeste soorten. |
| Heterodont gebit | Een gebit waarin verschillende soorten tanden aanwezig zijn, zoals hoektanden, snijtanden en kiezen, aangepast aan verschillende voedselsoorten. |
| Caecum | Een zakvormige uitstulping aan het begin van de dikke darm, belangrijk voor de vertering van plantaardig materiaal door fermentatie. |
| Voordarmfermenteerders | Herbivoren waarbij de fermentatie van plantaardig materiaal plaatsvindt in voormagen, zoals bij herkauwers. |
| Einddarmfermenteerders | Herbivoren waarbij de fermentatie van plantaardig materiaal plaatsvindt in het achterste deel van het spijsverteringskanaal, zoals het caecum. |
| Diafragma | Een gespierd membraan dat de borstholte scheidt van de buikholte en een cruciale rol speelt bij de ademhaling. |
| Monotrematen | Een groep eierleggende zoogdieren, zoals vogelbekdieren en mierenegels, die een cloaca hebben. |
| Cloaca | Een gemeenschappelijke uitgang voor de spijsvertering, urine en voortplanting bij bepaalde gewervelden, waaronder vogels en monotreme zoogdieren. |
| Marsupialia | Buideldieren, een groep zoogdieren waarbij de embryo's een korte ontwikkeling in de baarmoeder doormaken en daarna verder groeien in een buidel. |
| Placentalia | Placentaire zoogdieren, waarbij de embryo's zich ontwikkelen in de baarmoeder, gevoed via een placenta. |
| Placenta | Een orgaan dat gevormd wordt door foetaal en moederlijk weefsel, dat zorgt voor de uitwisseling van voedingsstoffen, zuurstof en afvalstoffen tussen moeder en embryo. |
| Primaten | Een orde van zoogdieren die zich hebben aangepast aan boomleven, gekenmerkt door binoculair zicht, grijpende ledematen en vaak grote hersenen. |
| Binoculair zicht | Zicht waarbij de gezichtsvelden van beide ogen overlappen, wat diepteperceptie mogelijk maakt. |