Summary
| Term | Definitie |
|---|---|
| **Nutriënt** | Een voedingsstof die essentieel is voor het lichaam en deel uitmaakt van de voeding. Voorbeelden zijn eiwitten (EW), vetten, koolhydraten, mineralen en vitaminen. |
| **Ingrediënt (voedermiddel)** | Elke stof, inclusief additieven, die gebruikt wordt bij de vervaardiging of bereiding van een levensmiddel en die in het eindproduct, eventueel in gewijzigde vorm, aanwezig blijft. Soja, maïs en tarwe zijn voorbeelden. |
| **Droge stof (DS)** | Het gedeelte van een voedermiddel dat overblijft nadat al het vocht is verwijderd. Dit omvat organische stoffen (zoals koolhydraten, vetten, eiwitten) en anorganische stoffen (mineralen). |
| **Ruwe as (RAS)** | De anorganische fractie die overblijft na verbranding van een voedermiddel, bestaande uit mineralen. |
| **Vetzuren (VZ)** | Componenten van vetten die worden gekenmerkt door een carboxylgroep (-COOH) aan het einde van een koolstofketen. Het verschil zit in de hoeveelheid en plaats van dubbele bindingen. |
| **Essentiële aminozuren (AZ)** | Aminozuren die niet door het lichaam zelf kunnen worden gesynthetiseerd en daarom via de voeding moeten worden aangeleverd. Voorbeelden zijn lysine en tryptofaan. |
| **Verteerbare energie (VE)** | De bruto-energie van een voedermiddel min de energie die in de feces wordt uitgescheiden. Het is het deel van de energie dat door het dier kan worden opgenomen. |
| **Metaboliseerbare energie (ME)** | De verteerbare energie min de energie die verloren gaat in de urine en fermentatiegassen, zoals methaan. Dit is de energie die het lichaam daadwerkelijk kan aanwenden voor onderhoud en productie. |
| **Netto-energie (NE)** | De energie die daadwerkelijk door het lichaam wordt gebruikt voor groei, productie of onderhoud, na aftrek van alle energieverliezen. Dit is de meest precieze maat voor energievoorziening. |
| **Voederconversie** | De hoeveelheid voeder (in kg) die nodig is om 1 kg lichaamsgewichtstoename te realiseren. Een lagere voederconversie duidt op een efficiëntere voederbenutting. |
## Samenvatting dierenvoeding
Dit document biedt een gedetailleerde studiehandleiding voor het vak Dierenvoeding, gestructureerd rond vijf clusters: macronutriënten, micronutriënten, energie, voedermiddelen en de voeding van specifieke diersoorten. Het behandelt de samenstelling van voeding, de functies van nutriënten in het lichaam, de energiehuishouding, de bronnen van voedermiddelen en de specifieke voedingsbehoeften van verschillende diersoorten zoals pluimvee, herkauwers, varkens, paarden, vissen en kleine huisdieren.
### Inleiding tot het vak
Het vak is opgedeeld in vijf clusters: macronutriënten, micronutriënten, energie, voedermiddelen en specifieke diervoeding per diersoort. De inhoud focust op wat voeding bevat en het nut ervan, de samenstelling van diëten, de verwerking van voeding door verschillende diersoorten en de integratie van al deze aspecten. Door de COVID-19 pandemie is het aantal contacturen gereduceerd; oude lesopnames en het boek "Animal Nutrition" dienen als aanvullend materiaal.
* **Nutriënt:** Een voedingsstof met een specifiek nut voor het lichaam, zoals eiwitten (EW), vetten, koolhydraten (KHD), mineralen en vitaminen. Voeding kan worden onderverdeeld in vocht en droge stof (DS).
* **Ingrediënt (voedermiddel):** Elke stof, inclusief additieven, die bij de bereiding van voeder wordt gebruikt en in het eindproduct aanwezig blijft, zoals soja of maïs.
#### Analyse van voedingsstoffen
De analyse van voedingsstoffen kan complex zijn. De Weende-analyse is een praktische indeling, waarbij de volgende rekenregels gelden:
* OK = DS – RAS – RE – RVET – RC
* DS = RAS + RE + RVET + RC + OK
* DS = Totaal – VO (vocht)
* OS = DS – RAS (waarbij OS organische stof is)
De Van Soest-methode wordt gebruikt om vezelfracties te analyseren, waarbij het ruwvoeder wordt gescheiden in cellulaire inhoud en NDF (Neutral Detergent Fibre). NDF kan verder worden gesplitst in ADF (Acid Detergent Fibre) en ADL (Acid Detergent Lignin) om de verteringsgraad van vezels te bepalen: snel fermenteerbaar (hemicellulose), traag fermenteerbaar (cellulose) en niet fermenteerbaar (lignine) [ ] [2](#page=2).
### Cluster 1: Macronutriënten (water, koolhydraten, vetten, eiwitten)
#### Water
Water is kwantitatief belangrijk voor thermoregulatie, transport, biochemische reacties en bescherming. Het kan voorkomen als vrij water, gebonden water, metabolisch water of endogeen water. De vochtbehoefte varieert sterk per diersoort, klimaat, grootte, leeftijd, productie en voeding (bv. zoutgehalte, eiwitgehalte) [ ] [2](#page=2).
#### Koolhydraten (KHD)
Koolhydraten zijn schaars in dieren, maar rijkelijk aanwezig in planten, vaak als vezels. KHD worden ingedeeld in suikers (mono- en oligosacchariden) en niet-suikers (polysacchariden). Monosacchariden zoals glucose, galactose en fructose zijn belangrijke energiebronnen. Disacchariden zoals sucrose en maltose zijn bindingen van twee monosacchariden.
Polysacchariden zoals zetmeel (alpha-bindingen) zijn goed verteerbaar, terwijl cellulose (bèta-bindingen) de tussenkomst van micro-organismen vereist. Zetmeel bestaat uit amylose en amylopectine; de verhouding en korrelgrootte bepalen de verteerbaarheid. Glycogeen is de dierlijke vorm van energiereserve.
Inuline is een fructaan dat deels door dieren benutbaar is en als prebioticum kan dienen, maar kan bij paarden koliek of laminitis veroorzaken bij overvoeding. Fytinezuur, een vorm van fosfor in planten, verlaagt de biologische beschikbaarheid van fosfor en andere mineralen bij éénmagige dieren, tenzij fytase wordt toegevoegd.
De vertering van KHD gebeurt via speeksel-amylase (signalering) en enzymen in de dunne darm, en verder in de dikke darm via microbiële vertering. De analyse van vezelfracties (RC, NDF, ADF, ADL) is cruciaal, maar de interpretatie moet rekening houden met de GI-stelsel-werking [ -8 [3](#page=3).
#### Vetten
Vetten zijn niet oplosbaar in water maar wel in organische solventen. Ze zijn een belangrijke energiebron en hebben functies zoals thermische isolatie, schokabsorptie, transport van essentiële nutriënten, membraanopbouw en hormoonproductie. Vetten worden onderverdeeld in verzeepbare (triglyceriden, fosfolipiden) en niet-verzeepbare vetten (sterolen).
Vetzuren worden gekenmerkt door hun ketenlengte en de aanwezigheid van dubbele bindingen (cis/trans-isomeren). Hydrogenatie, het proces waarbij onverzadigde vetten verzadigd worden, vindt plaats in de pens van herkauwers. De samenstelling van vetten verschilt sterk tussen plantaardige en dierlijke bronnen; vetten van zeedieren zijn vaak onverzadigd om beweging in koud water mogelijk te maken.
Fosfolipiden zijn essentieel voor celmembranen en vettransport door hun emulgerende eigenschappen. Sterolen, zoals cholesterol, zijn belangrijk voor hormonen en membraanstructuur. Galzuren, afgeleid van sterolen, spelen een cruciale rol bij de vetvertering. Essentiële vetzuren zoals linolzuur (omega-6) en linoleenzuur (omega-3) zijn essentieel en hebben pro- of anti-inflammatoire effecten. Omega-3 vetzuren worden vooral gevonden in vis uit koud water. Vet wordt opgeslagen als depotvet (triglyceriden) en is een dynamisch proces, gereguleerd door hormonen zoals leptine [ -11 [8](#page=8).
#### Eiwitten (EW)
Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren (AZ) en bevatten stikstof (N). AZ worden gekoppeld via peptidebindingen. De Maillard-reactie, een binding tussen AZ en suikers/vetten, kan de verteerbaarheid en smaak beïnvloeden. Er zijn verschillende groepen AZ, waaronder neutrale, zwavelhoudende, zure, alkalische en aromatische AZ. Sommige AZ hebben speciale functies zoals neurotransmitters of stollingsfactoren.
Essentiële aminozuren moeten via de voeding worden aangeleverd; het patroon van AZ in de voeding is cruciaal voor EW-synthese, waarbij het limiterende AZ de beperkende factor is. De vertering van EW vindt plaats in de maag en dunne darm via enzymen zoals pepsine en trypsine, gevolgd door exopeptidasen. Niet-verteerde EW komen in de dikke darm terecht waar ze door microbiële activiteit worden afgebroken, wat kan leiden tot de vorming van vluchtige vetzuren (VFA) of schadelijke stoffen. Herkauwers produceren de meeste EW via hun pensmicrobiota. De behoefte aan specifieke AZ varieert per diersoort en levensfase [ -15 [12](#page=12).
### Cluster 2: Micronutriënten (mineralen en vitaminen)
#### Mineralen
Mineralen, ook wel ruwe as (RAS) genoemd, zijn anorganische stoffen die essentieel zijn voor diverse lichaamsfuncties. Ze kunnen absorbeerbaar of niet-absorbeerbaar zijn, en niet alle absorbeerbare mineralen zijn essentieel. De mineralenhuishouding wordt gereguleerd door absorptie, opslag in bufferorganen en mobilisatie van reserves. Scheikundige vormen bepalen de biologische beschikbaarheid; organisch gebonden mineralen (chelaten) zijn vaak beter beschikbaar dan anorganische vormen.
Macromineralen (bv. Ca, P, Na, K) worden in grammen per kg nodig, terwijl micromineralen/sporenelementen (bv. Fe, Cu, Zn) in milligrammen of microgrammen per kg nodig zijn.
* **Calcium (Ca):** Essentieel voor botten, tanden, spiercontractie en zenuwimpulsen. De Ca:P-verhouding is cruciaal, met een voorkeur van 1:1 tot 2:1. Deficiënties leiden tot rachitis (jong) of osteomalacie (volwassen).
* **Fosfor (P):** Belangrijk voor energievoorziening (ATP), botvorming en diverse biochemische processen. Fytinezuur verlaagt de biologische beschikbaarheid van P, vooral bij éénmagigen.
* **Natrium (Na), Kalium (K) en Chloor (Cl):** Elektrolyten die de osmotische druk en het zuur-base-evenwicht reguleren. Tekorten zijn vooral aan Na mogelijk bij herbivoren.
* **Zwavel (S):** Onderdeel van S-houdende AZ, vitaminen en metabolieten. Essentieel voor microbiële EW-synthese bij herkauwers (N:S-verhouding).
* **Magnesium (Mg):** Belangrijk voor koolhydraatstofwisseling, ATP-productie en botmineralisatie. Een tekort kan leiden tot hypomagnesiëmie (grastetanie) door interactie met K en eiwitafbraak.
Micromineralen:
* **IJzer (Fe):** Onderdeel van hemoglobine en myoglobine voor zuurstoftransport. Deficiëntie leidt tot anemie; een tekort aan koper kan ook anemie veroorzaken omdat koper nodig is voor ijzermobilisatie.
* **Koper (Cu):** Essentieel voor ijzertransport (ceruloplasmine), collageenvorming, pigmentatie en keratinevorming. Antagonisten zoals Mo, S, Zn en hoge Ca-diëten kunnen de opname remmen.
* **Kobalt (Co):** Essentieel voor vitamine B12-synthese, vooral belangrijk voor herkauwers en dieren met een propionzuurmetabolisme.
* **Jodium (I):** Essentieel voor schildklierhormonen. Tekorten kunnen leiden tot struma en metabole stoornissen. Iodide-arme bodems zijn een risicofactor.
* **Mangaan (Mn):** Belangrijk voor glycosyltransferasen en bindweefselvorming. Deficiënties kunnen perosis bij pluimvee veroorzaken.
* **Zink (Zn):** Cruciaal voor celgroei, huid- en vachtkwaliteit, en immuunsysteem. Remming van opname door fytinezuur, Ca, P en Cu is mogelijk.
* **Molybdeen (Mo):** Onderdeel van enzymen, met een antagonistische werking op koper, vooral bij herkauwers.
* **Selenium (Se):** Werkt als antioxidant (glutathionperoxidase) en is gerelateerd aan vitamine E. Essentieel voor schildklierhormoonsynthese. Tekorten kunnen leiden tot "white muscle disease".
* **Fluor (F):** Belangrijk voor tandglazuur, maar toxisch in hoge doses.
#### Vitaminen
Vitaminen zijn metabolisch essentiële organische verbindingen. Ze worden onderverdeeld in vetoplosbare (A, D, E, K) en wateroplosbare vitaminen (B-complex, C). Vetoplosbare vitaminen worden in het lichaam opgeslagen; wateroplosbare vitaminen worden sneller uitgescheiden. De behoefte aan vitaminen kan diersoortspecifiek zijn. Antivitamines kunnen de opname of werking van vitaminen verstoren.
* **Vitamine A (retinol):** Cruciaal voor zicht (rhodopsine), celdifferentiatie en immuunsysteem. Bèta-caroteen is een belangrijke precursor bij herbivoren en omnivoren. Deficiëntie leidt tot nachtblindheid en verhoogde infectiegevoeligheid; toxiciteit kan beenderafwijkingen veroorzaken.
* **Vitamine D:** Essentieel voor calcium- en fosforabsorptie, en immuunfunctie. Wordt gesynthetiseerd onder invloed van zonlicht. Deficiëntie leidt tot rachitis en osteomalacie; toxiciteit is relatief hoog.
* **Vitamine E (tocoferol):** Een belangrijke antioxidant die celmembranen stabiliseert en weefsels beschermt tegen oxidatieve stress. Deficiënties kunnen leiden tot spierdystrofie; de behoefte is verhoogd bij een dieet rijk aan onverzadigde vetzuren.
* **Vitamine K:** Essentieel voor bloedstolling (synthese van prothrombine). Deficiënties leiden tot spontane bloedingen. Vogels hebben een hogere behoefte door een kortere darmpassage.
Wateroplosbare vitaminen (B-complex, C):
* **Vitamine B1 (thiamine):** Cruciaal voor koolhydraat- en vetmetabolisme (Krebscyclus). Thermolabiel. Tekorten, vaak secundair bij herkauwers door pensverzuring, leiden tot neurologische symptomen.
* **Vitamine B2 (riboflavine):** Bestanddeel van flavoproteïnen (FAD), belangrijk voor energiemetabolisme. Zelden tekorten.
* **Vitamine B5 (pantotheenzuur):** Onderdeel van co-enzym A, essentieel voor vetzuurverbranding. Zelden tekorten.
* **Vitamine B3 (niacin):** Onderdeel van NAD+ en NADP+, cruciaal voor energiemetabolisme. Kan gesynthetiseerd worden uit tryptofaan. Tekorten zijn zeldzaam, maar kunnen subklinisch optreden.
* **Vitamine B6 (pyridoxine):** Cofactor voor AZ-metabolisme, nodig voor niacinesynthese. Zelden tekorten.
* **Vitamine B9 (foliumzuur):** Methyldonor, essentieel voor DNA-synthese en bloedcelrijping. Overmaat kan kanker bevorderen. Belangrijk voor embryonale ontwikkeling.
* **Vitamine B7 (biotine):** Essentieel voor koolhydraat- en vetmetabolisme. Variabele beschikbaarheid, synthese door darmmicrobiota. Tekorten leiden tot huid- en pootproblemen, en "fatty liver and kidney syndrome".
* **Vitamine B12 (cobalamine):** Essentieel voor propionaatmetabolisme en nucleïnezuursynthese. Vereist kobalt en is belangrijk voor dieren die energie halen uit fermentatie. Kan goed worden opgeslagen in de lever.
* **Choline:** Methylgroepdonor, onderdeel van lecithine en acetylcholine. Belangrijk voor leverfunctie. Hogere behoefte bij vogels.
* **Vitamine C (ascorbinezuur):** Essentieel voor collageensynthese, ijzerabsorptie en immuunfunctie. Diëten is essentieel voor primaten en cavia's. Weinig stabiel en weinig reservevorming.
### Cluster 3: Energie
#### Energieverwerking door het dier
Energie wordt uitgedrukt in bruto-energie (BE), verteerbare energie (VE), metaboliseerbare energie (ME) en netto-energie (NE).
* **Bruto-energie (BE):** De maximale energie in een voedingsmiddel, bepaald door verbranding. Vet bevat de meeste energie. De BE van samengestelde voeders varieert minder dan die van individuele componenten.
* **Verteerbare energie (VE):** BE minus fecale energie. Vezelgehalte is een belangrijke factor die de verteerbaarheid bepaalt.
* **Metaboliseerbare energie (ME):** VE minus energieverliezen in urine en fermentatiegassen (methaan). ME wordt gebruikt voor onderhoud en productie. Stikstofretentie (N-retentie) beïnvloedt de berekening van ME.
* **Netto-energie (NE):** De energie die daadwerkelijk door het lichaam wordt gebruikt voor productie (NEP) of onderhoud (NEM). Het verschil tussen ME en NE is extra warmteproductie.
De energetische efficiëntie (K = NE/ME) hangt af van de voersamenstelling, de omzetting van ME (bv. NEM vs. NEP), diersoort en voederkwaliteit.
#### Energiebehoefte van dieren
De energiebehoefte wordt bepaald via de factoriële methode (onderhoud + arbeid + groei/productie).
* **Onderhoudsbehoefte:** Gebaseerd op basaalmetabolisme (ruststofwisseling onder specifieke voorwaarden), welke hoger is bij kleinere dieren relatief aan hun gewicht.
* **Arbeid:** Vergt extra energie met een relatief lage efficiëntie (ca. 30%).
* **Energiewaarderingssystemen:** Noodzakelijk om voederbehoeften te matchen met voederwaarde (bv. VEM voor melkvee, EWpa voor paarden).
#### Voederopname (regeling)
Voederopname wordt gereguleerd door korte- en lange-termijn mechanismen, beïnvloed door metabolische, fysische en externe stimuli. Hormonen zoals ghreline (honger) en leptine (verzadiging) spelen een rol. Er zijn grote diersoortverschillen in voederopnamegedrag. Bij het bepalen van de voederopname moet rekening gehouden worden met metabool gewicht, ras, leeftijd, geslacht, activiteit, huisvesting en omgeving.
### Cluster 4: Voedermiddelen
Voedermiddelen worden ingedeeld in ruw- en krachtvoeder.
* **Ruwvoeder:**
* **Weidegras:** Belangrijkste ruwvoeder, rijk aan Ca en K, maar arm aan Na. De voedingswaarde varieert met het seizoen, botanische samenstelling en oogstmoment. Jong gras is eiwitrijker, ouder gras vezelrijker.
* **Leguminosen:** Rijk aan EW en Ca, N-fixerend. Kunnen schuimige tympanie en oestrogene effecten veroorzaken door isoflavonen.
* **Andere groenvoeders:** Mais (zetmeelrijk, maar moeilijk verteerbaar voor paarden), kruisbloemigen (kunnen goitrogene effecten hebben) en wortel-/knolgewassen (hoog vochtgehalte).
* **Bewaring:** Inkuilen (anaeroob, melkzuurfermentatie) en drogen (hooi, stro).
* **Krachtvoeder:** Energie- en nutriëntgeconcentreerde grondstoffen.
* **Granen:** Hoofdenergieleveranciers (zetmeel). Varïeren in AZ-profiel (vaak limiterend op lysine) en verteerbaarheid. Mais is energierijk maar kan problemen geven bij paarden. Tarwe en gerst zijn veelzijdig, haver is vezelrijk en rustgevend.
* **Peulvruchten:** Rijk aan EW van hoge kwaliteit, maar kunnen anti-nutritionele factoren bevatten. Soja is wereldwijd belangrijk.
* **Oliehoudende zaden:** Energiebron door hoog vetgehalte. Lijnzaad is rijk aan omega-3 vetzuren. Koolzaad is een Europees alternatief voor soja.
* **Bijproducten:** Van oliehoudende zaden (bv. schroot, schilfers) en granen (bv. zemelen, kiemen) zijn belangrijk voor voeding en duurzaamheid. Ze kunnen echter ook anti-nutritionele factoren bevatten.
* **Dierlijke producten:** Diermeel (hoogwaardig EW, mineralen) en vismeel/-olie (omega-3 vetzuren) worden gebruikt, maar met beperkingen door regelgeving (bv. BSE).
* **Minerale voedermiddelen:** Ca- en P-bronnen zijn cruciaal voor de balans.
* **Additieven:** Technologische, zintuiglijke, nutritionele, zoötechnische en coccidiostatische additieven worden toegevoegd voor specifieke doeleinden.
### Cluster 5: Bijzondere diervoeding
#### Voeding van pluimvee
Kippen zijn éénmagige dieren met een uniek spijsverteringsstelsel (krop, klier- en spiermaag). De voeding is van invloed op de darmmorfologie en weerstand tegen pathogenen. NSP (niet-zetmeel polysacchariden) remmen de vertering; enzymen zoals xylanase en bèta-glucanase verbeteren de verteerbaarheid. De energiebehoefte wordt uitgedrukt in ME, met verschillen tussen leghennen en vleeskuikens. De nutriëntensamenstelling van het ei bepaalt de behoefte van de leghen.
#### Voeding van herkauwers
Herkauwers (HKW) hebben een voormagensysteem (pens, netmaag, boekmaag, lebmaag) waar microbiële fermentatie van vezels plaatsvindt. Deze fermentatie produceert vluchtige vetzuren (VFA: azijnzuur, propionzuur, boterzuur) die de belangrijkste energiebron vormen. EW-waardering bij HKW gebeurt via DVE (darmverteerbaar EW), rekening houdend met pens-bestendig EW (DVBE) en microbieel EW (DVME). De balans tussen stikstof (N) en energie (FOS) voor de pensmicrobiota is cruciaal (OEB). Mineralen zoals Ca, Mg, Na en sporenelementen zijn extra aandachtspunt.
#### Voeding van varkens
Varkens zijn omnivoren met een relatief ontwikkeld maag-darmstelsel. De voeding is gericht op efficiëntie, gezondheid en karkas-/vleeskwaliteit. Voederconversie is een belangrijk kengetal. Aminozuurbalans is cruciaal, met lysine als limiterend AZ. Maaggezondheid (voorkomen van ulcera) is belangrijk, mede door de voedervorm en vezelinname. Stikstof- en fosforuitstoot worden geminimaliseerd door aangepaste voedingsstrategieën (bv. fytase).
#### Voeding van paarden
Paarden zijn éénmagige herbivoren met een sterk ontwikkeld dikke darm (hindgut fermenters). Ze hebben een hoge ruwvoerbehoefte en een beperkte zetmeelverteringscapaciteit in de dunne darm. Voederopname wordt gereguleerd door korte- en lange-termijn mechanismen. Overmatige zetmeel- en suikeropname kan leiden tot koliek, laminitis en maagzweren. Energievoorziening voor sportpaarden varieert per activiteitstype (endurance, sprint). De correcte Ca:P-verhouding en mineralensuppletie zijn essentieel, vooral bij jonge dieren en drachtige merries, om orthopedische ontwikkelingsstoornissen (bv. OCD) te voorkomen.
#### Voeding van kleine huisdieren (hond en kat)
* **Hond vs. Kat:** Honden zijn aangepaste carnivoren met een omnivoor dieet, terwijl katten strikte carnivoren zijn. Dit uit zich in verschillen in nutriëntenbehoeften (bv. taurine, vitamine A, arachidonzuur), spijsverteringsenzymen en metabole aanpassingen.
* **Energiebehoefte:** Berekend op basis van ideaal lichaamsgewicht (BCS 5/9), metabool gewicht (kg$^{0.75}$), leeftijd, geslacht (sterilisatie), activiteit en huisvesting. Energiedichtheid van voeding is cruciaal.
* **Eiwitbehoefte:** Hoger bij katten dan honden, met specifieke essentiële AZ zoals taurine.
* **Vet:** Belangrijk voor energie, essentiële vetzuren (omega-3 en omega-6) en vetoplosbare vitaminen. Antioxidanten zijn nodig bij vetrijke voeding.
* **Koolhydraten en Vezels:** Honden kunnen KHD beter verteren dan katten. Vezels zijn belangrijk voor darmgezondheid, transitregulatie en energiedichtheid.
* **Specifieke aandoeningen:** Voeding speelt een rol bij obesitas, nieraandoeningen, diabetes en tandproblemen. Bij dieren met overgewicht is een aangepast dieet en voederstrategie essentieel.
* **Voedingsbeoordeling:** Kijken naar nutriëntenpercentages (op DS-basis), ingrediëntenlijst en claims.
* **Alternatieve voeding:** BARF, vegetarische/veganistische en zelfbereide diëten zijn populair, maar kennen risico's op nutriëntentekorten, toxiciteit en pathogenen. Wetenschappelijk bewijs voor gezondheidsvoordelen is vaak beperkt.
#### Voeding van vis (Aquacultuur)
Vissen zijn poikilotherme dieren; hun metabolisme en groei zijn temperatuurafhankelijk. Ze hebben een relatief lage onderhoudsbehoefte maar een hogere behoefte aan EW en onverzadigde vetzuren (vooral omega-3) voor groei en osmoregulatie. KHD-vertering is beperkt bij de meeste vissen, maar wordt technologisch benut voor pellets. Microbiële vertering is belangrijk bij detrivoren. De voeding moet snel verteerbaar zijn en de waterkwaliteit is cruciaal. Antioxidanten, pigmenten en bindmiddelen worden vaak toegevoegd.
#### Voeding van proefdieren
Bij het werken met proefdieren is de voeding cruciaal voor de interpretatie van experimentele resultaten. Factoren zoals genotype, fysiologisch stadium, huisvesting, stress, microbiële status en experimentele handelingen beïnvloeden de voedingsbehoeften. Voeders kunnen natuurlijk, semi-synthetisch of synthetisch zijn, met verschillende gradaties van controle en kostprijs. De fysische vorm van het voeder en de voederstrategie (ad libitum, maaltijdvoeding, beperkte voeding, pair feeding) zijn essentieel voor betrouwbare resultaten.
### Bespreking van het examen
Het examen omvat diverse vraagtypes: Multiple Choice (MPC), inzichtvragen (open) en rekenvragen. Formules worden gegeven; de nadruk ligt op begrip en toepassing. Belangrijke aspecten zijn de interpretatie van voedingswaarden, de berekening van energiebehoeften, de rol van mineralen en vitaminen, de principes van dierenspecifieke voeding en de kritische evaluatie van voedingsclaims.
---
**Veelvoorkomende fouten om te vermijden:**
* Verkeerde interpretatie van voedingspercentages (bv. op VS in plaats van DS-basis).
* Niet rekening houden met de energiedichtheid van voeders bij vergelijkingen.
* Onderschatten van de impact van anti-nutritionele factoren.
* Gebrek aan begrip van de interactie tussen mineralen en vitaminen.
* Te weinig aandacht voor de specifieke behoeften van verschillende diersoorten en levensfasen.
* Verkeerde toepassing van energiebehoefteberekeningen (bv. gebruik van werkelijk gewicht in plaats van ideaal gewicht).
* Overschrijden van de aanbevolen hoeveelheden zetmeel en suiker, wat kan leiden tot diverse gezondheidsproblemen.
* Gebrek aan kennis over de rol van de darmflora en fermentatie bij herkauwers en paarden.
* Verkeerde interpretatie van claims op voedingsverpakkingen.
* Onderschatten van de risico's van alternatieve voedingen zonder wetenschappelijke onderbouwing.
* Vergeten van de impact van de omgeving en management op de voeding en gezondheid van dieren.
Glossary