Media Studies
Cover
10. Content_2526_Canvas.pdf
Summary
# Inhoud en representatie in media
Dit onderwerp verkent hoe mediaproducten en communicatieprocessen betekenis creëren door middel van verhalen en symbolische inhoud, en hoe deze representaties de wereld vormgeven.
### 1.1 De essentie van inhoud in mediaproducten
De kern van mediaproducten en communicatieprocessen ligt in het vertellen van een verhaal. Bij de analyse van deze verhalen worden verschillende vragen gesteld: wat wordt er verteld, wie komt er aan bod en wie niet, en hoe wordt iets in beeld gebracht? Hierbij ligt de focus op de symbolische inhoud (de inhoudelijke dimensie) en de vormgeving (de esthetische dimensie). Methodes om dit te analyseren omvatten inhoudsanalyse, die zowel kwantitatief kan zijn, als tekstuele analyse vanuit een interpretatief of hermeneutisch paradigma. Dit resulteert in een systematische lezing en analyse van mediainhouden en mediateksten [4](#page=4).
### 1.2 Representatie, beeldvorming en media
Representatie, zoals beschreven door Stuart Hall binnen de culturele studies, is het proces waarbij de wereld betekenisvol wordt gemaakt voor anderen door middel van tekens [5](#page=5).
#### 1.2.1 Kernelementen van representatie
Representatie kent twee kernelementen [5](#page=5):
1. **Representatie als betekeniscreërende praktijk:** Dit wordt ook wel een 'sensemaking practice' genoemd, waarbij sociaal gedeelde taal en codes functioneren als 'conceptual maps' [5](#page=5).
2. **Ideologische component van representatie:** Representatie is niet neutraal, maar bevat een ideologische component doordat het een selectieve constructie van de werkelijkheid is [5](#page=5).
#### 1.2.2 Representatie door media: weerspiegeling of constructie?
De rol van media in representatie kan worden gezien als een doorgeefluik (weerspiegeling) of als een actieve constructie [6](#page=6).
##### 1.2.2.1 Weerspiegeling: een neutrale spiegel
Dit perspectief, dat teruggaat op Aristoteles, beschouwt media als een neutrale spiegel of reflectie van de werkelijkheid. Dit sluit aan bij de gebeurtenisgerichte benadering van journalistiek en nieuws [6](#page=6).
##### 1.2.2.2 Constructie: selectie en vertekening
Dit kritische paradigma, beïnvloed door denkers als Plato, stelt dat representatie een proces van selectie en vertekening inhoudt. Dit kan leiden tot 'bias' en is gerelateerd aan concepten als 'gatekeeping'. Ook technische praktijken zoals montage en digitale simulaties dragen bij aan deze constructie van de werkelijkheid [6](#page=6).
* * *
# Objectiviteit, bias en diversiteit in journalistiek
Dit deel van de studiegids behandelt de kernconcepten objectiviteit, bias en de rol van pluralisme en diversiteit in journalistieke media, met een focus op de verwachtingen van het publiek en de definitie van deze termen binnen het vakgebied [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [8](#page=8).
### 2.1 De waarheidsclaim van journalistiek
Journalistieke media dragen een sterke "waarheidsclaim" met zich mee. Ontvangers verwachten dat de gebeurtenissen die in journalistieke uitingen worden afgebeeld, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en als 'reëel', 'echt' of 'waar' worden beschouwd. Deze verwachting geldt ook voor andere informatieve media [8](#page=8).
### 2.2 Objectiviteit en bias in journalistieke berichtgeving
#### 2.2.1 Definitie van bias
Bias wordt gedefinieerd als elke afwijking van een accurate, neutrale, evenwichtige en onpartijdige representatie van de werkelijkheid [10](#page=10).
* **Accuraat:** Dit verwijst naar nauwkeurigheid, zorgvuldigheid, nauwgezetheid en puntelijkheid in de berichtgeving [10](#page=10).
* **Neutraal:** Dit impliceert onbevooroordeeldheid van de berichtgever [10](#page=10).
* **Evenwichtig:** Dit houdt in dat de berichtgeving uitgebalanceerd is [10](#page=10).
* **Onpartijdig:** Dit betekent dat de berichtgeving niet geleid wordt door persoonlijke belangen, voorkeuren of voorliefdes; het is niet vooringenomen [10](#page=10).
#### 2.2.2 De benadering van objectiviteit volgens Jörgen Westerstahl
Jörgen Westerstahl heeft objectiviteit in journalistiek opgesplitst in verschillende componenten [11](#page=11).
* **Feitelijkheid en waarheid:** Berichtgeving moet betrekking hebben op ware feiten en gebeurtenissen. Dit vereist controleerbaarheid en accuraatheid [11](#page=11).
* **Relevantie:** Niet alle feiten zijn even relevant voor de berichtgeving [11](#page=11).
* **Onpartijdigheid:** De journalist dient een neutrale positie in te nemen [11](#page=11).
* **Evenwichtigheid:** Gelijke aandacht moet worden geschonken aan alle verschillende partijen of aspecten, zowel in termen van tijd, ruimte als focus [11](#page=11).
Daarnaast zijn het scheiden van meningen van feiten en brontransparantie cruciale elementen voor objectiviteit [11](#page=11).
> **Tip:** Begrip van deze componenten helpt om kritisch te kijken naar nieuwsberichten en te beoordelen in hoeverre deze objectief zijn.
### 2.3 Pluralisme en diversiteit in mediasystemen en mediainhouden
#### 2.3.1 Pluralisme
Pluralisme, in de context van het algemeen belang en mediastructuren, verwijst naar een journalistiek mediasysteem waarin een veelheid aan opinies en stemmen aan bod komt. Een belangrijke vraag hierbij is of er meerdere journalistieke media aanwezig zijn en wie de eigenaar is van deze media [12](#page=12).
#### 2.3.2 Diversiteit
Diversiteit, gerelateerd aan het algemeen belang en mediainhoud, onderzoekt hoe heterogeen de journalistieke mediainhouden zijn en of de verscheidenheid van de samenleving daadwerkelijk wordt weerspiegeld in de media. Twee vormen van diversiteit worden hierbij onderscheiden [12](#page=12):
* **Reflectieve diversiteit:** Journalistieke media weerspiegelen de gebeurtenissen en ideeën zoals die zich voordoen in de samenleving. Frequente gebeurtenissen en dominante ideeën krijgen hierbij meer aandacht dan uitzonderlijke, afwijkende [12](#page=12).
* **Open diversiteit:** Journalistieke media dienen alle gebeurtenissen en ideeën in de samenleving evenveel aandacht te geven, ongeacht hun belang of invloed. Ook het uitzonderlijke en afwijkende kan maatschappelijk relevant zijn en dient belicht te worden [12](#page=12).
> **Voorbeeld:** Een nieuwsuitzending die enkel de mening van de meerderheid van de bevolking weergeeft, toont reflectieve diversiteit. Een uitzending die bewust ook minderheidsmeningen of ongebruikelijke gebeurtenissen belicht, streeft naar open diversiteit.
* * *
# Nieuwswaarden, selectiefactoren en framing
Dit onderdeel van de studiehandleiding behandelt de concepten nieuwswaarden en selectiefactoren, zoals geïntroduceerd door Galtung en Ruge, inclusief zowel universele als cultuurspecifieke factoren. Daarnaast wordt de analyse van 'framing' besproken, met definities van Entman en Van Gorp.
### 3.1 Nieuwswaarden en selectiefactoren
Het onderzoek naar 'news values' of nieuwswaarden richt zich op de vraag wanneer een gebeurtenis als nieuwswaardig wordt beschouwd. Galtung en Ruge's onderzoek in 1965, "The Structure of Foreign News", identificeerde twaalf factoren of selectiecriteria die van invloed zijn op de berichtgeving. Dit onderzoek leidde tot drie hypothesen [14](#page=14):
1. **Selectie:** Hoe meer een gebeurtenis aan deze criteria voldoet, hoe groter de kans dat deze als nieuws wordt geselecteerd [14](#page=14).
2. **Vervorming:** Zodra een nieuwsitem is geselecteerd, worden de factoren die het nieuwswaardig maken benadrukt [14](#page=14).
3. **Replicatie:** Zowel het selectie- als het vervormingsproces vinden plaats in alle stappen van de ketting van gebeurtenis tot ontvanger [14](#page=14).
#### 3.1.1 Universele factoren
Deze factoren worden als algemeen toepasbaar beschouwd, ongeacht de specifieke cultuur [15](#page=15):
* **Frequentie:** Loopt de frequentie of het verloop van de gebeurtenis gelijk met de periodiciteit van het nieuwsmedium [16](#page=16)?
* **Amplitude:** Hoe groot is de omvang, schaal of draagwijdte van de gebeurtenis [16](#page=16)?
* **Gebrek aan ambiguïteit (duidelijkheid):** Is het een duidelijke, eenvoudig uit te leggen gebeurtenis [17](#page=17)?
* **Culturele nabijheid en relevantie:** Hoe dichter bij de eigen regio en cultuur, hoe relevanter de gebeurtenis [17](#page=17).
* **Consonantie:** Ligt de gebeurtenis in de lijn van verwachtingen [18](#page=18)?
* **Onverwachtheid:** Is het een uitzonderlijke, zeldzame gebeurtenis [18](#page=18)?
* **Continuïteit:** Was de gebeurtenis in het verleden ook al nieuwswaardig? Nieuwsverhalen worden zo over een langere periode gespreid, als 'afleveringen' [19](#page=19).
* **Compositie/Evenwicht:** Past de gebeurtenis in het format of de inhoud van het nieuwsmedium? Komt de gebeurtenis van pas voor nagestreefd evenwicht of diversiteit [19](#page=19)?
#### 3.1.2 Cultuurspecifieke factoren
Deze factoren zijn afhankelijk van de specifieke culturele en geopolitieke context [15](#page=15):
* **Elitelanden:** Gaat het over landen met veel geopolitieke macht in de eigen regio, of landen met globale geopolitieke macht [20](#page=20)?
* **Elitepersonen:** Gaat het over politieke leiders, topfiguren uit het bedrijfsleven of invloedrijke wetenschappers uit de eigen regio [20](#page=20)?
* **Personificatie:** Kan de gebeurtenis gebracht worden als een persoonlijk verhaal dat relevant en 'relatable' is in de eigen regio [20](#page=20)?
* **Bad news:** Heeft de gebeurtenis veel negatieve gevolgen in de eigen regio [20](#page=20)?
#### 3.1.3 Kritiek op Galtung & Ruge
Het model van Galtung en Ruge heeft kritiek ontvangen, onder andere van Karl Erik Rosengren. Een belangrijk punt van kritiek is dat het model suggereert dat nieuws en journalistiek louter bepaald worden door deze factoren, terwijl de 'echte wereld' ook een rol speelt (constructivisme versus realisme). Er wordt ook gevraagd hoe bias nagelopen kan worden, wat extra-media data vereist, zoals officiële bronnen, statistieken of databanken [21](#page=21).
### 3.2 Framing en framing-analyse
Framing analyseert hoe nieuws en informatie inhoudelijk worden gekaderd of in beeld gebracht [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 3.2.1 Theoretische basis van framing
* **Erving Goffman (symbolisch interactionisme):** Goffman stelde dat we ons baseren op verwachtingen over onszelf, anderen en de sociale realiteit om ons dagelijks leven structuur te geven. Een 'frame' is volgens hem een vooraf opgesteld referentiekader dat onze perceptie stuurt en richting geeft volgens een latente of onderliggende betekenisstructuur [23](#page=23).
* **Robert M. Entman en Baldwin Van Gorp:** Deze onderzoekers hebben het concept van framing toegepast op nieuwsmedia [23](#page=23).
#### 3.2.2 Definities van framing
* **Entman:** "To frame is to select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating text in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendations.". Framing kan dus worden gezien als het selecteren van bepaalde aspecten van de waargenomen realiteit en deze prominenter te maken in een communicatieve tekst, om zo een specifieke probleemdefinitie, causale interpretatie, morele evaluatie of aanbeveling voor behandeling te bevorderen. Een framing-analyse richt zich op vier sleutelaspecten [24](#page=24):
* Wat is het probleem? (definitie) [25](#page=25).
* Wat zijn de oorzaken van het probleem? (diagnose) [25](#page=25).
* Hoe moeten we dit beoordelen? (morele evaluatie) [25](#page=25).
* Welke oplossingen voor het probleem [25](#page=25)?
* **Van Gorp:** Framing is het proces waarbij een frame enerzijds bij de productie van een (nieuws)bericht aangeeft welke elementen uit de waargenomen realiteit te selecteren, uit te sluiten, te benadrukken of aan te vullen, en anderzijds, de ontvangers van context en een betekenissuggestie voorziet. Een frame is een standvastige boodschap die het structurerende denkbeeld weergeeft dat een (nieuws)bericht samenhang en betekenis verleent (= meta-communicatieve boodschap). Ontvangers nemen deze frames of referentiekaders over, waardoor zij de werkelijkheid op een bepaalde manier waarnemen [28](#page=28).
* * *
# Stereotypering, categorisering en genre
Dit onderwerp verkent de cognitieve mechanismen achter stereotypering en categorisering, de impact van mediastereotypen en de symbolische macht van beeldvorming, en introduceert vervolgens het concept genre binnen media, inclusief de logica van mediatypen en formats.
### 4.1 Stereotypering en categorisering
Categorisering, ook wel "typing" genoemd, is een onvermijdelijk proces van selectie en vertekening bij de cognitieve informatieverwerking. Dit proces hangt samen met de tweede visie, die stelt dat de werkelijkheid geconstrueerd wordt [30](#page=30).
#### 4.1.1 Schemata
Schemata zijn mentale classificaties of "structures of knowledge". Het zijn cognitieve informatieverwerkingsmechanismen en mentale concepten die we gebruiken om de werkelijkheid te ordenen [30](#page=30).
#### 4.1.2 Stereotypen
Stereotypen zijn vereenvoudigde voorstellingen van de werkelijkheid die echter wel veel informatie bevatten. Ze kunnen zowel positief als negatief zijn. Media reproduceren en cultiveren stereotypen omdat dit een handige en snelle manier is om veel informatie mee te geven. Dit wordt mede veroorzaakt door mediapraktijken zoals deadlines en de socialisatie en achtergrond van medewerkers [31](#page=31).
##### 4.1.2.1 Problematische aspecten van mediastereotypen
Mediastereotypen kunnen problematisch zijn omdat ze:
* Vooringenomenheid of vooroordelen bestendigen en versterken [32](#page=32).
* De afstand tussen "wij" en "zij" vergroten via de "strategy of splitting". Hierbij wordt "wij" als "normaal" beschouwd en "zij" als "afwijkend/deviant", wat leidt tot tegenstellingen en polarisatie [32](#page=32).
* Stigmatiseren door complexiteit en diversiteit te reduceren en groepen te herleiden tot enkele, eenvoudige, essentiële en onveranderlijke kenmerken [32](#page=32).
* Discrimineren [32](#page=32).
#### 4.1.3 Beeldvorming in de media: kritisch paradigma
Het kritische paradigma benadrukt het belang van beeldvorming in de media [33](#page=33).
##### 4.1.3.1 Symbolische macht
Symbolische macht is de macht om de eigen beeldvorming en interpretatie van de werkelijkheid via media te verspreiden [33](#page=33).
##### 4.1.3.2 Ideologie en hegemonie
Deze concepten, reeds eerder behandeld, zijn relevant in de context van symbolische macht [33](#page=33).
##### 4.1.3.3 Beeldvorming van klasse, gender en etniciteit – Cultural Studies
Cultural studies onderzoeken conventies, verwachtingen en normen over hoe mensen van bepaalde klassen, genders en etniciteiten/rassen "zijn" en zich zouden moeten gedragen. Klasse, gender en etniciteit/ras worden hierbij beschouwd als sociale constructies en geen vaststaande gegevenheden, in tegenstelling tot een essentialistische visie [33](#page=33).
### 4.2 Genre, medialogica en format
Dit deel behandelt het concept genre in media, de inherente logica van media, en het fenomeen van formats.
#### 4.2.1 Genre
Genre kan worden gezien als de categorisering of verzameling van inhoud die zorgt voor een herkenbare collectieve identiteit voor zowel producenten als consumenten [37](#page=37).
* **Voor producenten** is genre een praktisch hulpmiddel voor het indelen van media-inhoud, het opstellen van programmaschema's en het inspelen op publieksbehoeften [37](#page=37).
* **Voor consumenten** helpt genre bij het maken van keuzes binnen het media-aanbod, in lijn met de "uses & gratifications" theorie [37](#page=37).
Genre wordt verder gekenmerkt door:
* De doelstelling of intentie van de inhoud (bijvoorbeeld informatie of entertainment) [38](#page=38).
* De vorm van de inhoud, zoals lengte, duur, verhaalstructuur en taalgebruik [38](#page=38).
* De betekenis en relatie tot de werkelijkheid, zoals fictie, nieuws of reality tv [38](#page=38).
Een "formulier" verwijst naar genrekarakteristieken en conventies, zoals een verwachte narratieve structuur, een bepaalde actiesequentie, voorspelbare beelden en een repertoire van varianten op een thema. Genres zijn afhankelijk van het gebruik van specifieke "codes" of betekenissystemen waarover consensus bestaat binnen een bepaalde cultuur. Ze zijn met de tijd ontwikkeld, hebben een vertrouwd karakter, maar zijn ook aan verandering onderhevig [38](#page=38).
Een genre is een soort of type narratief, ongeacht het medium. Voorbeelden hiervan zijn de soap, die oorspronkelijk via radio en later via televisie verspreid werd. Multiplatform storytelling omvat crossmedia (één verhaal verspreid over verschillende media zoals film, tv-reeks, boek, comic) en transmedia (een storyworld met één centraal verhaal en zijlijnen, inclusief user-generated content) [39](#page=39).
Er is sprake van een "vervaging" of "hybridisering" van genres, zoals bij docudrama, mockumentary, docusoap en infotainment. Genres ontwikkelen zich dynamisch en fungeren als een barometer van de sociale en culturele context, en als reflectie van dominante waarden en media-economische tendensen [39](#page=39).
#### 4.2.2 Medialogica en format
##### 4.2.2.1 Media logic
Media logica beschrijft hoe elk medium opereert volgens zijn eigen principes. Dit omvat de organisatorische, technologische en esthetische determinanten die bepalen hoe media functioneren [40](#page=40).
##### 4.2.2.2 Format
Oorspronkelijk verwees "format" naar een routinematig scenario dat tamelijk strikt werd gevolgd, zoals bij nieuwsberichten. Tegenwoordig is het een economisch product geworden waar handel in wordt gedreven [40](#page=40).
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Representatie | Het proces waarbij de wereld betekenisvol wordt gemaakt aan anderen door middel van tekens, waarbij selectieve constructie van de werkelijkheid centraal staat en een ideologische component bevat. |
| Sensemaking practice | Een praktijk die betekenis creëert door gebruik te maken van sociaal gedeelde taal en codes, ook wel bekend als conceptuele kaarten, om de werkelijkheid te interpreteren en te ordenen. |
| Ideologische component | Een aspect van representatie dat verwijst naar de selectieve constructie van de werkelijkheid, waarbij bepaalde interpretaties of waarden worden gepromoot boven andere. |
| Inhoudsanalyse | Een kwantitatieve onderzoeksmethode die systematisch de inhoud van communicatie, zoals mediateksten, analyseert om patronen en frequenties te identificeren. |
| Tekstuele analyse | Een interpretatieve onderzoeksmethode, vaak binnen het hermeneutische paradigma, die zich richt op de betekenis en interpretatie van mediateksten. |
| Weerspiegeling | Het idee dat media fungeren als een neutrale spiegel die gebeurtenissen en de werkelijkheid accuraat en zonder vertekening doorgeven. |
| Constructie | Het idee dat media de werkelijkheid selecteren, vertekenen en actief construeren, in plaats van deze passief weer te geven. |
| Bias | Elke afwijking van een accurate, neutrale, evenwichtige en onpartijdige representatie van de werkelijkheid, wat kan leiden tot vertekening in mediaberichtgeving. |
| Gatekeeping | Het proces waarbij mediaprofessionals beslissingen nemen over welke informatie wordt gepubliceerd of uitgezonden, wat leidt tot selectie en mogelijke vertekening. |
| Feitelijk realisme | Een benadering, met name in journalistiek, die ervan uitgaat dat de gebeurtenissen die in media worden afgebeeld, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en waarheidsgetrouw zijn. |
| Pluralisme | Een journalistiek mediasysteem waarin een veelheid aan opinies en stemmen aan bod komt, wat mede bepaald wordt door het aantal en de eigendom van de aanwezige journalistieke media. |
| Diversiteit | De mate waarin journalistieke mediainhouden heterogeen zijn en de verscheidenheid van de samenleving weerspiegelen, wat kan variëren van reflectieve tot open diversiteit. |
| Nieuwswaarden (News values) | Factoren die bepalen of een gebeurtenis nieuwswaardig is, zoals frequentie, amplitude, culturele nabijheid en onverwachtheid, die zowel selectie als vervorming van nieuws beïnvloeden. |
| Framing | Het selecteren van bepaalde aspecten van een waargenomen realiteit en deze prominenter maken in een communicatietekst om een bepaalde probleemdefinitie, causale interpretatie, morele evaluatie en/of behandelingsaanbeveling te bevorderen. |
| Frame | Een vooraf opgesteld referentiekader dat onze perceptie stuurt en richting geeft, volgens een latente of onderliggende betekenisstructuur, wat de samenhang en betekenis van een bericht verleent. |
| Stereotypering | Het proces van het creëren van vereenvoudigde, vaak bekende, voorstellingen van groepen of individuen, die informatie bevatten maar ook kunnen leiden tot vooroordelen en stigmatisering. |
| Categorisering | Het cognitieve proces van het indelen van informatie in mentale schema's of klassificaties om de werkelijkheid te ordenen en te verwerken, wat inherent selectief en vertekenend kan zijn. |
| Schema | Een mentale classificatie of structuur van kennis die ons helpt de werkelijkheid te organiseren en te categoriseren, en die onze cognitieve informatieverwerking beïnvloedt. |
| Symbolische macht | De macht om de eigen beeldvorming en interpretatie van de werkelijkheid via media te verspreiden en te laten prevaleren. |
| Genre | Een categorie of verzameling van inhoud met herkenbare collectieve identiteit, gekenmerkt door doelstelling, vorm en betekenisrelatie tot de werkelijkheid, die dient als hulpmiddel voor producenten en consumenten. |
| Medialogica | De specifieke logica, bestaande uit organisatorische, technologische en esthetische determinanten, volgens welke elk medium functioneert. |
| Format | Een routinematig scenario dat tamelijk strikt wordt gevolgd, oorspronkelijk toegepast bij nieuwsberichten, maar nu ook wordt gezien als een economisch product dat verhandeld wordt. |
Cover
1. Deel 1. Communicatieleer & communicatiemodellen 2024_2025.pptx
Summary
# Concepten van communicatie en mediatisering
Dit onderwerp behandelt de fundamentele definities van communicatie, de rol van media in de samenleving en de impact van digitalisering, verkent de groeiende verwevenheid van media en maatschappij met mediatisering, en duikt in uitdagingen zoals desinformatie en factchecking.
## 1. Communicatie: definities en kenmerken
### 1.1 Wat is communicatie?
Communicatie is een fundamenteel en alomtegenwoordig aspect van menselijke interactie. Het kan worden gedefinieerd als **alle gedrag, met en zonder woorden, in aanwezigheid van een ander mens van wie men zich bewust is**. Communicatie is geen exacte wetenschap en kent vele uitdagingen voor succes. Informatie is niet gelijk aan communicatie; communicatie impliceert symbolische signalen die naar iets anders verwijzen en interpretatie door de ontvanger.
> **Tip:** Wees je bewust van het verschil tussen het overbrengen van informatie en werkelijke communicatie, waarbij betekenis wordt gecreëerd en gedeeld door middel van interpretatie van symbolen.
#### 1.1.1 Definities van communicatie
Verschillende auteurs bieden definities die verschillende aspecten benadrukken:
* **Van Dale:** Contact, gemeenschap, verbinding, verkeer.
* **Oomkes:** De uitwisseling van symbolische informatie tussen mensen die zich van elkaars onmiddellijke of gemedieerde aanwezigheid bewust zijn, deels bewust, deels onbewust gegeven, ontvangen en geïnterpreteerd.
* **Holzhauer:** Het overbrengen van informatie uit het brein van de ene persoon (zender) naar dat van één of meer andere personen (ontvangers) door middel van boodschappen.
* **Gerbner:** Sociale interactie door middel van boodschappen.
* **Fauconnier:** Het proces waarbij een zender bewustzijnsinhoud bewust overdraagt of tracht over te dragen aan één of meer ontvangers via een kanaal, signalen en tekens.
* **Van Wijk (naar Van Ruler):** Een proces van tweerichtingsverkeer waarbij zender en ontvanger beiden actief kunnen zijn en van rol kunnen wisselen; een interactief proces.
#### 1.1.2 Kenmerken van communicatiegedrag
Communicatiegedrag kent een aantal belangrijke kenmerken:
* **Oppervlakkigheid:** Mensen nemen vaak genoegen met onvolledige gegevens voor beslissingen.
* **Beïnvloeding:** Dwingende beïnvloeding werkt zelden; zachte overreding of verleiding is effectiever.
* **Breinwerk:** Communicatie is afhankelijk van het brein; stoornissen beïnvloeden het negatief.
* **Continuïteit:** Mensen zijn voortdurend aan het communiceren; "je kunt niet niet-communiceren".
* **Visuele instelling:** Mensen zijn meer visueel ingesteld en nemen beter waar wat ze zien dan wat ze horen of ruiken.
* **Culturele invloed:** Communicatiestijlen worden sterk beïnvloed en bepaald door cultuur.
* **Rol van non-verbale communicatie:** Dit speelt een belangrijke en vaak onderschatte rol.
* **Vertalingscomplexiteit:** Het vertalen van boodschappen is altijd moeilijk en kost tijd.
* **Eenvoudige boodschappen voor breed bereik:** Hoe hoger de kijk-/luistercijfers, oplagen, likes, hoe eenvoudiger de boodschap en hoe groter de doelgroep.
* **Emotionele drijfveren:** Mensen zijn niet puur rationeel, maar denken en handelen emotioneel, ook in communicatie.
* **Vermijden van dissonantie:** Mensen mijden ongewenste informatie die niet strookt met hun eigen opvattingen.
* **Snelle waarneming en afleidbaarheid:** Aandacht verspringt snel en concentreren is moeilijk.
* **Misleiding:** Communicatie is niet zelden misleidend; mensen zeggen niet wat ze doen en doen niet wat ze zeggen.
* **Herhaling:** Boodschappen moeten herhaald worden omdat mensen veel vergeten.
* **Inleven in de ontvanger:** Professionele zenders moeten zich kunnen inleven in de ontvanger.
* **Leerproces:** Communicatie is sterk verbonden met leren; de meeste processen zijn tevens leerprocessen.
* **Interesse in privéleven:** Mensen tonen grote interesse in het intieme privéleven van anderen.
* **Focus op uiterlijk en imago:** Ontvangers letten meer op het uiterlijk en imago van zenders dan op hun eigenschappen of inhoud.
* **Continue evaluatie:** Alles wat waargenomen wordt, wordt direct gewogen en beoordeeld.
* **Complexiteit en vanzelfsprekendheid:** Communicatie is een complex gebeuren, maar ook net zo vanzelfsprekend als ademhalen.
* **Bewustzijn van valkuilen:** Het is essentieel om bewust te zijn van de vele valkuilen, inclusief de eigen.
* **Geestelijke energie:** Het ontvangen van boodschappen kost meer geestelijke energie dan het aanbieden ervan.
### 1.2 Mediatisering van de samenleving
Mediatisering verwijst naar de **toenemende verwevenheid van media en maatschappij**, wat leidt tot sociale veranderingen. Media spelen een cruciale rol in het hedendaagse communicatielandschap.
> **Tip:** Denk na over actuele maatschappelijke thema's die sterk beïnvloed worden door de verwevenheid van media en samenleving.
#### 1.2.1 Factchecking als voorbeeld van mediatisering
Factchecking is een specifiek journalistiek genre en een vorm van bronkritiek. Het is een type onderzoeksjournalistiek waarbij journalisten claims die in de publieke ruimte verschijnen onderzoeken op hun feitelijke juistheid en duiden waarom dit zo is. Het genre kenmerkt zich door:
* **Beargumenteerde conclusie:** Het journalistieke onderzoek leidt tot een duidelijke conclusie over de accuraatheid van de claim.
* **Feiten als leidraad:** Factchecking neemt feiten als enige leidraad en overstijgt "anderzijds-anderzijds-berichtgeving".
* **Onafhankelijkheid en transparantie:** De conclusie wordt onafhankelijk en transparant geformuleerd, met openheid over het onderzoek en de gebruikte bronnen.
* **Bronnenvermelding:** Wetenschappelijke studies, expertinterviews, onderzoeksrapporten, statistieken en online bronnen worden expliciet genoemd. Een uitzondering is wanneer de veiligheid van bronnen in het gedrang zou komen.
* **Niet-anonieme bronnen (meestal):** Sociale mediagebruikers worden doorgaans niet bij naam genoemd, tenzij het om publieke figuren of systematische verspreiders van misinformatie gaat.
* **Onafhankelijkheid van bronnen:** Voor het verifiëren van de centrale claim wordt gesteund op ten minste twee primaire bronnen, tenzij er maar één relevante is. Indien primaire bronnen ontbreken, wordt beargumenteerd waarom secundaire bronnen gebruikt zijn.
* **Volgbaar onderzoek:** De bedoeling is dat lezers het journalistieke onderzoek kunnen volgen en eventueel herhalen.
#### 1.2.2 Gevaren van fake news en desinformatie
Fake news en desinformatie gedijen om verschillende redenen:
* **Identitair en tribaal karakter van social media:** Sociale media versterken groepsidentiteiten en loyaliteit.
* **Algoritmen gericht op overdrijving en emotie:** Algoritmen prioriteren content die veel interactie genereert (likes, comments, shares), wat leidt tot overdrijving en emotionele uitingen.
* **Conformation bias:** Mensen zoeken en geloven informatie die hun bestaande visie al ondersteunt.
* **Recommendation algorithms:** Aanbevelingsalgoritmen kunnen leiden tot een tunnelvisie, waarbij gebruikers steeds meer vergelijkbare content te zien krijgen.
* **Snelle verspreiding:** Misinformatie kan zich razendsnel verspreiden via online platforms.
#### 1.2.3 Onderscheid tussen misinformatie en desinformatie
* **Misinformatie:** Informatie wordt per ongeluk verkeerdelijk verspreid; de verspreider weet niet dat de informatie onvolledig of incorrect is.
* **Desinformatie:** Opzettelijk verkeerde informatie verspreiden, vaak met politieke doeleinden.
#### 1.2.4 Digitalisering als maatschappelijk fenomeen
Digitalisering heeft verregaande gevolgen voor de samenleving, en de rol van technologieën zoals kunstmatige intelligentie (AI) zal in de toekomst alleen maar toenemen.
### 1.3 Communicatiemodellen
Communicatiemodellen helpen om de complexiteit van communicatie te analyseren en inzicht te krijgen in succesvolle en mislukte communicatie. Ze bieden een middel om controle te krijgen, hoewel communicatie geen exacte wetenschap is en voortdurend verandert.
#### 1.3.1 Het communicatieproces
Elke boodschap heeft drie aspecten:
* **Inhoudelijk aspect:** De feitelijke informatie die wordt overgebracht.
* **Vormelijk aspect:** De manier waarop de boodschap is verpakt (taal, toon, beeld).
* **Appellerend aspect:** Hoe de communicator de relatie tot de ontvanger(s) ziet (bijvoorbeeld autoriteit, gelijkwaardigheid).
> **Voorbeeld:** Een reclameboodschap kan een product promoten (inhoudelijk), gebruikmaken van pakkende beelden en muziek (vormelijk), en de kijker aanspreken als een potentiële koper met een specifieke levensstijl (appellerend).
#### 1.3.2 Het communicatiemodel van Lasswell
Dit eenvoudige model, ontwikkeld door Harold D. Lasswell, onderscheidt vijf kernvragen:
* **Wie? (Communicator/Zender):** Wie zendt de boodschap uit? Welke invloed heeft de zender? Welke factoren spelen een rol (sociologisch, psychologisch, technisch)? Is er feedback? Dit valt onder "controlestudies".
* **Zegt wat? (Inhoud/Boodschap):** Wat wordt er gecommuniceerd? Dit kan propaganda, reclame, voorlichting of berichtgeving zijn. Dit valt onder "inhoudsanalyse".
* **In welk kanaal? (Kanaal/Medium):** Via welk medium wordt de boodschap overgebracht? Het kanaal is de materiële of fysieke drager van de boodschap (bv. televisie, internet, gedrukte pers). Dit valt onder "media-analyse".
* **Aan wie? (Bestemmeling/Ontvanger):** Wie is de ontvanger? Publieke opinie, subgroepen? De ontvanger is een actieve actor die selectief reageert op basis van cognitieve, affectieve en conatieve aspecten. Dit valt onder "publieksonderzoek". Hier spelen selectieve waarneming, onthouden en aanvaarden een rol, evenals ruis.
* **Met welk effect? (Effect):** Wat is het gevolg van de communicatie? Miscommunicatie? Is het effectiviteitscriterium de intentie of het gerealiseerde effect? Gaan de effecten over bewustzijn, kennis, mening, houding of gedrag? Op korte of lange termijn? Dit valt onder "effectonderzoek".
**Kritiek op het model van Lasswell:** Het model wordt bekritiseerd omdat het te bondig is, te weinig rekening houdt met andere factoren, te veel macht bij de zender legt (en de ontvanger als zwak afschildert, zoals de injectienaaldtheorie), en geen mogelijkheid voor feedback biedt. Het is een lineair model met de intentie om een effect te sorteren.
> **Tip:** Het model van Lasswell biedt een handig raamwerk om communicatie te ontleden, maar onthoud dat het een vereenvoudiging is van de werkelijkheid.
### 1.4 Elementen van het communicatieproces
#### 1.4.1 Zender en ontvanger
Dit zijn de twee polen van het communicatieproces, geplaatst binnen een maatschappelijke en menselijke context vanuit een sociologische invalshoek.
#### 1.4.2 Intrapersoonlijke communicatie
Dit is de communicatie die een persoon bij zichzelf voert, waarbij reflectie en zelfbewustzijn centraal staan.
#### 1.4.3 Boodschap
De inhoud die men wenst over te brengen, bestaande uit tekens en signalen.
#### 1.4.4 Tekens en semiotiek
* **Tekens:** Een teken is waarneembaar, vertegenwoordigt iets wat niet waarneembaar is (object), en zet aan tot interpretatie.
* **Semiotiek:** De studie van tekens en hun betekenis. Het onderzoekt hoe tekens worden gebruikt om betekenis te creëren.
> **Voorbeeld:** Het schilderij "La Trahison des Images" (Het verraad van de voorstellingen) van Magritte illustreert dat taal en tekens nodig zijn om de werkelijkheid te beschrijven, en dat een afbeelding van een pijp niet de werkelijke pijp is.
* **Semiotische driehoek:** Bestaat uit **Referent** (het object waarnaar verwezen wordt), **Signifié** (het abstracte concept of betekenis), en **Signifiant** (het teken zelf, zoals een woord of symbool).
* **Denotatie en connotatie:**
* **Denotatie:** De objectieve relatie tussen een teken en het object waarnaar het verwijst.
* **Connotatie:** De gevoelswaarde of subjectieve interpretatie van een teken.
> **Voorbeeld:** Het woord "man" heeft dezelfde denotatie als "vent", maar de connotatie verschilt sterk, variërend van neutraal tot informeel of zelfs beledigend.
#### 1.4.5 Kanaal en media
* **Kanaal:** De verbinding tussen zender en ontvanger.
* **Media:** De technische of fysische hulpmiddelen om boodschappen om te zetten in signalen en die te dragen.
#### 1.4.6 Non-verbale communicatie
Dit omvat een breed scala aan signalen, waaronder:
* Lichaamstaal
* Paralinguïstische tekens (intonatie, stemklank, spreeksnelheid)
* Gelaatsuitdrukkingen
* Nabijheid (personal space)
* Aanrakingsgedrag
* Kleding
* Geuren
* Smaken
#### 1.4.7 Ruis
Ruis is alles wat de communicatie bemoeilijkt of verstoort:
* **Kanaalruis:** Problemen met het kanaal of medium zelf.
* **Fysieke ruis:** Externe signalen die het waarnemen bemoeilijken (bv. lawaai).
* **Psychologische ruis:** Vooroordelen en stereotypen die de communicatie belemmeren.
* **Semantische ruis:** Betrokkenen hanteren verschillende codes of talen.
#### 1.4.8 Aandacht en betrokkenheid
De aandacht van ontvangers is moeilijk te vangen en vast te houden. Factoren die aandacht bepalen zijn de complexiteit van de boodschap, de motiverende kracht ervan, en ontvangerskenmerken.
> **Tip:** Ga er als zender van uit dat je weinig tot geen aandacht krijgt. Het AIDA-model (Attention, Interest, Desire, Action) kan helpen om aandacht te wekken en de ontvanger tot actie aan te zetten.
* **Ontvangerskenmerken die aandacht negatief beïnvloeden:** Aangeleerde eenzijdigheid (kokervisie), bewuste afsluiting, concentratiestoornissen, gebrek aan intrinsieke motivatie, hersenafwijkingen, kennisgebrek, en een overload aan boodschappen.
* **Manieren om aandacht te krijgen en vast te houden:** Gegevens presenteren in het belang van de ontvanger, opvallen, aantrekkelijke vormgeving, drempels verlagen, hoge verwerkingskwaliteit, prikkelen, geen dissonantie creëren, sterke expressieve beelden gebruiken, en een combinatie van beeld, muziek en tekst.
> **Voorbeeld:** Een reclamecampagne die emotioneel geladen beelden combineert met een pakkende slogan en een heldere call-to-action kan effectiever zijn in het trekken van aandacht dan een droge, informatieve tekst.
---
# Communicatiemodellen en -processen
Dit deel behandelt de theoretische modellen die worden gebruikt om het communicatieproces te analyseren, met een specifieke focus op het model van Lasswell en de samenstellende componenten van communicatie zoals de zender, ontvanger, boodschap, kanaal en effecten.
### 2.1 Wat is communicatie?
Communicatie is een alomtegenwoordig proces dat voortdurend plaatsvindt, zowel bewust als onbewust, bedoeld en onbedoeld, met of zonder woorden, en met één of meerdere personen. Het proces is op zich eenvoudig, maar wordt complexer door de toevoeging van interne en externe factoren.
#### 2.1.1 Definities van communicatie
Er zijn diverse definities van communicatie, die elk een ander aspect benadrukken:
* **Van Dale:** Contact, gemeenschap, verbinding, verkeer.
* **Oomkes:** De uitwisseling van symbolische informatie tussen mensen die zich van elkaars onmiddellijke of gemedieerde aanwezigheid bewust zijn. Deze informatie wordt deels bewust, deels onbewust gegeven, ontvangen en geïnterpreteerd.
* **Holzhauer:** Het overbrengen van informatie uit het brein van de ene persoon (de zender) naar dat van één of meer andere personen (ontvangers) door middel van boodschappen.
* **Gerbner:** Social interaction through messages.
* **Fauconnier:** Het proces waardoor een zender bewustzijnsinhoud overdraagt of tracht over te dragen aan een of meer ontvangers door middel van een kanaal, signalen en tekens.
* **Van Wijk (en Van Ruler):** Een proces van tweerichtingsverkeer waarbij zender en ontvanger beiden actief kunnen zijn en van rol kunnen wisselen; gezien als een interactief proces.
#### 2.1.2 Communicatiegedrag: kenmerken
Communicatiegedrag kent een aantal belangrijke kenmerken:
* De meeste mensen baseren keuzes op oppervlakkige gegevens.
* Dwingende beïnvloeding werkt zelden; mensen moeten zachtjes overgehaald of verleid worden.
* Communicatie is breinwerk; stoornissen beïnvloeden het negatief.
* Mensen communiceren continu en kunnen niet *niet*-communiceren.
* Mensen zijn visueel ingesteld.
* Communicatiemanier wordt sterk beïnvloed door cultuur (interculturele communicatie).
* Non-verbale communicatie speelt een belangrijke en onderschatte rol.
* Het vertalen van boodschappen is moeilijk en kost tijd.
* Hoe hoger de bereikcijfers, hoe eenvoudiger de boodschap en hoe groter de doelgroep.
* Mensen zijn niet rationeel, maar handelen zeer emotioneel.
* Mensen mijden ongewenste informatie om cognitieve dissonantie te voorkomen.
* Aandacht verspringt snel en concentreren is moeilijk.
* Communiceren is niet zelden misleiden.
* Boodschappen moeten herhaald worden omdat mensen veel vergeten.
* Professionele zenders moeten zich inleven in de ontvanger.
* Communicatie is een leerproces.
* Mensen zijn geïnteresseerd in het intieme privéleven van anderen.
* Ontvangers letten meer op het uiterlijk en imago van zenders dan op hun eigenschappen.
* Alles wat waargenomen wordt, wordt gewogen en beoordeeld.
Communicatie is dus complex, maar ook essentieel. Het is cruciaal om bewust te zijn van de vele valkuilen, inclusief eigen valkuilen. Het ontvangen van boodschappen kost meer mentale energie dan het aanbieden ervan.
### 2.2 Communicatiemodellen
Communicatiemodellen zijn hulpmiddelen om communicatie in al haar complexiteit te analyseren en zicht te krijgen op geslaagde en niet-geslaagde communicatie, met als doel meer controle te verkrijgen. Communicatie is echter geen exacte wetenschap en er is geen universele consensus onder experts.
#### 2.2.1 Het communicatiemodel van Lasswell
Harold D. Lasswell (1948) introduceerde een eenvoudig, lineair model dat de volgende vijf vragen centraal stelt:
**"Who says what in which channel, to whom, with what effect?"**
Dit model onderscheidt drie fasen: productie, inhoud en receptie.
* **Wie? (Communicator/Zender)**
* Vraag naar de identiteit van de zender: individu, groep, organisatie?
* Welke invloed heeft de zender?
* Welke sociologische, psychologische en technische factoren spelen een rol?
* Is er sprake van feedback?
* **Wat? (Inhoud/Boodschap)**
* De inhoud die overgebracht wordt.
* Elke boodschap heeft een inhoudelijk aspect, een vormelijk aspect en een appellerend aspect (hoe de communicator de relatie tot de ontvanger ziet).
* Voorbeelden: propaganda, reclame, voorlichting, berichtgeving.
* **Via welk kanaal? (Kanaal/Medium)**
* De transmissie of het medium dat gebruikt wordt om de boodschap over te brengen.
* Het kanaal is de materiële of fysieke drager van de boodschap.
* Voorbeelden: massamedia, social media.
* **Aan wie? (Ontvanger/Bestemmeling)**
* De persoon of groep die de boodschap ontvangt.
* De ontvanger is een actieve actor die selectief reageert.
* Cognitieve, affectieve (gevoelsmatige) en conatieve (wat men wil bereiken) aspecten spelen een rol.
* Relevante concepten: selectieve waarneming, selectief onthouden, selectief aanvaarden.
* Ruis kan de ontvangst beïnvloeden.
* **Met welk effect? (Effect)**
* Het gevolg van de communicatie.
* Vragen over miscommunicatie, effectiviteit (intentie vs. resultaat), noodzaak van interactiviteit, bewustzijn, kennis, mening, houding en gedrag op korte of lange termijn.
#### 2.2.2 Kritiek op het model van Lasswell
Het model van Lasswell kent belangrijke beperkingen:
* **Te bondig:** Het model houdt te weinig rekening met andere factoren.
* **Te veel macht bij de zender:** De ontvanger wordt als passief ("injectienaaldtheorie") afgeschilderd.
* **Geen feedbackmogelijkheid:** Het model is uitermate lineair.
* **Focus op effect:** Het model is gericht op het genereren van effecten.
Ondanks de kritiek is het model nuttig voor analyse:
* "Who" refereert naar communicator/controlegroepen/macht.
* "Says what" refereert naar inhoudsanalyse.
* "In which channel" refereert naar media-analyse.
* "To Whom" refereert naar publieksonderzoek/publieke opinie.
* "With What Effect" refereert naar effectonderzoek.
#### 2.2.3 Elementen uit het communicatieproces
Naast het model van Lasswell, zijn er andere cruciale elementen die het communicatieproces bepalen:
* **Zender en Ontvanger:** De twee polen van het communicatieproces, die opereren binnen een maatschappelijke en menselijke context.
* **Intrapersoonlijke communicatie:** Communicatie die een persoon bij zichzelf voert (zelfreflectie).
* **Boodschap:** De inhoud die we wensen over te brengen, bestaande uit tekens en signalen.
* **Denotatie:** De objectieve, letterlijke betekenis van een teken.
* **Connotatie:** De subjectieve, gevoelswaarde of bijbetekenis van een teken.
* **Semiotiek:** De studie van tekens en symbolen en hun betekenis. De semiotische driehoek (referent, signifié, signifiant) illustreert de relatie tussen een teken en hetgeen waar het naar verwijst.
* **Voorwaarden voor tekens:** Het teken is waarneembaar, vertegenwoordigt iets wat niet direct waarneembaar is, en zet aan tot interpretatie.
* **Kanaal:** De verbinding tussen de zender en ontvanger. Media zijn technische of fysische hulpmiddelen die tekens omzetten in signalen en fungeren vaak als dragers van de boodschap.
* **Tekens:** Verschillende vormen van tekens worden gebruikt in communicatie:
* Lichaamstaal
* Paralinguïstische tekens (intonatie, stemklank, spreeksnelheid)
* Gelaatsuitdrukkingen
* Nabijheid (personal space)
* Aanrakingsgedrag
* Kleding
* Geuren en smaken
* **Ruis:** Elk element dat de communicatie bemoeilijkt.
* **Kanaalruis:** Het kanaal of medium werkt niet goed.
* **Fysieke ruis:** Externe signalen die waarneming bemoeilijken.
* **Psychologische ruis:** Vooroordelen en stereotypen die de communicatie belemmeren.
* **Semantische ruis:** Verschillende codes (taal) gehanteerd door betrokkenen.
* **Aandacht en Betrokkenheid:** De aandacht van de ontvanger is cruciaal. Deze wordt beïnvloed door de moeilijkheid van de boodschap, motivatie en ontvangerskenmerken. Zenders moeten er vaak van uitgaan dat ze weinig aandacht krijgen. Modellen zoals AIDA (Attention, Interest, Desire, Action) beschrijven stappen om aandacht te genereren.
> **Tip:** Als zender is het raadzaam om er vanuit te gaan dat je weinig tot geen aandacht krijgt en hier je strategie op aan te passen.
Ontvangerskenmerken die aandacht negatief beïnvloeden zijn onder meer aangeleerde eenzijdigheid, bewuste afsluiting, concentratiestoornissen, gebrek aan intrinsieke motivatie, hersenafwijkingen, kennisgebrek en een overload aan boodschappen. Manieren om aandacht te krijgen en vast te houden omvatten het presenteren van gegevens in het belang van de ontvanger, opvallen, aantrekkelijke vormgeving, het verlagen van drempels, hoge verwerkingskwaliteit, prikkelen, vermijden van dissonantie, en het combineren van beeld, muziek en tekst.
---
# Elementen van communicatiegedrag en semiotiek
Dit onderwerp onderzoekt de kenmerken van menselijk communicatiegedrag en de rol van semiotiek bij het interpreteren van boodschappen.
### 3.1 Communicatiegedrag: Kenmerken en Uitdagingen
Communicatie is een fundamenteel en constant proces in het menselijk bestaan. Het omvat al het gedrag, met en zonder woorden, dat plaatsvindt in de aanwezigheid van een ander bewust persoon. Hoewel het proces op zich eenvoudig kan lijken, wordt het complex door de vele interne en externe factoren die erop van invloed zijn. De perceptie van betekenis is bovendien subjectief en kan sterk verschillen per individu.
#### 3.1.1 De complexiteit van menselijke communicatie
Menselijk communicatiegedrag wordt gekenmerkt door diverse aspecten:
* **Oppervlakkige gegevens:** Veel mensen baseren hun keuzes en beslissingen op beperkte informatie.
* **Zachte beïnvloeding:** Dwingende beïnvloeding werkt zelden; mensen moeten eerder verleid of zachtjes overtuigd worden.
* **Breinwerk:** Communicatie is een mentaal proces; stoornissen in het brein kunnen de communicatie negatief beïnvloeden.
* **Constant proces:** Mensen communiceren continu, ze kunnen niet *niet* communiceren.
* **Visuele instelling:** Mensen zijn primair visueel ingesteld en nemen visuele informatie beter op dan auditieve of olfactorische.
* **Culturele invloed:** Communicatiestijlen worden sterk gevormd door cultuur, wat relevant is voor interculturele communicatie.
* **Non-verbale communicatie:** Deze speelt een cruciale en vaak onderschatte rol in alle intermenselijke interacties.
* **Vertaling kost tijd:** Het vertalen van boodschappen is vrijwel altijd moeilijk en tijdrovend.
* **Eenvoud voor bereik:** Hoe hoger de mediacijfers (kijk/luistercijfers, oplagen, likes), hoe eenvoudiger de boodschap en hoe groter de doelgroep, wat suggereert dat complexiteit een obstakel kan zijn voor massale verspreiding.
* **Emotionele drijfveren:** Mensen zijn niet puur rationeel; emoties spelen een dominante rol in hun denken en handelen, ook in communicatie.
* **Cognitieve dissonantie:** Mensen vermijden informatie die indruist tegen hun eigen meningen en opvattingen om cognitieve dissonantie te voorkomen.
* **Verspringende aandacht:** Mensen kunnen snel waarnemen, maar hun aandacht verspringt constant, wat concentratie bemoeilijkt.
* **Misleiding:** Communicatie is niet altijd transparant; mensen zeggen niet altijd wat ze doen en doen niet altijd wat ze zeggen.
* **Herhaling is essentieel:** Boodschappen moeten herhaald worden omdat mensen het meeste vergeten.
* **Professionaliteit van de zender:** Professionele zenders moeten zich kunnen inleven in de ontvanger om hun vak goed uit te oefenen.
* **Leerproces:** Communicatieprocessen zijn ook leerprocessen; zowel zender als ontvanger leren voortdurend.
* **Interesse in privéleven:** Mensen tonen een grote interesse in het intieme privéleven van anderen (roddels, soaps).
* **Focus op imago:** Ontvangers hechten vaak meer belang aan het uiterlijk en imago van zenders dan aan hun inhoudelijke eigenschappen.
* **Continue evaluatie:** Alles wat we waarnemen, wordt onmiddellijk gewogen en beoordeeld; de mens is geen passieve camera.
Communicatie is dus een complex maar essentieel aspect van het leven, vergelijkbaar met fundamentele levensbehoeften. Bewustzijn van de vele valkuilen, inclusief de eigen valkuilen, is cruciaal. Het ontvangen van boodschappen vergt meer mentale energie dan het aanbieden ervan.
> **Tip:** Beschouw communicatie niet als een exacte wetenschap. Er zijn veel factoren die het proces kunnen beïnvloeden en er is zelden één universele juiste interpretatie.
#### 3.1.2 Valkuilen en uitdagingen in de communicatie
De overdracht van een boodschap van zender naar ontvanger kent vele potentiële struikelblokken, vaak aangeduid als "ruis". Dit proces is niet lineair, maar interactief, waarbij zender en ontvanger van rol kunnen wisselen.
* **Coderen en decoderen:** De meest voorkomende valkuilen ontstaan in het proces van het coderen (door de zender) en decoderen (door de ontvanger) van een boodschap.
* **Fysieke ruis:** Omgevingsfactoren die het waarnemen bemoeilijken (bv. harde muziek, slecht zicht).
* **Kanaalruis:** Problemen met het medium of kanaal zelf (bv. slechte verbinding, defecte apparatuur).
* **Psychologische ruis:** Interne factoren zoals vooroordelen, stereotypen, emotionele toestand of persoonlijke filters die de interpretatie beïnvloeden.
* **Semantische ruis:** Verschillen in de interpretatie van tekens of taalgebruik tussen zender en ontvanger.
> **Tip:** Als zender is het raadzaam om er vanuit te gaan dat je slechts beperkte aandacht krijgt. Modellen zoals AIDA (Attention, Interest, Desire, Action) kunnen helpen om effectiever de aandacht te trekken en vast te houden.
#### 3.1.3 Aandacht en betrokkenheid
Het verkrijgen en behouden van de aandacht van de ontvanger is een grote uitdaging. Diverse factoren bepalen de aandacht:
* **Boodschapkenmerken:** De complexiteit en de motivatie die de boodschap opwekt.
* **Ontvangerskenmerken:** Aangeleerde eenzijdigheid (kokervisie), bewuste afsluiting, concentratiestoornissen, gebrek aan intrinsieke motivatie, hersenafwijkingen, kennisgebrek, en een overload aan informatie kunnen de aandacht negatief beïnvloeden.
Manieren om aandacht te genereren en vast te houden omvatten:
* Het presenteren van gegevens die relevant zijn voor de ontvanger.
* Opvallende presentatievormen en aantrekkelijke vormgeving.
* Het verlagen van drempels voor verwerking.
* Het prikkelen van de ontvanger, zonder onmiddellijk dissonantie te veroorzaken.
* Het gebruik van sterke expressieve beelden en combinaties van beeld, muziek en tekst.
### 3.2 Semiotiek: de studie van tekens
Semiotiek, ook wel tekenleer genoemd, bestudeert de aard van tekens, hun betekenis en hoe ze worden gebruikt in communicatie. Het richt zich op hoe we de werkelijkheid kunnen beschrijven en benoemen met behulp van tekens en symbolen.
#### 3.2.1 De semiotische driehoek
Het concept van de semiotische driehoek beschrijft de relatie tussen drie elementen:
* **Referent:** Het object of de werkelijkheid waar het teken naar verwijst.
* **Signifié:** Het abstracte concept of de betekenis die het teken oproept in de geest van de ontvanger.
* **Signifiant:** De concrete vorm van het teken (bv. het woord "appel", een afbeelding, een geluid).
#### 3.2.2 Voorwaarden voor tekens
Een element wordt als een teken beschouwd indien het aan de volgende voorwaarden voldoet:
1. Het teken is waarneembaar (visueel, auditief, tactiel, etc.).
2. Het vertegenwoordigt iets anders dan zichzelf, dat mogelijk niet direct waarneembaar is (het object waarnaar verwezen wordt).
3. Het zet aan tot interpretatie, dat wil zeggen, het doet een uitspraak over het object.
#### 3.2.3 Denotatie en connotatie
Binnen de semiotiek zijn denotatie en connotatie essentiële begrippen voor het begrijpen van betekenis:
* **Denotatie:** Dit is de letterlijke, objectieve betekenis van een teken. Het is de primaire relatie tussen het teken en het object waarnaar het verwijst. Bijvoorbeeld, de denotatie van het woord "appel" is de eetbare vrucht van de appelboom.
* **Connotatie:** Dit zijn de secundaire, subjectieve en gevoelsmatige associaties die een teken oproept. Connotaties zijn cultureel bepaald en kunnen sterk variëren tussen individuen en groepen. Bijvoorbeeld, het woord "appel" kan connotaties hebben van gezondheid, verleiding, of zelfs technologie (Apple Inc.).
> **Voorbeeld:**
> Het woord "meneer" en "vent" kunnen dezelfde denotatie hebben (een volwassen mannelijk persoon), maar de connotaties verschillen aanzienlijk. "Meneer" is neutraal tot formeel, terwijl "vent" informeler en soms zelfs enigszins denigrerend kan zijn, afhankelijk van de context.
#### 3.2.4 Tekens in communicatie
Tekens manifesteren zich in verschillende vormen binnen communicatie:
* **Verbale tekens:** Gesproken en geschreven taal.
* **Non-verbale tekens:**
* **Lichaamstaal:** Houding, gebaren, bewegingen.
* **Gelaatsuitdrukkingen:** Emoties die uit het gezicht worden afgelezen.
* **Nabijheid (personal space):** De fysieke afstand die mensen bewaren.
* **Aanrakingsgedrag:** Verschillende vormen van fysiek contact.
* **Kleding:** Symbolische betekenis van wat men draagt.
* **Geuren en smaken:** Associaties en reacties die door deze zintuigen worden opgeroepen.
* **Paralinguïstische tekens:** Kenmerken van de stem die de boodschap kleuren, zoals intonatie, stemklank, spreeksnelheid en pauzes.
Het begrijpen van semiotiek helpt ons te analyseren hoe tekens en symbolen betekenis creëren en hoe deze betekenis geïnterpreteerd wordt, wat cruciaal is voor geslaagde communicatie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mediatisering | Het proces waarbij de media een steeds centralere rol gaan spelen in de maatschappij, wat leidt tot sociale veranderingen en een toenemende verwevenheid tussen media en maatschappelijke processen. |
| Factchecking | Een journalistiek genre dat zich richt op het verifiëren van de feitelijke juistheid van claims die in de publieke ruimte verschijnen, met als doel het bestrijden van mis- en desinformatie. |
| Misinformation (Misinformatie) | Informatie die per ongeluk onjuist wordt verspreid, waarbij de verspreider zich niet bewust is van de onjuistheid of onvolledigheid ervan. |
| Disinformation (Desinformatie) | Opzettelijk verspreide verkeerde informatie, vaak met een politiek of ander misleidend doel. |
| Semiotiek | De studie van tekens, symbolen en hun betekenis, inclusief hoe deze worden gecreëerd, gebruikt en geïnterpreteerd in communicatieprocessen. |
| Denotatie | De letterlijke, objectieve betekenis van een teken of woord, onafhankelijk van persoonlijke interpretatie of gevoelswaarde. |
| Connotatie | De gevoelswaarde, associaties en bijbetekenissen die met een teken of woord worden geassocieerd, welke vaak subjectief en cultureel bepaald zijn. |
| Kanaal | De verbinding of het medium dat wordt gebruikt om een boodschap van de zender naar de ontvanger over te brengen. |
| Ruis | Elk element dat de communicatie kan verstoren of belemmeren, onderverdeeld in kanaal-, fysieke, psychologische en semantische ruis. |
| Lasswell's communicatiemodel | Een lineair model dat het communicatieproces beschrijft aan de hand van vijf kernvragen: Wie zegt wat, via welk kanaal, tegen wie, en met welk effect? |
| Communicatiegedrag | De manier waarop mensen communiceren, gekenmerkt door diverse eigenschappen zoals visuele instelling, emotionele beïnvloeding, en de noodzaak van herhaling. |
| Interactief proces | Een communicatieproces waarbij zowel zender als ontvanger actief deelnemen, informatie uitwisselen en van rol kunnen wisselen, wat leidt tot tweerichtingsverkeer. |
| Cognitieve dissonantie | Een psychologische toestand van ongemak die ontstaat wanneer iemands overtuigingen, waarden of attitudes in conflict zijn met hun gedrag of nieuwe informatie. |
| AIDA-model | Een marketing- en reclameconcept dat vier fasen beschrijft die een consument doorloopt alvorens tot actie over te gaan: Aandacht (Attention), Interesse (Interest), Verlangen (Desire) en Actie (Action). |
Cover
2. Deel 2. Communicatieleer massacommunicatie 2025_2026 (1).pptx
Summary
# Geschiedenis en evolutie van massacommunicatie
De geschiedenis en evolutie van massacommunicatie beschrijft de ontwikkeling van menselijke communicatiemiddelen door de eeuwen heen, van de vroegste vormen tot de hedendaagse digitale en sociale media.
### 1.1 Vroege vormen van communicatie
De menselijke communicatie begon met non-verbale en verbale uitingen. Vroege vormen omvatten:
* Rooksignalen
* Taal
* Muziek
* Tekeningen en schilderijen
### 1.2 De revolutie van het schrift en de boekdrukkunst
De ontwikkeling van het schrift markeerde een cruciale stap, waardoor informatie duurzamer en breder verspreid kon worden. De uitvinding van de boekdrukkunst door Gutenberg introduceerde een massaal productiemodel voor teksten, wat leidde tot:
* Verhoogde geletterdheid
* De opkomst van de krant als een belangrijk medium voor nieuwsverspreiding
### 1.3 Technologische doorbraken in de 19e en 20e eeuw
De 19e eeuw bracht verdere technologische innovaties die de massacommunicatie transformeerde:
* **Fotografie** (uitgevonden op 19 augustus 1839): Maakte visuele documentatie op grote schaal mogelijk.
* **Telegraaf**: Maakte snelle communicatie over lange afstanden mogelijk.
* **Telefoon**: Verbeterde de interpersoonlijke communicatie.
* **Grammofoon**: Maakte de reproductie en distributie van geluid mogelijk.
* **Tijdschriften**: Bood gespecialiseerde inhoud voor specifieke doelgroepen.
* **Stomme film**: Een vroege vorm van visuele storytelling.
De 20e eeuw zag de opkomst van de meest invloedrijke massacommunicatiemiddelen van die tijd:
* **Radio**: Verwierf een massaal publiek door geluidsoverdracht.
* **Televisie**: Combineerde beeld en geluid, wat een enorme impact had op cultuur en informatieverspreiding.
### 1.4 Het digitale tijdperk en de opkomst van het internet
De late 20e en vroege 21e eeuw werden gekenmerkt door de opkomst van digitale technologieën en het internet, wat een fundamentele verschuiving teweegbracht:
* **Computer**: De basis voor digitale informatieverwerking en -opslag.
* **Internet**: Creëerde een wereldwijd netwerk voor informatie-uitwisseling.
* **Opslagmedia**: Verbeterde de capaciteit om digitale informatie te bewaren.
* **Gsm en smartphone**: Maakte mobiele communicatie en internettoegang overal mogelijk.
* **Digitale televisie**: Verbeterde de kwaliteit en diversiteit van televisie-uitzendingen.
Deze ontwikkeling leidde tot een nieuwe fase van massacommunicatie die gekenmerkt wordt door:
* **Digitalisering**: Informatie wordt omgezet in een digitaal formaat.
* **Connectiviteit**: De mogelijkheid om wereldwijd verbonden te zijn.
* **Multimediaal**: Integratie van geluid, tekst, bewegend en stilstaand beeld.
* **Onmiddellijke interactie**: Mogelijkheid tot real-time interactie tussen zenders en ontvangers.
### 1.5 Sociale media en de informatiemaatschappij
De opkomst van sociale media heeft de dynamiek van massacommunicatie verder veranderd. Kenmerken van de huidige informatiemaatschappij zijn onder meer:
* **Infostress, datasmog, info fatigue, information paralysis**: De overvloed aan informatie kan leiden tot stress en besluiteloosheid.
* **Social media**: Platforms die gebruikers in staat stellen content te creëren, te delen en te interageren.
* **AI (Artificial Intelligence)**: Speelt een steeds grotere rol in de productie, verspreiding en personalisatie van media-inhoud.
### 1.6 Functies van massacommunicatie
Massacommunicatie vervult diverse functies binnen de samenleving:
#### 1.6.1 Sociale functies
* **Socialisatie**: Het aanleren van maatschappelijke regels, waarden en normen.
* **Ontspanning**: Het bieden van vermaak en afleiding.
#### 1.6.2 Politieke functies
* **Openbaarmaking**: Het publiek maken van politieke beslissingen en standpunten.
* **Uitdrukkingsfunctie**: Het fungeren als spreekbuis, essentieel in democratieën.
* **Vormingsfunctie**: Het helpen van burgers bij het vormen van hun eigen standpunten.
* **Kritiek- en controlefunctie**: Het volgen van besluitvorming en het bieden van een forum voor kritiek.
#### 1.6.3 Economische functies
* **Adverteren**: Het promoten van producten en diensten.
* **Economische sector**: Media en reclame vormen een belangrijke economische pijler.
#### 1.6.4 Informerende functie
* Het verstrekken van informatie op sociaal, politiek en economisch vlak. Media trekken de aandacht van het publiek en verkopen deze aandacht aan adverteerders.
### 1.7 Mediabestedingen en economische impact
Mediabestedingen geven inzicht in de economische waarde van reclame en de media-industrie. Schattingen wijzen uit dat de mediabestedingen in België een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen, met een trend naar groei in digitale media ten koste van analoge media. Dit kan lokale media verzwakken, aangezien een groot deel van de digitale advertentie-inkomsten naar grote technologieplatformen gaat.
> **Tip:** Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen brutowaarden en nettowaarden, en om rekening te houden met constante versus courante gegevens bij het analyseren van mediabestedingen, om een accuraat beeld te krijgen van de economische ontwikkelingen.
### 1.8 Visies op de macht van media
De invloed van media op het publiek is door de jaren heen op verschillende manieren bekeken:
#### 1.8.1 Fase 1: Almacht van de media (One-step-flow theory)
* **Kernidee**: Massamedia hebben een grote, directe en eenzijdige invloed op een passief publiek.
* **Kenmerken**: Ontvangers worden weerloos beïnvloed, er is een direct verband tussen aanbod en effect, en de massa is manipuleerbaar.
* **Kritiek**: Deze theorie negeert de complexiteit van de ontvanger, die deel uitmaakt van sociale groepen en gebruikmaakt van filters zoals selectieve blootstelling en waarneming.
#### 1.8.2 Fase 2: Beperkte macht van media (Two-step-flow theory)
* **Kernidee**: De invloed van massamedia is niet almachtig, maar wordt gefilterd door intermediaire factoren, met name opinieleiders.
* **Kenmerken**: Opinieleiders fungeren als schakel tussen media en hun sociale netwerk. Zij zijn deskundiger, beter geïnformeerd en interpreteren informatie.
* **Kritiek**: Deze theorie is te lineair en gaat ervan uit dat informatiestroom gelijkstaat aan beïnvloedingsstroom, terwijl meerdere communicatiestromen mogelijk zijn (multi-step-flow).
#### 1.8.3 Fase 3: Aandacht voor de ontvanger (Uses and Gratifications theory)
* **Kernidee**: Het publiek is actief en gebruikt media om bepaalde behoeften te bevredigen.
* **Kenmerken**: Consistentiethorie, bewuste en functionele mediakeuze, concurrentie met andere bevredigingsmogelijkheden, en de betekenis die de gebruiker zelf aan mediabeleving geeft. Het **zwamvlokmodel** illustreert hoe massamedia verbonden zijn met een netwerk van interpersoonlijke contacten.
* **Kritiek**: Kan leiden tot verbrokkeling van onderzoek en de neiging om individuele behoeften los te zien van collectieve en sociale dimensies.
#### 1.8.4 Fase 4: De sturende macht van de media onderzocht
* Deze fase omvat kritischer onderzoek naar langetermijneffecten en onbedoelde gevolgen.
* **Agendasettingtheorie**: Media bepalen niet zozeer *wat* mensen denken, maar *waarover* mensen denken door te bepalen welke onderwerpen aan bod komen.
* **Zwijgspiraal (E. Noelle-Neumann)**: Mensen die denken dat hun mening niet overeenkomt met de heersende opvattingen, zwijgen eerder.
* **Kenniskloofhypothese**: De kloof tussen kennisrijken en -armen kan vergroot worden door de toename van massamedia, met name de digitale kloof.
* **Cultivatietheorie (G. Gerbner)**: Langdurige blootstelling aan televisie (of andere media) kan het wereldbeeld van kijkers beïnvloeden, leidend tot het "Mean World Syndrome".
* **Kritische mediatheorie (Frankfurter Schule, Cultural Studies)**: Onderzoekt de rol van media in relatie tot politieke, sociaaleconomische en culturele machtsstructuren, en de manipulatie van de massa door reclame en propaganda.
#### 1.8.5 Fase 5: Massamedia in het informatietijdperk
* Deze fase wordt gekenmerkt door de vervaging van de scheidingslijn tussen interpersoonlijke en massacommunicatie, waarbij iedereen een zender kan worden.
* **Nieuwe media**: Interactieve communicatie, citizen journalism, e-democracy.
* **Web 1.0, 2.0, 3.0**: Ontwikkeling van het web van eenrichtingsverkeer naar een interactief en gesemantiseerd web.
* **Uitdagingen**: Mediawijsheid, fake news, vertrouwen in reguliere media, en de impact van verdere digitalisering en AI.
> **Voorbeeld:** De agendasettingtheorie is zichtbaar wanneer na een grote mediaberichting over klimaatverandering, dit onderwerp prominent aanwezig is in politieke debatten en in het publieke discours.
> **Tip:** Het is cruciaal om de evolutie van deze theorieën te begrijpen, aangezien ze de basis vormen voor hedendaags mediaonderzoek en de kritische analyse van communicatieprocessen.
---
# Functies van massacommunicatie
Massacommunicatie vervult diverse cruciale rollen in de samenleving, variërend van het overbrengen van culturele normen tot het faciliteren van politieke deelname en economische uitwisseling.
### 2.1 Sociale functies
De sociale functies van massacommunicatie richten zich op de integratie en het welzijn van individuen binnen de maatschappij.
#### 2.1.1 Socialisatie
Een van de kernfuncties is socialisatie, waarbij individuen de heersende regels, waarden en normen van een samenleving aanleren. Media spelen hierin een rol door deze culturele elementen te presenteren en te internaliseren, waardoor individuen effectief kunnen functioneren binnen hun gemeenschap.
#### 2.1.2 Ontspanning
Massacommunicatie biedt ook een essentieel kanaal voor ontspanning en recreatie. Via films, muziek, literatuur en andere media kunnen mensen ontsnappen aan de dagelijkse sleur, tot rust komen en genieten van diverse vormen van entertainment.
### 2.2 Politieke functies
Op politiek vlak draagt massacommunicatie bij aan een geïnformeerde en participatieve democratie.
#### 2.2.1 Openbaarmaking
Media maken politieke beslissingen en de standpunten van politieke actoren publiekelijk bekend. Dit transparantieproces is fundamenteel voor het informeren van burgers over het beleid dat hen aangaat.
#### 2.2.2 Uitdrukkingsfunctie
In een democratische samenleving fungeren massamedia als een spreekbuis voor diverse meningen en belangen. Ze bieden een platform waar verschillende stemmen gehoord kunnen worden, wat essentieel is voor het politieke debat.
#### 2.2.3 Vormingsfunctie
Massacommunicatie helpt individuen bij het vormen van hun eigen politieke standpunten. Door blootstelling aan verschillende perspectieven en analyses kunnen burgers een weloverwogen mening ontwikkelen.
#### 2.2.4 Kritiek- en controlefunctie
Een belangrijke politieke rol is het volgen van de besluitvorming door overheden en andere machtsstructuren. Media bieden een forum voor kritiek en monitoring, waardoor machthebbers ter verantwoording kunnen worden geroepen.
### 2.3 Economische functies
Massacommunicatie is ook onlosmakelijk verbonden met de economie.
#### 2.3.1 Adverteren
Adverteren is een van de meest zichtbare economische functies. Bedrijven maken gebruik van media om producten en diensten te promoten, consumenten te informeren en verkoop te stimuleren. Media-inhoud wordt vaak gefinancierd door deze advertentie-inkomsten.
#### 2.3.2 Economische sector
De media zelf vormen een belangrijke economische sector, bestaande uit zowel reclame- als mediabedrijven. In België werd de totale waarde van mediamarktuitgaven in 2023 geschat op iets minder dan 2,8 miljard euro, met een verwachte groei in 2024. Er is echter een trend waarbij analoge media terrein verliezen aan digitale media, wat ten koste kan gaan van lokale media-inkomsten, aangezien technologieplatforms een groot deel van de digitale advertentieverkopen beheren.
> **Tip:** De verschuiving naar digitale media heeft significante implicaties voor de financiering van lokale journalistiek en media-ecosystemen.
#### 2.3.3 Informerende functie (op economisch vlak)
Naast adverteren informeren media ook over economische ontwikkelingen, markttrends en financiële nieuws, wat burgers helpt bij hun economische beslissingen.
### 2.4 Informerende functie (algemeen)
De informatieve functie is een overkoepelende rol die alle andere functies doordringt. Massacommunicatie informeert burgers op sociaal, politiek en economisch vlak, en vormt daarmee de basis voor deelname aan de samenleving.
> **Tip:** Houd er rekening mee dat de betrouwbaarheid van informatie essentieel is. Kritisch omgaan met bronnen en de tendens tot 'fake news' is cruciaal in het hedendaagse medialandschap.
---
# Theoretische modellen van media-effecten
Dit deel onderzoekt hoe massacommunicatie het publiek beïnvloedt, evoluerend van de kracht van media tot meer genuanceerde perspectieven.
### 3.1 De evolutie van mediatheorieën
De opvattingen over de invloed van massacommunicatie op het publiek hebben zich door de tijd heen ontwikkeld, wat zich vertaalt in verschillende theoretische modellen. Deze evolutie kan worden opgedeeld in meerdere fasen:
* **Fase 1: De almacht van de media**
Deze vroege fase kenmerkt zich door de gedachte dat massamedia een enorme, directe en bijna onvermijdelijke invloed hebben op het publiek.
* **Fase 2: Beperkte macht van media**
Hier wordt erkend dat de invloed van media niet absoluut is, maar wordt gefilterd door intermediaire factoren.
* **Fase 3: Aandacht voor de ontvanger**
In deze fase verschuift de focus naar de actieve rol van het publiek in het mediagebruik en de interpretatie van boodschappen.
* **Fase 4: De sturende macht van de media onderzocht**
Kritischer onderzoek richt zich op langetermijneffecten, onbedoelde gevolgen en de manier waarop media de maatschappelijke agenda bepalen.
* **Fase 5: Massamedia in het informatietijdperk**
Dit omvat de impact van nieuwe media en digitale technologieën, waarbij de traditionele scheidingslijn tussen interpersoonlijke en massacommunicatie vervaagt.
### 3.2 Fase 1: De almacht van de media
#### 3.2.1 One-step-flow theory
Dit model, ook wel bekend als de stimulus-response theory, injectienaaldtheorie of kogeltheorie, gaat uit van een grote, directe invloed van massamedia op het publiek.
* **Kernideeën:**
* **Eenrichtingsverkeer:** De communicatie verloopt enkel van de media naar het publiek.
* **Passieve ontvanger:** Individuen ondergaan weerloos en passief alle invloeden van de media.
* **Direct verband tussen aanbod en effect:** Er is een directe relatie tussen wat de media aanbieden en het effect daarvan op de ontvanger.
* **Voorspelbare ontvangers:** Het publiek wordt als gemakkelijk manipuleerbaar beschouwd.
* **Massa als geïsoleerde individuen:** Het publiek wordt gezien als een verzameling van geïsoleerde individuen die samen een massa vormen.
* **Kritiek:**
Dit model geeft een te simplistisch beeld van de ontvanger. Het publiek is niet geïsoleerd, maar maakt deel uit van sociale groepen. Selectieve blootstelling, selectieve waarneming, groepsnormen en interpersoonlijke contacten fungeren als filters die de directe invloed van de media beperken.
### 3.3 Fase 2: Beperkte macht van media
#### 3.3.1 Two-step-flow theory
Dit model, ook wel opinieleiderschap genoemd, stelt dat massamedia niet almachtig zijn en dat intermediaire factoren een rol spelen tussen media en publiek.
* **Kernideeën:**
* **Beperkte effecten:** De effecten van media zijn beperkt en worden gefilterd.
* **Opinieleiders:** Deze fungeren als schakel tussen massamedia en het sociale netwerk van individuen.
* **Kenmerken van opinieleiders:**
* Zijn geen aparte elite, maar overal te vinden.
* Zijn deskundiger, vaak op specifieke vlakken.
* Zijn beter geïnformeerd en actiever in het zoeken en doorgeven van informatie.
* Zeven en interpreteren informatie.
* Hebben veel en betere contacten, en meer sociale vaardigheid.
* Zijn gericht op vernieuwing of verandering.
* Gebruiken meer verschillende media.
* Beïnvloeden via informeel contact en bevestiging.
* Beïnvloeding is "verdiend" leiderschap.
* **Communicatiestroom:** De informatie wordt door opinieleiders uit de massamedia gehaald en vervolgens doorgegeven aan hun sociale netwerk.
* **Kritiek:**
De informatiestroom is niet noodzakelijk gelijk aan de beïnvloedingsstroom. Er kunnen meerdere communicatiestromen bestaan, niet enkel van boven naar beneden. Dit model wordt gezien als een getrapte injectienaaldtheorie, wat leidde tot het idee van een multi-step-flow.
#### 3.3.2 Multi-step-flow theory en Zwamvlokmodel
De ontwikkeling van de two-step-flow leidde tot het besef dat informatiestromen complexer zijn en dat meerdere stappen en interacties plaatsvinden.
* **Multi-step-flow:** Dit erkent dat er meerdere communicatiestromen zijn, waarbij informatie niet alleen via opinieleiders, maar ook op andere manieren en via diverse kanalen wordt verspreid en verwerkt.
* **Zwamvlokmodel:** Dit model vergelijkt massacommunicatie met een paddenstoel:
* De paddenstoel staat voor de massamedia.
* Een onzichtbaar netwerk van interpersoonlijke contacten (de zwamvlok) is verbonden met de massamedia.
* De media zijn afhankelijk van dit netwerk, dat inzicht verschaft in communicatieprocessen.
* Informele contacten kunnen ook de werking van massamedia beïnvloeden.
### 3.4 Fase 3: Aandacht voor de ontvanger
In deze fase wordt de ontvanger centraal gesteld, met een actievere rol in het mediagebruik. Massa- en interpersoonlijke communicatie worden als complementair beschouwd. De informatiestroom en beïnvloedingsstroom worden als verschillend gezien, waarbij normen en waarden, en maatschappelijke en culturele verschillen, een grotere rol spelen dan enkel opinieleiderschap.
#### 3.4.1 Uses and gratifications theory (Nuttigheidstheorie)
Deze theorie focust op het gebruik van massamedia om specifieke behoeften te bevredigen en voldoening te verkrijgen.
* **Kernideeën:**
* **"Gebruiken" van media:** Mensen gebruiken media om iets te bekomen, bijvoorbeeld educatie, informatie of ontspanning.
* **Verwachtingen van het publiek:** Het mediagebruik wordt bepaald door de verwachtingen die gebruikers hebben van de media.
* **Bewuste en functionele mediakeuze:** Gebruikers kiezen bewust media en boodschappen die aansluiten bij hun behoeften.
* **Concurrentie met andere mogelijkheden:** Media concurreren met andere manieren om aan behoeften te voldoen.
* **De ontvanger is koning:** Dit benadrukt de autonomie en de actieve rol van de kijker of lezer.
* **Vragen:** "Welke media gebruikt het publiek?" (Use) en "Waarom gebruikt het publiek deze media?" (Gratification).
* **Consistentietheorie:** Mensen nemen informatie aan die in harmonie is met wat ze al weten.
* **Kritiek:**
* **Verbrokkeling van onderzoek:** Het kan lastig zijn om te bepalen of individuele behoeften werkelijk autonoom zijn, of voortkomen uit collectieve of sociale dimensies.
* **Structurele en contextuele invloeden:** Bredere structurele en contextuele factoren, zoals het beschikbare aanbod, hebben een aanzienlijke invloed op mediagebruik.
### 3.5 Fase 4: De sturende macht van de media onderzocht
In deze fase wordt kritischer gekeken naar de invloed van media, met een focus op langetermijneffecten en onbedoelde gevolgen.
#### 3.5.1 Agendasetting theory
Deze theorie stelt dat media niet zozeer een mening opdringen, maar wel bepalen welke onderwerpen aandacht krijgen. De agenda van de media wordt de agenda van het publiek.
* **Kernideeën:**
* **Agenda van de media:** De selectie en nadruk die media leggen op bepaalde onderwerpen.
* **Agenda van het publiek:** De onderwerpen die het publiek als belangrijk beschouwt, grotendeels beïnvloed door de media.
* **Actie- en belangengroeperingen:** Deze groepen proberen de mediadiscussie te beïnvloeden om hun agenda te promoten.
* **Framing:** De manier waarop media een onderwerp presenteren (bijvoorbeeld door specifieke woordkeuzes) kan de perceptie van het publiek beïnvloeden.
* **Kritiek:**
* **Beperkt tot kennisoverdracht:** De theorie verklaart mogelijk de overdracht van kennis, maar minder direct de beïnvloeding van andere mediaconcepten of houdingen.
* **Vereenvoudigde correlatie:** De correlatie tussen de media-agenda en de publieke agenda wordt soms te eenvoudig voorgesteld. Meer onderzoek naar tijdstip, ruimte en de sociale achtergrond van de ontvanger is nodig.
* **Objectiviteit van media:** Er wordt gewezen op het feit dat media de werkelijkheid niet altijd objectief en correct weergeven.
#### 3.5.2 De zwijgspiraal
Dit concept beschrijft hoe individuen hun mening in de publieke sfeer uiten afhankelijk van hun perceptie van de heersende opvattingen.
* **Kernideeën:**
* Individuen die denken dat hun mening overeenkomt met de heersende opvattingen, zijn eerder geneigd deze te uiten.
* Individuen die geloven dat hun mening tot een minderheid behoort, zullen eerder zwijgen om sociale isolatie te vermijden. Dit kan leiden tot een spiraal waarbij de meerderheidsmening sterker lijkt te worden.
#### 3.5.3 Kenniskloofhypothese
Deze hypothese stelt dat de toename van massamedia de kloof tussen mensen met veel en weinig kennis kan vergroten.
* **Kernideeën:**
* Een groeiende kloof tussen hen die veel informatie kunnen verwerken en hen die dat niet kunnen.
* Het verband tussen opleiding en mediagebruik speelt hierbij een rol.
* De digitale kloof is hier een moderne manifestatie van.
#### 3.5.4 Marshall McLuhan
McLuhan's werk, met name de slogan "The medium is the message," benadrukt de impact van het medium zelf op de maatschappij en hoe we denken, onafhankelijk van de specifieke inhoud.
* **Kernideeën:**
* **"The medium is the message":** De kenmerken van het medium hebben meer invloed dan de inhoud die het overbrengt.
* **"Horseless carriage syndrome":** We hebben de neiging om nieuwe technieken te conceptualiseren in termen van oude, bestaande technieken.
* **Content van nieuwe media:** De inhoud van een nieuw medium is vaak een oud medium.
#### 3.5.5 Cultivatietheorie (Gerbner)
Deze theorie, voornamelijk gericht op televisie, onderzoekt de langetermijneffecten van mediaconsumptie op het wereldbeeld van kijkers.
* **Kernideeën:**
* **Televisie als "verhalenverteller":** Media, en met name televisie, spelen een cruciale rol in het vertellen van verhalen over het menselijk leven en waarden, wat traditioneel door ouders en leraren werd gedaan.
* **Kijktijd:** Zware televisiekijkers geloven meer in de voorgeschotelde televisiewerkelijkheid dan lichte kijkers.
* **Mainstreaming en Mean World Syndrome:** Langdurige blootstelling aan mediageweld kan leiden tot een perceptie van de wereld als gevaarlijker en angstiger dan deze in werkelijkheid is.
* **Stereotypering:** De theorie besteedt ook aandacht aan de vorming van stereotiepe beelden van verschillende bevolkingsgroepen (bv. vrouwen, minderheden).
* **Kritiek:**
* **Mediademonisering:** De theorie zou te weinig aandacht hebben voor andere factoren die invloed kunnen uitoefenen op het wereldbeeld van individuen.
* **Context van internet:** Het is de vraag of deze theorie, oorspronkelijk gericht op televisie, volledig toepasbaar is op de huidige consumptie van informatie via het internet en sociale media.
#### 3.5.6 Kritische mediatheorieën
Deze theorieën, waaronder de Frankfurter Schule en de Cultural Studies, bieden een scherpere kritiek op de rol van massamedia in de maatschappij.
* **Frankfurter Schule:**
* Ziet massacommunicatie als een aanstoker van maatschappelijke problemen en beschouwt media als instrumenten in handen van gevestigde politieke en economische groepen.
* Media zouden normverandering saboteren en de massa manipuleren via reclame en propaganda.
* Deze benadering wordt gekenmerkt als elitair-pessimistisch.
* **Cultural Studies:**
* Onderzoekt de rol van politieke, sociaaleconomische en culturele organisaties in de werking van massamedia.
* Richt zich meer op populaire media en hanteert een cultureel optimistische benadering.
### 3.6 Fase 5: Massamedia in het informatietijdperk
In deze fase vervaagt de scheidingslijn tussen interpersoonlijke en massacommunicatie door de opkomst van nieuwe media. Iedereen kan een zender worden, wat leidt tot een interactiever communicatieproces.
* **Kernideeën:**
* **Verdwwwijning van scheidingslijnen:** De traditionele grenzen tussen persoonlijke en massacommunictie vervagen.
* **Iedereen als zender:** Burgers kunnen zelf content creëren en verspreiden, wat leidt tot citizen journalism.
* **Interactief proces:** Zowel de informatiestroom als de beïnvloedingsstroom verlopen in meerdere richtingen.
* **Virtuele macht van de burger:** De opkomst van e-democracy en het toegenomen maatschappelijk debat online.
* **De kritische consument:** Een grotere nadruk op mediageletterdheid en het kritisch evalueren van informatie.
#### 3.6.1 Web 1.0, 2.0 en 3.0
Deze fasen beschrijven de evolutie van het internet:
* **Web 1.0:** Zender staat centraal. Informatie wordt verstuurd, met nauwelijks interactie.
* **Web 2.0:** Ontvanger staat centraal. Gekenmerkt door sociale media en gebruikersinteractie.
* **Web 3.0:** Boodschap staat centraal. Het semantische web, waarbij boodschappen gerichter en slimmer worden verwerkt op basis van eerdere online acties.
#### 3.6.2 Bedenkingen in het digitale tijdperk
Verdere digitalisering roept belangrijke vragen op over:
* **Mediawijsheid:** Het vermogen om media effectief en kritisch te gebruiken.
* **Fake news:** De verspreiding van misinformatie en desinformatie.
* **Vertrouwen in reguliere media:** De impact van online alternatieven op het vertrouwen in traditionele nieuwsbronnen.
* **Kunstmatige intelligentie (AI):** De groeiende rol van AI in mediaproductie en -distributie.
---
# Massamedia in het informatietijdperk
Dit onderwerp verkent de transformatie van massacommunicatie door de opkomst van nieuwe media, de vervaging van grenzen tussen interpersoonlijke en massacommunicatie, de opkomst van citizen journalism en e-democracy, en de impact van concepten als Web 3.0, AI en mediawijsheid.
### 4.1 De evolutie van massacommunicatie
De ontwikkeling van massacommunicatie kent een lange geschiedenis, beginnend met prehistorische communicatiemiddelen zoals rooksignalen en evoluerend naar complexe digitale netwerken. De belangrijkste mijlpalen zijn:
* **Prehistorisch:** Non-verbale en verbale communicatie, rooksignalen, taal, muziek, tekeningen, schilderijen.
* **Schrift:** Maakt permanente opslag en verspreiding van informatie mogelijk.
* **Boekdrukkunst:** Revolutioneert de massale verspreiding van geschreven teksten.
* **19e eeuw:** Fotografie, telegraaf, telefoon, grammofoon, tijdschriften, stomme film.
* **20e eeuw:** Radio, televisie.
* **Eind 20e/begin 21e eeuw:** Computer, internet en opslagmedia, mobiele telefoons en smartphones, digitale televisie, sociale media, kunstmatige intelligentie (AI).
Moderne media kenmerken zich door digitalisering, verbinding, multimedialiteit (geluid, tekst, bewegend en stilstaand beeld) en directe interactie.
### 4.2 Functies van massacommunicatie
Massamedia vervullen diverse functies binnen de samenleving:
* **Sociale functies:**
* **Socialisatie:** Het aanleren van maatschappelijke regels, waarden en normen.
* **Ontspanning:** Het bieden van vermaak.
* **Politieke functies:**
* **Openbaarmaking:** Het publiek maken van politieke beslissingen en standpunten.
* **Uitdrukkingsfunctie:** In een democratie essentieel als spreekbuis voor verschillende meningen.
* **Vormingsfunctie:** Helpt individuen bij het vormen van hun eigen standpunten.
* **Kritiek- en controlefunctie:** Het volgen van besluitvorming en het bieden van een platform voor kritiek.
* **Economische functies:**
* **Adverteren:** Het promoten van producten en diensten.
* **Economische sector:** Media en reclame vormen een belangrijke economische sector.
* **Informatieve functie:** Het verstrekken van informatie op sociaal, politiek en economisch vlak.
Media trekken aandacht van het publiek, die deze aandacht vervolgens verkopen aan adverteerders. De mediabestedingen in België, hoewel fluctuerend, laten een verschuiving zien van analoge naar digitale media, wat invloed heeft op de inkomsten van lokale media ten gunste van technologieplatformen.
### 4.3 Overzicht van mediakenmerken en effecten
De kijk op de macht en effecten van media is geëvolueerd door verschillende fasen van onderzoek:
#### 4.3.1 Fase 1: Almacht van de media (One-step-flow theory)
* **Kenmerk:** De massamedia worden gezien als almachtig en de ontvanger als passief en weerloos. Er is een directe, eenrichtingsrelatie tussen media-aanbod en effect.
* **Theorieën:** Stimulus-response theory, injectienaaldtheorie, kogeltheorie.
* **Kritiek:** Negeert de actieve rol van het publiek, sociale filters (selectieve blootstelling, waarneming) en interpersoonlijke contacten.
#### 4.3.2 Fase 2: Beperkte macht van media (Two-step-flow theory)
* **Kenmerk:** De macht van de media is beperkt door intermediërende factoren. Opinieleiders spelen een cruciale rol als schakel tussen media en hun sociale netwerken.
* **Opinieleiders:** Niet per se een elite, maar vaak deskundige, beter geïnformeerde en actievere individuen binnen specifieke domeinen. Zij filteren en interpreteren informatie.
* **Kritiek:** De informatiestroom en beïnvloedingsstroom zijn niet altijd synchroon. Er zijn meerdere communicatiestromen mogelijk (multi-step-flow).
#### 4.3.3 Fase 3: Aandacht voor de ontvanger
* **Kenmerk:** Het publiek krijgt een actievere rol. Massa- en interpersoonlijke communicatie worden als complementair beschouwd.
* **Theorieën:**
* **Zwamvlokmodel:** Vergelijkt massacommunicatie met een paddenstoelnetwerk, waarbij media afhankelijk zijn van en verbonden zijn met een netwerk van interpersoonlijke contacten. Informele contacten beïnvloeden ook de mediawerking.
* **Uses and Gratification Theory (Nuttigheidstheorie):** Focust op hoe individuen media "gebruiken" om hun behoeften te bevredigen (educatie, ontspanning, etc.). Dit vereist een bewuste en functionele mediakeuze. De ontvanger wordt als "koning" gezien.
* **Kritiek:** De theorie kan leiden tot verbrokkeling van onderzoek en negeert bredere structurele en contextuele invloeden op mediagebruik.
#### 4.3.4 Fase 4: De sturende macht van de media onderzocht
* **Kenmerk:** Kritischer onderzoek naar lange-termijneffecten en onbedoelde gevolgen van media.
* **Theorieën:**
* **Agendasettingtheorie:** Media bepalen niet zozeer *wat* we denken, maar *waarover* we denken. De mediantena = de publieke agenda.
* **Framing:** De manier waarop informatie wordt gepresenteerd (keuze van woorden, perspectief) beïnvloedt de interpretatie.
* **Zwijgspiraal (Noelle-Neumann):** Individuen passen hun publieke mening aan op basis van wat zij denken dat de heersende opvatting is, uit angst om geïsoleerd te raken.
* **Kenniskloofhypothese:** De toename van massacommunicatie kan de kloof vergroten tussen hen die veel informatie hebben en hen die weinig hebben. Dit wordt versterkt door de digitale kloof.
* **The medium is the message (Marshall McLuhan):** De vorm van het medium zelf heeft meer invloed dan de inhoud. Nieuwe technologieën worden vaak gezien in termen van oude technieken.
* **Cultivatietheorie (Gerbner):** Lange-termijn blootstelling aan televisie (vooral geweld) vormt het wereldbeeld van zware kijkers, wat leidt tot het "Mean World Syndrome". Verhalen worden steeds meer verteld door mediabedrijven.
* **Kritische Mediatheorieën:**
* **Frankfurter Schule:** Ziet massamedia als aanstokers van maatschappelijke problemen en manipulatoren van de massa, vaak in dienst van politieke en economische elites.
* **Cultural Studies:** Onderzoekt de rol van politieke, sociaaleconomische en culturele factoren in media, met een meer populaire en cultureel optimistische benadering.
### 4.4 Fase 5: Massamedia in het informatietijdperk
Deze fase kenmerkt zich door een nieuwe dynamiek:
* **Vervaging van grenzen:** De scheidslijn tussen interpersoonlijke communicatie en massacommunicatie vervaagt. Iedereen kan een zender worden.
* **Interactief proces:** Communicatie is tweerichtingsverkeer, zowel qua informatie- als beïnvloedingsstroom.
* **Citizen journalism:** Burgers nemen een actieve rol in het creëren en verspreiden van nieuws.
* **E-democracy:** De toename van het maatschappelijk debat online, mogelijk gemaakt door digitale platformen.
* **De kritische consument:** Verwachtingen worden hoger, en de consument wordt steeds bewuster van media.
* **Web 3.0 en verder:**
* **Web 1.0:** Zender centraal, weinig interactie.
* **Web 2.0:** Ontvanger centraal, sociale media.
* **Web 3.0:** Boodschap centraal, het semantische web, met gerichtere en slimmere informatievoorziening gebaseerd op online acties.
* **Nieuwe uitdagingen:** Verdere digitalisering, de noodzaak van mediawijsheid, de verspreiding van nepnieuws (fake news), het vertrouwen in reguliere media en de rol van kunstmatige intelligentie (AI) in de mediaconsumptie en -productie.
> **Tip:** Begrijp de verschillende "fases" van mediakritiek, aangezien deze de basis vormen voor het hedendaagse denken over media-effecten.
> **Tip:** Wees je bewust van de kritiek op elke theorie; geen enkele theorie biedt een volledige verklaring.
> **Voorbeeld:** Het concept "The medium is the message" betekent niet dat de inhoud onbelangrijk is, maar dat de eigenschappen van een medium (bijvoorbeeld de snelheid van Twitter versus de diepgang van een boek) de manier waarop we informatie verwerken en de impact ervan fundamenteel beïnvloeden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Informatiemaatschappij | Een maatschappij waarin de creatie, distributie, het gebruik, de integratie en manipulatie van informatie een belangrijke economische, politieke en culturele activiteit is. |
| Infostress | Een staat van mentale uitputting veroorzaakt door het gevoel overweldigd te worden door de hoeveelheid informatie die men moet verwerken. |
| Data smog | Een metafoor die de overdaad aan data en informatie beschrijft die moeilijk te filteren en te begrijpen is, vergelijkbaar met luchtvervuiling. |
| Info fatigue | Een staat van lusteloosheid of desinteresse die optreedt na langdurige blootstelling aan grote hoeveelheden informatie, wat leidt tot verminderde effectiviteit in het verwerken ervan. |
| Information paralysis | Een staat van onvermogen om te beslissen of actie te ondernemen als gevolg van het hebben van te veel informatie, wat leidt tot uitstelgedrag of besluiteloosheid. |
| Non-verbale communicatie | Communicatie die plaatsvindt zonder het gebruik van gesproken of geschreven woorden, zoals lichaamstaal, gezichtsuitdrukkingen en gebaren. |
| Verbale communicatie | Communicatie die plaatsvindt door middel van gesproken of geschreven woorden. |
| Boekdrukkunst | Een methode om tekst en afbeeldingen op grote schaal te reproduceren door middel van een drukpers, wat een revolutie teweegbracht in de verspreiding van kennis. |
| Massacommunicatie | Het proces waarbij informatie, ideeën en meningen aan een groot publiek worden verspreid via verschillende mediakanalen, zoals televisie, radio, kranten en het internet. |
| Socialisatie | Het proces waarbij individuen de waarden, normen, overtuigingen en gedragingen van hun samenleving leren en internaliseren. |
| Openbaarmaking | Het proces waarbij politieke beslissingen, standpunten en acties publiekelijk bekend worden gemaakt, vaak via massacommunicatiekanalen. |
| Uitdrukkingsfunctie | De functie van massacommunicatie om als spreekbuis te dienen voor verschillende groepen in de samenleving, met name in een democratisch systeem. |
| Vormingsfunctie | De rol van massacommunicatie bij het helpen van individuen bij het vormen van hun eigen standpunten en meningen over diverse onderwerpen. |
| Kritiek- en controlefunctie | De functie van massacommunicatie om de besluitvorming van de overheid en andere machthebbers te volgen en een forum te bieden voor kritiek en publieke controle. |
| One-step-flow theory | Een theorie die stelt dat massamedia een directe en krachtige invloed hebben op individuen, die passief informatie ontvangen en daarop reageren. |
| Stimulus-response theory | Een synoniem voor de one-step-flow theory, die de interactie tussen mediaboodschappen (stimuli) en publieke reacties (responses) als een directe causale relatie beschouwt. |
| Injectienaaldtheorie | Een andere term voor de one-step-flow theory, die de massamedia voorstelt als een "injectiespuit" die effecten direct in de ontvanger injecteert. |
| Kogeltheorie | Een synoniem voor de one-step-flow theory, die suggereert dat mediaboodschappen als kogels direct en effectief de ontvanger raken. |
| Two-step-flow theory | Een theorie die stelt dat de invloed van massamedia wordt gefilterd door opinieleiders, die informatie van de media ontvangen en deze vervolgens doorgeven aan hun sociale netwerk. |
| Opinieleider | Een individu binnen een sociaal netwerk dat fungeert als intermediair tussen de massamedia en andere leden van de groep, door informatie te selecteren, interpreteren en door te geven. |
| Multi-step-flow | Een uitbreiding van de two-step-flow theory, die erkent dat communicatiestromen complexer zijn en via meerdere stappen en individuen verlopen, niet alleen van media naar opinieleiders en dan naar het publiek. |
| Uses and gratifications theory | Een theorie die zich richt op waarom en hoe mensen massacommunicatiemedia gebruiken om specifieke behoeften te bevredigen en voldoening te halen uit de mediaconsumptie. |
| Consistentietheorie | Een psychologische theorie die stelt dat mensen informatie die in tegenspraak is met hun bestaande overtuigingen, waarden of attitudes, eerder zullen negeren of afwijzen. |
| Agendasetting theory | Een theorie die stelt dat de media niet zozeer bepalen wat mensen denken, maar wel waarover ze denken, door de nadruk te leggen op bepaalde onderwerpen en deze op de publieke agenda te plaatsen. |
| Framing | Het proces waarbij mediaberichtgeving wordt gepresenteerd op een manier die een specifieke interpretatie of perspectief op een onderwerp stimuleert, vaak door de keuze van woorden, beelden en context. |
| Zwijgspiraal | Een theorie die stelt dat mensen die denken dat hun mening afwijkt van de meerderheid, eerder geneigd zijn om stil te blijven uit angst voor sociale isolatie, wat de vermeende meerderheidsmening verder versterkt. |
| Kenniskloofhypothese | Een hypothese die stelt dat de verspreiding van informatie via massacommunicatie kan leiden tot een grotere kloof in kennis tussen sociaal-economische groepen die veel toegang hebben tot informatie en degenen die dat niet hebben. |
| Digitale kloof | Het verschil in toegang tot en gebruik van digitale technologieën, zoals computers en het internet, tussen verschillende sociaaleconomische groepen of regio's. |
| The medium is the message | Een concept van Marshall McLuhan dat stelt dat de vorm van een medium (het medium zelf) belangrijker is voor de sociale en psychologische effecten dan de inhoud die het medium transporteert. |
| Cultivatietheorie | Een theorie die onderzoekt hoe langdurige blootstelling aan televisie de perceptie van kijkers van de werkelijkheid kan beïnvloeden, door de wereldbeeld te cultiveren die overeenkomen met wat op televisie wordt gepresenteerd. |
| Mainstreaming | In de context van de cultivatietheorie, het proces waarbij zware televisiekijkers uit verschillende sociale achtergronden steeds meer vergelijkbare wereldbeelden ontwikkelen die overeenkomen met de "gemiddelde" realiteit zoals die op televisie wordt voorgesteld. |
| Mean World Syndrome | Een fenomeen beschreven door de cultivatietheorie, waarbij zware televisiekijkers een overmatig pessimistisch beeld van de wereld hebben, waarin ze de frequentie van geweld en gevaar overschatten. |
| Kritische mediatheorie | Een reeks benaderingen binnen de media-analyse die zich richten op de machtsverhoudingen, ideologische invloed en maatschappelijke gevolgen van massacommunicatie, vaak met een focus op kritiek op dominante structuren. |
| Frankfurter Schule | Een school van kritische theorie die de rol van massacommunicatie in de kapitalistische samenleving analyseerde, met nadruk op manipulatie, de culture-industrie en de onderdrukking van kritisch denken. |
| Cultural Studies | Een interdisciplinair onderzoeksveld dat zich richt op de studie van cultuur in al haar vormen en de relatie daarvan met macht, ideologie en sociale structuren, vaak met een focus op populaire media en het dagelijks leven. |
| Citizen journalism | Journalisme dat wordt uitgevoerd door burgers, vaak via sociale media en online platforms, in plaats van door professionele journalisten. |
| E-democracy | Het gebruik van digitale technologieën en internet om democratische processen te verbeteren, zoals burgers betrekken bij beleidsvorming en publiek debat. |
| Web 1.0 | De eerste fase van het World Wide Web, gekenmerkt door statische websites waar informatie voornamelijk werd gelezen en er beperkte interactie was tussen gebruikers en inhoud. |
| Web 2.0 | De fase van het World Wide Web die wordt gekenmerkt door interactieve en dynamische websites, sociale media, blogs en gebruikersgegenereerde inhoud, waarbij de gebruiker centraal staat. |
| Web 3.0 | De voorgestelde volgende fase van het World Wide Web, gericht op het semantische web, kunstmatige intelligentie en de integratie van diverse apparaten, met als doel slimmere en meer gepersonaliseerde online ervaringen. |
| AI (Artificiële Intelligentie) | Het vermogen van computersystemen om taken uit te voeren die normaal gesproken menselijke intelligentie vereisen, zoals leren, probleemoplossing en besluitvorming. |
Cover
Communicatiewetenschap.docx
Summary
# Concepten en definities van communicatie
Dit gedeelte introduceert de concepten en definities binnen de communicatiewetenschap, met aandacht voor de etymologie, verschillende definities, kernperspectieven en de voorwaarden voor succesvolle communicatie.
## 1. Communicatiewetenschap als discipline
Communicatiewetenschap is een relatief jonge wetenschap, die na de Tweede Wereldoorlog als zelfstandige discipline is ontstaan. Voordien werden communicatiewetenschappelijke fenomenen onderzocht vanuit diverse disciplines zoals retoriek, psychologie, sociologie en taalkunde. Multidisciplinariteit blijft ook vandaag de dag belangrijk binnen de communicatiewetenschap.
De discipline kent diverse subdomeinen, wat mede tot uiting komt in de verscheidenheid aan definities en modellen van communicatie. Aristoteles benoemde reeds drie intrinsieke middelen om een publiek te overtuigen: ethos (de persoonlijkheid en waarden van de spreker), pathos (het inspelen op de emoties van het publiek) en logos (de logica van de argumentatie).
### 1.1 Wat is communicatie?
Communicatie kan worden gedefinieerd als het **gemeenschappelijk maken**. Het gaat erom dat binnen een groep mensen een boodschap gedeeld wordt.
#### 1.1.1 Etymologie
De etymologie van het woord "communicatie" biedt twee belangrijke interpretaties:
1. **Transmissie (mededeling, kennisgeving):** Dit perspectief ziet communicatie als een lineair proces waarbij een zender een boodschap naar een ontvanger tracht te sturen.
2. **Gemeenschappelijk maken (verbinding, uitwisseling van gedachten):** Dit perspectief legt de nadruk op de interactie en de gezamenlijke totstandkoming van betekenis, waarbij de rol van zender en ontvanger minder strikt gescheiden is. Deze interpretatie sluit aan bij de derde beschrijving van Van Dale, die spreekt van "uitwisseling van gedachten, het geestelijk met elkaar verkeren".
#### 1.1.2 Wetenschappelijke definities
Wetenschappelijke definities van communicatie zijn talrijk en leggen verschillende accenten, zoals:
* Ontvanger
* Zender
* Verbinding
* Vergemeenschappelijken
* Transmissie
* Symboolgebruik
Een goede definitie is bruikbaar of operationeel binnen een specifieke wetenschappelijke visie, logisch en coherent, niet tegengesproken door de werkelijkheid, en maakt het mogelijk het gedefinieerde nauwkeurig te onderscheiden van andere maatschappelijke verschijnselen.
### 1.2 Twee belangrijke perspectieven op communicatie
Er zijn twee dominante perspectieven binnen de communicatiewetenschap:
#### 1.2.1 De processchool
* **Kern:** Ziet communicatie als de **transmissie van boodschappen**. Het proces wordt als succesvol beschouwd wanneer de boodschap zo foutloos mogelijk wordt geëncodeerd en gedecodeerd. Afwijkingen worden gezien als een "fout" in het proces.
* **Nadruk:** Ligt op hoe zenders en ontvangers encoderen (omzetten in code) en decoderen (omzetten naar betekenis), en hoe kanalen en media efficiënt kunnen worden ingezet.
* **Kenmerk:** Communicatie wordt gezien als een (beïnvloedings)proces met een **bedoeling**.
* **Basis:** Psychologie en sociologie.
* **Focus:** Primair op communicatieactiviteiten ("acts"), die worden beschouwd als bewuste daden, handelingen of gedrag.
#### 1.2.2 De betekeniscreatieschool
* **Kern:** Ziet communicatie als de **productie en uitwisseling van betekenissen**.
* **Nadruk:** Ligt op hoe boodschappen of teksten interageren met mensen om betekenissen tot stand te brengen. Afwijkingen tussen zender en ontvanger worden niet noodzakelijk als "fout" beschouwd, maar kunnen bijvoorbeeld voortkomen uit culturele verschillen.
* **Centrale methode:** Semiotiek (de studie van tekens en betekenis).
* **Focus:** Primair op de **producten** van communicatie (bv. kunstwerken, reclamespots). Het maken en lezen van teksten worden als parallelle processen beschouwd.
### 1.3 Controverses en breekpunten
#### 1.3.1 Intentionaliteit
Er zijn vier situaties te onderscheiden met betrekking tot intentionaliteit in communicatie:
1. **Zender heeft intentie, Ontvanger heeft intentie:** Dit is de meest restrictieve opvatting, vaak geassocieerd met de **teleologische opvatting** en sterk vertegenwoordigd bij onderzoekers van massacommunicatie.
2. **Zender heeft intentie, Ontvanger heeft geen intentie:** De zender stuurt een boodschap uit, maar de ontvanger is zich hier niet van bewust of heeft niet de intentie deze te ontvangen.
3. **Zender heeft geen intentie, Ontvanger heeft intentie:** De ontvanger interpreteert gedrag als communicatie, ook al was dit niet de bedoeling van de zender.
4. **Zender heeft geen intentie, Ontvanger heeft geen intentie:** Gedrag dat door anderen wel als communicatie wordt geïnterpreteerd, maar waarvoor geen intentie tot zenden of ontvangen was.
De **gedragsopvatting**, die ruimer is en ook situaties 2, 3 en 4 omvat, stelt dat al menselijk gedrag communicatief is. Dit wordt vaak samengevat met de uitspraak "Men kan niet niet communiceren" (Watzlawick).
#### 1.3.2 Intentionaliteit als breekpunt
* De **teleologische opvatting** (situatie 1) is typisch voor de processchool. Andere benaderingen, zoals die van de non-verbale communicatie, hanteren de gedragsopvatting.
* Het criterium van **intentionaliteit** is problematisch omdat het vaak moeilijk vast te stellen is of er daadwerkelijk een intentie was.
#### 1.3.3 Geslaagdheid als criterium
De vraag of communicatie pas communicatie is wanneer deze geslaagd is, wordt als **niet houdbaar** beschouwd. Geslaagdheid is geen geschikt onderscheid om te bepalen wat communicatie is en wat niet.
#### 1.3.4 Voorwaarden voor geslaagde communicatie
Een mogelijke formule voor geslaagde communicatie (GC) is:
$$ GC = E + T + O + I + U $$
Waarbij:
* $E$: Expressie
* $T$: Transmissie
* $O$: Ontvangst
* $I$: Interpretatie
* $U$: Uitwerking zoals bedoeld door de zender
### 1.4 Elementen van het communicatieproces
De analyse van communicatie in componenten helpt om het proces te begrijpen en mogelijke problemen te identificeren.
#### 1.4.1 Bron/zender
De entiteit die een boodschap encodeert en uitzendt.
#### 1.4.2 Ontvanger/bestemmeling
De entiteit die de boodschap decodeert en interpreteert. Er is een trend om meer aandacht te besteden aan de rol van de ontvanger.
#### 1.4.3 Boodschap
Wat precies wordt overgedragen. Dit kan bestaan uit verbale en/of niet-verbale stimuli (tekens).
* **Tekens:** Bestaan uit een signifiant (betekenaar) en een signifié (betekende/concept).
* **Symbolen:** Geen natuurlijke relatie tussen betekenaar en betekende; gebaseerd op conventie (bv. taal).
* **Iconen:** Fysieke gelijkenis tussen betekenaar en betekende (bv. foto, pictogram).
* **Indices:** Een sensorische ervaring waarbij A naar B verwijst (bv. donkere wolken zijn index van regen).
#### 1.4.4 Signaal
De dragers van tekens (bv. luchttrillingen, lichtgolven).
#### 1.4.5 Kanaal
De drager van signalen die de scheiding tussen zender en ontvanger overbrugt (bv. telefoonlijn).
#### 1.4.6 Medium
Een bredere term die verwijst naar een object dat een boodschap draagt of een technisch middel om signalen te verzenden en ontvangen.
#### 1.4.7 Ruis
Elke stimulus die de ontvangst van een boodschap belemmert. Er zijn verschillende soorten ruis:
* **Fysieke/mechanische ruis (kanaalruis):** Verstoringen in het kanaal (bv. slecht werkende microfoon, omgevingsgeluid).
* **Psychologische ruis:** Mentale afwezigheid of interne preoccupaties (bv. ruzie met een vriend).
* **Fysiologische ruis:** Lichamelijke condities die de ontvangst belemmeren (bv. gehoorprobleem).
* **Semantische ruis:** Gebrek aan kennis van de gebruikte codes of verkeerde connotaties (bv. les in een vreemde taal, gebruik van te complexe woorden).
#### 1.4.8 Feedback
De reactie van de ontvanger op een boodschap, die de communicatie richting kan geven. Feedback kan verbaal of non-verbaal zijn, en onmiddellijk of uitgesteld.
##### 1.4.8.1 Indeling van Bordewijk en Van Kaam (relatie tussen media en publiek)
Deze indeling beschrijft verschillende manieren waarop media en publiek met elkaar interageren:
* **Allocutie:** Media heeft volledige macht; het publiek ontvangt passief.
* **Consultatie:** Het publiek kan informatie raadplegen wanneer gewenst, wat het publiek enige macht geeft.
* **Registratie:** Het publiek levert informatie aan een centrale mediaplayer, wat leidt tot gegevensregistratie.
* **Conversatie:** Gelijkwaardige uitwisseling van informatie tussen media en publiek.
Vroeger werd de relatie tussen massa-media en publiek voornamelijk als allocutie beschreven. Tegenwoordig is de interactie meer gebaseerd op de andere drie modellen.
### 1.5 Communicatiemodellen
Communicatiemodellen zijn vereenvoudigde voorstellingen die de belangrijkste elementen van het communicatieproces en hun onderlinge relaties tonen. Ze dienen ter ordening, verklaring en generering van hypothesen.
**Belangrijk:** Tekeningen van communicatiemodellen worden niet gevraagd, maar de onderliggende gedachte en de verschillen tussen de modellen zijn cruciaal voor het examen. Deze verschillen belichten de visie van de modelontwikkelaar.
#### 1.5.1 Soorten modellen
* **Structurele modellen:** Focussen op de componenten en hun plaatsing.
* **Functionele modellen:** Focussen op de rol en werking van communicatie.
#### 1.5.2 Vormen van modellen
* Verbale modellen
* Diagrammen
* Wiskundige modellen
#### 1.5.3 Beperkingen van modellen
* Kunnen een eng denkkader creëren.
* Zijn vaak onvolledig en oververeenvoudigd.
* Kunnen verborgen assumpties bevatten.
* Nooit geschikt voor alle doelen en analyseniveaus.
#### 1.5.4 Communicatieformule van Lasswell (1948)
Een invloedrijk, structureel model dat communicatie beschrijft aan de hand van vijf vragen:
* **Wie?** (Communicator/controlestudies)
* **Zegt wat?** (Boodschap/inhoudsanalyse)
* **Via welk kanaal?** (Medium/media-analyse)
* **Tegen wie?** (Ontvanger/publieksanalyse)
* **Met welk effect?** (Effect/effectenanalyse)
Dit model benadrukt de verschillende componenten van communicatie en hoe elke studie zich binnen dit complexe gegeven kan situeren.
#### 1.5.5 Model van Shannon & Weaver
Dit model, oorspronkelijk ontwikkeld voor de telecommunicatie, ziet communicatie als een technologisch proces. Het omvat een bron, een zender, een boodschap, een kanaal, ruis en een ontvanger. Het is een **lineair model**.
#### 1.5.6 Uitwerking van DeFleur (naar Shannon & Weaver)
DeFleur breidde het model van Shannon & Weaver uit en keek meer naar mogelijke storingen in het communicatieproces. Dit model is wederkerig.
#### 1.5.7 Osgood & Schramm
Dit model gaat nog verder en benadrukt de **circulaire aard** van communicatie. Het onderscheid tussen zender en ontvanger wordt minder strikt, waarbij beide partijen zowel encoderen, decoderen als interpreteren. De nadruk ligt op interactie.
#### 1.5.8 Spiraalmodel van Dance
Dit model beklemtoont dat communicatie een **continu en op elkaar inspelend proces** is. Elk gesprek of interactie bouwt voort op eerdere ervaringen en interacties.
#### 1.5.9 Algemeen model van Gerbner
Dit model is meer tekstueel en legt de nadruk op hoe waarneming, selectie en interpretatie centraal staan in communicatie. Het model benadrukt de **sociale realiteit** als bron van onderwerpen en de rol van perceptie in het betekenisgevingsproces.
* **Event:** Wat er gebeurt.
* **Observatie:** Het waarnemen van de gebeurtenis.
* **Selectie:** Het kiezen van een onderwerp uit de waargenomen gebeurtenis.
* **Vormgeving:** Het omzetten van de waarneming en selectie in een boodschap (code, structuur, inhoud).
* **Context:** De sociale realiteit die het onderwerp en de vormgeving beïnvloedt.
* **Interpretatie:** Hoe zender en ontvanger de boodschap begrijpen, met perceptie als centrale factor.
#### 1.5.10 ABX-model van Newcomb
Een eenvoudig model dat de communicatie tussen persoon A en persoon B over object X weergeeft. Het focust op de **relaties tussen A en B**, en tussen A en X en B en X. Dit model benadrukt de wederzijdse beïnvloeding en de cognitieve dissonantie die kan ontstaan.
#### 1.5.11 Cognitieve dissonantietheorie (Festinger)
Mensen streven naar consonantie tussen hun cognities (kennis, opinies, attitudes). Dissonantie (onevenwichtigheid) ontstaat wanneer cognities met elkaar in conflict zijn. Mensen proberen deze dissonantie te verminderen.
#### 1.5.12 Westley & MacLean
Dit model bouwt voort op Gerbner's model en specificeert de communicatie in massacommunicatie.
#### 1.5.13 Maletzke: massacommunicatie
Dit model probeert de complexiteit van massacommunicatie in een model te vatten, maar wordt beschouwd als een minder geslaagde poging.
#### 1.5.14 Ritueel model
Dit model gaat uit van communicatie als **cultuur en interactie** die samenleving en cultuur vormen. Het focust op betekenis en staat af tegen het idee dat communicatie enkel een proces is dat in een model te vatten is. Het sluit aan bij de betekeniscreatieschool.
---
# Elementen van het communicatieproces en modellen
Dit onderdeel verkent de fundamentele elementen van het communicatieproces en analyseert diverse modellen die dit proces proberen te duiden.
## 2. Elementen van het communicatieproces en modellen
### 2.1 Wat is communicatie?
Communicatie kan worden gedefinieerd als het proces waarbij iets gemeenschappelijk wordt gemaakt, wat essentieel is voor interactie binnen groepen. De etymologie van het woord "communicatie" (van het Latijnse *communicare*, "gemeenschappelijk maken") benadrukt dit aspect van het delen van betekenis.
Woordenboekdefinities bieden twee belangrijke perspectieven:
1. **Transmissie**: Een lineaire visie waarbij een zender een boodschap naar een ontvanger stuurt. Hierbij ligt de nadruk op de correcte overdracht.
2. **Gemeenschappelijk maken / Uitwisseling**: Een meer circulair perspectief waarbij communicatie wordt gezien als een voortdurende uitwisseling en interactie van boodschappen en informatie, waarbij de zender en ontvanger minder strikt gescheiden zijn.
Wetenschappelijke definities van communicatie zijn talrijk en leggen verschillende accenten, zoals op de zender, ontvanger, verbinding, vergemeenschappelijking of symboolgebruik. Een bruikbare definitie moet operationeel, logisch, coherent, empirisch getoetst kunnen worden en het gedefinieerde ondubbelzinnig onderscheiden van andere maatschappelijke verschijnselen.
Er bestaan twee belangrijke scholen binnen de communicatiewetenschap:
* **Processchool**: Ziet communicatie primair als transmissie van boodschappen. De focus ligt op het efficiënt encoderen (omzetten van gedachten in een code) en decoderen (ontcijferen van de code tot betekenis) door zender en ontvanger, waarbij storingen in dit proces als "fouten" worden beschouwd. Deze visie is sterk geworteld in de psychologie en sociologie en richt zich op communicatie-activiteiten.
* **Betekeniscreatieschool**: Beschouwt communicatie als de productie en uitwisseling van betekenissen. De nadruk ligt op hoe boodschappen interageren met mensen om betekenis te genereren. Verschillen tussen zender en ontvanger worden niet noodzakelijk als fout beschouwd, maar kunnen wijzen op culturele verschillen. Deze school maakt veelvuldig gebruik van semiotiek en richt zich primair op de *producten* van communicatie.
#### 2.1.1 Controverses en breekpunten
* **Intentionaliteit**:
* **Teleologische opvatting**: Communicatie is pas communicatie wanneer de zender de bedoeling heeft om een boodschap uit te zenden en de ontvanger de intentie heeft deze te ontvangen. Dit is typerend voor de processchool.
* **Gedragsopvatting**: Al menselijk gedrag wordt als communicatief beschouwd (Watzlawick). Elke benadering die verder gaat dan strikte intentionaliteit, zoals non-verbale communicatie, valt hieronder. Hierbij wordt gesteld dat mensen zich niet *niet* kunnen gedragen en dus ook niet *niet* kunnen communiceren. De teleologische opvatting nuanceert dit door te stellen dat niet alle gedrag communicatief is, maar wel informatief.
* **Geslaagdheid als criterium**: Het hanteren van "geslaagdheid" als criterium voor communicatie is problematisch, omdat veel communicatie dan geen communicatie zou zijn. Geslaagdheid hangt af van diverse factoren, waaronder expressie, transmissie, ontvangst, interpretatie en de uiteindelijke uitwerking zoals bedoeld door de zender.
* **Richting van de communicatie**: Communicatie kan éénrichtingsverkeer zijn (zender blijft zender, ontvanger blijft ontvanger) of tweerichtingsverkeer waarbij de ontvanger ook zender wordt. Dit kan lineair of circulair verlopen.
### 2.2 Elementen van het communicatieproces
De analyse van het communicatieproces in zijn componenten biedt technisch-didactisch nut en een verklarend kader voor het slagen of falen van communicatie. De kernbegrippen zijn:
1. **Bron/Zender**: Degene die de boodschap encodeert en uitzendt. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen de ultieme bron en de directe zender, en de macht die de zender kan uitoefenen.
2. **Ontvanger/Bestemmeling**: Degene die de boodschap decodeert en interpreteert. Er is een tendens om meer aandacht te besteden aan de rol en interpretatie van de ontvanger, naast de zenderdominantie.
3. **Boodschap**: Wat precies wordt overgedragen. Dit bestaat uit verbale en/of non-verbale stimuli (tekens).
* **Tekens**: Bestaan uit een *signifiant* (betekenaar, bv. het woord "boom") en een *signifié* (betekende, het concept van een boom).
* **Symbolen**: Tekens waarbij er geen natuurlijke relatie is tussen betekenaar en betekende; de betekenis is conventioneel bepaald (bv. taal).
* **Iconen**: Tekens met een fysieke gelijkenis tussen betekenaar en betekende (bv. een foto, een pictogram).
* **Indices**: Tekens waarbij A verwijst naar B door een sensorische ervaring (bv. donkere wolken zijn een index van regen).
Het geheel van tekens en hun regels vormt een *code*.
4. **Signaal**: De dragers van tekens (bv. luchttrillingen, lichtgolven).
5. **Kanaal**: De drager van signalen die de scheiding tussen zender en ontvanger overbrugt (bv. telefoonlijn, lucht). Dit is de weg of materie waarlangs de signalen reizen.
6. **Medium**: Een bredere term die het object dat de boodschap draagt, het technische middel om de boodschap om te zetten in signalen, en de overbrugging van tijd en ruimte omvat.
7. **Ruis**: Elke stimulus die de ontvangst van een boodschap belemmert. Diverse soorten ruis bestaan:
* **Fysieke/Mechanische ruis**: Verstoort de transmissie van signalen (bv. slecht werkende microfoon, straatlawaai).
* **Psychologische ruis**: Interne afleidingen van de ontvanger (bv. gedachten aan ruzie).
* **Fysiologische ruis**: Fysieke condities die de ontvangst belemmeren (bv. gehoorprobleem).
* **Semantische ruis**: Problemen met de gebruikte codes of verkeerde connotaties (bv. communiceren in een onbekende taal, te complexe woordenschat).
8. **Feedback**: De reactie van de ontvanger op de boodschap, die aangeeft hoe de boodschap is aangekomen. Dit kan verbaal of non-verbaal zijn, en onmiddellijk of uitgesteld. De mogelijkheden voor feedback variëren sterk per kanaal/medium.
Bordewijk en Van Kaam onderscheiden vier typen van massacommunicatie, gebaseerd op de mate van macht en de relatie tussen media en publiek:
* **Allocutie**: Media heeft volledige macht; het publiek is passief (bv. eenmalige tv-uitzending).
* **Consultatie**: Het publiek heeft enige macht door informatie te kunnen raadplegen wanneer gewenst (bv. een bibliotheek).
* **Registratie**: Het publiek geeft informatie aan een centrale speler die deze registreert (bv. dataverzameling op sociale media).
* **Conversatie**: Gelijkwaardige uitwisseling van informatie tussen publiek en media (bv. interactieve tv-programma's, online discussies).
### 2.3 Communicatiemodellen
Communicatiemodellen zijn vereenvoudigde (grafische of verbale) voorstellingen van de elementen van het communicatieproces en hun onderlinge relaties. Ze dienen ter ordening, verklaring, en genereren van hypothesen. Het is belangrijk om de onderliggende gedachte en de verschillen tussen modellen te begrijpen, aangezien tekeningen van de modellen zelf niet altijd gevraagd worden.
#### 2.3.1 Soorten modellen
* **Structurele modellen**: Leggen de nadruk op de onderdelen en hun plaatsing in het proces.
* **Functionele modellen**: Focussen op de doelen en effecten van communicatie.
#### 2.3.2 Belangrijke communicatiemodellen
* **Communicatieformule van Lasswell (1948)**: Een lineair model dat de kernvragen van communicatieonderzoek weergeeft: "Wie zegt wat, via welk kanaal, tegen wie, met welk effect?". Dit model heeft geleid tot specifieke onderzoeksvelden (controlestudies, inhoudsanalyse, media-analyse, publieksanalyse, effectenanalyse).
$$ \text{Wie?} \rightarrow \text{Zegt wat?} \rightarrow \text{Via welk kanaal?} \rightarrow \text{Tegen wie?} \rightarrow \text{Met welk effect?} $$
* **Model van Shannon & Weaver (1948)**: Beschouwt communicatie als een technologisch proces, waarbij de nadruk ligt op de *technische* transmissie van informatie. Het introduceert het concept van *ruis* als een belemmering voor de signaaloverdracht. Dit is een lineair model.
* **Bron $\rightarrow$ Zender $\rightarrow$ Boodschap $\rightarrow$ Signaal $\rightarrow$ Kanaal $\rightarrow$ Ontvanger $\rightarrow$ Bestemmeling $\rightarrow$ Ruis**
* **Uitwerking van Shannon & Weaver door De Fleur**: Breidt het model uit door de nadruk te leggen op waar het mis kan lopen in het communicatieproces. Dit model introduceert het idee van een *wederkerig* proces, in tegenstelling tot het strikt lineaire model van Shannon & Weaver.
* **Model van Osgood & Schramm**: Gaat nog verder in op de circulariteit en wederkerigheid. De nadruk ligt op *interpretatie* en *encoding/decoding* als centrale processen. De rollen van zender en ontvanger zijn niet strikt gescheiden; ze wisselen voortdurend. Dit model wordt vaak als circulair voorgesteld.
* **Spiraalmodel van Dance**: Benadrukt dat communicatie een continu proces is waarbij op elkaar inspelen en interactie centraal staan. Elk communicatiemoment bouwt voort op eerdere interacties, waardoor een spiraalvorm ontstaat.
* **Algemeen model van Gerbner**: Een complex model dat de observatie van een gebeurtenis door een individu, de reactie daarop, de middelen die worden ingezet, de vorm en inhoud van de boodschap, en de gevolgen ervan beschrijft.
* **Kernaspecten**:
* **Perceptie/Selectie**: Hoe de zender de werkelijkheid waarneemt en selecteert wat onderwerp van communicatie wordt. Dit staat onder invloed van de context en de sociale realiteit.
* **Vorm en inhoud**: Hoe de waargenomen realiteit wordt omgezet in een specifieke vorm en inhoud van een boodschap.
* Gerbners model benadrukt de *context* en *interpretatie* als cruciale elementen.
* **ABX-model van Newcomb**: Een vereenvoudigd model dat de communicatie tussen twee personen (A en B) over een onderwerp (X) analyseert, inclusief hun respectievelijke verhoudingen tot A, B, en X. Dit model legt de nadruk op de sociale relatie en de attitude ten opzichte van het onderwerp.
* **Cognitieve dissonantietheorie (Festinger)**: Hoewel geen strikt communicatiemodel, is het relevant omdat het verklaart hoe mensen omgaan met inconsistente cognities. Dissonantie (onaangename spanning) ontstaat wanneer men tegenstrijdige ideeën heeft, en men streeft naar consonantie (harmonie). Dit beïnvloedt de acceptatie en verwerking van communicatie.
* **Westley & MacLean**: Dit model, voortbouwend op Gerbners ideeën, richt zich specifiek op massacommunicatie en de rol van selectie uit een breed aanbod van onderwerpen. Het introduceert concepten als objecten en selectie door intermediairs.
* **Maletzke's massacommunicatiemodel**: Een poging om de complexiteit van massacommunicatie te vatten, maar wordt als minder succesvol beschouwd omdat het te breed en moeilijk te hanteren is.
* **Rituele model**: Stelt dat communicatie niet primair een proces van informatieoverdracht is, maar eerder een culturele praktijk die de samenleving en cultuur vormt. Dit model sluit aan bij de betekeniscreatieschool.
### 2.4 Communicatie als proces versus als betekeniscreatie
* **Processchool**: Communiceert als een reeks stappen van zender naar ontvanger met de bedoeling informatie foutloos over te dragen. De nadruk ligt op efficiëntie en het vermijden van ruis.
* **Betekeniscreatieschool**: Communiceert als een gedeelde constructie van betekenis, waarbij de interactie tussen boodschap en ontvanger centraal staat. Verschillen in interpretatie zijn inherent en niet noodzakelijk een "fout".
### 2.5 Massacommunicatie: een overzicht
Massacommunicatie, opkomend vanaf de tweede helft van de 19e eeuw, kenmerkt zich door:
* Een **institutionele zender** (organisatie, niet individueel).
* Een **grote, diverse groep ontvangers** (openbare communicatie).
* **Ruimtelijke en temporele scheiding** tussen zender en ontvanger.
* **Indirect, gemedieerd contact** via technologie.
* **Weinig mogelijkheden tot feedback**.
* Een **competitieve omgeving** gericht op het bereiken van een breed publiek.
* Dominantie van de "smaak" van de **gemiddelde kijker/lezer**.
#### 2.5.1 De massacommunicatie-organisatie
De structuur en werking van media-organisaties beïnvloeden de mediaproductie. Factoren die de inhoud beïnvloeden zijn:
* **Organisatie-interne factoren**:
* Individuele mediawerkers (achtergrond, rolopvatting).
* Mediaroutines (nieuwswaarden, objectiviteit, omgekeerde piramide, gatekeeping).
* Organisatiestructuur (doelstellingen, hiërarchie).
* **Organisatie-externe factoren**:
* Economische, politieke, sociale, publieks- en technologische invloeden.
* Culturele/ideologische invloeden.
Nieuws- en fictieproductie worden sterk beïnvloed door deze factoren. Nieuwswaarden, zoals omvang, relevantie, negativiteit, onverwachtheid en personificatie, bepalen onbewust wat als nieuws wordt geselecteerd en vormgegeven.
#### 2.5.2 Mediatekst en publiek
* **Mediatekst**: Een breed begrip dat niet alleen geschreven boodschappen omvat, maar ook video, beelden, etc. Het suggereert een actieve rol voor de consument ("lezer").
* **"Open" vs. "Gesloten" teksten (Eco)**:
* **Open teksten**: Vatbaar voor meerdere interpretaties, vaak geassocieerd met hoge cultuur.
* **Gesloten teksten**: Minder interpretatieruimte, vaak geassocieerd met populaire cultuur.
Studies zoals "Watching Dallas" (Ien Ang) tonen echter aan dat populaire cultuur (zoals soapseries) ook complex geconsumeerd en geïnterpreteerd kan worden, wat de scheiding tussen "open" en "gesloten" teksten doet vervagen.
* **Polysemie**: Media-teksten zijn polysemisch, wat betekent dat er vele verschillende betekenissen in kunnen liggen, afhankelijk van de ontvanger en de context.
* **Soorten lezingen van mediateksten**:
* **Dominante/hegemonische lezing**: Komt overeen met de bedoeling van de maker.
* **Genegotieerde lezing**: Een tussenpositie, waarbij men de dominante interpretatie deels accepteert, maar kritisch blijft.
* **Oppositionele lezing**: Een hyperkritisch perspectief, dat een fundamenteel andere interpretatie geeft dan wat de maker bedoelde.
* **Realime**: Verwijst naar de mate waarin een mediatekst de werkelijkheid nabootst, zowel op het niveau van de afbeelding (hoe het eruitziet) als de inhoud (wat er gebeurt). Realisme wordt mede gecreëerd door filmtechnieken, intertekstualiteit en narratieve keuzes.
#### 2.5.3 Publieksconcepten
Verschillende visies op het publiek bestaan:
1. **Massapubliek**: Een heterogeen, anoniem, verspreid en passief publiek dat manipuleerbaar is (Blumer, Williams).
2. **Publiek als groep**: Individuen die deel uitmaken van een groter geheel, met sociale interactie en individuele kenmerken.
3. **Markt**: Publiek als consumenten die aandacht bieden waar adverteerders op inspelen.
4. **Prosumers**: Een samentrekking van producenten en consumenten, waarbij de grens tussen beide vervaagt (bv. sociale media).
#### 2.5.4 Publieksonderzoek en mediagebruik
* **Structurele traditie**: Publiek als markt, focus op bereik en kwantiteit.
* **Gedragsgedragstraditie**: Media-effecten en -gebruik, focus op wat media met mensen doet (bv. Uses and Gratifications theorie).
* **Culturele traditie en receptie-analyse**: Focus op de betekenisgeving door het publiek en de interpretatie van media-inhoud.
**Uses and Gratifications Theory**: Stelt dat mediagebruik doelgericht is om behoeften te bevredigen (informatie, identiteit, sociale interactie, entertainment). Het publiek wordt als actief beschouwd.
#### 2.5.5 Massacommunicatie: effecten
* **Almacht van de media-paradigma (eind 19e - jaren '30)**: Media wordt gezien als almachtig en direct beïnvloedend ("magic bullet", "hypodermic needle").
* **Beperkte effecten-paradigma (jaren '40 - '60)**: De invloed van media wordt gezien als beperkt en gemodereerd door sociale factoren, persoonlijke invloeden en de sociale context ("two-step-flow" theorie).
* **Theorie van de kenniskloof**: Meer kennis wordt ongelijker verdeeld, waardoor de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden groeit.
* **Innovatietheorie (Rogers)**: Verklaart de verspreiding van nieuwe ideeën en technologieën binnen een systeem, met verschillende adoptiecategorieën (innovators, early adopters, etc.).
* **Lange-termijn effecten paradigma (vanaf jaren '60/'70)**: Terugkeer naar het idee van media-invloed, maar met focus op langetermijneffecten en culturele impact.
* **Agenda-setting theorie (McCombs & Shaw)**: Media bepaalt niet *wat* mensen denken, maar *waarover* ze denken door de aandacht te sturen naar bepaalde thema's.
* **First-level agenda setting**: Invloed op de belangrijkheid van thema's.
* **Second-level agenda setting**: Invloed op de criteria waarop thema's en personen worden beoordeeld.
* **Priming**: Media-aandacht maakt bepaalde informatie makkelijker toegankelijk in het geheugen, wat invloed heeft op oordelen en beslissingen.
* **Framing**: Hoe media een onderwerp presenteren (het kaderen) beïnvloedt hoe het publiek het begrijpt.
* **Zwijgspiraaltheorie (Noelle-Neumann)**: Mensen zijn bang voor sociale isolatie en uiten hun mening minder snel als ze denken dat die afwijkt van de dominante publieke opinie, wat de dominante opinie verder versterkt.
* **Cultivatietheorie (Gerbner)**: Langdurige blootstelling aan media (vooral tv) vormt de perceptie van de werkelijkheid, vooral op het gebied van sociale fenomenen zoals geweld ("mean world syndrome").
* **First-order effects**: Veranderingen in schattingen van de realiteit (bv. hoeveelheid geweld).
* **Second-order effects**: Veranderingen in wereldbeelden en attitudes (bv. onveiligheid).
* **Mainstreaming**: Opheffen van verschillen door uniforme mediaboodschappen.
* **Resonance**: Versterking van effecten wanneer de mediabeleving overeenkomt met de reële ervaring.
* **Mediatheorie (McLuhan)**: "The medium is the message". De kenmerken van het medium zelf, niet de inhoud, hebben de grootste invloed op de samenleving.
De communicatiewetenschap kent diverse tradities en benaderingen (kwantitatief vs. kwalitatief, processchool vs. betekenisschool), die elk een specifieke lens bieden om de complexiteit van communicatie te analyseren.
---
# Communicatiewetenschap: Taal en non-verbale communicatie
Communicatiewetenschap: Taal en non-verbale communicatie
Dit deel van de cursus behandelt de structuur, functie en betekenis van taal, evenals de diverse vormen en impact van non-verbale communicatie.
## 3 Taal en non-verbale communicatie
### 3.1 Taal
Taal is een fundamenteel kenmerk van menselijke communicatie en wordt gekenmerkt door vier essentiële eigenschappen:
* **Bestaan uit symbolen:** Taal gebruikt tekens die bestaan uit een betekenaar (signifiant) en een betekende (signifié). Symbolen hebben geen natuurlijke relatie met wat ze representeren; hun betekenis is conventioneel bepaald.
* **Kennisgeheel:** Taal is een complex systeem van regels en betekenissen dat geleerd en beheerst wordt.
* **Regels en productiviteit:** Taal is opgebouwd uit regels die een oneindige productie van nieuwe zinnen en uitdrukkingen mogelijk maken.
* **Beïnvloedt ons beeld van de werkelijkheid:** De taal die we gebruiken, vormt mede hoe we de wereld waarnemen en conceptualiseren, wat wordt geïllustreerd door de Sapir-Whorf hypothese, die linguïstisch determinisme en relativiteit onderzoekt.
#### 3.1.1 Linguïstiek: de studie van taal
Linguïstiek is de wetenschap die natuurlijke taal bestudeert. Hierin worden verschillende subdomeinen onderscheiden:
* **Systeemlinguïstiek:** Richt zich op taal als een systeem met regels en structuren. Hieronder vallen:
* **Fonologie:** De studie van het klankensysteem, met fonemen als kleinste betekenisonderscheidende klankeenheden.
* **Semantiek:** De studie van het betekenissysteem, met morfemen (kleinste betekenisdragende eenheden) en de vorming en betekenis van woorden.
* **Syntaxis:** De studie van de zinsstructuur, de correcte volgorde van woorden en zinsdelen die betekenis beïnvloeden.
* **Psycholinguïstiek:** Onderzoekt het taalvermogen, de verwerving en productie van taal, en de kennis van grammaticale regels.
* **Etnolinguïstiek:** Analyseert de relatie tussen taalsystemen en de samenleving of cultuur.
* **Pragmatiek:** Bestudeert taal in haar gebruikscontext en de sociale betekenis die aan taal wordt gegeven. Twee belangrijke tradities hierbinnen zijn:
* **Functioneel structuralisme (Jakobson):** Taal heeft zes functies: emotieve (zender), conatieve (ontvanger), fatische (contact), poëtische (boodschap zelf), referentiële (context/referent) en metalinguïstische (code).
* **Taalhandelingstheorie (Speech Acts Theory):** Taal wordt gebruikt om handelingen te verrichten. De intentie van de zender en de context zijn cruciaal voor het begrijpen van de betekenis van een taaluiting. De "Coordinated Management of Meaning" (CMM) theorie onderscheidt vier soorten contexten die hierbij een rol spelen: episode, relatie, levensscript en cultureel patroon.
#### 3.1.2 Pragmatische stijlen en structuren
De pragmatiek onderzoekt ook hoe conversaties worden opgebouwd en gecoördineerd. Het **coöperatieve principe** stelt vier regels voor effectieve conversatie voor:
* **Kwaliteit:** Zeg alleen wat waar is.
* **Kwantiteit:** Geef voldoende, maar niet te veel informatie.
* **Relevantie:** Blijf bij het onderwerp van het gesprek.
* **Manier:** Wees duidelijk, ondubbelzinnig en ordelijk.
De **fatische functie** van taal, evenals non-verbale signalen, worden gebruikt om interacties te initiëren, te beëindigen, topics te introduceren en spreekbeurten te verdelen. **Small talk** is een voorbeeld van ritueel en routinematig conversatiegedrag.
#### 3.1.3 Taal en sociale identiteit
* **Genderlects:** Onderzoek naar mogelijke verschillen in taalgebruik tussen mannen en vrouwen. Hoewel er verschillen werden waargenomen (bv. "trouble talk", "rapport talk" versus "report talk"), toont recent onderzoek aan dat deze verschillen minder uitgesproken zijn dan voorheen werd aangenomen.
* **Culturele verschillen:** Taalkundige verschillen kunnen ook voortvloeien uit culturele contexten, zoals hoog- versus laagcontextafhankelijkheid, verbale directheid, expressiviteit en formaliteit.
### 3.2 Non-verbale communicatie (NVC)
Non-verbale communicatie omvat alle signalen die we uitzenden en ontvangen, anders dan gesproken of geschreven taal. Kenmerken van NVC zijn:
* **Onbedoeldheid:** Kan onbewust plaatsvinden.
* **Meerdere codes:** Bestaat uit diverse communicatiekanalen.
* **Onmiddellijkheid en continuïteit:** Vindt continu en direct plaats.
* **Universeel en cultureel:** Sommige uitingen zijn universeel, andere cultureel bepaald.
NVC is belangrijk voor het vormen van eerste indrukken, het overbrengen van relationele informatie (liking, status), het uiten van emoties en het reguleren van interactie. NVC kan verbale boodschappen vervangen, herhalen, tegenspreken, accentueren of reguleren.
#### 3.2.1 Kinesics: lichaamstaal
Kinesics bestudeert lichaamshouding, -beweging, gestures en gelaatsuitdrukkingen. Categorieën binnen kinesics omvatten:
* **Emblemen:** Gebaren met een direct verbaal equivalent.
* **Illustratoren:** Gebaren die de gesproken taal ondersteunen of verduidelijken.
* **Regulatoren:** Gebaren die de interactie sturen (bv. knikken, wegkijken).
* **Affectvertoners:** Tonen emotionele toestanden (bv. micro-expressies).
* **Adaptoren:** Onbewust, nerveus gedrag (bv. wiebelen met benen).
**Lichaamshouding** (open vs. gesloten) en **gelaatsuitdrukkingen** (universeel vs. cultureel bepaald) zijn belangrijke aspecten. **Ooggedrag** (oogcontact) communiceert informatie over macht, emoties en intenties en reguleert conversaties.
#### 3.2.2 Proxemics: ruimtegebruik
Proxemics bestudeert hoe mensen ruimte gebruiken en territorium afbakenen. Dit omvat:
* **Soorten territoria:** Publiek, privé, interactie- en lichaamsterritorium.
* **Ruimtegebruik:** De indeling van ruimtes, zoals kantoorindeling.
* **Persoonlijke ruimte:** De 'bubbel' rondom een persoon, die verschilt per situatie en cultuur. De vier interactiezones (intimiteit, persoonlijk, sociaal, publiek) zijn hierbij relevant.
* **Gevolgen van crowding:** De negatieve effecten van te veel mensen in een kleine ruimte.
#### 3.2.3 Haptics: aanraking
Haptics onderzoekt de rol van aanraking in communicatie. Aanraking is sterk cultureel bepaald en speelt een rol in het definiëren van relaties en het uiten van emoties. Het **"power of touch"** experiment toont aan hoe aanraking de interactie en het gedrag kan beïnvloeden.
#### 3.2.4 Chronemics: tijdsgebruik
Chronemics bestudeert de rol van tijd in communicatie, inclusief spreeksnelheid, pauzes en tijdsoriëntaties (verleden, heden, toekomst). Tijd communiceert ook betekenissen over beurtwisseling, intimiteit en macht.
#### 3.2.5 Vocalics: paralinguïstiek
Vocalics of paralinguïstiek omvat alle geluiden die we produceren, behalve de gesproken woorden zelf, zoals toonhoogte, intonatie, vocalisaties (kreten, gegiechel) en vocale segregaten (pauzes). Deze elementen geven informatie over persoonlijkheid, sociale status en emoties.
---
Dit deel van de studiehandleiding vat de kernconcepten van taal en non-verbale communicatie samen, met een focus op hun structuren, functies en de nuances die de communicatiewetenschap onderzoekt.
---
# Massacommunicatie: Organisatie, inhoud en publiek
Dit themadeel onderzoekt de organisatie achter massacommunicatie, de structuur van media-organisaties en de factoren die de mediaproductie beïnvloeden, de analyse van mediateksten inclusief de concepten van open en gesloten teksten en realisme, en tot slot de diverse concepten en onderzoekstradities rondom het publiek.
## 4. Massacommunicatie: organisatie, inhoud en publiek
### 4.1 Organisatie van massacommunicatie
Massacommunicatie kenmerkt zich door een institutionele zender (vaak een complexe, commerciële organisatie), een grote en diverse groep ontvangers, een indirect en gemedieerd contact, beperkte feedbackmogelijkheden en een competitieve omgeving waarin de smaak van de ‘gemiddelde kijker/lezer’ domineert. Het onderzoek naar massacommunicatie heeft zich na de initiële focus op effecten verplaatst naar de inhoud en de communicatoren, met name de medi-organisatie.
#### 4.1.1 De medi-organisatie en haar invloeden
De werking en structuur van media-organisaties beïnvloeden de mediaproductie. Deze invloeden kunnen worden onderverdeeld in organisatie-interne en organisatie-externe factoren.
* **Organisatie-interne factoren:**
* **Individueel niveau:** Achtergrond, persoonlijke kenmerken, politiek-ideologische profiel en rolopvattingen van mediawerkers (journalisten). Er wordt onderscheid gemaakt tussen journalisten die zichzelf als neutrale verslaggevers zien en degenen die zich meer als participant beschouwen, alsook degenen die de focus leggen op disseminatie, interpretatie of een kritische tegenstandersrol.
* **Mediaroutines:** Praktijken en gewoonten binnen media-organisaties.
* *Publiekgeoriënteerde routines:* Nieuwswaarden (factoren die bepalen wat nieuws wordt, vaak onbewust), objectiviteit (streven naar een zo duidelijk mogelijke weergave van de realiteit), en de omgekeerde piramide (structuur van artikelen gericht op de aandacht van het publiek).
* *Organisatiegeoriënteerde routines:* Gatekeeping (het selecteren van wat nieuws wordt), het beat-systeem (specialistische journalisten die de 'hartslag' van de samenleving volgen) en de nieuwsagenda (pre-scheduled, unexpected en non-scheduled nieuws). Efficiëntiedruk leidt tot routinematig werk.
* *Brongeoriënteerde routines:* Afhankelijkheid van persberichten, persconferenties en officiële handelingen, wat kan leiden tot vertekening.
* **Nieuwswaarden:** Universele waarden (omvang, duur, omvang van de gebeurtenis, betekenis, negativiteit, duidelijkheid, personificatie, het onverwachte, continuïteit, elitelanden, elitepersonen, compositie) en cultuurspecifieke waarden (bv. nadruk op individuele prestaties, culturele idealen).
* **Nieuwsagenda:** De klassieke opvatting van onverwacht nieuws wordt genuanceerd door het bestaan van pre-scheduled nieuws.
* **Invloeden op organisatieniveau:** Doelstellingen (winst, bewijzen van maatschappelijke relevantie), rollen en structuren (verschillen tussen bv. krantenuitgeverijen en tv-stations), en de hiërarchische structuur die machtsposities en conflicten beïnvloedt. Soapseries zijn belangrijk voor kijkcijfers en zenderimago, en de makers hebben relatief veel macht.
* **Organisatie-externe factoren:**
* **Economische druk:** Winstdoel, adverteerders, marktpositie en concentratiebewegingen in de media-industrie.
* **Technologische druk:** Ontwikkelingen zoals video, satellietverbindingen, grafische technieken, elektronische redacties en internet.
* **Politieke en sociale druk:** Invloed van staat/regering, belangengroepen en politieke partijen, via onder andere persberichten en selectieve informatieverstrekking.
* **Druk van het publiek:** Invloed van de doelgroep en de conceptie van 'publiek' bij journalisten.
* **Culturele/ideologische invloeden:** Westerse maatschappij, kapitalisme, democratie, en de nadruk op individualisme of collectivisme.
#### 4.1.2 Invloeden op soapseries
Soapseries worden gevormd door economische druk (behoefte aan reclame-inkomsten en een specifieke doelgroep), technologische druk (digitale opname en montage), politieke en sociale druk (maatschappelijk gevoelige thema's), druk van het publiek (vast publiek vasthouden door diversiteit en herkenbaarheid), en culturele/ideologische invloeden (reflectie van maatschappelijke normen en waarden, hoewel ze vaak achter de feiten aanlopen en stereotypen kunnen reproduceren).
### 4.2 De inhoud van mediateksten
Mediateksten omvatten een brede betekenis, verder dan enkel geschreven teksten, en benadrukken de actieve rol van de 'lezer' of ontvanger.
#### 4.2.1 Open versus gesloten teksten
* **Open teksten:** Laten veel verschillende interpretaties toe en worden vaak geassocieerd met hoge cultuur (bv. klassieke muziek, literatuur).
* **Gesloten teksten:** Bieden weinig ruimte voor verschillende interpretaties en worden vaak geassocieerd met populaire cultuur (bv. liedjes, eenvoudige soaps).
* **Ien Ang's studie "Watching Dallas":** Dit onderzoek toonde aan dat zelfs populaire soapseries zoals Dallas ruimte bieden voor actieve interpretatie door het publiek, waarbij kijkers betekenis toekennen op basis van hun eigen context en ervaringen. Dit daagt het idee uit dat populaire cultuur inherent gesloten is.
#### 4.2.2 Polysemie en lezingen van mediateksten
Alle mediateksten zijn polysemisch, wat betekent dat ze meerdere betekenissen kunnen bevatten. Wetenschappelijk onderzoek zoekt naar patronen in deze interpretaties.
* **Dominante of "hegemonische" lezing:** Komt overeen met de bedoeling van de makers.
* **Genegotieerde lezing:** Een tussenpositie waarbij men deels meegaat met de dominante interpretatie, maar kritisch blijft.
* **Oppositionele lezing:** Een hyperkritisch perspectief dat de boodschap fundamenteel anders interpreteert dan bedoeld.
#### 4.2.3 Realisme in mediateksten
Realisme verwijst naar de weergave van de werkelijkheid en kan op verschillende niveaus worden geanalyseerd:
* **Realisme op niveau van de afbeelding:** Wat wordt afgebeeld lijkt op de werkelijkheid (bv. realistischere weergave in films vergeleken met stripverhalen). De mate van realisme kan de impact van geweld beïnvloeden.
* **Realisme op niveau van de inhoud:**
* *Non-fictie:* Gaat rechtstreeks over de werkelijkheid.
* *Fictie:* Kan innerlijk of emotioneel realisme bevatten, of een waarschijnlijkheid die aansluit bij het 'echte leven' (suspension of disbelief).
* **Immersie:** Een hedendaags vorm van realisme waarbij de kijker zich deel voelt van de getoonde werkelijkheid.
**Constructie van realisme:**
* **Film- en schrijftechnieken:** Zoals shot-reverse shot en documentaire-achtige beschrijvingen.
* **Intertekstualiteit:** Mediateksten verwijzen naar en bouwen voort op bestaande symbolische realiteiten uit andere mediateksten, waardoor een herkenbaar en realistisch beeld ontstaat (bv. stereotypes van Amerikaanse tieners).
#### 4.2.4 Analyse van mediateksten
* **Kwantitatieve inhoudsanalyse (klassiek):** Objectieve, systematische en kwantitatieve beschrijving van de manifeste inhoud. Kritiek richt zich op de onhaalbaarheid van objectiviteit, de betekenis van frequentie, en de oppervlakkigheid van het analyseren van enkel de zichtbare inhoud.
* **Kwalitatieve inhoudsanalyse:** Analyseert de betekenis van tekstuele elementen in context, vaak met behulp van narratieve analyse. Sluit aan bij de betekeniscreatieschool, maar kent methodologische uitdagingen op het gebied van repliceerbaarheid.
#### 4.2.5 Mediagenres
Genres zijn collectieve identiteiten van mediateksten, erkend door producenten en consumenten, gebaseerd op doelstellingen, vorm en betekenis, en ontwikkeld over tijd tot conventies. Ze worden toegepast binnen en over verschillende media heen.
### 4.3 Het publiek in massacommunicatie
Verschillende concepten van 'publiek' bestaan, variërend van een passieve massa tot actieve consumenten en prosumers.
#### 4.3.1 Publieksconcepten
* **Massapubliek:** Een heterogeen, anoniem, verspreid, niet-interactief, passief en manipuleerbaar publiek, kenmerkend voor vroege massacommunicatie-onderzoek.
* **Publiek als groep:** Een genuanceerder beeld waarbij individuen deel uitmaken van sociale groepen met onderlinge interactie.
* **Publiek als markt:** Publiek wordt gezien als consumenten wiens aandacht wordt verhandeld, met nadruk op mediaconsumptie en ratings in plaats van betekenisgeving.
* **Prosumers:** Consumenten die tevens inhoud creëren (bv. via sociale media, blogs), waardoor de lijn tussen producent en consument vervaagt (Web 2.0).
#### 4.3.2 Doelstellingen van publieksonderzoek
* **Mediagecentreerd:** Gericht op het meten van bereik voor boekhoudkundige en reclamedoeleinden, testen van producten en verbetering van effectiviteit.
* **Publieksgecentreerd:** Gericht op het tegemoetkomen aan publieksnoden, evaluatie van media vanuit publieksperspectief, in kaart brengen van gebruiksmotieven en betekenisgeving, en het bestuderen van de context van mediagebruik.
#### 4.3.3 Onderzoekstradities
* **Structurele traditie:** Focus op het bereik en kwantitatieve kenmerken van ontvangers, met als doel adverteerders aan te trekken (survey-methode).
* **Gedragstraditie:** Onderzoekt wat media met mensen doen (effecten) en gemotiveerd mediagebruik (Uses and Gratifications theory - U&G). Gebruikt kwantitatieve methoden zoals surveys en experimenten.
* **Culturele traditie en receptie-analyse:** Verschuift de focus naar de inhoud en de betekenis die het publiek hieraan geeft. Gebruikt kwalitatieve methoden zoals etnografisch onderzoek.
#### 4.3.4 Methodologische problemen in publieksonderzoek
* **Zelfrapportering:** Mensen zijn niet altijd in staat hun mediagedrag eerlijk of accuraat te beschrijven, door geheugenfouten, sociale wenselijkheid of onnauwkeurige terminologie.
* **Cross-sectional onderzoek:** Kan correlaties aantonen, maar geen causale verbanden.
* **Totstandkoming van een (TV-)publiek:** Kan verklaard worden door externe processen (structurele factoren) of door het publiek als actor (gemotiveerde keuzes).
#### 4.3.5 Uses and Gratifications Theory (U&G)
Deze theorie stelt dat mensen actieve, doelgerichte mediakeuzes maken om aan diverse behoeften te voldoen (informatie, identiteit, sociale interactie, entertainment). De voldoening kan voortkomen uit de medi-inhoud, de blootstelling zelf, of de situatie van consumptie.
* **Kritiek:** Gebrek aan definitie van 'behoeften', individualisme, afhankelijkheid van zelfrapportering, en beperkte aandacht voor de media-inhoud.
#### 4.3.6 Media-effecten
* **Almacht van de media-paradigma (tot jaren '30):** Media werden gezien als almachtig, met directe, korte-termijn en persuasieve effecten (magic bullet, hypodermic needle, one-step-flow). Onderzoek was psychologisch en gericht op propagandatechnieken (Lasswell, Payne Fund Studies, War of the Worlds).
* **Beperkte effecten-paradigma (jaren '40-'60):** Erkenning van sociale inbedding van individuen, zowel directe als indirecte effecten, en de rol van persoonlijke invloed (two-step-flow theorie). Het publiek is niet homogeen beïnvloedbaar. Kennisklooftheorie en innovatietheorie (Rogers) toonden gedifferentieerde effecten aan.
* **Lange-termijn effecten (vanaf jaren '60-'70):** Terugkeer naar de erkenning van media-invloed, maar dan op lange termijn en via indirecte kanalen (stalagmiet-theorieën).
* **Agenda-setting theorie (McCombs & Shaw):** Media bepalen niet *wat* mensen denken, maar *waarover* ze denken.
* *First level:* Media bepalen de belangrijkheid van thema's.
* *Second level:* Media bepalen de criteria waarop deze thema's worden beoordeeld.
* **Priming:** Cognitief mechanisme waarbij makkelijk toegankelijke informatie (door media-aandacht) de beoordeling van gebeurtenissen beïnvloedt.
* **Framing:** De manier waarop media een onderwerp 'kaderen' beïnvloedt hoe het publiek het begrepen wordt (episodische vs. thematische frames).
* **Zwijgspiraaltheorie (Noelle-Neumann):** Mensen zijn bang voor sociale isolatie en passen hun mening aan de vermeende dominante opvatting aan, mede beïnvloed door media-representatie.
* **Cultivatietheorie (Gerbner):** Langdurige blootstelling aan media, met name televisie, vormt de perceptie van de werkelijkheid.
* *Eerste-orde effecten:* Veranderingen in schattingen over de werkelijkheid (bv. de prevalentie van geweld).
* *Tweede-orde effecten:* Veranderingen in maatschappijbeelden (bv. het 'mean world syndrome').
* *Mainstreaming:* Wegvagen van individuele verschillen door homogene mediaboodschappen.
* *Resonance:* Versterking van effecten wanneer de medirealiteit overeenkomt met de persoonlijke ervaring.
* **Mediatheorie (McLuhan):** De kenmerken van het medium zelf zijn belangrijker dan de inhoud ("the medium is the message"). Technologie transformeert de samenleving (bv. de boekdrukkunst, televisie).
* **Cultural studies:** Benadrukken de weerstand van het publiek tegen dominante gezichtspunten en de vorming van alternatieve interpretaties.
* **Verdere ontwikkeling:** Communicatiewetenschap kent tegenwoordig zowel kwalitatieve als kwantitatieve benaderingen, die de effecten van media op een meer genuanceerde en gebalanceerde manier bestuderen.
---
# Massacommunicatie: Effecten van media
Dit deel onderzoekt de effecten van media, beginnend met het paradigma van de almacht van de media en de ontwikkeling naar het paradigma van beperkte effecten, inclusief de two-step-flow theorie en de kenniskloof. Vervolgens worden lange-termijn effecten besproken met theorieën als agenda-setting, priming, framing, de zwijgspiraaltheorie en cultivatietheorie, evenals mediatheorieën zoals die van McLuhan.
## 5. Massacommunicatie: de effecten van media
### 5.1 De ontwikkeling van media-effecten: van almacht naar beperkte effecten
#### 5.1.1 Het paradigma van de almacht van de media (einde 19e eeuw – jaren ’30 20e eeuw)
Dit vroege perspectief ging ervan uit dat media een almachtige invloed hadden op een passief en weerloos publiek. Dit werd metaforisch voorgesteld met termen als de "magic bullet" of "hypodermic needle" theorie, waarbij mediaboodschappen direct en onmiddellijk effect zouden hebben als een injectie. Het ging hierbij voornamelijk om persuasieve inhoud met een kortetermijneffect, zoals propaganda.
* **Uitgangspunten:**
* Weerloze massa: het publiek werd gezien als een passieve ontvanger.
* Directe effecten: een stimulus (mediaboodschap) leidde direct tot een respons.
* Kortetermijneffecten: de nadruk lag op directe overreding, vaak gericht op de korte termijn.
* Persuasieve inhoud: de focus lag op boodschappen met een overtuigend doel.
* **Onderzoek in deze periode:**
* **Propaganda-onderzoek:** Lasswell analyseerde de technieken van propaganda, zoals "name-calling" (iemand negatief afschilderen), "glittering generalities" (mooie, algemeen aanvaarde waarden claimen), "transfer" (symbolen gebruiken om autoriteit over te dragen), "testimonial" (gebruikmaken van bekende personen), "plain folks" (zich voordoen als gewone burger), "band wagon" (aansluiten bij de meerderheid) en "card stacking" (selectief feiten presenteren).
* **Payne Fund Studies:** Deze studies onderzochten de effecten van films op kinderen en volwassenen, met aandacht voor zowel inhoud als publieksreacties. Ze toonden onder andere aan dat angstaanjagende films negatieve psychologische effecten konden hebben.
* **War of the Worlds hoorspel:** Het beroemde hoorspel van Orson Welles in 1938 veroorzaakte paniek bij sommige luisteraars, wat de overtuiging van de macht van media leek te versterken. Echter, later onderzoek door Cantril toonde aan dat de reacties sterk verschilden per individu, afhankelijk van factoren zoals opleidingsniveau en sociale context. Dit onderzoek markeerde een eerste stap naar een meer genuanceerd begrip van media-effecten.
#### 5.1.2 Het beperkte effecten-paradigma (jaren ’40 – jaren ’60 20e eeuw)
Dit paradigma ontstond als reactie op de almacht-theorie en benadrukte dat media-effecten eerder beperkt, indirect en gemodereerd werden door sociale en psychologische factoren.
* **Uitgangspunten:**
* Sociale inbedding: individuen maken deel uit van sociale netwerken en contexten die hun interpretatie van mediaboodschappen beïnvloeden.
* Directe én indirecte effecten: media-invloed kon zowel direct zijn als via sociale invloed (opinieleiders).
* Nog steeds persuasieve inhoud en korte termijn, maar met meer aandacht voor de modererende factoren.
* **Onderzoekstradities en -resultaten:**
* **"The People's Choice" studie (Lazarsfeld et al., 1944):** Dit onderzoek naar de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 1940 toonde aan dat media-effecten op kiesintenties beperkt waren. De meeste mensen hadden hun stem al bepaald vóór de campagne (early deciders), en effecten zoals conversie (van mening veranderen) waren zeldzaam. De studie introduceerde het concept van **opinieleiders** die als brug fungeerden tussen de media en hun sociale omgeving.
* **Two-step flow theorie:** Mede gebaseerd op de "People's Choice" studie, stelt deze theorie dat media-boodschappen eerst opinieleiders bereiken, die de informatie vervolgens doorgeven en interpreteren binnen hun sociale netwerken. Dit suggereert een indirectere en meer gedifferentieerde invloed van media. Opinieleiders zijn geen aparte elite, maar lijken qua sociale positie en interesses op degenen die ze beïnvloeden, en hun invloed is domeinspecifiek.
* **Kenniskloof-theorie (Tichenor, Donohue & Olien, 1970):** Deze theorie stelt dat de opname van informatie uit de media ongelijk verloopt. Mensen met een hogere sociaal-economische status (SES) nemen informatie sneller op dan mensen met een lagere SES. Hierdoor kan de kloof in kennis tussen verschillende sociaal-economische groepen toenemen, zelfs wanneer er meer informatie beschikbaar komt.
* **Innovatietheorie (Rogers):** Deze theorie onderzoekt hoe nieuwe ideeën en technologieën zich verspreiden binnen een sociaal systeem. Het identificeert verschillende adoptiecategorieën (innovators, early adopters, early majority, late majority, laggards) en benadrukt de rol van communicatiekanalen en sociale netwerken in het adoptieproces.
* **Carl Hovland's onderzoek:** Hovland onderzocht de effecten van persuasieve communicatie, met name de "Why We Fight" films tijdens WOII. Hij ontdekte dat de inhoud van de boodschap op zichzelf niet altijd effectief was voor overtuiging. Belangrijke factoren bleken de kenmerken van de **zender** (geloofwaardigheid), de **boodschap** (gebruik van angst, expliciete conclusies, tweezijdige argumentatie) en de **ontvanger** (persoonlijkheid, groepslidmaatschap) te zijn. Angstaanjagende boodschappen konden een "inhibiting effect" hebben, waarbij ontvangers zich afzetten tegen de boodschap.
* **Kritiek op het beperkte effecten-paradigma:** Hoewel dit paradigma zorgde voor een meer genuanceerd en realistischer beeld van media-effecten, werd het ook bekritiseerd omwille van methodologische beperkingen (bv. moeilijkheden bij het meten van alle effecten, zelfrapportering, cross-sectioneel onderzoek dat causaliteit niet altijd kan aantonen) en een te sterke focus op kwantitatieve analyse.
### 5.2 Lange-termijn effecten van media
Vanaf de jaren ’60 en ’70 ontstond er opnieuw een hernieuwde interesse in de mogelijkheid van krachtigere en langdurige media-effecten, zij het op een andere manier dan in het almacht-paradigma.
#### 5.2.1 Agenda-setting theorie
Deze theorie, ontwikkeld door McCombs & Shaw, stelt dat media niet zozeer bepalen *wat* mensen denken, maar wel *waarover* mensen denken. Door bepaalde thema's meer aandacht te geven dan andere, beïnvloeden media de perceptie van het publiek over de belangrijkheid van die thema's.
* **Kernidee:** De media-agenda (onderwerpen waarover de media veel berichten) beïnvloedt de publieksagenda (onderwerpen die het publiek als belangrijk beschouwt).
* **Niveaus van Agenda-Setting:**
* **First-level agenda-setting:** De media beïnvloeden de salience (prominentie) van thema's of objecten. Hoe meer aandacht een onderwerp krijgt in de media, hoe belangrijker het publiek het zal vinden.
* **Second-level agenda-setting (ook wel priming genoemd):** De media beïnvloeden niet alleen *waarover* we denken, maar ook *hoe* we over die onderwerpen denken. De media bepalen welke attributen of criteria belangrijk zijn bij de beoordeling van een thema of persoon. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de nadruk op bepaalde eigenschappen van een politicus.
* **Priming:** Dit is het cognitieve mechanisme dat deels de werking van agenda-setting verklaart. Media-blootstelling maakt bepaalde informatie gemakkelijker toegankelijk in ons geheugen. Deze "geprimede" informatie zal vervolgens onze oordelen en beslissingen beïnvloeden.
#### 5.2.2 Framing
Framing verwijst naar de manier waarop mediaboodschappen worden "gekaderd" of gepresenteerd. De keuze voor een bepaald perspectief, de nadruk op bepaalde aspecten en de weglating van andere, beïnvloeden hoe het publiek een gebeurtenis of probleem interpreteert.
* **Voorbeelden van frames:** Iyengar onderscheidt "episodische" frames (focussen op geïsoleerde gebeurtenissen, vaak met interne oorzaken) en "thematische" frames (focussen op algemene trends en externe oorzaken).
#### 5.2.3 De zwijgspiraaltheorie (Noelle-Neumann, 1974)
Deze theorie verklaart hoe media-consumptie kan leiden tot een verschuiving in publieke opinie. Mensen zijn bang voor sociale isolatie en proberen een inschatting te maken van het heersende opinieklimaat.
* **Kernidee:** Mensen met een opvatting die zij denken dat minderheidsopvatting is, zullen uit angst voor sociale isolatie zwijgen. Hierdoor lijkt de dominante opvatting nog groter en sterker, wat leidt tot een spiraalvormige versterking van de dominante mening en een verdwijning van minderheidsopvattingen.
* **Rol van media:** Media spelen een cruciale rol in het signaleren van het heersende opinieklimaat en het vormgeven van de perceptie van dominantie van bepaalde meningen.
* **Kritiek:** De theorie wordt bekritiseerd om de nadruk op een te homogene opvatting, de mogelijkheid van verschillende spiraalprocessen per thema, en de onduidelijkheid of meningen echt verdwijnen of alleen niet meer geuit worden.
#### 5.2.4 Cultivatietheorie (Gerbner)
Dit is een van de meest invloedrijke theorieën over lange-termijn media-effecten, met name de impact van televisie. Gerbner stelde dat televisie als een "storyteller" fungeert en een belangrijke factor is in de socialisatie en vorming van ons wereldbeeld.
* **Kernidee:** Langdurige blootstelling aan televisie-inhoud (met name fictie) beïnvloedt onze perceptie van de realiteit, vooral wat betreft de sociale wereld. Mensen die veel tv kijken, ontwikkelen een wereldbeeld dat meer overeenkomt met de "televisie-realiteit" dan met de objectieve realiteit.
* **Drie onderzoeksfasen:**
1. **Institutional Process Analysis:** Onderzoek naar de zenders en de factoren die hun beslissingen beïnvloeden (bv. economische druk, publiek).
2. **Message System Analysis:** Analyse van de inhoud van mediateksten, met name de frequentie en aard van geweld.
3. **Cultivation Analysis:** Onderzoek naar de effecten van langdurige mediablootstelling op de perceptie van kijkers.
* **Belangrijkste concepten:**
* **First-order effects:** Effecten op de salience van onderwerpen of schattingen van de werkelijkheid (bv. de perceptie van criminaliteitscijfers).
* **Second-order effects:** Effecten op het wereldbeeld en de attitudes van mensen (bv. "mean world syndrome", een onveiliger en wantrouwiger wereldbeeld door veelvuldige blootstelling aan geweld in media).
* **Mainstreaming:** Bij zware tv-kijkers worden verschillen in sociale achtergrond minder relevant; ze ontwikkelen een meer homogeen wereldbeeld dat beïnvloed wordt door de dominante tv-verhalen.
* **Resonance:** Het effect wordt versterkt wanneer de tv-werkelijkheid overeenkomt met de eigen leefwereld van de kijker.
* **Kritiek op Cultivatietheorie:** Methodologische uitdagingen bij het operationaliseren van variabelen, de vaak kleine correlaties tussen tv-kijken en effecten, en de moeilijkheid om causaliteit definitief vast te stellen (kijkt men veel tv *omdat* men wantrouwend is, of kijkt men veel tv *waardoor* men wantrouwend wordt?).
#### 5.2.5 Mediatheorieën (Channel Theory / Media Formalism)
Marshall McLuhan's werk, met name "The medium is the message", stelt dat het medium zelf, in plaats van de inhoud, de meest ingrijpende invloed heeft op de samenleving en de menselijke perceptie.
* **Kernidee:** De kenmerken van een medium (bv. de visuele aard van televisie, de lineaire structuur van het gedrukte woord) vormen de manier waarop we de wereld waarnemen en hoe de samenleving zich ontwikkelt.
* **Voorbeelden:** De opkomst van de boekdrukkunst transformeerde de samenleving door kennis toegankelijker te maken en een meer lineair, individualistisch denken te bevorderen. Televisie, met zijn nadruk op beelden en onmiddellijkheid, creëert een "global village" en bevordert een meer visuele cultuur.
* **Kritiek:** McLuhan's theorieën worden vaak gezien als speculatief, inconsistent en moeilijk empirisch te toetsen.
### 5.3 De mediaproducent en inhoudsanalyse
Dit deel kijkt naar de productie van mediateksten en de analyse van hun inhoud.
#### 5.3.1 De media-organisatie
Massacommunicatie wordt gekenmerkt door institutionele zenders (organisaties) die zich richten tot een grote, diverse groep ontvangers. De structuur en werking van deze organisaties beïnvloeden de media-output.
* **Organisatie-interne invloeden:**
* **Individuele niveau:** Achtergrond, politiek-ideologisch profiel en rolopvattingen van mediawerkers (journalisten, programmamakers).
* **Mediaroutines:** Praktijken en gewoonten zoals nieuwswaarden, objectiviteit, omgekeerde piramide, gatekeeping, het beat-systeem en de nieuwsagenda. Nieuwswaarden zijn ongeschreven regels die bepalen wat als nieuws wordt beschouwd.
* **Organisatieniveau:** Doelstellingen (bv. winst maken, kijkcijfers), rollen en structuren binnen de organisatie.
* **Organisatie-externe invloeden:**
* **Economische druk:** Concurrentie, adverteerders, marktconcentratie.
* **Technologische druk:** Ontwikkelingen in zend- en ontvangstapparatuur, internet.
* **Politieke en sociale druk:** Invloed van de overheid, belangengroepen, politieke partijen.
* **Publieksdruk:** De perceptie van de doelgroep en hun verwachtingen.
* **Culturele/ideologische invloeden:** Maatschappelijke normen, waarden en dominante ideologieën.
#### 5.3.2 Mediatekst en genre
Een mediatekst is een ruime term die niet alleen geschreven teksten omvat, maar ook video, audio, etc. De interpretatie van deze teksten kan variëren.
* **"Open" vs. "gesloten" teksten (Eco):** "Open" teksten laten veel verschillende interpretaties toe (vaak geassocieerd met hoge cultuur), terwijl "gesloten" teksten een beperkter interpretatiekader bieden (vaak geassocieerd met populaire cultuur). Ien Ang's onderzoek naar "Dallas" toonde echter aan dat ook populaire cultuur tot open interpretaties kan leiden.
* **Polysemie:** Media-teksten zijn polysemisch, wat betekent dat er meerdere betekenissen in kunnen liggen, afhankelijk van de lezer/kijker.
* **Lezingen van mediateksten:**
* **Dominante/hegemonische lezing:** De interpretatie die in lijn ligt met de bedoeling van de maker.
* **Genegotieerde lezing:** Een tussenpositie, waarbij men de dominante interpretatie deels overneemt maar ook kritische noten plaatst.
* **Oppositionele lezing:** Een hyperkritische interpretatie die de mediatekst compleet anders begrijpt dan bedoeld, vaak met een focus op maatschappelijke kritiek (bv. kritiek op racisme of seksisme in een programma).
* **Realisme in mediateksten:** Dit verwijst niet zozeer naar "echt" of "fictie", maar naar de mate waarin de afbeelding en inhoud van de werkelijkheid lijken. Dit kan worden gecreëerd door filmtechnieken, intertekstualiteit (verwijzen naar bestaande symbolische realiteiten) en het aansluiten bij de waarschijnlijkheid van het verhaal.
#### 5.3.3 Analyse van mediateksten
* **Kwantitatieve inhoudsanalyse (bv. Berelson):** Systematische, objectieve en kwantitatieve beschrijving van de manifeste (zichtbare) inhoud van communicatie. Meet frequentie, aandacht voor thema's, etc. Kritiek hierop is de mogelijke oppervlakkigheid en het negeren van diepere betekenissen.
* **Kwalitatieve inhoudsanalyse:** Richt zich op de betekenis van elementen in hun context, bijvoorbeeld via narratieve analyse. Deze benadering is meer verbonden met de betekeniscreatieschool, maar kan leiden tot minder repliceerbare resultaten.
#### 5.3.4 Mediagenres
Genres zijn herkenbare categorieën van mediateksten met een collectieve identiteit, gebaseerd op doelstellingen, vorm en betekenis, die zich door de tijd heen ontwikkelen. Ze helpen zowel producenten als consumenten om media-inhoud te categoriseren en te begrijpen.
### 5.4 Het publiek
Verschillende concepten van het publiek zijn in de loop der tijd ontwikkeld.
* **Massapubliek (Blumer):** Een heterogeen, anoniem, verspreid en passief publiek dat makkelijk beïnvloedbaar is. Dit concept werd gebruikt om de macht van propaganda te verklaren.
* **Publiek als groep:** Een meer genuanceerde visie waarbij het publiek wordt gezien als een verzameling van individuen die interageren en deel uitmaken van sociale netwerken.
* **Publiek als markt:** Media zien het publiek als consumenten wiens aandacht economisch waardeerbaar is. De nadruk ligt op mediaconsumptie en ratings, met minder aandacht voor de betekenisgeving of kwaliteit van de ervaring.
* **Prosumers:** In het digitale tijdperk (Web 2.0) vervaagt de grens tussen producent en consument. Het publiek wordt actiever door zelf inhoud te produceren (blogs, social media).
* **Uses and Gratifications Theory (Katz et al.):** Dit perspectief plaatst het publiek centraal en stelt dat mensen media gebruiken om actief aan hun behoeften te voldoen (informatie, persoonlijke identiteit, sociale integratie, entertainment). Mediagebruik is doelgericht en concurreert met andere bronnen van behoeftenbevrediging.
#### 5.4.1 Doelstellingen van publieksonderzoek
* **Mediagecentreerd:** Meten van bereik voor commerciële doeleinden, testen van producten.
* **Publieksgecentreerd:** Begrijpen van de noden van het publiek, evalueren van media performance vanuit hun perspectief, bestuderen van betekenisgeving en mediagebruik context.
#### 5.4.2 Onderzoekstradities
* **Structurele traditie:** Gericht op het meten van bereik en kenmerken van ontvangers, primair voor commerciële doeleinden (bv. surveymethoden).
* **Gedrags-traditie:** Onderzoekt wat media met mensen doen (effecten) en hoe mensen media gebruiken (Uses & Gratifications). Vaak kwantitatief (surveys, experimenten).
* **Culturele traditie en receptie-analyse:** Focust op de inhoud van mediateksten en de betekenis die het publiek eraan geeft. Maakt gebruik van kwalitatieve methoden (bv. etnografisch onderzoek).
#### 5.4.3 Totstandkoming van een (TV-)publiek
De vorming van een publiek (vooral in het televisietijdperk) wordt beïnvloed door:
* **Externe processen:** Structurele factoren en omgevingsfactoren (bv. programmeringsstrategieën van zenders, concurrentie).
* **Het publiek als actor:** De actieve keuzes en interpretaties van individuen.
Factoren die het mediagebruik beïnvloeden omvatten kenmerken van de zender (programmering), kenmerken van de kijker (beschikbaarheid, kennis van alternatieven, kijkvolume) en omgevingsfactoren (weer, sociale kalender, fysiologische processen, groepsprocessen).
### 5.5 Massacommunicatie: effecten (1)
Dit deel gaat dieper in op verschillende theorieën over media-effecten, onderverdeeld naar tijdsperiode en focus.
#### 5.5.1 Almacht van de media-paradigma (nogmaals)
Herhaling van de initiële fase waarin media als almachtig werden beschouwd met directe, grote effecten.
#### 5.5.2 Beperkte effecten-paradigma (nogmaals)
Herhaling van de fase waarin media-effecten als beperkt, indirect en gemodereerd door sociale factoren werden gezien. Concepten als two-step flow en kenniskloof komen hier opnieuw aan bod.
#### 5.5.3 Lange-termijn effecten van media
Dit deel, dat deels overlapt met de eerdere bespreking van lange-termijn effecten, focust op theorieën die zich richten op de cumulatieve en subtiele invloed van media over langere periodes.
* **Agenda-setting theorie:** Mediabesturing van de publieke agenda.
* **Priming:** Het psychologisch mechanisme dat verklaart hoe media-aandacht de toegankelijkheid van informatie in ons geheugen beïnvloedt en daarmee onze oordelen.
* **Framing:** De manier waarop mediaboodschappen worden gepresenteerd en geïnterpreteerd.
* **Zwijgspiraaltheorie:** De invloed van media op publieke opinie door sociale druk en de angst voor isolatie.
* **Cultivatietheorie (Gerbner):** De cumulatieve invloed van langdurige blootstelling aan televisie op onze perceptie van de werkelijkheid. Deze theorie stelt dat televisie als een dominante verhalenverteller fungeert en ons wereldbeeld vormt.
* **Institutional Process Analysis:** Analyse van de zenderkant.
* **Message System Analysis:** Analyse van de inhoud (bv. geweld).
* **Cultivation Analysis:** Analyse van de effecten op de kijkers (first en second-order effects, mainstreaming, resonance).
* **Mediatheorieën (McLuhan):** De focus op het medium zelf als de belangrijkste drijfveer van maatschappelijke verandering, in plaats van de inhoud. "The medium is the message."
De theorieën uit dit gedeelte benadrukken dat media-effecten complex, gelaagd en vaak subtiel zijn, en zich over langere tijd kunnen ontwikkelen. Ze introduceren ook de rol van de kijker als een actievere interpreter, hoewel met verschillende gradaties van activiteit en invloed.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| **Communicatiewetenschap** | Een relatief jonge wetenschap, ontstaan na de Tweede Wereldoorlog, die zich bezighoudt met de studie van communicatiewetenschappelijke fenomenen. Vóór het ontstaan van deze discipline werden deze onderwerpen onderzocht vanuit verschillende vakgebieden zoals retoriek, psychologie, sociologie en taalkunde. |
| **Communicatie** | Het proces van het gemeenschappelijk maken van betekenissen tussen mensen. Dit kan zowel een lineair proces van transmissie van een boodschap van zender naar ontvanger betreffen, als een meer interactieve uitwisseling van gedachten en informatie. |
| **Etymologie** | De studie van de oorsprong en geschiedenis van woorden. In de context van communicatie helpt de etymologie te begrijpen hoe het begrip "communicatie" is geëvolueerd en welke verschillende betekenissen eraan worden toegekend. |
| **Processchool (van communicatie)** | Een benadering binnen de communicatiewetenschap die communicatie ziet als een transmissieproces van boodschappen. De focus ligt op het zo foutloos mogelijk encoderen en decoderen van informatie, waarbij afwijkingen tussen zender en ontvanger als "fouten" in het proces worden beschouwd. |
| **Betekeniscreatieschool (van communicatie)** | Een perspectief binnen de communicatiewetenschap dat communicatie definieert als de productie en uitwisseling van betekenissen. Deze school legt de nadruk op hoe boodschappen of teksten interageren met mensen om betekenissen te creëren, en beschouwt culturele verschillen niet noodzakelijk als fouten. |
| **Encoderen** | Het omzetten van een gedachte of boodschap door de zender in een code (bijvoorbeeld taal of symbolen) die kan worden overgedragen. Dit is een kernproces binnen de processchool van communicatie. |
| **Decoderen** | Het proces waarbij de ontvanger een gecodeerde boodschap ontvangt en deze omzet in betekenis. Dit is het corresponderende proces van encoderen binnen de processchool. |
| **Intentionaliteit** | Het aspect van communicatie dat betrekking heeft op de bedoeling van de zender en de ontvanger. Binnen de communicatiewetenschap wordt gediscussieerd of communicatie alleen plaatsvindt wanneer er sprake is van een bewuste bedoeling om te zenden en te ontvangen. |
| **Teleologische opvatting (van communicatie)** | Een visie op communicatie die stelt dat er pas sprake is van communicatie wanneer de zender de bedoeling heeft een boodschap uit te sturen en de ontvanger de bedoeling heeft deze te ontvangen. Dit perspectief wordt vaak geassocieerd met de processchool. |
| **Gedragsopvatting (van communicatie)** | Een bredere visie op communicatie, vaak gehanteerd in de non-verbale communicatiewetenschap, die stelt dat al menselijk gedrag communicatief is, ook wanneer het niet intentioneel is. De beroemde uitspraak "Men kan niet niet communiceren" (Watzlawick) hoort hierbij. |
| **Boodschap** | Datgene wat wordt overgedragen in een communicatieproces, bestaande uit verbale en/of niet-verbale stimuli of tekens. |
| **Signaal** | De dragers van tekens, zoals luchttrillingen voor geluid of lichtgolven voor zichtbare informatie. |
| **Kanaal** | De weg of materie die signalen transporteert om de scheiding tussen zender en ontvanger te overbruggen, zoals een telefoonlijn of de lucht zelf. |
| **Ruis** | Elke stimulus die de ontvangst van een boodschap belemmert, zoals fysieke storingen, psychologische afleidingen of semantische onduidelijkheden. |
| **Feedback** | De reactie van de ontvanger op een boodschap, die zowel verbaal als non-verbaal kan zijn en aangeeft hoe de boodschap is aangekomen. |
| **Allocutie** | Een vorm van communicatie waarbij de media de volledige macht heeft in het proces, en het publiek passief de ontvangen informatie verwerkt zonder directe interactie. |
| **Consultatie** | Een communicatievorm waarbij informatie centraal beschikbaar is en door het publiek geraadpleegd kan worden op het moment dat zij dit wensen, wat hen een zekere macht geeft over het consumptieproces. |
| **Registratie** | Een communicatieproces waarbij het publiek informatie aanlevert aan een centrale media-speler, wat vaak resulteert in de registratie en verwerking van deze gegevens. |
| **Conversatie** | Een meer gelijkwaardige uitwisseling van informatie tussen partijen, waarbij de ontvanger ook als zender fungeert en er sprake is van interactie. |
| **Communicatiemodel** | Een vereenvoudigde voorstelling, grafisch of verbaal, die de belangrijkste elementen van een communicatieproces en hun onderlinge relaties illustreert, gebruikt voor ordening, verklaring en het genereren van hypothesen. |
| **Lasswell's communicatieformule (1948)** | Een klassiek model dat communicatie analyseert aan de hand van vijf vragen: Wie? (Communicator), Zegt wat? (Boodschap), Via welk kanaal? (Medium), Tegen wie? (Ontvanger), Met welk effect? (Effect). |
| **Model van Shannon & Weaver** | Een technisch model dat communicatie beschouwt als een proces van signaaltransmissie, met aandacht voor ruis die de kwaliteit van de boodschap kan beïnvloeden. Het legt de nadruk op de technische aspecten van het verzenden en ontvangen van signalen. |
| **DeFleurs uitwerking van Shannon & Weaver** | Een uitbreiding op het model van Shannon & Weaver, dat de wederkerigheid van het communicatieproces benadrukt en kijkt naar mogelijke fouten binnen het systeem. |
| **Osgood & Schramm model** | Een circulair model dat de rollen van zender en ontvanger laat vervagen, waarbij iedereen zowel kan encoderen als decoderen en interpreteren, wat een continue uitwisseling van betekenissen suggereert. |
| **Spiraal van Dance** | Een model dat communicatie beschrijft als een continu proces van wederzijdse beïnvloeding en interactie, waarbij huidige communicatie voortbouwt op eerdere interacties en ervaringen. |
| **Gerbners algemeen model** | Een model dat de nadruk legt op de context en de perceptie van de zender en ontvanger bij het communicatieproces. Het selectieproces van onderwerpen uit de sociale realiteit en de interpretatie van deze gebeurtenissen zijn hierbij cruciaal. |
| **ABX-model van Newcomb** | Een model dat de communicatie tussen twee personen (A en B) over een object (X) analyseert, met aandacht voor de onderlinge relaties tussen A en X, B en X, en A en B. Het verklaart hoe communicatie stabiliteit of verandering in attitudes teweegbrengt. |
| **Cognitieve dissonantietheorie (Festinger)** | Een theorie die stelt dat mensen streven naar consistentie tussen hun cognities (kennis, opinies, attitudes). Dissonantie, of inconsistentie, creëert ongemak en motiveert mensen om deze te verminderen, vaak door hun opvattingen aan te passen. |
| **Westley & MacLean model** | Een model dat elementen uit het model van Gerbners overneemt en verder uitwerkt, met specifieke aandacht voor de selectie van onderwerpen uit een bredere context. |
| **Maletzke's model voor massacommunicatie** | Een poging om de complexiteit van massacommunicatie te vatten in een model, voortbouwend op eerdere benaderingen, maar vaak beschouwd als een mislukte poging door de immense complexiteit. |
| **Ritueel model (van communicatie)** | Een model dat communicatie beschouwt als een cultureel en sociaal proces van betekeniscreatie en interactie, in tegenstelling tot modellen die communicatie primair als een transmissieproces zien. |
| **Taal (als communicatiemiddel)** | Een systeem van symbolen, kennis en regels dat gebruikt wordt om gedachten en betekenissen uit te wisselen. Taal beïnvloedt ons beeld van de werkelijkheid en onze cognitieve processen. |
| **Sapir-Whorf hypothese** | Een hypothese die stelt dat de structuur van een taal invloed heeft op het wereldbeeld en de cognitieve processen van de sprekers. Linguïstisch determinisme (taal bepaalt denken) en linguïstische relativiteit (verschillen in taal leiden tot verschillende wereldbeelden) zijn hierin opgenomen. |
| **Linguïstisch determinisme** | Het idee dat de taal die we spreken ons denken, kijken en onthouden volledig bepaalt. |
| **Linguïstische relativiteit** | Het principe dat verschillende talen leiden tot verschillende percepties en interpretaties van de werkelijkheid. |
| **Fonologie** | De studie van het klanksysteem van een taal, inclusief fonemen, de kleinste betekenisonderscheidende klankpatronen. |
| **Semantiek** | De studie van de betekenis van woorden en zinnen, inclusief morfemen, de kleinste betekeniseenheden. |
| **Syntaxis** | De studie van de structuur van zinnen en de volgorde van woorden, evenals hoe variaties in zinsbouw de betekenis beïnvloeden. |
| **Pragmatiek** | De studie van taalgebruik in specifieke contexten, met focus op hoe de sociale context de betekenis van taal beïnvloedt. |
| **Functioneel structuralisme (Jakobson)** | Een benadering die taal vervult zes verschillende functies: emotieve, conatieve, fatische, poëtische, referentiële en metalinguïstische. |
| **Taalhandelingstheorie (Speech Acts Theory)** | Een theorie die stelt dat taalgebruik niet alleen beschrijft, maar ook handelingen verricht. De intentie van de spreker, bepaald door de context, is cruciaal voor de betekenis van een taaluiting. |
| **Coördinated Management of Meaning (CMM) theorie** | Een theorie die onderscheidt maakt tussen vier soorten contexten (episode, relatie, life script, cultureel patroon) die de interpretatie en het beheer van betekenis in communicatie beïnvloeden. |
| **Discours** | De manier waarop taal wordt gebruikt in specifieke sociale interacties, onderscheiden in private (wederzijds, informeel) en publieke (niet-wederzijds, formeel) interacties. |
| **Coöperatief principe (Grice)** | Vier regels die de basis vormen voor effectieve gespreksvoering: kwaliteit (zeg wat waar is), kwantiteit (voldoende informatie, niet te veel), relevantie (bijdrage relevant voor gesprek) en manier (duidelijk, ondubbelzinnig, ordelijk). |
| **Fatische functie (Jakobson)** | Verbale en non-verbale processen gebruikt om interactie te beginnen, te beëindigen, onderwerpen te introduceren en spreekbeurten te verdelen, vaak met een ritueel of routinematig karakter (small talk). |
| **Genderlects** | Taalverschillen tussen mannen en vrouwen, onderzocht op basis van patronen in woordgebruik, onderwerpen, grammatica en interactiecontrole. |
| **Rapport talk vs. Report talk** | Twee verschillende communicatiestijlen: 'rapport talk' is gericht op het aangaan van connecties en relaties (vaker bij vrouwen), terwijl 'report talk' zakelijker en objectiever is (vaker bij mannen). |
| **Non-verbale communicatie (NVC)** | Communicatie zonder woorden, die onbedoeld kan zijn, bestaat uit verschillende codes, en zowel universeel als cultureel bepaald is. Belangrijk voor het vormen van eerste indrukken, relationele informatie en het uiten van emoties. |
| **Kinesics** | De studie van lichaamshouding, lichaamsbeweging, gelaatsuitdrukkingen en oogbewegingen als vormen van non-verbale communicatie. |
| **Emblemen** | Gebaren met een direct verbaal equivalent, cultureel bepaald. |
| **Illustratoren** | Gebaren die taal ondersteunen en verduidelijken, zoals het aangeven van vorm of structuur. |
| **Regulatoren** | Non-verbale signalen die de interactie sturen, zoals knikken, oogcontact maken of wegkijken. |
| **Affectvertoners** | Non-verbale uitingen die emotionele toestanden weergeven, zoals blozen of micro-expressies. |
| **Adaptoren** | Repetitief, vaak nerveus gedrag dat niet direct bijdraagt aan de communicatie, zoals friemelen of wiebelen met de benen. |
| **Proxemics** | De studie van territoriumgebruik en de invloed van ruimte op menselijke interactie. |
| **Haptics** | De studie van aanraking als vorm van non-verbale communicatie, sterk cultureel bepaald. |
| **Chronemics** | De studie van tijd in communicatie, inclusief spreeksnelheid, pauzes en tijdsoriëntaties (verleden, heden, toekomst). |
| **Vocalics (Paralinguïstiek)** | Alles wat met geluid te maken heeft bij communicatie, buiten de gesproken woorden zelf, zoals toonhoogte, intonatie en vocalisaties. |
| **Massacommunicatie** | Communicatie door een institutionele zender naar een grote, diverse en ruimtelijk/temporeel gescheiden groep ontvangers, via gemedieerde kanalen, met beperkte feedbackmogelijkheden. |
| **Nieuwswaarden** | Criteria die journalisten en redacties onbewust hanteren bij het selecteren van gebeurtenissen die als nieuws worden beschouwd, gebaseerd op factoren als frequentie, omvang, betekenis, negativiteit en verrassing. |
| **Mediatekst** | Een ruime term voor elke boodschap die via de media wordt overgedragen, inclusief geschreven tekst, video, geluid, etc. |
| **"Open" vs. "gesloten" teksten (Eco)** | Een onderscheid tussen mediateksten die veel verschillende interpretaties toelaten (open) en teksten die een meer eenduidige interpretatie hebben (gesloten). |
| **Realisme (in mediateksten)** | De mate waarin een mediatekst de werkelijkheid lijkt weer te geven, zowel op het niveau van de afbeelding als de inhoud en waarschijnlijkheid van het verhaal. |
| **Intertekstualiteit** | Het fenomeen waarbij mediateksten verwijzen naar en voortbouwen op symbolische realiteiten die in andere mediateksten zijn ontstaan, wat bijdraagt aan het creëren van een gevoel van realisme. |
| **Kwantitatieve inhoudsanalyse** | Een onderzoekstechniek die de manifeste (zichtbare) inhoud van communicatie objectief, systematisch en kwantitatief beschrijft, vaak gericht op het tellen van frequenties. |
| **Kwalitatieve inhoudsanalyse** | Een onderzoeksmethode die de betekenis van mediateksten analyseert door de context waarin ze verschijnen in kaart te brengen, vaak met behulp van narratieve analyse. |
| **Mediagenres** | Categorieën van mediateksten die een collectieve identiteit delen, herkend door zowel producenten als consumenten, gebaseerd op doelstellingen, vorm en betekenis, en die zich door de tijd heen hebben ontwikkeld. |
| **Publieksconcepten** | Verschillende visies op wat een "publiek" inhoudt, variërend van een passieve massa tot actieve consumenten of "prosumers". |
| **Massapubliek** | Een visie op het publiek als een heterogene, anonieme, verspreide groep zonder interactie of leiderschap, die passief en beïnvloedbaar is. |
| **Publiek als groep** | Een visie die het publiek beschouwt als een verzameling van individuen, met een meer genuanceerd en positiever beeld dan het massapubliekconcept. |
| **Publiek als markt** | Een economische benadering waarbij media-ontvangers worden gezien als consumenten, wiens aandacht wordt nagestreefd voor commerciële doeleinden. |
| **Prosumers** | Een concept dat de lijn tussen producenten en consumenten vervaagt, met name in het Web 2.0-tijdperk, waar voormalige consumenten nu actief inhoud produceren. |
| **Structurele traditie van publieksonderzoek** | Een onderzoeksbenadering die het publiek als een markt beschouwt, waarbij bereik en kenmerken van ontvangers worden gemeten, voornamelijk voor reclamedoeleinden. |
| **Gedragstraditie (van publieksonderzoek)** | Een onderzoeksbenadering die zich richt op de effecten van media op individuen en gemotiveerd mediagebruik (Uses and Gratifications), vaak met kwantitatieve methoden. |
| **Culturele traditie en receptie-analyse** | Een onderzoeksbenadering die zich richt op de inhoud van mediateksten en de betekenissen die het publiek hieraan geeft, met behulp van kwalitatieve methoden. |
| **Almacht van de media-paradigma** | Een vroege visie die media als uiterst machtig en het publiek als weerloos beschouwde, met ideeën als de "magic bullet" en de "hypodermic needle". |
| **Propaganda technieken (Lasswell)** | Zeven technieken die succesvol worden geacht in propaganda: name-calling, glittering generalities, transfer, testimonial, plain folks, band wagon, en card stacking. |
| **Beperkte effecten-paradigma** | Een verschuiving in de denken over media-effecten, waarbij wordt erkend dat de invloed van media gematigder is en wordt beïnvloed door sociale factoren en individuele verschillen. |
| **Two-step-flow theorie** | Een theorie die stelt dat de invloed van media vaak indirect verloopt via opinieleiders, die de boodschappen filteren en verspreiden binnen hun sociale netwerk. |
| **Kenniskloof-theorie** | Een theorie die suggereert dat media-effecten ongelijk verlopen: mensen met een hogere sociaaleconomische status nemen informatie sneller op, wat kan leiden tot een groeiende kloof in kennis. |
| **Innovatietheorie (Rogers)** | Een theorie die beschrijft hoe nieuwe ideeën, praktijken of objecten (innovaties) zich verspreiden binnen een sociaal systeem, en hoe verschillende typen mensen (innovators, early adopters, etc.) deze adopteren. |
| **Cultivatietheorie (Gerbner)** | Een theorie die stelt dat langdurige blootstelling aan media, met name televisie, de perceptie van de werkelijkheid van kijkers beïnvloedt en een specifiek wereldbeeld creëert (cultiveert). |
| **Mean world syndrome** | Een concept binnen de cultivatietheorie dat beschrijft hoe zware tv-kijkers de wereld als gevaarlijker en minder betrouwbaar kunnen ervaren dan de realiteit. |
| **Mainstreaming** | Een concept binnen de cultivatietheorie dat aangeeft dat zware tv-kijkers minder van elkaar verschillen in hun wereldbeeld, omdat de dominante mediaboodschappen natuurlijke verschillen wegvagen. |
| **Resonance** | Een concept binnen de cultivatietheorie dat stelt dat de effecten van tv-consumptie worden versterkt wanneer de mediaboodschappen aansluiten bij de eigen realiteit van de kijker. |
| **Media theorie (Channel Theory/Media Formalism)** | Een benadering die stelt dat de kenmerken van het medium zelf, meer dan de inhoud, de samenleving veranderen. "The medium is the message" (McLuhan). |
| **Global Village (McLuhan)** | Het idee dat technologie, zoals televisie, de wereld kleiner maakt door informatie sneller en toegankelijker te verspreiden, wat leidt tot een grotere verbondenheid. |
| **British Cultural Studies** | Een stroming binnen de kritische cultural studies die onderzoek deed naar massamedia en de rol van het publiek in het interpreteren en weerstaan van dominante gezichtspunten. |
| **Hegemonisch wereldbeeld** | Een dominant wereldbeeld dat wordt gepromoot door de media, vaak ten gunste van de heersende elite, en dat de bestaande maatschappelijke orde niet in vraag stelt. |
| **Zwijgspiraaltheorie (Noelle Neumann)** | Een theorie die stelt dat mensen bang zijn voor sociale isolatie en daarom geneigd zijn hun opvattingen te conformeren aan wat zij denken dat de dominante publieke opinie is, wat leidt tot een spiraalvormige versterking van die dominante mening. |
| **Priming** | Een psychologisch mechanisme waarbij informatie die gemakkelijk toegankelijk is in het geheugen (vaak door mediablootstelling) invloed heeft op hoe we de wereld interpreteren en beslissingen nemen. |
| **Framing** | De manier waarop media een onderwerp presenteren, wat de interpretatie en het begrip ervan door het publiek sterk beïnvloedt. |
| **Episodische frames** | Mediaframes die zich richten op geïsoleerde gebeurtenissen en sociale problemen herleiden tot interne oorzaken. |
| **Thematische frames** | Mediaframes die algemene trends benadrukken en sociale problemen herleiden tot externe oorzaken. |
| **Agenda-setting theorie** | De theorie dat de media niet zozeer bepalen *wat* mensen denken, maar *waarover* mensen denken door de thema's die zij selecteren en benadrukken in hun berichtgeving. |
| **First-level agenda setting** | De invloed van de media op de belangrijkheid die het publiek aan bepaalde thema's toekent, gebaseerd op de hoeveelheid aandacht die deze thema's krijgen. |
| **Second-level agenda setting** | De invloed van de media op de criteria waarop het publiek personen of issues beoordeelt, oftewel *hoe* mensen over iets denken. |
| **Uses and Gratifications Theory (U&G)** | Een theorie die stelt dat mensen actief media gebruiken om aan specifieke behoeften te voldoen, en dat mediagebruik doelgericht is en kan variëren afhankelijk van de individuele motivaties en de context. |
| **Mediagenre-onderzoek** | Het bestuderen van genres als een manier om mediateksten te groeperen en te begrijpen, gebaseerd op gemeenschappelijke kenmerken in doelstellingen, vorm en betekenis. |
| Bron/Zender | De entiteit die een boodschap creëert en verzendt, waarbij deze wordt omgezet in een code (encoderen) om te worden overgedragen via een signaal en kanaal. |
| Ontvanger/Bestemmeling | De entiteit die de boodschap ontvangt, de code ontcijfert (decoderen) en interpreteert om betekenis te creëren. |
| Boodschap | De informatie, gedachten of gevoelens die worden overgedragen, bestaande uit verbale en/of non-verbale stimuli en tekens, zoals symbolen of iconen. |
| Signaal | De fysieke drager van de tekens of de boodschap, zoals luchttrillingen of lichtgolven, die door een kanaal worden getransporteerd. |
| Kanaal | Het medium of de weg die signalen en daarmee de boodschap overbrugt, waardoor de scheiding tussen zender en ontvanger wordt overbrugd. |
| Ruis | Elke stimulus die de effectieve ontvangst of interpretatie van een boodschap belemmert, variërend van fysieke storingen tot psychologische of semantische misverstanden. |
| Feedback | De reactie van de ontvanger op de boodschap, die verbaal of non-verbaal kan zijn en de zender informeert over de ontvangst en interpretatie, wat essentieel is voor circulaire communicatie. |
| Encoderen | Het proces waarbij een zender zijn gedachten, ideeën of gevoelens omzet in een specifieke code (zoals taal of gebaren) die geschikt is voor transmissie. |
| Decoderen | Het proces waarbij een ontvanger de ontvangen code omzet in betekenis, waarbij de oorspronkelijke bedoeling van de zender wordt geïnterpreteerd. |
| Lasswell's Formule | Een eenvoudig communicatiemodel dat de kernvragen van communicatieanalyse samenvat: Wie? (zender), Zegt Wat? (boodschap), Via Welk Kanaal? (medium), Tegen Wie? (ontvanger), Met Welk Effect? (gevolg). |
| Shannon & Weaver Model | Een technologisch georiënteerd communicatiemodel dat communicatie beschrijft als een transmissieproces van een bron naar een ontvanger, met aandacht voor ruis en efficiëntie. |
| Osgood & Schramm Model | Een circulair communicatiemodel dat de rollen van zender en ontvanger verzacht en de nadruk legt op het wederzijdse proces van encoderen, decoderen en interpreteren, waarbij de focus ligt op betekeniscreatie. |
| Dance's Spiraalmodel | Een communicatiemodel dat de continuïteit en evolutie van communicatie benadrukt, waarbij elke interactie voortbouwt op eerdere ervaringen en toekomstige interacties beïnvloedt, wat een cyclisch en groeiend proces suggereert. |
| Gerbners Algemeen Model | Een uitgebreid model dat de complexe interactie tussen waarneming, selectie, representatie en betekeniscreatie in communicatie analyseert, met speciale aandacht voor de context en de perceptie van de zender en ontvanger. |
| Processchool | Een theoretische benadering die communicatie ziet als een transmissieproces, waarbij de focus ligt op het zo foutloos mogelijk verzenden en ontvangen van boodschappen via efficiënte kanalen en media. |
| Betekeniscreatieschool | Een theoretische benadering die communicatie beschouwt als de productie en uitwisseling van betekenissen, waarbij culturele verschillen en de interactie tussen tekst en publiek centraal staan. |
| Televisie als Verhalenverteller (Cultivatietheorie) | Het idee, met name gepropageerd door George Gerbner, dat televisie als dominante verhalenverteller een homogene en gestructureerde realiteit schetst die de perceptie van kijkers op de werkelijkheid vormt en beïnvloedt, vaak door het versterken van maatschappelijke normen en stereotypen. |
| Mean World Syndrome | Een concept binnen de cultivatietheorie, dat stelt dat zware tv-kijkers de wereld als gevaarlijker, onveiliger en wantrouwiger waarnemen dan lichte tv-kijkers, als gevolg van de constante blootstelling aan gewelddadige en negatieve verhaallijnen op televisie. |
| Agenda-Setting Theorie | Een theorie die stelt dat de media, door te bepalen welke onderwerpen aandacht krijgen, de publieke agenda beïnvloeden, wat betekent dat ze niet per se dicteren *wat* mensen moeten denken, maar wel *waarover* ze moeten denken. |
| Framing | Het proces waarbij de media een specifiek kader of perspectief hanteren bij het presenteren van een onderwerp, wat de manier waarop het publiek het onderwerp begrijpt en interpreteert, significant beïnvloedt. |
| Zwermgedrag (Bandwagon) | Een propaganda techniek waarbij wordt aangemoedigd zich aan te sluiten bij de meerderheid of populaire opvatting, met het argument dat velen het al doen, wat een sociale druk creëert om conform te zijn. |
| Personificatie | Een techniek in massacommunicatie waarbij gebeurtenissen of complexe fenomenen worden teruggebracht tot individuele verhalen of personen, wat de boodschap herkenbaarder en toegankelijker maakt voor het publiek, met name in nieuwsproductie. |
| Nieuwswaarden | Criteria die journalisten gebruiken, vaak onbewust, om te bepalen welke gebeurtenissen nieuws waard zijn, zoals relevantie, recentheid, conflict, omvang en onverwachtheid. |
| Gatekeeping | Het proces binnen mediaproductie waarbij beslissingen worden genomen over welke informatie wordt geselecteerd en verspreid, en welke informatie wordt geweerd, wat de publieke opinie mede vormgeeft. |
| Two-Step Flow | Een theorie over media-effecten die stelt dat de invloed van massamedia vaak indirect verloopt, waarbij opinieleiders informatie uit de media ontvangen en deze vervolgens verspreiden en interpreteren binnen hun sociale netwerk. |
| Cultivatietheorie | Een lange-termijn effecten theorie die onderzoekt hoe de continue blootstelling aan mediaberichten, met name televisie, de perceptie van kijkers op de sociale realiteit en maatschappelijke normen kan vormen en beïnvloeden. |
| Allocutie | Een communicatievorm waarbij de media alle macht heeft in het communicatieproces; de zender controleert volledig het programma en het publiek is passief en heeft geen directe invloed op de output. |
| Agenda-setting-theorie | Een theorie die stelt dat de media niet zozeer bepalen *wat* mensen denken, maar wel *waarover* mensen denken, door te bepalen welke thema's aandacht krijgen en dus als belangrijk worden beschouwd. |
| Canal | De fysieke of technische verbinding die signalen draagt om de scheiding tussen zender en ontvanger te overbruggen, zoals een telefoonlijn of radiogolven. |
| Conversatie | Een vorm van communicatie waarbij de machtsverhouding tussen zender en ontvanger meer gelijk is dan bij allocutie of registratie; er is sprake van een uitwisseling van informatie op een meer gelijkwaardige manier. |
| Episoïde | Een specifieke situatie of context waarin communicatie plaatsvindt, die invloed heeft op de interpretatie en betekenisgeving van boodschappen, met name binnen de "coordinated management of meaning" theorie. |
| Explicitieve conclusie | Een communicatiestrategie waarbij de boodschap duidelijk en direct de gewenste conclusie of het doel communiceert, vaak gebruikt in politieke campagnes. |
| Genre | Een categorie van mediateksten die herkenbaar is voor zowel producenten als consumenten, gebaseerd op gemeenschappelijke kenmerken zoals doelstellingen, vorm en betekenis, en die zich door de tijd heen heeft ontwikkeld tot conventies. |
| Geslaagdheid | Een criterium dat stelt dat communicatie pas communicatie is wanneer deze succesvol verloopt, wat echter niet houdbaar is omdat het de definitie te beperkt maakt en veel communicatie zou uitsluiten. |
| Global Village | Het concept, gepopulariseerd door Marshall McLuhan, dat suggereert dat massamedia, met name televisie, de wereld kleiner maken door afstand te overbruggen en informatie sneller en directer te verspreiden, waardoor mensen meer verbonden raken. |
| Hegemonische lezing | Een interpretatie van een mediatekst die in lijn ligt met de bedoeling van de maker van de tekst, waarbij de dominante boodschap wordt geaccepteerd zonder significante kritische bevraging. |
| Hyphothetische naald | Een metafoor uit het "almacht van de media"-paradigma, die suggereert dat mediaboodschappen als een injectie direct en krachtig inwerken op het publiek, zonder dat het publiek veel weerstand kan bieden. |
| Iconen | Tekens die een fysieke gelijkenis vertonen tussen de betekenaar (het teken) en het betekende (het concept), zoals een foto of een pictogram. |
| Indices | Tekens waarbij een sensorische ervaring (A) verwijst naar iets anders (B), zoals donkere wolken die een index zijn voor regen. |
| Institutionele zender | Bij massacommunicatie is de zender geen individu, maar een complexe organisatie of instituut, zoals een mediabedrijf dat nieuws produceert. |
| Intertekstualiteit | Een techniek waarbij mediateksten verwijzen naar of gebruik maken van symbolische realiteiten die reeds in andere mediateksten zijn gecreëerd, wat bijdraagt aan het realisme van de nieuwe tekst. |
| Interpretatieve gemeenschap | Een groep mensen die media-inhoud op een vergelijkbare manier interpreteert en betekenis geeft, vaak gevormd door gedeelde culturele achtergronden en sociale ervaringen. |
| Kennisklooftheorie | Een theorie die stelt dat de ongelijke verspreiding van informatie door media kan leiden tot een groeiende kloof in kennis tussen verschillende sociaaleconomische groepen in de samenleving. |
| Kinesics | De studie van lichaamshouding, lichaamsbeweging, gebaren, gelaatsuitdrukkingen en oogbewegingen als vormen van non-verbale communicatie. |
| Laggards | Een categorie van individuen binnen de innovatietheorie die het langst duren om een nieuwe innovatie te adopteren, vaak uit pessimisme of weerstand tegen verandering. |
| Linguïstisch determinisme | De hypothese dat taal ons denken en onze waarneming van de werkelijkheid volledig bepaalt, en dat cognitieve processen worden gevormd door de structuur van onze taal. |
| Linguïstische relativiteit | Het idee dat hoewel taal ons denken beïnvloedt, de werkelijkheid niet volledig wordt bepaald door taal; verschillende talen kunnen leiden tot verschillende interpretaties van de werkelijkheid. |
| Magic bullet | Een metafoor uit het "almacht van de media"-paradigma, die suggereert dat mediaboodschappen als een symbolische kogel het publiek direct en weerloos treffen, wat leidt tot directe effecten. |
| Massacommunicatie | Een vorm van communicatie die wordt gekenmerkt door een institutionele zender, een grote, diverse en verspreide groep ontvangers, en indirect, gemedieerd contact via technologie, met weinig mogelijkheden tot directe feedback. |
| Mediagenre | Een categorie van mediateksten die een collectieve identiteit heeft, erkend door producenten en consumenten, gebaseerd op doelstellingen, vorm en betekenis, en die zich door de tijd heen heeft ontwikkeld tot conventies. |
| Mediatekst | In de communicatiewetenschap wordt de term "tekst" ruim opgevat en omvat deze alle media-inhoud, niet alleen geschreven boodschappen, maar ook video's, geluiden en andere vormen van media-uitingen. |
| Medium | Een object of technisch middel dat een boodschap kan dragen of omzetten in signalen die verzonden en ontvangen kunnen worden via een kanaal, en dat tijd en/of ruimte kan overbruggen. |
| Meta-narratief | Het onderliggende, overkoepelende verhaal of de betekenis die in mediateksten wordt gecommuniceerd en die de maatschappelijke orde, machtsverhoudingen en relaties weerspiegelt. |
| Multistepflow | Een uitbreiding van de two-step-flow theorie, die aangeeft dat de invloed van media via meerdere stappen en verschillende personen binnen sociale netwerken kan verlopen. |
| Narratieve analyse | Een onderzoeksmethode binnen de kwalitatieve inhoudsanalyse die zich richt op de structuur en betekenis van verhalen binnen mediateksten. |
| Nieuwsagenda | Het concept dat de media, door te beslissen welke onderwerpen aandacht krijgen, de publieke agenda beïnvloeden door te bepalen waarover mensen denken en welke thema's als belangrijk worden beschouwd. |
| Non-verbale communicatie (NVC) | Communicatie die plaatsvindt zonder gebruik van gesproken of geschreven taal, via lichaamstaal, gelaatsuitdrukkingen, oogcontact, gebaren, proxemics en haptics. |
| Omgekeerde piramide | Een structuur voor het schrijven van nieuwsartikelen waarbij de belangrijkste informatie (de kern) aan het begin wordt geplaatst, gevolgd door minder belangrijke details, om rekening te houden met het feit dat lezers mogelijk niet het hele artikel lezen. |
| One-step-flow | Een vroeg concept van media-invloed, dat stelt dat mediaboodschappen een directe en rechtstreekse impact hebben op het publiek zonder tussenkomst van andere bronnen. |
| Open tekst | Een mediatekst die vatbaar is voor veel verschillende interpretaties en benaderingen, vaak geassocieerd met hoge cultuur, kunst en literatuur. |
| Organisationale benadering | Een benadering van media-inhoud die stelt dat de structuur, de interne factoren (journalisten, routines, organisatie) en externe factoren (economie, politiek, publiek) van een mediaorganisatie de mediaproductie en de uiteindelijke inhoud beïnvloeden. |
| Participant | Een rolopvatting van journalisten waarbij zij deel gaan uitmaken van de gebeurtenissen waarover zij rapporteren, wat een meer actieve betrokkenheid impliceert dan de rol van "neutrale" waarnemer. |
| Passieve ontvanger | Een publieksconcept waarbij het publiek wordt gezien als een weerloze massa die de mediaboodschappen onkritisch absorbeert en beïnvloed wordt door de inhoud. |
| Polysemisch | Het idee dat mediateksten inherent meerdere betekenissen kunnen hebben, afhankelijk van de interpretatie van de individuele ontvanger of de context waarin de tekst wordt geconsumeerd. |
| Priming | Een psychologisch mechanisme dat de invloed van media op onze perceptie en besluitvorming verklaart, waarbij informatie die frequent en toegankelijk is in ons geheugen, sneller wordt geactiveerd en invloed heeft op onze beoordelingen. |
| Prosumers | Individuen die zowel consument als producent van mediacontent zijn, een concept dat vooral relevant wordt in het tijdperk van Web 2.0 en sociale media. |
| Publiek als groep | Een publieksconcept dat het publiek beschouwt als een verzameling van individuen die deel uitmaken van sociale groepen, met een genuanceerdere en positievere visie dan het massapubliekconcept. |
| Publiek als markt | Een publieksconcept waarbij mediaorganisaties het publiek beschouwen als consumenten wiens aandacht wordt verhandeld, en waarbij economische bereik en mediaconsumptie centraal staan. |
| Publieksconcepten | Verschillende visies en benaderingen van wat "het publiek" inhoudt, variërend van een passieve, manipuleerbare massa tot actieve, betekeniscreërende consumenten. |
| Qualitatieve inhoudsanalyse | Een onderzoeksmethode die zich richt op de betekenis, interpretatie en de contextuele aspecten van mediateksten, in tegenstelling tot de kwantitatieve methode die zich richt op meetbare frequenties. |
| Quantitatieve inhoudsanalyse | Een onderzoekstechniek die de manifeste (zichtbare) inhoud van communicatie systematisch, objectief en kwantitatief beschrijft, vaak door het tellen van frequenties van bepaalde elementen. |
| Registratie | Een communicatievorm waarbij het publiek bepaalde informatie bezit en deze deelt met een centrale media-speler, zoals bij de registratie van gebruikersgegevens op sociale media. |
| Relatieve nieuwswaarde | De mate waarin een gebeurtenis wordt beschouwd als nieuwswaardig, gebaseerd op een combinatie van universele en cultuurspecifieke criteria zoals prominentie, nabijheid, conflict en nieuwheid. |
| Report talk | Een communicatiestijl, vaker geassocieerd met mannen, die gericht is op het overbrengen van zakelijke, neutrale en objectieve informatie en het bespreken van onderwerpen die niet direct persoonlijk zijn. |
| Resonance | Een concept binnen de cultivatietheorie dat stelt dat de effecten van media-inhoud worden versterkt wanneer de mediageschetste realiteit aansluit bij de eigen leefwereld en ervaringen van de kijker. |
| Ritueel model | Een alternatief voor procesmodellen van communicatie dat communicatie ziet als een culturele en sociale praktijk die betekenis creëert en gemeenschappen vormt, in plaats van als een proces van informatieoverdracht. |
| Sapir-Whorf hypothese | Een linguïstische hypothese die stelt dat de taal die we spreken onze manier van denken, waarnemen en onthouden beïnvloedt (linguïstisch determinisme en relativiteit). |
| Semantiek | De studie van de betekenis van taal, inclusief de vorming en betekenis van woorden, morfeem-analyse en het lexicon. |
| Semiootiek | De studie van tekens en symbolen en hun betekenis, een centrale methode binnen de betekeniscreatieschool. |
| Signifiant (betekenaar) | Het fysieke teken of de vorm van een woord of beeld (bijvoorbeeld de klank "boom" of de visuele representatie van een boom). |
| Signifié (betekende) | Het concept of de betekenis die wordt opgeroepen door de betekenaar (bijvoorbeeld het idee van een boom met een stam, takken en bladeren). |
| Small talk | Informele gesprekken die dienen om sociale interactie te beginnen, te onderhouden of te beëindigen, vaak met neutrale of ego/alter-georiënteerde onderwerpen. |
| Sociale media | Digitale platforms die gebruikers in staat stellen om inhoud te creëren, te delen en te interageren met anderen, wat de lijn tussen producent en consument doet vervagen (prosumers). |
| Spectaculair | Een kenmerk van gebeurtenissen die een grotere kans hebben om nieuws te worden, vooral als ze onverwacht, conflictueus of dramatisch zijn. |
| Spiraal van stilte | Een theorie die stelt dat mensen hun meningen niet uiten wanneer ze het gevoel hebben dat hun mening afwijkt van wat zij denken dat de dominante publieke opinie is, uit angst voor sociale isolatie, wat de dominante mening verder versterkt. |
| Stimulus-respons | Een basismodel van gedrag dat stelt dat er een directe en automatische reactie is op een stimulus, vaak toegepast in de beginperiode van media-effectenonderzoek. |
| Structurele modellen | Communicatiemodellen die zich richten op de elementen van het communicatieproces en hun onderlinge relaties en structuur. |
| Suspension of disbelief | Het vermogen van het publiek om, ten behoeve van de ervaring van een verhaal, het ongeloof tijdelijk op te schorten en zich in te laten leven in fictieve gebeurtenissen. |
| Syntaxis | De studie van de structuur van zinnen en zinsdelen, de correcte volgorde van woorden en hoe deze variaties de betekenis beïnvloeden. |
| Teleologische opvatting | Een visie op communicatie die stelt dat er pas sprake is van communicatie wanneer zowel de zender de intentie heeft om een boodschap over te brengen als de ontvanger de intentie heeft deze te ontvangen. |
| Tent poling | Een programmeerstrategie waarbij een zeer populair programma wordt geplaatst om een groot publiek aan te trekken, met de bedoeling dit publiek vervolgens naar volgende programma's te leiden. |
| Tijdoriëntaties | Verschillende manieren waarop mensen tijd waarnemen en ermee omgaan, onderverdeeld in psychologische (verleden, heden, toekomst), biologische en culturele oriëntaties. |
| Two-step-flow | Een theorie over media-effecten die stelt dat mediaboodschappen vaak via opinieleiders (die zich intensief blootstellen aan media) worden verspreid naar het bredere publiek, wat een indirecte invloed suggereert. |
| Universele nieuwswaarden | Algemeen geldende criteria die bepalen wat nieuwswaardig is, zoals de omvang van een gebeurtenis, de mate van conflict of de nabijheid tot het publiek. |
| Verticale programmering | Een programmeerstrategie die zich richt op het aanbieden van programma's van hetzelfde genre of thema achter elkaar om een specifiek publiek te binden en geïnteresseerd te houden. |
| Vorm | De manier waarop een boodschap wordt gepresenteerd, inclusief de gebruikte codes, tekens, taal en visuele elementen. |
| Vrijheidsbeeld | Een symbool dat gebruikt kan worden in communicatie om een bepaalde betekenis of kracht over te dragen, bijvoorbeeld in politieke speeches om een gevoel van democratie of vrijheid op te roepen. |
| War of the Worlds-hoorspel | Een beroemd radiohoorspel uit 1938 dat paniek veroorzaakte bij sommige luisteraars, ervan uitgaande dat de dramatische weergave van een Marsinvasie echt was, wat later onderzoek naar media-effecten stimuleerde. |
| Wetenschappelijke definities | Formele definities van communicatie die binnen de academische wereld worden gebruikt, vaak met verschillende accenten op zender, ontvanger, boodschap, verbinding of vergemeenschappelijking. |
| Zenderdominantie | Een vroege visie op massacommunicatie waarbij de zender als de primaire actor werd beschouwd en het publiek als een passieve ontvanger. |
| Zwijgspiraaltheorie | Een theorie die stelt dat mensen hun afwijkende meningen niet uiten uit angst voor sociale isolatie, waardoor de dominante mening sterker wordt en de minderheid zich terugtrekt, wat leidt tot een spiraalvormige verandering in het publieke opinieklimaat. |
| Zwarte lijst | Een metafoor die verwijst naar het proces waarbij mediaprofessionals selectief bepaalde gebeurtenissen uitsluiten van de nieuwsagenda, waardoor deze onderwerpen minder aandacht krijgen en mogelijk als minder belangrijk worden beschouwd. |
| Zwemmend/Hangmat programmeren | Een programmeerstrategie waarbij een nieuw of zwakker programma wordt geplaatst tussen twee succesvolle programma's om te profiteren van het publiek dat naar het eerste programma kijkt en hopelijk blijft kijken naar het tweede. |
| Almacht van de media-paradigma | Dit paradigma, dat dominant was van het einde van de 19e eeuw tot de jaren '30 van de 20e eeuw, gaat ervan uit dat de media almachtig is en directe effecten heeft op een passief en weerloos publiek. Metaforen zoals de "magic bullet" en "hypodermic needle" illustreren deze visie. |
| Two-step-flow theorie | Deze theorie, ontwikkeld door Lazarsfeld, stelt dat media-invloed niet altijd direct is, maar vaak via opinieleiders verloopt. Media beïnvloedt eerst een kleine groep mensen die op hun beurt informatie verspreiden in hun sociale netwerk, waardoor de invloed zich in twee stappen verspreidt. |
| Mediatheorie (channel theory, media formalism) | McLuhan's theorie benadrukt dat het medium zelf, in plaats van de inhoud, de belangrijkste invloed heeft op de samenleving. Kenmerken van het medium bepalen hoe de samenleving verandert, zoals de overgang naar een "global village" door de opkomst van televisie. |
| Communicatiemodellen | Vereenvoudigde, grafische of verbale voorstellingen die de belangrijkste elementen van het communicatieproces en hun onderlinge relaties tonen, gebruikt voor ordening, verklaring en hypothesegeneratie. |
| Consultatie | Een vorm van communicatie waarbij informatie centraal aanwezig is en door het publiek geraadpleegd kan worden op een manier die de gebruiker enige controle geeft over het proces. |
| Gesloten tekst | Een mediatekst die slechts beperkte interpretatiemogelijkheden biedt en vaak geassocieerd wordt met populaire cultuur, waarbij de betekenis dichter bij de bedoeling van de maker ligt. |
| Realisme | De mate waarin mediaboodschappen de werkelijkheid weergeven, zowel op het niveau van de afbeelding (hoe iets wordt getoond) als op het niveau van de inhoud (hoe de gebeurtenissen worden voorgesteld, bv. in fictie of non-fictie). |
| Kwantitatieve inhoudsanalyse | Een onderzoekstechniek die gericht is op de objectieve, systematische en kwantitatieve beschrijving van de manifeste (zichtbare) inhoud van communicatie, vaak door het tellen van frequenties van bepaalde elementen. |
| Kwalitatieve inhoudsanalyse | Een onderzoeksmethode die uitgaat van het principe dat de betekenis van elementen afhangt van de context, en zich richt op de interpretatie en betekeniscreatie binnen mediateksten. |
| Mediagenres | Categorieën van mediateksten die een collectieve identiteit delen, gebaseerd op doelstellingen, vorm en betekenis, en die zich door de tijd heen hebben ontwikkeld tot conventies. |
| Massapubliek | Een visie op het publiek als een grote, heterogene, anonieme en verspreide massa zonder interactie, leiderschap of verfijnde smaak, die passief en beïnvloedbaar is door de media. |
| Uses and Gratifications Theory (U&G) | Een theorie die ervan uitgaat dat mediagebruik doelgericht is en dat mensen media selecteren om aan specifieke behoeften te voldoen, zoals informatie, persoonlijke identiteit, sociale integratie en entertainment. |
| Beperkte effecten-paradigma | Dit paradigma, dominant van de jaren '40 tot '60, stelt dat media-effecten beperkter zijn dan eerst gedacht, mede door de sociale inbedding van individuen, de rol van opinieleiders en de diversiteit aan reacties op media-boodschappen. |
| Innovatietheorie (diffusietheorie) | Deze theorie beschrijft hoe nieuwe ideeën, praktijken of objecten zich verspreiden binnen een sociaal systeem, en identificeert verschillende typen adoptanten (innovators, early adopters, early majority, late majority, laggards). |
| Persuasieve communicatie | Communicatie met de intentie om het publiek te overtuigen, zoals in politieke campagnes, reclame en propaganda, waarbij de effectiviteit afhangt van zender-, boodschap-, vorm- en ontvangerskenmerken. |
| Agenda-setting | Het proces waarbij de media bepaalt welke thema's belangrijk zijn voor het publiek, door ze meer of minder aandacht te geven, wat de publieke agenda en de perceptie van belangrijkheid beïnvloedt. |
| Mainstreaming | Een concept binnen de cultivatietheorie dat stelt dat zware tv-kijkers, ongeacht hun achtergrond, steeds meer een vergelijkbaar wereldbeeld ontwikkelen, waarbij de invloed van televisie de bestaande sociale verschillen vermindert. |
| Heterogeniteit (in media) | Oppervlakkige variaties in mediateksten, zoals verschillende programma's of verhalen, die de aandacht trekken, maar waarachter vaak een homogeniteit van onderliggende boodschappen en structuren schuilgaat. |
| Homogeniteit (in media) | De gelijkvormigheid van de onderliggende boodschappen, structuren en stereotypen die in mediateksten worden gepresenteerd, ongeacht de oppervlakkige verschillen, waardoor een bepaald wereldbeeld wordt gecreëerd en gehandhaafd. |
| Institutionele Process Analysis | Een onderzoeksmethode die zich richt op de invloeden van verschillende actoren (financiers, managers, concurrenten, etc.) op de mediaproductie en de inhoud die wordt aangeboden. |
| Message System Analysis | Een onderzoeksmethode die de inhoud van mediaberichten analyseert, met een focus op thema's zoals geweld, seksualiteit, sekserollen, en de tendensen en structuren die daarin te vinden zijn. |
| Cultivation Analysis | Een onderzoeksmethode die de effecten van langdurige mediablootstelling op de perceptie van de werkelijkheid en het wereldbeeld van het publiek onderzoekt. |
Cover
Communicatiewetenschap-samenvatting (1).pdf
Summary
# Tekensystemen en betekenisvorming
Dit onderwerp onderzoekt hoe tekens betekenis creëren en hoe verschillende theoretische benaderingen, zoals die van Peirce en Saussure, dit proces conceptualiseren.
### 1.1 Basisconcepten in tekensystemen
De kern van communicatie ligt in het gebruik van tekens om betekenis over te brengen. De leer van tekens, bekend als semiotiek, kent vier sub-domeinen: fonologie (de kleinste tekenelementen zoals klanken), syntaxis (de structuur en volgorde van tekens), semantiek (de relatie tussen tekens en hun betekenis) en pragmatiek (de relatie tussen betekenis en de tekengebruiker) [1](#page=1).
* **Teken:** Het element dat de drager van betekenis is [1](#page=1).
* **Intensie:** Het geheel van criteria of kenmerken die bepalen of een term correct kan worden toegepast [1](#page=1).
* **Extensie:** De klasse van zaken waarop een term correct kan worden toegepast [1](#page=1).
> **Example:** Voor de term "horrorfilm" is de intensie "spanning, moordenaars, geesten, hulpeloze slachtoffers", terwijl de extensie specifieke films zoals "Saw", "It" en "Conjuring" omvat [1](#page=1).
### 1.2 De relatie tussen teken, betekenis en referent
Binnen de semiotiek worden verschillende termen gebruikt om de componenten van betekenis te beschrijven [2](#page=2).
* **Betekenaar (signifiant):** De materiële vorm van het teken, zoals een woord op papier, een tekening of een uitgesproken klank [2](#page=2).
* **Betekende (signifié):** Het concept, de betekenis of het object waarnaar de tekenvorm verwijst [2](#page=2).
* **Referent:** Het specifieke object in de werkelijkheid waarnaar een teken verwijst. Niet elk teken heeft noodzakelijkerwijs een referent, en een referent is niet altijd aanwezig om over het teken te kunnen spreken. De perceptie van een referent kan bovendien verschillen per individu, hoewel de basisfunctie gemeenschappelijk kan zijn [2](#page=2).
Significatie of betekenis kan op twee niveaus worden onderscheiden [2](#page=2):
* **Denotatie:** De letterlijke, objectieve betekenis van een teken, die voor elke gebruiker hetzelfde is en berust op sociale consensus. Dit komt overeen met de standaard definitie van een term [2](#page=2).
* **Connotatie:** De figuurlijke of subjectieve betekenis van een teken, die kan variëren. Dit omvat een evaluatieve lading (positief, negatief, neutraal) en een referentiële lading die kan veranderen op basis van persoonlijke ervaringen, tijd en culturele context [2](#page=2).
> **Example:** De term "school" heeft een neutrale denotatie als onderwijsinstelling, maar kan voor de ene persoon een positieve connotatie hebben (leerervaringen) en voor een ander een negatieve (pestervaringen) [2](#page=2).
### 1.3 Het tekensysteem van Charles Peirce
Peirce's model beschrijft tekens aan de hand van drie centrale concepten [3](#page=3):
* **Representamen:** Het teken zelf [3](#page=3).
* **Object:** Datgene waarnaar het teken verwijst [3](#page=3).
* **Interpretant:** De betekenis die aan het teken wordt gegeven, wat resulteert in een mentaal concept bij de tekengebruiker. De interpretant wordt beïnvloed door persoonlijke ervaringen en kan daardoor connotaties bevatten [3](#page=3).
De relatie tussen het representamen en het object is cruciaal voor betekenisvorming, en deze relaties zijn dynamisch en contextafhankelijk [3](#page=3).
> **Example:** In de tweet van Lukaku, "Kijkt naar het nieuws op Eén en daar noemen ze buitenlanders vreemdelingen?? #zijnwevreemdofzo??", is "vreemdeling" het representamen, "de buitenlandse persoon op tv" het object, en Lukaku's hashtag "#zijnwevreemdofzo??" is de interpretant, die zijn kritiek op het woordgebruik weerspiegelt [3](#page=3).
Peirce classificeerde tekens ook op basis van de relatie tussen het teken en het object [4](#page=4):
* **Icoon:** Verwijst naar het object op basis van gelijkenis (bv. foto, landkaart, onomatopee) [4](#page=4).
* **Index:** Verwijst naar het object via een existentieel of natuurlijk verband (bv. koorts als index voor ziekte, een natte straat als index voor regen) [4](#page=4).
* **Symbool:** Verwijst naar het object op basis van conventie of afspraak (bv. logo's, Olympische ringen) [4](#page=4).
### 1.4 Het tekensysteem van Ferdinand de Saussure
Saussure benadrukte dat de betekenis van een teken voornamelijk voortkomt uit de relatie van dat teken met *andere* tekens, in plaats van de relatie met een extern object. De betekenis wordt bepaald door de wijze waarop een teken zich onderscheidt van andere tekens, wat de relationele en associatieve aard van betekenis onderstreept. Saussure maakte een fundamenteel onderscheid tussen betekenaar (signifiant) en betekende (signifié) [4](#page=4).
> **Tip:** Denk aan het concept "koud". De betekenis ervan wordt pas duidelijk in contrast met "warm", wat Saussure's idee van differentiële betekenis illustreert [4](#page=4).
Saussure identificeerde twee soorten relaties tussen tekeneenheden [4](#page=4):
* **Paradigma:** Een selectie van tekeneenheden die in een bepaalde positie kunnen worden ingevuld (verticale relatie) [4](#page=4).
> **Example:** Bij de keuze voor een drankje kan na "koffie" gekozen worden voor "bier" of "limonade", maar niet voor "tafel" of "gras" [4](#page=4).
* **Syntagma:** Een betekenisvolle combinatie van tekeneenheden volgens een bepaalde volgorde (horizontale relatie) [4](#page=4).
> **Example:** "Ik drink koffie" is een correct syntagma, terwijl "koffie ik drink" grammaticaal en betekenisvol onjuist is [4](#page=4).
---
# Communicatiemodellen en theorieën
Dit deel verkent de evolutie van communicatiemodellen en de ontwikkeling van communicatiewetenschappen als discipline.
### 2.1 Evolutie van communicatiemodellen
Communicatiemodellen zijn bewust gesimplificeerde beschrijvingen van een deel van de werkelijkheid, bestaande uit elementen, eigenschappen en relaties. Ze dienen ter afbakening en verheldering [10](#page=10).
#### 2.1.1 Vroege lineaire modellen
* **Model van Lasswell ** .
Dit model richt zich op de relatie tussen elementen van het communicatieproces en onderzoeksgebieden. Het is lineair en focust op de intentie van de communicator en het effect op de ontvanger. Er is geen aandacht voor feedback, selectie, context of ruis [10](#page=10).
De kernvragen zijn:
* Wie? (zender)
* Zegt wat? (boodschap)
* Via welk kanaal? (medium)
* Aan wie? (ontvanger)
* Met welk effect? (gevolg) [10](#page=10).
* **Model van Shannon & Weaver ** .
Dit model beschrijft het technische verloop van het communicatieproces, met een focus op het medium. Het is ook lineair en unilateraal, met minder aandacht voor betekenis, selectie en de ontvanger. Een belangrijke toevoeging is het concept van ruis [11](#page=11).
#### 2.1.2 Modellen met meer aandacht voor interactie en betekenis
* **Balansmodel van Newcomb ** .
Ook bekend als het ABX-model of cooriëntatiesysteem, dit model focust op attitudeverandering ten aanzien van een bepaald onderwerp (X) binnen sociale en maatschappelijke verhoudingen. Het beschrijft een communicatieproces tussen twee actoren (A en B) die proberen hun onderlinge relatie te balanceren, wat leidt tot imbricatie of een gedeelde mening/attitude/gevoel [12](#page=12).
* **Model van Schramm ** .
Dit model beschrijft interpersoonlijke communicatie als een circulair proces tussen twee personen, waarbij feedback en actieve deelname centraal staan. Het introduceert het concept van semantische ruis, wat optreedt wanneer boodschappen verschillend worden geïnterpreteerd. De rol van herhaling en context, zoals het psychologisch referentiekader, is hierin cruciaal [13](#page=13).
* **Model van Gerbner ** .
Gerbners model is breed toepasbaar, maar vooral effectief voor informatieve processen waar de ontvanger onbekende informatie verwerkt. Het model telt tien kernelementen, die het hele proces van waarnemen tot gevolgen omvatten. Een belangrijk aspect is het onderscheid tussen psychofysische perceptie (betekenis ligt vast in het waargenomene) en transactionele perceptie (betekenis ontstaat door de interactie tussen waarnemer en waargenomene). Gerbner benadrukt dat wat gecommuniceerd wordt, wordt bepaald door selectieprocessen, omgeving en beschikbare informatie. Hij onderscheidt ook tussen de oude visie (fysiek, passief publiek) en de nieuwe visie (fysiek + betekenistoekenning, actief publiek) op perceptie. De reactie en gevolgen van communicatie zijn onvoorspelbaar [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Model van Jakobson ** .
Jakobsons model definieert zes functies van taal in communicatie [16](#page=16):
* **Expressieve/Emotieve functie:** Functie en status van de zender, attitude [16](#page=16).
* **Conatieve functie:** Gedrag van de ontvanger [16](#page=16).
* **Referentiële functie:** Externe context [16](#page=16).
* **Poëtische functie:** Boodschap en formele aspecten [16](#page=16).
* **Metalinguïstische functie:** Code en metataal [16](#page=16).
* **Fatische functie:** Contact tot stand brengen/onderhouden/afbreken [16](#page=16).
* **Procesmodel van Oomkes ** .
Dit model markeert een fundamentele verschuiving van lineaire naar circulaire modellen. Communicatie wordt hier niet enkel gezien als een overdracht van informatie, maar als een betekeniscreërend proces van encodering en decodering. Dit impliceert gelijkwaardigheid tussen communicator en ontvanger, met aandacht voor feedback en feedforward. Communicatie is een "act of interpretation" waarbij context en referentiekaders cruciaal zijn [17](#page=17).
#### 2.1.3 Theoretische scholen
Fiske onderscheidt twee theoretische scholen binnen de communicatiewetenschappen [20](#page=20):
* **Processchool:**
* Gebaseerd op psychologie en sociologie [20](#page=20).
* Communicatie wordt gezien als transmissie [20](#page=20).
* Focus op accuraatheid en efficiëntie [20](#page=20).
* Onderzoekt "Acts of communication" met een intentionaliteitscriterium (doelbewuste communicatie) [20](#page=20).
* **Semiotische school:**
* Gebaseerd op taalkunde en humane wetenschappen [20](#page=20).
* Communicatie wordt gezien als uitwisseling van betekenis [20](#page=20).
* Focus op interactie [20](#page=20).
* Onderzoekt "Works of communication" met een interactiviteitscriterium, gericht op zowel de communicator als de ontvanger [20](#page=20).
### 2.2 Communicatiewetenschappen als discipline
#### 2.2.1 Status en afbakening
Communicatiewetenschappen is een jong veld met een moeilijke afbakening, maar de kern ligt in de relatie tussen media- en communicatieprocessen en de samenleving. Kritiek op de discipline komt voort uit het feit dat iedereen dagelijks met media te maken heeft, wat leidt tot misvattingen. De relevantie groeit door de toenemende mediatisering en impact ervan in de samenleving. Hoewel de discipline aanvankelijk inspiratie haalde uit andere vakgebieden, ontwikkelt ze nu eigen modellen en methoden [24](#page=24).
Zelfkritiek richt zich op de te open kern en vage grenzen, de potentiële fragmentatie door de breedte, en de vraag of het meer dan een discipline is. Deze openheid kan echter ook positief worden gezien als ruimte voor flexibiliteit, creativiteit en dynamiek, wat noodzakelijk is gezien de constante expansie in het veld [24](#page=24).
#### 2.2.2 Ontstaan en ontwikkeling
De oorsprong van communicatiewetenschappen kan worden teruggevoerd naar de Grieken en Romeinen met retoriek, de focus op het persuasieve aspect van een boodschap. Pas in 1690, met Peucers masterproef over perswezen, was er sprake van een mijlpaal, hoewel nog geen volwaardige academische discipline. In Duitsland ontstonden eind 19e eeuw de "Zeitungswissenschaft" en later "Zeitungskunde", die journalistiek en geesteswetenschappen combineerden. In de VS lag de focus op "Speech communication", taalkundige antropologie, semiotiek en journalistiek, met een sociologisch startpunt en de erkenning van de rol van media in het gemeenschapsgevoel [25](#page=25).
Vanaf de jaren 1920 begon de discipline zich verder te ontwikkelen met "Founding Fathers" zoals Lasswell, Lazarsfeld, Lewin en Hovland, die de multidisciplinariteit benadrukten. De institutionalisering, erkend als volwaardige wetenschap, vond plaats in 1947 onder Wilburg Schramm. Dit vereiste relaties met andere instituties, een eigen leer met onderzoeksmethoden en -objecten, aparte curricula, tijdschriften, congressen en een wetenschappelijke gemeenschap [26](#page=26).
Er zijn twee belangrijke ontwikkelingen te onderscheiden:
* **Administratief onderzoek (the empirical school):** Onderzoek ten dienste van het beleid, gericht op persuasieve effecten, met kwantitatieve methoden en het mainstreamparadigma [26](#page=26).
* **Kritisch onderzoek:** Kritiek op administratief onderzoek, met aandacht voor context en gemeenschapsbelangen, gericht op theorie, normativiteit en tegen de status quo, met kwalitatieve methoden en een alternatief kritisch paradigma [26](#page=26).
#### 2.2.3 Theorieën en paradigma's
Een **paradigma** is een samenhangend geheel van modellen en theorieën dat universeel gedeeld wordt en dient als kader voor het analyseren van de werkelijkheid en het sturen van wetenschappelijk onderzoek. In de sociale wetenschappen is de evolutie ervan belangrijker dan revolutie. Kuhn beschrijft wetenschappelijke revoluties aan de hand van normale wetenschap, puzzle-solving, paradigma's, anomalieën, crisis en revolutie [27](#page=27).
Binnen de communicatiewetenschappen zijn er twee dominante paradigma's:
* **Dominante mainstreamparadigma:**
* Ontstaan in de VS in de jaren 1940-1950, met een liberaal-pluralistisch mens- en maatschappijbeeld [27](#page=27).
* Media worden gezien als vierde macht met sterke maatschappelijke effecten [27](#page=27).
* Gebruikt kwantitatieve en positivistische methoden [27](#page=27).
* Gerelateerde theorieën zijn stimulus-respons, functionalisme en informatietheorie [27](#page=27).
* **Alternatieve kritische paradigma:**
* Ontstaan in Europa in de jaren 1970, als kritiek op het mainstreamparadigma [28](#page=28).
* Communicatie en media worden gezien als manipulatief, systeembevestigend en ideologisch [28](#page=28).
* Gebruikt kwalitatieve methoden [28](#page=28).
* Gerelateerde theorieën omvatten die van de Frankfurter Schule, politieke economie en cultural studies [28](#page=28).
Een paradigma bestaat uit verschillende **theoretische scholen** en theorieën. Een theoretische school is een groep academici die, vanuit een gedeelde context, tijd, ruimte, onderwerp en invalshoek, werkt aan een gemeenschappelijk paradigma en internationale weerklank geniet. Theorieën zijn ordende, structurerende en zingevende ankerpunten in wetenschappelijk onderzoek die relaties aangeven en verklaren, onderverdeeld in sociale theorieën en mediatheorieën [28](#page=28).
---
# Visies op media, cultuur en samenleving
Dit onderwerp verkent diverse theoretische perspectieven op de dynamische wisselwerking tussen media, cultuur en de samenleving, met speciale aandacht voor de rol van machtsstructuren, identiteitsvorming en economische drijfveren.
## 3. Visies op media, cultuur en samenleving
De relatie tussen media, cultuur en de samenleving is complex en wordt vanuit verschillende theoretische invalshoeken benaderd. Deze perspectieven helpen ons te begrijpen hoe media functioneren binnen maatschappelijke structuren en hoe ze maatschappelijke processen beïnvloeden of juist worden beïnvloed.
### 3.1 Theoretische perspectieven op media en communicatie
Verschillende denkers hebben modellen ontwikkeld om communicatie en de rol van media te analyseren. Deze modellen helpen bij het duiden van de impact van media op de maatschappij.
#### 3.1.1 Vier visies op communicatie (McQuail)
Steven McQuail onderscheidt vier fundamentele visies op communicatie, die elk een ander aspect van het communicatieproces benadrukken:
* **Transmissievisie:** Deze visie, die ook wel als het 'zender-ontvanger'-model wordt aangeduid, beschouwt communicatie primair als een lineair proces van informatieoverdracht. De focus ligt op de zender die een boodschap stuurt naar een ontvanger, waarbij de nadruk ligt op kennisoverdracht en de ruimgelijke dimensie van informatieverspreiding. Deze visie is dominant in studies naar de institutionele dimensie van communicatie, zoals nieuws, voorlichting en onderwijs [18](#page=18).
* **Rituele visie (expressiemodel):** Geïntroduceerd door James Carey in 1975, benadrukt deze visie het culturele en sociale aspect van communicatie. Communicatie wordt gezien als een proces van collectieve rituelen en expressie, waarbij de nadruk ligt op het delen van gemeenschappelijke normen en waarden. De boodschap wordt hier minder rationeel en meer emotioneel en sociaal geladen beschouwd. Deze visie is relevant voor studies naar de symbolische dimensie van communicatie, zoals kunst en ontspanning [18](#page=18).
* **Attentievisie (publiciteitsmodel):** Dit perspectief stelt dat het primaire doel van communicatie het vasthouden van de aandacht van de ontvanger is. Aandacht wordt gezien als een schaars goed, een 'commoditeit', waarbij de vorm van de boodschap vaak belangrijker is dan de inhoud. Dit model is relevant voor studies naar de economische dimensie van communicatie en persuasieve communicatie [19](#page=19).
* **Receptievisie (Enc-Dec-model):** Deze visie legt de focus op de actieve rol van de ontvanger in het toekennen en construeren van betekenis aan mediaboodschappen, gebaseerd op hun eigen achtergrond en ervaringen. Media boodschappen worden als polysemisch beschouwd, wat betekent dat ze meerdere betekenissen kunnen hebben. Deze visie is cruciaal voor kritische studies naar media en de rol van de ontvanger [19](#page=19).
### 3.2 Historische context en algemene visies op media en samenleving
De ontwikkeling van communicatiewetenschap (CW) is nauw verbonden met maatschappelijke veranderingen, met name de opkomst van massamedia aan het einde van de 19e en begin 20e eeuw.
#### 3.2.1 De massamaatschappij en haar context
De Industriële Revolutie leidde tot grote maatschappelijke veranderingen, zoals urbanisatie, sociale onrust en economische depressies. Deze context van een 'massamaatschappij' beïnvloedde de vroege kijk op media, vaak met een pessimistische ondertoon [31](#page=31).
* **Idee van de massa:** De 'massa' werd gezien als een heterogene en ongeordende verzameling van 'gewone' mensen. Dit leidde tot een pessimistische visie op de relatie tussen media en de massa, waarbij media als een instrument voor politieke propaganda door een kleine elite werden beschouwd, met het risico op mediapaniek [31](#page=31).
* **Voorbeelden van mediapaniek:** De radio-uitzending van "The War of the Worlds" in 1938, waarbij luisteraars geloofden dat een alieninvasie plaatsvond, is een klassiek voorbeeld. Recentere voorbeelden omvatten hamstergedrag tijdens de coronapandemie, maatschappelijke angst voor horrorclowns en zorgen over het effect van "Squid Game" op kinderen [32](#page=32).
#### 3.2.2 Evolutie van de mediapublieksrelatie
De perceptie van de macht van media en de rol van het publiek is door de jaren heen geëvolueerd:
* **1900-1940:** Almacht van de media [32](#page=32).
* **1940-1960:** Leer van de beperkte effecten [32](#page=32).
* **1960-1980:** Sturende macht van de media [32](#page=32).
* **1980-heden:** Negotiated media-invloed, een wisselwerking tussen communicatie en ontvanger waarbij de ontvanger een actieve rol speelt [32](#page=32).
#### 3.2.3 Sociologische en psychologische benaderingen
* **Sociologische benadering:** Richt zich op de morele ontreddering door het wegvallen van groepsbanden en de rol van media daarin [32](#page=32).
* **Psychologische benadering:** Het stimulus-responsmodel, waarbij communicatie wordt gezien als een automatische reactie op een stimulus in de boodschap. Dit model impliceert grote macht voor communicatoren, maar wordt bekritiseerd vanwege het negeren van de sociale context en de monolitische visie op de passieve ontvanger. Media worden hier soms vergeleken met 'injectienaalden' of 'magische kogels' die informatie direct en zonder weerstand in het publiek injecteren [32](#page=32).
### 3.3 Massamaatschappijtheorie
Dit is een van de klassieke mediatheorieën die de nadruk legt op de destructieve kracht van almachtige media in een massasamenleving.
* **Rode draden:**
1. **Almachtige en destructieve media:** Media zijn alomtegenwoordig en hebben een grote invloed [33](#page=33).
2. **Beïnvloeding van de 'gewone' mens:** Het publiek is beïnvloedbaar en wordt gemanipuleerd, terwijl de elite als weerloos wordt beschouwd [33](#page=33).
3. **Passieve en kritiekloze ontvanger:** De ontvanger durft niets in vraag te stellen of te bekritiseren [33](#page=33).
4. **Kwetsbare en hulpeloze ontvanger:** Mensen raken geïsoleerd, wat hen kwetsbaar maakt [33](#page=33).
5. **Gevolgen op lange termijn:** De samenleving kan in chaos belanden met verval van morele waarden en onderdrukking van de orde [33](#page=33).
6. **Sociale chaos:** De elite behoudt de macht en herstelt de orde [33](#page=33).
7. **Cultureel verval vs. elitecultuur:** Een contrast tussen wat media communiceert en de 'hoge' cultuur zoals kunst en theater [33](#page=33).
* **Kritieken op de massamaatschappijtheorie:**
* Weinig empirische bewijzen [33](#page=33).
* Nostalgisch idealiseren van het verleden door een conservatieve elite [33](#page=33).
* Simplistische visie op media en ontvanger [33](#page=33).
* Beïnvloede geschiedschrijving die alternatieve visies negeert [33](#page=33).
### 3.4 Propaganda
Propaganda is een systematische en doelbewuste poging om percepties te vormen, cognities te manipuleren en gedrag te sturen ten gunste van de propagandist. Het onderscheidt zich van het stimulus-responsmodel doordat het op lange termijn werkt door middel van herhaling [34](#page=34).
#### 3.4.1 Propaganda van Lasswell
Harold Lasswell beschouwde propaganda als een positief middel om collectieve attitudes te manipuleren en de kwetsbare samenleving te controleren. Hij benadrukte het gebruik van symbolen om emoties te koppelen aan herkenbare culturele elementen [34](#page=34).
* **Functies van symbolen:**
* **Expressieve functie:** Symbolen tonen lidmaatschap van een gemeenschap [34](#page=34).
* **Propagandistische functie:** Symbolen worden gebruikt om attitudes te versterken of te herdefiniëren [35](#page=35).
#### 3.4.2 Kritische propagandastudies
Deze studies, die ontstonden in de periode 1920-1930, gaan ervan uit dat het publiek getraind kan worden om kritisch om te gaan met propaganda. Het doel is het kritisch analyseren van sociale beïnvloeding door middel van persuasieve communicatie [35](#page=35).
* **Propagandatechnieken:**
* **Name calling:** Koppelen van een entiteit aan een negatieve connotatie [35](#page=35).
* **Glittering generality:** Koppelen van een entiteit aan een positieve connotatie [35](#page=35).
* **Transfer:** Het positieve van iets overbrengen op iets anders [35](#page=35).
* **Testimonial:** Een populair persoon laat getuigen [35](#page=35).
* **Plain folks:** Een boodschap presenteren als algemeen aanvaard [36](#page=36).
* **Bandwagon:** Het gevoel creëren dat men bij een groep moet horen of achterblijft [36](#page=36).
* **Card stacking:** Positieve aspecten benadrukken en negatieve minimaliseren of weglaten [36](#page=36).
### 3.5 Het Mainstreamparadigma (Functionalistiese benaderingen)
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een positievere kijk op de rol van media, met een focus op de naoorlogse welvaart en democratie. Het functionalisme, een structurele benadering, zag de samenleving als een harmonieus en geïntegreerd systeem.
* **Kernidee:** Maatschappelijke structuren zijn bepalend en media helpen deze structuren te herstellen en te versterken. De samenleving wordt vergeleken met een menselijk lichaam, waarin verschillende subsystemen (zoals media) bijdragen aan het zelfhandhavingsdoel van het grotere systeem [37](#page=37).
#### 3.5.1 Functionalisistische mediatheorie
Deze theorie, een van de tien mediatheorieën, beschrijft de functies van media in de samenleving:
1. **Drie sociale functies van Lasswell:**
* **Surveillancefunctie:** Informatieverstrekking over de omgeving, observatie en controle [38](#page=38).
* **Correlatiefunctie:** Het duiden van informatie en het bieden van context [38](#page=38).
* **Transmissiefunctie:** Het doorgeven van waarden en normen [38](#page=38).
2. **Drie basisfuncties van Merton en Lazarsfeld:**
* **Conformiteitsfunctie:** Media versterken wat overeenkomt met heersende waarden en normen [38](#page=38).
* **Statusverlenende functie:** Media kunnen individuen of zaken status verlenen door ze in de aandacht te brengen [38](#page=38).
* **Narcotiserende functie:** Media kunnen het publiek verdoven, wat zowel een eufunctie (positief voor het systeem door verminderde weerstand) als een disfunctie (negatief door compassiefatigue) kan zijn [38](#page=38).
3. **Voortbouw van Wright:** Breidt Lasswell's functies uit met ontspanning en onderscheidt latente en manifeste functies (achterliggende doelen) [39](#page=39).
4. **Mobilisatiefunctie van McQuail:** Media kunnen de bevolking mobiliseren tot actie, vergelijkbaar met propaganda [39](#page=39).
* **Kritiek op functionalistische mediatheorie:**
* Te algemeen idee van een systeem in balans [39](#page=39).
* Vaagheid van concepten en doelstellingen, wat leidt tot subjectieve interpretaties van wat 'positief' is voor de samenleving [39](#page=39).
* Conservatieve bias die de heersende macht dient [39](#page=39).
### 3.6 Alternatieve paradigma's
Naast het mainstreamparadigma zijn er alternatieve benaderingen die een kritischer blik werpen op de rol van media.
#### 3.6.1 Marxistische benaderingen
Deze benaderingen, beïnvloed door Karl Marx en Friedrich Engels, richten zich op de economische structuren en klassentegenstellingen die de samenleving en media bepalen.
* **Structurele benadering van het arbeidsproces:** De positie in het arbeidsproces bepaalt de kijk op de samenleving. De economische onderbouw (productiemiddelen en arbeidskrachten) bepaalt de bovenbouw (politiek, juridisch en ideologisch niveau) [48](#page=48).
* **Ideologie en de heersende macht:** De ideologie van de heersende klasse wordt de heersende ideologie, die fungeert als schakel tussen onder- en bovenbouw [48](#page=48).
* **Rol van media:** Media hebben een ideologische rol en dragen bij aan het 'manufacturing consent' (productie van instemming) [49](#page=49).
* **Kritiek:** Economisme (economisch reductionisme), te rigide visie en potentiële 'conspiracy theory' [49](#page=49).
#### 3.6.2 Kritische Theorie (Frankfurter Schule)
Denkers als Horkheimer, Adorno en Benjamin ontwikkelden een pessimistische visie op cultuur, waarbij de 'cultuurindustrie' de commercialisering, industrialisering en standaardisatie van cultuur bevordert.
* **Culturele dimensie:** Cultuurindustrie leidt tot standaardisatie en commodificatie [49](#page=49).
* **Politieke dimensie (Habermas):** De neergang van de burgerlijke publieke sfeer leidt ertoe dat media meer focussen op entertainment en emoties, wat resulteert in een commerciële manipulatiefunctie in plaats van een politieke discussiefunctie [50](#page=50).
* **Kritiek:** Pessimisme, economisme en een visie op een manipuleerbare massa [50](#page=50).
#### 3.6.3 Politieke Economie
Dit onderzoeksveld analyseert hoe economische en sociale relaties de productie, distributie en consumptie van communicatiemiddelen beïnvloeden, met de nadruk op machtsongelijkheid en humanistische idealen zoals rechtvaardigheid en emancipatie [50](#page=50).
* **Rol van media:** Media hebben zowel een ideologische als economische functie (accumulatie- en circulatiefunctie) [50](#page=50).
* **Onderzoeksprogramma:**
* Historische invalshoek: Begrijpen van sociale verandering [51](#page=51).
* Sociale totaliteit: Holistische benadering van politieke, economische, technologische en culturele factoren [51](#page=51).
* Morele filosofie: Streven naar rechtvaardigheid en gelijkheid [51](#page=51).
* Praxis: Vertalen van onderzoek naar concrete veranderingen en beleidsvoorstellen [51](#page=51).
#### 3.6.4 Cultural Studies
Dit paradigma focust op populaire cultuur, de 'micropolitics of power' en de actieve rol van de ontvanger.
* **Structuralisme (Althusser, Barthes):** Ideologie biedt een kader voor het interpreteren van de realiteit. Media maken deel uit van ideologische staatsapparaten die onderwerping aan heersende productieverhoudingen reproduceren. Barthes introduceerde het concept van 'mythe' als een niveau van betekenisgeving met een ideologische functie [52](#page=52) [53](#page=53).
* **Culturalisme (Williams, Thompson, Gramsci):** Benadrukt de alledaagse cultuur ('whole way of life') en de actieve rol van sociale groepen in het vormen van hun realiteit ('history from below'). Gramsci introduceerde het concept van 'hegemonie', waarbij dominante groepen consent moeten verwerven van niet-dominante groepen om hun ideeën te bestendigen [53](#page=53).
* **Onderzoeksprogramma van Cultural Studies:**
1. **Cultuur in brede zin:** Focus op gedeelde sociale betekenissen en betekenisproductie via betekenisgevende praktijken [54](#page=54).
2. **Relatieve autonomie van cultuur:** Cultuur is niet simpelweg een reflectie van dominantie, maar heeft eigen dynamiek en aandacht voor diverse issues zoals gender en etniciteit [54](#page=54).
3. **Machtsvraagstukken en articulatie:** Macht is centraal, maar kan zowel beperkend als emanciperend zijn [54](#page=54).
4. **Polysemie en constructie:** Culturele producten worden als teksten gelezen die meerdere betekenissen kunnen hebben. Betekenisconstructie en interpretatie staan centraal [54](#page=54).
5. **Methodologische consequenties:** Vereist kwalitatief onderzoek zoals diepte-interviews en etnografisch onderzoek [54](#page=54).
* **Kritiek op Cultural Studies:** Te theoretisch, te tekstueel, te veel focus op micropolitics [54](#page=54).
#### 3.6.5 Post-benaderingen (Poststructuralisme, Postmodernisme)
Deze benaderingen breken met de ideeën van stabiele betekenis, universele waarheden en grote verhalen.
* **Poststructuralisme (Derrida, Foucault):**
* **Derrida:** Betekenis is instabiel door 'différance' (uitstel) en 'intertekstualiteit' (relatie met andere teksten) [55](#page=55).
* **Foucault:** Het concept 'discours' (een amalgaam van taal en praktijken die kennis construeren) is centraal. Anti-essentialisme benadrukt dat sociale categorieën geen onderliggende stabiliteit reflecteren [55](#page=55).
* **Postmodernisme:** Een containerbegrip voor benaderingen die breken met modernisme en verlichtingswaarden. Kenmerken zijn scepsis ten opzichte van grote verhalen, rationalisme en lineaire vooruitgang, en een nadruk op mediatisering en het vervagen van grenzen tussen feit en fictie [57](#page=57).
* **Lyotard:** Kennis hangt af van perspectief; er is geen totaliserende kennis [57](#page=57).
* **Barker:** Grote verhalen zijn passé, lineaire vooruitgang is een illusie [57](#page=57).
* **Baudrillard:** Het concept van 'simulacra' (kopieën zonder origineel) en hypermediatisering [58](#page=58).
#### 3.6.6 Mediumtechnologische benaderingen
Deze benaderingen stellen dat de dominante communicatietechnologie het sleutelelement is om de samenleving te begrijpen en dat technologische evolutie de oorzaak is van maatschappelijke veranderingen.
* **Toronto School (Marshall McLuhan):**
* **"The medium is the message":** De vorm van het medium is belangrijker dan de inhoud [63](#page=63).
* **Media als extensie van de mens:** Media verlengen zintuigen en vaardigheden, wat leidt tot veranderingen op individueel en maatschappelijk niveau [63](#page=63).
* **Hot media vs. cool media:** Onderscheid gebaseerd op de mate van zintuiglijke betrokkenheid en de 'definitie' van de informatie [64](#page=64).
* **Global village/hertribalisering:** De terugkeer van premoderne orale communicatie en directe relaties op wereldschaal [64](#page=64).
* **Informatiemaatschappijtheorie:** Beschrijft de overgang naar een postindustriële samenleving gedreven door informatie en technologie.
* **Vijf perspectieven (Webster):** Technologisch, economisch, beroepsmatig, ruimtelijk en cultureel (#page=65, 66) [65](#page=65) [66](#page=66).
* **Netwerkmaatschappij (Castells):** Een complexere samenleving gevormd door informatietechnologie en netwerken [66](#page=66).
* **Nieuwe Mediatheorieën:**
* **New Media Theory:** Focus op de individuele ontvanger, convergentie, interoperabiliteit en actieve publieksparticipatie [67](#page=67).
* **Practice Theory:** Analyseert mediagerelateerde praktijken en hun rol in het ordenen van sociale praktijken [68](#page=68).
* **Mediatization:** Processen van sociale verandering door de toenemende impact van media op zowel macro- als microniveau [68](#page=68).
### 3.7 Sociologisch Perspectief op Media, Cultuur en Samenleving
De mediasociologie bestudeert de brede relatie tussen media, cultuur en samenleving, met aandacht voor maatschappelijke implicaties en processen.
#### 3.7.1 Macht
Macht wordt gedefinieerd als het vermogen om beoogde effecten te produceren. Er zijn verschillende visies:
* **Voluntaristische/coöperatieve visie (power to/power with):** Macht gebaseerd op individuele wil of collectieve samenwerking [81](#page=81).
* **Structurele visie (power over):** Macht voortkomend uit de sociale positie in de structuur [81](#page=81).
* **Media capture:** Situaties waarin politieke actoren media controleren door middel van economische of juridische gunsten [82](#page=82).
#### 3.7.2 Sociale Integratie en Identiteit
De rol van media bij het tot stand brengen van sociale samenhang en de vorming van identiteit is een centraal thema. Media kunnen zowel een positieve als negatieve rol spelen [82](#page=82).
* **Vier perspectieven op media en sociale integratie/identiteit:** Deze perspectieven belichten verschillende manieren waarop media bijdragen aan of afbreuk doen aan sociale cohesie en identiteitsvorming [83](#page=83).
#### 3.7.3 Sociale Verandering
De vraag of media oorzaak of gevolg zijn van sociale verandering is complex. Media kunnen worden gezien als motor voor verandering, maar ook als reflectie van bestaande machtsstructuren [83](#page=83).
#### 3.7.4 Dubbele Dimensie van Media
Media hebben zowel een maatschappelijke/materiële/economische dimensie als een ideële/immateriële/culturele dimensie. De relatie tussen deze dimensies kan variëren [84](#page=84):
* **Materialisme:** Economische structuur en macht bepalen cultuur en mediaboodschappen (Marxistische benadering) [84](#page=84).
* **Idealisme:** Media-inhoud leidt sociale verandering (Mediatechnologische benadering) [84](#page=84).
* **Interdependentie:** Media en maatschappij staan voortdurend in interactie en beïnvloeden elkaar wederzijds [84](#page=84).
* **Autonomie:** Weinig theoretisch onderzoek naar oorzakelijke verbanden, met mogelijke verbanden met postmodernistische benaderingen [84](#page=84).
#### 3.7.5 Cultuur en Identiteit
* **Definitie van Cultuur (Williams):**
1. Het algemene proces van beschaving [85](#page=85).
2. De specifieke levenswijze van een groep [85](#page=85).
3. De eindproducten en praktijken van artistieke activiteiten (meest gebruikte definitie). Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen hoge elitecultuur en populaire massacultuur [85](#page=85).
* **Cultuur en Communicatie:** Cultuur vereist een medium voor de overdracht van betekenissen. Mediatisering van cultuur bepaalt de media-aandacht voor bepaalde cultuurproducten [86](#page=86).
* **Cultuur en Macht:** Cultuur speelt een rol bij het handhaven van maatschappelijke ordening via ideologie [86](#page=86).
* **Cultuur, Subcultuur en Identiteit:** In elke gemeenschap bestaan naast de dominante cultuur ook subculturen en soms tegenculturen. Media spelen een rol in de representatie en perceptie van deze groepen, wat kan leiden tot morele paniek. Identiteit wordt continu gevormd in interactie met anderen, media en cultuur, en is een proces van 'worden' in plaats van 'zijn' [87](#page=87).
#### 3.7.6 Mediasystemen
McQuail definieert mediasystemen als de feitelijke massa-media in een samenleving. Hallin en Mancini onderscheiden drie supranationale modellen:
1. **Polarized pluralist model (Middellandse Zee):** Grote politieke parallellisme, niet altijd professionele journalistiek, voorkeur voor audiovisuele media [89](#page=89).
2. **Liberal model (Noord-Atlantisch):** Nauwelijks politiek parallellisme, intern pluralisme, professionele journalistiek onder commerciële druk [89](#page=89).
3. **Democratic corporatist model (Noord- en Centraal-Europa):** Hoge mate van politiek parallellisme, professionele journalistiek, overheidsregulering en financiële steun [89](#page=89).
### 3.8 Media-Economie
Dit veld onderzoekt de economische basisprincipes die media en hun producten beïnvloeden, met een dubbele dimensie van gebruiks- en ruilwaarde.
* **Gebruikswaarde vs. Ruilwaarde:** Gebruikswaarde is de natuurlijke waarde van een product, terwijl ruilwaarde de economische marktwaarde is. Voor private media primeert ruilwaarde, wat leidt tot commodificatie (het product gericht op winstvergaring) [93](#page=93).
* **Twee- en Meerzijdige Markten:** Media verkopen inhoud aan consumenten en hun aandacht aan adverteerders. Dit kan leiden tot economische en niet-economische gevolgen, zoals bias ten gunste van adverteerders en homogenisering, maar biedt ook mogelijkheden voor nichemarkten (#page=94, 99) [94](#page=94) [99](#page=99).
* **Bijzondere Kenmerken van Mediaproducten:** Mediaproducten zijn vaak semi/quasi-publieke goederen (non-rivalrous, non-excludable consumption) en merit goods, wat overheidsinterventie kan rechtvaardigen (#page=94, 95) [94](#page=94) [95](#page=95).
* **Risky Media Business:** Het mediabusiness is risicovol vanwege onvoorspelbaar consumentengedrag, hoge productiekosten en de aard van media als 'experience goods' [96](#page=96).
* **Media Kostenstructuur:** Hoge productiekosten en lage reproductiekosten kenmerken mediaproducten. Dit leidt tot economies of scale en economies of scope [96](#page=96).
* **Strategieën tov Risky Media Business:** Publieksmaximalisering, artificiële schaarste, controle over distributie en concentratie/integratie zijn strategieën die media-ondernemingen toepassen (#page=96, 97) [96](#page=96) [97](#page=97).
* **Nieuwe Media-Economie:** Wetten zoals die van Moore (stijging verwerkingscapaciteit, daling kosten) en Metcalfe (netwerkwaarde groeit kwadratisch met gebruikers) zijn relevant. De 'Long Tail'-theorie beschrijft hoe digitalisering nicheproducten winstgevend kan maken [99](#page=99).
* **Platformisering:** Platformleiders creëren waarde door barrières te plaatsen in de waardeketen, wat echter kan leiden tot informatie-overload en gebrek aan transparantie in prijszetting [100](#page=100).
* **Continuïteit:** Oude media-economische aspecten blijven gelden, hoewel de ontvanger actiever is geworden [100](#page=100).
---
# Media-inhoud, representatie en de rol van het publiek
Dit onderdeel verkent hoe media-inhoud wordt gecreëerd, gerepresenteerd en geïnterpreteerd, met speciale aandacht voor de actieve rol van het publiek, de mechanismen achter nieuwsselectie en de principes van persuasieve communicatie.
### 4.1 Representatie en beeldvorming
Representatie, zoals gedefinieerd door Stuart Hall, omvat het gebruik van taal om zinnige betekenis te geven aan de wereld en deze aan anderen voor te stellen. Dit proces kent twee kernelementen: betekeniscreatie door de combinatie van tekens, en ideologie, wat impliceert dat er meerdere representaties van dezelfde werkelijkheid mogelijk zijn. Een gebeurtenis of entiteit kan bijvoorbeeld zowel als een stad als een voetbalploeg gerepresenteerd worden, afhankelijk van het perspectief .
#### 4.1.1 Weerspiegeling of vertekening?
Er bestaat een onderscheid tussen 'presenteren', wat een weerspiegeling van de werkelijkheid suggereert, en 'representeren', wat een selectieve constructie en potentieel een vertekening impliceert. Om te beoordelen of een representatie een weerspiegeling of vertekening is, zijn de intentie van de communicator, de context van de representatie en de doelstelling van de boodschap van belang. Als ontvanger is het cruciaal om mediawijs om te gaan met mediainhoud, aangezien alle mediainhoud het resultaat is van een sociale constructie .
* **Aristoteles** zag representatie als 'mimesis' of imitatie/simulatie, wat een weerspiegeling impliceert .
* **Plato** beschouwde representatie daarentegen als illusies met potentieel negatieve sociale gevolgen, door het nabootsen van slecht gedrag, wat een vertekening inhoudt .
#### 4.1.2 Pijlers van objectiviteit
Westerstahl identificeerde pijlers van objectiviteit, waaraan McQuail brontransparantie toevoegde. Deze pijlers zijn :
* **Feitelijkheid:** Berichtgeving over ware, controleerbare feiten en gebeurtenissen, met een scheiding tussen mening en feiten, en relevantie voor het publiek .
* **Onpartijdigheid:** Een neutrale positie van de communicator, waarbij emotioneel geladen taalgebruik en waardeoordelen vermeden worden .
* **Evenwichtige berichtgeving:** Gelijkmatige aandacht voor alle partijen en aspecten in termen van tijd, ruimte en focus .
#### 4.1.3 Verwante concepten van objectiviteit
Naast objectiviteit zijn er ook andere concepten relevant:
* **Pluralisme:** Verwijst naar de veelheid aan opinies en stemmen op ideologisch niveau, met 'discours' als kernwoord .
* **Diversiteit:** Betreft de heterogeniteit van mediainhoud op een neutraal niveau, met 'representatie van verscheidenheid in de samenleving' als kernwoord .
Diversiteit kan verder worden onderverdeeld in:
* **Reflectieve diversiteit (reflectionisme):** Het proportioneel selecteren en weerspiegelen van verscheidenheid .
* **Open diversiteit (constructivisme):** Het representeren van bestaande ideeën in de samenleving .
#### 4.1.4 Stereotypering en categorisering
* **Stereotypering:** Aanvankelijk, volgens Lippman, een hulpmiddel om naar de werkelijkheid te verwijzen door vereenvoudigde, maar informatieve voorstellingen. Latere definities geven stereotypering een negatievere connotatie, waarbij veralgemenende kenmerken aan alle leden van een groep worden toegekend. Stereotypes creëren homogeniteit binnen groepen en heterogeniteit tussen groepen .
* **Categorisering/typing:** Gericht op kennisverwerving en inclusie .
* **Stereotypering vs. categorisering:** Stereotypering is niet gericht op kennisverwerving, maar op exclusie, een 'strategy of splitting' .
#### 4.1.5 Het belang van beeldvorming in de media
De manier waarop bevolkingsgroepen of maatschappelijke problemen in de media worden voorgesteld, heeft een significante invloed op de publieke opinievorming en het sociale handelen. Groepen met meer macht kunnen hun geprefereerde beeldvorming beter verspreiden, wat gelinkt is aan ideologie en het handhaven van de bestaande maatschappelijke toestand. Dit heeft ook raakvlakken met cultural studies en machtsverhoudingen, zoals in de representatie van gender en stereotypes rond volkeren .
* **Gender:** De sociale constructie van vrouwelijkheid en mannelijkheid, die niet-essentialistisch is en sociale structuren reproduceert via toegewezen rollen en stereotypes .
* **Sekse:** Wordt gezien als biologisch gedetermineerd met een vaste set karakteristieken .
### 4.2 Nieu sadece en selectiefactoren
Nieuwsselectie vindt plaats via **gatekeeping**, waarbij gebeurtenissen worden geselecteerd op basis van wat journalisten als nieuwswaardig beschouwen. Galtung en Ruge ontrafelden hoe en waarom een (buitenlandse) gebeurtenis nieuws wordt door 12 nieuwswaarden/selectiecriteria te formuleren, waarvan de eerste acht universele factoren en de laatste vier cultuurspecifieke factoren zijn .
**Universele factoren:**
* **Frequentie:** Gebeurtenissen waarvan het verloop overeenkomt met de periodiciteit van een nieuwsmedium worden vaker geselecteerd .
* **Amplitude:** Hoe groter de schaal of het aantal slachtoffers, hoe groter de kans op selectie .
* **Ambiguïteit:** Journalisten verkiezen eenvoudig te verklaren gebeurtenissen boven complexe .
* **Culturele nabijheid en relevantie:** Past de gebeurtenis in het culturele referentiekader van de ontvanger en zijn er gevolgen voor de ontvanger? .
* **Consonantie:** Past de gebeurtenis bij het algemene beeld dat men over iets of iemand heeft ?
* **Onverwachtheid:** Zeldzame gebeurtenissen trekken de aandacht van de journalist .
* **Compositie:** Journalisten streven naar evenwicht in het nieuwsaanbod, bijvoorbeeld door een luchtige afsluiting .
* **Continuïteit:** Als een gebeurtenis al eerder is geselecteerd, is de kans groter dat ze opnieuw wordt geselecteerd .
**Cultuurspecifieke factoren:**
* **Elitelanden:** Trekken meer aandacht en hebben daardoor een grotere kans op selectie .
* **Elitepersonen:** Trekken eveneens meer aandacht .
* **Personificatie:** Een gebeurtenis die als een persoonlijk verhaal wordt gebracht, met focus op emoties en ervaringen, resulteert in een grotere mate van identificatie en 'human interest' .
* **Slecht nieuws:** Gebeurtenissen met veel negatieve gevolgen hebben een grotere kans op selectie .
De kans op selectie vergroot aanzienlijk als een gebeurtenis aan meerdere van deze factoren voldoet .
#### 4.2.1 Kritiek op nieuwswaarden
Kritiek op nieuwswaarden richt zich op de vluchtigheid en relativiteit ervan, met een te grote nadruk op sensatie, entertainment, celebrities en pragmatische aspecten, wat kan leiden tot uniformiteit van nieuws. Er is ook discussie over de rol van de objectieve werkelijkheid in nieuwsproductie, waarbij het gebruik van 'extra-media data' (zoals databases) ter sprake komt .
### 4.3 Vormen van media-inhoud
#### 4.3.1 Mediagenres
Mediagenres kenmerken zich door een herkenbare collectieve identiteit, gebaseerd op een betekenissysteem of specifieke code, wat de nauwe verbondenheid tussen encoderen en decoderen benadrukt. Ze hebben een vertrouwd karakter maar zijn onderhevig aan veranderingen, met pieken en dalen in populariteit. Het vervagen van genregrænzen kan leiden tot nieuwe genres of het minder relevant worden van bestaande genres .
#### 4.3.2 Multi-platform storytelling
Multi-platform storytelling omvat het mixen van content over verschillende media, wat ook wel crossmedia en transmedia genoemd wordt .
#### 4.3.3 Media logic en media format
* **Media logic:** Verwijst naar de regels en normen die gelden bij de productie van media-inhoud .
* **Media format:** Omvat routinematige scenario's voor bepaalde media-inhouden. Dit kan ook verwijzen naar het basisidee van een programma dat wereldwijd wordt verkocht, zoals 'The Voice' of 'Big Brother' .
#### 4.3.4 Inhoudsanalyse en framing
* **Framing:** De manier waarop communicatoren een boodschap presenteren door selectieve nadruk te leggen op specifieke aspecten van een complexere realiteit. Het creëert een vooraf opgesteld referentiekader dat kan leiden tot vertekening en bias .
* **Framing-analyse:** Een specifieke set verwachtingen die betekenis geeft aan een situatie en ons gedrag bepaalt .
### 4.4 Het publieksperspectief
#### 4.4.1 Ontvanger en publiek
Het **publiek** wordt gezien als een complex geheel van ontvangers die samenkomen door gedeelde consumptie van mediaboodschappen in specifieke contexten van tijd en ruimte. Publieksfragmentatie duidt op een netwerk van individuele factoren. Het interactieve karakter van mediaconsumptie legt de focus op de actieve gebruiker, zowel als consument als producent van boodschappen .
#### 4.4.2 Publieksonderzoek
Publieksonderzoek analyseert de rol van het publiek in het interpreteren en toekennen van betekenis aan boodschappen .
#### 4.4.3 Media-effectparadigma
Dit paradigma vertrekt vanuit een **passieve ontvanger**, die als slachtoffer van superieure media wordt beschouwd. De centrale vraag is: "Wat doen media met de mens?". Antwoorden werden gezocht via kwalitatief onderzoek, surveys, experimenten en causale verbanden. Dit paradigma kent zijn oorsprong in de massamaatschappijtheorie en de maatschappelijke bezorgdheid rond propaganda, en werd ook gevoed door de bedrijfswereld en reclamesector met hun focus op persuasieve communicatie. De dominante focus lag vaak op televisie en de effecten ervan op kinderen, zoals geweld en seksualiteit .
#### 4.4.4 Tegenreacties en de 'active turn'
Tegenreacties kwamen vanuit de **Cultural Studies**, die mediaconsumptie als een actief proces beschouwden met een actievere ontvanger. Dit leidde tot het encoding-decoding-model en de uses and gratifications-theorie. De 'first active turn' kenmerkte zich door kwalitatief, interpretatief onderzoek zoals interviews, etnografisch onderzoek en focusgroepen. De nieuwe vraag werd: "Wat doet het publiek met de media?" .
Dit leidde tot twee stromingen:
* **Receptieonderzoek:** Beschouwt media als teksten en onderzoekt hoe het publiek concrete mediaproducten interpreteert vanuit eigen achtergrond en ervaringen .
* **Consumptieonderzoek:** Ziet media als objecten in een alledaagse context en omgeving .
#### 4.4.5 Persuasieve communicatie
Het doel van persuasieve communicatie is om ontvangers te overtuigen en sociale en gedragsverandering (attitude) teweeg te brengen. Een **attitude** bestaat uit een cognitieve component (wat je weet), een affectieve component (wat je voelt) en een conatieve component (wat je doet). Persuasieve communicatie richt zich op een of meerdere van deze componenten om uiteindelijk een attitudeverandering te realiseren .
**Soorten invloed in persuasieve communicatie:**
* **Reward power:** Beloning .
* **Coercive power:** Sanctie .
* **Referent power:** Identificatie .
* **Legitimate power:** Legitiem aanvaard .
* **Expert power:** Kennis en competentie .
#### 4.4.6 Basismodellen van persuasieve communicatie
* **Model van Hovland, Janis en Kelly:** Dit model stelt dat attitudes (affectief) veranderd worden door in te spelen op opinies (cognitief). Dit gebeurt door het continu aanbieden van nieuwe informatie en herhaling. Het overtuigingsproces verloopt in drie stappen: attention, comprehension, en acceptance .
* **Model van McGuire:** (Verdere details over dit model zijn niet uit de aangeleverde tekst te halen.) Kritiek op dit model is het lineaire denken, de focus op media-effect en het negeren van de sociale context .
* **Model van Kelman:** Uitgaande van functionalistische theorieën, vraagt dit model waarom iemand een bepaalde attitude heeft. Het richt zich op groepscommunicatie en conformiteit .
* **Overtuigingsproces in drie stappen (Kelman):**
1. **Inschikkelijkheid (compliance):** Conformeren om conflicten te vermijden .
2. **Identificatie:** Conformeren om de relatie met anderen te handhaven of versterken .
3. **Internalisering:** Conformeren omdat het als juist wordt ervaren ("het hoort zo") .
De eerste twee stappen worden beschouwd als attitude-externe factoren .
#### 4.4.7 Elaboratie likelihood model (ELM)
Dit model verklaart attitudeverandering op basis van mentale processen. Het onderscheidt :
* **Automatisch proces:** Treedt op bij lage betrokkenheid met de mediaboodschap .
* **Gecontroleerd proces:** Treedt op bij hoge betrokkenheid met de mediaboodschap .
#### 4.4.8 Limited capacity model (LCM)
Dit model richt zich op informatieverwerking (cognitief). Mensen gaan actief om met waargenomen informatie, maar beschikken over een beperkte capaciteit voor cognitieve verwerking. Het model omvat drie deelprocessen: encoding, storage, en retrieval .
### 4.5 Mediawijsheid
**Mediawijsheid** omvat het bewust, kritisch en actief omgaan met informatie, en het participeren in een complexe gemediatiseerde samenleving. Dit onderstreept de noodzaak van media-educatie .
---
# Normatieve perspectieven, beleid en de geschiedenis van media
Dit onderwerp duikt in de normatieve modellen van de pers, mediabeleid, de economische aspecten van media en de historische evolutie van communicatietechnologieën.
### 5.1 Normatieve perspectieven op media
Normatieve perspectieven bieden kaders voor hoe media *zouden moeten* functioneren, in tegenstelling tot sociaal-wetenschappelijke theorieën die beschrijven hoe media *in werkelijkheid* functioneren. Deze normatieve modellen vormen de basis voor mediabeleid .
#### 5.1.1 De vier theorieën van de pers
De theorieën van Siebert, Peterson en Schramm introduceren vier fundamentele normatieve modellen voor de media :
1. **Het autoritaire model**
* **Kernprincipe:** Media zijn volledig onderworpen aan de autoriteit van de staat of overheid. Kritiek op de overheid door media wordt beschouwd als een misdrijf .
* **Kenmerken:**
* Media mogen het gevestigde gezag niet ondermijnen .
* Strikte staatscontrole en censuur zijn aanwezig .
* Er is geen rekening gehouden met de wil van de gebruiker of met diversiteit .
* **Relevantie:** Dit model is nog steeds wijdverspreid in de wereld .
2. **Het Sovjetcommunistisch model**
* **Kernprincipe:** Media dienen als instrument voor de opvoeding en vorming van het volk, specifiek ter ondersteuning van het socialistische beleid .
* **Functies van de pers (volgens Lenin):**
* **Collectieve propagandist:** Het overtuigen van iedereen van de noodzaak van socialisme .
* **Collectieve agitator:** Het leiden en controleren van de publieke opinie .
* **Collectieve organisator:** Het mobiliseren van het volk voor de verwezenlijking van de socialistische samenleving .
* **Kenmerken:**
* Media zijn uitsluitend in handen van de overheid; geen private groepen .
* Focus op het collectief, niet op individuen .
3. **Het libertaire model / vrijepersmodel**
* **Kernprincipe:** De pers is volledig vrij en kent geen beperkingen door de overheid. Dit model sluit aan bij het normatieve denken in westerse democratieën .
* **Kenmerken:**
* De pers wordt beschouwd als de "vierde macht" .
* Vrijheid van meningsuiting is cruciaal en essentieel voor een "free marketplace of ideas" .
* Kritiek op de overheid door de media is niet strafbaar .
* Diversiteit aan informatie maakt debatten mogelijk .
* **Negatieve neveneffecten:** Commercialisering, sensatiezucht, concentratievorming, nivellering van media-inhoud en politieke bias kunnen optreden .
4. **Het socialeverantwoordelijkheidsmodel**
* **Kernprincipe:** Dit model dient als correctie op de neveneffecten van het vrijepersmodel, waarbij media verantwoordelijkheid dragen ten opzichte van de samenleving .
* **Kenmerken:**
* Bevordering van media-pluralisme .
* Handhaving van journalistieke standaarden .
* Leveren van volledige, eerlijke, accurate en begrijpelijke commentaar op gebeurtenissen .
* Aan bod laten komen van publieke opinie en representatieve beelden van diverse groepen .
* Weergeven van doelstellingen, waarden en normen van de samenleving .
* **Overheidsinterventie:** De overheid mag ingrijpen als individuele vrijheden worden geschaad of als de markt faalt in het aanbieden van diverse, objectieve en onafhankelijke inhoud .
#### 5.1.2 Aanvullende alternatieve normatieve concepten
Naast de vier klassieke modellen, zijn er ook andere normatieve concepten die de rol en regulering van media beschrijven:
* **Revolutionair concept:** Richt zich op illegaal opererende media met politieke, niet commerciële doelen, die ingaan tegen economische en politieke structuren .
* **Ontwikkelingsconcept:** Media worden ingezet voor natievorming, alfabetisering, bestrijding van armoede en economische ontwikkeling, typisch voor nieuwe staten. De overheid kan hierbij interveniëren, maar controle kan niet aangeklaagd worden. UNESCO pleitte internationaal voor een "New World Information and Communication Order" (NWICO) die streeft naar een vrije, maar evenwichtige informatieflow en het "right to communicate" .
* **Democratisch-participatorisch concept:** Geïnspireerd door emancipatorische mediatheorieën, reageert dit concept op commercialisering van private en politisering van publieke media. Het bevordert kleinschalige, interactieve en participatieve mediavormen, en het "right to communicate" .
Het **socialeverantwoordelijkheidsmodel** wordt benadrukt als een model dat duidelijk tot uiting komt in het Belgische mediabeleid, zoals blijkt uit het bestaan van een mediadecreet .
### 5.2 Mediapbeleid en economie
Mediapbeleid omvat de ontwikkeling van doelstellingen en normen die leiden tot instrumenten om de structuur en het gedrag van mediasystemen te vormen. Mediaregulering, een onderdeel van mediabeleid, gebruikt specifieke en vaak juridisch bindende instrumenten om beleidsdoelstellingen te realiseren .
#### 5.2.1 De Vlaamse Regulator voor de Media (VRM)
De VRM is de instantie die instaat voor de handhaving van mediaregelgeving, het beslechten van geschillen en het uitgeven van media-erkenningen en -vergunningen .
#### 5.2.2 De I-I-I-Mix: Ideas, Interests, Institutions
Elk mediabeleid is een wisselwerking tussen deze drie elementen :
* **Ideeën (Ideologie):** De onderliggende denkbeelden en ideologieën die het beleid beïnvloeden .
* **Interesses (Actoren):** De belangen van diverse actoren zoals stakeholders, politiek en economie .
* **Instituties:** De instellingen en organisaties die betrokken zijn bij de totstandkoming en uitvoering van beleid .
Dit model wordt geïllustreerd met het voorbeeld van de ondersteuning van de Vlaamse film door het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF), waarbij ideeën over filmbeleid, de belangen van verschillende filmgenres, en de rol van het VAF zelf samenkomen .
#### 5.2.3 Spanningsvelden van mediabeleid
De wisselwerking tussen ideeën, interesses en instituties vindt plaats binnen verschillende spanningsvelden:
* **Economie vs. Cultuur:** Er is een constante spanning tussen de economische doelstellingen (eerlijke competitie, innovatie) en culturele doelstellingen (publiek debat, diversiteit, democratie, identiteit) van mediabeleid. De prioriteit ligt vaak bij de vrijemarkt, hoewel marktfalen interventie van de overheid kan rechtvaardigen .
* **Sectorspecifiek vs. Multisectorieel:** Mediapbeleid wordt vaker sectorspecifiek toegepast (bv. onderscheid tussen radio- en telecommunicatiebeleid), wat voornamelijk de economische dimensie dient .
* **Lokaal vs. Globaal:** Door de internationalisering van mediasectoren wordt globaal beleid (via internationale organisaties zoals de Wereldhandelsorganisatie en UNESCO) steeds belangrijker, wat leidt tot complexere media governance. Er bestaat echter angst dat mondiale beleidsvoerders de economische dimensie zullen prioriteren boven lokale noden .
#### 5.2.4 Normatieve aspecten van media en het algemeen belang
Er bestaat een fundamentele spanning tussen de vrijheid en onafhankelijkheid van media en de mogelijke negatieve neveneffecten daarvan op het algemeen belang .
* **Normatieve verwachtingen:** Deze komen historisch gegroeid, vanuit het publiek, de overheid en belangengroepen, en beïnvloeden de rol die media geacht worden te spelen. Media dienen informatie, duiding en opiniëring te bieden en worden geacht de democratie en het algemeen belang te dienen .
* **Het algemeen belang:** Media voeren essentiële taken uit voor de samenleving en beantwoorden aan normen zoals rechtvaardigheid, eerlijkheid en democratie. Het concept van het algemeen belang is echter contextafhankelijk en afhankelijk van de referent .
* **Verantwoording:** Media zijn verantwoordelijk via verschillende modellen:
* **Juridisch model (liability):** Gebaseerd op het rechtssysteem, waarbij schade leidt tot materiële straffen. Dit model is duidelijk omlijnd maar kan verouderen en is beter toepasbaar op structuren dan op inhoud .
* **Moreel-sociaal model (answerability):** Gaat uit van dialoog en onderhandeling, met niet-materiële "straffen" zoals publieke excuses. Dit model bevordert een interactieve relatie tussen media en samenleving .
* **Van de markt:** Men gaat ervan uit dat de vrije markt de kwaliteit van media beloont en slechte werking bestraft, maar dit is niet altijd het geval en het algemeen belang staat niet centraal .
* **Van publieke verantwoordelijkheid:** Media worden gezien als sociale instellingen die verantwoording verschuldigd zijn aan de samenleving .
* **Van de professionele sfeer:** Media ontwikkelen zelf gedragscodes en procedures voor zelfreflectie en zelfcontrole .
### 5.3 Economische aspecten van media
De economie van media wordt gekenmerkt door een dubbele dimensie: economisch en cultureel, waarbij gebruikswaarde en ruilwaarde centraal staan [93](#page=93).
* **Gebruikswaarde:** De natuurlijke waarde van een product, zoals het ontwikkelen van ideeën of het verkrijgen van informatie [93](#page=93).
* **Ruilwaarde:** De economische marktwaarde, gericht op winst, politieke invloed of prestige [93](#page=93).
* **Commodificatie:** Het proces waarbij producten primair gericht zijn op kapitaalverwerving, waardoor gebruikswaarde wordt omgezet in ruilwaarde [93](#page=93).
#### 5.3.1 Tweezijdige markten
Veel media opereren op tweezijdige markten: ze verkopen inhoud aan consumenten en de verworven aandacht van die consumenten aan adverteerders. Dit kan leiden tot [94](#page=94):
* **Economische gevolgen:** Afhankelijkheid van een markt beïnvloedt financiering en prestatie-metingen [94](#page=94).
* **Niet-economische gevolgen:** Inhoud kan worden aangepast aan de belangen van adverteerders, wat leidt tot homogenisering en bias ten gunste van specifieke doelgroepen. Nichemarkten en themakanalen kunnen hier een oplossing bieden om diversiteit te waarborgen [94](#page=94).
#### 5.3.2 Bijzondere kenmerken van mediaproducten
Mediaproducten vertonen kenmerken van semi-/quasi-publieke goederen:
* **Non-rivalrous consumption:** Consumptie door één individu vermindert de beschikbaarheid voor anderen niet [94](#page=94).
* **Non-excludable consumption:** Het is moeilijk om consumenten uit te sluiten van consumptie [95](#page=95).
* **Externaliteiten:** Kosten of baten die derden ondervinden, positief of negatief [95](#page=95).
* **Merit goods:** Producten waarvan de waarde groter is dan wat het individu bereid is te betalen, wat overheidsinterventie kan rechtvaardigen [95](#page=95).
* **Free-riders:** Consumenten die niet betalen maar wel consumeren, wat prijszetting bemoeilijkt [95](#page=95).
#### 5.3.3 Risky Media Business
Mediaondernemingen opereren in een risicovolle business door:
* Onvoorspelbaar consumptiegedrag [96](#page=96).
* Hoge productiekosten en lage reproductiekosten [96](#page=96).
* Media als "experience goods" [96](#page=96).
Strategieën om dit risico te beheersen zijn onder meer publieksmaximalisering, het creëren van artificiële schaarste, controle over distributie, concentratie en integratie [96](#page=96).
* **Economies of scale:** Besparingen door grote afzet [96](#page=96).
* **Economies of scope:** Diversificatie over verschillende sectoren voor een groter bereik [96](#page=96).
#### 5.3.4 Nieuwe media-economie
De nieuwe media-economie wordt beïnvloed door:
* **De Wet van Moore:** Stijgende verwerkingscapaciteit van computerchips leidt tot lagere kosten [99](#page=99).
* **De Wet van Metcalfe:** De waarde van een netwerk groeit kwadratisch met het aantal gebruikers [99](#page=99).
* **De Theorie van Long Tail:** Digitalisering maakt nicheproducten winstgevend en vergroot diversiteit [99](#page=99).
* **Platformisering:** Platformleiders creëren schaarste en waarde door barrières op te werpen in de waardeketen [100](#page=100).
Oude economische aspecten zoals onvoorspelbaar consumptiegedrag en concentratietendensen blijven echter gelden [100](#page=100).
### 5.4 Historische evolutie van communicatietechnologieën
De geschiedenis van media is geen pure technologische geschiedenis, maar een sociale geschiedenis waarin technologieën worden gevormd en geïnterpreteerd binnen een maatschappelijke context [70](#page=70).
#### 5.4.1 Orale cultuur
Gekenmerkt door gesproken taal, ligt de nadruk op het heden, is kennis constant herhaling nodig, ontbreekt het concept van auteurschap, ligt macht bij kennisdragers, en staat het groepsbelang centraal [71](#page=71).
#### 5.4.2 Schriftelijke cultuur
Ontstaan uit beeldschriften en evoluerend naar fonetische alfabetten, maakte de schriftelijke cultuur snellere en efficiëntere communicatie mogelijk, onafhankelijk van fysieke aanwezigheid. Plato bekritiseerde dit echter voor de aftakeling van het geheugen en de moral panic die het kon veroorzaken. Maatschappelijke implicaties omvatten de uitbreiding van politieke rijken, de vastlegging van kennis, en de scheiding tussen privé en publiek [72](#page=72) [73](#page=73).
#### 5.4.3 Printcultuur en de drukpers
De uitvinding van de drukpers introduceerde het eerste massamedium. Dit leidde tot ruimere kennisverspreiding, sterkere controle van de zender, gestandaardiseerde productie en de opkomst van volkstalen, de Renaissance en Verlichting [73](#page=73).
#### 5.4.4 De dagbladpers
De dagbladpers ontstond mede door de Industriële Revolutie en de Amerikaanse en Franse Revoluties. Initiële eliteproducten evolueerden naar een massapers, sterk beïnvloed door technologie (fotografie, telegrafie) en economie (reclame). Dit had politieke implicaties zoals de bevordering van liberalisme en persvrijheid, en de vorming van nationaal bewustzijn [74](#page=74) [75](#page=75).
#### 5.4.5 Registratie van beeld: Fotografie en Film
* **Fotografie:** Ontstond uit de camera obscura en evolueerde met de uitvinding van de fotocamera, persfotografie, kleurenfoto's en digitale fotografie. Digitalisering roept echter vragen op over beeldmanipulatie en geloofwaardigheid [75](#page=75).
* **Film:** Begon met bewegende tekeningen en evolueerde via de kinetograaf en cinema naar de eerste geluids- en kleurenfilms. Film heeft een belangrijke invloed op vrijetijdsbesteding, economie (media-industrie) en politiek (propaganda) [76](#page=76).
#### 5.4.6 Geluid
De ontwikkeling van geluidstechnologieën, zoals de radio en de plaat, had culturele (democratisering van cultuur), economische (platenindustrie) en convergente implicaties (met radio) [76](#page=76).
#### 5.4.7 Telecommunicatie
Met de introductie van elektriciteit ontstond de telecommunicatie, met de telegraaf als voorloper. Deze technologie transformeerde communicatie van optisch naar elektronisch, met verreikende economische (vrije markt) en journalistieke (actualisering van nieuws) implicaties. De telefoon en radio breidden deze mogelijkheden verder uit, met verschuivingen van publiek naar privé en de personalisering van politiek (#page=77, 78). Televisie, na WOII doorgebroken, werd een integraal onderdeel van de consumptiemaatschappij en had grote politieke en sociale impact [77](#page=77) [78](#page=78) [79](#page=79).
#### 5.4.8 Digitale communicatie
De opkomst van digitale communicatie, gekenmerkt door digitalisering, convergentie en globalisering, heeft geleid tot een intensivering van ontwikkelingen en nieuwe mediavormen zoals gaming. Dit gaat gepaard met weerstand en moral panic [79](#page=79).
* **Globalisering:** Media-activiteiten worden wereldwijd vertakt, wat leidt tot concentratie, commercialisering en een verlies van diversiteit (bv. Americanization) [80](#page=80).
#### 5.4.9 Continuïteit in media-evolutie
Ondanks technologische veranderingen blijven bepaalde aspecten constant: de sociale geschiedenis en verwevenheid van media, het cumulatieve karakter (nieuwe media vervangen zelden oude), het sociaal gebruik dat vaak anders is dan voorzien, en de weerstand tegen nieuwe media [80](#page=80).
### 5.5 Mediasystemen en -organisaties
#### 5.5.1 Mediasystemen (Hallin & Mancini)
Hallin en Mancini breiden het concept van mediasystemen uit buiten het nationale niveau, inspelend op globalisering. Ze identificeren drie supranationale modellen:
1. **Polarized pluralist model (Middellands):** Kenmerkend voor landen als Frankrijk, Spanje en Italië. Gekenmerkt door sterk politiek parallellisme (pers gericht op politieke elite), niet-professionele journalistiek en een voorkeur voor audiovisuele media [89](#page=89).
2. **Liberal model (Noord-Atlantisch):** Van toepassing op de VS, het VK en Canada. Gekenmerkt door intern pluralisme (marktgericht), professionele journalistiek onder commerciële druk en hoge krantenoplages [89](#page=89).
3. **Democratic corporatist model (Noord- en Centraal-Europees):** Gedragen door landen als België, Nederland en Duitsland. Kenmerkt zich door hoge mate van politiek parallellisme, professionele journalistiek, en aanzienlijke overheidssteun voor media [89](#page=89).
Kritiek op deze modellen richt zich op de beperkte geografische focus, gebrek aan nuancering en risico op veralgemening [88](#page=88).
#### 5.5.2 Mediastructuren en Communicatorstudies
* **Mediaorganisatie:** Een specifieke organisatie die media-activiteiten uitoefent (bv. krantenuitgeverij) [90](#page=90).
* **Mediainstelling:** Het bredere kader waarin mediaorganisaties opereren, op hetzelfde niveau als een mediasysteem [90](#page=90).
* **Communicatorstudies:** Typologieën van communicatoronderzoek, zoals die van Verstraeten, beschrijven de focus op gebeurtenissen, journalisten, mediaorganisaties, mediatische praktijken en maatschappelijke factoren [90](#page=90).
* **Gatekeeping:** Het proces van het openen of sluiten van communicatiekanalen, waarbij journalisten als gatekeepers fungeren. Studies variëren van individueel-psychologische factoren tot bredere sociale contexten [91](#page=91).
* **De beroepsrol van de communicator:** Rolverwachtingen, professionele sociologie (kennis, autoriteit, ethiek) en rolconflicten (bv. bediende vs. overste, nieuwsverzamelaar vs. bron) zijn cruciaal [92](#page=92).
#### 5.5.3 Cultuur en Communicatie
De relatie tussen natuur en cultuur (nature vs. nurture) is centraal. Cultuur, als betekenisgeving van sociaal handelen, vereist een medium voor overdracht. Mediatisering van cultuur bepaalt de aandacht voor bepaalde cultuurproducten. Cultuur speelt ook een rol in het handhaven van maatschappelijke ordening via ideologie. Interculturele communicatie onderzoekt de uitdagingen bij communicatie tussen culturen, waarbij regels en cultuurspecifieke strategieën essentieel zijn [86](#page=86).
### 5.6 Normatieve perspectieven en beleid
#### 5.6.1 Normatieve modellen en hun relevantie
De **normatieve modellen** (autoritair, Sovjetcommunistisch, libertair, sociaal verantwoordelijk) vormen de theoretische basis voor de discussie over hoe media *zouden moeten* functioneren en hoe ze gereguleerd worden [108-110](#page=108, 109, 110). Het **socialeverantwoordelijkheidsmodel** is van grote invloed op hedendaags mediabeleid, met een nadruk op pluralisme, journalistieke standaarden en representatie .
#### 5.6.2 Mediapbeleid en Instrumenten
Mediapbeleid zoekt een balans tussen vrijheid van informatie en het algemeen belang. De **I-I-I-Mix** (Ideas, Interests, Institutions) beschrijft de dynamiek achter beleidsvorming. Spanningsvelden tussen economie en cultuur, sectorspecifieke en mondiale benaderingen, en de rol van het algemeen belang bepalen de richting van het beleid [113-115](#page=113, 114, 115) .
#### 5.6.3 Verantwoording en Controle
Media zijn verantwoordelijk via juridische (liability), moreel-sociale (answerability), markt- en publieke verantwoordingsmodellen, evenals zelfregulering binnen de professionele sfeer [115-117](#page=115, 116, 117). De afweging tussen vrijheid van meningsuiting en het algemeen belang blijft een centraal dilemma .
### 5.7 De historische evolutie van communicatietechnologieën
De geschiedenis van media is een verhaal van technologische innovatie, maar vooral van sociale adaptatie en interpretatie [70](#page=70).
* **Van orale naar schriftelijke en printcultuur:** Deze overgangen markeerden fundamentele verschuivingen in kennisopslag, verspreiding en de organisatie van de samenleving [71-73](#page=71, 72, 73).
* **Opkomst van massamedia:** De dagbladpers, fotografie, film, radio en televisie democratiseerden informatie en cultuur, beïnvloedden politiek, en werden integraal onderdeel van de moderne samenleving [74-79](#page=74, 75, 76, 77, 78, 79).
* **Digitale revolutie en globalisering:** Digitalisering, convergentie en globalisering transformeren de mediacommunicatie verder, met nieuwe uitdagingen en mogelijkheden [79-80](#page=79, 80). De constante factor in deze evolutie is echter de sociale context waarin technologieën worden ingebed en gebruikt [80](#page=80).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Semiotiek | De leer van tekens, met vier subdomeinen: fonologie (kleinste elementen van tekens), syntaxis (structuur/volgorde van tekens), semantiek (relatie tussen tekens en hun betekenis), en pragmatiek (relatie tussen betekenis en de tekengebruiker). |
| Teken (Representamen) | De fysieke drager van een betekenis, zoals een woord, een symbool of een gebaar. Het is de vorm die wij waarnemen. |
| Betekenaar (Signifiant - Sa) | De materiële vorm van een teken, bijvoorbeeld het geschreven woord 'stoel' of een getekende stoel. |
| Betekende (Signifié - Se) | Het concept, de betekenis of het object waarnaar de materiële vorm van het teken verwijst. Het is de idee die wordt opgeroepen. |
| Betekenis (Significatie) | De waarde die aan een teken wordt toegekend, die kan bestaan uit een letterlijke, objectieve denotatie of een figuurlijke, subjectieve connotatie. |
| Denotatie | De letterlijke en objectieve betekenis van een teken, die voor elke tekengebruiker hetzelfde is en gebaseerd is op sociale consensus. |
| Connotatie | De figuurlijke of subjectieve betekenis van een teken, die evaluatieve of referentiële lading kan hebben en kan variëren afhankelijk van de persoon, tijd of culturele context. |
| Tekensysteem van Peirce | Een model dat de relatie tussen een representamen (het teken), een object (waar het teken naar verwijst) en een interpretant (de betekenis die aan het teken wordt gegeven door de gebruiker) beschrijft. |
| Tekensysteem van Saussure | Een model dat stelt dat de betekenis van een teken voortkomt uit de verhouding tot andere tekens, niet tot het object, en maakt onderscheid tussen betekenaar en betekende. |
| Paradigma (Saussure) | Een verticale relatie die een selectie van tekeneenheden met elkaar verbindt, zoals verschillende drankjes die gekozen kunnen worden bij een maaltijd. |
| Syntagma (Saussure) | Een horizontale relatie die een betekenisvolle combinatie van tekeneenheden in een bepaalde volgorde beschrijft, zoals de zinsbouw. |
| Icoon (Peirce) | Een teken dat gelijkenis vertoont met het object waarnaar het verwijst, zoals een foto of een landkaart. |
| Index (Peirce) | Een teken dat een existentieel of natuurlijk verband heeft met het object waarnaar het verwijst, zoals rook die wijst op vuur. |
| Symbool (Peirce) | Een teken dat zijn betekenis ontleent aan conventie of afspraak, zoals een verkeersbord of een logo. |
| Communicator | De zender van een boodschap, die zowel bewust als onbewust kan communiceren en kan variëren van een individu tot een organisatie. |
| Boodschap | De bewustzijnsinhoud die door de communicator wordt gecodeerd in tekens en geëxternaliseerd. Het heeft drie aspecten: referentieel, expressief en relationeel. |
| Encoderen | Het proces waarbij de communicator de bewustzijnsinhoud in tekens plaatst om betekenis duidelijk te maken voor de ontvanger. |
| Decoderen | Het proces waarbij de ontvanger de geëncodeerde boodschap ontcijfert en interpreteert, zowel syntactisch (structuur) als semantisch (betekenis). |
| Dominante decodering | Wanneer de ontvanger dezelfde betekenis toekent aan de boodschap als de communicator voor ogen had (preferred reading). |
| Aberrante decodering | Wanneer de ontvanger een andere betekenis toekent aan de boodschap, mogelijk door afwijkende waarden of visies (opposite or counter-hegemonic reading). |
| Onderhandelde decodering | Wanneer de ontvanger een aangepaste interpretatie geeft die deels afwijkt van de oorspronkelijke betekenis, afgestemd op eigen waarden (negotiated reading). |
| Ruis | Elke factor die het communicatieproces verstoort, onderverdeeld in externe ruis (buiten het proces) en interne ruis (psychologisch, semantisch, mechanisch binnen het proces). |
| Communicatiemodel | Een bewust gesimplificeerde beschrijving van een deel van de werkelijkheid, die elementen, eigenschappen en relaties binnen het communicatieproces weergeeft. |
| Lasswell-model | Een lineair communicatiemodel uit 1948 dat de vragen 'Wie zegt wat, via welk kanaal, tegen wie, met welk effect?' centraal stelt, met focus op de intentie van de communicator en de effecten. |
| Shannon & Weaver-model | Een technisch model uit 1949 dat het verloop van het communicatieproces vanuit een technisch perspectief beschrijft, met nadruk op signaaloverdracht en de introductie van het concept 'ruis'. |
| Balansmodel van Newcomb (ABX-model) | Een model uit 1953 dat de attitudeverandering binnen sociale relaties tussen twee actoren (A en B) ten opzichte van een object (X) bestudeert, met focus op het bereiken van evenwicht. |
| Schramm-model | Een model dat interpersoonlijke en massacommunicatie beschrijft, met nadruk op de semantische ruis, actieve deelnemers en feedback, en het belang van herhaling en context. |
| Gerbner-model | Een model uit 1956 dat brede toepasbaarheid claimt maar vooral informatiestromen beschrijft, met aandacht voor de perceptie van de werkelijkheid en de rol van de communicator. |
| Jakobson's functies van taal | Zes functies die de communicatie beschrijven: expressieve, conatieve, referentiële, poëtische, metalinguïstische en fatische functie. |
| Massamaatschappijtheorie | Een theorie die de media als almachtig beschouwt en het publiek als passief en beïnvloedbaar, wat leidt tot mediapaniek en sociale chaos. |
| Propaganda | Een doelbewuste, systematische poging om percepties te vormen, cognities te manipuleren en gedrag te sturen ter bevordering van de intentie van de propagandist. |
| Administatief onderzoek | Onderzoek dat ten dienste staat van beleid, vaak met focus op persuasieve effecten en kwantitatieve methoden, als onderdeel van het mainstreamparadigma. |
| Kritisch onderzoek | Onderzoek dat kritiek levert op het administratieve onderzoek, met focus op context, normatieve aspecten en kwalitatieve methoden, als onderdeel van het alternatieve kritische paradigma. |
| Paradigma (Kuhn) | Een raamwerk van gedeelde modellen en theorieën dat de werkelijkheid analyseert en wetenschappelijk onderzoek richting geeft, gebaseerd op een bepaald mens- en maatschappijbeeld. |
| Mainstreamparadigma | Het dominante paradigma in de communicatiewetenschappen, gekenmerkt door een liberaal-pluralistisch mens- en maatschappijbeeld, kwantitatieve methoden en theorieën zoals stimulus-respons. |
| Alternatief kritisch paradigma | Een paradigma dat kritiek levert op het mainstreamparadigma, met focus op manipulatie, ideologie, kwalitatieve methoden en theorieën zoals de Frankfurter Schule. |
| Theoretische school | Een groep academici die binnen een paradigma op eenzelfde onderwerp werken vanuit een gedeelde invalshoek en context. |
| Sociale identiteit | De mate waarin een individu zich identificeert met een bepaalde groep of gemeenschap, mede gevormd door communicatie en media. |
| Mediaglobalisering | De wereldwijde verspreiding en concentratie van media-eigendom en -productie, met gevolgen voor diversiteit en culturele homogenisering. |
| Netwerkmaatschappij | Een samenleving waarin informatienetwerken centraal staan en de relaties tussen mensen en organisaties wereldwijd worden georganiseerd. |
| New Media Theory | Een theoretisch kader dat zich richt op de individuele ontvanger, de convergentie van media en de actieve participatie van het publiek in de digitale omgeving. |
| Practice Theory | Een benadering die zich richt op de alledaagse praktijken van mensen in relatie tot media en hoe deze praktijken sociale normen en gedragingen organiseren. |
| Mediatisering | Het proces waarbij de media een toenemende impact krijgen op alle aspecten van de samenleving, zowel op macro- als microniveau. |
| Orale cultuur | Een cultuur die voornamelijk gebaseerd is op gesproken taal, met kenmerken als een focus op het heden, thematische geheugenopslag en een concentratie van macht bij kennisdragers. |
| Schriftelijke cultuur | Een cultuur die gebaseerd is op geschreven taal, wat leidt tot de mogelijkheid om kennis vast te leggen, op te slaan en over te dragen, en een grotere scheiding tussen tijd en ruimte. |
| Printcultuur | Een cultuur die gevormd is door de uitvinding van de boekdrukkunst, wat leidde tot bredere kennisverspreiding, standaardisatie en een toename van individualiteit. |
| Dagbladpers | De ontwikkeling van kranten als massamedium, die een belangrijke rol speelden in politieke en economische ontwikkelingen en de professionalisering van journalistiek bevorderden. |
| Registratie van beeld (fotografie, film) | De ontwikkeling van technologieën voor het vastleggen en verspreiden van visuele informatie, met grote maatschappelijke en culturele implicaties. |
| Telecommunicatie | Communicatie over afstand, beginnend met telegrafie en evoluerend naar telefonie, radio en televisie, die de maatschappij ingrijpend heeft veranderd. |
| Informatiemaatschappij | Een samenleving waarin informatie en kennis de belangrijkste economische en sociale drijfveren zijn, gekenmerkt door technologische innovatie en netwerkstructuren. |
| Media-economie | De studie van de economische principes die ten grondslag liggen aan de productie, distributie en consumptie van mediaproducten, inclusief markten, kostenstructuren en concurrentie. |
| Commodificatie | Het proces waarbij iets (zoals cultuur of aandacht) wordt omgezet in een product met een economische ruilwaarde, primair gericht op winstgeneratie. |
| Twee/Meerzijdige markten | Een economisch model waarbij media zowel aan consumenten (voor inhoud) als aan adverteerders (voor aandacht) verkopen, wat de financiering en inhoud kan beïnvloeden. |
| Marktfalen | Situaties waarin de vrije markt niet efficiënt functioneert, bijvoorbeeld bij het aanbieden van publieke goederen of merit goods, wat overheidsinterventie kan vereisen. |
| Risky Media Business | De inherente onvoorspelbaarheid van het succes van mediaproducten, mede door hoge productiekosten en een afhankelijkheid van consumentengedrag. |
| Economies of Scale/Scope | Efficiëntievoordelen die voortkomen uit grootschalige productie (scale) of diversificatie in verschillende mediasectoren (scope). |
| Platformisering | Een bedrijfsmodel waarbij platformaanbieders barrières opwerpen in de waardeketen om schaarste te creëren en waarde te genereren, vaak via digitale netwerken. |
| Representatie | Het proces van het gebruiken van taal en symbolen om de werkelijkheid weer te geven, te construeren of te interpreteren, wat kan leiden tot zowel weergave als vertekening. |
| Nieuidswaarden | Criteria die bepalen of een gebeurtenis als nieuwswaardig wordt beschouwd, zoals frequentie, amplitude, relevantie en onverwachtheid. |
| Framing | De manier waarop een boodschap wordt gepresenteerd door selectieve nadruk en weglating, wat de interpretatie ervan door het publiek stuurt. |
| Normatieve modellen van de pers | Theoretische kaders die beschrijven hoe media zouden moeten functioneren, zoals het autoritaire, Sovjetcommunistische, libertaire en socialeverantwoordelijkheidsmodel. |
| Mediabeleid | Het geheel van doelstellingen, normen en instrumenten die gericht zijn op het vormgeven van de structuur en het gedrag van mediasystemen. |
| Mediaregulering | Juridisch bindende instrumenten die worden ingezet om mediabeleidsdoelstellingen te realiseren. |
| Algemeen belang | Essentiële taken en normen die media voor de samenleving vervullen, zoals rechtvaardigheid, eerlijkheid, democratie en het bevorderen van wenselijke sociale waarden. |
| Verantwoordingsrelaties | Manieren waarop media verantwoording afleggen, variërend van juridische aansprakelijkheid tot moreel-sociale dialoog en professionele zelfregulering. |
| Publiek | Het complexe geheel van ontvangers die samenkomen door gedeelde mediaconsumptie, vaak gekarakteriseerd door fragmentatie en een interactief karakter. |
| Publieksonderzoek | De analyse van de rol van het publiek bij het interpreteren en toekennen van betekenis aan mediaboodschappen, met verschillende benaderingen zoals effectparadigma's en receptieonderzoek. |
| Media-effectparadigma | Een benadering die ervan uitgaat dat het publiek passief is en beïnvloedbaar door de media, met focus op de effecten die media op individuen hebben. |
| Persuasieve communicatie | Communicatie die gericht is op het overtuigen van ontvangers en het teweegbrengen van attitudeverandering, vaak door gebruik te maken van verschillende machtsbronnen en modellen. |
| Mediawijsheid | Het bewust, kritisch en actief omgaan met informatie en media, essentieel voor participatie in een gemediatiseerde samenleving. |
| Culturele Studies | Een academische stroming die zich richt op populaire cultuur, machtsverhoudingen en de actieve rol van het publiek in betekenisproductie, met concepten als hegemonie en polysemie. |
| Poststructuralisme | Een theoretische benadering die de instabiliteit van betekenis benadrukt, met concepten als différance, intertekstualiteit en discours. |
| Postmodernisme | Een cultureel en theoretisch perspectief dat breekt met modernistische waarden zoals universalisme en rationalisme, en de nadruk legt op anti-essentialisme, implosie van grenzen en simularca. |
Cover
CW - Hoorcollege IX - kopie.pptx
Summary
# Dramaturgische metafoor en sociale interacties
De dramaturgische metafoor, zoals ontwikkeld door Erving Goffman, biedt een raamwerk om sociale interacties te analyseren als een vorm van toneelstuk, waarbij individuen strategisch hun gedrag "managen" om specifieke indrukken bij anderen achter te laten.
### 1.1 De kern van de dramaturgische metafoor
Goffmans benadering stelt dat sociale interacties niet spontaan of natuurlijk verlopen, maar eerder strategisch gemanaged worden door de deelnemers. Hij gebruikte de metafoor van een theaterstuk om dit te illustreren:
* **Sociale interacties zijn een performance:** Net zoals acteurs op een podium, voeren individuen activiteiten uit met het doel een specifieke indruk te maken op medespelers en publiek.
* **Individuen zijn acteurs:** Mensen spelen verschillende rollen en passen hun gedrag aan de context en de verwachtingen van anderen aan.
* **Dualiteit van het 'ik':** Er is een onderscheid tussen het "zelf" dat op het podium verschijnt (de performance) en het "zelf" dat buiten de performance bestaat.
#### 1.1.1 De definitie van 'performance'
Een 'performance' kan gedefinieerd worden als alle activiteiten van een bepaalde deelnemer op een specifiek moment die ertoe dienen om andere deelnemers op enige wijze te beïnvloeden. Dit benadrukt de intentionele aard van sociaal gedrag.
#### 1.1.2 Het belang van het 'team'
Goffman introduceerde ook het concept van een 'team', gedefinieerd als elke groep individuen die samenwerken om één routine op te voeren. Deze wederzijdse inspanning is cruciaal voor het succes van de gezamenlijke performance.
### 1.2 Frontstage en backstage gedrag
Een centraal onderscheid binnen de dramaturgische metafoor is dat tussen 'frontstage' en 'backstage' gedrag:
* **Frontstage:** Dit is het gedrag dat vertoond wordt wanneer individuen zich bewust zijn van observatie en geconfronteerd worden met publiek. Het is gecontroleerd, gepland en aangepast aan de verwachtingen van de situatie en de aanwezige personen. Het doel is om de gewenste indruk te creëren of te handhaven.
* **Backstage:** Dit is de ruimte waar individuen zich ontspannen, zichzelf kunnen zijn en zich kunnen herstellen van of voorbereiden op frontstage-optredens. Hier kan gedrag als 'authentieker' worden beschouwd, en vindt plaats in de aanwezigheid van mensen die men vertrouwt.
* **Off stage:** Dit impliciete concept verwijst naar de momenten buiten de directe interactie, waar individuen niet direct participeren in de frontstage of backstage dynamiek.
### 1.3 Impression management
Impression management is het strategische proces waarbij individuen proberen de indruk die ze maken op anderen te controleren. Dit gebeurt op twee manieren:
* **'Expressions given' (bewust gegeven uitdrukkingen):** Dit zijn de bewuste pogingen om een bepaalde indruk te wekken, bijvoorbeeld door specifiek taalgebruik, gebaren of kledingkeuze. Dit weerspiegelt de mate waarin een individu actief bijdraagt aan de constructie van de sociale realiteit.
* **'Expressions given off' (onbewust gegeven uitdrukkingen):** Dit zijn de onbedoelde signalen die individuen uitzenden, zoals micro-expressies (een trilling in de stem), lichaamshouding (een nerveus bewegende knie) of tekenen van nervositeit. Deze onbewuste signalen kunnen de beoogde indruk verstoren of juist verrijken, wat de complexiteit van sociale interactie benadrukt.
> **Tip:** Begrijpen hoe zowel bewuste als onbewuste signalen een rol spelen in impression management is essentieel voor het analyseren van sociale interacties.
### 1.4 De gedeelde definitie van de situatie
Een belangrijk doel van sociale interacties is het creëren en handhaven van een gedeelde definitie van de situatie.
* **Morele eisen:** Wanneer een individu een bepaalde definitie van de situatie projecteert en claimt een persoon van een bepaald type te zijn, oefent hij een morele eis uit op anderen om hem op die manier te behandelen. Tegelijkertijd doet hij afstand van claims die niet overeenkomen met zijn gepresenteerde imago.
* **Interactionele 'modus vivendi':** Deelnemers dragen samen bij aan een overkoepelende definitie van de situatie. Dit is niet zozeer een overeenstemming over de objectieve waarheid, maar eerder een overeenkomst over wiens claims over welke kwesties tijdelijk worden gehonoreerd.
* **Sociale constructie:** De gedeelde definitie is een sociale constructie die afhankelijk is van de bereidheid van de deelnemers om deze te accepteren en te handhaven.
#### 1.4.1 Discrepante rollen en praktijken
Soms zijn er personen of praktijken die niet in lijn zijn met de gedeelde definitie van de situatie, wat de sociale harmonie kan beïnvloeden.
* **'Defensive practices' en 'protective practices':** Dit zijn acties die worden ondernomen om de eigen performance of de gedeelde definitie van de situatie te beschermen of te verdedigen.
* **'Discrepant roles':** Dit zijn rollen die de gedeelde definitie van de situatie ondermijnen, zoals een 'informer' (spion) of een 'shill' (iemand die zogenaamd een leek is, maar in feite onderdeel is van de performance). Kinderen kunnen soms ook als 'non-person' worden gezien in bepaalde sociale settings.
* **Voorbeelden van situaties die de gedeelde definitie kunnen verstoren:** 'Communication out of character', 'treatment of the absent', 'staging talk', 'team collusion', en 'realigning actions' zijn allemaal manieren waarop de integriteit van een sociale performance kan worden bedreigd of hersteld.
> **Example:** De "partygate"-schandalen in het Verenigd Koninkrijk, waarbij de overheid deelnam aan feesten tijdens lockdowns, konden worden gezien als een situatie waarin de publieke performance van het naleven van regels botste met de backstage-activiteiten, wat leidde tot een crisis in de gedeelde definitie van de situatie.
### 1.5 Toepassingen van de dramaturgische metafoor
De dramaturgische metafoor is breed toepasbaar en kan worden geobserveerd in diverse moderne contexten:
* **LinkedIn:** Professionele profielen en interacties op platforms zoals LinkedIn illustreren hoe individuen hun professionele identiteit strategisch presenteren om carrièrekansen te maximaliseren.
* **Apology videos:** Video's waarin excuses worden aangeboden, zijn vaak zorgvuldig georkestreerde performances bedoeld om publieke perceptie te beïnvloeden en schade aan reputatie te beperken.
Deze voorbeelden tonen aan hoe de principes van Goffmans dramaturgie nog steeds relevant zijn in onze hedendaagse communicatie.
* * *
# Pierre Bourdieus theorie over habitus, velden en kapitaal
De theorie van Pierre Bourdieu analyseert hoe sociale structuren en individuele praktijken met elkaar verweven zijn door middel van habitus, velden en kapitaal, wat leidt tot de perpetuatie van sociale ongelijkheid.
### 2.1 Habitus
De habitus kan worden gedefinieerd als een dynamisch systeem van geïnternaliseerde structuren die worden gevormd door ervaringen binnen de sociale wereld. Deze structuren beïnvloeden ons gedrag, denken en voorkeuren, en werken doorgaans onbewust. De habitus bepaalt mede iemands sociale mogelijkheden en het "gevoel van de eigen plaats" binnen de samenleving.
> **Tip:** De habitus is geen deterministisch systeem, maar biedt een kader waarbinnen individuen handelen, waarbij voorkeuren en smaken vaak onbewust worden gevormd.
De habitus reproduceert sociale klassen door de voorkeuren en smaak, evenals lichaamstaal en presentatie, te beïnvloeden.
### 2.2 Velden
Velden zijn specifieke sociale arena's die functioneren als microkosmossen met eigen regels, normen en waarden. Binnen deze velden strijden individuen en groepen om macht, erkenning en posities, wat leidt tot hiërarchische structuren met dominante en gedomineerde posities. Deze velden zijn relatief autonoom ten opzichte van elkaar, wat betekent dat succes per veld kan verschillen. Voorbeelden van velden zijn het onderwijsveld, het academische veld, het politieke veld en het mediaveld.
De relatie tussen habitus en veld is wederkerig: de habitus beïnvloedt hoe mensen zich binnen een veld gedragen, en het veld op zijn beurt beïnvloedt de habitus.
### 2.3 Kapitaal
Kapitaal speelt een sleutelrol in het bepalen van succes binnen een veld en omvat meer dan louter financiële middelen. Bourdieu onderscheidt verschillende vormen van kapitaal die de oorzaak zijn van sociale ongelijkheden:
* **Economisch kapitaal:** Dit omvat geld, bezittingen en financiële middelen.
* **Sociaal kapitaal:** Dit verwijst naar netwerken, relaties en sociale connecties die toegang bieden tot hulpbronnen en kansen.
* **Cultureel kapitaal:** Dit omvat kennis, vaardigheden, opvattingen en culturele consumptie (smaak). Cultureel kapitaal kan verschillende vormen aannemen:
* **Geïncorporeerd:** Dit zijn de vaardigheden en kennis die een individu zelf bezit, zoals het beheersen van talen of kennis over kunst.
* **Geobjectiveerd:** Dit omvat materiële bezittingen die culturele waarde vertegenwoordigen, zoals een boekenkast, schilderijen of muziekinstrumenten.
* **Geïnstitutionaliseerd:** Dit zijn formele erkenningen van cultureel kapitaal, zoals diploma's en titels.
Deze verschillende vormen van kapitaal kunnen worden omgezet in elkaar, en hun waarde is context- en veldafhankelijk.
### 2.4 Symbolisch kapitaal
Symbolisch kapitaal is een vorm van kapitaal die wordt erkend als legitiem binnen een bepaald veld en kan leiden tot status, respect en erkenning. Het is de bron van legitimiteit en speelt een cruciale rol in het handhaven van sociale hiërarchieën.
### 2.5 Doxa en symbolisch geweld
De **doxa** verwijst naar de brede, impliciete normen en waarden die binnen de samenleving als vanzelfsprekend en natuurlijk worden beschouwd. Deze normen zijn doorgaans onzichtbaar en worden geaccepteerd als de enige realiteit.
**Symbolisch geweld** is een subtiele, latente en onbewuste vorm van onderdrukking die verschilt van fysiek geweld. Dominante groepen legitimeren hun macht via culturele en symbolische middelen, zoals taal, kunst en onderwijs. Dit geweld is vaak zo ingebed in de sociale structuur dat het door de gedomineerden wordt geaccepteerd als natuurlijk of onvermijdelijk.
### 2.6 Smaak
Bourdieu stelt dat smaak geen neutrale of objectieve voorkeur is, maar een product van de sociale orde en een middel tot sociale differentiatie. De netwerken van opposities tussen 'hoog' en 'laag', 'fijn' en 'grof', 'uniek' en 'gewoon' zijn fundamenteel voor het begrijpen van smaak, en deze opposities vinden hun oorsprong in de sociale ordening tussen de dominante en de gedomineerde groepen. Smaak is dus een vorm van symbolisch geweld, waarmee sociale posities worden benadrukt en onderscheidingen worden gecreëerd. Mediaconsumptie en sociale hiërarchie zijn nauw verbonden via de concepten van smaak en habitus.
* * *
# Sociale ongelijkheid, doxa en symbolisch geweld
Deze sectie verklaart hoe impliciete normen (doxa) en subtiele machtsuitoefening (symbolisch geweld) bijdragen aan sociale ongelijkheid, met speciale aandacht voor smaak als middel voor sociale distinctie.
### 3.1 Doxa en het vanzelfsprekende
#### 3.1.1 Definitie van doxa
Doxa verwijst naar de brede, impliciete normen, waarden en overtuigingen die binnen een samenleving als vanzelfsprekend, normaal of natuurlijk worden beschouwd. Deze worden doorgaans niet actief bevraagd of gearticuleerd, maar vormen de onderliggende structuur van onze perceptie van de sociale wereld.
#### 3.1.2 De rol van doxa in sociale orde
Doxa creëert een gevoel van orde en acceptatie van de bestaande sociale structuren. Door deze structuren als inherent en onvermijdelijk te presenteren, draagt doxa bij aan het in stand houden van de status quo en de sociale hiërarchie. Het beïnvloedt hoe we de sociale wereld organiseren en hoe we denken over deze organisatie, en accepteert deze "orde van zaken" als vanzelfsprekend.
> **Tip:** Doxa werkt vaak onzichtbaar; het is de 'normaalste zaak van de wereld' die we niet bewust erkennen als een sociale constructie.
#### 3.1.3 Voorbeelden van doxa
* De aanname van een onderscheid tussen "hoge" en "lage" cultuur.
* Het idee dat standaardtaal superieur is aan dialecten.
* De impliciete voorkeur voor fulltime werken boven parttime werken als de norm voor loopbaanontwikkeling.
### 3.2 Symbolisch geweld
#### 3.2.1 Definitie en kenmerken van symbolisch geweld
Symbolisch geweld is een vorm van subtiele, latente en vaak onbewuste machtsuitoefening, die contrasteert met fysiek geweld. Het wordt gebruikt door dominante groepen om hun macht en positie te legitimeren door middel van culturele en symbolische middelen. Dit proces verloopt via aspecten zoals taal, kunst en onderwijs.
#### 3.2.2 De mechanismen van symbolisch geweld
Dit type geweld werkt door de dominante waarden en normen (doxa) zo te presenteren dat ze als universeel en natuurlijk worden geaccepteerd. Dit proces maskeert de sociale constructie van deze normen en de ongelijke machtsverhoudingen die eraan ten grondslag liggen.
#### 3.2.3 Relatie met sociale ongelijkheid
Symbolisch geweld draagt direct bij aan sociale ongelijkheid door de dominante sociale orde te bestendigen. Het zorgt ervoor dat de privileges en wereldbeelden van de dominante klassen worden geïnternaliseerd en als legitiem worden ervaren door alle sociale lagen.
### 3.3 Smaak als sociaal onderscheidingsmiddel
#### 3.3.1 Smaak als product van sociale orde
Smaak is niet neutraal of intrinsiek waardevol, maar is een direct product van de sociale orde en de heersende doxa. De voorkeuren die we ontwikkelen, met name op het gebied van cultuurconsumptie, zijn mede gevormd door onze sociale achtergrond en positie.
#### 3.3.2 Smaak als middel tot distinctie en symbolisch geweld
Smaak fungeert als een cruciaal middel om sociale distinctie te bewerkstelligen. Door bepaalde voorkeuren te uiten en andere af te wijzen, creëren individuen een sociale afstand tot anderen. Dit proces is een vorm van symbolisch geweld, waarbij bepaalde smaakvoorkeuren (vaak die van de dominante klasse) als superieur worden gepresenteerd, terwijl andere worden gedeprecieerd.
> **Voorbeeld:** Het onderscheid tussen "hoge" (bv. opera, klassieke literatuur) en "lage" (bv. reality-tv, popmuziek) cultuur is een klassiek voorbeeld van hoe smaak wordt ingezet voor sociale onderscheiding en het legitimeren van sociale hiërarchieën.
#### 3.3.3 De matrix van smaak en sociale opposities
De basis voor onze smaakvoorkeuren ligt in een netwerk van opposities, zoals hoog versus laag, spiritueel versus materieel, verfijnd versus grof. Deze sociale ordening, die voortkomt uit de dominante klasse, wordt vervolgens geïnternaliseerd en uitgedrukt via onze individuele smaak. De maatschappelijke acceptatie van deze tegenstellingen is diep geworteld in de sociale orde zelf.
#### 3.3.4 Smaak, media en sociale hiërarchie
Media spelen een significante rol in de constructie en verspreiding van deze smaaknormen. Door de manier waarop media culturele producten presenteren en consumeren, dragen ze bij aan de vorming van sociale hiërarchieën, gekoppeld aan specifieke smaakvoorkeuren.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Symbolisch interactionisme | Een sociologische theorie die de nadruk legt op de betekenissen die individuen creëren door middel van interactie en taal. Het beschouwt de sociale wereld als een product van dagelijkse interacties. |
| Dramaturgische metafoor | Een theoretisch raamwerk ontwikkeld door Erving Goffman dat sociale interacties beschrijft aan de hand van de metafoor van theater. Het vergelijkt individuen met acteurs die optreden voor een publiek. |
| Impression management | Het proces waarbij individuen proberen controle uit te oefenen over de indruk die ze maken op anderen door hun gedrag, verschijning en taalgebruik strategisch te beheren. |
| Frontstage | Het deel van de sociale interactie waar individuen optreden voor een publiek en hun gedrag aanpassen aan de verwachtingen van de situatie, vergelijkbaar met een podium in een theater. |
| Backstage | Het deel van de sociale interactie waar individuen zich kunnen ontspannen, hun rol kunnen loslaten en zich kunnen voorbereiden op hun volgende "performance", vaak in de aanwezigheid van vertrouwde personen. |
| Gedeelde definitie van de situatie | Een wederzijds overeengekomen begrip van de context en de betekenis van een sociale interactie, die door de deelnemers wordt gecreëerd en gehandhaafd om sociale harmonie te bereiken. |
| Habitus | Een door Pierre Bourdieu geïntroduceerd concept dat verwijst naar een dynamisch systeem van geïnternaliseerde structuren en disposities, gevormd door sociale ervaringen, die iemands gedrag, denken en voorkeuren beïnvloeden. |
| Velden (sociologie) | Specifieke sociale arena's, zoals het onderwijs- of medialandschap, met hun eigen regels, normen, machtsverhoudingen en doelstellingen, waarin individuen strijden om posities en erkenning. |
| Kapitaal (Bourdieu) | Breder dan alleen economische middelen, omvat kapitaal verschillende vormen zoals economisch (geld), sociaal (netwerken) en cultureel (kennis, smaak) kapitaal, die de sociale positie en mogelijkheden van een individu bepalen. |
| Cultureel kapitaal | De kennis, vaardigheden, smaken en culturele voorkeuren die iemand bezit en die worden gewaardeerd binnen bepaalde sociale kringen of velden, en die kunnen variëren van geïncorporeerde kennis tot bezit van culturele goederen. |
| Doxa | Een reeks brede, impliciete en als vanzelfsprekend beschouwde normen, waarden en overtuigingen binnen een samenleving of sociale groep, die de sociale orde structureren en vaak onzichtbaar zijn. |
| Symbolisch geweld | Een vorm van subtiele, latente en vaak onbewuste dominantie die wordt uitgeoefend door dominante groepen om hun macht te legitimeren, meestal via culturele en symbolische middelen zoals taal, kunst en onderwijs. |
| Smaak (Bourdieu) | Niet als een neutrale voorkeur beschouwd, maar als een product van sociale orde en een middel voor sociale distinctie en onderscheid, sterk beïnvloed door de habitus en de sociale klasse van een individu. |
Cover
CW - Hoorcollege VIII - kopie.pptx
Summary
# Stuart Halls communicatiemodel
Stuart Halls communicatiemodel biedt een dynamische, circulaire kijk op communicatie die traditionele lineaire modellen bekritiseert en de rol van actieve betekenisgeving door het publiek benadrukt.
### 1.1 Kritiek op traditionele lineaire modellen
Voordat Hall zijn model introduceerde, domineerden naoorlogse traditionele lineaire communicatiemodellen, zoals dat van Shannon uit 1948. Deze modellen kenmerkten zich door:
* **Zender-ontvangermodel:** Een focus op de uitwisseling van informatie van een zender naar een ontvanger.
* **Lineair proces:** Een eenrichtingsverkeer van informatie zonder terugkoppeling.
* **Technisch proces:** Communicatie werd primair gezien als een technisch proces van informatieoverdracht.
* **Passieve ontvanger:** Het publiek werd beschouwd als een passieve consument van de informatie.
Hall verwierp deze opvatting en stelde dat communicatie geen technisch proces is, maar een sociaal en dynamisch proces. Hij benadrukte dat de realiteit buiten taal bestaat, maar constant wordt bemiddeld door en via taal, en dat wat we kunnen weten en zeggen, geproduceerd wordt in en door discours.
### 1.2 Het circulaire communicatieproces
Het model van Hall beschrijft communicatie als een circulair proces met verschillende stadia. Elk van deze stadia is noodzakelijk voor het geheel, maar geen enkel stadium kan het volgende moment volledig garanderen. Communicatie is dus een aaneenschakeling van "relatief autonome" momenten die met elkaar verbonden zijn, maar elkaar niet automatisch of lineair bepalen. Deze momenten hebben hun eigen modaliteiten en voorwaarden.
### 1.3 De vier fasen van communicatie
Hall onderscheidt vier fasen in het communicatieproces, die niet neutraal zijn omdat ze beïnvloed worden door specifieke contexten en machtsstructuren:
* **Productie (encoding):** Dit stadium omvat het ideologische waardenkader en de intenties van de maker(s) ("frameworks of knowledge"). Ook de machtsstructuren van het mediabedrijf, commerciële belangen ("relations of production") en de gebruikte mediale technologieën, apparatuur en vaardigheden ("technical infrastructure") spelen hierin een rol.
* **Circulatie:** Dit verwijst naar de vorm en de kanalen waarlangs de boodschap wordt verspreid, zoals televisie of sociale media.
* **Consumptie (decoding):** In dit stadium wordt de boodschap door het publiek geïnterpreteerd. Dit proces wordt beïnvloed door het ideologische waardenkader en de ervaringen van de ontvanger(s) ("frameworks of knowledge"). Kennis van machtsstructuren en commerciële belangen ("relations of production"), evenals toegang, vaardigheden, interactiviteit en immersie ("technical infrastructure") zijn hierbij van belang.
* **Reproductie:** Dit is de fase waarin de interpretatie en betekenisgeving van de ontvanger wordt omgezet in gedragingen of overtuigingen, waarmee de betekenissen worden bevestigd of versterkt.
### 1.4 (Gebrek aan) equivalentie en polysemie
Een centraal punt in Halls model is het concept van (gebrek aan) equivalentie. Er is zelden een perfecte equivalentie tussen de encoding en decoding van een boodschap. Verschillen in context, ervaring en emotie leiden onvermijdelijk tot verschillen in interpretatie. Dit betekent dat de effecten van media altijd worden gemedieerd door deze interpretatie.
Dit leidt tot **polysemie**, het fenomeen dat één tekst meerdere interpretaties toelaat. Dit staat tegenover pluralisme, waarbij alle interpretaties even invloedrijk zouden zijn, wat in de praktijk zelden voorkomt. Door polysemie hebben bepaalde interpretaties meer kans om te worden geaccepteerd of gereproduceerd. Betekenissen bevinden zich dus in een complexe structuur van hegemonie, maar er is altijd mogelijkheid tot verzet en alternatieve interpretaties.
### 1.5 Decoderingsposities
Hall identificeert drie mogelijke decoderingsposities voor het publiek:
* **Dominant-hegemonische lezing:** Het publiek accepteert de boodschap volledig in de oorspronkelijke, bedoelde betekenis, zoals door de zender is gecodeerd.
* **Onderhandelde lezing:** Het publiek accepteert deels de oorspronkelijke betekenis, maar past deze aan op basis van eigen ervaringen en context.
* **Oppositionele lezing:** Het publiek interpreteert de boodschap op een manier die radicaal afwijkt van, of zelfs tegengesteld is aan, de bedoelde betekenis.
### 1.6 Stuart Hall en het framen van migratie
Hoewel het document niet diep ingaat op specifieke voorbeelden van Hall, wordt zijn werk gesitueerd in de context van het analyseren van hoe thema's zoals migratie worden geframed in de media. Dit impliceert het onderzoeken van de "frameworks of knowledge" en "relations of production" die de representatie van dergelijke complexe onderwerpen vormgeven.
### 1.7 Stuart Hall en filmanalyses
Evenzo wordt Halls invloed geschetst in filmanalyses, waarbij de nadruk ligt op hoe films worden gecodeerd met bepaalde ideologische betekenissen en hoe het publiek deze vervolgens decodeert, mogelijk via verschillende posities.
> **Tip:** Bij het analyseren van media-inhoud, probeer altijd de verschillende decoderingsposities van het publiek te identificeren en te verklaren waarom bepaalde posities waarschijnlijk prevaleren.
> **Tip:** Denk bij het toepassen van Halls model na over de machtsrelaties die de productie en receptie van mediaboodschappen beïnvloeden.
### 1.8 Ien Ang en de ideologie van massacultuur
Ien Ang, die voortbouwt op Halls werk, bekritiseert de "ideologie van massacultuur". Dit is een diepgeworteld discours dat populaire cultuurvormen als inferieur bestempelt en een paternalistische dichotomie tussen hoge en lage cultuur hanteert. Ang betoogt dat "objectieve" criteria van kwaliteit niet bestaan en dat het verband tussen commercieel en oppervlakkige cultuur te simplistisch is. Ze stelt dat fans van massacultuur geen passieve slachtoffers zijn, maar actief betekenisgeving en plezier ontlenen aan deze cultuurvormen.
### 1.9 Verbeelding, plezier en "emotioneel realisme"
Ang benadrukt de rol van verbeelding als een essentieel psychologisch element. Het plezier dat kijkers ontlenen aan programma's zoals de soapserie \_Dallas is geen escapisme, maar een dimensie van het leven zelf. Door de verbeelding wordt "objectieve realiteit" subjectief verwerkt. Kijkers geven actief betekenis en spiegelen wat ze zien aan hun eigen ervaringen.
Dit sluit aan bij het concept van **"emotioneel realisme"**, waarbij het gevoel, de emotionele impact en de herkenning belangrijker zijn dan een strikte, technische overeenkomst met de realiteit. In plaats van de realiteit te "nabootsen" of "correct af te spiegelen" (cognitief realisme), richt emotioneel realisme zich op de subjectieve ervaring van de wereld, een "structure of feeling". Kijkers erkennen de waarheid niet als kennis, maar als een subjectieve ervaring.
#### 1.9.1 "Tragic structure of feeling" en melodramatische soaps
Dit concept van "structure of feeling" komt tot uiting in de zogenaamde "tragic structure of feeling" die vaak in melodramatische soaps aanwezig is. Hierin worden morele en emotionele kwesties en conflicten overdreven in beeld gebracht, wat voortkomt uit een verlangen naar zingeving en "morele oriëntatie". De constante hoogte- en dieptepunten, de dreiging die op vreugdevolle momenten rust, en het besef dat geluk altijd kwetsbaar is en verdriet deel uitmaakt van het leven, zijn kenmerkend voor dit type series. De "melodramatic imagination" (Peter Brooks) overschrijdt de realiteit om diepere emotionele en morele waarheden bloot te leggen.
### 1.10 Denotatie en connotatie
In lijn met semiotische theorieën, zoals die van Roland Barthes, maakt Ang (en Hall impliciet) onderscheid tussen:
* **Denotatie:** De letterlijke, beschrijvende (expliciete) betekenissen die inherent zijn aan de tekst zelf, zoals personages en gebeurtenissen. Dit zijn de oppervlakkige betekenissen.
* **Connotatie:** De associatieve (impliciete) betekenissen die aan de tekst worden toegeschreven, behorend tot de subtekst, zoals onderliggende thema's en ideeën.
### 1.11 Ang en "trash TV" en fandoms
Ang past haar analytische lens ook toe op fenomeen zoals "trash TV" en de complexiteit van fandoms. Hierbij onderzoekt ze hoe publiek actief betekenis geeft aan mediaproducten, zelfs aan die welke als laag of banaal worden beschouwd, en welke vormen van plezier en identificatie daarbij een rol spelen. Ze analyseert ook de "ironic viewing attitude", waarbij kijkers zich bewust zijn van de conventies en mogelijke kritiek op een programma, maar er toch plezier aan beleven door het te bespotten of te bekritiseren. Dit kan enerzijds bevestigen van de "ideologie van massacultuur" zijn, maar anderzijds ook een vorm van actieve omgang met media-inhoud.
* * *
# De rol van betekenisgeving en interpretatie
Dit deel van de studiehandleiding onderzoekt hoe betekenis wordt gecreëerd en geïnterpreteerd in communicatie, met speciale aandacht voor polysemie en de verschillende manieren waarop ontvangers media-inhoud kunnen decoderen.
### 2.1 Kritiek op lineaire communicatiemodellen
Traditionele lineaire communicatiemodellen, zoals die van Shannon, zien communicatie als een technisch proces van informatieoverdracht van een zender naar een passieve ontvanger. Dit model is bekritiseerd omdat het de dynamische en sociale aard van communicatie negeert en de rol van het actieve publiek onderschat.
#### 2.1.1 Stuart Hall's nieuwe communicatiemodel
Stuart Hall stelde een nieuw communicatiemodel voor dat communicatie beschouwt als een circulair en dynamisch proces. Dit model bestaat uit vier "relatief autonome" momenten die met elkaar verbonden zijn, maar elkaar niet automatisch of lineair bepalen:
* **Productie (encoding):** Dit omvat de ideologische waarden, intenties van de makers, machtsstructuren van organisaties en de gebruikte technologieën. Dit vormt de "frameworks of knowledge" en "relations of production".
* **Circulatie:** Dit betreft de vorm en kanalen via welke de communicatie wordt verspreid, zoals televisie of sociale media.
* **Consumptie (decoding):** Hierbij decoderen ontvangers de boodschap op basis van hun eigen ideologische waardenkaders, ervaringen en kennis van machtsstructuren. Dit proces wordt beïnvloed door de "frameworks of knowledge", "relations of production" en de "technical infrastructure" die toegankelijk is voor de ontvanger.
* **Reproductie:** De interpretatie en betekenisgeving worden omgezet in gedragingen en overtuigingen, waardoor betekenissen worden bevestigd of versterkt.
**Visuele representatie:** In tegenstelling tot de simpele lineaire weergave van het Shannon-model, biedt Hall's model een complexere, circulerende weergave van de communicatieprocessen.
### 2.2 (Gebrek aan) equivalentie en polysemie
Een cruciaal concept binnen dit model is het inherente **gebrek aan equivalentie** in communicatie. Er is zelden een perfecte een-op-een vertaling van betekenis omdat er altijd verschillen zijn in context, ervaring en emotie tussen zender en ontvanger.
* **Polysemie:** Dit verwijst naar het idee dat een enkele tekst meerdere interpretaties kan hebben. Teksten zijn niet vastgelegd in hun betekenis, maar open voor diverse lezingen.
* **Pluralisme:** Dit is niet hetzelfde als polysemie. Pluralisme impliceert dat alle interpretaties even invloedrijk zijn, wat in de praktijk niet het geval is.
Door polysemie hebben bepaalde interpretaties meer kans om geaccepteerd en gereproduceerd te worden, wat leidt tot de vorming van betekenissen binnen een complexe structuur van **hegemonie**. Echter, de mogelijkheid tot verzet en alternatieve interpretaties blijft bestaan.
### 2.3 Decoderingsposities
Stuart Hall identificeerde drie mogelijke decoderingsposities die ontvangers kunnen innemen bij het interpreteren van een mediatekst:
* **Dominant-hegemonische lezing:** De ontvanger accepteert de boodschap volledig zoals deze bedoeld is door de zender, in lijn met de dominante ideologie.
* **Onderhandelde lezing:** De ontvanger accepteert delen van de boodschap, maar past deze aan op basis van eigen ervaringen en context. Er is een onderhandeling tussen de dominante betekenis en de eigen interpretatie.
* **Oppositionele lezing:** De ontvanger interpreteert de boodschap volledig anders dan de bedoelde betekenis, vaak in verzet tegen de dominante ideologie.
> **Tip:** Begrijp dat deze posities niet statisch zijn; een persoon kan in verschillende situaties verschillende posities innemen.
### 2.4 Ien Ang en de ideologie van massacultuur
Ien Ang, een andere belangrijke theoretica, onderzocht de rol van betekenisgeving in de context van massacultuur, met name door haar analyse van de Amerikaanse soapserie \_Dallas.
#### 2.4.1 Kritiek op de dichotomie hoge/lage cultuur
Ang bekritiseert de traditionele dichotomie tussen 'hoge' en 'lage' cultuur, die zij als paternalistisch beschouwt. Ze stelt dat "objectieve" criteria van kwaliteit niet bestaan en dat het verband tussen commerciële producten en oppervlakkigheid een foutieve aanname is.
* **Fans van massacultuur zijn geen passieve slachtoffers:** Ang benadrukt dat kijkers actief betekenis geven aan massacultuur en dit spiegelen aan hun eigen ervaringen. Het plezier dat aan deze cultuur wordt ontleend, is een legitieme dimensie van het leven.
* **Verbeelding en plezier:** De verbeelding is een essentieel psychologisch element. Het plezier dat kijkers halen uit \_Dallas is geen compensatie voor een saai leven, maar een deel van hoe we 'objectieve realiteit' subjectief verwerken.
#### 2.4.2 Denotatie en connotatie
De analyse van teksten, zoals die van Ang en Roland Barthes, maakt gebruik van de concepten denotatie en connotatie:
* **Denotatie:** De letterlijke, beschrijvende betekenissen van een tekst (bv. personages, gebeurtenissen). Dit zijn de oppervlakkige, expliciete betekenissen die inherent zijn aan de tekst zelf.
* **Connotatie:** De associatieve, impliciete betekenissen die aan een tekst worden toegeschreven (bv. onderliggende thema's, emoties, ideeën). Dit zijn de onderliggende betekenissen die deel uitmaken van de subtekst.
#### 2.4.3 "Emotioneel realisme" en de "tragic structure of feeling"
Ang introduceert het concept "emotioneel realisme", waarbij de nadruk ligt op gevoel, emotionele impact en herkenning boven een strikt "technische" overeenkomst met de realiteit. De realiteit die fans van \_Dallas ervaren, is gebaseerd op een subjectieve beleving van de wereld.
* **"Tragic structure of feeling":** Dit concept beschrijft hoe kijkers beseffen dat geluk kwetsbaar is en verdriet en teleurstelling inherent zijn aan het leven. Dit idee komt terug in de constante hoogte- en dieptepunten in melodrama's zoals \_Dallas, waar op vreugdevolle momenten altijd de dreiging van omslag aanwezig is.
#### 2.4.4 De "melodramatic imagination"
Dit concept, oorspronkelijk beschreven door Peter Brooks, verwijst naar de overdreven weergave van morele en emotionele kwesties en conflicten in beeld. Het ontstaat vanuit een verlangen naar zingeving en "morele oriëntatie".
#### 2.4.5 Lezingen van \_Dallas
Ang identificeerde verschillende lezingen van \_Dallas:
* **Herkenning en identificatie:** Veel kijkers herkennen zichzelf in de personages, wat leidt tot een gevoel van 'echtheid' en plezier.
* **"Ironische pleasure":** Sommige kijkers nemen een ironische houding aan. Ze erkennen dat \_Dallas massacultuur is en dus 'slecht', maar juist door dit bewustzijn kunnen ze er plezier aan beleven en ermee spotten. Dit stelt hen in staat zich "boven" de serie te plaatsen.
> **Tip:** Analyseer mediaproducties niet alleen op hun inhoud, maar ook op de verschillende manieren waarop het publiek deze inhoud kan interpreteren en er betekenis aan kan ontlenen. De decoderingsposities bieden hiervoor een waardevol analytisch kader.
* * *
# Ien Angs analyse van massacultuur
Dit topic behandelt Ien Angs kritiek op de heersende ideologie van massacultuur en haar analyse van populaire televisieseries zoals Dallas, waarbij ze onderzoekt hoe kijkers actief betekenis construeren, zelfs binnen dominante culturele discoursen.
### 3.1 Achtergrond: Stuart Hall en het actieve publiek
Ien Ang's werk sluit aan bij dat van Stuart Hall, die kritiek uitte op traditionele lineaire communicatiemodellen (zoals Shannon's zender-ontvangermodel) die communicatie zagen als een technisch informatieoverdrachtsproces met een passieve ontvanger. Hall stelde een dynamisch, circulair communicatiemodel voor, bestaande uit vier relatief autonome, maar onderling verbonden fasen: productie (encoding), circulatie, consumptie (decoding) en reproductie. Deze fasen zijn niet neutraal, maar beïnvloed door ideologische kaders, machtsstructuren en technische infrastructuur.
Belangrijk bij Hall's model is het concept van polysemie: een mediattekst kan meerdere interpretaties toelaten. Echter, deze interpretaties zijn niet gelijkwaardig. Binnen de complexe structuur van hegemonie hebben bepaalde interpretaties meer kans om gereproduceerd te worden. Hall identificeerde drie decoderingsposities: de dominant-hegemonische lezing, de onderhandelde lezing en de oppositionele lezing.
### 3.2 Ien Angs kritiek op de ideologie van massacultuur
Ien Ang richt zich specifiek op de populaire cultuur en de kritiek die hierop bestaat, met name de "ideologie van massacultuur". Dit dominante discours, dat diep verankerd is in het denken van intellectuelen en critici, beschouwt populaire cultuurvormen als inherent slecht, inferieur en slechts een "guilty pleasure".
Ang verwerpt de paternalistische dichotomie tussen hoge en lage cultuur, en stelt dat er geen objectieve criteria voor kwaliteit bestaan. Ze bekritiseert de foutieve aanname dat commerciële cultuur per definitie oppervlakkig is en dat fans van massacultuur passieve slachtoffers zijn. Integendeel, zij benadrukt dat kijkers actief plezier en betekenis ontlenen aan massacultuur.
> **Tip:** Begrijpen van de "ideologie van massacultuur" is cruciaal om Ang's analyse van de rol van populaire cultuur en het publiek te doorgronden.
### 3.3 Analyse van Dallas: De betekenis van populaire televisie
Ang gebruikt de populaire Amerikaanse soapserie \_Dallas (1978-1991) als casestudy om haar argumenten te illustreren. \_Dallas ging over een rijke Texaanse olie-familie en focuste op dramatische conflicten, romantiek en intriges, en kende wereldwijd een enorme populariteit.
#### 3.3.1 Plezier en verbeelding
Ang stelt dat het kijkplezier van \_Dallas niet louter escapisme is, maar een dimensie van het leven zelf. De verbeelding, als essentieel psychologisch element, wordt gebruikt om de "objectieve realiteit" te assimileren. Het plezier dat kijkers aan \_Dallas ontlenen, is dus een subjectieve verwerking van hun eigen realiteit. Kijkers geven actief betekenis aan de serie en spiegelen wat ze zien aan hun eigen ervaringen.
> **Example:** Ang citeert hoe kijkers zich herkennen in de personages en situaties van \_Dallas, waardoor zij de serie als "echt" ervaren en er plezier aan beleven.
#### 3.3.2 Denotatie versus connotatie en "emotional realism"
Gezien de semiotische inzichten van bijvoorbeeld Roland Barthes, maakt Ang een onderscheid tussen:
* **Denotatie:** De letterlijke, beschrijvende betekenissen van de tekst, zoals de personages, gebeurtenissen en het plot van \_Dallas.
* **Connotatie:** De associatieve, impliciete betekenissen die aan de tekst worden toegeschreven, zoals onderliggende thema's, emoties en ideeën.
Ang introduceert het concept van "emotional realism". Hierbij zijn de concrete, "echt aanvoelende" elementen van \_Dallas (zoals de rijkdom van de personages) niet zozeer belangrijk als inhoudelijke weergave van de realiteit, maar als symbolische representaties van algemenere levenservaringen. Het gaat hierbij niet om het cognitief correct weergeven van de werkelijkheid (klassiek of empirisch realisme), maar om de emotionele impact, herkenning en de subjectieve ervaring van de wereld.
#### 3.3.3 De "tragic structure of feeling" en "melodramatic imagination"
Kijkers van \_Dallas realiseren zich, volgens Ang, dat geluk altijd kwetsbaar is en dat verdriet en teleurstelling deel uitmaken van het leven. Deze inzichten, die zij aanduidt als een "tragic structure of feeling", komen terug in de constante hoogte- en dieptepunten van de serie. Vreugdevolle momenten worden altijd bedreigd door een mogelijke ommekeer.
Dit fenomeen hangt samen met de "melodramatic imagination", zoals beschreven door Peter Brooks. Dit concept verwijst naar het overdreven in beeld brengen van morele en emotionele kwesties, voortkomend uit een verlangen naar zingeving en morele oriëntatie. De melodramatische soapserie gebruikt overdreven plots, nadruk op conflict en tegenslag, en open eindes om deze diepere emotionele en morele thematiek te verkennen.
#### 3.3.4 Verschillende lezingen van Dallas: plezier en ironie
Ang erkent dat er diverse lezingen van \_Dallas mogelijk zijn. Veel kijkers vinden plezier in de herkenning en identificatie met de personages, wat resulteert in een authentieke kijkervaring.
Daarnaast identificeert Ang ook een "ironic pleasure". Kijkers die deze positie innemen, kunnen zich superieur voelen ten opzichte van de serie. Zij realiseren zich dat \_Dallas massacultuur is en dus "slecht", maar juist \_omdat ze dit weten, kunnen ze er met plezier naar kijken en ertegen lachen of spotten. Deze houding kan enerzijds de heersende ideologie van massacultuur bevestigen, maar biedt tegelijkertijd ruimte voor een kritische omgang met het medium.
> **Tip:** Het onderscheid tussen de verschillende vormen van kijkplezier bij \_Dallas (direct vs. ironisch) illustreert hoe kijkers actief met media-inhoud omgaan en betekenis creëren.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Encoding | Het proces waarbij de betekenis van een bericht wordt gecreëerd door de zender, waarbij ideeën en boodschappen worden omgezet in een vorm die door anderen kan worden begrepen, beïnvloed door de ideologische kaders en productieverhoudingen van de maker. |
| Decoding | Het proces waarbij de ontvanger een bericht interpreteert en betekenis toekent, beïnvloed door hun eigen ideologische kaders, ervaringen en kennis van de productieverhoudingen, wat kan leiden tot verschillende lezingen van de oorspronkelijke boodschap. |
| Lineaire modellen | Communicatiemodellen die een eenrichtingsproces beschrijven van zender naar ontvanger, waarbij communicatie wordt gezien als een technisch proces van informatieoverdracht zonder veel aandacht voor de actieve rol van de ontvanger of de sociale context. |
| Semiotisch paradigma | Een benadering van communicatie die zich richt op tekens en symbolen en hoe deze betekenis creëren, in tegenstelling tot behavioristische benaderingen die zich focussen op waarneembaar gedrag. |
| Discourse (Discours) | Een systeem van denken, taal en praktijken dat de manier waarop we de wereld begrijpen en erover praten vormgeeft; in de context van communicatie verwijst het naar de betekenisgevende structuren die door taal worden gecreëerd. |
| Relatief autonoom | De aanduiding voor de verschillende fasen in het communicatieproces (productie, circulatie, consumptie, reproductie) die weliswaar met elkaar verbonden zijn, maar elk hun eigen modaliteiten en voorwaarden hebben en elkaar niet volledig lineair bepalen. |
| Frameworks of knowledge (Kaders van kennis) | De ideologische waarden, overtuigingen en bestaande kennis die zowel de producent als de consument van een mediaboodschap beïnvloeden, en die de interpretatie en betekenisgeving sturen. |
| Relations of production (Productieverhoudingen) | De sociale en economische structuren die de productie van media beïnvloeden, zoals de machtsstructuren binnen een mediabedrijf, commerciële belangen en de organisatie van arbeid. |
| Technische infrastructuur | De media-technologieën, apparatuur, vaardigheden en middelen die nodig zijn voor de productie, distributie en consumptie van media-inhoud, en die invloed hebben op de mogelijkheden en beperkingen van het communicatieproces. |
| Polysemie | Het principe dat een mediatekst meerdere mogelijke interpretaties toelaat, wat resulteert uit de diversiteit aan betekenissen die verschillende ontvangers eraan kunnen toekennen op basis van hun eigen context. |
| Hegemonie | Een sociaal-politiek concept dat verwijst naar de dominante ideologische controle die een bepaalde groep uitoefent over de rest van de samenleving, vaak op een subtiele en onbewuste manier, waarbij de heersende waarden als "natuurlijk" of "gezond verstand" worden gepresenteerd. |
| Decoderingsposities | De verschillende manieren waarop een ontvanger een mediatekst kan interpreteren, variërend van het volledig onderschrijven van de dominante boodschap (dominant-hegemonisch) tot het actief verwerpen ervan (oppositioneel), met een tussenliggende onderhandelde positie. |
| Denotatie | De letterlijke, objectieve en expliciete betekenis van een teken of een tekst; de directe beschrijving van wat wordt waargenomen, zonder de toevoeging van impliciete of associatieve betekenissen. |
| Connotatie | De impliciete, associatieve en cultureel bepaalde betekenissen die verbonden zijn aan een teken of tekst; de onderliggende ideeën, emoties of waarden die worden opgeroepen naast de letterlijke betekenis. |
| Emotioneel realisme | Een vorm van realisme in media die zich richt op de subjectieve ervaring en emotionele impact van de kijker, waarbij de herkenning van universele menselijke emoties en ervaringen belangrijker wordt geacht dan een strikte "correcte" afspiegeling van de objectieve realiteit. |
| Structure of feeling (Structuur van gevoel) | Een concept dat verwijst naar de collectieve subjectieve ervaringen en emotionele stemmingen die kenmerkend zijn voor een bepaalde periode of groep, en die worden weerspiegeld en gevormd door populaire cultuur. |
| Melodramatische verbeelding | Een stijl van verhaalvertelling die morele en emotionele conflicten op een overdreven en theatrale manier presenteert, vaak met nadruk op intense emoties, duidelijke conflicten tussen goed en kwaad, en een verlangen naar zingeving en morele oriëntatie. |
| Ideologie van massacultuur | Het dominante discours dat populaire cultuur (zoals soaps en tv-series) als inferieur, oppervlakkig en schadelijk bestempelt, vaak geassocieerd met een paternalistische houding ten opzichte van het publiek dat zich hiermee bezighoudt. |
Cover
CWII - Hoorcollege I (Canvas) (1).pptx
Summary
# Structuur en opzet van het vak communicatiewetenschappen II
Dit document beschrijft de organisatie, doelstellingen en praktische vereisten van het vak Communicatiewetenschappen II, met nadruk op de seminaries, groepsopdrachten en de algemene verwachtingen voor studenten.
### 1.1 Contactpersonen en algemene informatie
* **Algemene vragen, individueel essay en praktische aspecten:**
* Contactpersoon: Eduard Cuelenaere
* Afspraak via e-mail.
* **Vragen over seminaries:**
* Contactpersonen: Michael Pakvis & Eusebie Huysman.
* **Laatste aankondigingen:**
* Volg Canvas voor updates.
### 1.2 Seminaries
#### 1.2.1 Begeleiding en momenten
* **Begeleiding:** drs. Michael Pakvis en dra. Eusebie Huysman.
* **Aantal momenten:** Drie seminariemomenten.
* Seminarie 1 (20-21 oktober): Theoretische basiswerken.
* Seminarie 2 (17-18 november): Hedendaagse casussen en wetenschappelijke literatuur.
* Seminarie 3 (08-09 december): Feedbacksessies per thema.
#### 1.2.2 Doelstellingen en werkwijze
* **Algemeen doel:** Leren van elkaar.
* **Werkvorm:** Werken in groepen rond een specifiek thema en bijhorende teksten.
* Biedt de kans om eigen interesses uit te breiden.
* Faciliteert het bespreken van problematieken en het uitwisselen van ideeën binnen een team.
* Legt de basis voor het individuele essay dat aan het einde van het semester wordt ingediend.
* **Presentaties:** Elke werkgroep (WPO) zal een groep per thema hebben die aan de andere studenten presenteert. Studenten worden aangemoedigd hun interesse en kennis te tonen.
#### 1.2.3 Praktische indeling seminaries 1 en 2
* **Inschrijving voor thema's:** Vanaf een bepaald moment (zie aankondiging Canvas) kunnen studenten zich inschrijven voor een thema in projectgroepen op Canvas (onder Personen > Projectgroepen).
* **Voorbereiding:**
* Gezamenlijk lezen en analyseren van teksten van een door Canvas verstrekte lijst.
* Voorbereiden van groepspresentaties (in groepen van 6 studenten).
* Slides moeten op de vrijdag vóór de seminaries worden ingediend.
* **Takenverdeling binnen de groep (6 studenten):**
* 2 studenten presenteren.
* 2 studenten bereiden vragen voor de andere groep(en) voor.
* 2 studenten beantwoorden vragen van de andere groep(en).
* **Presentatievorm:** Per groep 7 à 10 minuten presentatie, gevolgd door maximaal 5 minuten discussie.
* **Rol van assistent:** Moderator van de discussie en verduidelijking indien nodig.
* **Peer-evaluatie:** Na elk seminarie vindt er een peer-evaluatie plaats.
#### 1.2.4 Seminarie 3: Pitchpresentatie voor visueel essay
* Dit seminarie is gewijd aan de pitchpresentatie voor de praktische eindopdracht van Communicatiewetenschappen II: het visuele essay.
* De inschrijving voor thema's en groepen verloopt op dezelfde manier als voor de eerdere seminaries.
### 1.3 Groepswerk (deel 2): Visueel essay
#### 1.3.1 Concept en doel
* **Vorming:** Zelfde groepjes van 6 studenten als bij de seminaries.
* **Focus:** Inhoud gaat vóór vorm.
* **Doel:**
* Onderzoek naar een gekozen problematiek binnen een van de thema's.
* Verbinden van deze problematiek met wetenschappelijke inzichten.
* Minimaal 2 opgelegde wetenschappelijke basisteksten.
* Minstens 2 zelfgekozen wetenschappelijke teksten van verschillende auteurs.
* Koppelen van de problematiek aan maatschappelijke debatten.
* Minstens 3 persartikelen uit gerenommeerde (internationale) nieuwsbronnen.
* Formuleren van een kritische en creatieve reflectie.
#### 1.3.2 Fasering van het werk
* **Fase 1: Thema & problematiek:**
* Kies een thema.
* Definieer een concrete problematiek binnen dat thema.
* **Fase 2: Zoekproces:**
* Werk met de basisteksten, zelfgekozen artikelen en persartikelen.
* **Fase 3: Uitwerking visueel essay:**
* Creatief en kritisch groepswerk.
* Gebruik van beeld en geluid als argumentatief middel.
#### 1.3.3 Structuur van het visuele essay
* Inleiding problematiek.
* Analyse:
* Wetenschappelijke situering (min. 2 basisteksten + 2 artikels).
* Maatschappelijk debat (min. 3 persartikelen).
* Bespreking (integratie & theoretische implicaties).
* Kritische reflectie & conclusie.
* Bibliografie (APA 7, inclusief beeld en geluid).
#### 1.3.4 Vorm van het visueel essay
* **Duur:** Film van 4 à 5 minuten.
* **Stijl:** Vrije keuze, inclusief (maar niet beperkt tot):
* YouTube-stijl video essay.
* Reportage of mini-documentaire.
* Animatie/stop-motion.
* Screencast/kennisclip.
* Experimentele montagevormen.
* **Belang van beeld en geluid:** Deze elementen zijn essentieel en mogen niet louter illustratief zijn.
### 1.4 Plagiaat en generatieve AI
#### 1.4.1 Plagiaat voorkomen
* **Refereren:** Gebruik het APA-referentiesysteem (7de editie).
* **Methoden:** Citeren of parafraseren, gevolgd door eigen interpretatie.
* **Sancties:** Zware straffen zoals 0/20 of zelfs uitsluiting van de VUB.
#### 1.4.2 Gebruik van generatieve AI (bv. ChatGPT, Gemini)
* **Toegestaan:** Ja, het gebruik is toegestaan.
* **Voorzichtigheid:**
* Wees voorzichtig met de output (risico op hallucinaties, biases).
* De student is eindverantwoordelijk voor de uiteindelijke tekst.
* **Overname van tekst:** Tekst mag niet 1-op-1 worden overgenomen, tenzij geciteerd. Refereren is essentieel.
* **Referentielijst voor AI:**
* Voorbeeld: OpenAI. (jaartal). ChatGPT (“Maand” “dag” versie) \[Large language model\]. [https://chat.openai.com](https://chat.openai.com)
### 1.5 Thema's
De volgende thema's worden behandeld in het vak:
* Thema 1: Massamedia, manipulatie en cultuurindustrie.
* Thema 2: Media & technologisch determinisme.
* Thema 3: Media & de publieke sfeer.
* Thema 4: Het actieve publiek & betekenisgeving in/via media.
* Thema 5: Media & de constructie van smaak en sociale identiteiten.
### 1.6 Evaluatie
De evaluatie van het vak is gebaseerd op:
* **Vakinhoud:**
* Bouwt voort op Communicatiewetenschappen I.
* Gaat dieper in op de (interdisciplinaire) ontwikkeling van het onderzoeksveld.
* Biedt inzicht in de socio-historische context waarin communicatiewetenschappen zich ontwikkelden.
* Behandelt de voornaamste paradigma's en onderzoekstradities.
* Biedt capita selecta van essentiële concepten en de theorievorming erachter.
* Verbindt theorie met hedendaagse toepassingen.
#### 1.6.1 Extra leerdoelstellingen
* Gebruik en kennis van wetenschappelijke teksten.
* Kranten, internet en actualiteit als inspiratiebron.
* Kritische houding ten aanzien van bronnenmateriaal en literatuur.
* Handelen vanuit een open, kritisch-constructieve en a-dogmatische houding.
* Reflectie op de eigen positie als onderzoeker (zelfreflectie).
* Eerlijke attitude, ethische houding en geëngageerde ingesteldheid.
### 1.7 Voorafgaande beschouwingen over communicatiewetenschappen
#### 1.7.1 Complexiteit en interdisciplinariteit
* Er is geen eenduidig verhaal over communicatiewetenschappen; het is een wetenschap die zich kenmerkt door slingerbewegingen, breuklijnen en een "en-en"-benadering, in plaats van lineaire vooruitgang of absolute waarheidsaanspraken.
* De complexe aard van het onderzoeksveld vereist een veelvoud aan benaderingen en perspectieven.
#### 1.7.2 De rol van de wetenschapper en biases
* Reflectie rond de eigen positie als wetenschapper is cruciaal: wie spreekt er, en naar welke maatschappelijke fenomenen wordt er gekeken? Dit omvat overwegingen zoals een westerse, mannelijke of specifieke lokale blik.
#### 1.7.3 Wetenschap als overwinnen van duisternis
* Het motto "Scientia vincere tenebras" ("door wetenschap duisternis overwinnen") benadrukt het belang van kennis, vrij onderzoek en kritisch denken, geworteld in de Verlichting en het humanisme.
#### 1.7.4 Kenmerken van Communicatiewetenschappen
* **Jong onderzoeksveld:** Met moeilijke afbakening en open grenzen.
* **Dynamische aard:** Media en ICT veranderen snel, wat de centrale onderzoeksgebieden voortdurend beïnvloedt.
* **Diversiteit en heterogeniteit:** Een discipline met een enorme variëteit.
* **Interdisciplinariteit:** Een interdisciplinaire wetenschap, maar wel een omlijnde discipline.
#### 1.7.5 Kritieken op de eigenheid van Communicatiewetenschappen
* Communicatiewetenschappen zouden geen interne dynamiek hebben, maar gedreven worden door ontwikkelingen in andere disciplines, technologische vooruitgang en ethische vraagstukken.
* De discipline wordt soms gezien als een "bastaard", "koekoekskind" of zelfs "moeder van alle wetenschappen".
#### 1.7.6 Invloeden van externe disciplines
* Een sociaalwetenschappelijke discipline die zich isoleert, dreigt te "scleroseren". Het omarmen van bruggen naar andere disciplines is essentieel voor groei.
* **Tip:** Het omarmen van een "multiperspective diagnosis" en eclectisme is cruciaal voor het onderzoeken van complexe communicatieve fenomenen.
#### 1.7.7 Technologische ontwikkelingen als drijfveer
* De groei van onderzoek en de academische uitbouw van communicatiewetenschappen lopen vaak parallel met de opkomst van nieuwe technologieën.
* Het concept "The medium is the message" van McLuhan is hierbij relevant.
* Discussies over "boom- of doomscenario's" en technologisch determinisme spelen een rol.
#### 1.7.8 Ethische kwesties
* De macht en onmacht van media, hun impact op sociale cohesie en de maatschappij zijn centrale ethische thema's.
* "Moral panics" (bv. rond games, film, fake news) en morele overwegingen (bv. belang van diversiteit) zijn hierbij relevant.
* De complexe relatie tussen culturele en economische componenten van communicatieonderzoek, zoals privacy en vrijheid van meningsuiting, vormt een belangrijk onderzoeksgebied.
* * *
# Het visueel essay als eindopdracht
Dit onderdeel beschrijft de groepswerkopdracht voor het visueel essay, inclusief de inhoudelijke eisen, structuur, vorm en de nadruk op de integratie van beeld en geluid.
### 2.1 Doel van het visueel essay
Het hoofddoel van het visueel essay is het onderzoeken van een gekozen problematiek binnen een specifiek thema. Studenten dienen deze problematiek te verbinden met wetenschappelijke inzichten, maatschappelijke debatten en een kritische, creatieve reflectie te formuleren.
### 2.2 Inhoudelijke eisen
De inhoudelijke eisen voor het visuele essay zijn als volgt gestructureerd:
* **Wetenschappelijke situering:**
* Minstens twee opgelegde wetenschappelijke basisteksten.
* Minstens twee zelfgekozen wetenschappelijke teksten van verschillende auteurs.
* **Maatschappelijk debat:**
* Minstens drie persartikelen uit gerenommeerde (internationale) nieuwsbronnen.
* **Reflectie:**
* Een kritische en creatieve groepsevaluatie van de onderzochte problematiek.
### 2.3 Structuur van het visueel essay
De opbouw van het visueel essay volgt een logische structuur:
1. **Inleiding problematiek:** Presentatie van het gekozen thema en de specifieke problematiek.
2. **Analyse:**
* Wetenschappelijke situering (integratie van basisteksten en zelfgekozen artikelen).
* Koppeling aan het maatschappelijk debat (integratie van persartikelen).
3. **Bespreking:** Integratie van de bevindingen en theoretische implicaties.
4. **Kritische reflectie en conclusie:** Een samenvattende, kritische reflectie en een duidelijke conclusie.
5. **Bibliografie:** Een volledige bibliografie, opgemaakt volgens het APA-referentiesysteem (7e editie), inclusief bronnen voor beeld en geluid.
### 2.4 Vorm en stijl
Het visueel essay neemt de vorm aan van een filmpje met een duur van vier tot vijf minuten. Er is een vrije keuze qua stijl, met de volgende suggesties:
* YouTube-stijl video essay
* Reportage of mini-documentaire
* Animatie of stop-motion
* Screencast of kennisclip
* Experimentele montagevormen
> **Tip:** Beeld en geluid zijn essentieel en moeten niet louter illustratief zijn, maar dienen als argumentatief middel.
### 2.5 Groepswerk en fases
De opdracht wordt uitgevoerd in groepen van zes studenten, dezelfde groep als voor de seminaries. Het proces verloopt in drie fasen:
1. **Fase 1: Thema & problematiek:** Kies een thema en definieer een concrete problematiek binnen dat thema.
2. **Fase 2: Zoekproces:** Verzamel en analyseer de vereiste wetenschappelijke teksten en persartikelen.
3. **Fase 3: Uitwerking visueel essay:** Werk het visuele essay creatief en kritisch uit, met een focus op de integratie van beeld en geluid.
### 2.6 Plagiaat en generatieve AI
* **Plagiaat voorkomen:** Het is cruciaal om correct te refereren met het APA-referentiesysteem (7e editie), zowel bij citeren als parafraseren, en eigen interpretatie toe te voegen. Zware straffen, zoals een 0/20 of zelfs uitsluiting, zijn van toepassing bij plagiaat.
* **Gebruik van generatieve AI:** Het gebruik van tools zoals ChatGPT of Gemini is toegestaan, maar vereist voorzichtigheid. Studenten zijn eindverantwoordelijk voor de output, met aandacht voor mogelijke hallucinaties en biases. Het 1-op-1 overnemen van gegenereerde tekst is plagiaat, tenzij correct geciteerd.
> **Voorbeeld referentie generatieve AI:** OpenAI. (jaartal). ChatGPT (“Maand” “dag” versie) \[Large language model\]. [https://chat.openai.com](https://chat.openai.com)
### 2.7 Thema's voor het visueel essay
De volgende thema's zijn beschikbaar voor het visuele essay:
1. Massamedia, manipulatie en cultuurindustrie
2. Media & technologisch determinisme
3. Media & de publieke sfeer
4. Het actieve publiek & betekenisgeving in/via media
5. Media & de constructie van smaak en sociale identiteiten
* * *
# Plagiaat, generatieve AI en ethische overwegingen
Dit onderwerp belicht het cruciale belang van correct refereren, de verantwoordelijkheden bij het gebruik van generatieve AI, en de algemene ethische houding van de onderzoeker, inclusief zelfreflectie.
### 3.1 Plagiaat voorkomen
Plagiaat is het overnemen van andermans werk zonder correcte bronvermelding. In de academische wereld kan dit ernstige gevolgen hebben, variërend van een 0/20 score op een opdracht tot zelfs uitsluiting van de universiteit. Om plagiaat te voorkomen, is correct refereren essentieel. Dit kan op twee manieren:
* **Citeren:** Het letterlijk overnemen van tekst, waarbij de bron nauwkeurig wordt aangegeven.
* **Parafraseren:** Het in eigen woorden weergeven van andermans ideeën of informatie, waarbij de oorspronkelijke bron nog steeds vermeld moet worden. Belangrijk is hierbij de toevoeging van eigen interpretatie.
Het APA-referentiesysteem, 7de editie, wordt hierbij gehanteerd voor alle bronvermeldingen.
### 3.2 Gebruik van generatieve AI
Het gebruik van generatieve AI-tools, zoals ChatGPT of Gemini, is toegestaan binnen academische contexten, maar vereist een zeer voorzichtige en verantwoordelijke benadering.
#### 3.2.1 Beperkingen en verantwoordelijkheden
Generatieve AI-modellen kunnen foutieve informatie produceren, ook wel "hallucinaties" genoemd, en biases bevatten die voortkomen uit de data waarop ze getraind zijn.
* **Eindverantwoordelijkheid:** De gebruiker is te allen tijde eindverantwoordelijk voor de uiteindelijke tekst en de accuraatheid van de gepresenteerde informatie. Dit betekent dat output van AI kritisch geëvalueerd en geverifieerd moet worden.
* **Geen 1-op-1 overname:** Het letterlijk overnemen van gegenereerde tekst zonder correcte bronvermelding valt onder plagiaat. Elk stuk tekst dat afkomstig is van een AI-tool, dient, net als elke andere bron, correct gerefereerd te worden.
#### 3.2.2 Refereren aan generatieve AI
Wanneer generatieve AI-uitvoer wordt gebruikt, is het noodzakelijk deze correct te refereren. Een voorbeeld van een APA-referentie hiervoor is:
Referentielijst: OpenAI. (jaartal). ChatGPT (“Maand” “dag” versie) \[Large language model\]. [https://chat.openai.com](https://chat.openai.com)
Dit format zorgt ervoor dat de specifieke versie van het model en de datum van toegang worden vermeld, wat essentieel is gezien de evoluerende aard van deze technologie.
> **Tip:** Beschouw generatieve AI als een hulpmiddel voor inspiratie, brainstormen, of als startpunt voor onderzoek, maar nooit als vervanging voor eigen kritisch denken en de noodzaak van accurate bronvermelding.
### 3.3 Ethische houding van de onderzoeker
Naast specifieke regels rondom plagiaat en AI, is een algemene ethische houding van fundamenteel belang voor elke onderzoeker. Dit omvat een reeks kernprincipes:
* **Zelfreflectie:** De onderzoeker dient zich bewust te zijn van de eigen positie, vooroordelen en mogelijke biases die het onderzoek kunnen beïnvloeden. Vragen als "wie spreekt er?" en "vanuit welk perspectief wordt er gekeken?" zijn hierbij centraal.
* **Eerlijkheid:** Een integere en eerlijke benadering in alle aspecten van het onderzoeksproces, van dataverzameling tot presentatie van resultaten.
* **Kritisch-constructieve houding:** Het vermogen om bestaande kennis kritisch te evalueren en tegelijkertijd open te staan voor nieuwe inzichten en benaderingen, zonder dogmatisch te zijn.
* **A-dogmatisch handelen:** Het vermijden van starre overtuigingen en het omarmen van flexibiliteit in denken en onderzoeken.
* **Ecologische voetafdruk:** Een groeiend bewustzijn van de milieu-impact van onderzoekspraktijken, zoals het energieverbruik van dataverwerking.
> **Tip:** Ontwikkel een "multiperspectieve diagnose" van je onderzoeksonderwerp. Wees niet bang om eclectisch te zijn in je benadering en verschillende invalshoeken te combineren om een complex vraagstuk volledig te doorgronden.
>
> **Voorbeeld:** Een onderzoeker die de representatie van minderheden in de media analyseert, moet zich bewust zijn van mogelijke Westerse, mannelijke of lokale biases in de eigen analyse en actief zoeken naar diverse perspectieven om deze te corrigeren.
* * *
# Inhoudelijke focus en theoretische fundamenten van communicatiewetenschappen
Dit onderdeel van de cursus bouwt voort op Communicatiewetenschappen I en duikt dieper in de interdisciplinaire ontwikkeling van het onderzoeksveld, de belangrijkste paradigma's, onderzoekstradities en de koppeling van theorie aan hedendaagse toepassingen.
### 4.1 De inhoudelijke focus van communicatiewetenschappen
Communicatiewetenschappen II bouwt voort op de basis van Communicatiewetenschappen I en verkent het onderzoeksveld verder door in te gaan op:
* De interdisciplinaire ontwikkeling van het onderzoeksveld.
* De socio-historische context waarin deze ontwikkeling plaatsvond.
* De voornaamste paradigma's die het denken binnen het veld hebben gevormd.
* De belangrijkste onderzoekstradities die gehanteerd worden.
* Capita selecta van essentiële concepten en de theorievorming erachter.
* De verbinding tussen theoretische inzichten en hedendaagse toepassingen.
### 4.2 Extra leerdoelstellingen
Naast de kerninhoud, streeft de cursus naar de volgende extra leerdoelstellingen:
* Het verwerven van kennis en vaardigheid in het gebruik van wetenschappelijke teksten.
* Het benutten van kranten, internet en actualiteit als inspiratiebronnen.
* Het ontwikkelen van een kritische houding ten aanzien van bronnenmateriaal en literatuur.
* Het hanteren van een open, kritisch-constructieve en a-dogmatische houding.
* Het reflecteren op de eigen positie als onderzoeker en het ontwikkelen van zelfreflectie.
* Het tonen van een eerlijke attitude, ethische houding en geëngageerde ingesteldheid.
### 4.3 Voorafgaande beschouwingen: het complexe karakter van communicatiewetenschappen
Er bestaat niet één enkel, eenduidig verhaal over communicatiewetenschappen. Het veld kenmerkt zich door een 'en-en'-benadering, waarbij wetenschap wordt gezien als een slingerbeweging en geen lineaire vooruitgang of het nastreven van absolute waarheden. Er zijn duidelijke breuklijnen en de discipline is voortdurend in beweging.
#### 4.3.1 Reflectie op de eigen positie als wetenschapper
Een belangrijk aspect is de reflectie op de eigen positie als wetenschapper. De vraag wie er spreekt of kijkt naar maatschappelijke fenomenen is cruciaal. Dit omvat het erkennen van mogelijke beperkingen zoals een Westerse blik, een mannelijke blik, of een specifieke lokale blik (bijvoorbeeld een Brusselse blik).
#### 4.3.2 Kennis, vrij onderzoek en kritisch denken
Het motto "Scientia vincere tenebras" (door wetenschap duisternis overwinnen) benadrukt het belang van kennis, vrij onderzoek en kritisch denken, geworteld in de tradities van Verlichting en humanisme.
#### 4.3.3 Het jonge en interdisciplinaire karakter
Communicatiewetenschappen is een jong onderzoeksveld met een moeilijke afbakening en open grenzen. De snelle veranderingen in media en ICT stellen de discipline voortdurend voor de uitdaging om haar centrale onderzoeksobjecten te herdefiniëren. Deze diversiteit en heterogeniteit maken het tot een interdisciplinaire wetenschap.
#### 4.3.4 Kritieken op de eigenheid van communicatiewetenschappen
De discipline krijgt soms kritiek dat ze geen eigen interne dynamiek heeft, maar veeleer gedreven wordt door ontwikkelingen in andere disciplines, technologische vooruitgang en ethische vraagstukken. Hierdoor wordt ze soms omschreven als een 'bastaard', 'koekoekskind' of zelfs 'moeder van alle wetenschappen'.
##### 4.3.4.1 Ontwikkelingen in andere disciplines
De noodzaak tot interdisciplinariteit wordt benadrukt. Een sociaalwetenschappelijke discipline die zich isoleert, dreigt te verzanden. Een complexe materie zoals communicatie vereist juist meerdere perspectieven en benaderingen om de vele onderzoeksvragen te formuleren.
> **Tip:** Het omarmen van eclectisme, in plaats van het te betreuren, is cruciaal voor een diepgaande analyse van complexe communicatieve fenomenen.
##### 4.3.4.2 Technologische ontwikkelingen
De groei van onderzoek en de academische uitbouw van communicatiewetenschappen lopen vaak parallel met de opkomst van nieuwe technologieën. Dit sluit aan bij McLuhan's stelling "The medium is the message" en roept vragen op rond 'boom- of doomscenario's' en technologisch determinisme.
##### 4.3.4.3 Ethische kwesties
Macht en onmacht van media, hun impact op sociale cohesie en de maatschappij, en de problematiek van 'moral panics' (zoals rond games of films, of de discussie over fake news) zijn belangrijke ethische vraagstukken. Ook het spanningsveld tussen het belang van diversiteit, privacy en vrijheid van meningsuiting zijn complexe relaties binnen het communicatiewetenschappelijk onderzoek, met zowel culturele als economische componenten.
* * *
# De aard en uitdagingen van communicatiewetenschappen als discipline
Communicatiewetenschappen wordt gekenmerkt door een open, heterogene en interdisciplinaire aard, wat leidt tot uitdagingen op het gebied van afbakening, interne dynamiek en de invloed van externe factoren.
### 5.1 De heterogeniteit en open grenzen van communicatiewetenschappen
Communicatiewetenschappen is een relatief jong onderzoeksveld met een moeilijke afbakening, mede door de snelle veranderingen in media en ICT die de centrale onderzoeksobjecten constant doen verschuiven. Dit leidt tot een grote diversiteit en heterogeniteit binnen de discipline. In plaats van te streven naar een strikte afbakening, wordt een 'en-en'-benadering gepropageerd, waarbij de complexiteit van het onderzoeksveld een veelheid aan benaderingen vereist om de vele onderzoeksvragen te kunnen formuleren.
### 5.2 Kritieken op de eigenheid van het vakgebied
Er zijn kritieken op de eigenheid van de communicatiewetenschappen, waarbij soms gesteld wordt dat de discipline geen eigen interne dynamiek heeft, maar gedreven wordt door ontwikkelingen in andere disciplines, technologische vooruitgang en ethische vraagstukken. Hierdoor wordt de discipline soms omschreven als een 'bastaard', 'koekoekskind' of zelfs de 'moeder van alle wetenschappen'.
#### 5.2.1 Invloed van externe disciplines
Een discipline die zich opsluit binnen haar eigen muren en geen bruggen slaat naar andere disciplines, loopt het risico op stagnatie. Complexere materie vraagt om meer perspectieven en benaderingen. Een 'multiperspectief diagnostiek' in communicatieonderzoek is niet iets om ons voor te excuseren, maar juist iets om actief te bevorderen door eclectisme na te streven.
#### 5.2.2 Invloed van technologische ontwikkelingen
De groei van onderzoek en de academische uitbouw van communicatiewetenschappen lopen parallel aan de opkomst van nieuwe technologieën. Dit sluit aan bij het idee dat 'the medium is the message'. De discussie rondom technologische ontwikkelingen omvat vaak 'boom- of doomscenario's' en technologisch determinisme.
#### 5.2.3 Invloed van ethische kwesties
Ethische vraagstukken spelen een cruciale rol. Hierbij gaat het om de macht en onmacht van media, hun impact op sociale cohesie en de maatschappij, en de fenomenen van 'moral panics' (bijvoorbeeld rondom de invloed van games of film, en de problematiek van 'fake news'). Ook moralisme, zoals het belang van diversiteit, is een factor. De relatie tussen de culturele en economische component van communicatiewetenschappelijk onderzoek is complex, met thema's als privacy en vrijheid van meningsuiting die hierin centraal staan.
> **Tip:** Communciatiewetenschappen is een dynamisch veld waarin de constante wisselwerking tussen theorie, technologie en maatschappelijke vraagstukken centraal staat. Wees bereid om verschillende perspectieven te integreren.
> **Example:** Een voorbeeld van de invloed van technologische ontwikkelingen is de opkomst van sociale media, die zowel nieuwe onderzoeksobjecten (bijvoorbeeld online gemeenschappen) als nieuwe onderzoeksmethoden (bijvoorbeeld data-analyse van sociale netwerken) hebben gecreëerd. Ethische vraagstukken rondom privacy op deze platforms zijn direct verbonden met deze technologische ontwikkelingen.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Visueel essay | Een academische opdracht waarbij studenten een gekozen problematiek onderzoeken en verbinden met wetenschappelijke inzichten, maatschappelijke debatten en kritische reflectie, waarbij beeld en geluid als argumentatieve middelen worden ingezet. |
| Generatieve AI | Een type kunstmatige intelligentie dat in staat is om nieuwe inhoud te creëren, zoals tekst, afbeeldingen of muziek, op basis van de data waarmee het is getraind. Het gebruik ervan in academisch werk vereist voorzichtigheid en correcte bronvermelding. |
| Plagiaat | Het overnemen van andermans werk zonder correcte bronvermelding, wat wordt beschouwd als diefstal van intellectueel eigendom en leidt tot zware academische straffen. Dit omvat zowel letterlijke citaten als parafraseringen zonder de oorspronkelijke bron te erkennen. |
| APA-referentiesysteem | Een gestandaardiseerde stijl voor het citeren en refereren in academische teksten, ontwikkeld door de American Psychological Association. Het zorgt voor uniformiteit en duidelijkheid bij het presenteren van bronnen in wetenschappelijk werk. |
| Peer-evaluatie | Een proces waarbij studenten elkaars werk beoordelen en feedback geven, vaak in een seminarie-setting. Dit helpt bij het ontwikkelen van kritisch denkvermogen en biedt waardevolle inzichten voor verbetering. |
| Technologisch determinisme | De opvatting dat technologische ontwikkelingen de primaire oorzaak zijn van veranderingen in de samenleving en de cultuur, en dat de menselijke keuzes hierin beperkt zijn. |
| Publieke sfeer | Het concept dat verwijst naar de ruimtes en de processen waar burgers zich kunnen informeren, debatteren en meningen kunnen vormen over publieke aangelegenheden, vaak beïnvloed door media en communicatie. |
| Betekenisgeving | Het proces waarbij individuen of groepen betekenis toekennen aan communicatie-uitingen, media-inhoud of maatschappelijke fenomenen, vaak beïnvloed door culturele achtergronden en persoonlijke ervaringen. |
| Paradigma | Een fundamenteel conceptueel kader of een set van aannames en methoden die de basis vormen voor wetenschappelijk onderzoek binnen een bepaald veld. |
| Interdisciplinaire wetenschap | Een onderzoeksbenadering die inzichten, methoden en theorieën uit verschillende wetenschappelijke disciplines combineert om complexe vraagstukken te bestuderen. |
| Massa(media) | Communicatiemiddelen die gericht zijn op een groot en heterogeen publiek, zoals kranten, televisie, radio en het internet, en die een significante rol spelen in de verspreiding van informatie en de vorming van publieke opinie. |
| Manipulatie | Het beïnvloeden van de mening of het gedrag van personen of groepen op een oneerlijke of misleidende manier, vaak door middel van propaganda of misinformatie. |
| Cultuurindustrie | Een term die verwijst naar de productie en verspreiding van culturele goederen (zoals films, muziek, en boeken) door commerciële bedrijven, met als doel winstmaximalisatie en mogelijke uniformering van culturele ervaringen. |
| Hedendaagse casussen | Actuele voorbeelden en situaties uit de praktijk die gebruikt worden om theoretische concepten binnen de communicatiewetenschappen te illustreren en te analyseren. |
| Weense school van het positivisme | Een stroming binnen de filosofie van de wetenschap die de nadruk legt op empirische observatie en logische analyse als de basis voor wetenschappelijke kennis, met afwijzing van metafysica. |
Cover
CWII - Hoorcollege II - kopie (1).pptx
Summary
# Moderniteit als historische fase en denkkader
Dit onderwerp beschrijft moderniteit als een historische periode, gekenmerkt door specifieke sociologische processen, en als een denkkader dat de nadruk legt op rede, wetenschap en vooruitgang, contrasteert met de opkomst van postmoderniteit.
## 1\. Moderniteit als historische fase en denkkader
### 1.1 Moderniteit als historische fase
Moderniteit verwijst naar een historische periode die aanvangt in de 17e eeuw met het Europees verlichtingsdenken en doorloopt tot in de jaren 1980. Deze fase wordt gekenmerkt door een verschuiving van geloof naar rede en wetenschap, met een sterk geloof in de maakbaarheid van de maatschappij en het idee van vooruitgang. Humanistische waarden zoals vrijheid, gelijkheid en broederschap stonden centraal. Het wereldbeeld werd steeds vaker verklaard door wetenschappelijke inzichten.
Dit tijdperk werd gevormd door een samenkomst van diverse sociologische processen:
* **Secularisering:** De afnemende dominantie van religieuze autoriteit, waarbij rationeel en wetenschappelijk denken geleidelijk het geloof verving.
* **Rationalisering:** Een focus op efficiëntie, voorspelbaarheid en controle, waarbij "meten is weten" een belangrijk principe werd.
* **Kapitalisme:** De nadruk op winstmaximalisatie en het geloof in een vrije markt als drijvende kracht.
* **Industrialisering:** De opkomst van machines die menselijke en dierlijke arbeid vervingen, gedreven door technologische ontwikkelingen zoals de winning van fossiele brandstoffen en staalproductie.
* **Urbanisering:** Een grootschalige migratie van platteland naar steden als gevolg van industrialisering, wat leidde tot hogere bevolkingsdichtheden en een toename van individualisme.
* **Bureaucratisering:** De ontwikkeling van hiërarchische organisaties gebaseerd op geschreven regels, procedures en gestandaardiseerde processen, zichtbaar in domeinen als onderwijs, gezondheidszorg en openbaar vervoer.
* **Democratisering:** De toename van inspraak en medezeggenschap, met de ontwikkeling van parlementaire stelsels, vrijheid van meningsuiting en stemrecht voor vrouwen.
* **Globalisering:** Maatschappijen werden minder geïsoleerd door toenemende transnationale productie, handel, consumptie en mobiliteit van personen.
* **Consumentisme:** Het idee dat consumptie bijdraagt aan persoonlijke voldoening, aangewakkerd door marketing, en dat materialisme en massaconsumptie status en identiteit uitdrukken.
### 1.2 Moderniteit als cognitief denkkader
Het cognitieve denkkader van moderniteit, sterk beïnvloed door de Verlichting, kenmerkt zich door een diep geloof in vooruitgang, gebaseerd op de aanname dat rationele en ware kennis tot vrijheid leidt.
Kernpunten van dit denkkader zijn:
* **Verlichting en vooruitgangsdenken:** De nadruk ligt op het verwerven van rationele en ware kennis als middel voor maatschappelijke verbetering en individuele bevrijding.
* **Wetenschap en waarheidsvinding:** Wetenschap wordt gezien als de ultieme methode om objectieve en universele waarheden te ontdekken, wat essentieel wordt geacht voor vrijheid.
* **Objectiviteit en universele waarheden:** Er is een sterk geloof in het bestaan van objectieve feiten en waarheden die onafhankelijk zijn van individuele perspectieven of culturele contexten.
* **Grote ideologieën:** Moderniteit werd de voedingsbodem voor dominante ideologische stromingen zoals liberalisme, socialisme, communisme, christendom, marxisme, democratie en kapitalisme. Deze ideologieën boden uitgebreideExplanationen en toekomstvisies voor de maatschappij.
### 1.3 Moderniteit als artistieke stroming (Modernisme)
Binnen de kunst manifesteerde moderniteit zich als het modernisme, een kritische en experimentele beweging die streefde naar een herdefiniëring van kunst en originaliteit.
Kenmerken van het modernisme zijn:
* **Kritisch en experimenteel:** Kunstenaars braken met traditionele vormen en technieken om nieuwe expressiemogelijkheden te verkennen.
* **Herdefiniëren van kunst en originaliteit:** Er was een sterke nadruk op de intrinsieke kwaliteiten van kunst, zoals kleur en vorm, en op het vangen van de kern van de werkelijkheid in plaats van deze louter te illustreren.
* **Vormen:** Stromingen zoals het postimpressionisme, expressionisme, kubisme en abstracte kunst vallen onder het modernisme. Bekende voorbeelden zijn werken van Edvard Munch, James Ensor, Piet Mondriaan en Pablo Picasso.
* **Architectuur:** Modernistische architectuur, vertegenwoordigd door gebouwen zoals de Villa Savoye van Le Corbusier en het Guggenheim Museum in New York van Frank Lloyd Wright, kenmerkt zich door functionaliteit, strakke lijnen en innovatief materiaalgebruik.
### 1.4 Kritische stemmen in/over moderniteit
Naarmate de moderniteit vorderde, ontstonden er ook kritische stemmen die wezen op de negatieve consequenties van de modernistische principes.
Belangrijke kritiekpunten zijn:
* **Rationaliteit met negatieve gevolgen:** De nadruk op rede en controle leidde tot onvoorziene negatieve effecten.
* **Kolonisering:** Het idee van superioriteit van de westerse rationaliteit leidde tot het marginaliseren van andere kennistradities en de uitbuiting van gekoloniseerde gebieden en volkeren. Dit wordt ook wel de "coloniality of power" genoemd.
* **Sociale ongelijkheden:** Ondanks de idealen van gelijkheid, bleven er significante sociale en economische ongelijkheden bestaan en werden deze soms zelfs versterkt.
* **Gewapende conflicten:** De 20e eeuw werd getekend door grootschalige oorlogen, zoals de Eerste en Tweede Wereldoorlog, mede gevoed door nationalistische en ideologische spanningen die voortkwamen uit modernistische denkbeelden.
* **Milieuvervuiling en klimaatopwarming:** De industrialisering en het ongebreidelde streven naar vooruitgang leidden tot ernstige milieuproblemen.
* **Excessen van kapitalisme:** De focus op winstmaximalisatie kon leiden tot uitbuiting en economische instabiliteit.
* **Ontkenning van absolute waarheid:** Het besef groeide dat de door de moderniteit gepropageerde "de waarheid" niet universeel en eenduidig was, maar beïnvloed werd door context, macht en perspectief. Uniformiteit maakte plaats voor de erkenning van diversiteit en pluraliteit.
### 1.5 Postmoderniteit: een tegenbeweging
Postmoderniteit kan worden gezien als een reactie op en een breuk met de kernprincipes van de moderniteit. Het is zowel een historische fase als een denkkader en artistieke stroming die de modernistische grondslagen uitdaagt.
#### 1.5.1 Postmoderniteit als historische fase
Postmoderniteit is een concept dat moeilijk eenduidig te definiëren is, gekenmerkt door een constante wisselwerking tussen het cognitieve en de historische/culturele context. Het begon aanvankelijk als een artistieke ontwikkeling die zich verzette tegen het modernisme.
#### 1.5.2 Postmoderniteit als cognitief denkkader
Het cognitieve denkkader van postmoderniteit markeert het einde van het grote verlichtingsdenken en het geloof in absolute waarheden.
Kernideeën zijn:
* **Einde van de absolute waarheid:** Net als bij het deconstructivisme wordt aangenomen dat er geen absolute, universele waarheid bestaat. In plaats daarvan wordt de waarheid gezien als een constructie die gebonden is aan tijd, plaats en macht. Wetenschap wordt hierbij beschouwd als een narratief dat concurreert met andere verhalen.
> **Tip:** Het deconstructiedenken, ontwikkeld door Jacques Derrida, stelt dat betekenis voortkomt uit de complexe verwevenheid van teksten en ideeën. Dit leidt tot de conclusie dat een absolute, eenduidige waarheid niet te vinden is.
* **Einde van de werkelijkheid:** Baudrillard stelt dat we niet langer de werkelijkheid zelf ervaren, maar de beelden die de media creëren. Dit leidt tot hyperrealiteit, een illusie van de werkelijkheid, en simulacra, kopieën zonder origineel.
> **Example:** Een populaire televisieserie die historische gebeurtenissen dramatiseert, kan zozeer afwijken van de feiten dat de kijker een vertekend beeld krijgt van de werkelijkheid. De serie wordt dan een simulacrum.
* **Geen grote verhalen meer:** Grote ideologieën en universele verklaringen worden vervangen door een erkenning van heterogeniteit, pluraliteit en versnippering. De maatschappij wordt gezien als "verward" en "onzeker".
* **Productief versus pessimistisch postmodernisme:**
* **Pessimistisch postmodernisme (Jameson, Baudrillard):** Ziet postmodernisme als een nieuwe fase van het kapitalisme, gekenmerkt door sociale fragmentatie, symbolische waarden (status, mode, prestige) in plaats van echte waarde, en een overdaad aan beelden en simulaties die de betekenis ondermijnen. Dit resulteert in eclecticisme, cross-overs, recycling, retro-stijlen en ironisch citeren in mediateksten.
* **Productief postmodernisme (Hutcheon):** Benadrukt de mogelijkheden van postmoderniteit, met een focus op inclusie en de opheffing van grenzen tussen hoge en lage cultuur. Parodie wordt gezien als een middel om te de-doxificeren en de dubbele code van de werkelijkheid te onthullen.
#### 1.5.3 Postmoderniteit als artistieke stroming
In de kunst manifesteert postmoderniteit zich door het vervagen van grenzen, eclecticisme en pluralisme.
Kenmerken van postmoderne kunst zijn:
* **Kunst als product in een context:** Kunst wordt niet langer gezien als een geïsoleerd artefact, maar als een product binnen een bredere culturele en maatschappelijke context.
* **Vervagen van grenzen:** De scheiding tussen "hoge" en "lage" cultuur verdwijnt, evenals de grenzen tussen verschillende kunstdisciplines.
* **Eclectisch en pluralistisch:** Kunstwerken combineren elementen uit diverse stijlen, periodes en culturen. Er is ruimte voor meerdere interpretaties.
* **Integratie en bricolage:** Oude realiteiten worden geïntegreerd in nieuwe creaties door middel van technieken als bricolage, recycling en collage. Voorbeelden hiervan zijn werken van kunstenaars als Duchamp, Jeff Koons, Damian Hirst en Andy Warhol, en architecturale projecten zoals het Guggenheim Museum Bilbao, de piramide van het Louvre en het Centre Georges Pompidou.
> **Example:** Het hergebruik van oude reclamebeelden in pop-art, of de combinatie van klassieke architectuur met moderne elementen in een gebouw, illustreert de postmoderne benadering van bricolage.
* * *
# Kritische stemmen over moderniteit
Dit onderdeel bespreekt de negatieve consequenties die voortvloeien uit de moderniteit, en stelt dat universele waarheid niet bestaat ten gunste van diversiteit en pluraliteit.
### 2.1 Negatieve consequenties van moderniteit
De rationaliteit die centraal staat in de moderniteit heeft ook geleid tot diverse negatieve uitkomsten, die kritiek hebben opgeroepen.
#### 2.1.1 Maatschappelijke en politieke gevolgen
* **Kolonisering:** De moderniteit wordt geassocieerd met het concept van 'coloniality of power', wat impliceert dat het Westen zichzelf positioneerde ten koste van de marginalisering van andere kennistradities en culturen.
* **Sociale ongelijkheden:** De vooruitgang binnen de moderniteit heeft niet geleid tot een gelijke verdeling van welvaart en kansen, waardoor sociale kloven werden vergroot.
* **Gewapende conflicten:** Periodes van moderniteit werden gekenmerkt door grootschalige en destructieve gewapende conflicten, zoals de Eerste en Tweede Wereldoorlog.
* **Milieuvervuiling en klimaatopwarming:** De industrialisering en technologische ontwikkelingen, fundamenteel voor de moderniteit, hebben geleid tot ernstige ecologische problemen zoals vervuiling en klimaatverandering.
* **Excessen van kapitalisme:** De nadruk op winstmaximalisatie en de vrije markt binnen het kapitalisme heeft geleid tot uitbuiting en instabiliteit.
#### 2.1.2 De aard van waarheid en uniformiteit
* **Het einde van absolute waarheid:** Een centraal kritiekpunt is dat er geen universele, absolute waarheid bestaat. Wat als waarheid wordt beschouwd, is vaak afhankelijk van specifieke contexten, tijdperken en machtsstructuren.
* **Pleidooi voor diversiteit en pluraliteit:** In tegenstelling tot de neiging tot uniformiteit en standaardisatie binnen de moderniteit, wordt bepleit dat uniformiteit plaats moet maken voor diversiteit en pluraliteit in alle aspecten van de maatschappij en het denken.
### 2.2 Overgang naar postmoderniteit
De kritiek op de moderniteit heeft bijgedragen aan de opkomst van de postmoderniteit, die de modernistische idealen bevraagt en herdefinieert.
> **Tip:** Hoewel de nadruk in dit deel ligt op de kritische stemmen, is het belangrijk te onthouden dat de moderniteit ook belangrijke positieve ontwikkelingen heeft gebracht, zoals democratisering en technologische vooruitgang. De kritiek richt zich op de negatieve bijeffecten en de beperkingen van het modernistische wereldbeeld.
* * *
# Postmoderniteit: concept, denkkader en artistieke stroming
Postmoderniteit transformeert de notie van absolute waarheid en werkelijkheid naar een interpretatie gebaseerd op beelden en narratieven, wat zich weerspiegelt in diverse artistieke stromingen.
### 3.1 Moderniteit versus Postmoderniteit: een overzicht
De overgang van moderniteit naar postmoderniteit markeert een fundamentele verschuiving in historische fasen, cognitieve denkkaders en artistieke expressie. Terwijl moderniteit werd gekenmerkt door de nadruk op rede, vooruitgang en universele waarheden, stelt postmoderniteit deze fundamenten ter discussie.
#### 3.1.1 Moderniteit: als historische fase
De historische fase van de moderniteit begon rond de 17e eeuw met het Europese verlichtingsdenken en liep tot de jaren 1980. Kernkenmerken omvatten:
* **Nadruk op rede (ratio):** In tegenstelling tot geloof werd ratio als leidend principe gezien.
* **Maakbaarheid van de maatschappij:** Het geloof in de mogelijkheid om de samenleving te verbeteren door middel van ratio.
* **Humanisme:** Waarden als vrijheid, gelijkheid en broederschap stonden centraal.
* **Wetenschappelijk wereldbeeld:** De wereld werd verklaard door middel van wetenschap en rationele kennis.
Daarnaast omvatte de moderniteit diverse sociologische processen:
* **Secularisering:** Het afnemen van de dominantie van religieuze autoriteit ten gunste van rationeel wetenschappelijk denken.
* **Rationalisering:** Streven naar efficiëntie, voorspelbaarheid en controle, waarbij "meten is weten" centraal stond.
* **Kapitalisme:** Gericht op winstmaximalisatie en het idee van een vrije markt.
* **Industrialisering:** De opkomst van machines ter vervanging van menselijke en dierlijke arbeid, gedreven door technologische innovaties.
* **Urbanisering:** Grootschalige migratie van platteland naar stedelijke gebieden als gevolg van industrialisering, wat leidde tot een hogere bevolkingsdichtheid en meer individualisme.
* **Bureaucratisering:** Hiërarchische organisaties gebaseerd op geschreven regels en procedures, die vaak leiden tot onpersoonlijke en gestandaardiseerde interacties.
* **Democratisering:** Toenemende inspraak en medezeggenschap, zichtbaar in parlementaire stelsels, vrijheid van meningsuiting en stemrecht.
* **Globalisering:** Minder geïsoleerde samenlevingen door transnationale productie, handel, consumptie en mobiliteit van personen.
* **Consumentisme:** Het streven naar consumptie werd als positief beschouwd, vaak aangewakkerd door marketing om status en identiteit uit te drukken.
#### 3.1.2 Moderniteit: als cognitief denkkader
Het cognitieve denkkader van de moderniteit werd gedomineerd door het verlichtingsdenken en het geloof in vooruitgang.
* **Wetenschap en waarheidsvinding:** Wetenschap werd gezien als de weg naar ware kennis en uiteindelijk tot vrijheid. Objectiviteit en universele waarheden stonden centraal.
* **Grote ideologieën:** Dit tijdperk werd gekenmerkt door dominante ideologieën zoals liberalisme, socialisme, communisme, christendom, marxisme, democratie en kapitalisme.
#### 3.1.3 Moderniteit: als artistieke stroming (Modernisme)
Het modernisme in de kunst was kritisch en experimenteel, met een herdefiniëring van kunst en originaliteit.
* **Nadruk op kleur en vorm:** Kunstenaars verkenden de kern van de werkelijkheid in plaats van deze te illustreren.
* **Voorbeelden:** Stromingen zoals postimpressionisme, expressionisme, kubisme en abstracte kunst kenmerkten deze periode. Denk aan werken als Edvard Munch's "De Schreeuw" of Piet Mondriaan's "Tableau 1". Ook architectuur zoals de Villa Savoye van Le Corbusier en het Guggenheim Museum in New York zijn representatief.
#### 3.1.4 Kritische stemmen in/over moderniteit
Ondanks de idealen van de moderniteit, kwamen er ook kritische stemmen naar voren die de negatieve consequenties van rationaliteit en vooruitgang blootlegden.
* **Negatieve consequenties van rationaliteit:** Kolonisering, sociale ongelijkheden, gewapende conflicten (WOI en WOII), milieuvervuiling en excessen van kapitalisme werden als problematisch ervaren.
* **Afwezigheid van absolute waarheid:** Het besef dat "de waarheid" niet universeel en objectief is, maar beïnvloed wordt door context en macht.
* **Nadruk op diversiteit en pluraliteit:** De uniformiteit van het modernisme maakte plaats voor een erkenning van diversiteit en pluraliteit.
### 3.2 Postmoderniteit: als concept en denkkader
Postmoderniteit kan gezien worden als een historische fase, een cognitief denkkader en een artistieke stroming, waarbij het cognitieve en het historische/culturele contextueel verweven zijn.
#### 3.2.1 Postmoderniteit: als historische fase
Postmoderniteit is aanvankelijk ontstaan als een artistieke reactie op het modernisme. Het kenmerkt zich door een anti-essentialistische benadering.
#### 3.2.2 Postmoderniteit: als cognitief denkkader
Het cognitieve denkkader van de postmoderniteit is cruciaal voor het begrip van de periode.
* **Einde van het grote verlichtingsdenken:** De afwezigheid van absolute waarheid is een centraal concept.
* **Lyotard en het einde van waarheid:** Jean-François Lyotard stelt dat we de waarheid niet meer \_zien, maar de waarheid \_maken. Waarheid wordt gezien als een constructie die afhankelijk is van tijd, plaats en macht. Wetenschap wordt beschouwd als een narratief dat concurreert met andere verhalen.
* **Deconstructivisme (J. Derrida):** Betekenis wordt afhankelijk geacht van de onderlinge verwevenheid, herhaling en constructie van teksten. Dit impliceert dat een absolute waarheid niet bestaat, vergelijkbaar met het concept van intertekstualiteit.
* **Einde van de werkelijkheid (Baudrillard):** Jean Baudrillard analyseert hoe beelden de werkelijkheid overnemen.
* **Hyperrealiteit:** Een illusie van de realiteit gecreëerd door mediabeelden.
* **Simulacrum:** Een kopie zonder origineel, een representatie die geen band meer heeft met de oorspronkelijke realiteit.
* **Afwezigheid van grote verhalen:** De maatschappij wordt gekenmerkt door een gevoel van verwarring en onzekerheid, met heterogeniteit als tegenhanger van de homogeniteit van het modernisme.
* **Kritiek van Habermas:** Jürgen Habermas betwijfelt of maatschappijkritiek gediend is met deze relativisering en benadrukt de behoefte aan algemene normatieve uitgangspunten zoals emancipatie en solidariteit.
* **Jameson: pessimistisch postmodernisme:** Fredric Jameson ziet postmodernisme als een nieuwe fase in het kapitalisme, gekenmerkt door sociale fragmentatie op basis van "symbolische waarden" die gebaseerd zijn op status, mode en prestige in plaats van op echte waarde. Dit wordt versterkt door beeldvorming, massamedia en informatie.
* **Kenmerken volgens Jameson:** Consumptie, spektakelcultuur, parodie en pastiche (intertekstualiteit), en een gebrek aan vernieuwing.
* **Baudrillard: pessimistisch over postmoderniteit (2):** De bombardementen van simulaties door de media ondermijnen stabiele betekenissen ("implosion of meaning"). Dit leidt tot eclecticisme in mediateksten, waarbij bestaande stromingen, genres en stijlen worden vermengd.
* **Cross-over:** Vermenging van genres (bv. "Everything Everywhere All at Once").
* **Vermenging hoge en lage cultuur:** Zoals in Pop Art.
* **Recycling en retro:** Hergebruik van oud materiaal (bv. "Barbie"-film).
* **Ironisch citeren:** Bewust verwijzen naar clichés.
* **Hutcheon: productief postmodernisme:** Linda Hutcheon ziet postmodernisme positiever, met nadruk op het onderscheid tussen postmoderniteit en postmodernisme. Ze benadrukt de de-doxificerende kracht van ironie en ziet postmodernisme als inclusief met immense mogelijkheden.
* **Parodie versus Pastiche:** Parodie is een dubbel gecodeerde vorm van representatie (bv. "Barbie").
#### 3.2.3 Postmoderniteit: als artistieke stroming
De artistieke stromingen binnen het postmodernisme weerspiegelen de conceptuele verschuivingen.
* **Kunst als product in context:** Grenzen tussen hoge en lage cultuur vervagen.
* **Eclecticisme en pluralisme:** Kunst is open voor polyinterpretatie en een mix van stijlen.
* **Bricolage, recycling, collage:** Integratie van oude en nieuwe realiteiten.
* **Voorbeelden:**
* Marcel Duchamp's "Fountain" (ready-made kunst).
* Jeff Koons' "Balloon Dog" en "Michael Jackson & Bubbles".
* Damian Hirst's "The Physical Impossibility of Death in the Mind of Someone Living" (haai in formol).
* Andy Warhol's portretten (bv. "Michael Jackson").
* Architectuur zoals het Guggenheim Museum Bilbao door Frank Gehry, de piramide van het Louvre door I.M. Pei, en het Centre Georges Pompidou door Rogers & Piano.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen postmoderniteit (de historische periode en brede culturele verschuiving) en postmodernisme (de specifieke artistieke en theoretische manifestaties ervan). Lyotard's nadruk op het einde van grote verhalen en Baudrillard's concept van hyperrealiteit zijn fundamenteel voor het begrijpen van het postmoderne denkkader.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Moderniteit | Een historische periode vanaf de 17e eeuw, gekenmerkt door de nadruk op rede, wetenschap, secularisering, rationalisering, industrialisering, urbanisering, bureaucratisering, democratisering, globalisering en consumentisme. Het verwijst ook naar een denkkader dat vooruitgang, objectiviteit en universele waarheden centraal stelt. |
| Postmoderniteit | Een historische en culturele fase die volgde op de moderniteit, gekenmerkt door scepsis ten opzichte van universele waarheden, grote verhalen en de objectieve werkelijkheid. Het benadrukt diversiteit, pluraliteit en de constructie van waarheid door taal, cultuur en machtsrelaties. |
| Rationalisering | Het proces waarbij maatschappijen en instituties worden georganiseerd op basis van efficiëntie, voorspelbaarheid en controle, vaak door middel van gestandaardiseerde procedures en meetbare resultaten, kenmerkend voor de moderniteit. |
| Secularisering | Het proces waarbij de invloed van religie en religieuze autoriteiten op de maatschappij afneemt, en waarin het rationeel wetenschappelijk denken dominant wordt als verklaring voor de wereld. |
| Kapitalisme | Een economisch systeem dat gericht is op winstmaximalisatie, vrije marktprincipes en privébezit van productiemiddelen, een centraal kenmerk van de moderniteit dat leidde tot industrialisering en consumentisme. |
| Consumentisme | Een sociaal-culturele stroming die de nadruk legt op het verwerven van goederen en diensten als middel voor persoonlijke voldoening, status en identiteitsvorming, aangewakkerd door marketing en massamedia. |
| Verlichting | Een intellectuele en culturele beweging in de 17e en 18e eeuw die de rede, wetenschap en individuele vrijheid centraal stelde, en die een grote invloed had op de ontwikkeling van de moderniteit en het vooruitgangsdenken. |
| Wetenschap als narratief | Een postmodern concept dat stelt dat wetenschappelijke kennis niet gebaseerd is op objectieve waarheden, maar op verhalen of interpretaties die concurreren met andere mogelijke verhalen of verklaringen van de werkelijkheid. |
| Hyperrealiteit | Een postmodern concept geïntroduceerd door Jean Baudrillard, dat verwijst naar een situatie waarin de grens tussen de werkelijkheid en de door media gecreëerde beelden vervaagt, waardoor de illusie van de werkelijkheid sterker wordt dan de realiteit zelf. |
| Simulacrum | Een postmodern concept (Baudrillard) dat een kopie beschrijft die geen origineel meer heeft, een representatie die de oorspronkelijke realiteit niet meer weerspiegelt of zelfs vervangt, leidend tot een implosie van betekenis. |
| Deconstructivisme | Een filosofische benadering (o.a. Derrida) die stelt dat absolute waarheden en vaste betekenissen niet bestaan, en dat de betekenis van teksten afhankelijk is van hun onderlinge verwevenheid, reconstructie en de context waarin ze verschijnen. |
| Parodie | Een vorm van intertekstualiteit binnen het postmodernisme, waarbij een bestaand werk op een humoristische of kritische manier wordt nagebootst, vaak door het te overdrijven of te persifleren, met behoud van een zekere afstandelijkheid. |
| Pastiche | Een postmoderne kunstvorm die stijlen, genres of elementen uit verschillende bestaande werken combineert zonder de kritische of humoristische intentie van parodie. Het is een eclectische imitatie die de grenzen tussen origineel en kopie vervaagt. |
Cover
CWII - Hoorcollege IV (Canvas) (1).pptx
Summary
# Doelstellingen en algemene richtlijnen van het seminarie
Dit seminarie richt zich op het ontwikkelen van academische vaardigheden door middel van het analyseren van teksten, het formuleren van kritische vragen en het voeren van discussies, gebaseerd op de heuristiek van de complexiteit.
### 1.1 Leerdoelen van het seminarie
Het succesvol afronden van dit seminarie vereist het demonstreren van een aantal kerncompetenties:
* **Kennisdemonstratie over academische teksten:** Studenten moeten aantonen dat ze de inhoud van de toegewezen academische teksten volledig begrijpen en kunnen interpreteren.
* **Beantwoorden van leidende vragen:** Er worden specifieke leidende vragen per thema gesteld die studenten diepgaand en gefundeerd moeten kunnen beantwoorden, waarbij de antwoorden steeds gebaseerd dienen te zijn op de literatuur.
* **Duidelijke presentatie:** Studenten zijn verantwoordelijk voor het helder en beknopt presenteren van de academische teksten aan medestudenten die de teksten mogelijk niet hebben gelezen. Dit vereist een gestructureerde en toegankelijke uitleg.
* **Kritische discussievoering:** Het seminarie beoogt het bevorderen van kritische denkvaardigheden door middel van onderlinge discussies. Studenten moeten in staat zijn om zowel vragen te formuleren over onduidelijkheden als antwoorden te geven op vragen van andere groepen, alles binnen een beperkte tijd.
> **Tip:** Wees tijdens de presentatie alert op onduidelijkheden bij medestudenten om verheldering te bieden, maar bereid ook zelf vragen voor, aangezien de teksten voor iedereen beschikbaar zijn.
### 1.2 Algemene richtlijnen
Om een gestructureerde en effectieve voortgang van het seminarie te waarborgen, zijn er specifieke richtlijnen opgesteld betreffende deadlines en rolverdelingen.
* **Deadline voor slides:** De presentatieslides dienen uiterlijk op vrijdag 17 oktober om 13:00 uur ingediend te worden via Canvas. De indiening dient te gebeuren in een pptx- of pdf-formaat, per groep.
* **Rolverdeling binnen groepen:**
* Twee studenten zijn verantwoordelijk voor de presentatie van de academische teksten.
* Twee studenten bereiden vragen voor voor de andere groep(en).
* Twee studenten beantwoorden de vragen die door andere groepen worden gesteld.
> **Tip:** De rolverdeling is een structuur voor taakafbakening, maar impliceert niet dat studenten die niet presenteren de teksten minder grondig hoeven te bestuderen. Een gelijkwaardige inbreng van alle groepsleden is essentieel voor een effectieve informatieoverdracht.
### 1.3 Structuur van het seminarie
Het seminarie is zodanig ingedeeld dat studenten op specifieke dagen worden gekoppeld aan elkaar voor het stellen en beantwoorden van vragen. De exacte koppelingen, wie wat aan wie vraagt, worden per dag (Maandag 20/10 en Dinsdag 21/10) ter plaatse gecommuniceerd.
### 1.4 Inhoudelijke focus: Heuristiek van de complexiteit
De kern van dit seminarie ligt in het begrijpen en toepassen van de "heuristiek van de complexiteit", zoals uiteengezet door Morin.
#### 1.4.1 Begrip van de heuristiek van de complexiteit
De heuristiek van de complexiteit is een wetenschappelijke strategie die gericht is op het systematisch benaderen en begrijpen van complexe problemen. Het omvat de volgende essentiële elementen:
* **Interdisciplinariteit en complex causaliteitsbegrip:** De erkenning dat complexe vraagstukken zelden vanuit één discipline te doorgronden zijn en dat causaliteit vaak niet lineair is.
* **Einde aan dichotomisch denken:** Het overstijgen van rigide "of/of"-tegenstellingen ten gunste van een "en/en"-benadering, die ruimte laat voor nuance en meerdere perspectieven.
* **Pleidooi voor concept de départ in plaats van concepts-terminus:** Dit houdt in dat men vertrekt vanuit een flexibel startpunt dat ruimte laat voor evolutie en interpretatie, in plaats van te eindigen met rigide, afgebakende concepten. Dit is een vorm van anti-essentialisme.
* **Zelfkritiek in plaats van zelfgenoegzaamheid:** Een voortdurende reflectie op de eigen methoden en aannames, in plaats van een houding van onfeilbaarheid.
#### 1.4.2 Causale principes binnen de heuristiek van de complexiteit
De heuristiek van de complexiteit verwerpt simplistische, lineaire causale modellen ten gunste van meer genuanceerde benaderingen:
* **Lineair causaliteitsbeginsel:** Dit is een simplistische benadering van stimulus-reactie ($S/R$) waarbij één oorzaak leidt tot één gevolg.
* **Expressief causaliteitsbeginsel:** Hierbij worden meer factoren meegenomen, zoals economische overwegingen, maar de causaliteit blijft relatief direct.
* **Structureel-dialectisch causaliteitsbeginsel:** Dit is de meest omvattende benadering binnen de heuristiek, waarbij alle relevante contextuele elementen in de analyse worden betrokken. Dit principe erkent de onderlinge afhankelijkheid en de dynamische relaties tussen verschillende factoren.
> **Example:** Bij het analyseren waarom jongeren minder traditionele televisie kijken, zou een structureel-dialectische benadering niet alleen kijken naar de beschikbaarheid van alternatieve media (internet, streamingdiensten), maar ook naar sociale factoren (groepsdruk, vrijetijdsbesteding), economische factoren (toegang tot apparatuur, abonnementen) en technologische ontwikkelingen.
#### 1.4.3 Einde van dichotomisch denken
Dit principe stelt dat veel traditionele tegenstellingen in wetenschappelijk onderzoek te rigide zijn en een meer geïntegreerde benadering vereisen. Voorbeelden van dergelijke dichotomieën zijn:
* Markt versus staat
* Descriptief versus prescriptief
* Inductief versus deductief
* Kwantitatief versus kwalitatief
* Empirisch/administratief versus kritisch
* Onderbouw versus bovenbouw
* Politieke economie van de media versus Cultural studies
Het overschrijden van deze tegenstellingen impliceert een beweging van een "of/of"-denken naar een "en/en"-denken, wat samenhangt met anti-essentialisme en het principe van gelijkwaardigheid, met raakvlakken met poststructuralisme en postmodernisme.
#### 1.4.4 Concept de départ in plaats van concept de terminus
Dit principe benadrukt het belang van een flexibele en open benadering van concepten, waarbij men niet eindigt met een vastomlijnde definitie, maar start met een concept dat ruimte laat voor verdere exploratie en interpretatie.
* **Voorbeelden van concepten:** Cultuur, cultuurindustrie, macht/tegenmacht/ideologie/hegemonie, massa/publiek/individu, receptie, betekenisgeving, globalisering, informatie/kennismaatschappij.
##### 1.4.4.1 Cultuur als concept
De term "cultuur" kent een rijke en diverse betekenisgeschiedenis:
* **Betekenis 1 (Agrarisch):** Afgeleid van het Latijnse "cultura", verwijzend naar het bebouwen en ontginnen van grond of wijnbouw (agricultuur, viticultuur), en uitgebreid tot "cultus" (verering).
* **Betekenis 2 (Geestesgoederen):** Verwijst naar de beoefening en verwerving van intellectuele en artistieke zaken, een "cultuur met een grote C".
* **Betekenis 3 (Beschaving):** Omvat beschaving, goede manieren en civilisering.
* **Betekenis 4 (Antropologisch):** Sinds circa 1800, verwijst dit naar het geheel van zeden, gewoonten, gebruiken, gedragingen en instellingen van een volk of groep, toepasbaar op brede (Europese, westerse) of specifieke (Catalaanse, Vlaamse) contexten, alsook op subculturen (arbeiderscultuur, studentencultuur).
* **Betekenis 5 (Waarden en engagement):** In de 19e en 20e eeuw ontstond een cultuurbegrip gebaseerd op waarden, ideologie en maatschappelijk engagement, vaak zichtbaar tijdens culturele revoluties.
* **Betekenis 6 (Brood en spelen):** Een meer cynische interpretatie, gericht op amusement en afleiding.
Raymond Williams onderscheidde drie mogelijke betekenissen van cultuur:
1. Een algemeen proces van intellectuele, spirituele en esthetische ontwikkeling.
2. Een specifieke levenswijze van een volk, periode of groep.
3. De producten en praktijken van intellectuele en artistieke activiteit.
De Canon van Vlaanderen wordt gepresenteerd als een kompas, geen vaststaand pad, dat voortdurend geactualiseerd kan worden door wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijk debat.
Pierre Bourdieu's werk illustreert de relatie tussen sociale klasse en levensstijl, waarbij "hoge" cultuur geassocieerd wordt met de hogere sociale klasse en "lage" cultuur met de lagere klasse. Deze classificatie is afhankelijk van verschillende vormen van kapitaal: economisch, cultureel, sociaal en symbolisch kapitaal.
Theodor Adorno's kritiek, voortkomend uit zijn reactie op Benjamin's werk, belicht de transformatie van cultuur:
* **Traditionele indeling:** Hoge cultuur (aristocratie, elite) versus volkscultuur (gewone volk, folklore).
* **Nieuwe ontwikkeling (20e eeuw):** De opkomst van massamedia en massacultuur (mediacultuur, massacultuur) heeft geleid tot kritiek op de standaardisering, commodificatie, infantilisering en vervreemding die hiermee gepaard gaan. Dit culmineert in cultuurpessimisme en een afwijzing van massacultuur.
#### 1.4.5 Zelfkritiek en reflectie
De heuristiek van de complexiteit, gebaseerd op het werk van Morin, markeert een overgang van een paradigma van vereenvoudiging naar een benadering die complexiteit omarmt. Deze overgang wordt gekenmerkt door:
* **Interdisciplinariteit en multidimensionaliteit:** Een structureel-dialectische benadering van causaliteit.
* **"En/en"-denken:** Het overwinnen van rigide dichotomieën.
* **Concept de départ:** Een open en flexibele omgang met concepten.
* **Autokritiek:** Een voortdurende zelfreflectie op de discipline en de wetenschapper, ter vermijding van zelfgenoegzaamheid.
* * *
# De heuristiek van de complexiteit
Dit deel introduceert de heuristiek van de complexiteit als een wetenschappelijke strategie voor het systematisch benaderen van complexe problemen, met nadruk op interdisciplinariteit, complex causaal denken, het doorbreken van dichotomieën, het concept van \_concept de départ, en zelfkritiek.
### 2.1 Inleiding tot de heuristiek van de complexiteit
De heuristiek van de complexiteit, gebaseerd op het werk van Edgar Morin, is een methodische en systematische strategie om complexe problemen te 'oplossen' of te begrijpen binnen de sociale wetenschappen. Het is een overgang van een paradigma van vereenvoudiging naar een benadering die de inherente complexiteit van de realiteit erkent. Deze heuristiek is essentieel om een eigen wetenschappelijke reflex en methodiek te ontwikkelen.
### 2.2 Kernprincipes van de heuristiek
De heuristiek van de complexiteit rust op vier essentiële pijlers:
* Interdisciplinariteit en complex causaliteitsbegrip
* Het einde van dichotomisch denken (en/en in plaats van of/of)
* Het pleidooi voor \_concept de départ in plaats van \_concepts-terminus (anti-essentialisme)
* Zelfkritiek in plaats van zelfgenoegzaamheid
#### 2.2.1 Interdisciplinair en complex causaliteitsbeginsel
Traditioneel werd causaliteit vaak lineair benaderd (stimulus/respons, S/R). De heuristiek van de complexiteit pleit echter voor een meer genuanceerd begrip van causaliteit.
* **Lineair causaliteitsbeginsel**: Dit is een simplistische benadering die uitgaat van een directe oorzaak-gevolg relatie.
* **Expressief causaliteitsbeginsel**: Hierbij worden bredere factoren, zoals economische invloeden, meegenomen in de analyse, maar blijft de relatie nog steeds relatief simplistisch.
* **Structureel-dialectisch causaliteitsbeginsel**: Dit is de meest omvattende benadering binnen de complexe heuristiek. Hierbij worden alle relevante contextelementen en hun onderlinge relaties in rekening gebracht in het onderzoek. Complexe systemen worden gekenmerkt door circulaire verbanden en wederzijdse beïnvloeding, waarbij oorzaak en gevolg niet altijd eenduidig te scheiden zijn.
> **Voorbeeld:** De vraag welke oorzaken ertoe leiden dat jongeren minder traditionele televisie kijken, kan niet worden beantwoord met een enkelvoudige lineaire oorzaak. Factoren als de opkomst van online streamingdiensten, veranderende mediaconsumptiepatronen, technologische innovatie, social media gebruik, en culturele verschuivingen spelen allemaal een rol in een complex samenspel.
Een conceptueel model rond digitale vaardigheden illustreert eveneens de complexiteit, waarbij vaardigheden, contextuele factoren, en toepassingen elkaar wederzijds beïnvloeden.
#### 2.2.2 Einde van dichotomisch denken
Dichotomisch denken, dat de wereld opdeelt in tegenstellingen, wordt binnen deze heuristiek verworpen. In plaats daarvan wordt een 'en/en'-benadering gepropageerd, die complementaire concepten omarmt. Dit staat in contrast met een essentialistische, hiërarchische benadering en is verwant aan poststructuralistische en postmodernistische denkbeelden die pleiten voor anti-essentialisme en gelijkwaardigheid.
Veelvoorkomende dichotomieën die worden doorbroken:
* Markt $\\leftrightarrow$ Staat
* Descriptief $\\leftrightarrow$ Prescriptief
* Inductief $\\leftrightarrow$ Deductief
* Kwantitatief $\\leftrightarrow$ Kwalitatief
* Empirisch/administratief $\\leftrightarrow$ Kritisch
* Onderbouw $\\leftrightarrow$ Bovenbouw
* Politieke economie van de media $\\leftrightarrow$ Cultural studies
#### 2.2.3 Concept de départ versus concept de terminus
De heuristiek van de complexiteit benadrukt het belang van een \_concept de départ (vertrekpunt) in plaats van een \_concept de terminus (eindpunt). Dit houdt in dat men niet moet uitgaan van een vaststaande, definitieve betekenis van een concept, maar juist de dynamische, veelzijdige en contextuele aard ervan moet erkennen. Dit is een vorm van anti-essentialisme.
**Cultuur als concept:** Het begrip 'cultuur' dient als illustratie voor dit principe, waarbij verschillende betekenislagen worden onderscheiden:
1. **Agrarische/vereringscontext**: Van het Latijnse \_cultura (bebouwen, ontginnen) en \_cultus (verering).
2. **Geestesontwikkeling**: Beoefening en verwerving van geestesgoederen; 'cultuur met een grote C'.
3. **Beschaving en etiquette**: Goede manieren, civilisering.
4. **Antropologische opvatting**: Het geheel van zeden, gewoonten, gedragingen, instellingen van een volk (bv. Europese cultuur, Catalaanse cultuur, arbeiderscultuur, studentencultuur).
5. **Waarden en ideologie**: Gevormd tijdens culturele revoluties (bv. Verlichting, communisme, islamitische revoluties).
6. **"Brood en spelen"**: Een meer kritische kijk op cultuur als middel tot afleiding of controle.
Raymond Williams (1971) categoriseerde cultuur op drie manieren: als een algemeen ontwikkelingsproces, als een levenswijze van een groep, of als producten van artistieke activiteit. De 'Canon van Vlaanderen' wordt gepresenteerd als een kompas voor een reis, geen vaststaand pad, en is onderhevig aan voortdurende actualisering door wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijk debat.
Pierre Bourdieu (1984) legde een parallel tussen sociale klasse en levensstijl, waarbij kapitaal (economisch, cultureel, sociaal) de toegang tot en waardering van bepaalde culturele vormen bepaalt. Dit leidt tot symbolisch kapitaal.
Theodor Adorno (1936) bekritiseerde de opkomst van de massacultuur, die hij zag als een gevolg van standaardisering, commodificatie, infantilisering en vervreemding. Hij waarschuwde voor het verlies van hoge cultuur en authentieke kunst door de invloed van massamedia en marktwerking. Mediacultuur wordt gezien als volkscultuur die gemedieerd wordt door media en de markt, wat aanleiding geeft tot cultuurpessimisme en kritiek op de oppervlakkigheid en commercie van populaire cultuur.
#### 2.2.4 Zelfkritiek versus zelfgenoegzaamheid
Een cruciaal aspect van de heuristiek van de complexiteit is zelfkritiek. Dit betekent dat disciplines en wetenschappers voortdurend kritisch moeten reflecteren op hun eigen aannames, methoden en beperkingen. Zelfgenoegzaamheid, het idee dat een discipline alle antwoorden heeft, wordt afgewezen. Wetenschappers moeten zich bewust zijn van hun eigen positie en de mogelijke vertekeningen die dit met zich meebrengt.
> **Tip:** Bij het analyseren van complexe fenomenen is het cruciaal om niet te vervallen in simplificaties. Vraag jezelf steeds af: welke perspectieven mis ik? Welke verbanden zijn er nog meer? Hoe beïnvloeden verschillende factoren elkaar?
> **Voorbeeld:** Bij de analyse van mediagebruik door jongeren is het onvoldoende om enkel te kijken naar de kijktijd. Men moet ook de context van dit gebruik meenemen: met wie kijken ze, hoe interageren ze met de inhoud, welke sociale en culturele factoren spelen een rol, en hoe verhoudt dit zich tot andere vrijetijdsactiviteiten en leerprocessen?
Deze heuristiek moedigt een multidimensionale en interdisciplinaire benadering aan, waarbij de complexiteit van causale verbanden wordt erkend, dichotomieën worden overstegen, concepten als dynamisch worden beschouwd, en continue zelfreflectie centraal staat.
* * *
# Elementen van de heuristiek van de complexiteit
De heuristiek van de complexiteit is een wetenschappelijke strategie die erop gericht is complexe problemen systematisch te benaderen en te begrijpen, en die gekenmerkt wordt door vier essentiële elementen.
### 3.1 Interdisciplinair en complex causaliteitsbeginsel
Dit element benadrukt het belang van interdisciplinariteit en een complex begrip van causaliteit, waarbij verschillende niveaus van oorzakelijkheid worden erkend.
#### 3.1.1 Niveaus van causaliteit
* **Lineair causaliteitsbeginsel:** Dit is een simplistische benadering die uitgaat van een stimulus-respons (S/R) model.
* **Expressief causaliteitsbeginsel:** Hierbij worden economische factoren meegenomen in de analyse van causaliteit.
* **Structureel-dialectisch causaliteitsbeginsel:** Dit meest omvattende niveau neemt alle relevante contextelementen mee in het onderzoek.
> **Voorbeeld:** De vraag welke oorzaken verklaren waarom jongeren minder traditionele televisie kijken, kan geanalyseerd worden via deze verschillende causaliteitsniveaus. Een ander voorbeeld is het opstellen van een conceptueel model rond digitale skills, waarbij de complexe interactie van factoren wordt erkend.
### 3.2 Einde van dichotomisch denken
De heuristiek van de complexiteit pleit voor het afstappen van dichotomisch (of/of) denken ten gunste van een "en/en"-benadering. Dit betekent het omarmen van uitspraken die ogenschijnlijk tegenstrijdig zijn, maar die in hun complementariteit een dieper begrip bieden.
#### 3.2.1 Voorbeelden van dichotomieën die overwonnen worden
* Markt versus staat
* Descriptief versus prescriptief
* Inductief versus deductief
* Kwantitatief versus kwalitatief
* Empirisch/administratief versus kritisch
* Onderbouw versus bovenbouw
* Politieke economie van de media versus Cultural Studies
Dichotomisch denken wordt vaak geassocieerd met essentialisme en hiërarchie. Het overwinnen hiervan leidt tot anti-essentialisme en de erkenning van gelijkwaardigheid, wat aansluit bij poststructuralistische en postmodernistische ideeën.
### 3.3 Concept de départ versus concept de terminus
Dit element, ook wel aangeduid als anti-essentialisme, stelt dat concepten niet moeten worden gezien als eindpunten (concept de terminus) met vaste, essentiële betekenissen, maar als vertrekpunten (concept de départ) die openstaan voor interpretatie en evolutie.
#### 3.3.1 De veelzijdigheid van het concept "cultuur"
Het concept "cultuur" dient als illustratie voor dit principe, met diverse betekenissen die doorheen de tijd en vanuit verschillende perspectieven zijn ontstaan:
* **Betekenis 1 (Latijnse oorsprong):** "Cultura" verwijst naar het bebouwen en ontginnen van grond of wijnbouw (landbouw of wijnbouw). "Cultus" breidt dit uit naar verering.
* **Betekenis 2 (Geestelijke verfijning):** Beoefening en verwerving van geestesgoederen, geassocieerd met "cultuur met een grote C".
* **Betekenis 3 (Beschaving):** Goede manieren, civilisering.
* **Betekenis 4 (Antropologisch):** Het geheel van zeden, gewoonten, gedragingen en instellingen van een volk. Dit kan verwijzen naar brede geografische contexten (Europese, westerse, oosterse cultuur) of kleinere (Catalaanse, Vlaamse cultuur), evenals specifieke levensstijlen (arbeiderscultuur, studentencultuur).
* **Betekenis 5 (Waarden en ideologie):** Een cultuurbegrip dat gebaseerd is op waarden, ideologie en maatschappelijk engagement, vaak zichtbaar tijdens culturele revoluties.
* **Betekenis 6 (Brood en spelen):** Verwijzend naar entertainment en afleiding.
#### 3.3.2 Theoretische benaderingen van cultuur
Verschillende theoretici hebben bijgedragen aan het begrip van cultuur als een dynamisch en gelaagd concept:
* **Raymond Williams (1971):** Zag cultuur als een algemeen ontwikkelingsproces, een specifieke levenswijze, of als de producten en praktijken van intellectuele en artistieke activiteit. De "Canon van Vlaanderen" wordt hierbij geïllustreerd als een dynamisch kompas, geen vaststaand pad, dat geactualiseerd wordt in lijn met voortschrijdend wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijk debat.
* **Pierre Bourdieu (1984):** Zag een parallel tussen sociale klasse en levensstijl, waarbij "hoge" cultuur geassocieerd wordt met een hoge sociale klasse en "lage" cultuur met een lagere klasse. Dit is afhankelijk van de hoeveelheid economisch, cultureel en sociaal kapitaal, die leidt tot symbolisch kapitaal.
* **Theodor Adorno (1936):** Reageerde op de standaardisering en commodificatie van cultuur.
* **Hoge cultuur versus volkscultuur:** Hoge cultuur voor de elite en geïnstitutionaliseerde smaak, volkscultuur voor het gewone volk met folklore en niet-geïnstitutionaliseerde smaak.
* **Van volkscultuur naar mediacultuur/massacultuur:** De opkomst van massamedia en massaconsumentisme in de 20e eeuw leidde tot mediacultuur, wat morele kritiek opriep.
* **Cultuurpessimisme:** Vrees voor het einde van de hoge cultuur door standaardisering, commodificatie, infantilisering en vervreemding, wat resulteert in een afwijzing van massacultuur.
### 3.4 Zelfkritiek in plaats van zelfgenoegzaamheid
Het laatste essentiële element van de heuristiek van de complexiteit is het belang van zelfkritiek en reflectie, in tegenstelling tot zelfgenoegzaamheid binnen een discipline of als wetenschapper. Dit impliceert een voortdurende bevraging van eigen methoden, aannames en conclusies.
> **Tip:** De heuristiek van de complexiteit moedigt een overgang aan van een paradigma van vereenvoudiging naar een benadering die complexiteit omarmt. Dit uit zich in interdisciplinariteit, multidimensionaliteit, structureel-dialectische causaliteit, "en/en"-denken en een voortdurende zelfkritische houding.
* * *
# Het concept cultuur in de sociale wetenschappen
Dit gedeelte verkent de evolutie van het cultuurconcept in de sociale wetenschappen, van vroege definities tot de kritische analyses van mediacultuur en massacultuur.
### 4.1 De heuristiek van de complexiteit en het cultuurconcept
De "heuristiek van de complexiteit", zoals voorgesteld door Morin, pleit voor een wetenschappelijke strategie die complexe problemen systematisch benadert. Dit vereist een interdisciplinaire aanpak, een complex causaliteitsbegrip, het einde aan dichotomisch denken (voorkeur voor "en/en" boven "of/of"), en het gebruik van een "concept de départ" in plaats van "concept de terminus". Zelfkritiek is eveneens essentieel, ter vervanging van zelfgenoegzaamheid.
#### 4.1.1 Interdisciplinariteit en complex causaliteitsbeginsel
* **Lineair causaliteitsbeginsel:** Simplistische Stimulus/Respons-relaties.
* **Expressief causaliteitsbeginsel:** Houdt rekening met economische factoren.
* **Structureel-dialectisch causaliteitsbeginsel:** Omvat alle contextuele elementen in het onderzoek.
#### 4.1.2 Einde van dichotomisch denken
Dichotomisch denken wordt als essentieel en hiërarchisch beschouwd, wat leidt tot een anti-essentialistische benadering en de erkenning van gelijkwaardigheid. De overgang is van een "of/of"-benadering naar een "en/en"-benadering. Voorbeelden van dichotomieën zijn:
* Markt vs. Staat
* Descriptief vs. Prescriptief
* Inductief vs. Deductief
* Kwantitatief vs. Kwalitatief
* Empirisch/administratief vs. Kritisch
* Onderbouw vs. Bovenbouw
* Politieke economie van de media vs. Cultural studies
#### 4.1.3 Concept de départ in plaats van concept de terminus
Dit principe ontwijkt het vastzetten van concepten en moedigt een meer flexibele en open benadering aan. Het cultuurconcept dient hierbij als een "concept de départ".
### 4.2 Definitie en evolutie van het cultuurconcept
Het cultuurconcept kent diverse betekenissen:
#### 4.2.1 Oorspronkelijke en antropologische betekenissen
* **Betekenis 1:** Afgeleid van het Latijnse \_cultura (het bebouwen en ontginnen van grond) en \_cultus (verering). Dit verwijst naar landbouw en wijnbouw.
* **Betekenis 2:** De beoefening en verwerving van geestesgoederen, resulterend in geestelijke verfijning (cultuur met een grote 'C').
* **Betekenis 3:** Beschaving en goede manieren, het proces van civilisering.
* **Betekenis 4 (sinds ca. 1800):** Antropologische opvatting; het geheel van zeden, gewoonten, gebruiken, gedragingen en instellingen van een volk. Dit kan zowel brede geografische contexten (Europese cultuur) als kleinere (Vlaamse cultuur) omvatten, evenals specifieke levensstijlen van groepen (arbeiderscultuur, studentencultuur).
* **Betekenis 5 (19e en 20e eeuw):** Een cultuurbegrip gebaseerd op waarden, ideologie en maatschappelijk engagement, vaak zichtbaar tijdens culturele revoluties (Verlichting, communisme, islamitische culturele revoluties).
* **Betekenis 6:** "Brood en spelen".
#### 4.2.2 Raymond Williams' opvatting van cultuur
Raymond Williams definieerde cultuur binnen een van de volgende drie opties:
1. Een algemeen proces van intellectuele, spirituele en esthetische ontwikkeling.
2. Een bepaalde levenswijze van een volk, periode of groep.
3. De producten en praktijken van intellectuele en artistieke activiteit.
> **Voorbeeld:** De Canon van Vlaanderen wordt gepresenteerd als een kompas voor een reis, geen vaststaand pad, en is onderhevig aan voortdurende actualisering door wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijk debat.
#### 4.2.3 Pierre Bourdieu's sociologische benadering van cultuur
Bourdieu legde een parallel tussen sociale klasse en levensstijl:
* **Hoge sociale klasse:** Geassocieerd met "hoge" cultuur (kunst, klassieke muziek, literatuur).
* **Lage sociale klasse:** Geassocieerd met "lage" cultuur (televisie, popmuziek, sport).
Klasse wordt bepaald door de hoeveelheid kapitaal:
* **Economisch kapitaal:** Financiële middelen.
* **Cultureel kapitaal:** Kennis, opleiding, cognitieve vaardigheden.
* **Sociaal kapitaal:** Netwerken, relaties. Dit leidt tot **symbolisch kapitaal**.
#### 4.2.4 Hoge cultuur versus volkscultuur en de opkomst van mediacultuur
* **Hoge cultuur:** Verbonden met de aristocratie en elite, kunst en geïnstitutionaliseerde smaak.
* **Volkscultuur:** Verbonden met het gewone volk, folklore en niet-geïnstitutionaliseerde smaak.
De 20e eeuw zag de opkomst en verspreiding van massamedia (radio, film, tv, games) en massaconsumentisme (producten, reclame, merken). Dit leidde tot de ontwikkeling van **mediacultuur** of **massacultuur**, waarbij volkscultuur gemedieerd wordt door media en de markt.
### 4.3 Kritiek op mediacultuur en massacultuur
De opkomst van mediacultuur en massacultuur heeft geleid tot aanzienlijke kritiek, vaak aangeduid als **cultuurpessimisme**. Deze kritiek omvat:
* **Vrees voor het einde van de hoge cultuur:** De vrees dat authentieke kunst en beschaving verdwijnen.
* **Standaardisering:** Culturele producten worden uniform en voorspelbaar.
> **Voorbeeld:** Fotografie zou het hogere kunstenaarschap van schilderkunst ondermijnen door zijn reproduceerbaarheid.
* **Commodification (vermarkting):** Cultuur wordt gereduceerd tot verhandelbare producten waarvoor betaald moet worden.
> **Voorbeeld:** Theodor Adorno zag het gevaar in het feit dat cultuurproducten moesten worden gekocht.
* **Infantilisering:** Mensen consumeren passief media-inhoud in plaats van zich intellectueel uit te dagen.
> **Voorbeeld:** Neil Postman stelde dat mensen alleen nog tv kijken en musea vermijden.
* **Vervreemding:** De mediagecreëerde realiteit wordt als echter ervaren dan de werkelijkheid zelf.
> **Voorbeeld:** Jean Baudrillard beschreef de simulatie en hyperrealiteit.
### 4.4 Zelfkritiek en reflectie binnen de heuristiek van de complexiteit
De heuristiek van de complexiteit van Morin onderstreept het belang van zelfkritiek en reflectie binnen de wetenschap. Dit betekent een overgang van een paradigma van vereenvoudiging naar een benadering die complexiteit omarmt, door middel van:
* Interdisciplinariteit en multidimensionaliteit.
* Structureel-dialectische causaliteit.
* "En/en" denken.
* Het gebruik van "concept de départ".
* Autokritiek in plaats van zelfgenoegzaamheid van een discipline of wetenschapper.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Heuristiek van de complexiteit | Een wetenschappelijke strategie die erop gericht is complexe problemen op een methodische en systematische wijze te benaderen, te begrijpen en eventueel op te lossen door verschillende elementen en onderlinge verbanden in ogenschouw te nemen. |
| Interdisciplinariteit | De integratie van kennis, methoden en theorieën uit verschillende wetenschappelijke disciplines om een complex vraagstuk vanuit meerdere perspectieven te benaderen en een dieper inzicht te verkrijgen. |
| Causaliteitsbeginsel | Een principe dat verklaart hoe gebeurtenissen of verschijnselen tot stand komen, waarbij de heuristiek van de complexiteit pleit voor een complex en structureel-dialectisch begrip in plaats van een simplistisch lineair verband. |
| Lineair causaliteitsbeginsel | Een simplistische opvatting van oorzaak en gevolg, vaak aangeduid als S/R (stimulus/respons), waarbij er één directe oorzaak is voor een specifiek gevolg. |
| Expressief causaliteitsbeginsel | Een benadering van causaliteit die economische factoren meeneemt in de analyse van de oorzaken van een fenomeen, wat een iets bredere kijk geeft dan het lineaire principe. |
| Structureel-dialectisch causaliteitsbeginsel | Een complex model van causaliteit dat alle relevante contextuele elementen van een fenomeen in rekening brengt en de onderlinge dynamische en tegenstrijdige relaties tussen deze elementen analyseert. |
| Dichotomisch denken | Een denkwijze die de wereld opdeelt in twee tegengestelde, exclusieve categorieën (bijvoorbeeld of/of), in plaats van de mogelijkheid te erkennen dat meerdere aspecten tegelijkertijd waar kunnen zijn of elkaar kunnen aanvullen (en/en). |
| Concept de départ | Een uitgangspunt of basisconcept dat als startpunt dient voor analyse, waarbij de betekenis ervan wordt verkend en uitgebreid in verschillende contexten en interpretaties, in plaats van een vastomlijnd concept. |
| Concept de terminus | Een eindpunt of vastomlijnd concept dat als definitief wordt beschouwd, zonder verdere exploratie of interpretatie, wat in contrast staat met het concept de départ. |
| Zelfkritiek | Het vermogen en de bereidheid van een individu, discipline of wetenschapper om de eigen aannames, methoden en resultaten kritisch te evalueren en te bevragen, ter bevordering van intellectuele groei en nauwkeurigheid. |
| Zelfgenoegzaamheid | Een houding van overmatige tevredenheid met de eigen prestaties of kennis, waardoor men minder openstaat voor nieuwe ideeën, kritiek of verdere ontwikkeling. |
| Antropologische cultuurbegrip | Een brede opvatting van cultuur die het geheel van zeden, gewoonten, gebruiken, gedragingen en instellingen van een volk of groep omvat, zoals deze sinds ongeveer 1800 is ontstaan. |
| Massacultuur | Een cultuur die wordt voortgebracht en verspreid door massamedia en gericht is op een breed publiek, vaak gekenmerkt door standaardisatie, commercie en een lage drempel voor consumptie. |
| Cultuurpessimisme | Een pessimistische visie op de ontwikkeling van cultuur, waarbij men vreest voor het verval van authentieke kunst, beschaving en intellectuele waarden door factoren als standaardisering en commodificatie. |
| Commodificatie | Het proces waarbij culturele producten, ideeën of diensten worden omgezet in handelswaar die verkocht kan worden op de markt, wat kan leiden tot een verlies van hun oorspronkelijke waarde of betekenis. |
| Infantilisering | Het proces waarbij culturele uitingen of de mediaconsumptie vereenvoudigd worden op een manier die vergelijkbaar is met de communicatie of interesses van kinderen, wat leidt tot een afname van de intellectuele diepgang. |
| Vervreemding | Een sociaal of psychologisch fenomeen waarbij individuen zich losgekoppeld voelen van hun werk, de maatschappij, of zelfs de realiteit, vaak als gevolg van maatschappelijke of technologische ontwikkelingen. |
Cover
CWII - Hoorcollege V - Canvas.pptx
Summary
# De theorie van Walter Benjamin over reproductie en aura
Walter Benjamins analyse van de mechanische reproductie van kunstwerken, het daaruit voortvloeiende verlies van het aura, en de verschuiving van cultuurwaarde naar tentoonstellingswaarde vormt een cruciaal punt in de kritiek op massamedia en cultuur.
### 1.1 Reproduceerbaarheid en het verlies van authenticiteit
Traditioneel was een kunstwerk altijd reproduceerbaar via imitatie. Echter, de **mechanische reproductie** introduceert een fundamentele breuk door de snelheid en schaal van deze reproductie. Het meest perfecte reproductie mist één essentieel element: de aanwezigheid van het kunstwerk in tijd en ruimte, zijn unieke bestaan op een specifieke plaats. Dit unieke bestaan bepaalt de geschiedenis van het werk.
> **Tip:** Benjamin benadrukt dat het bij mechanische reproductie niet gaat om het aantal kopieën, maar om de technologische mogelijkheid tot massale verspreiding en de impact daarvan op de perceptie en waarde van het origineel.
#### 1.1.1 Het verlies van het aura
Met mechanische reproductie **"kwijnt het aura van het kunstwerk weg"**. Het aura wordt gedefinieerd als de unieke uitstraling die voortkomt uit de authenticiteit en het unieke bestaan van het originele kunstwerk, geworteld in zijn geschiedenis en cultuur.
#### 1.1.2 Cultuurwaarde versus tentoonstellingswaarde
Benjamin onderscheidt twee polen in de waarde van een kunstwerk:
* **Cultuurwaarde (cult value):** De oorspronkelijke waarde van een kunstwerk, vaak verbonden met zijn rituele of ceremoniële functie. Het ging primair om het bestaan van het object zelf, niet om de tentoonstelling ervan.
* \_Voorbeeld: Oude grotschilderingen die deel uitmaakten van rituelen.
* **Tentoonstellingswaarde (exhibition value):** De waarde die ontstaat door de mogelijkheid tot tentoonstelling, die toeneemt met technische reproductie. Deze verschuiving van cultuurwaarde naar tentoonstellingswaarde is een **kwalitatieve transformatie** van de aard van het kunstwerk.
#### 1.1.3 Democratiserend gevolg en toegankelijkheid
Mechanische reproductie heeft een democratiserend gevolg:
* Het **emancipeert het kunstwerk van zijn afhankelijkheid van rituelen**.
* Het vergroot de **toegankelijkheid** voor een breder publiek, waardoor het niet langer exclusief is voor een elite.
* Het leidt tot een **nieuwe vorm van participatie**, waarbij het publiek kunst actiever gaat beleven.
* Dit kan leiden tot **politieke bewustwording en debat**.
### 1.2 Politieke implicaties van reproductie
Benjamin plaatst de mechanische reproductie in een bredere politieke context, met name in relatie tot fascisme en communisme:
* **Fascisme:** Benjamin stelt dat fascisme de politiek esthetiseert. Kunst wordt gebruikt om politieke macht te esthetiseren en te bevestigen, vaak via manipulatieve en imponerende functies (zoals 'gleichschaltung' en 'die große Lüge').
* **Communisme:** Communisme daarentegen politiseert de kunst. Kunst wordt ingezet voor politieke bewustwording en maatschappelijke verandering, met een activerende functie die aanzet tot kritisch denken en het bevechten van machtsstructuren. Dit kan worden geassocieerd met het 'Verfremdungseffekt' van Bertolt Brecht.
> **Voorbeeld:** De documentaire film 'Triumph des Willens' (1935) van Leni Riefenstahl, die de macht van het naziregime esthetiseerde, staat tegenover 'Battleship Potemkin' (1925) van Sergei Eisenstein, dat politiek bewustzijn wilde creëren.
### 1.3 De cultuurindustrie (Horkheimer & Adorno)
Max Horkheimer en Theodor Adorno, verbonden aan de Frankfurter Schule, breiden Benjamins analyse uit met hun kritiek op de cultuurindustrie. Zij beschouwen de Verlichting, ondanks haar oorspronkelijke emancipatorische potentieel, als geïnstrumentaliseerd door het kapitalisme tot een **rationaliteit van overheersing**.
#### 1.3.1 Kritiek op Benjamins optimisme
Horkheimer en Adorno bekritiseren Benjamins optimisme over het democratische en progressieve potentieel van mechanische reproductie:
* Zij menen dat het verlies van het aura niet leidt tot emancipatie, maar tot **vervlakking en conformiteit**.
* Ware kunst, die autonoom en vrij van economische belangen is, vindt geen ruimte meer in deze industrie.
* Waar Benjamin in massamedia nieuwe aspecten van de realiteit zag, zien Horkheimer en Adorno een **vervorming van de werkelijkheid**.
#### 1.3.2 Massamedia als controlemechanisme
De massamedia fungeren volgens hen als een controlemechanisme:
* Technologie is niet neutraal, maar wordt ingezet om te controleren.
* De economische belangen van de industrie (zoals de relatie tussen film en banken) bepalen de productie.
* Films en radio presenteren zich niet langer als kunst, maar gebruiken hun zakelijke aard als ideologie om de bewust geproduceerde 'trash' te legitimeren.
#### 1.3.3 Passief maken van publieken en de illusie van keuze
De cultuurindustrie is gericht op het **passief maken van publieken**:
* **Amusement is een verlenging van werk** onder laatkapitalisme; het biedt geen echte ontsnapping, maar slechts een herhaling van het werkproces in de vrije tijd.
* De **illusie van keuze en pseudo-individualiteit** wordt gecreëerd door het aanbieden van schijnbaar verschillende producten die in feite variaties zijn op een gestandaardiseerd format.
* Consumenten krijgen het gevoel een vrije keuze te maken, maar deze keuze is economisch gestuurd en gebonden aan vooraf bepaalde patronen, vergelijkbaar met industrieel bandwerk.
* Deze **standaardisering** leidt tot verarming van de inhoud en uniformiteit.
> **Tip:** Denk aan de manier waarop muziek- of filmplatforms suggesties doen. Hoewel het aanbod groot lijkt, worden patronen en genres die al populair zijn, continu herhaald.
#### 1.3.4 Gevolgen van standaardisering
De standaardisering binnen de cultuurindustrie heeft verreikende gevolgen:
* **Uitsluiting van het nieuwe:** In plaats van vernieuwing, focust de cultuurindustrie op het herhalen van wat al bekend en succesvol is. De machine draait in feite op de plaats.
* **Passieve consumptie:** Producten van de cultuurindustrie kunnen zelfs in staat van afleiding geconsumeerd worden.
* De mentaliteit van het publiek, die het systeem lijkt te ondersteunen, is juist een **onderdeel van het systeem zelf**.
* De hele wereld wordt gefilterd door de cultuurindustrie, waardoor de grenzen tussen de werkelijkheid en de geproduceerde beelden vervagen.
* De cultuurindustrie vormt een type mens dat in elk product wordt herhaald, zelfs als de uiterlijke kenmerken verschillen. Pseudo-individualiteit biedt een vals gevoel van persoonlijke expressie, maar is in werkelijkheid een vorm van massaconsumptie.
* * *
# De cultuurindustrie volgens Horkheimer en Adorno
De cultuurindustrie, volgens Horkheimer en Adorno, is een systeem van massaproductie van cultuur dat de principes van het kapitalisme toepast, wat leidt tot de ondermijning van kritisch denken en de illusie van keuze creëert.
## 2\. De cultuurindustrie: de dialectiek van de Verlichting en massaproductie
### 2.1 De bredere context: moderniteit, desillusie en massamedia
De periode van het Interbellum en de Tweede Wereldoorlog, gekenmerkt door onrust, oprukkend fascisme en stalinisme, zag de opkomst van massamedia en propaganda. Technologische vooruitgang, zoals fotografie, film en radio, speelde hierin een cruciale rol. Deze context vormt de achtergrond voor de kritiek van de Frankfurter Schule, die Marxistisch geïnspireerd was en zich richtte op kritische theorie.
### 2.2 Walter Benjamin en de reproductie van kunst
Walter Benjamin analyseerde de impact van mechanische reproductie op kunstwerken. Hij stelde dat de unieke aanwezigheid van een kunstwerk in tijd en ruimte, zijn "aura", verloren gaat bij reproductie. Dit verlies van aura ondermijnt de authenticiteit van het kunstwerk. Benjamin zag een verschuiving van "cult value" (rituele functie) naar "exhibition value" (tentoonstellingswaarde), wat kunst toegankelijker maakte voor een breder publiek en een democratiserend gevolg kon hebben. Hij zag hierin de mogelijkheid tot actieve participatie en politieke bewustwording. Benjamin contrasteerde de esthetisering van politiek door het fascisme met de politisering van kunst door het communisme, dat kunst gebruikte voor kritisch denken en maatschappelijke verandering.
### 2.3 Horkheimer en Adorno: kritiek op het optimisme van Benjamin
Horkheimer en Adorno deelden de analyse van de massaproductie van cultuur, maar waren kritisch op het optimisme van Benjamin wat betreft de democratiserende en emancipatorische potentie van mechanische reproductie. Zij betoogden dat de cultuurindustrie niet leidt tot emancipatie, maar juist tot vervlakking en conformiteit, waarbij ware kunst, die autonoom en vrij van sociale of economische belangen is, geen ruimte meer vindt.
#### 2.3.1 De paradox van de Verlichting
Volgens Horkheimer en Adorno is de Verlichting, die oorspronkelijk gebaseerd was op rationaliteit en wetenschap om bijgeloof en traditionele autoriteit te overwinnen, getransformeerd door het kapitalisme. Technische rationaliteit is geïnstrumentaliseerd voor dominantie en onderdrukking. De technologie, die neutraal lijkt, wordt ingezet om de samenleving te controleren.
> **Tip:** De kern van Horkheimer en Adorno's kritiek ligt in de "dialectiek van de Verlichting": het proces waarbij de rede zelf, bedoeld om te bevrijden, omslaat in een instrument van onderdrukking.
#### 2.3.2 De cultuurindustrie als instrument van kapitalistische dominantie
De cultuurindustrie maakt volgens hen gebruik van massaproductie om te voldoen aan de behoeften van de markt, gedreven door economische belangen. Grote bedrijven, zoals de elektriciteitsindustrie die de radio-industrie controleert en de banken die de filmindustrie financieren, bepalen de inhoud.
> **Voorbeeld:** Films en radio presenteren zich niet langer als kunst, maar als producten van een industrie die bewust "trash" produceert om te legitimeren dat het puur om winst gaat.
#### 2.3.3 De passivisering van het publiek en de verlenging van arbeid
Entertainment, volgens Horkheimer en Adorno, is een verlenging van het werk onder laatkapitalisme. Het publiek zoekt ontsnapping aan het gemechaniseerde arbeidsproces, maar vindt in amusement slechts nagalm van datzelfde proces. Amusement congeleert tot verveling omdat het geen mentale inspanning vereist. De producten van de cultuurindustrie bieden signalen die de reactie voorschrijven, waardoor de kijker geen eigen gedachten hoeft te vormen.
#### 2.3.4 De illusie van keuze en pseudo-individualiteit
De cultuurindustrie creëert een illusie van keuze door een breed scala aan producten aan te bieden die op het eerste gezicht verschillend lijken. Echter, deze producten zijn slechts variaties op hetzelfde gestandaardiseerde format, gestuurd door economische belangen. Alle massa-cultuur onder monopolie is identiek. De uitkomst van films is voorspelbaar, net als de melodie van een popsong na de eerste paar noten.
> **Tip:** Horkheimer en Adorno benadrukken dat de standaardisering in de cultuurindustrie gericht is op het minimaliseren van risico en het maximaliseren van consumptie, wat leidt tot een verarming van inhoud ten gunste van uniformiteit.
#### 2.3.5 Gevolgen van standaardisering
De onophoudelijke gelijkheid in de cultuurindustrie sluit ook het nieuwe uit. De machine draait "ter plekke", wat betekent dat er een verlies is aan creativiteit, risico en experiment. De producten zijn zo ontworpen dat ze zelfs in een staat van afleiding geconsumeerd kunnen worden, wat passieve consumptie aanmoedigt. De mentaliteit van het publiek, die het systeem van de cultuurindustrie schijnbaar begunstigt, is juist een integraal onderdeel van dat systeem.
> **Voorbeeld:** De ervaring van een bioscoopbezoeker die de straat buiten als een voortzetting van de film ervaart, omdat de film de alledaagse waarneming zo nauwkeurig probeert te reproduceren, is een leidraad geworden voor de productie.
#### 2.3.6 Pseudo-individualiteit
De cultuurindustrie produceert een type mens dat in elk product gereproduceerd wordt. Zelfs politiek tegengestelde uitingen vertonen hetzelfde onbuigzame ritme. Pseudo-individualiteit is het valse gevoel van individualiteit dat wordt gegeven aan consumenten. Dit wordt gepresenteerd als persoonlijke expressie of smaak, maar is in werkelijkheid een vorm van massaconsumptie. De producten van de cultuurindustrie zijn zo ingericht dat ze " alert kunnen worden geconsumeerd, zelfs in een staat van afleiding ".
* * *
# Politieke implicaties van kunst en media
Dit onderwerp onderzoekt hoe politieke systemen kunst en media gebruiken voor zowel esthetisering als politisering, met specifieke aandacht voor de benaderingen van het fascisme en communisme.
### 3.1 De rol van reproductie in kunst en politiek
Walter Benjamin's werk "The Work of Art in the Age of Mechanical Reproduction" stelt dat mechanische reproductie een fundamentele breuk markeert in de manier waarop kunst wordt ervaren. Vóór de mechanische reproductie was een kunstwerk altijd uniek, aanwezig in tijd en ruimte, en onderhevig aan een specifieke geschiedenis. Dit gaf het een "aura".
* **Cult value vs. Exhibition value**: Traditioneel had kunst een "cult value", geworteld in rituele en ceremoniële functies. Mechanische reproductie verschuift de focus naar "exhibition value", waardoor kunst toegankelijker wordt voor een breder publiek.
* **Democratisering en politisering**: Deze toegenomen toegankelijkheid kan leiden tot een democratisering van kunst en een nieuwe vorm van participatie, waarbij het publiek kunst actief beleeft. Dit kan leiden tot politiek bewustwording en debat.
### 3.2 Politieke strategieën: esthetisering versus politisering
Benjamin beschrijft twee tegenovergestelde manieren waarop politiek en kunst/media interageren:
* **Fascisme: esthetisering van politiek**: Het fascisme gebruikt kunst en media om de politieke macht te esthetiseren. Dit is een imponerende functie die gericht is op manipulatie en het bevestigen van machtsstructuren, vaak door middel van concepten als "gleichschaltung" (gelijkschakeling) en de "große Lüge" (grote leugen).
* **Voorbeeld**: Triumph des Willens (1935) van Leni Riefenstahl.
* **Communisme: politisering van kunst**: Het communisme daarentegen gebruikt kunst en media om politieke bewustwording te creëren en maatschappelijke verandering te bewerkstelligen. Dit is een activerende functie die aanzet tot kritisch nadenken en het bevechten van machtsstructuren, bijvoorbeeld via het "Verfremdungseffekt" (vervreemdingseffect) van Bertolt Brecht.
* **Voorbeeld**: Battleship Potemkin (1925) van Sergei Eisenstein.
### 3.3 De cultuurindustrie: kritiek op massamedia
Max Horkheimer en Theodor Adorno, behorende tot de Frankfurter Schule, ontwikkelden de theorie van de "cultuurindustrie". Zij bekritiseerden het optimisme van Benjamin over het democratiserende potentieel van massamedia.
* **De dialectiek van de Verlichting**: Zij zagen de Verlichting, die aanvankelijk bedoeld was als bevrijding door rationaliteit, getransformeerd door het kapitalisme tot een instrument van onderdrukking. Technische rationaliteit werd de rationaliteit van overheersing.
* **Kritiek op Benjamin's optimisme**: Horkheimer en Adorno geloofden dat de vernietiging van de "aura" door mechanische reproductie niet leidt tot emancipatie, maar tot vervlakking en conformiteit. Ware kunst, die autonoom en vrij van economische belangen is, vindt geen ruimte binnen de cultuurindustrie.
* **Massamedia als controlemechanisme**: Technologie, inclusief massamedia zoals radio en film, is volgens hen niet neutraal, maar wordt ingezet om te controleren. De cultuurindustrie maakt passief en creëert een illusie van keuze en pseudo-individualiteit.
* **Pseudo-individualiteit**: Culturele producten lijken te verschillen, maar zijn slechts variaties op een gestandaardiseerd format, gedreven door economische belangen. Dit creëert een vals gevoel van persoonlijke expressie of smaak, terwijl het feitelijk massaconsumptie is.
* **Standaardisering**: De producten van de cultuurindustrie volgen vastgestelde patronen die vergelijkbaar zijn met industrieel bandwerk, gericht op het minimaliseren van risico en het maximaliseren van consumptie. Dit leidt tot een verarming van de inhoud ten gunste van uniformiteit.
* **Passieve consumptie**: De producten van de cultuurindustrie zijn zo ontworpen dat ze zelfs in een staat van afleiding geconsumeerd kunnen worden. Het publiek wordt aangemoedigd tot passieve consumptie en de mentale capaciteit voor kritisch denken wordt vermeden.
* **Economische belangen**: De afhankelijkheid van omroepbedrijven van de elektriciteitsindustrie, of film van banken, toont aan dat economische belangen de sfeer van de cultuurindustrie domineren. Films en radio presenteren zich als business, wat het "trash" dat ze produceren legitimeert.
* **De illusie van keuze**: De publieke voorkeur voor het systeem van de cultuurindustrie is onderdeel van het systeem zelf. De markt biedt producten aan die voor iedereen bestemd zijn, waardoor verschillen worden benadrukt om het publiek nog completer te kwantificeren.
> **Tip:** Het cruciale verschil tussen Benjamin en Horkheimer/Adorno ligt in de interpretatie van de gevolgen van mechanische reproductie. Benjamin ziet een potentieel voor democratisering en politisering, terwijl Horkheimer en Adorno eerder een instrument van dominantie en conformisme zien binnen de kapitalistische cultuurindustrie.
> **Voorbeeld:** Horkheimer en Adorno zouden beargumenteren dat streamingdiensten, ondanks hun schijnbaar eindeloze aanbod van films en series, uiteindelijk allemaal variaties zijn op gestandaardiseerde narratieven en productiemethoden, ontworpen om kijkers passief te houden en te conformeren aan heersende economische en ideologische structuren. De "keuze" die consumenten hebben, is in werkelijkheid een beperkte reeks voorgekauwde opties die voldoen aan commerciële criteria.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mechanische reproductie | Het proces waarbij een kunstwerk technisch wordt nagemaakt, waardoor de snelheid en schaal van verspreiding enorm toenemen en de authenticiteit van het origineel wordt aangetast. |
| Aura van het kunstwerk | De unieke aanwezigheid van een kunstwerk in tijd en ruimte, verbonden aan zijn geschiedenis en oorspronkelijke context, die verloren gaat bij mechanische reproductie. |
| Cultuurwaarde (Cult value) | De oorspronkelijke waarde van een kunstwerk die voortkomt uit zijn rituele of ceremoniële functie, waarbij het bestaan van het object belangrijker was dan het publiek. |
| Tentoonstellingswaarde (Exhibition value) | De waarde van een kunstwerk die toeneemt door technische reproductie, waardoor het toegankelijker wordt voor een breder publiek en geschikt wordt gemaakt voor tentoonstellingen. |
| Esthetisering van politiek | Het proces waarbij politieke macht of ideologie wordt verpakt in esthetische middelen, vaak ter manipulatie van het publiek en ter bevestiging van bestaande machtsstructuren, zoals bij het fascisme. |
| Politisering van kunst | Het gebruik van kunst als middel voor politiek bewustzijn en maatschappelijke verandering, gericht op het activeren van het publiek en het aanzetten tot kritisch denken over machtsstructuren. |
| Kritische theorie | Een filosofische stroming, grotendeels geïnspireerd door het marxisme, die de maatschappij kritisch analyseert met het doel deze te veranderen, met speciale aandacht voor de rol van cultuur en ideologie. |
| Cultuurindustrie | Een term van Horkheimer en Adorno die verwijst naar de massaproductie en -verspreiding van culturele goederen binnen een kapitalistisch systeem, wat leidt tot standaardisatie, conformiteit en passieve consumptie. |
| Dialectiek van de Verlichting | Het concept dat de Verlichting, die bedoeld was om bevrijding te brengen door middel van rationaliteit, onder het kapitalisme juist een instrument van onderdrukking is geworden. |
| Pseudo-individualiteit | De illusie van persoonlijke expressie of uniekheid die wordt geboden door culturele producten van de cultuurindustrie, terwijl deze in feite gestandaardiseerde variaties op hetzelfde thema zijn. |
| Massaproductie van cultuur | Het proces waarbij culturele goederen op grote schaal worden geproduceerd, vergelijkbaar met industriële productie, met als doel maximale winst en controle over de consument. |
| Standaardisering in cultuur | Het uniforme karakter van culturele producten, die vastgestelde patronen volgen om risico’s te minimaliseren en consumptie te maximaliseren, wat leidt tot een verarming van inhoud en een gebrek aan creativiteit. |
Cover
CWII - Hoorcollege VII - kopie.pptx
Summary
# De publieke sfeer volgens Habermas
Het concept van de publieke sfeer, zoals ontwikkeld door Jürgen Habermas, beschrijft een ruimte voor rationele en kritische publieke discussie die essentieel is voor een democratische samenleving.
## 1\. De publieke sfeer volgens Habermas
### 1.1 Ontstaan van de publieke sfeer
#### 1.1.1 Oorsprong en definitie
De publieke sfeer kan worden gedefinieerd als een bemiddelende ruimte tussen de private wereld van burgers en de staat. Het is een "veilige ruimte" waar individuen vrij en rationeel meningen kunnen uitwisselen over zaken van algemeen belang. De wortels van dit concept worden soms teruggevoerd naar de Griekse oudheid met het idee van de \_bios politikos, de politiek actieve burger.
#### 1.1.2 Ontwikkeling in 18e-eeuws Europa
De publieke sfeer zoals Habermas die beschrijft, ontwikkelde zich in het 18e-eeuwse Europa tijdens de Verlichting. De opkomende burgerij (bourgeoisie) creëerde een nieuwe ruimte voor debat, aanvankelijk op literair-cultureel gebied. Nieuwe media zoals romans, kranten en tijdschriften speelden hierin een cruciale rol.
* **Literair-culturele debatten:** Debatten begonnen vaak met literaire aangelegenheden, maar kregen al snel een politieke lading.
* **Nieuwe ontmoetingsplaatsen:** Koffiehuizen, clubs en salons werden centra voor deze discussies.
* **Rationeel-kritische discussie:** De discussies kenmerkten zich door rationele argumentatie en kritische reflectie, los van directe economische noodzakelijkheden. Deze discussies waren politiek in de zin dat ze de autoriteit konden uitdagen.
Habermas benadrukt dat deze ruimte voor openbare discussie essentieel was, waarbij burgers die optreden als publiek, vrij van dwang, zich konden verenigen en hun mening uiten over algemene belangen.
### 1.2 Transformatie van de publieke sfeer in de 20e eeuw
De opkomst van massamedia in de 20e eeuw leidde tot een significante transformatie van de publieke sfeer.
#### 1.2.1 Impact van massamedia
Massamedia, zoals radio, film en televisie, veranderden de aard van communicatie ingrijpend.
* **Verandering van communicatievorm:** De vorm van communicatie veranderde, wat een diepere impact had dan de eerdere drukpers.
* **Formalisering van discussie:** Discussie werd een "business" en gestandaardiseerd. De focus verschoof van inhoudelijke consensus naar consensus over de vorm of etiquette van het debat. Conflicten werden verminderd tot persoonlijke onenigheden.
* **Verminderde afstand en rationele betrokkenheid:** Nieuwe media verminderden de afstand tussen de consument en de boodschap, wat de mogelijkheid voor een rationeel-kritische uitwisseling beperkte. De noodzaak van een zekere afstand voor reflectie verdween.
#### 1.2.2 Stimuleren van eenrichtingsverkeer
De massamedia bevorderden eenrichtingscommunicatie ("Don't talk back!"), waardoor de rol van het publiek veranderde van actieve deelnemer naar passieve ontvanger.
#### 1.2.3 Vervaging van de grens tussen privé en publiek
Een ander cruciaal aspect van de transformatie was de vervaging van de grens tussen de privé- en de publieke sfeer.
* **Publiek maken van privélevens:** De media begonnen privélevens uit te zenden, wat een illusie van intimiteit creëerde.
* **Privatisering van publieke kwesties:** Publieke kwesties werden steeds meer benaderd vanuit een persoonlijk of "human interest" perspectief, wat leidde tot depolitisering. De focus verschoof naar entertainment en directe beloningen ("immediate reward") in plaats van diepgaande discussie met een langetermijnperspectief ("delayed reward news").
Habermas stelde dat de door massamedia gecreëerde wereld slechts uiterlijk een publieke sfeer was, en de beloofde integriteit van de privésfeer een illusie.
### 1.3 Habermas, nationalisme en verbeelde gemeenschappen (contextualisering met Anderson)
Hoewel niet strikt onderdeel van Habermas' oorspronkelijke concept van de publieke sfeer, biedt de analyse van Benedict Anderson over "imagined communities" een relevant kader voor het begrijpen van de impact van media op groepsidentiteit en gemeenschapsvorming, wat impliciete gevolgen heeft voor hoe publieke opinie wordt gevormd.
#### 1.3.1 De natie als "verbeelde gemeenschap"
Anderson definieert de natie als een "imagined political community". Dit betekent dat de leden van een natie, zelfs de kleinste, elkaar nooit allemaal zullen kennen, maar toch in hun geest het beeld van hun gemeenschap koesteren.
* **Gelimiteerd:** Een natie heeft altijd grenzen, hoe elastisch ook.
* **Soverein:** In de context van de Verlichting en Revolutie werden naties geboren als een reactie op goddelijk ingestelde, hiërarchische dynastieke rijken.
* **Gemeenschap:** Ongeacht de interne ongelijkheid, wordt de natie opgevat als een diepe, horizontale kameraadschap.
#### 1.3.2 Printkapitalisme en nationale identiteit
Anderson legt een sterk verband tussen het printkapitalisme en de vorming van nationale identiteit.
* **Opkomst drukpers:** De uitvinding van de drukpers (Gutenberg) en de opkomst van gedrukte media in de 17e en 18e eeuw, gedreven door kapitalistische motieven (groter bereik = hogere winst), creëerden nieuwe mogelijkheden.
* **Uniformiteit van taal:** De convergentie van kapitalisme en printtechnologie op de verscheidenheid van menselijke talen leidde tot de mogelijkheid van een nieuwe vorm van verbeelde gemeenschap. De overgang van Latijn naar lokale talen en de standaardisatie van dialecten naar één "volkstaal" bevorderden uniformiteit.
* **Simultaneïteit en gedeeld referentiekader:** De simultaneïteit van media-ervaringen – het dagelijks lezen van dezelfde teksten – creëerde een gedeeld besef van tijd en ruimte, en dus een gedeeld referentiekader. Dit zorgde voor identificatie met (fictieve) medeleden van dezelfde "regio" en creëerde een gedeelde, seriële simultaneïteit.
Anderson's werk suggereert dat media niet alleen de publieke sfeer transformeren, maar ook de fundamentele identiteiten en gemeenschappen waarop publieke opinie is gebaseerd.
* * *
# Verbeelde gemeenschappen volgens Benedict Anderson
Benedict Andersons theorie over naties als verbeelde gemeenschappen beschrijft hoe nationalisme ontstaat door een combinatie van de drukpers, kapitalisme en een gedeeld besef van tijd en ruimte, wat leidt tot een gevoel van diepe, horizontale kameraadschap.
### 2.1 De natie als "verbeelde gemeenschap"
Anderson stelt dat nationalisme, of "nation-ness", en nationalisme zelf culturele artefacten zijn die aan het einde van de achttiende eeuw zijn ontstaan. Deze artefacten werden gevormd door een combinatie van verschillende historische krachten en konden vervolgens, met wisselende mate van zelfbewustzijn, in diverse sociale en politieke contexten worden overgenomen.
#### 2.1.1 Definitie van de natie
Een natie wordt door Anderson gedefinieerd als een "imagined political community - and imagined as both inherently limited and sovereign". Dit betekent dat:
* **Verbeeld:** De leden van zelfs de kleinste natie zullen de meesten van hun medeleden nooit kennen, ontmoeten of zelfs van hen horen. Toch leeft in de geest van ieder lid het beeld van hun gemeenschap. Dit mentale construct zorgt ondanks fysieke afstand voor een gevoel van verbondenheid.
* **Beperkt:** Elke natie, hoe groot ook, heeft eindige, zij het elastische, grenzen waarnaast andere naties liggen.
* **Soverein:** Het concept van de natie ontstond in een tijd waarin de Verlichting en de Revolutie de legitimiteit van het goddelijk ingestelde, hiërarchische dynastieke rijk vernietigden.
* **Gemeenschap:** Ongeacht de feitelijke ongelijkheid en uitbuiting die binnen elke natie kan voorkomen, wordt de natie altijd opgevat als een diepe, horizontale kameraadschap.
> **Tip:** Anderson contrasteert zijn visie op de natie met de klassieke opvatting van nationalisme, die uitging van objectieve kenmerken zoals gemeenschappelijke afstamming, taal of religie, en een vaststaande, onveranderlijke kern had. Anderson benadrukt de sociale constructie en de imaginatie die ten grondslag liggen aan nationale identiteit.
### 2.2 Oorsprong van nationalisme: printkapitalisme
Anderson identificeert de opkomst van de drukpers, met name vanaf de 15e en 16e eeuw (door Gutenberg) en de verdere ontwikkeling in de 17e en 18e eeuw, als een cruciale factor in de verspreiding van nationale ideeën.
#### 2.2.1 Kapitalistische motieven en bereik
De opkomst van gedrukte media werd gestimuleerd door kapitalistische motieven: een groter bereik betekende hogere winsten. De samenloop van kapitalisme en printtechnologie op de "fatale diversiteit van menselijke taal" creëerde de mogelijkheid voor een nieuwe vorm van verbeelde gemeenschap.
#### 2.2.2 Taal en uniformiteit
De drukpers speelde een sleutelrol in de standaardisatie van talen.
* **Overgang van Latijn naar lokale talen:** De ontwikkeling van populaire edities in lokale talen, vaak in coalitie met het Protestantisme, creëerde grote nieuwe lezerspublieken.
* **Van dialect naar volkstaal:** De drukpers droeg bij aan de overgang van een veelheid aan dialecten naar één "volkstaal", wat een gevoel van gedeelde taal en cultuur versterkte.
#### 2.2.3 Gedeeld besef van tijd en ruimte
Printkapitalisme creëerde niet alleen een gedeelde taal, maar ook een gedeeld besef van tijd en ruimte, wat een gedeeld referentiekader opleverde.
* **Simultaneïteit van media-ervaring:** Door simultaan hetzelfde gedrukte materiaal te lezen, identificeerden mensen zich met (vaak fictieve) medeleden van dezelfde "regio" of natie. Dit werd een dagelijks ritueel, een gezamenlijke ervaring.
* **Seriële simultaneïteit:** Een vaststaande structuur en vorm in publicaties, zoals kranten en romans, zorgde voor een ritmische, herhaaldelijke ervaring van tijd, die de verbondenheid verder versterkte.
> **Example:** De opkomst van de Franse roman in de achttiende eeuw droeg bij aan het ontstaan van een Franse literaire publieke sfeer, waar individuen zich konden identificeren met gedeelde leeservaringen en culturele thema's, zelfs als ze elkaar fysiek nooit ontmoetten.
Anderson suggereert dat dit mechanisme van verbeelde gemeenschappen ook zichtbaar is in hedendaagse fenomenen, zoals de identificatie met nationale sportteams (bv. de Rode Duivels) of de verspreiding van ideologische boodschappen via memes op sociale media, die eveneens een vorm van verbeelde, gedeelde identiteit creëren.
* * *
# De impact van massamedia op de publieke sfeer en nationale identiteit
Dit document onderzoekt hoe de opkomst van massamedia zowel de aard van het publieke debat als de vorming van nationale identiteiten heeft beïnvloed, met verwijzingen naar de theoretische concepten van Jürgen Habermas en Benedict Anderson.
### 3.1 Jürgen Habermas en de publieke sfeer
Jürgen Habermas, een invloedrijke denker van de Frankfurter Schule, analyseerde de transformatie van de publieke sfeer, met name in zijn werk "The Structural Transformation of the Public Sphere".
#### 3.1.1 Ontstaan van de publieke sfeer
Habermas beschrijft de publieke sfeer als een ruimtelijke en conceptuele ruimte die zich bevindt tussen de privé-sfeer en de staat. Het is een arena waar burgers vrij en rationeel kunnen debatteren over zaken van algemeen belang. Deze publieke sfeer, die wortels heeft in de Griekse oudheid (bios politikos), ontwikkelde zich in het 18e-eeuwse Europa tijdens de Verlichting.
* **Kenmerken van de vroege publieke sfeer:**
* **Rationeel-kritische discussie:** Debatten waren gebaseerd op rede en kritiek, niet direct onderhevig aan productie- en consumptiedruk.
* **Vrije meningsuiting:** Burgers konden zich vrijelijk uitdrukken en vergaderen.
* **Rol van de bourgeoisie:** De opkomende middenklasse speelde een cruciale rol in het stimuleren van deze debatten.
* **Nieuwe media:** Romans, kranten en tijdschriften vormden de kanalen voor deze discussies.
* **Fysieke locaties:** Koffiehuizen, clubs en salons fungeerden als ontmoetingsplaatsen voor publieke debatten.
* **Politieke dimensie:** Zelfs literaire discussies hadden een politiek karakter, los van overlevingsbehoeften.
#### 3.1.2 Transformatie van de publieke sfeer in de 20e eeuw
De opkomst van massamedia in de 20e eeuw heeft volgens Habermas geleid tot een significante transformatie en erosie van de oorspronkelijke publieke sfeer.
* **Impact van massamedia:**
* **Verandering van communicatievorm:** Nieuwe media zoals radio, film en televisie veranderden de aard van communicatie fundamenteel, met een diepere impact dan de pers.
* **Verminderde afstand en rationele betrokkenheid:** De directe aard van audiovisuele media vermindert de afstand die lezers normaal gesproken hadden tot gedrukte tekst, wat de mogelijkheid voor diepgaande, rationeel-kritische uitwisseling bemoeilijkt.
* **Stimuleren van eenrichtingsverkeer:** De nadruk verschuift naar een 'don't talk back!' mentaliteit, waarbij het publiek meer een consument van informatie wordt dan een actieve deelnemer aan een debat.
* **Vervaging van de grens tussen privé en publiek:**
* **Publiek maken van privélevens:** Persoonlijke levens van individuen worden tentoongesteld in de media.
* **Privatisering van publieke kwesties:** Complexe publieke problemen worden gereduceerd tot persoonlijke verhalen of 'human interest' kwesties.
* **Formalisering van discussie:** Debatten worden gestandaardiseerd, waarbij de vorm belangrijker wordt dan de inhoud. Consensus over het onderwerp wordt overbodig gemaakt door consensus over de presentatiestijl.
* **Commercialisering:** De publieke sfeer wordt meer een markt, waarin media-inhoud wordt geproduceerd voor winst, wat leidt tot een focus op entertainment en onmiddellijke beloning (immediate reward) boven diepgaande informatie (delayed reward).
* **Illusie van een publieke sfeer:** De mediagevormde wereld lijkt een publieke sfeer te bieden, maar is dit in wezen niet meer. De beloofde integriteit van de privésfeer voor de consument is eveneens een illusie.
* **Verpersoonlijking van politiek:** Politiek wordt meer gericht op persoonlijkheden dan op beleidskwesties.
> **Tip:** Habermas' analyse benadrukt het belang van een publieke sfeer waarin rationeel-kritische uitwisseling centraal staat voor een gezonde democratie. De opkomst van massamedia heeft dit ideaal volgens hem significant ondermijnd door commercialisering en de focus op entertainment.
### 3.2 Benedict Anderson en de natie als verbeelde gemeenschap
Benedict Anderson, in zijn werk "Imagined Communities", biedt een sociologische en antropologische kijk op het ontstaan en de verspreiding van nationalisme, met speciale aandacht voor de rol van media.
#### 3.2.1 De natie als "verbeelde gemeenschap"
Anderson definieert de natie als een "imagined political community". Dit betekent dat een natie niet gebaseerd is op directe interactie of gedeelde fysieke kenmerken van alle leden, maar op een collectief gedeelde mentale voorstelling.
* **Kenmerken van de verbeelde gemeenschap:**
* **Gementaal construct:** De natie is primair een mentaal en psychologisch fenomeen, een gedeelde overtuiging.
* **Ondanks afstand verbondenheid:** Leden van een natie kennen elkaar vrijwel nooit persoonlijk, maar voelen zich toch deel van dezelfde gemeenschap. Het beeld van hun gemeenschap leeft in ieders geest.
* **Beperkt:** Zelfs de grootste naties hebben eindige, zij het elastische, grenzen. Er zijn altijd andere naties buiten deze grenzen.
* **Soverein:** Het concept van de natie ontstond in een tijdperk waarin goddelijk ingestelde dynastieke heerschappij werd vervangen door ideeën van soevereiniteit en zelfbeschikking.
* **Gemeenschap:** Ongeacht de bestaande ongelijkheden en uitbuiting binnen de natie, wordt deze altijd beschouwd als een diepe, horizontale kameraadschap.
#### 3.2.2 Kritiek op klassieke opvattingen van nationalisme
Anderson bekritiseert de klassieke opvatting van nationalisme, die naties zag als inherent gebaseerd op objectieve kenmerken zoals een gedeelde taal, religie of afstamming (de "Volksgeist" zoals verdedigd door denkers als von Herder en Fichte). Hij stelt dat deze kenmerken niet statisch zijn, maar contextueel en historisch veranderlijk.
> **Example:** Denk aan het idee van 'de Nederlanders'. Hoewel we een gemeenschappelijke taal en geschiedenis delen, zijn er grote regionale verschillen en constante migratie die de 'objectieve' kenmerken van deze groep voortdurend beïnvloeden. De nationale identiteit ontstaat meer uit het collectieve idee om 'Nederlander' te zijn, dan uit strikte biologische of culturele definities.
#### 3.2.3 Printkapitalisme en nationale identiteit
Anderson legt een cruciaal verband tussen de opkomst van het printkapitalisme en de ontwikkeling van verbeelde gemeenschappen.
* **De rol van de drukpers:**
* **Verspreiding van ideeën:** Vanaf de 15e en 16e eeuw, met de uitvinding van de drukpers (Gutenberg), en vooral in de 17e en 18e eeuw met de opkomst van gedrukte media, konden ideeën op een ongekende schaal worden verspreid.
* **Kapitalistische motieven:** De drukpers werd gedreven door kapitalistische motieven: een groter bereik betekende hogere winsten. Dit leidde tot de exploitatie van goedkope populaire edities, waardoor grote nieuwe lezerspublieken werden gecreëerd.
* **Uniformiteit van taal:** De samensmelting van kapitalisme en printtechnologie op de "fatale diversiteit van de menselijke taal" creëerde de mogelijkheid voor een nieuwe vorm van verbeelde gemeenschap. De overgang van Latijn naar lokale talen, en van meerdere dialecten naar één gestandaardiseerde "volkstaal", bevorderde een gevoel van uniformiteit.
* **Gedeeld besef van tijd en ruimte:** Gedeelde media-ervaringen, zoals het lezen van dezelfde krant op hetzelfde moment (simultaneïteit), creëerden een gedeeld referentiekader. Dit maakte identificatie mogelijk met anonieme medeburgers uit dezelfde 'regio', wat een dagelijks ritueel werd.
* **Seriële simultaneïteit:** De seriële, opeenvolgende aard van kranten en boeken, gecombineerd met de simultane beleving door lezers, droeg bij aan het gevoel van een gedeelde, continue tijd en ruimte die kenmerkend is voor nationale gemeenschappen.
> **Example:** De dagelijkse routine van het lezen van de krant, waarin nieuws uit het hele land wordt gepresenteerd, creëert een gevoel van deelname aan een nationaal evenement, zelfs als men de meeste andere lezers nooit zal ontmoeten. Dit proces, gefaciliteerd door het printkapitalisme, hielp bij het vormgeven van een gedeelde nationale identiteit.
Anderson's theorie is relevant voor het begrijpen van hoe massamedia, zowel traditionele als moderne (zoals memes en sociale media), een cruciale rol spelen in het onderhouden en vormen van nationale identiteiten door het creëren van een gevoel van gedeelde gemeenschap, zelfs in afwezigheid van directe interactie.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Publieke sfeer | Een sociaal-politieke ruimte waar burgers vrij en rationeel kunnen debatteren over aangelegenheden van algemeen belang, fungerend als een bemiddelende zone tussen de private sfeer en de staat. |
| Kulturrasonierend | Een term die verwijst naar de publieke sfeer in zijn oorspronkelijke vorm, waarin de nadruk lag op rationele culturele discussie en debat door individuen. |
| Bios politikos | Een concept uit de Griekse oudheid dat verwijst naar de mens als een politiek wezen, wiens leven en ontwikkeling verbonden zijn met deelname aan het publieke leven en debat. |
| Verlichtingsideaal | Een filosofische en culturele stroming uit de 18e eeuw die de nadruk legde op rede, individualisme en vooruitgang, en die cruciaal was voor de ontwikkeling van de publieke sfeer. |
| Bourgeoisie | De middenklasse, die in de 18e eeuw een belangrijke rol speelde in de opkomst van nieuwe media en de ontwikkeling van publieke debatten, met name in koffiehuizen en salons. |
| Printkapitalisme | Het economische systeem dat de productie en verspreiding van gedrukte materialen stimuleert, waarbij winstbejag en het bereiken van een breed publiek centraal staan, wat de vorming van nationale identiteiten bevorderde. |
| Verbeelde gemeenschap | Benedict Andersons concept van een natie als een gemeenschap die wordt verbeeld door haar leden, ook al kennen ze elkaar persoonlijk niet, omdat ze zich deel voelen van een grotere, homogene groep met gedeelde waarden en identiteit. |
| Volksgeist | Het concept van de 'volksgeest', dat in de klassieke opvatting van nationalisme centraal stond en suggereerde dat een natie gebaseerd is op objectieve kenmerken zoals taal, cultuur en afstamming. |
| Solidariteit | Een gevoel van eenheid en wederzijdse steun binnen een groep, die in het geval van naties wordt gecreëerd door een gedeeld besef van identiteit en gemeenschappelijke belangen, ondanks individuele verschillen. |
| Seriële simultaneïteit | Het idee dat media-inhoud, zoals in romans of kranten, op een geserialiseerde en gelijktijdige manier door een grote groep mensen wordt geconsumeerd, wat een gevoel van gedeelde ervaring en tijdsbesef creëert. |
| Dekolonisatiebewegingen | Politieke en sociale bewegingen die zich richtten op het verkrijgen van onafhankelijkheid van koloniale heerschappij, vaak geassocieerd met de opkomst van nationalistische sentimenten en het concept van verbeelde gemeenschappen. |
| Massamedia | Communicatiemiddelen, zoals kranten, radio, film en televisie, die een groot publiek kunnen bereiken en een significante invloed hebben op de vorming van publieke opinie en culturele identiteit. |
Cover
Hoofdstuk 3_ Coming of age_ onderzoek naar media en communicatie in de eerste helft van de twintigste eeuw.pdf
Summary
# De opkomst van de massamaatschappij en massacommunicatie
Dit deel onderzoekt de historische en maatschappelijke context van de opkomst van de massamaatschappij en de ontwikkeling van massacommunicatie aan het begin van de 20e eeuw, inclusief de rol van technologische innovaties en maatschappelijke veranderingen [2](#page=2).
### 1.1 Contextualisering
De opkomst van de communicatiewetenschappen als academische discipline, grotendeels rond de overgang van de 19e naar de 20e eeuw in westerse landen, kan verklaard worden door een reeks elkaar beïnvloedende processen [2](#page=2).
#### 1.1.1 Technologische en maatschappelijke ontwikkelingen
Rond de eeuwwende waren verschillende mediatechnologieën en -inhouden voldoende rijp voor massaal gebruik. De "penny press" maakte al in de tweede helft van de 19e eeuw grote krantenoplages mogelijk, en eind 19e/begin 20e eeuw speelden ook tele-, fono-, fotografie en film een rol in het dagelijks leven en de vrijetijdsbesteding. Er ontstonden steeds meer raakvlakken tussen verschillende mediasectoren, zoals de integratie van foto's in krantenartikelen die via telefonie of telegrafie werden doorgegeven. De expansie van radio volgde decennia later [2](#page=2).
Minstens zo belangrijk waren maatschappelijke processen die voortkwamen uit de industriële revolutie, zoals:
* Verdere industrialisering en technologische innovaties rond elektriciteit [2](#page=2).
* Demografische veranderingen en plattelandsvlucht [2](#page=2).
* Concentratie van mensen in stedelijke gebieden waar loonarbeid werd verricht [2](#page=2).
* Het overbruggen van tijd en ruimte door nieuwe media en transportmogelijkheden [2](#page=2).
* Toenemende alfabetisering en ontwikkelingen in onderwijs en wetenschap [2](#page=2).
* Secularisering [2](#page=2).
* Veranderende verhoudingen tussen sociale klassen, mannen en vrouwen, en het openbare en private leven [2](#page=2).
Deze evoluties waren fundamenteel ambivalent: enerzijds was er een negentiende-eeuws vooruitgangsgevoel door toegenomen welvaart en controle op de natuur, anderzijds ervoeren groepen deze veranderingen als problematisch of bedreigend, wat leidde tot onzekerheid en pessimisme. De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) zou dit optimisme flink beïnvloeden [2](#page=2).
Vanaf de jaren 1920 breidde het communicatieonderzoek zich uit, waarbij gedrags- en sociaalwetenschappelijke benaderingen aan belang wonnen. Er was veel aandacht voor massacommunicatie, gedefinieerd als het versturen van boodschappen via radio, film en pers naar grote, verspreide publieken. Onderzoek naar propaganda werd door overheden gepromoot vanwege de oorlogsinspanningen. Public relations en reclame werden ook belangrijker in het aanzetten tot aankoop in een kapitalistische samenleving [3](#page=3).
#### 1.1.2 De conceptie van de massa
Het vroege denken over massacommunicatie richtte zich op de macht van media om mensen te beïnvloeden. Een pessimistische kijk op 'de massa' was courant, hoewel ook positieve connotaties (solidariteit, volksverheffing) bestonden. Een massa werd gezien als een grote, diffuse verzameling individuen zonder veel persoonlijkheid, erg beïnvloedbaar en manipuleerbaar door media. Verwijzingen werden vaak gemaakt naar het werk van Gustave Le Bon en Gabriel Tarde over massapsychologie [3](#page=3).
De term "massa" kreeg een pejoratieve betekenis: een geïsoleerde, uniforme, genivelleerde en gemanipuleerde verzameling individuen. De concepten massa en massacommunicatie werden in de tweede helft van de 20e eeuw ter discussie gesteld vanwege hun "catch-all"-karakter en de automatische link met manipulatie, wat weinig ruimte liet voor context en nuance. Raymond Williams stelde dat er geen massa's zijn, "maar alleen manieren om mensen als massa te zien". Later droegen nieuwe vormen van mediacommunicatie bij aan het in onbruik raken van de termen "massacommunicatie" en "massapubliek" [4](#page=4).
#### 1.1.3 De opkomst van massamedia en de impact van radio
De begrippen massa en massacommunicatie werden populair in de jaren 1930, toen massamedia inderdaad veel impact leken te hebben. De opkomst van radio was significant; in de VS groeide het aantal huishoudens met een radiotoestel van gemiddeld 40% in de jaren 1930 tot meer dan 80% in de jaren 1940 [4](#page=4).
**Voorbeeld: The War of the Worlds ** .
Een beroemd voorbeeld is de uitzending van het luisterspel *The War of the Worlds* door Orson Welles op 30 oktober 1938. Het programma leek live te berichten over een Marsinvasie, wat, ondanks een beginwaarschuwing, bij meer dan een miljoen van de zes miljoen luisteraars paniek veroorzaakte. Een studie door Cantril, Gaudet & Herzog volgde om de invloed van massamedia op massagedrag te onderzoeken. Uit dit onderzoek bleek een genuanceerder beeld: radio werd als betrouwbaar beschouwd, maar velen hadden de aankondiging gemist of luisterden slechts oppervlakkig. De presentatie als nieuwsbulletins met "experts" en de toenmalige oorlogsangst speelden mee. Latere studies (bv. Campbell, 2010) nuanceerden de vermeende paniek, die deels overdreven werd door de pers, die radio als concurrent zag, en deels door het boek van Cantril c.s., dat de macht van radio wetenschappelijk leek te onderbouwen [4](#page=4) [5](#page=5).
**Voorbeeld: Franklin D. Roosevelt en oorlogsobligaties**
President Franklin D. Roosevelt gebruikte radio als propagandamiddel om het volk direct aan te spreken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd een achttien uur durende radiomarathon met zangeres Kate Smith georganiseerd om Amerikanen te overtuigen oorlogsobligaties te kopen. Veel luisteraars ervoeren een persoonlijke conversatie, en de campagne haalde veertig miljoen dollars op, wat de overtuigingskracht van radio illustreerde [6](#page=6).
Mediagebruik nam toe en werd door commentatoren vaak gekoppeld aan "morele paniek", een uit de proportie gegroeide angst voor vermeende bedreigingen. Media werden soms zelf als oorzaak van maatschappelijke bedreigingen gezien [6](#page=6).
**Voorbeeld: Brexit-campagne**
De rol van media in de Brexit-campagne, waarbij migratie werd gereduceerd tot een invasie van "vreemdelingen", illustreert dit. Politieke partijen spelen vaak in op dergelijke gevoelens, bijvoorbeeld rond het VN-migratiepact [7](#page=7).
In de eerste helft van de 20e eeuw hadden media een voorkeur voor het aberrante (geweld, pornografie, misdaad). De economische crisis van 1929, de opkomst van nazisme, fascisme en stalinisme, en het effectieve gebruik van massamedia door deze regimes, droegen bij aan de inschatting van de grote macht van massamedia [7](#page=7).
### 1.2 Concepten en ideeën in het denken over de massamaatschappij
Ideeën geassocieerd met de massamaatschappijtheorie kwamen op vanaf het laatste kwart van de 19e eeuw als reactie op industrialisering, verstedelijking en modernisering. Europese denkers uit diverse disciplines leverden bijdragen, met nadruk op morele ontreddering (sociologie), massa-instincten (psychologie) en het onderscheid tussen massacultuur en elitecultuur (cultuur) [8](#page=8).
#### 1.2.1 Sociologische benaderingen
De ambivalentie van maatschappelijke omwenteling werd weerspiegeld in sociologische concepten zoals Ferdinand Tönnies' *Gemeinschaft* (volksgemeenschap) en *Gesellschaft* (industriële samenleving), en Emile Durkheims mechanische versus organische solidariteit [8](#page=8).
* **Tönnies' Gemeinschaft en Gesellschaft:**
* *Gemeinschaft* (natuurlijke wil) verwijst naar intieme, coöperatieve, persoonlijke relaties in een volksgemeenschap waar mensen voor elkaar zorgen en het groepsbelang nastreven [8](#page=8) [9](#page=9).
* *Gesellschaft* (rationele wil) beschrijft onpersoonlijke, onafhankelijke relaties in een moderne industriële samenleving waar mensen met elkaar concurreren en hun eigen belangen nastreven [9](#page=9).
* Deze concepten zijn ideaaltypen; beide elementen zijn altijd aanwezig. De *Gesellschaft*-vorm nam het overwicht in de 19e-eeuwse industrialisering, wat leidde tot het verlies van traditionele *Gemeinschaft*-organisaties [9](#page=9).
* **Durkheims solidariteit:**
* **Mechanische solidariteit:** Sterk collectief bewustzijn, gemeenschappelijke doelen en waarden, leden voelen zich persoonlijk verantwoordelijk. Mensen worden gedwongen zich in traditionele rollen te nestelen [9](#page=9).
* **Organische solidariteit:** Afhankelijk van samenwerking tussen gespecialiseerde, gedifferentieerde individuen. Sociale relaties zijn formeel en functioneel bepaald, zoals in een lichaam [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 1.2.2 Cultuurpessimisme en de "massamens"
Het idee van maatschappelijke omwenteling ging gepaard met nostalgie en vrees, bijvoorbeeld voor de stedelijke samenleving geassocieerd met criminaliteit en conflict. Filosoof José Ortega y Gasset uitte in *De opstand van de massamens* cultuurpessimisme over de toenemende greep van de "massamens" op de macht, wat Europa in crisis zou brengen. De snelle technologische ontwikkeling en de opkomst van massamedia versterkten het gevoel dat de bestaande orde wankelde, wat leidde tot angst en onzekerheid. Nieuwe technologieën, inclusief media, werden argwanend bekeken als oorzaak van deze ontwrichtingen. Media symboliseerden voor sommigen alles wat misging in de samenleving: "[Media industries were easily attacked as symptomatic of a sick society..." [10](#page=10) [11](#page=11) .
#### 1.2.3 Psychologische benaderingen
#### 1.2.3.1 Stimulus-responsmodel (Behaviorisme)
Vanuit de gedragspsychologie werd begin 20e eeuw de leertheorie ontwikkeld, met een centrale rol voor de relatie tussen stimulus en respons. Een stimulus (boodschap) wordt ontvangen, wat leidt tot een onmiddellijke respons (reactie, leren) [11](#page=11).
* **Pavlovs experiment met honden:** Kwijlen (niet-geconditioneerde respons) werd gekoppeld aan een belgeluid (auditieve stimulus). Na conditionering begonnen honden te kwijlen bij het horen van de bel alleen (geconditioneerde respons) [12](#page=12).
* **Watson:** Argumenteerde dat menselijke conditionering vergelijkbaar verloopt en dat zelfs complexe gedragingen te herleiden zijn tot responsen op stimuli [12](#page=12).
In de geschiedenis van communicatiewetenschappen wordt vaak een rudimentair stimulus-responsmodel gebruikt om het eerste denken over mediabeïnvloeding te typeren. Dit model impliceert dat mediaboodschappen leiden tot automatische gedragseffecten, waarbij mediaorganisaties als bronnen met enorme macht worden gezien [12](#page=12).
##### Metaforen voor media-invloed: injectienaald en magische kogels
* **Injectienaaldmodel (hypodermic needle/syringe):** Een boodschap wordt direct geïnjecteerd in de ontvanger, die de informatie, ideeën of waarden passief overneemt. De stimulus genereert directe, sterke effecten (respons) bij een eenzaam, kwetsbaar en manipuleerbaar individu in de massamaatschappij [13](#page=13).
* **Magische kogels (magic bullets):** Media vuren symbolische boodschappen af op een machteloos publiek, wat onmiddellijke en soortgelijke reacties genereert [13](#page=13).
#### 1.2.3.2 Freuds psychoanalyse
Sigmund Freuds psychoanalyse verklaarde onderbewuste mentale processen die gedrag bepalen, met name irrationeel gedrag [13](#page=13).
* **Id:** Het egocentrische deel dat zoekt naar bevrediging van driften en begeerte [13](#page=13).
* **Ego:** Geassocieerd met de ratio; houdt contact met de externe wereld en controleert de primaire driften [13](#page=13).
* **Superego:** Het onderbewuste, emotionele controlemechanisme dat gevormd wordt door culturele regels en het geweten; relateert aan morele aspecten en gevoelens van goed/fout [13](#page=13) [14](#page=14).
Dominantie van het Id leidt tot mentale problemen (bv. hysterie); dominantie van het Superego kan leiden tot uitschakeling van emoties en automatische gehoorzaamheid. Propaganda zou het meest effectief zijn wanneer het Ego buiten spel wordt gezet, door direct het Id aan te spreken of het Superego te sturen. Zowel behaviorisme als Freuds ideeën schetsen een beeld van een passief, onmondig individu dat makkelijk manipuleerbaar is [14](#page=14).
**Voorbeeld: Nazi-propaganda**
Nazi-propaganda zou volgens deze ideeën appelleren aan dierlijke driften, de ratio uitschakelen en negatieve responsen teweegbrengen bij het Duitse volk, wat resulteert in conditionering tot negatieve reacties op Joden [14](#page=14).
### 1.3 Massamaatschappijtheorie
De massamaatschappijtheorie, met focus op media en communicatie, omvat diverse, soms ambivalente invloeden en assumpties over de rol van media [15](#page=15).
#### 1.3.1 Kernassumpties van de massamaatschappijtheorie
* **Brede verspreiding en gevaar:** Massamedia bereiken vrijwel iedereen, wat gevaarlijk is omdat media als een negatieve, destructieve kracht worden gezien die normen en waarden ondermijnt en de sociale orde bedreigt. Elitecontrole over media wordt noodzakelijk geacht [15](#page=15).
* **Macht van media en directe effecten:** Mensen worden geboren met instincten waarop media direct inspelen. Het communicatieproces is lineair (zender -> medium -> ontvanger), met een direct verband tussen boodschapinhoud en ontvangersinvloed (stimulus-respons). Voorbeeld: Nieuws over criminaliteit wekt primaire driften op en leidt tot angst of geweld [15](#page=15).
* **Passieve, kritiekloze ontvanger:** Individuen zijn bereid en in staat de boodschap passief en zonder kritiek op te nemen, omdat hun respons geconditioneerd is [15](#page=15).
* **Kwetsbaarheid door isolatie:** Gewone mensen zijn kwetsbaar omdat ze afgesneden zijn van traditionele sociale instituties (familie, kerk) die hen beschermden. In de massamaatschappij missen individuen een gemeenschappelijke basis van normen en waarden, wat leidt tot beperkte sociale controle en sociaal isolement (aliënatie) [16](#page=16).
* **Lange-termijngevolgen:** Corruptie van de geest door media leidt tot onoverzienbare individuele en maatschappelijke gevolgen, zoals toenemend geweld door blootstelling aan gewelddadige media [16](#page=16).
* **Uitmonding in totalitaire orde:** De sociale chaos door media zal leiden tot een totalitaire sociale orde, omdat de chaotische massamaatschappij onvermijdelijk instort en enkel onder controle gehouden kan worden door een centraal gecontroleerde staat [16](#page=16).
* **Verval van beschaving:** Massamedia zijn de antithese van hogere cultuur en leiden tot verval van de beschaving en het verlichtingsideaal. Elites zien voor zichzelf een cruciale rol weggelegd om dit proces te keren [16](#page=16).
**Voorbeeld: Columbine High School massacre ** .
Het drama op de Columbine High School werd direct in verband gebracht met mediabeïnvloeding, waarbij gewelddadige films en games als oorzaak werden aangewezen. Een mediacentralistische benadering die media als enige bron van sociale verandering ziet, is echter te simplistisch voor complexe problematieken [17](#page=17).
**Voorbeeld: Radicalisering via sociale media**
De rol van sociale media in de radicalisering van jongeren wordt ook vaak genoemd, waarbij extremistische propaganda via Facebook en Twitter jongeren zou bekeren [18](#page=18).
#### 1.3.2 Kritieken en evaluatie
De massamaatschappijtheorie wordt om meerdere redenen bekritiseerd [18](#page=18):
* **Gebrek aan wetenschappelijke basis:** De theorie berust meer op anekdotiek dan op systematisch onderzoek [18](#page=18).
* **Idealisering van het verleden:** Sommige theoretici idealiseren het verleden, waarbij beperkingen van dorpsgemeenschappen (sociale controle, gebrek aan mobiliteit) worden genegeerd [18](#page=18).
* **Onderbelichting van positieve dynamieken:** Mogelijk positieve effecten van de samenleving (individuele vrijheid, democratisering, onderwijs) worden onderbelicht [18](#page=18).
* **Elitair en paternalistisch:** De theorie wordt deels geformuleerd door conservatieve elites, deels uit paternalisme en gericht op machtsbehoud [18](#page=18).
* **Overschatting van media-invloed en ontvangerspassiviteit:** Later onderzoek toonde aan dat de veronderstelde media-invloed en de passiviteit van individuen werden overschat. Het stimulus-responsmodel negeert de complexiteit van de wisselwerking tussen media, individu en samenleving. Het mens- en maatschappijbeeld onderschat de intelligentie en competentie van "gemiddelde" mensen [18](#page=18).
Vanaf de jaren 1960 raakten de eerste massamaatschappijtheorieformuleringen grotendeels in onbruik [18](#page=18).
#### 1.3.3 Nuancering van de historische analyse
Auteurs die de geschiedenis van de communicatiewetenschappen bestudeerden, beargumenteren dat de klassieke canon over het initiële denken rond media en maatschappij de werkelijke diversiteit aan perspectieven en ambiguïteiten onderschat. De "karikatuur" van het initiële denken diende om de discipline af te bakenen en het idee van "limited effects" te propageren [19](#page=19).
* **Trends in plaats van paradigma's:** Baran en Davis spreken liever van trends dan van duidelijk gescheiden theoretische periodes, vanwege de overlapping en wederzijdse beïnvloeding [19](#page=19) .
* **Complexere media-invloed:** Het eerste massacommunicatieonderzoek was geen monolithisch blok en volgde niet uitsluitend het rigide stimulus-responsmodel. De kritieken op dit model zijn groot, omdat het de sociale context en individuele verschillen (leeftijd, gender, religie, etc.) negeert [19](#page=19).
* **Variërende injectienaaldmodellen:** Massamaatschappijdenkers lieten verschillende soorten publieken toe, die met verschillende "injectienaalden" (media-invloed) bereikt werden, afhankelijk van interveniërende variabelen zoals persoonlijkheid. De injectienaaldmetafoor functioneerde complexer dan aanvankelijk voorgesteld. Vele vroege theorievormingen, ondanks de injectienaaldmetafoor, verschillen niet zoveel van latere kaders over culturele en hegemonische mediamacht [20](#page=20).
* **Twijfelachtige interpretatie van bronnen:** Analysen uit Europa werden zonder veel contextualisering getransponeerd naar de Amerikaanse context, terwijl de oorspronkelijke auteurs (Le Bon, Tarde, Tönnies, Ortega y Gasset) niet per se een soortgelijke negatieve visie deelden en niet simpelweg gereduceerd konden worden tot elitaire, conservatieve stemmen. Le Bon had een negatief perspectief, terwijl Tarde geloofde in dialoog. Ortega y Gasset's werk was complexer dan louter reactionaire nostalgie. Sommige denkers kwamen wel uit dominante elites die bang waren voor de omwentelingen [20](#page=20).
* **Diverse politieke achtergronden:** De massamaatschappijtheorie is een amalgaam van ideeën van diverse, zelfs politiek antagonistische groepen en denkers, waarbij ook vanuit revolutionaire hoek concepten werden aangewend om radicale veranderingen te bepleiten [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Onderbelichting van alternatieve visies:** Er wordt weinig aandacht besteed aan alternatieve visies, zoals het onderzoek van de Chicago School of kritische propagandastudies. Deze tradities waren normatief en gericht op sociaaldemocratische hervormingen, waarbij media een positieve bijdrage konden leveren aan democratie en sociale vooruitgang. De ambivalentie in het denken over massacommunicatie komt ook tot uiting in de eerste geschriften over propaganda [21](#page=21).
---
# Sociologische en psychologische perspectieven op de massamaatschappij
Dit deel bespreekt de concepten en ideeën uit de sociologie en psychologie die de massamaatschappijtheorie vormden, zoals Tönnies' Gemeinschaft en Gesellschaft, Durkheims solidariteit, en het stimulus-responsmodel uit de behavioristische psychologie.
### 2.1 Sociologische benaderingen van de massamaatschappij
De sociologische perspectieven op de massamaatschappij benadrukken de morele ontreddering die voortkomt uit het verlies van traditionele samenlevingsvormen en primaire groepsbanden als gevolg van industrialisering en verstedelijking [8](#page=8).
#### 2.1.1 Tönnies' Gemeinschaft en Gesellschaft
Ferdinand Tönnies' concepten Gemeinschaft (volksgemeenschap) en Gesellschaft (industriële samenleving) beschrijven de overgang van een traditionele naar een moderne samenleving op basis van de aard van sociale relaties. Tönnies onderscheidt twee vormen van wil [8](#page=8):
* **Natuurlijke wil:** Gekenmerkt door groepsgerichte gevoelens, affectiviteit en het welzijn van de groep als primair doel. Dit correleert met **Gemeinschaft**, een samenlevingsvorm met intieme, coöperatieve en persoonlijke relaties waarin leden voor elkaar zorgen en wederzijdse economische relaties aangaan [8](#page=8).
* **Rationele wil:** Gekenmerkt door het nastreven van specifieke, individuele doelen, waarbij sociale relaties een middel zijn. Dit correleert met **Gesellschaft**, een samenlevingsvorm met onpersoonlijke, onafhankelijke en formele economische relaties, waarin individuen concurreren en hun eigen belangen nastreven [9](#page=9).
Het is belangrijk te beseffen dat deze concepten ideaaltypen zijn en dat beide elementen in elke samenleving aanwezig zijn. De Gesellschaft-vorm van samenleven nam het overwicht in de negentiende-eeuwse samenleving als gevolg van industrialisering en technologische vernieuwingen, wat leidde tot een verlies van de traditionele Gemeinschafts-organisatie [9](#page=9).
#### 2.1.2 Durkheims solidariteit
Emile Durkheim introduceerde het concept van sociale solidariteit, dat verwijst naar het gemeenschappelijke systeem van overtuigingen en waarden binnen een samenleving. Hij onderscheidde twee vormen van solidariteit [9](#page=9):
* **Mechanische solidariteit:** Kenmerkend voor traditionele, mechanisch geïntegreerde samenlevingen. Het collectieve bewustzijn is sterk en leden delen gemeenschappelijke doelen en waarden, wat leidt tot sociale cohesie. Mensen zijn echter gedwongen zich in traditionele rollen te nestelen [9](#page=9).
* **Organische solidariteit:** Kenmerkend voor moderne, organisch opgebouwde samenlevingen. Solidariteit is gebaseerd op samenwerking tussen gespecialiseerde, sociaal gedifferentieerde individuen. Sociale relaties zijn formeel en functioneel bepaald, vergelijkbaar met de interdependentie van organen in een lichaam [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 2.1.3 Cultuurpessimisme en de angst voor de massamens
De snelle maatschappelijke veranderingen, industrialisering en de opkomst van massamedia leidden bij sommige denkers tot cultuurpessimisme en vrees voor de toekomst. Filosoof José Ortega y Gasset uitte in "De opstand van de massamens" de zorg dat de "massamens" de macht greep, wat een crisis voor Europa betekende. De snelle ontwikkeling van technologie en media werd gezien als een destabiliserende kracht die de bestaande orde ondermijnde, wat parallellen vertoonde met het negentiende-eeuwse luddisme. Massamedia werden symbool voor alles wat er misging in de samenleving [10](#page=10) .
> **Tip:** Houd er rekening mee dat de concepten van Tönnies en Durkheim vaak als 'ideaaltypen' worden beschouwd, wat betekent dat ze theoretische constructies zijn die helpen om sociale verschijnselen te analyseren, maar zelden in hun puurste vorm in de werkelijkheid voorkomen.
### 2.2 Psychologische benaderingen van de massamaatschappij
Psychologische perspectieven droegen bij aan een negatieve zienswijze op de rol van media, met name door het stimulus-responsmodel en de psychoanalytische theorieën.
#### 2.2.1 Het stimulus-responsmodel en behaviorisme
Vanuit de gedragspsychologie (behaviorisme) werd het stimulus-responsmodel (SR-model) ontwikkeld, dat de relatie tussen een stimulus en een respons centraal stelt in het communicatieproces [11](#page=11).
* **Basisidee:** Een stimulus (bijvoorbeeld een mediaboodschap) wordt door de ontvanger waargenomen, wat leidt tot een onmiddellijke respons (bijvoorbeeld leren of gedragsverandering) [11](#page=11).
* **Klassiek voorbeeld (Pavlov):** Ivan Pavlovs experimenten met honden toonden aan dat een neutrale stimulus (een bel) na herhaaldelijke associatie met voedsel (niet-geconditioneerde stimulus) een geconditioneerde respons (kwijlen) kan oproepen, zelfs zonder het voedsel [12](#page=12).
* **Toepassing op menselijk gedrag (Watson):** John B. Watson paste dit principe toe op mensen, stellend dat zelfs complexe gedragingen kunnen worden teruggebracht tot responsen op stimuli en wetenschappelijk bestudeerd kunnen worden [12](#page=12).
Hoewel er complexere leertheorieën bestaan, wordt het rudimentaire SR-model vaak gebruikt om het vroege denken over media-effecten te typeren [12](#page=12).
#### 2.2.2 Het injectienaald- en magische kogelmodel
Het eenvoudige stimulus-responsmodel leidde tot metaforen als de "injectienaald" en "magische kogels", die een directe en krachtige beïnvloeding van massamedia op een passief en manipuleerbaar individu veronderstellen [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Injectienaaldmodel (Hypodermic Needle Model):** Een boodschap wordt als het ware rechtstreeks in de geest van de ontvanger geïnjecteerd, die de inhoud zonder kritiek overneemt [13](#page=13).
* **Magische kogelmodel (Magic Bullet Model):** Almachtige media vuren "kogels" van symbolische boodschappen af op een machteloos publiek, wat leidt tot een onmiddellijke en uniforme respons [13](#page=13).
Deze modellen gaan ervan uit dat media-organisaties, als bron van communicatie, enorme macht bezitten. Het individu in de massamaatschappij wordt als eenzaam, kwetsbaar en gemakkelijk manipuleerbaar beschouwd [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 2.2.3 Freuds psychoanalyse
Sigmund Freuds psychoanalyse, met zijn focus op onderbewuste mentale processen, bood ook een kader om gedrag te verklaren, met name irrationeel gedrag. Hij verdeelde de persoonlijkheid in drie basiselementen [13](#page=13):
* **Id:** Het egocentrische deel dat zoekt naar bevrediging van driften en begeerte.
* **Ego:** Het rationele deel dat contact houdt met de externe wereld en de driften van het Id probeert te controleren.
* **Superego:** Het controlerende, vaak onderbewuste en emotioneel opererende deel dat culturele regels internaliseert en het morele geweten vormt [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** In het interviewfragment met advocaat Sven Mary over de Sanda Dia-zaak wordt verwezen naar de verschuiving van emotie naar ratio (Ego) en het gebrek aan schuldinzicht (Superego), wat gerelateerd kan worden aan de Id, Ego en Superego concepten [14](#page=14).
Dominantie van het Id kan leiden tot mentale problemen zoals hysterie, terwijl dominantie van het Superego kan leiden tot het uitschakelen van basale emoties. Propaganda werd gezien als effectiever wanneer het Ego op een zijspoor werd gezet, door direct het Id aan te spreken of het Superego te sturen. Zowel behaviorisme als Freuds ideeën schetsten een beeld van een passief, manipuleerbaar individu met weinig rationele zelfcontrole [14](#page=14).
### 2.3 De massamaatschappijtheorie
De massamaatschappijtheorie, met een focus op media en communicatie, is een amalgaam van ideeën uit diverse benaderingen en denkers uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Deze theorie kent verschillende rode draden en assumpties over de rol van media [15](#page=15).
#### 2.3.1 Kernassumpties van de massamaatschappijtheorie
* **Wijdverspreide media en negatieve kracht:** Massamedia bereiken vrijwel iedereen en worden gezien als een negatieve, destructieve kracht die normen en waarden ondermijnt en sociale orde bedreigt. Elitaire controle over de media wordt als noodzakelijk beschouwd [15](#page=15).
* **Directe beïnvloeding en lineair communicatieproces:** Mensen worden geboren met instincten die hun gedrag bepalen, waarop media direct inspelen. Het communicatieproces is lineair: een communicator stuurt via een medium een boodschap naar een massa ontvangers. Er is een direct verband tussen de boodschap en de invloed op de ontvanger, conform het stimulus-responsidee [15](#page=15).
* **Passieve en kritiekloze ontvanger:** Het individu is zowel in staat als bereid de boodschap passief en zonder kritiek op te nemen. De respons wordt geconditioneerd door de stimulus; individuen reageren instinctief op vergelijkbare wijze op gebeurtenissen of mediaboodschappen [15](#page=15).
* **Kwetsbaarheid door sociale isolatie:** Individuen in de massamaatschappij (bv. in grote steden) zijn geïsoleerd van traditionele sociale instituties (familie, kerk), waardoor ze kwetsbaarder zijn voor mediainvloed en manipulatie. Ze delen geen gemeenschappelijke basis van normen en waarden, wat leidt tot sociale isolatie en vervreemding [16](#page=16).
* **Lange termijn gevolgen en totalitaire orde:** Corruptie van de geest door media heeft onvoorziene langetermijngevolgen, zowel individueel als maatschappelijk. De sociale chaos die door media wordt ingeleid, kan uitmonden in een totalitaire sociale orde, waarin het individu slechts onder controle gehouden kan worden door een centraal gecontroleerde staat [16](#page=16).
* **Verval van beschaving en massacultuur:** Massamedia worden gezien als de antithese van hogere culturele vormen en leiden tot een verval van de beschaving. Massacultuur wordt gezien als een subtiele vorm van maatschappelijke corruptie die het verlichtingsideaal bedreigt [16](#page=16).
#### 2.3.2 Hedendaagse relevantie
Flarden van het massamaatschappijdenken duiken nog steeds op in hedendaagse academische analyses en publieke opinie, zoals discussies over de 'verkleutering' van cultuur en morele paniekreacties die de destructieve rol van media benadrukken [16](#page=16).
> **Tip:** De massamaatschappijtheorie wordt tegenwoordig vaak bekritiseerd als te pessimistisch en generaliserend, waarbij de actieve rol van de mediagebruiker en de diversiteit aan media-effecten onderbelicht blijven.
---
# Propaganda en de rol van media in de vroege 20e eeuw
Dit deel analyseert de theorieën over propaganda, met name die van Lasswell, en de kritieken op de massamaatschappijvisie, inclusief het paradigma van kritische propagandastudies en de verschuiving naar een meer mainstream communicatieonderzoek.
### 3.1 De propagandatheorie van Lasswell
Harold D. Lasswell wordt in de communicatiewetenschappen sterk geassocieerd met propaganda, waarbij hij deels de assumpties van de massamaatschappijtheorie deelt. Hij baseert zich op ideeën uit de behavioristische en freudiaanse psychologie, met de kwetsbare geest van het individu in een ontwrichte samenleving als centraal punt. Wel wijkt Lasswell af van de ruwe vorm van de massamaatschappijtheorie; zijn stimulus-responsmodel is complexer en hij gelooft dat individuele en maatschappelijke ontreddering beheerst kan worden door propagandatechnieken, afgestemd op de democratie [22](#page=22).
#### 3.1.1 Definitie en concepten van Lasswell
Lasswell definieert propaganda als het beheer van collectieve attitudes door de manipulatie van significante symbolen. Attitudes zijn volgens hem geen directe gevolg van ervaringen, maar eerder van tekens met een betekenis gebaseerd op culturele conventies. Deze waardepatronen worden gevormd door 'gebaren' die gezamenlijk een set van significante symbolen vormen binnen een cultuur, zoals specifieke taal, kleding of handdrukken [23](#page=23).
De significante symbolen hebben een tweeledige functie:
* **Expressieve functie:** Het uitdrukken van bestaande attitudes [23](#page=23).
* **Propagandistische functie:** Het gebruiken van significante symbolen om attitudes te herbevestigen of te herdefiniëren. Voorbeelden zijn de symboliek rondom nazi-Duitsland, zoals de Hitlergroet, de swastika of de creatie van een vijandbeeld [23](#page=23).
#### 3.1.2 De rol van propaganda in de maatschappij
Lasswell linkt de functie van propaganda in de interbellumperiode expliciet aan sociale chaos veroorzaakt door technologische veranderingen en maatschappelijke omwentelingen. Economische depressie en politieke conflicten kunnen leiden tot een gedeelde psychose, waardoor hele naties psychologisch uit balans raken en vatbaar worden voor manipulatie. De kracht van propaganda ligt volgens Lasswell niet zozeer in de inhoud van de boodschap, maar in de kwetsbaarheid van het individu in een veranderende samenleving. Hij zag het managen en controleren van politieke communicatie via propaganda als noodzakelijk en zelfs democratischer dan conflictgedreven, irrationele publieke debatten [24](#page=24).
De propagandist creëert en vormt significante symbolen zodanig dat mensen geleidelijk leren bepaalde emoties aan deze symbolen te koppelen. Het gevoel van patriottisme dat de Amerikaanse vlag oproept, is bijvoorbeeld gradueel geconditioneerd in relatie met andere symbolen zoals Uncle Sam, die de bevolking oproept het land te dienen [24](#page=24).
> **Voorbeeld:** De figuur van Uncle Sam, met de iconische poster "I WANT YOU FOR U.S. ARMY", is een duidelijk voorbeeld van hoe een symbool gebruikt wordt om de attitude van patriottisme en plichtsbesef bij de bevolking te manipuleren voor militaire doeleinden [24](#page=24).
De propagandist werkt aan het versterken of wijzigen van attitudes ten opzichte van personen, groepen, beleid of instellingen. De strategie bestaat erin een object zodanig te presenteren dat culturele attitudes erop worden afgestemd: gunstige attitudes worden geïntensiveerd, vijandige omgekeerd en onverschilligheid wordt omgebogen of voorkomen [25](#page=25).
Lasswell's verwijzing naar het stimulus-responsmodel is verfijnder en ziet propaganda als een uitgebreide strategie op de lange termijn, waarbij stimuli (cultureel materiaal met herkenbare betekenis) worden vermenigvuldigd voor gewenste responsen en ongewenste stimuli worden geneutraliseerd. Stimuli kunnen worden aangeboden via gesproken of geschreven woord, beelden, muziek, etc., afhankelijk van wat het meest geschikt is voor subtiele manipulatie [25](#page=25).
> **Voorbeeld:** De communicatiestrategie van Donald Trump, bijvoorbeeld zijn terugkeer naar het Witte Huis na een COVID-19-infectie, toont hoe verschillende stimuli en significante symbolen ingezet werden om de collectieve attitudes van het (kies)publiek te manipuleren [25](#page=25).
Lasswell beoogde niet onmiddellijke effecten, maar de massa stap voor stap voor te bereiden op het overnemen van ideeën en acties door zorgvuldig nieuwe ideeën te introduceren en te cultiveren. Hij zag de verantwoordelijkheid hiervoor bij een wetenschappelijke technocratie, de "science of democracy", die haar kennis ten goede zou gebruiken. Auteurs als Walter Lippmann en Edward Bernays deelden deze visie op het beheer van publieke communicatie door een elite [26](#page=26).
### 3.2 Het paradigma van kritische propagandastudies
Volgens Sproule waren Lasswell, Lippmann en Bernays uitzonderingen in hun benadering van "engineering consent". De mainstream in de jaren 1920 en 1930 situeert hij in een ander paradigma: de propaganda-analyse. Dit paradigma vertrok vanuit een progressieve en humanistische benadering die sociale beïnvloeding via retoriek en moderne persuasieve communicatie bestudeerde en ter discussie stelde. Propagandacampagnes werden gezien als fundamenteel wijzigend voor de aard van de democratische staat [26](#page=26).
Dit paradigma ging er *niet* vanuit dat mediaboodschappen op dezelfde wijze door het publiek werden geïnterpreteerd als bedoeld. Met een progressief ideaal wilden propagandacritici bijdragen aan democratie door participatie te verhogen en corruptie bloot te leggen. De focus lag op de rol van instituties bij het kleuren van communicatieboodschappen en op het verschaffen van inzichten aan burgers om gekleurde communicatie te herkennen en doorprikken. Het publiek werd hierbij als cognitief competent beschouwd, met vroege vormen van mediageletterdheid centraal [26](#page=26).
De missie van de propaganda-analyse was de Amerikaanse democratische traditie te bewaren door:
* Het onderzoeken en documenteren van manipulatieve communicatiepraktijken [27](#page=27).
* Het identificeren van wiens belangen door de media behartigd worden en de ethische implicaties daarvan [27](#page=27).
* Het in de openbaarheid brengen van problemen tussen moderne communicatiesystemen en democratische organisatie [27](#page=27).
* Het voorstellen van hervormingen om het publiek te beschermen tegen manipulatie en hen de nodige bagage te verschaffen voor participatie [27](#page=27).
Deze aanpak steunde op historische en kritische casestudies. Het paradigma was sterk aanwezig in Amerikaanse academische en journalistieke kringen van 1919 tot 1937 en culmineerde in de oprichting van het Institute for Propaganda Analysis [27](#page=27).
#### 3.2.1 Technieken van propaganda-analyse
Het Institute for Propaganda Analysis identificeerde verschillende propagandatechnieken:
* **Name calling:** Het koppelen van een negatieve connotatie aan ideeën, personen of bedrijven via retoriek [27](#page=27).
> **Voorbeeld:** Donald Trump die tegenstanders wegzet met bijnamen als 'Crooked Hillary Clinton' of 'Sleepy Joe (Biden)' [27](#page=27).
* **Glittering generality:** Het retorisch verbinden van positieve connotaties aan ideeën, personen of bedrijven [27](#page=27).
> **Voorbeeld:** Politici die deugdzaamheid als 'rustig blijven' of 'hard werken' benadrukken [27](#page=27).
* **Transfer:** Het verbinden van een object met de positieve eigenschappen, prestige of autoriteit van een ander object om het eerste acceptabeler te maken [28](#page=28).
> **Voorbeeld:** Het benadrukken van werkgelegenheid door bedrijven die weinig belastingen betalen, of het gebruik van nationale vlaggen om patriottisme te koppelen [28](#page=28).
* **Testimonial:** Het gebruiken van een getuigenis van iemand om diens positieve eigenschappen aan een object te koppelen [28](#page=28).
> **Voorbeeld:** De slogan "Nespresso, what else?" met celebrity George Clooney [28](#page=28).
* **Plain folks:** Het presenteren van een idee als normaal en gedeeld door het volk, zodat het niet ter discussie wordt gesteld [28](#page=28).
> **Voorbeeld:** Politici die generalisaties gebruiken zoals 'iedereen' of 'elke burger' [28](#page=28).
* **Bandwagon:** De suggestie van een trend om mensen zich daarbij te laten aansluiten [28](#page=28).
> **Voorbeeld:** Reclames die verwijzen naar enquêteresultaten die aantonen dat een product door een meerderheid geprefereerd wordt [28](#page=28).
* **Card stacking:** Het selectief presenteren van argumenten om een object positief dan wel negatief voor te stellen, waarbij positieve feiten worden geselecteerd en negatieve worden weggelaten [28](#page=28).
> **Voorbeeld:** De rechtvaardiging van de militaire actie in Irak op basis van selectieve informatie over massavernietigingswapens, of lobbygroepen voor kernenergie die enkel de voordelen presenteren [28](#page=28).
> **Tip:** Bij het analyseren van politieke of commerciële communicatie is het nuttig om naast de communicatievorm ook de redenen, de belangen en de mogelijke impact te bevragen [28](#page=28).
De Boer en Brennecke beweren dat deze technieken wel geïdentificeerd, maar niet op hun effectiviteit onderzocht werden, omdat men overtuigd was van de almacht van de media. Sproule ziet dit echter als een gevolg van de mythe van de magische kogel, die leidde tot historische amnesie over de bijdragen van vroege propagandastudies [29](#page=29).
### 3.3 Paradigmatische strijd
Volgens Sproule diende de mythe van de magische kogel de argumentatie van een ander paradigma dat zich afzette tegen de kritische propagandastudies. Dit rivaliserende paradigma, dat later dat van het communicatieonderzoek zou worden en de basis vormt voor het mainstreamparadigma, kwam vanaf midden jaren 1930 op [29](#page=29).
Dit nieuwe paradigma deelde de ambitie om onderzoek te verrichten met het oog op hervormingen ter ondersteuning van een democratische samenleving, maar bond de strijd aan met de kritische propagandastudies door meer betrouwbare, wetenschappelijk verantwoorde kennis te claimen. Centraal stonden nieuwe opvattingen over 'goed' sociaalwetenschappelijk onderzoek [29](#page=29):
1. Het gebruik van meer 'exacte' methoden zoals kwantitatief-statistisch onderzoek, surveys, kwantitatieve inhoudsanalyse en experimentele methoden [29](#page=29).
2. Het idee dat sociale wetenschap politiek neutraal moest zijn en de sociale status quo niet moest aanvechten [29](#page=29).
Deze positionering maakte het nieuwe paradigma aantrekkelijk voor onderzoeksfinanciering [29](#page=29).
Kenmerken die het communicatieonderzoek bevoordeelden:
* **Methodologische focus:** Statistisch-experimenteel onderzoek en marktonderzoekstechnieken boden ogenschijnlijk precieze en betrouwbare metingen van boodschapseffecten [30](#page=30).
* **Praktische toepasbaarheid:** Antwoorden op onderzoeksvragen waren praktisch bruikbaar voor beleidsvoerders in overheden en bedrijven, en het onderzoek was politiek minder gevoelig [30](#page=30).
* **Legitimiteit:** Het nieuwe paradigma claimde "to ride the wave of the perceived future in social science" [30](#page=30).
Het progressief-kritische onderzoek kwam in de verdrukking door:
* De karakterisering van traditionele propaganda-analyses als onwetenschappelijk en gedateerd [30](#page=30).
* Het ontbreken van een sterke theoretische oriëntatie bij de propaganda-analyse [30](#page=30).
* Brede en maatschappijkritische onderzoeksvragen werden als te vaag, algemeen of sociaal schadelijk beschouwd [30](#page=30).
In de tweede helft van de jaren 1930 verschoof de aandacht van interne Amerikaanse problemen naar een externe buitenlandse dreiging. Mobilisatie tegen totalitaire regimes creëerde een sfeer van sociale cohesie, waardoor interne kritiek als ongewenst werd gezien ten faveure van antifascistische nationale solidariteit [30](#page=30).
Amusement en entertainment, met name Hollywood, werden ingezet voor deze mobilisatie, met nauwe samenwerking tussen overheid, leger en filmindustrie [31](#page=31).
> **Voorbeeld:** Walt Disney's kortfilm "Der Fuehrer's Face" en de figuur Captain America in strips en posters, die opriepen tot eensgezindheid tegen fascisme, illustreren deze samenwerking [31](#page=31).
In plaats van de nieuwe communicatiekanalen te problematiseren, won een consensusbenadering veld waarin communicatie een instrument was ter ondersteuning van de Amerikaanse samenleving. Het hoofddoel van wetenschappelijk studie werd het helpen winnen van de propagandaoorlog, in plaats van het publiek te helpen propaganda te herkennen. De aandacht verschoof naar effectonderzoek om gewenste effecten te maximaliseren en ongewenste effecten te neutraliseren [32](#page=32).
Het paradigma van communicatieonderzoek werd dominant en leidde tot de institutionalisering van de communicatiewetenschappelijke discipline. Kritische propagandastudies raakten grotendeels vergeten, deels door een simplistische associatie met een directe-effectenkader en de mythe van de magische kogel, waar onder andere Katz en Lazarsfeld aan bijdroegen [32](#page=32).
Ondanks mogelijke complementariteit, vond er zelden een vruchtbare dialoog plaats tussen beide benaderingen, en het schisma werkt nog steeds door in hedendaagse communicatiewetenschappen, met een duidelijke scheiding tussen mainstream- en kritische benaderingen [33](#page=33).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Massamaatschappij | Een sociologisch concept dat de samenleving beschrijft waarin individuen worden gezien als onderdeel van een grote, homogene groep die gemakkelijk te beïnvloeden is door middel van massamedia en waarbij traditionele sociale structuren en gemeenschapsbanden afbrokkelen. |
| Massacommunicatie | Het proces van het verspreiden van boodschappen en symbolen via media zoals radio, film en pers naar een groot, ruimtelijk verspreid publiek, vaak met de nadruk op de potentie voor beïnvloeding en manipulatie. |
| Stimulus-responsmodel | Een theoretisch kader uit de behavioristische psychologie dat stelt dat gedrag (respons) wordt uitgelokt door specifieke prikkels (stimuli), wat de basis vormt voor het begrijpen van leerprocessen en de directe effecten van communicatie. |
| Injectienaaldmodel (Hypodermic Needle Model) | Een metafoor die de directe en krachtige invloed van massamedia op een passief publiek beschrijft, waarbij boodschappen als een injectie in de geest van de ontvanger worden opgenomen. |
| Magische Kogels (Magic Bullets) | Een vergelijkbare metafoor als het injectienaaldmodel, die de almacht van media benadrukt door te stellen dat mediaboodschappen als kogels een machteloos publiek treffen en onmiddellijke en soortgelijke reacties veroorzaken. |
| Id, Ego, Superego | Drie basiselementen van de persoonlijkheid volgens Sigmund Freuds psychoanalyse. Het Id zoekt directe bevrediging van driften, het Ego vertegenwoordigt de ratio en contact met de realiteit, en het Superego internaliseert morele regels en normen. |
| Propaganda | De doelbewuste en systematische poging om percepties te vormen, cognities te manipuleren en gedrag te sturen om een gewenste respons te bereiken die de intentie van de propagandist dient, vaak via significante symbolen en retorische technieken. |
| Significante Symbolen | Tekens, gebaren, woorden of beelden die binnen een bepaalde cultuur een gedeelde betekenis hebben en gebruikt kunnen worden om attitudes te beïnvloeden, te bevestigen of te herdefiniëren. |
| Gemeinschaft | Een sociologisch concept van Ferdinand Tönnies dat een volksgemeenschap beschrijft met intieme, coöperatieve en persoonlijke relaties, gebaseerd op natuurlijke wil en wederzijds welzijn, kenmerkend voor traditionele samenlevingen. |
| Gesellschaft | Een sociologisch concept van Ferdinand Tönnies dat een industriële samenleving beschrijft met onpersoonlijke, onafhankelijke en rationele relaties, gericht op individuele belangen en voornamelijk formeel van aard, kenmerkend voor moderne samenlevingen. |
| Kritische Propaganda Studies | Een paradigma dat zich richt op het analyseren en blootleggen van manipulatieve communicatiepraktijken, met als doel burgers mediawijsheid bij te brengen en de democratische participatie te versterken door corruptie en de belangen van dominante groepen aan het licht te brengen. |
| Mediageletterdheid | Het vermogen van individuen om media-inhoud kritisch te analyseren, te evalueren en te begrijpen, inclusief het herkennen van beïnvloedingstechnieken en het doorzien van de achterliggende belangen. |
Cover
Hoofdstuk 4.pdf
Summary
# De opkomst en bloei van de communicatiewetenschappen
Na de institutionalisering van de communicatiewetenschappen volgde een periode van bestendiging en snelle ontwikkeling, gekenmerkt door de beïnvloeding van andere sociaalwetenschappelijke disciplines en een focus op de relatie tussen media en publiek. Deze ontwikkeling viel samen met de naoorlogse context, die werd gekenmerkt door stijgend welvaartsniveau, hernieuwd vertrouwen in democratie, technologische innovatie, economische groei en toenemende industrialisering [2](#page=2).
### 1.1 De impact van de naoorlogse context
De naoorlogse periode bood een vruchtbare bodem voor de ontwikkeling van de communicatiewetenschappen. In de Verenigde Staten, die als overwinnaar uit de Tweede Wereldoorlog kwamen, ontstond de eerste grote golf van empirisch onderzoek en ontwikkelde zich het mainstreamparadigma, dat tot op heden dominant is. Dit paradigma was sterk verbonden met het Amerikaans liberaal-pluralistische beeld van de samenleving, waarin media als "vierde macht" een cruciale rol speelden in het informeren van burgers en het faciliteren van democratische debatten gericht op consensusvorming [2](#page=2).
### 1.2 Het mainstreamparadigma: empirisch onderzoek en positivisme
Methodologisch sloot het mainstreamparadigma in de communicatiewetenschappen aan bij de sociaalwetenschappelijke tijdgeest, die streefde naar het vergaren van generaliseerbare en betrouwbare kennis middels kwantitatieve en positivistische methoden [2](#page=2).
> **Tip:** Begrijpen hoe de naoorlogse maatschappelijke en politieke context de ontwikkeling van communicatiewetenschappelijke theorieën en methoden heeft beïnvloed, is cruciaal voor dit onderwerp. Let specifiek op de rol van de VS als model voor een democratische samenleving en de nadruk op media als instrument voor publieke opinievorming.
> **Voorbeeld:** De nadruk op empirisch en kwantitatief onderzoek binnen het mainstreamparadigma kan verklaard worden door de wens om objectieve en meetbare gegevens te verzamelen over mediagebruik en effecten, in lijn met het positivistische ideaal van wetenschap. Dit contrasteerde met meer theoretische of filosofische benaderingen die mogelijk minder direct meetbaar waren.
---
# Verschillende benaderingen in de communicatiewetenschappen
Het domein van de communicatiewetenschappen kent een rijke diversiteit aan theoretische perspectieven, voortkomend uit de multidisciplinaire aard van het vakgebied, die de lens waarmee media en communicatie worden bestudeerd, vormgeven [3](#page=3).
### 2.1 Functionalisme en functionalistische mediatheorie
De functionalistische benadering, een structurele theorie die oorspronkelijk uit de sociologie stamt, legt de nadruk op de rol van maatschappelijke structuren en hoe deze politieke, economische, sociale en culturele systemen organiseren. Binnen de communicatiewetenschappen manifesteerde dit zich als de functionalistische mediatheorie, die onderzoekt hoe mediasystemen en -organisaties bijdragen aan de productie, bestendiging en verandering van sociale formaties. Media worden hierin gezien als essentiële instrumenten die verschillende functies vervullen ten behoeve van een geïntegreerde, ordelijke en positief evoluerende samenleving, passend binnen het liberaal-pluralistische maatschappijbeeld (#page=3, 4) [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 2.1.1 Functionalistische oorsprong en assumpties
Het functionalisme beschouwt de maatschappij als een sociaal systeem, vergelijkbaar met een levend organisme, waarvan de onderdelen samenwerken om essentiële processen in stand te houden. Elk subsysteem, zoals economie, politiek of cultuur, draagt bij aan het voortbestaan van het globale systeem, met een focus op zelfregulering en het behouden van de status quo. Deze theorieën verklaren sociale praktijken en instituties door aan te tonen hoe ze individuele en maatschappelijke behoeften dienen. Hoewel dit waardevrij lijkt, legitimeert het functionalisme impliciet de bestaande orde door de maatschappij te zien als een coherent en harmonieus geheel. Media worden beschouwd als subsystemen die bijdragen aan maatschappelijke integratie, harmonie, consensus en cohesie door middel van informatie, entertainment en kennisoverdracht. Dit perspectief wordt vaak geassocieerd met conservatisme en beschouwt media als minder problematisch dan kritische theorieën [4](#page=4).
#### 2.1.2 Functionalistische mediatheorie: functies van media
De functionalistische mediatheorie identificeert specifieke functies van media voor de maatschappij, gericht op integratie, cohesie en consensus [5](#page=5).
* **Harold Lasswell ** onderscheidde drie sociale functies [5](#page=5):
* **Surveillancefunctie (informatieve functie):** Observatie en controle van de sociale omgeving door het verzamelen en verspreiden van informatie (bv. nieuws over verkiezingen, weerbericht) [5](#page=5).
* **Correlatiefunctie:** Interpretatie en duiding van maatschappelijke gebeurtenissen en hun onderlinge verbanden, wat kan leiden tot consensus (bv. de relatie tussen oorlogen en benzineprijzen) [5](#page=5).
* **Transmissiefunctie:** Overdracht en bestendiging van waarden en normen door de generaties heen, het waarborgen van sociaal erfgoed en cultuur (bv. Vlaamse cinema die Vlaamse identiteit representeert) [5](#page=5).
* **Paul Lazarsfeld en Robert Merton ** voegden het onderscheid tussen **eufuncties** (positieve gevolgen voor de maatschappij) en **disfuncties** (onbedoelde schadelijke gevolgen) toe. Naast de functies van Lasswell, benoemden zij drie aanvullende functies [5](#page=5) [6](#page=6):
* **Conformiteitsfunctie:** Bevestiging van de bestaande sociale structuur door het belonen van conformiteit en het afstraffen van afwijkend gedrag, wat een socialiserende functie vervult [6](#page=6).
* **Statusverlenende functie:** Het toekennen van status aan personen of onderwerpen die in de media verschijnen (bv. reality-tv-sterren) [6](#page=6).
* **Narcotiserende functie:** Overmatig mediagebruik dat verdovend werkt in plaats van informerend, leidend tot mentale apathie of een afkeer van onderwerpen (bv. door overdaad aan nieuws over rampen), ook wel "compassion fatigue" genoemd [6](#page=6).
* **Charles R. Wright ** ontwikkelde de meest uitgebreide functionalistische mediatheorie [6](#page=6):
* Hij voegde **amusement en ontspanning** toe als vierde basisfunctie [6](#page=6).
* Hij nam het onderscheid tussen eufuncties en disfuncties over, en voegde daar **manifeste functies** (bedoelde, observeerbare gevolgen) en **latente functies** (onbedoelde, minder observeerbare gevolgen) aan toe [6](#page=6).
* **McQuail en Deuze** voegen hier nog de functie van **mobilisatie** aan toe, die verwijst naar het gebruik van media voor propaganda [7](#page=7).
Samenvattend hebben media volgens McQuail en Deuze een beperkte set kerntaken die gerelateerd zijn aan informatie, correlatie, continuïteit, ontspanning en mobilisatie. De beheersovereenkomst van de VRT kan als voorbeeld dienen om de maatschappelijke taken van een openbare omroep door de bril van functionalistische mediatheorie te bekijken [7](#page=7).
#### 2.1.3 Kritieken op het functionalisme
Ondanks hun belang voor systematisch onderzoek, kent het functionalisme ook zwaktes [7](#page=7).
* **Vagheid en onmogelijkheid tot sluitende conclusies:** De theorie stelt dat disfuncties worden gecompenseerd door eufuncties, maar biedt geen concrete analyse van het (dis)functionele karakter van media. Het is vanuit een eng-functionalistisch perspectief moeilijk om negatieve effecten van media toe te schrijven, gezien de nadruk op consensus en status quo [8](#page=8).
* **Onduidelijkheid van kernconcepten:** Concepten als 'functie' en 'doelstellingen' zijn vaag en vatbaar voor interpretatie, waarbij onduidelijk blijft wie de doelstellingen bepaalt en in wiens belang. Het functionalisme negeert vaak dat media niet voor alle groepen dezelfde functies hebben [8](#page=8).
* **Nadruk op handhaving en gebrek aan focus op verandering:** De theorie verklaart sociale verandering en transformatieprocessen onvoldoende, en richt zich voornamelijk op handhaving en internalisering van waarden. Er is weinig aandacht voor machtsstructuren [9](#page=9).
* **Mechanistische visie:** Het functionalisme schetst een mechanistische visie op mens en maatschappij, waarbij systeemprocessen onafhankelijk van menselijk bewustzijn lijken te opereren. De context en het dynamische karakter van communicatie, evenals sociale actoren, krijgen weinig aandacht [9](#page=9).
### 2.2 De actiegerichte benaderingen en interpretatieve theorie
Actiegerichte benaderingen, zoals het symbolisch interactionisme, fenomenologie en etnomethodologie, vormen een belangrijke theoretische voedingsbodem voor communicatiewetenschappelijke inzichten, met een focus op individuele actie en bewustzijn. Deze micro-level perspectieven, ook wel interpretatieve theorieën genoemd, benadrukken dat maatschappelijke structuren, ideeën en verhoudingen gecreëerd en constant veranderd worden door menselijke interactie (#page=9, 10). De sociale werkelijkheid wordt hierbij gezien als een dagelijks geconstrueerde realiteit waar individuen betekenis aan toekennen, mede via media. In tegenstelling tot macro-benaderingen zoals functionalisme, die de maatschappij als geheel bestuderen, focussen deze theorieën op alledaagse gebeurtenissen en individuele creatieve acties [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 2.2.1 Symbolisch interactionisme
Het symbolisch interactionisme, ontwikkeld vanaf de jaren 1920, ziet menselijke interactie als een proces van betekenisgeving aan symbolen en tekens (#page=10, 11). Mensen geven betekenis aan symbolen, en deze betekenissen sturen hun gedrag. Het socialiseringsproces, waarin rollen worden geleerd door interactie en observatie, speelt hierin een centrale rol [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Kernconcepten:**
* **Betekeniscreatie:** Betekenissen ontstaan uit interacties en zijn voortdurend vatbaar voor herziening [10](#page=10).
* **Symbolen en Tekens:** Communicatie wordt gezien als een uitwisseling van symbolen en tekens die verwijzen naar zaken die niet direct ervaren hoeven te zijn [11](#page=11).
* **Indirecte Ervaringen:** Media spelen een cruciale rol als bron van indirecte ervaringen die bijdragen aan de constructie van de sociale realiteit [11](#page=11).
* **Inner-talk (intrapersoonlijke communicatie):** Mensen reflecteren voortdurend over hun gedrag en hoe dit overkomt op anderen [12](#page=12).
* **Impressiemanagement (Erving Goffman):** Identiteit wordt gezien als een rol die we spelen in interactie met anderen, waarbij we een publieke rol (frontstage) hanteren die kan verschillen van ons privégedrag (backstage) [12](#page=12).
#### 2.2.2 Fenomenologie
De fenomenologie, ontwikkeld door Edmund Husserl en verder uitgewerkt door Alfred Schutz, richt zich op hoe kennis wordt gevormd door (persoonlijke) ervaring en de rol van bewustzijn in sociaal handelen [12](#page=12).
* **Kernconcepten:**
* **Bewustzijn ('awareness of sensations and emotions'):** Het bewustzijn van actoren is een sturend element in sociaal handelen [12](#page=12).
* **Zinsgeving:** Mensen geven zin aan de wereld om zich heen en structureren hun dagelijkse acties op basis van gedeelde sociale kennis [13](#page=13).
* **Typificaties:** Mentale beelden die ons in staat stellen om objecten en acties snel te classificeren en onze reacties te structureren. Deze kunnen echter ook de ervaring vervormen [13](#page=13).
* **Actieve ontvanger:** De fenomenologie benadrukt de ontvanger als een actief individu, niet als een passieve eenheid [14](#page=14).
#### 2.2.3 Etnomethodologie
Harold Garfinkel's etnomethodologie onderzoekt hoe mensen in het dagelijks leven zelf betekenis geven aan gebeurtenissen en de acties van anderen [14](#page=14).
* **Kernconcepten:**
* **Gemeenschappelijke afspraken en gedeelde betekenissen:** Mensen hebben onderlinge afspraken die hun redeneringen en omgang met elkaar weerspiegelen [14](#page=14).
* **Observatie van alledaagse interacties:** Etnomethodologen observeren gedrag om te begrijpen hoe mensen situaties interpreteren en evalueren [14](#page=14).
* **Assumpties en normaliteit:** De focus ligt op de impliciete aannames die mensen hebben over wat normaal is in een bepaalde situatie [14](#page=14).
#### 2.2.4 Interpretatieve theorieën
De symbolische interactie, fenomenologie en etnomethodologie worden samengevat onder de noemer 'interpretatieve theorieën'. Ze zetten zich af tegen behavioristische en structurele benaderingen door de nadruk te leggen op de betekenis die actoren zelf toekennen aan situaties [14](#page=14).
* **Kernconcepten:**
* **Autonomie en keuzvrijheid:** Individuele actoren hebben aanzienlijke autonomie en keuzemogelijkheden [15](#page=15).
* **Reflexiviteit:** Het vermogen van een individu om met zichzelf te communiceren vanuit het perspectief van anderen; zelfbewustzijn en reflectie op identiteit en presentatie. Invloed wordt niet opgelegd maar zelf betekenis gegeven [15](#page=15).
* **Leefwereld:** De subjectief betekenisvolle wereld die elk individu construeert en waarbinnen deze invloed uitoefent op de omgeving [15](#page=15).
**Kritieken op interpretatieve theorieën:**
* **Idealisme en vaagheid:** De impact van media op zelfbeeld en maatschappelijke participatie is complex en dynamisch, en niet eenvoudig te bepalen. De betekenis van relaties is niet statisch en media spelen hierin een veranderende rol [15](#page=15).
* **Onderschatting van structuur en macht:** De sterke focus op het autonome individu kan leiden tot onderschatting van structurele elementen en de macht van sociale instellingen [15](#page=15).
### 2.3 Psychologie en cognitieve dissonantie
De psychologie heeft bijgedragen aan communicatiewetenschappelijke theorieën door de ontvanger te zien als een actieve participant, met name via congruentietheorieën en de theorie van cognitieve dissonantie [16](#page=16).
* **Cognitieve dissonantie (Leon Festinger, 1957):** Ontstaat wanneer er een inconsistentie is tussen iemands overtuigingen, waarden en gedrag, wat leidt tot een onaangename spanning. Om dit te verminderen, zoeken individuen naar consistente informatie of vermijden ze tegenstrijdige informatie [16](#page=16).
* **Selectieve strategieën om consonantie te bereiken:**
* **Selectieve blootstelling:** Zich richten op mediaberichten die overeenstemmen met eigen overtuigingen en belangen, en potentieel dissonante informatie vermijden [16](#page=16).
* **Selectief onthouden/vergeten:** Consonante informatie beter onthouden dan dissonante [17](#page=17).
* **Selectieve perceptie:** Tegenstrijdige informatie mentaal herschikken om de relevantie ervan te minimaliseren en de eigen belangen te beschermen [17](#page=17).
Deze theorie kent een grotere mate van activiteit toe aan de ontvanger dan leertheorieën en benadrukt individueel-psychologische spanningen in communicatie [17](#page=17).
**Voorbeeld:** Een campagne gericht op het verminderen van suikerconsumptie kan de theorie van cognitieve dissonantie gebruiken om mensen te overtuigen, door de dissonantie tussen de kennis van gezondheidsrisico's en het gedrag van suikerconsumptie te benadrukken [17](#page=17).
**Kritieken op cognitieve dissonantie:**
* **Invloed van informatieaanbod:** Het zoeken naar consonante informatie kan ook verklaard worden door de diversiteit van het aanbod en de bereidheid van de ontvanger om dissonante informatie te accepteren indien deze onderhoudend, bruikbaar of passend bij een sterke persoonlijkheid is [18](#page=18).
* **Isolatie van sociale context:** Experimenten neigen ertoe individuen te isoleren van hun sociaal-maatschappelijke context, wat leidt tot overschatting van directe media-effecten [18](#page=18).
* **Culturele verschillen:** De theorie is voornamelijk toepasbaar op individualistische culturen, die meer geneigd zijn emoties te classificeren en conflicten te vermijden, dan op collectivistische culturen [18](#page=18).
### 2.4 Sociolinguïstiek
Sociolinguïstiek, een interdisciplinaire tak die voortkomt uit sociologie en linguïstiek, onderzoekt de wisselwerking tussen taal, taalgebruik en sociale context. Het uitgangspunt is dat taal niet begrepen kan worden zonder rekening te houden met de sociale context en structuur [18](#page=18).
#### 2.4.1 Relevantie voor media en communicatie
Communicatie is onlosmakelijk verbonden met de sociale en maatschappelijke context waarin deze plaatsvindt. Factoren zoals sociale afstand, klasse, etniciteit, geslacht en internationale machtsverhoudingen beïnvloeden communicatief gedrag. De situatie fungeert als een cruciaal raamwerk dat communicatie deels voorspelbaar en beperkt maakt, en bepaalt wie communiceert en wanneer. Sociale situaties gaan gepaard met impliciete regels en conventies, aangeleerd door socialisatie, die het verloop van communicatieprocessen sturen [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 2.4.2 Taal als heterogeen concept: 'langue' en 'parole'
Ferdinand de Saussure onderscheidde twee aspecten van taal [20](#page=20):
* **Langue:** Het gestructureerde taalsysteem met codes en conventies (bv. grammatica), homogeen van karakter en vanuit linguïstisch oogpunt bestudeerd [20](#page=20).
* **Parole:** De gesproken, levende taal ('language in action'), heterogeen van aard en bepaald door situationele en individuele factoren. Het onderzoek hiernaar valt onder de sociolinguïstiek. Dit onderscheid benadrukt het culturele, sociale en ideologische karakter van alle communicatie [20](#page=20).
#### 2.4.3 Sapir-Whorf-hypothese
Deze theorie stelt dat taal een bepalende factor is in hoe we de wereld waarnemen en ervaren [21](#page=21).
* **Linguïstisch relativisme:** De aangeleerde taal bepaalt hoe we de wereld waarnemen en voorstellen; verschillende talen leiden tot verschillende percepties [21](#page=21).
* **Linguïstisch determinisme:** Ons denken wordt gedetermineerd door onze taal en taalstructuur, wat onze waarneming van de werkelijkheid beïnvloedt [21](#page=21).
**Kritieken:** De hypothese is veelvuldig bediscussieerd. Er is consensus dat taal de waarneming beïnvloedt, maar de nadruk ligt nu meer op de **mogelijkheid van invloed** in plaats van determinisme. De invloed werkt in beide richtingen (taal wordt ook door waarneming beïnvloed), en de focus ligt meer op **actueel taalgebruik (parole)** en de sociale context van taalgebruik dan op het taalsysteem (langue) [22](#page=22).
#### 2.4.4 Codetheorie of deficithypothese van Bernstein
Basil Bernstein's theorie onderzoekt hoe mensen worden behandeld op basis van hun taalgebruik [22](#page=22).
* **Restricted code:** Gebruikt in situaties met gelijkgestemden, gekenmerkt door beperkte woordenschat, eenvoudige syntax en veel redundantie. Versterkt groepsgevoel, maar is moeilijk te volgen voor buitenstaanders [22](#page=22).
* **Elaborated code:** Gebruikt voor individuele en abstracte ideeën, rijker aan woordenschat, complexere syntax, en benadrukt uniciteit en individualiteit [22](#page=22).
**Kritiek en nuances:** Bernstein's werk was controversieel omdat het een verband legde tussen taalgebruik, sociale klasse en het onderwijssysteem, wat leidde tot de opvatting dat kinderen uit lagere klassen een 'deficit' hebben. William Labov bekritiseerde dit door te stellen dat de taalcode van sociaal zwakkere groepen **anders, maar niet van mindere kwaliteit** is (differentietheorie). Jongeren uit deze groepen beheersen een elaborated code binnen hun eigen taalgemeenschap, maar vallen terug op een restricted code wanneer ze geconfronteerd worden met iemand uit een andere taalgemeenschap of een vreemde taal [23](#page=23) [24](#page=24).
---
# Media-effecten en de evolutie van het publieksconcept
Dit deel beschrijft de historische ontwikkeling van het denken over media-effecten, beginnend bij de injectienaaldtheorie, evoluerend naar 'limited effects' met modellen als two-step flow en mediating factors, en vervolgens terugkerend naar krachtigere media met theorieën als agenda-setting, cultivatie en de zwijgspiraal. De definitie van media-effecten omvat alle bewuste en onbewuste veranderingen in emoties, kennis, attitudes en gedrag van personen door mediagebruik, zowel op korte als lange termijn [25](#page=25).
### 3.1 Een gelimiteerde macht van de media
De periode van 'limited effects' (beperkte effecten) kenmerkt zich door het besef dat de invloed van media niet rechtstreeks of unilateraal is. Diverse sociale processen en factoren, zoals leeftijd, geslacht, selectieve aandacht en politieke voorkeur, matigen de impact van media [26](#page=26).
#### 3.1.1 Two- & multi-step flow
De two-step flow-theorie, geïntroduceerd door Katz en Lazarsfeld in 1955, stelt dat massamedia niet direct het gedrag van burgers beïnvloeden, maar dat opinieleiders een cruciale rol spelen als tussenpersoon. Deze opinieleiders, die invloedrijk zijn binnen hun sociale netwerken, ontvangen mediaboodschappen en geven deze door aan hun gemeenschap, waardoor de media-invloed indirect, zwak en vertraagd wordt [26](#page=26).
* **Opinieleiders:** Sleutelpersonen in sociale netwerken wier mening van belang is bij het vormen van opinies. Ze verwerven status door kennis en ervaring en hebben gemakkelijke toegang tot informatiebronnen [27](#page=27).
* **Multi-step flow:** Latere inzichten toonden aan dat opinieleiders elkaar wederzijds beïnvloeden en dat hun status afhankelijk is van het onderwerp. Dit leidde tot de multi-step flow-theorieën, die de complexiteit van informatieverspreiding binnen sociale netwerken benadrukken [27](#page=27).
> **Tip:** De two-step flow-theorie benadrukt de rol van sociale netwerken en interpersoonlijke communicatie in de verspreiding van media-invloed, wat een belangrijke correctie was op de 'injectienaaldtheorie' [26](#page=26).
#### 3.1.2 Mediating factors
Joseph Klapper introduceerde in 1960 het concept van mediërende factoren om de beperkte effecten van media te verklaren. Deze factoren zijn psychologische en sociale condities die de impact van mediaboodschappen matigen [27](#page=27).
* **Mediërende factoren:** Omvatten de onmiddellijke omgeving van de ontvanger (groep, normen, waarden), interpersoonlijke relaties, opinieleiders, individuele vooroordelen en kenmerken van het medialandschap [27](#page=27).
* **Reinforcement:** Klapper stelde dat media vooral reeds bestaande opinies kunnen versterken (reinforcement) in plaats van fundamenteel te veranderen, tenzij het gaat om nieuwe onderwerpen of ontvankelijke individuen [28](#page=28).
> **Tip:** Klappers werk is belangrijk omdat het de focus verlegde van de kracht van de mediaboodschap naar de receptie door het publiek, rekening houdend met externe invloeden [27](#page=27).
#### 3.1.3 Uses and gratifications
De uses and gratifications-theorie, die vanaf de jaren 1970 tot ontwikkeling kwam, plaatst de actieve ontvanger centraal. In plaats van te vragen 'wat doen de media met mensen?', wordt gevraagd 'wat doen mensen met de media?' [28](#page=28).
* **Actieve ontvanger:** Ontvangers selecteren mediaboodschappen doelgericht om te voldoen aan hun individuele, psychologische en sociale behoeften (uses en gratifications) [28](#page=28).
* **Behoeften van het publiek:** Deze theorie identificeert diverse behoeften, zoals cognitieve (kennis), affectieve (emotie), persoonlijke integratie (status), sociale integratie (contact) en spanningsreductie (ontspanning) [29](#page=29).
* **Kritiek:** De theorie wordt bekritiseerd vanwege de 'individualistic bias', waarbij de sociale dimensie en collectieve behoeften worden genegeerd, en het uitgaan van een te rationele ontvanger [29](#page=29).
> **Voorbeeld:** Een bioscoopbezoek kan, volgens de uses and gratifications-theorie, worden gemotiveerd door de behoefte aan een superieure kijkervaring, sociale interactie, of zelfs escapisme, waarbij de kijker deze keuzes rationeel afweegt [30](#page=30).
### 3.2 Krachtige media: de sequel
Vanaf midden jaren 1960 tot 1980 vond er een hernieuwde waardering plaats voor de macht van de media, zij het met meer nuance. Deze fase, ook wel 'powerful media - reconsidered' genoemd, richt zich op langetermijneffecten en subtiele vormen van invloed [30](#page=30).
#### 3.2.1 Agenda-setting
De agenda-setting-benadering, ontwikkeld door McCombs en Shaw in 1972, stelt dat media niet vertellen *wat* we moeten denken, maar *waarover* we moeten denken. Media bepalen de sociale agenda voor publiek debat door de nadruk te leggen op bepaalde onderwerpen en deze publiekelijk te bespreken [31](#page=31).
* **Kernprincipe:** Er is een relatie tussen de nadruk die media leggen op onderwerpen en hoe het publiek die onderwerpen evalueert qua belang [31](#page=31).
* **Invloed op gesprekken:** Onze dagelijkse gespreksonderwerpen worden sterk bepaald door de media-agenda [31](#page=31).
* **Cumulatieve invloed:** Agenda-setting resulteert niet in directe attitudeverandering, maar in een cumulatieve invloed op de vorming van attitudes op langere termijn [31](#page=31).
* **Nieuwe media:** Sociale media zoals Facebook en Twitter hebben de rol van traditionele media in agenda-setting deels overgenomen, wat leidt tot een dynamischer en diverser proces [32](#page=32).
> **Tip:** De agenda-setting-theorie benadrukt hoe media de publieke aandacht sturen door te bepalen welke onderwerpen de moeite waard zijn om over te praten [31](#page=31).
#### 3.2.2 Cultivatie
De cultivatietheorie, voornamelijk ontwikkeld door George Gerbner, onderzoekt de sociale en culturele effecten van mediagebruik, met name televisie, op lange termijn. De theorie stelt dat media de perceptie van de realiteit van het publiek subtiel kneden en een conservatieve rol spelen door bestaande normen en de status quo te cultiveren [33](#page=33).
* **Mediarealiteit vs. Maatschappelijke werkelijkheid:** Media presenteren een geconstrueerde versie van de werkelijkheid die, door herhaaldelijke blootstelling, verward kan worden met de maatschappelijke werkelijkheid [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Mean World Syndrome:** Zware televisiekijkers schatten het risico op criminaliteit of terreur onrealistisch hoog in, wat leidt tot een negatief gekleurd wereldbeeld vol angst en wantrouwen [34](#page=34).
* **Cumulatieve effecten:** De theorie ziet media-effecten als klein maar cumulatief op lange termijn, vergelijkbaar met een stalagmiet die druppel voor druppel groeit (stalagtiet- of 'drip-drip'-theorie) [34](#page=34).
> **Voorbeeld:** De oververtegenwoordiging van geweld op televisie kan leiden tot een perceptie dat de wereld een gevaarlijkere plek is dan in werkelijkheid het geval is, het zogenaamde 'mean world syndrome' [34](#page=34).
#### 3.2.3 De zwijgspiraal
Elisabeth Noelle-Neumann ontwikkelde in 1984 de theorie van de zwijgspiraal (spiral of silence), die de rol van media in de vorming van publieke opinie beschrijft. Media weerspiegelen de mening van de meerderheid en laten alternatieve stemmen zwijgen, wat leidt tot een spiraal waarin mensen met een afwijkende mening zich terugtrekken uit angst voor sociaal isolement [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Dubbele rol van media:** Media reflecteren de dominante mening en onderdrukken minderheidsstemmen [35](#page=35).
* **Perceptie van meerderheidsmening:** Mensen scannen hun omgeving op de dominante opinie. Door toenemend mediagebruik zullen ze de media-discoursen als de dominante publieke opinie beschouwen [35](#page=35).
* **Fry-gate / Fabeltjesfuik:** Dit concept, gepopulariseerd door Arjen Lubach, beschrijft hoe algoritmes op sociale media gebruikers in online 'echo chambers' of 'filter bubbles' plaatsen, waar ze voornamelijk informatie te zien krijgen die hun bestaande overtuigingen versterkt, wat kan leiden tot desinformatie en complotdenken [36](#page=36) [37](#page=37).
> **Tip:** De zwijgspiraal-theorie verklaart hoe media-invloed niet direct op meningen werkt, maar op wat individuen *denken* dat de meerderheidsmening is, wat hen kan beïnvloeden om wel of niet hun mening te uiten [35](#page=35).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mainstreamparadigma | Dit is het dominante theoretische en methodologische kader binnen een wetenschappelijk veld op een bepaald moment. In de communicatiewetenschappen kenmerkt het zich door een focus op empirisch, kwantitatief onderzoek en positivistische methoden, met de nadruk op meetbare effecten van media op het publiek. |
| Functionalistische mediatheorie | Een benadering binnen de communicatiewetenschappen die media beschouwt als een essentieel subsysteem van de samenleving dat diverse functies vervult ter bevordering van maatschappelijke integratie, stabiliteit en consensus, conform het liberaal-pluralistische maatschappijbeeld. |
| Surveillancefunctie | De functie van de media om de sociale omgeving te observeren en te controleren, informatie te verzamelen en te verspreiden ten behoeve van de organisatie van een maatschappij. Dit wordt ook wel de 'informatieve functie' genoemd. |
| Correlatiefunctie | De functie van de media om informatie te interpreteren en te duiden, de samenhang tussen maatschappelijke subsystemen en gebeurtenissen te verklaren, en zo bij te dragen aan consensusvorming rond bepaalde thema's. |
| Transmissiefunctie | De functie van de media om waarden, normen en cultureel erfgoed over te dragen en in stand te houden door de tijd heen en tussen verschillende groepen in de samenleving. |
| Eufuncties | Positieve functies van media ten opzichte van de maatschappij die het evenwicht tussen de onderdelen van een sociaal systeem verhogen of behouden. |
| Disfuncties | Negatieve of schadelijke gevolgen van media en mediagebruik die het evenwicht binnen een sociaal systeem mogelijk verstoren, vaak onbedoeld. |
| Conformiteitsfunctie | De functie van de media om bij te dragen aan de bevestiging van de bestaande sociale structuur door datgene wat conform is te belonen en afwijkend gedrag te bestraffen, wat een socialiserende functie vervult. |
| Statusverlenende functie | De functie van de media om status te verlenen aan personen of onderwerpen door er (gunstig of ongunstig) over te berichten, wat hun zichtbaarheid en maatschappelijk belang vergroot. |
| Narcotiserende functie | Het effect waarbij een sterk mediagebruik verdovend in plaats van informerend werkt, doordat een overvloed aan informatie kan leiden tot mentale uitputting of apathie bij het publiek. |
| Amusement en ontspanning | De functie van media om mensen te entertainen, te ontspannen en hen tijdelijk te laten ontsnappen aan dagelijkse zorgen en spanningen. |
| Manifeste functies | De bedoelde en direct observeerbare gevolgen van mediagebruik of mediaproducten. |
| Latente functies | De onbedoelde en minder eenvoudig waarneembare gevolgen van mediagebruik of mediaproducten. |
| Mobilisatie | Het wijdverspreide gebruik van massamedia voor propaganda (politiek, commercieel, religieus) om maatschappelijke sectoren te beïnvloeden en in beweging te zetten. |
| Symbolisch interactionisme | Een sociologische benadering die de nadruk legt op de rol van symbolen, taal en interactie in het creëren van betekenis en sociale realiteit door individuen. Betekenissen ontstaan uit interacties en zijn onderhevig aan verandering. |
| Fenomenologie | Een filosofische en sociologische benadering die zich richt op de bewuste ervaring en de manier waarop individuen zin geven aan de wereld om hen heen, met de nadruk op het subjectieve bewustzijn als sturend element in sociaal handelen. |
| Typificaties | Mentale beelden of schema's die mensen gebruiken om de geobserveerde objecten en acties om hen heen snel te classificeren en hun reacties daarop te structureren, vaak op een routinematige en onbewuste manier. |
| Etnomethodologie | Een sociologische benadering die onderzoekt hoe mensen in het dagelijkse leven zelf betekenis geven aan gebeurtenissen en aan wat anderen zeggen en doen, door het observeren van alledaagse sociale interacties en de assumpties die mensen daarbij hanteren. |
| Interpretatieve theorieën | Een groep theorieën die het sociaal handelen en communicatie benaderen vanuit de betekenis die actoren zelf toekennen aan concrete situaties, waarbij de nadruk ligt op de autonomie en keuzes van individuen. |
| Reflexiviteit | Het vermogen van een individu om te communiceren met zichzelf vanuit het perspectief van anderen, wat leidt tot zelfbewustzijn en het reflecteren over eigen identiteit, gedrag en presentatie naar buiten toe. |
| Leefwereld | De subjectieve wereld die elk individu ervaart en zinvol maakt door interactie met anderen en de omgeving, waardoor het individu invloed uitoefent op die omgeving. |
| Cognitieve dissonantie | Een psychologische toestand van conflict of spanning die ontstaat wanneer iemands overtuigingen, waarden of kennis inconsistent zijn met diens gedrag of met nieuwe informatie, wat leidt tot een drang om deze inconsistentie te reduceren. |
| Selectieve blootstelling | Het fenomeen waarbij ontvangers zich bij de confrontatie met media selectief richten op informatie die overeenstemt met hun gevoelens en belangen, en potentieel dissonante informatie vermijden. |
| Selectief onthouden | De neiging om consonante informatie beter en langer te onthouden dan dissonante informatie. |
| Selectieve perceptie | Het proces waarbij ontvangers binnenkomende informatie mentaal herschikken zodat deze overeenstemt met hun gevoelens en belangen, bijvoorbeeld door de relevantie van tegenstrijdige informatie te minimaliseren. |
| Sociolinguïstiek | Een interdisciplinaire onderzoekstak die de wisselwerking bestudeert tussen taal, taalgebruik en de sociale context, inclusief sociale groepen, variaties en veranderingen in taal. |
| Langue | Het gestructureerde taalsysteem met codes en conventies (zoals grammatica) dat een homogeen karakter heeft en voor alle gebruikers van een taal hetzelfde is. |
| Parole | De gesproken, levende taal die heterogeen is en concreet gebruik van het formele taalsysteem door een taalgebruiker in relatie tot zijn/haar sociale omgeving weergeeft. |
| Sapir-Whorf-hypothese | Een theorie die stelt dat de taal die we spreken onze waarneming en voorstelling van de wereld beïnvloedt (linguïstisch relativisme) en ons denken bepaalt (linguïstisch determinisme). |
| Linguïstisch relativisme | Het idee dat de taal die we aanleren en spreken bepaalt hoe we de wereld waarnemen en voorstellen, waardoor sprekers van verschillende talen de wereld op andere manieren interpreteren. |
| Linguïstisch determinisme | De stelling dat ons denken gedetermineerd is door de taal en taalstructuur die we hanteren, wat de wijze van waarneming en denken sterk beïnvloedt. |
| Codetheorie (deficithypothese van Bernstein) | De theorie van Basil Bernstein die stelt dat er twee vormen van taalgebruik zijn, de 'restricted code' (vaak gebruikt in groepen met gedeelde ervaringen) en de 'elaborated code' (rijker en complexer, voor individuele ideeën), en dat een gebrek aan beheersing van de elaborated code door kinderen uit lagere klassen een educatief deficit veroorzaakt. |
| Restricted code | Een vorm van taalgebruik die gekenmerkt wordt door een beperkte woordenschat en eenvoudige syntax, vaak oraal en voorspelbaar binnen een groep met gedeelde interesses en ervaringen. |
| Elaborated code | Een rijker, complexer en minder voorspelbaar taalgebruik met een uitgebreide woordenschat en syntax, gebruikt om individuele en abstracte ideeën uit te drukken en die individualiteit en verschil benadrukt. |
| Two-step flow | Een theorie die stelt dat de invloed van massamedia op het publiek indirect verloopt via opinieleiders, die fungeren als een tussenschakel tussen media en het publiek, en een beperkter of vertraagd effect van media bewerkstelligen. |
| Opinieleiders | Sleutelpersonen binnen een sociaal netwerk wier mening van belang is voor anderen bij het vormen van een persoonlijke opinie, en die enerzijds toegang hebben tot informatiebronnen en anderzijds door hun gemeenschap worden beïnvloed. |
| Multi-step flow | Een meer genuanceerde uitbreiding van de two-step flow-theorie, die erkent dat de invloed van opinieleiders veelzijdig en gelaagd is, en dat invloed in meerdere stappen binnen een sociaal netwerk kan plaatsvinden, vaak geanalyseerd met sociaalnetwerkanalyse. |
| Mediërende factoren (mediating factors) | Psychologische en sociale condities in het communicatieproces die de effecten van persuasieve communicatie matigen of beperken, zoals de directe omgeving van de ontvanger, interpersoonlijke relaties, opinieleiders en individuele vooroordelen. |
| Uses and gratifications | Een theorie die de focus verlegt van wat media met mensen doen, naar wat mensen met media doen. Het publiek wordt gezien als actief en doelgericht, dat mediaboodschappen selecteert om aan individuele, psychologische en sociale behoeften te voldoen. |
| Powerful media - reconsidered | Een fase in het denken over media-effecten die een hernieuwd geloof in de macht van media introduceert, met nadruk op langetermijneffecten (cumulatief effect) en zowel manifeste als latente, onbedoelde invloeden. |
| Agenda-setting | Een benadering die stelt dat de media niet dicteren *wat* mensen moeten denken, maar wel *waarover* ze moeten denken, door de nadruk te leggen op bepaalde onderwerpen en zo de agenda voor het publieke debat te bepalen. |
| Cultivatietheorie | Een theorie die onderzoekt hoe langetermijn, subtiele blootstelling aan media (vooral televisie) de perceptie van de realiteit door het publiek kan kneden en attitudes kan vormen, vaak resulterend in een conservatief wereldbeeld (het 'mean world syndrome'). |
| Zwijgspiraal | Een theorie die beschrijft hoe de perceptie van de dominante mening in de media individuen met afwijkende meningen kan ontmoedigen om hun standpunten openlijk te uiten uit angst voor sociaal isolement, waardoor de dominantie van de vermeende consensus wordt versterkt. |
| Filter bubbles | Een fenomeen waarbij online algoritmes gebruikers voornamelijk informatie presenteren die aansluit bij hun bestaande interesses en overtuigingen, waardoor ze minder worden blootgesteld aan afwijkende perspectieven en hun eigen overtuigingen versterkt worden. |
| Echo chambers | Online omgevingen waarin gelijkgezinden zich verzamelen en hun bestaande meningen en overtuigingen herhaaldelijk bevestigd zien door de informatie die ze delen en ontvangen, wat kan leiden tot een versterking van extreme standpunten en een gebrek aan kritische reflectie. |
Cover
Hoofdstuk 5 (1).pdf
Summary
# Marxistische benaderingen van media en communicatie
Marxistische benaderingen van media en communicatie analyseren de rol van media binnen machtsstructuren en economische verhoudingen, met een focus op klassenstrijd en ideologie [2](#page=2).
### 1.1 Basiselementen van marxistische theorie
De marxistische theorie, als sociaalwetenschappelijke denkrichting, plaatst het arbeidsproces centraal en onderzoekt hoe de sociaal-economische organisatie van dit proces de media-industrie en de geproduceerde inhoud beïnvloedt [3](#page=3).
#### 1.1.1 Productiemiddelen en productieverhoudingen
* **Productiemiddelen:** Verwijzen naar grondstoffen, kapitaal en arbeidsmiddelen zoals gereedschap en machines [3](#page=3).
* **Arbeidskrachten:** De mentale en fysieke mogelijkheden van personen die ingezet worden om gebruikswaarde voort te brengen [3](#page=3).
* **Productiekrachten:** Het resultaat van de omzetting van productiemiddelen door menselijke arbeid [3](#page=3).
* **Productieverhoudingen:** De manier waarop de productiemiddelen sociaal georganiseerd zijn, wat leidt tot verschillende verhoudingen tussen groepen mensen ten opzichte van deze middelen [3](#page=3).
In het kapitalistische systeem, dat domineerde na de industriële revolutie, bezit een kleine groep de productiemiddelen, terwijl de meerderheid enkel arbeidskracht bezit en deze verkoopt in ruil voor een loon. Dit leidt tot vervreemding, waarbij de arbeider losraakt van zijn werk. Er ontstaat een structureel antagonistische en exploitatieve verhouding tussen kapitalisten (bourgeoisie) en arbeiders (proletariaat). De kapitalistische organisatievorm is dynamisch en gericht op kapitaalsaccumulatie door middel van productiviteitsverhoging, wat conflicten tussen kapitaal en arbeid met zich meebrengt [3](#page=3) [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 1.1.2 Onderbouw en bovenbouw
Het onderbouw-bovenbouwmodel schetst de relatie tussen de economische basis van de samenleving en de daaruit voortvloeiende sociale, politieke en culturele structuren.
* **Onderbouw (substructuur):** De economische basis van de maatschappelijke organisatie, bestaande uit de specifieke productieverhoudingen [5](#page=5).
* **Bovenbouw (superstructuur):** Processen en instellingen die niet direct met de economische basis te maken hebben, zoals politiek, recht, religie, familie, cultuur en media. De bovenbouw kent een politiek-juridisch niveau en een ideologisch niveau [5](#page=5).
De ideeën van de heersende klasse worden de heersende ideeën, omdat deze klasse de middelen van materiële productie en de middelen van mentale productie controleert. Hierdoor worden de ideeën van de ondergeschikte klassen aan die van de heersende klasse onderworpen. Media spelen een cruciale rol in het verspreiden en versterken van deze dominante ideologie, die de ongelijkheid tussen sociale klassen in stand houdt. Het sociale zijn van mensen bepaalt hun bewustzijn, wat kan leiden tot een 'vals bewustzijn' waarin maatschappelijke ongelijkheden als natuurlijk en vanzelfsprekend worden ervaren [6](#page=6) [7](#page=7).
> **Tip:** Het model van onderbouw en bovenbouw is niet altijd een rigide, lineaire determinatie. Sommige interpretaties erkennen een complexere wisselwerking en enige autonomie van de bovenbouw [7](#page=7).
### 1.2 Toepassing op media en communicatie
De marxistische benadering biedt verschillende invalshoeken om media en communicatie te analyseren, met nadruk op eigendom, controle en de impact van economische structuren op inhoud en representatie [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.2.1 Media-eigendom en controle
De economische organisatie van media is fundamenteel. Wie media bezit en controleert, bepaalt mede wie toegang heeft tot het maatschappelijk debat en welke ideeën worden verspreid. Het media-imperium van Silvio Berlusconi in Italië wordt als voorbeeld genoemd, waarbij vragen rijzen over de objectiviteit van berichtgeving tijdens verkiezingstijd en de representatie van politieke strekkingen [8](#page=8).
#### 1.2.2 Ideologie en representatie in media
Media-inhoud wordt beïnvloed door de productieverhoudingen en kan de dominante ideologie weerspiegelen. Dit leidt tot representaties van de samenleving die gebaseerd zijn op de ideeën en belangen van heersende klassen [6](#page=6) [8](#page=8).
* **Manufacturing consent:** Herman en Chomsky's concept beschrijft hoe media propaganda en persuasieve communicatie gebruiken om de waarden en ideeën van machtige actoren te legitimeren en het publiek te laten instemmen met hun acties [9](#page=9).
* **Voorbeeld Irak-oorlog:** De berichtgeving over massavernietigingswapens in Irak in 2002-2003 volgde grotendeels het discours van de VS en het VK, terwijl kritische stemmen minder aandacht kregen [9](#page=9).
#### 1.2.3 De power elite en mediainvloed
C. Wright Mills en Ralph Miliband analyseerden hoe een 'power elite' – bestaande uit kapitalisten, hoge staatsfunctionarissen en mediabaronnen – via media de belangen van dominante klassen vertegenwoordigt. De media spelen een ideologische rol door deze elite-macht te reproduceren, legitimeren en naturaliseren [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Voorbeeld News of the World-schandaal:** Het afluisterschandaal waarbij journalisten telefoons afluisterden en politie omkochten, toonde de verwevenheid van politieke, economische en mediamacht aan, met banden tussen mediabaronnen als Rupert Murdoch en politici als premier David Cameron. Dit wijst op een systemisch probleem van machtsconcentratie bij bevoorrechte elites die de mediadiscoursen kunnen sturen [10](#page=10).
### 1.3 Kritieken op marxistische benaderingen
Hoewel marxistische benaderingen belangrijke inzichten bieden over media-eigendom en controle, worden ze ook bekritiseerd [11](#page=11).
* **Economisme en economisch determinisme/reductionisme:** Critici stellen dat deze benaderingen te veel de nadruk leggen op economische relaties en alle andere maatschappelijke factoren daaraan reduceren. Dit kan leiden tot een te rigide analyse van de complexe verhoudingen binnen media en communicatieprocessen, met name in het digitale tijdperk [11](#page=11).
> **Definitie:** **Economisme** is het idee dat economische relaties of productieverhoudingen centraal staan en andere verhoudingen daaraan gereduceerd worden [11](#page=11).
>
> **Definitie:** **Economisch determinisme/reductionisme** is de opvatting dat economische verhoudingen andere maatschappelijke domeinen determineren, waardoor media en cultuur slechts een afspiegeling van de economische onderbouw zijn [11](#page=11).
---
# Kritische Theorie en de Frankfurter Schule
De Frankfurter Schule, voortkomend uit het Institut für Sozialforschung in Frankfurt, ontwikkelde een kritische theorie die, geïnspireerd door het marxisme, maatschappelijke tendensen, met name op het gebied van media en cultuur, analyseerde vanuit een normatief en emancipatorisch perspectief [13](#page=13).
### 2.1 Origine en onderzoeksprogramma
De Frankfurter Schule ontstond in 1923 en kende veel Joodse leden die in de jaren 1930 naar de VS emigreerden. Hun multidisciplinaire werk, beïnvloed door het marxisme, analyseerde de opkomst van fordisme en de consumptiemaatschappij. Een kernpunt was de analyse van fundamenteel contradictorische en antagonistische maatschappelijke tendensen, waarbij een discrepantie werd waargenomen tussen de gepresenteerde waarden van maatschappelijke instellingen en hun werkelijke functioneren [13](#page=13).
#### 2.1.1 De dialectiek van de verlichting
De Verlichting, die gehoopt had tot emancipatie en een vrije samenleving te leiden, had volgens de Frankfurter Schule juist geleid tot onderdrukking en manipulatie. De rede werd rationeel ingezet, maar de doelstellingen werden irrationeel, gedreven door winstbejag, eigenbelang en economische exploitatie. Dit fenomeen werd omschreven als de dialectiek van de verlichting, waarbij het individu gemanipuleerd werd in plaats van bevrijd. Media en cultuur speelden hierin een cruciale rol [14](#page=14).
### 2.2 De culturele dimensie en het functioneren van de cultuurindustrie
De Frankfurter Schule waardeerde traditionele vormen van cultuur en kunst om hun kritische potentie en inherente waarde. De opkomst van massacultuur, later getypeerd als populaire cultuur, werd echter gezien als degeneratie, waarbij kunstvormen werden gereproduceerd en misbruikt om kritiek te ondermijnen [14](#page=14).
#### 2.2.1 Het begrip cultuurindustrie
Het begrip 'cultuurindustrie', geïntroduceerd in *Dialektik der Aufklärung* werd gebruikt om de misleidende democratische connotaties van 'massacultuur' te bekritiseren en de commodificatie (vermarkting) van cultuur aan te kaarten. Commodificatie transformeert culturele expressies met artistieke waarde tot handelswaren waarbij ruilwaarde primeert. Industrialiseringsprocessen, zoals kapitaalinvesteringen en gemechaniseerde productietechnieken, werden toegepast op culturele sectoren, wat leidde tot een verlies van cultuur als utopische kritiek. Massacultuur werd niet gezien als cultuur *van* de massa, maar als cultuur *gebruikt door* machtscentra om de massa te domineren [15](#page=15) .
##### 2.2.1.1 Kenmerken van de cultuurindustrie
De cultuurindustrie, met name gericht op film, radio, populaire muziek en reclame, wordt gekenmerkt door een paradoxale link tussen cultuur en industrie. Productie wordt bepaald door ruilwaarde en dient als instrument en reflectie van het kapitalisme. Cultuur wordt top-down en berekend opgelegd, resulterend in gestandaardiseerde en voorspelbare producten. Entertainment dient om het afstompende fabriekswerk te ontvluchten, maar werkt tegelijkertijd door in de vrije tijd van het individu. De afstompende mediaconsumptie wordt vergeleken met werken aan de lopende band. De cultuurindustrie streeft, net als de traditionele industrie, puur massaproductie en winsten na [15](#page=15).
> **Tip:** Analyseer je eigen mediadieet door gedurende een week bij te houden welke media je consumeert. Breng de diversiteit in genres, herkomst, aanbieders en onderwerpen in kaart. Vergelijk dit eventueel met dat van een vriend(in). Dit kan inzicht geven in de mate van homogeniteit in je mediaconsumptie.
##### 2.2.1.2 Ideologische functie en pseudo-individualiteit
De cultuurindustrie heeft volgens de Frankfurter Schule de ideologische functie om de massa aan te passen aan heersende maatschappelijke verhoudingen. Consumentenbehoeften worden vals gecreëerd door reclame en de associatie van consumptiegoederen met positieve waarden. Dit beteugelt kritisch en spontaan denken, resulterend in 'pseudo-individualiteit' waarin het individu verdwijnt in het collectieve. Kunst, als vorm van individuele creativiteit, staat onder druk door commodificatie, verliest autonomie en zijn vermogen tot utopische kritiek [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** De commercial voor Pepsi-cola met Beyoncé die een aria uit Bizet's Carmen zingt, illustreert hoe kunst (muziek) wordt gecommodificeerd voor commerciële doeleinden.
##### 2.2.1.3 Walter Benjamin en de technologische reproduceerbaarheid
Niet alle theoretici van de Frankfurter Schule deelden hetzelfde pessimisme. Walter Benjamin zag de technologische reproduceerbaarheid van kunstwerken, ondanks het verlies van het 'aura', als een democratisering van kunst [18](#page=18).
##### 2.2.1.4 Kritiek op de cultuurindustrie: voorbeelden
De filmindustrie wordt vaak aangehaald als voorbeeld van de cultuurindustrie. De repetitieve verhaallijnen in blockbusters, de franchise-modellen en de mondiale marketingstrategieën duiden op standaardisering. Kranten worden eveneens tot de cultuurindustrie gerekend, waarbij de berichtgeving over de Brexit als voorbeeld dient van mogelijke subjectiviteit en gerichtheid op verkoopcijfers door middel van simplismen en zelfs leugens [18](#page=18).
> **Voorbeeld:** De Brexitbus met de claim 'we send the EU GBP 350m a week - let's fund our NHS instead' illustreert de manipulatieve en simplistische berichtgeving die de publieke opinie kan beïnvloeden [23](#page=23).
### 2.3 De politieke dimensie en de teloorgang van de publieke sfeer
Jürgen Habermas, een belangrijk figuur binnen de Frankfurter Schule, analyseerde de ontwikkeling van de publieke sfeer. Hij onderscheidde verschillende vormen van openbaarheid, van de representatieve publieke sfeer tot de burgerlijke publieke sfeer (#page=19,20) [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 2.3.1 De representatieve publieke sfeer
Voor de industriële revolutie werd macht in de openbaarheid vertegenwoordigd door feodale heersers, waarbij het volk toeschouwer was van het theatrale vertoon van macht (#page=19,20). Het gewone volk participeerde niet, en 'het' publiek of de publieke opinie bestond nog niet [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 2.3.2 De burgerlijke publieke sfeer
In de achttiende eeuw ontstond met de opkomst van de burgerij een nieuwe vorm van openbaarheid. De burgerij eiste vertegenwoordiging en een nieuwe sociale ruimte, de 'bourgeois publieke sfeer', ontstond tussen de staat en het private huishouden (#page=20,21). Deze sfeer was in eerste instantie cultureel, met de ontwikkeling van eigen regels, zeden en gewoonten, en werd ondersteund door literatuur en magazines die zelfbegrip van de nieuwe klasse vormden [20](#page=20) [21](#page=21).
##### 2.3.2.1 De politieke publieke sfeer
Daarnaast ontwikkelde zich een politieke publieke sfeer, waarin de politieke overtuigingen van de burgerij vanuit de private sfeer naar boven kwamen en bediscussieerd werden. Dit was een autonome sociale ruimte tussen staat en samenleving waar de publieke opinie gevormd werd. Sleutelelementen waren de toegang voor alle burgers, grondwettelijke vrijheden (meningsuiting, persvrijheid) en de gelijkheid van individuen. Via open debat, gericht op rationele discussie en consensus, konden burgers de staat controleren vanuit het algemeen belang. De pers speelde hierin een cruciale rol door een forum voor debat te bieden en evenwichtig verschillende meningen weer te geven [22](#page=22).
> **Tip:** Overweeg of het concept van de politieke publieke sfeer, zoals door Habermas beschreven, nog van toepassing is in de huidige samenleving. Welke sleutelelementen worden volgens jou niet (meer) vervuld?
#### 2.3.3 Teloorgang van de publieke sfeer
Habermas stelde dat deze vorm van publieke sfeer slechts kortstondig gedijde. Met de vestiging van liberale democratieën en de opkomst van de massamaatschappij, raakte de burgerlijke openbaarheid in verval [23](#page=23).
##### 2.3.3.1 Oorzaken van teloorgang
Diverse factoren leidden tot deze teloorgang:
* **Private belangen:** Sociale groepen begonnen op basis van private belangen staatsbeleid te beïnvloeden, waardoor de scheiding tussen staat en samenleving afbrokkelde [23](#page=23).
* **Consumptiecultuur:** De kritische discussie maakte plaats voor een consumptiecultuur, en deelname aan het publieke leven verminderde [23](#page=23).
* **Focus op individuele belangen:** Massamedia berichtten voornamelijk over individuele belangen (human interest), waardoor het algemeen belang op de achtergrond raakte [23](#page=23).
* **Afname van rationaliteit:** Rationaliteit werd vervangen door individualisme en emotionaliteit [23](#page=23).
* **Commerciële pers:** De pers werd afhankelijker van reclame, wat leidde tot een commerciële en manipulatieve functie in plaats van een politieke discussiefunctie [23](#page=23).
* **Gemanipuleerde publieke opinie:** De publieke opinie werd niet langer spontaan gevormd, maar gemanaged en gemanipuleerd door spindoctors en public-relations-organisaties [23](#page=23).
De publieke sfeer werd een 'loos begrip' en een schijnvertoning, vergelijkbaar met de representatieve publieke sfeer, waarbij het algemene belang van de gewone man of vrouw buiten spel werd gezet [24](#page=24).
> **Voorbeeld:** Herbert Marcuse's opvatting dat massamedia geconditioneerde attitudes en gewoonten opleggen die consumenten aan het sociale systeem binden, wat leidt tot een 'eendimensionaal denken' en een onvermogen tot kritische reflectie (#page=24,25) [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 2.3.4 Herfeodalisering van de publieke sfeer
Volgens Habermas is de publieke sfeer in zekere zin 'geherfeodaliseerd'. Grote organisaties streven naar politieke compromissen en overleggen, waarbij de publieke sfeer zoveel mogelijk wordt uitgesloten, terwijl er wel een schijn van openheid wordt opgewekt om plebiscitaire steun te verkrijgen [24](#page=24).
### 2.4 Kritieken op de Frankfurter Schule
Het pessimisme van de Frankfurter Schule is bekritiseerd om zijn inherente economisme, reductionisme en determinisme. Latere theorieën, zoals de politieke economie van communicatie, nuancerden de volledige controle van financiële eigenaren en de complexiteit van de cultuurindustrie. Ook de nostalgische visie op pre-industriële culturele productie en de geïdealiseerde voorstelling van achttiende-eeuwse salons werd betwist. Het mensbeeld van een gemakkelijk manipuleerbare massa werd genuanceerd door onderzoek in cultural studies dat de actieve interpretatieprocessen van consumenten en mogelijkheden van tegenmacht benadrukt [25](#page=25).
Ondanks deze kritieken blijft de Frankfurter Schule essentieel door haar invloed op andere theoretische scholen, zoals de politieke economie van communicatie en cultural studies. Deze scholen delen de doelstelling van kritische theorie: het bevragen van de status quo en het bewerkstelligen van sociale verandering door middel van wetenschappelijke analyse en reflectie op alternatieven [25](#page=25).
---
# Politieke Economie van Communicatie
De politieke economie van communicatie onderzoekt kritisch hoe machtsverhoudingen binnen media en communicatieprocessen opereren, waarbij de nadruk ligt op de economische en politieke structuren die de productie, distributie en consumptie van communicatie beïnvloeden [26](#page=26) [27](#page=27).
### 3.1 Kritische politieke economie
De politieke economie, met wortels in de analyse van Adam Smith en David Ricardo, wordt binnen de communicatiewetenschap voornamelijk geïnspireerd door de 19e-eeuwse marxistische politieke economie en neomarxistische benaderingen, evenals de Frankfurter Schule. Het kritische aspect impliceert een focus op ethische en normatieve vragen, waarbij onderzoek naar de organisatie van communicatie wordt gekoppeld aan humanistische idealen zoals rechtvaardigheid, gelijkheid, emancipatie en democratie [26](#page=26).
De Europese traditie binnen de politieke economie van communicatie, die sinds de jaren 1960 opkomt, analyseert hoe economische en sociale relaties de productie, distributie en consumptie van communicatiemiddelen vormgeven. Centraal staat het vermoeden van een onevenwichtige machtsverdeling die maatschappelijke ongelijkheid bestendigt en reproduceert. Processen zoals commodificatie, standaardisering en de ideologische functie van massamedia worden onder de loep genomen, maar er is ook een afzetting tegenover extreem pessimistische analyses die een passief publiek en uitsluitend negatieve effecten van massacultuur zien. De focus ligt op het analyseren van de specifieke historische omstandigheden en fundamentele contradicties van kapitalistische ontwikkeling [26](#page=26).
### 3.2 Focus en onderzoeksdo- `mainen
Politiek economen beschouwen media en communicatie als een fundamenteel onderdeel van het kapitalistische systeem. Hun analyse is geworteld in het marxistische onderbouw-bovenbouwmodel en onderzoekt de relatie tussen de algemene economische structuur, de specificiteit van media en culturele productie, en de ideologische inhoud van mediaboodschappen. De kritische politieke economie bestudeert hoe de politieke en economische organisatie van media-industrieën de productie van betekenis beïnvloedt, hoe mediaproducten en symbolische betekenissen circuleren en wie toegang heeft tot deze bronnen. Samenvattend richt de studie zich op actoren, factoren en processen in productie, distributie en consumptie van culturele en mediagoederen, met aandacht voor machtsverhoudingen en ongelijkheden [27](#page=27).
Volgens Hardy omvatten de onderzoeksdomeinen [27](#page=27):
* **Functioneren van communicatie-industrieën:** Dit omvat economische functies zoals winstverwerving (accumulatie) en ondersteuning van andere sectoren (circulatie). Ook eigendomsvraagstukken, financiering en sociale verhoudingen in culturele productie, inclusief de spanning tussen creatieve autonomie en commerciële belangen, vallen hieronder. Beleid en overheidsingrijpen op mediastructuren, inhoud en gedrag zijn eveneens relevant [27](#page=27).
* **Invloeden en gevolgen van medi-organisatie:** Onderzocht wordt hoe verschillende organisatiemodellen (commercieel, publiek, staatsgestuurd) media beïnvloeden en hoe deze structuren veranderen door politieke, sociale en culturele contexten, zoals de concurrentie van online media voor traditionele pers. De impact op de financiering, zoals minder middelen voor buitenlandjournalistiek, wordt geanalyseerd [28](#page=28).
* **Normatieve evaluatie:** Het samenspel tussen communicatiesystemen, media-inhoud en de bredere maatschappelijke structuur wordt geëvalueerd. Centraal staat de vraag hoe media bijdragen aan (on)gelijkheid: 'Whose voices and concerns get to be heard? How are people, ideas and values represented in media discourses - and what is it that affects how this occurs? What is the quality of information and to whom is it available? This tradition asks questions about power in communications and the conditions for realising democracy'. Media worden gezien als instrumenten van controle door heersende klassen, en concentratie van eigendom leidt waarschijnlijk tot beperkte en vervormde mediaboodschappen. Media-industrieën worden geacht kapitalistische exploitatiemechanismen te reproduceren en legitimeren door dominante ideologieën en belangen te bevoordelen en overwegend een conservatieve, systeembevestigende inhoud te produceren [28](#page=28).
### 3.3 Onderzoeksprogramma
De politieke economie van communicatie hanteert een kritisch-realistische aanpak die theoretische interpretatie combineert met empirische studie en verificatie. In tegenstelling tot de Frankfurter Schule wordt de dynamiek en volatiliteit van het kapitalistische systeem erkend, waardoor een totale controle over mediabedrijf en -inhoud empirisch moeilijk hard te maken is. Termen als 'culturele industrieën' (pluralis) in plaats van 'cultuurindustrie' suggereren een complexere realiteit met diverse productiesystemen en commerciële logica's, waarbij zowel commodificatie als innovatie en standaardisering als afwijking aanwezig zijn. Politiek economen verwerpen het lineaire en reductionistische karakter van de Frankfurter analyse, en zien ruimte voor contestatie en weerstand in het media- en communicatiedomein, aangezien de penetratie van kapitalistische processen nooit volledig is [28](#page=28) [29](#page=29).
Het onderzoeksprogramma van de politieke economie van communicatie bestaat uit vier essentiële componenten [29](#page=29):
* **Historische invalshoek:** Dit omvat het begrijpen van sociale verandering en historische transformaties, zoals de overgang naar een informatiesamenleving, en hoe bestaande structuren worden gereproduceerd of radicaal veranderen. Het dynamische karakter van kapitalistische ontwikkeling wordt toegepast op media en communicatie, waarbij het onderzoeksobject historisch wordt benaderd en gecontextualiseerd door actoren, factoren en processen te identificeren [29](#page=29).
> **Example:** Het succes van de Vlaamse film wordt geanalyseerd door terug te kijken op de historische ontwikkeling van het Vlaams filmbeleid en de problemen waarmee filmmakers werden geconfronteerd in een door Hollywood gedomineerde sector, met speciale aandacht voor de rol van het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) [30](#page=30).
* **Sociale totaliteit:** Deze component vereist een holistische, interdisciplinaire en niet-reductionistische benadering die de mediaproblematiek kadert binnen politieke, economische, technologische, culturele, historische en ethische dynamieken. Het onderzoekt de complexe structureel-dialectische relaties en probeert empirisch feitenmateriaal te verzamelen en theoretisch te verklaren [30](#page=30) [31](#page=31).
> **Example:** De analyse van het succes van de Vlaamse film omvat vragen over financiële middelen, investeringen, subsidies, het politieke klimaat waarin het VAF tot stand kwam, lessen uit de Hollywood-dominantie, de impact op de culturele dimensie, de relatie tussen economisch succes en kwaliteit, en de kansen en gevaren van nieuwe technologieën [31](#page=31).
* **Morele filosofie:** De politieke economie is een sociaal-kritische en humanistische benadering die normen zoals rechtvaardigheid en gelijkheid verdedigt, ook in de mediasfeer (bv. pluriformiteit, culturele kwaliteit, toegang tot media). Het neemt stelling en engageert zich voor verbetering, met kritische zelfreflectie [31](#page=31).
> **Example:** Het succes van de Vlaamse film wordt getoetst aan normen van kwaliteit, culturele diversiteit, en de vraag of het succes breed gedragen wordt of ten goede komt aan een kleine elite, en of beleid nodig is om de dominantie van grote mediaconcerns tegen te gaan [32](#page=32).
* **Praxis:** Dit element benadrukt de praktische vertaling van onderzoeksresultaten. Het onderzoek moet niet bij beschrijving blijven steken, maar ook voorschriften en alternatieven voor verandering bieden, en leiden tot concrete acties, zoals beleidsvoorstellen om problemen aan te pakken en machtsonevenwichtigheden te corrigeren. Dit maakt de politieke economie een belangrijke traditie binnen mediabeleidsonderzoek [32](#page=32).
> **Example:** Indien het succes van de Vlaamse film als precair wordt beschouwd, kan het onderzoek leiden tot voorstellen ter ondersteuning, zoals nieuwe investeringskanalen, versterking van bestaande subsidies (VAF, tax shelter), aandacht voor onderwijs voor filmmakers en technici, en Europese samenwerking om de positie op de mondiale markt te versterken [32](#page=32).
### 3.4 Kritieken
Ondanks de brede aanpak wordt de politieke economie van communicatie bekritiseerd [33](#page=33).
* **Maakbaarheid en reductionisme:** Het programma gaat er deels van uit dat de samenleving maakbaar is en verandering rationeel kan worden bewerkstelligd, wat in de praktijk moeilijk te realiseren is. Soms vervalt de analyse in economisch reductionisme, waarbij de bestudeerde complexiteit wordt gereduceerd tot beperkte (economische) dynamieken, wat indruist tegen de oorspronkelijke ambitie van een holistische benadering. De focus op de macrodimensie van macht aan de zenderzijde gaat vaak ten koste van de analyse aan de ontvangstzijde en hoe individuen mediaboodschappen accepteren [33](#page=33).
* **Complotdenken en oversimplificatie:** Sommige analyses vervallen in een vorm van complotdenken, vergelijkbaar met de pessimistische kijk op media van Adorno en Horkheimer, wat leidt tot een minder genuanceerde analyse van media en cultuurindustrieën dan oorspronkelijk beoogd [33](#page=33).
* **Gebrek aan prescriptie:** De analyse blijft soms steken in beschrijving met een moraliserende ondertoon, zonder concrete alternatieven of prescripties voor verbetering te formuleren [33](#page=33).
---
# Cultural Studies
Cultural Studies is een diverse theoretische benadering die de rol van cultuur en ideologie centraal stelt, zich afzet tegen elitaire opvattingen van cultuur en de actieve rol van de ontvanger in het communicatieproces benadrukt [34](#page=34).
### 4.1 Oorsprong
Cultural Studies is sterk beïnvloed door het marxisme, met name door strekkingen die cultuur en ideologie centraal stellen. Het kenmerkt zich door een kritiek op eerdere benaderingen die zich richtten op 'hoge cultuur' en de populaire en alledaagse cultuur negeerden. In plaats van lineaire transmissiemodellen, opent Cultural Studies de 'black boxes' van de mediaboodschap en de ontvangst ervan. De focus verschuift van economisch reductionisme naar de 'micropolitics of power', waarbij de ontvanger actief betekenis geeft aan mediaboodschappen vanuit zijn eigen context. Het complexiteit van communicatieprocessen vereist kwalitatieve methoden in plaats van positivistische [34](#page=34).
Stuart Hall is een sleutelfiguur, wiens encoding/decoding-model een centrale rol speelt. Dit model gaat ervan uit dat betekenis in een mediatekst wordt geëncodeerd vanuit een specifieke context en gedecodeerd vanuit een andere context door de ontvanger. Hall identificeerde twee paradigma's binnen Cultural Studies: structuralisme en culturalisme [35](#page=35).
### 4.2 Twee paradigma's
#### 4.2.1 Structuralisme
Het structuralisme bouwt voort op Marx en focust op ideologie, maar met een herinterpretatie door onder meer Louis Althusser. Ideologie wordt niet gezien als vals bewustzijn, maar als een conceptueel kader dat ons helpt de werkelijkheid te interpreteren en zin te geven. Dit concept leunt aan bij de semiotiek van Ferdinand de Saussure, waarbij taal en ideologie individuen onbewust begrenzen. Media worden beschouwd als 'ideologische staatsapparaten' die de onderwerping aan heersende productieverhoudingen reproduceren. Hoewel dominante ideologieën vaak als neutraal worden gerepresenteerd, biedt deze benadering ruimte voor weerstand en ideologische strijd tussen verschillende klassen [35](#page=35) [36](#page=36).
Roland Barthes' concept van mythe, gebaseerd op denotatie en connotatie, sluit hierbij aan. Mythes zijn waardegeladen ideeën die de dominante ideologie vertolken en natuurlijk lijken. Ze transformeren de complexe werkelijkheid in iets schijnbaar vanzelfsprekends en maken dominante waarden normaal [36](#page=36).
> **Voorbeeld:** Blockbusters zoals 'Armageddon' of 'Independence Day' tonen op denotatief niveau Amerikaanse symbolen en strijd tegen een externe vijand. Connotatief roepen ze beelden op van Amerikaanse technologische superioriteit en mannelijke heldenmoed. Op het niveau van de mythe worden de VS gepresenteerd als de beschermer van de wereld en de belichaming van de 'American dream', waarbij interne tegenstrijdigheden (zoals sociale ongelijkheid of de gevolgen van militaire acties) worden genegeerd [37](#page=37).
#### 4.2.2 Culturalisme
Het culturalisme, dat in de jaren 1950 in Groot-Brittannië opkwam, bekritiseert de tegenstelling tussen elitecultuur en populaire cultuur. Britse auteurs zoals Richard Hoggart, Raymond Williams en E.P. Thompson stelden de superioriteit van elitecultuur ter discussie en brachten populaire en alledaagse cultuurvormen naar voren als legitieme onderzoeksthema's [38](#page=38).
Raymond Williams zag cultuur als 'ordinair', wat betekent dat het niet te reduceren is tot kunst of 'hoge cultuur', maar ook het alledaagse leven omvat. Cultuur is een 'whole way of life' waarin we voortdurend ondergedompeld zijn en actief betekenis aan geven. E.P. Thompson deed onderzoek naar de vorming van de Britse arbeidersklasse ('history from below'), waarbij hij betoogde dat klassen dynamische, historisch gevormde fenomenen zijn die actief door arbeiders zelf worden vormgegeven [39](#page=39).
In plaats van het ideologiebegrip, verkiezen culturalistische denkers het begrip hegemonie van Antonio Gramsci. Hegemonie verwijst naar een tijdelijk akkoord waarin een dominante groep probeert bepaalde betekenissen en praktijken te bestendigen en te reproduceren, met toestemming ('consent') van andere groepen. Dit proces is dynamisch en vereist voortdurend onderhoud en heronderhandeling [40](#page=40) [41](#page=41).
> **Voorbeeld:** De ongelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke presentatoren bij de BBC, of de ondervertegenwoordiging van vrouwen in professorenkorpsen en raden van bestuur, kunnen worden verklaard door het concept van 'hegemonische mannelijkheid', waarbij een specifieke invulling van mannelijkheid impliciet meer macht krijgt toebedeeld en breed wordt geaccepteerd (#page=40, 41) [40](#page=40) [41](#page=41).
Het concept van 'gestructureerde polysemie' beschrijft hoe mediateksten weliswaar meerdere betekenissen kunnen hebben, maar dat deze niet volledig vrij zijn, maar gestructureerd worden door de productiecontext. Er zijn drie mogelijke 'lezingen' [46](#page=46):
1. **De dominante, hegemonische of voorkeurslezing:** De beoogde betekenis wordt geaccepteerd [43](#page=43).
2. **De onderhandelde lezing:** De boodschap wordt deels geaccepteerd, maar op punten verworpen na onderhandeling in het interpretatieproces [43](#page=43).
3. **De aberrante of contrahegemonische lezing:** De voorkeurslezing wordt verworpen, ondanks het begrip van de beoogde boodschap [43](#page=43).
### 4.3 Onderzoeksprogramma
Het onderzoeksprogramma van Cultural Studies, met name dat van het Birmingham Centre for Contemporary Cultural Studies (BCCCS), probeert het structuralisme en culturalisme te verenigen. Het focust op cultuur in brede zin als een 'whole way of life', inclusief praktijken, representaties, talen en gewoonten. Cultural Studies stelt vragen over gedeelde sociale betekenissen en hoe we zin geven aan onze omgeving via tekens en taal [43](#page=43).
Het conceptualiseert cultuur als materieel en relatief autonoom ('cultureel materialisme'), waarbij niet alleen klassenvraagstukken, maar ook gender, etniciteit, leeftijd, etc. aan bod komen. Het concept 'articulatie' wordt gebruikt om de verhoudingen tussen verschillende onderdelen van een sociale formatie te theoretiseren. Machtsprocessen zijn centraal, maar werken niet alleen dwingend, maar ook als een proces van toestemming en strijd. Populaire cultuur wordt gezien als een domein van ideologische strijd waar consent wordt gewonnen of verloren [44](#page=44).
Het begrip 'tekst' wordt breed geïnterpreteerd en omvat alle betekenisvolle artefacten, zoals beelden, geluiden, objecten en activiteiten. Structuralisme analyseert teksten om onderliggende structuren en verborgen ideologieën bloot te leggen. Culturalisme benadrukt echter de polysemie van teksten, waarbij de betekenis wordt geproduceerd in het contact tussen tekst en lezer, wat leidt tot een actievere rol van het publiek. Dit impliceert een focus op interpretatie en betekenisconstructie in consumptie [45](#page=45).
Methodologisch maakt Cultural Studies gebruik van kwalitatieve en interpretatieve benaderingen zoals etnografisch onderzoek en receptiestudies, waaronder diepte-interviews, focusgroepen en participatieve observatie [45](#page=45).
> **Tip:** Houd er rekening mee dat de eerste generatie Cultural Studies nog wel de nadruk legde op de rol van de communicator in de encoderingsfase, waardoor de polysemie gestructureerd bleef [46](#page=46).
### 4.4 Kritieken
Kritieken op Cultural Studies zijn divers, mede door de verschillende stromingen en ontwikkelingen binnen het veld [47](#page=47).
* **Kritiek op het structuralisme:** Te tekstueel, met complex en over-theoretisch jargon dat verheldering in plaats van verduistering zou bieden. Empirische analyse zou ondergesneeuwd raken [47](#page=47).
* **Kritiek op het culturalisme:** Te gericht op receptie en 'micropolitics of power', waardoor achterliggende structuren en instituties die teksten produceren op de achtergrond raken. Een te sterke focus op particularistische micropolitieke macht kan ertoe leiden dat elke interpretatie als uniek wordt beschouwd, wat machtsuitoefening door economische en politieke elites verdoezelt. Romantiserende analyses van dagelijkse praktijken kunnen de bestaande orde en kapitalistische organisatie legitimeren in plaats van ter discussie stellen [47](#page=47).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Productiemiddelen | Verwijst naar de fysieke en materiële elementen die nodig zijn voor productie, zoals grondstoffen, kapitaal en arbeidsmiddelen zoals gereedschap en machines. |
| Productieverhoudingen | De sociale en economische relaties die ontstaan tussen mensen in het productieproces, met name hoe groepen mensen zich verhouden tot de productiemiddelen, zoals eigenaars versus werknemers. |
| Productiekrachten | De materiële middelen en menselijke arbeid die samen het productieproces vormen en de capaciteit van een economie om goederen en diensten te produceren. |
| Historisch materialisme | Een marxistische theorie die stelt dat de materiële omstandigheden en de economische structuur van een samenleving de basis vormen voor haar sociale, politieke en intellectuele ontwikkeling. |
| Vervreemding | Een staat van loskoppeling of onverschilligheid die een werknemer kan ervaren ten opzichte van zijn werk, het product ervan, zijn medewerkers en zijn eigen menselijkheid, met name in een kapitalistisch systeem. |
| Surpluswaarde | Het verschil tussen de waarde die een werknemer creëert en het loon dat hij ontvangt, wat door de kapitalist wordt opgenomen als winst en voor kapitaalsaccumulatie wordt gebruikt. |
| Bourgeoisie | De heersende klasse in een kapitalistische samenleving, bestaande uit de eigenaars van de productiemiddelen. |
| Proletariaat | De arbeidersklasse in een kapitalistische samenleving, die haar arbeidskracht verkoopt om te overleven. |
| Onderbouw (substructuur) | Het economische fundament van een samenleving, bestaande uit de productiemiddelen en productieverhoudingen. |
| Bovenbouw (superstructuur) | De niet-economische aspecten van een samenleving, zoals politiek, recht, religie, cultuur en media, die worden beïnvloed door de onderbouw. |
| Ideologie | Een systeem van ideeën, overtuigingen en waarden dat de manier waarop mensen de wereld waarnemen en interpreteren, vormgeeft en vaak de belangen van de heersende klasse weerspiegelt. |
| Vals bewustzijn | Een toestand waarin individuen, onder invloed van dominante ideologieën, de maatschappelijke ongelijkheid en hun eigen onderdrukking niet herkennen en als natuurlijk of vanzelfsprekend accepteren. |
| Vulgaire marxistische analyses | Vereenvoudigde en vaak reductionistische interpretaties van marxistische theorie die de economische basis als de enige determinerende factor zien, waarbij de bovenbouw slechts een directe reflectie is. |
| Kritische Theorie | Een intellectuele stroming die de maatschappelijke structuren en machtsverhoudingen kritisch analyseert met het oog op emancipatie en sociale verandering. |
| Frankfurter Schule | Een groep denkers geassocieerd met het Institut für Sozialforschung in Frankfurt, die een kritische analyse van de moderne samenleving, cultuur en media ontwikkelden, sterk beïnvloed door het marxisme. |
| Dialectiek van de verlichting | Het idee dat de ratio en rationaliteit, hoewel bedoeld voor emancipatie, in de moderne samenleving paradoxaal genoeg kunnen leiden tot onderdrukking en manipulatie, met name door de opkomst van de cultuurindustrie. |
| Cultuurindustrie | Een concept geïntroduceerd door de Frankfurter Schule om de massaproductie en -consumptie van cultuur te beschrijven, die wordt gezien als een instrument van controle en conformisme, waarbij winst boven artistieke waarde gaat. |
| Commodificatie | Het proces waarbij culturele producten en expressies worden getransformeerd tot handelswaar, wiens ruilwaarde belangrijker wordt geacht dan hun intrinsieke of artistieke waarde. |
| Pseudo-individualiteit | Een schijn van individualiteit die wordt gecreëerd door de cultuurindustrie, waarbij producten en ervaringen worden gepresenteerd als uniek, terwijl ze in feite gestandaardiseerd en massaal geproduceerd zijn. |
| Publieke sfeer | Een sociaal gebied waar burgers vrije en rationele discussies kunnen voeren over maatschappelijke aangelegenheden, onafhankelijk van de staat en de private sfeer, met als doel het vormen van publieke opinie. |
| Representatieve publieke sfeer | Een historische vorm van openbaarheid waarbij macht en autoriteit werden gemanifesteerd door symbolische spektakels en de aanwezigheid van heersers, zonder actieve deelname van het gewone volk. |
| Burgerlijke publieke sfeer | Een door de burgerij ontwikkelde publieke ruimte in de 18e en 19e eeuw, waar culturele en politieke ideeën werden besproken en gevormd, voorafgaand aan de massamedia. |
| Politieke economie van communicatie | Een onderzoeksbenadering die de economische en politieke structuren analyseert die de productie, distributie en consumptie van media en communicatie beïnvloeden, met nadruk op machtsverhoudingen en ongelijkheid. |
| Kritische politieke economie | Een tak van de politieke economie die ethische en normatieve vragen centraal stelt in de analyse van communicatie, gelinkt aan idealen als rechtvaardigheid, gelijkheid en democratie. |
| Accumulatiefunctie | Het economische doel van mediakapitaal om winst te genereren door de productie en verkoop van media-inhoud en diensten. |
| Circulatiefunctie | De rol van media in het bevorderen van winstverwerving in andere sectoren van de economie, bijvoorbeeld door middel van reclame. |
| Cultural Studies | Een interdisciplinair onderzoeksveld dat zich richt op de studie van cultuur in brede zin, inclusief populaire cultuur, media en identiteit, met nadruk op machtsverhoudingen en betekenisconstructie. |
| Structuralisme | Een theoretische benadering die zich richt op de onderliggende structuren en systemen die betekenis en taal vormgeven, vaak toegepast op de analyse van ideologie en media-inhoud. |
| Ideologische staatsapparaten (ISA's) | Instellingen zoals de media, kerk en onderwijs die, volgens Althusser, ideologie verspreiden en sociale onderwerping aan de heersende productieverhoudingen reproduceren. |
| Semiotiek | De studie van tekens, symbolen en betekenisgeving, inclusief hoe deze worden gebruikt in taal, beelden en andere communicatievormen. |
| Denotatie | De letterlijke, objectieve betekenis van een teken of symbool, zonder de geassocieerde culturele of emotionele lading. |
| Connotatie | De secundaire, geassocieerde betekenissen, culturele associaties of emotionele lading die een teken of symbool oproept, naast de letterlijke betekenis. |
| Mythe (Barthes) | Een geaccepteerd, vaak verborgen, ideologisch idee dat de werkelijkheid naturaliseert en waarde toekent, door middel van de combinatie van denotatie en connotatie. |
| Culturalisme | Een stroming binnen Cultural Studies die de nadruk legt op de betekenisgeving door de ontvanger en de actieve rol van het individu in het interpreteren van mediaboodschappen, in contrast met meer structurele benaderingen. |
| Hegemonie (Gramsci) | Het proces waarbij een dominante groep door middel van culturele en ideologische middelen brede instemming verwerft bij ondergeschikte groepen, waardoor hun macht wordt gelegitimeerd en gehandhaafd. |
| Whole way of life | Een concept dat cultuur omvat als een alomvattende manier van leven, inclusief praktijken, overtuigingen, betekenissen en artefacten van een gemeenschap. |
| Encoding/decoding-model (Hall) | Een model dat het communicatieproces beschrijft als een reeks fasen: het coderen van betekenis door de communicator, de mediaboodschap zelf, en het decoderen van deze boodschap door de ontvanger, met mogelijke afwijkingen in interpretatie. |
| Polysemie | Het principe dat een tekst of mediaboodschap meerdere mogelijke betekenissen kan hebben, afhankelijk van de context en de interpretatie van de ontvanger. |
| Micropolitics of power | De focus op de individuele machtsverhoudingen en interpretatieprocessen van mediaconsumenten, in tegenstelling tot de macropolitics of power die zich richt op grotere structurele machtsstructuren. |
| Etnografisch onderzoek | Een kwalitatieve onderzoeksmethode die zich richt op het gedetailleerd bestuderen van culturele groepen en hun gedrag in hun natuurlijke omgeving. |
| Receptiestudies | Onderzoek dat zich richt op hoe publiek mediaboodschappen ontvangt, interpreteert en gebruikt. |
| Articulatie | Het theoretiseren van de verhoudingen tussen verschillende onderdelen van een sociale formatie, die tijdelijke en contextspecifieke eenheden vormen. |
| Intersectionaliteit | Een theoretisch kader dat analyseert hoe verschillende sociale identiteiten en machtsstructuren (zoals gender, ras, klasse) elkaar overlappen en beïnvloeden, met name met betrekking tot discriminatie en onderdrukking. |
Cover
Hoofdstuk 5.pdf
Summary
# Het alternatieve kritische paradigma en marxistische benaderingen
Hier is een studiehandleiding voor het onderwerp "Het alternatieve kritische paradigma en marxistische benaderingen".
## 1. Het alternatieve kritische paradigma en marxistische benaderingen
Dit deel introduceert het alternatieve kritische paradigma, dat zich richt op macht en machtsongelijkheid in communicatieprocessen, en legt de basisprincipes van marxistische benaderingen uit, inclusief concepten als productiemiddelen, arbeidskracht en meerwaarde.
### 1.1 Inleiding tot het kritische paradigma
In tegenstelling tot mainstream- en functionalistische benaderingen, plaatst het kritische paradigma macht en machtsongelijkheid centraal in communicatieprocessen. Maatschappelijke ontwikkeling en de rol van media daarin worden niet gezien als een consensueel resultaat, maar eerder als een arena van strijd, verzet, ideologie, structuren en klassentegenstellingen. Dit paradigma vindt grotendeels zijn oorsprong in een marxistisch kader, waarbij de focus ligt op het marxisme als sociaalwetenschappelijke denkrichting [2](#page=2).
### 1.2 Marxistische benaderingen: basiselementen
De marxistische benaderingen, geïnspireerd door Karl Marx, plaatsen het arbeidsproces als een centraal uitgangspunt, wat relevant is voor het denken over media, communicatie en cultuur [3](#page=3).
#### 1.2.1 Productiemiddelen en arbeidskrachten
* **Productiemiddelen:** Dit verwijst naar grondstoffen, kapitaal, en arbeidsmiddelen zoals gereedschap en machines [3](#page=3).
* **Arbeidskrachten:** Dit zijn de mentale en fysieke mogelijkheden van personen die worden ingezet bij het voortbrengen van gebruikswaarde [3](#page=3).
* **Productiekrachten:** De productiemiddelen worden door menselijke arbeid omgezet in productiekrachten die in het productieproces worden ingezet [3](#page=3).
#### 1.2.2 Productiewijzen en productieverhoudingen
Een specifieke productiewijze omvat specifieke productieverhoudingen, waarbij verschillende groepen mensen anders ten opzichte van de productiemiddelen staan. In het kapitalisme, de dominante productiewijze na de industriële revolutie, bezit een kleine groep de productiemiddelen, terwijl de meerderheid louter over arbeidskracht beschikt die zij in ruil voor loon verkopen [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.2.3 Vervreemding en meerwaarde
* **Vervreemding (Aliënatie):** De arbeider raakt gealiëneerd van zijn werk, dat niet langer zijn eigen menselijkheid of menselijke relaties uitdrukt [4](#page=4).
* **Meerwaarde (Surplus):** Er wordt meer waarde gecreëerd dan het loon dat de arbeider ontvangt. Een deel van de dag werkt de arbeider 'gratis', wat resulteert in een surplus dat wordt omgezet in winst [4](#page=4).
* **Klassenstrijd:** De kapitalistische productiewijze kent een structurele, antagonistische en exploitatieve verhouding tussen kapitalisten (bourgeoisie) en arbeiders (proletariaat) [4](#page=4).
#### 1.2.4 Dynamiek van het kapitalisme
Het kapitalisme is dynamisch en contradictorisch, gedreven door de zoektocht naar surplus en kapitaalsaccumulatie, wat leidt tot een expansieve dynamiek gericht op productiviteitsverhoging. De distributie van het surplus is variabel en niet gespeend van conflicten tussen kapitaal en arbeid [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.3 Onderbouw en bovenbouw
Het marxistische denken kent het concept van de onderbouw en bovenbouw als een model om maatschappelijke verhoudingen te duiden [5](#page=5).
#### 1.3.1 De economische basis (onderbouw)
De specifieke productieverhoudingen vormen de economische basis (onderbouw of substructuur) van de maatschappelijke organisatie [5](#page=5).
#### 1.3.2 De bovenbouw (superstructuur)
De bovenbouw omvat maatschappelijke domeinen die niet direct met de economische basis verbonden zijn, zoals politiek, recht, religie, familie, cultuur en media. Deze omvat traditioneel een politiek-juridisch niveau en een ideologisch niveau [5](#page=5).
* **Functies van de bovenbouw:**
* Juridische en politieke instituties die de heersende productierelaties weergeven [5](#page=5).
* Vormen van bewustzijn die specifieke klassenvisies uitdrukken [5](#page=5).
* Politieke en culturele praktijken waarin economische basisconflicten worden uitgevochten [5](#page=5).
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat, hoewel de onderbouw determinerend is, de relatie tussen onderbouw en bovenbouw complex is en niet noodzakelijk een simpele, lineaire determinatie impliceert [7](#page=7).
#### 1.3.3 Ideologie als verbinding
Ideologie speelt een cruciale rol in het verbinden van de onderbouw en bovenbouw. Het is een georganiseerd geloofssysteem of waardenstelsel dat verspreid en versterkt wordt door communicatieprocessen [6](#page=6).
* **Hegemonie van ideeën:** De ideeën van de heersende klasse zijn de heersende ideeën, omdat deze klasse controle heeft over de middelen van materiële en mentale productie [6](#page=6).
* **Vals bewustzijn:** Ideologie kan leiden tot een vals bewustzijn, waarbij maatschappelijke ongelijkheid als natuurlijk en vanzelfsprekend wordt ervaren. Instellingen in de bovenbouw legitimeren en onderhouden de economische onderbouw en verbergen exploitatie [7](#page=7).
* **Wisselwerking:** Andere marxistisch geïnspireerde benaderingen zien een complexere wisselwerking en spreken over een zekere autonomie van de bovenbouw, met ruimte voor actie en verandering [7](#page=7).
### 1.4 Marxistische benaderingen toegepast op media en communicatie
De marxistische benadering biedt diverse invalshoeken voor de analyse van media en communicatie, met aandacht voor eigendom, controle en ideologische productie [8](#page=8).
#### 1.4.1 Media-eigendom en controle
Wie de media bezit en controleert, bepaalt wie toegang heeft tot en een stem kan laten horen in het maatschappelijk debat. Vragen over het verband tussen media-eigendom en de culturele inhoud van mediaproductie zijn centraal [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Het mediabedrijf van Silvio Berlusconi in Italië, waar de berichtgeving tijdens verkiezingstijd en de programmering mogelijk beïnvloed werden door zijn politieke belangen, illustreert dit principe [8](#page=8).
#### 1.4.2 Manufacturing consent
Herman en Chomsky beschrijven processen van "manufacturing consent", waarbij media dienen als instrument om de waarden van machtige sociale actoren te legitimeren en media-inhoud te ontwikkelen voor publieke acceptatie. Propaganda en persuasieve communicatie spelen hierin een grote rol [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** De berichtgeving over massavernietigingswapens in Irak (2002-2003) volgde grotendeels de positie van economische en politieke belangen in de VS en het VK, terwijl kritische stemmen minder aandacht kregen [9](#page=9).
#### 1.4.3 De power elite
C. Wright Mills en Ralph Miliband analyseerden hoe een "power elite", bestaande uit kapitalisten, hoge staatsfunctionarissen en mediabaronnen, via media de belangen van een dominante klasse vertegenwoordigt en elite-macht reproduceert, legitimeert en naturaliseert [10](#page=10) [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Het News of the World-schandaal in het Verenigd Koninkrijk toonde de verwevenheid aan tussen mediabaron Rupert Murdoch, de Britse premier David Cameron, en politiediensten, wat vragen oproept over machtsconcentratie [10](#page=10).
### 1.5 Kritieken op marxistische benaderingen
De belangrijkste kritiekpunten op marxistische benaderingen zijn het inherente economisme en economisch determinisme/reductionisme [11](#page=11).
#### 1.5.1 Economisme en economisch determinisme
* **Economisme:** Het idee dat alleen economische relaties centraal staan in wetenschappelijke analyses, waarbij andere maatschappelijke factoren (zoals geslacht, leeftijd, ras) worden gereduceerd tot economische verhoudingen [11](#page=11).
* **Economisch determinisme:** De economische verhoudingen determineren alle andere maatschappelijke domeinen (sociaal, politiek, cultureel) [11](#page=11).
* **Economisch reductionisme:** Media en cultuur worden gereduceerd tot een afspiegeling of afgeleide van de economische onderbouw [11](#page=11).
#### 1.5.2 Rigiditeit en complottheorieën
Marxistische analyses kunnen te rigide zijn om de complexiteit van media- en communicatieprocessen te doorgronden, vooral in het digitale tijdperk. Sommige analyses neigen naar complottheorieën waarin elites het publiek brainwashen [11](#page=11) [12](#page=12).
> **Tip:** Critici wijzen erop dat dergelijke analyses weinig ruimte laten voor processen waarin gevestigde machten worden aangevochten, zoals in het geval van de Panama Papers of sociale media die ingezet worden voor kritiek op overheden [12](#page=12).
#### 1.5.3 Aanpassingen en herinterpretaties
Theoretische scholen die geïnspireerd zijn door marxistische ideeën, stellen aanpassingen voor, zoals het opnieuw centraal stellen van de contradicties en het dynamisme van kapitalistische systemen [12](#page=12).
> **Belangrijke overweging:** Ondanks de kritieken is het essentieel om Marx' centrale ideeën over de relatie tussen het basisconflict in kapitalistische organisaties en hun functioneren niet zomaar te verwerpen, aangezien de onderliggende logica van globalisering nog steeds relevant is [12](#page=12).
---
# Kritische theorie en de Frankfurter Schule
De Frankfurter Schule analyseert media en cultuur vanuit een marxistisch perspectief, met een focus op kritiek, emancipatie en de negatieve impact van de cultuurindustrie op de samenleving [13](#page=13).
### 2.1 Origine en onderzoeksprogramma
De Frankfurter Schule vindt haar oorsprong in het Institut für Sozialforschung aan de universiteit van Frankfurt, opgericht in 1923. Veel van haar Joodse leden emigreerden in de jaren 1930 naar de Verenigde Staten als gevolg van het fascisme en nazisme. De theoretici, actief op diverse disciplines, werden sterk beïnvloed door het marxisme om het opkomende fordisme en de consumptiemaatschappij te analyseren. Hun werk kan worden onderverdeeld in twee hoofdrichtingen: een culturele dimensie en een politieke dimensie [13](#page=13).
Kern van hun onderzoek was de ontwikkeling van een algemene kritische theorie, die menselijke basiswaarden zoals vrijheid en gelijkheid afzette tegen actuele maatschappelijke tendensen. Deze theorie is normatief en gericht op emancipatie en bevrijding van massa's, met name de arbeidersklasse. De Frankfurter Schule constateerde dat de verlichting, ondanks wetenschappelijke en economische vooruitgang, niet tot een vrije en rechtvaardige samenleving had geleid. In plaats daarvan zagen ze een dialectiek van de verlichting, waarbij middelen rationeel werden ingezet, maar de doelstellingen irrationeel werden, leidend tot onderdrukking en manipulatie van het individu. De focus lag daarbij onder andere op de rol van media en cultuur [13](#page=13) [14](#page=14).
### 2.2 De culturele dimensie en het functioneren van de cultuurindustrie
De Frankfurter Schule hechtte grote waarde aan traditionele vormen van cultuur en kunst ("hoge cultuur"), die een eigen integriteit bezaten en kritiek konden leveren op de kapitalistische samenleving. De opkomst van massacultuur ("populaire cultuur") werd echter gezien als een bijdrage aan de degeneratie van kritisch denken en het in twijfel trekken van maatschappelijke structuren. Dit leidde tot een pessimistische kijk op culturele ontwikkeling [14](#page=14).
In hun werk *Dialektik der Aufklärung* introduceerden Adorno en Horkheimer het begrip **cultuurindustrie**. Dit begrip werd gebruikt om de misleidende democratische connotaties van "massacultuur" te bestrijden en kritiek te uiten op de **commodificatie** (vermarkting) van cultuur. Commodificatie verwijst naar de transformatie van culturele expressies met artistieke waarde in handelswaren, waarbij de ruilwaarde primeert. Industrialiseringsprocessen worden toegepast op culturele sectoren, wat de commodificatie versterkt en de capaciteit van kunst als utopische kritiek ondermijnt. Massacultuur is volgens hen geen cultuur *van* de massa, maar cultuur *gebruikt door* machtscentra om de massa te domineren [15](#page=15) .
De cultuurindustrie viseert voornamelijk film, radio, populaire muziek en reclame. Productie wordt bepaald door ruilwaarde en dient als instrument en reflectie van het kapitalisme. Cultuur wordt top-down opgelegd en resulteert in gestandaardiseerde, voorspelbare producten. Entertainment dient als vlucht voor het afstompende fabriekswerk, maar werkt tegelijkertijd de individuele vervlakking in de hand. De cultuurindustrie is vergelijkbaar met de traditionele industrie, met als doel massaproductie en winsten [15](#page=15).
> **Tip:** Analyseer je eigen mediadieet om te zien hoeveel diversiteit aanwezig is in de media die je consumeert (films, muziek, sociale media, nieuws). Vergelijk dit met de kritiek van de Frankfurter Schule op standaardisering en dominante aanbieders [16](#page=16).
De rol van media is volgens de Frankfurter Schule gericht op het aanpassen van de massa aan heersende maatschappelijke verhoudingen, wat neerkomt op een ideologische functie. Behoeften worden vals opgeroepen door reclame, waardoor kritisch denken wordt beteugeld. Individuen verliezen hun individualiteit en vervallen in pseudo-individualiteit. Kunst, als uitzonderlijke vorm van individuele creativiteit, staat eveneens onder druk door commodificatie. Walter Benjamin evalueerde de impact van technologische reproduceerbaarheid echter positiever, omdat het de kunst democratiseert [17](#page=17) [18](#page=18).
> **Voorbeeld:** De commercial van Pepsi-cola met Beyoncé die de aria 'L'amour est un oiseau rebelle' uit Bizet's Carmen gebruikt, illustreert de commodificatie van kunst. Films uit de wereldwijde box office top, zoals de *Fast & Furious*-reeks of films uit het Marvel Cinematic Universe, tonen vaak gelijklopende verhaallijnen, genres en productieprocessen, wat wijst op standaardisering [18](#page=18).
De Britse berichtgeving over de Brexit kan ook als een voorbeeld van de cultuurindustrie worden gezien, waarbij de nadruk ligt op verkoopcijfers en simplismen in plaats van genuanceerde berichtgeving [18](#page=18).
### 2.3 De politieke dimensie en de teloorgang van de publieke sfeer
Jürgen Habermas, een belangrijke theoreticus van de Frankfurter Schule, analyseerde de **publieke sfeer** in zijn werk uit 1962. Hij beschreef verschillende vormen van openbaarheid door de geschiedenis heen [19](#page=19).
Voor de industriële revolutie werd macht gerepresenteerd door feodale heersers in een "representatieve publieke sfeer", waar het volk louter toeschouwer was. Het "publiek" en de publieke opinie bestonden nog niet [19](#page=19) [20](#page=20).
In de loop van de achttiende eeuw, met de opkomst van de burgerij en de Verlichting, ontstond de **bourgeois publieke sfeer**. Dit was een ruimte tussen de staat en de samenleving waar de burgerij zichzelf articuleerde via literatuur, magazines en romans. Deze sfeer transformeerde ook naar een politieke publieke ruimte, gekenmerkt door industrialisering, liberalisme en de ontwikkeling van de pers. Hier borrelden politieke overtuigingen uit de private sfeer naar boven en werden bediscussieerd [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22).
De politieke publieke sfeer is een autonome sociale ruimte tussen staat en samenleving, waar publieke opinie wordt gevormd. Sleutelelementen zijn toegang voor alle burgers, grondwettelijke vrijheden (meningsuiting, pers), en de vrijheid en gelijkheid van individuen. Via open debat, rationele discussie en gericht op consensus, konden burgers de activiteiten van de staat bespreken en controleren vanuit het algemeen belang. De pers speelde een cruciale rol als forum voor debat en het weerspiegelen van verschillende meningen [22](#page=22).
> **Samenvatting concept publieke sfeer:** Een openbaar forum waar, gebaseerd op rationele discussie en gericht op consensus, staatsactiviteiten worden bediscussieerd en gecontroleerd ten gunste van het algemeen belang. De pers is hierbij essentieel [22](#page=22).
Echter, Habermas constateerde dat deze vorm van de publieke sfeer maar kort gedijde. In de negentiende en twintigste eeuw raakte de burgerlijke openbaarheid in verval. Private belangen domineerden, de scheiding tussen staat en samenleving vervaagde, en rationeel-kritische discussie werd vervangen door concurrentie tussen private belangen en een consumptiecultuur. De opkomst van massamedia leidde tot een terugtrekking in de private sfeer, waardoor deelname aan het publieke leven verminderde. Media berichten steeds meer over individuele belangen, waardoor het algemeen belang op de achtergrond raakt. Rationaliteit wordt verdrongen door individualisme en emotionaliteit. De pers werd afhankelijk van reclame, wat leidde tot een commerciële manipulatiefunctie in plaats van een politieke discussiefunctie. Publieke opinie wordt gemanaged en gemanipuleerd [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** De berichtgeving rond de Brexit in Britse tabloids wordt gezien als een voorbeeld van de teloorgang van de publieke sfeer, waarbij emotie en simplismen de rationele discussie overstegen [23](#page=23) [24](#page=24).
De publieke sfeer wordt zo een loos begrip en een schijnvertoning, waarbij politiek meer lijkt op een representatieve publieke sfeer dan op een openbaar debat. Volgens Herbert Marcuse zijn individuen zo geconditioneerd en gemanipuleerd tot eendimensionaal denken dat er geen ruimte is voor kritische reflectie of controle op de staat. De massamedia dragen bij aan een "valse bewustzijn" dat immuun is voor zijn eigen onjuistheid [24](#page=24).
### 2.4 Kritieken
Het pessimisme van de Frankfurter Schule is onderwerp van kritiek geweest. Het inherente economisme, reductionisme en determinisme in hun ideeën werden later genuanceerd. De politieke economie van communicatie wijst bijvoorbeeld op de complexiteit en ambivalenties van de kapitalistische organisatie. De idealisering van pre-industriële culturele productie en achttiende-eeuwse burgerlijke salons wordt ook betwist. Het mensbeeld van een gemakkelijk manipuleerbare massa is genuanceerd door onderzoek binnen cultural studies dat actieve interpretatieprocessen en tegenmacht identificeert [25](#page=25).
Ondanks deze kritieken is de Frankfurter Schule essentieel gebleken, omdat haar expliciete en soms overdreven pessimistische benadering andere theoretische scholen, zoals de politieke economie van communicatie en cultural studies, sterk heeft geïnspireerd. Deze scholen delen de doelstelling om de status quo ter discussie te stellen en sociale verandering te bewerkstelligen door middel van wetenschappelijke analyse en reflectie op alternatieven voor de ontwikkeling van massamedia [25](#page=25).
---
# Politieke economie van communicatie
Dit onderdeel introduceert de kritische politieke economie van communicatie als een onderzoeksbenadering die media en communicatie analyseert binnen het kader van het kapitalistische systeem, met een focus op machtsverhoudingen en hun maatschappelijke implicaties [26](#page=26).
### 3.1 Kritische politieke economie
De politieke economie van communicatie is een kritische traditie die, geïnspireerd door de negentiende-eeuwse marxistische politieke economie, neomarxistische benaderingen en de Frankfurter Schule, ethische en normatieve vragen centraal stelt. Deze benadering linkt de analyse van de politieke en economische organisatie van communicatie expliciet aan humanistische idealen zoals rechtvaardigheid, gelijkheid, emancipatie en democratie [26](#page=26).
Onderzoekers in deze school bestuderen vanaf eind jaren 1960 hoe economische en sociale relaties de productie, distributie en consumptie van communicatiemiddelen vormgeven. Macht vormt daarbij een centraal analyse-element, uitgaande van de aanname van een onevenwichtige machtsverdeling die maatschappelijke ongelijkheid bestendigt. Processen als commodificatie, standaardisering en de ideologische functie van massacommunicatie staan centraal. In tegenstelling tot uiterst pessimistische marxistische analyses, wil de kritische politieke economie de specifieke historische omstandigheden en fundamentele contradicties van kapitalistische ontwikkeling analyseren [26](#page=26).
### 3.2 Focus en onderzoeksgebieden
Politiek economen beschouwen media en communicatie als een fundamenteel onderdeel van het kapitalistische systeem. Hun analyse, geworteld in het marxistische onderbouw-bovenbouwmodel, tracht inzicht te bieden in de relatie tussen de algemene economische structuur, de specificiteit van media- en culturele productie, en de ideologische inhoud van mediaboodschappen. De focus ligt op hoe de politieke en economische organisatie van media-industrieën de productie van betekenis beïnvloedt, hoe mediaproducten en symbolische betekenissen circuleren en distribueren, en wie toegang heeft tot deze bronnen. Samengevat bestudeert deze school de actoren, factoren en processen in de productie, distributie en consumptie van culturele en mediagoederen, met nadruk op onderliggende machtsverhoudingen en ongelijkheden [27](#page=27).
Hardy identificeert de volgende concrete onderzoeksgebieden [27](#page=27):
#### 3.2.1 Functioneren en structuren van communicatie-industrieën
Dit omvat de economische functies van media, zoals de accumulatiefunctie (winstverwerving van mediakapitaal) en de circulatiefunctie (winstverwerving voor andere sectoren via bijvoorbeeld reclame). Eigendomskwesties, financiering en ondersteuning van media-instellingen zijn eveneens belangrijk. Ook de sociale verhoudingen in culturele productie, zoals arbeidsprocessen en de balans tussen creatieve autonomie en commerciële belangen, worden onderzocht. Daarnaast worden het beleid en de acties van overheden of andere organisaties die ingrijpen op mediastructuren, -inhoud en -gedrag geanalyseerd [27](#page=27).
#### 3.2.2 Invloeden en gevolgen van mediaconfiguratie
Dit onderzoeksgebied analyseert de invloeden en gevolgen van verschillende manieren van mediaconfiguratie (bv. commercieel, publiek, staatsgestuurd) en hoe deze veranderen door de tijd heen. Structurele invloeden zijn dynamisch en beïnvloed door politieke, sociale en culturele contexten. De concurrentie van online nieuwsmedia, bijvoorbeeld, heeft repercussies op de financiering van traditionele media via reclame en kan leiden tot minder middelen voor buitenlandjournalistiek, wat de kwaliteit van berichtgeving kan beïnvloeden [28](#page=28).
#### 3.2.3 Normatieve evaluatie
Dit betreft de normatieve evaluatie van het samenspel tussen communicatiesystemen, media-inhoud, de bredere maatschappelijke structuur en dominante geledingen daarin. Centrale vragen zijn welke bijdrage media leveren aan het versterken of ondermijnen van politieke en sociale ongelijkheid, 'Whose voices and concerns get to be heard? How are people, ideas and values represented in media discourses - and what is it that affects how this occurs? What is the quality of information and to whom is it available? This tradition asks questions about power in communications and the conditions for realising democracy'. Media worden beschouwd als instrumenten van controle, en toenemende mediaconcentratie kan leiden tot beperktere en vervormde mediaboodschappen. De traditie gaat ervan uit dat media-industrieën kapitalistische exploitatiemechanismen reproduceren en legitimeren door dominante ideologieën en belangen meer gewicht toe te kennen en grotendeels een conservatieve, systeembevestigende inhoud te ontwikkelen [28](#page=28).
### 3.3 Onderzoeksprogramma
De politieke economie van communicatie kenmerkt zich door een kritisch-realistische aanpak die zowel theoretische interpretatie als empirische studie en verificatie van feiten benadrukt. Het verwerpt de mogelijkheid van totale controle over mediabedrijf en -inhoud in het dynamische kapitalistische systeem. Onderzoekers zoals Bernard Miège en Armand Mattelart spreken liever van 'culturele industrieën' dan van de 'cultuurindustrie', om de complexiteit, diverse productielogica's en de ambivalentie van commodificatie, innovatie, standaardisering en afwijking te benadrukken. Ze verwerpen het lineaire karakter van de analyse van de Frankfurter Schule en zien ruimte voor contestatie en weerstand in het media- en communicatiedomein [28](#page=28) [29](#page=29).
Mosco definieert het onderzoeksprogramma van de politieke economie van communicatie aan de hand van vier essentiële componenten [29](#page=29):
#### 3.3.1 Historische invalshoek
Deze component beoogt sociale verandering en historische transformaties te begrijpen. Politiek economen onderzoeken het dynamische karakter van kapitalistische ontwikkeling en passen dit toe op media en communicatie. Het onderzoeksobject wordt historisch benaderd en gecontextualiseerd door de actoren, factoren en processen te identificeren die een mediaproblematiek vormgeven. Het succes van de Vlaamse film wordt als voorbeeld genomen om het historisch ontwikkelingsproces van een Vlaams filmbeleid te analyseren, de mondiale filmsector gedomineerd door Hollywood te contextualiseren, en de rol van het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) te duiden [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 3.3.2 Sociale totaliteit
Dit vereist een holistische benadering waarin mediaproblematiek wordt gekaderd binnen diverse interagerende processen en dynamieken op politiek, economisch, technologisch, cultureel, historisch en ethisch vlak. Een interdisciplinaire aanpak is wenselijk om de complexe structureel-dialectische relaties tussen deze sferen te ontrafelen. In het voorbeeld van de Vlaamse film worden vragen gesteld over financiële middelen, subsidies, het politiek klimaat rond het VAF, de invloed van Hollywood, en de repercussies voor de culturele dimensie en kwaliteit van de Vlaamse film, evenals de opportuniteiten en gevaren van nieuwe technologieën [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 3.3.3 Morele filosofie
De politieke economie van de communicatie is een sociaal-kritische en humanistische benadering die algemene normen zoals rechtvaardigheid en gelijkheid verdedigt, en deze vertaalt naar de mediasfeer (bv. pluriformiteit, culturele kwaliteit, diversiteit, toegang). Deze benadering neemt stelling en engageert zich om misstanden te verbeteren, waarbij een kritische blik op het eigen onderzoek vereist is. Bij de analyse van de Vlaamse film wordt afgevraagd of het succes gepaard gaat met verhoogde kwaliteit, bijdraagt aan culturele diversiteit, en of er beleidsmatig ingegrepen moet worden om het te beschermen tegen de dominantie van grote mediaconglomeraten [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 3.3.4 Praxis
Dit element richt zich op de praktische vertaling van onderzoeksresultaten. Onderzoek moet niet louter beschrijvend zijn, maar ook voorschrijven en alternatieven voor verandering aandragen. Het moet resulteren in actie, bijvoorbeeld door beleidsvoorstellen te formuleren om problemen aan te pakken, machtsonevenwichtigheden te corrigeren en baten voor zoveel mogelijk groepen te genereren. De politieke economie manifesteert zich als een belangrijke traditie in mediabeleidsonderzoek. Voor het succes van de Vlaamse film kan dit leiden tot voorstellen ter ondersteuning op verschillende beleidsniveaus, zoals investeringskanalen, versterking van bestaande instrumenten, onderwijs, en internationale samenwerkingen [32](#page=32).
### 3.4 Kritieken
Ondanks de brede aanpak van de politieke economie van communicatie, is deze ook onderhevig aan kritiek. Enerzijds wordt gesteld dat het onderzoeksprogramma te optimistisch uitgaat van maakbaarheid en rationele verandering, terwijl de werkelijkheid moeilijk te vatten is. Soms vervalt de analyse in een economisch reductionistische verklaring, ondanks de ambitie tot een holistische benadering. De focus op de macrodimensie van macht (macropolitics of power) heeft weliswaar inzichten verschaft in de dynamieken die de Frankfurter Schule reeds aangaf, maar analyse aan de ontvangstzijde en hoe individuen mediaboodschappen accepteren, ontbreekt vaak. Er wordt soms te simplistisch aangenomen dat machtsconcentratie aan de zenderzijde leidt tot beïnvloeding aan de ontvangerszijde [33](#page=33).
Andere kritieken wijzen op een neiging tot complotdenken, vergelijkbaar met de pessimistische kijk op media van Adorno en Horkheimer. De politieke economie zou zich daarmee bezondigen aan wat ze juist wilde vermijden: een genuanceerde analyse die uitgaat van inherente complexiteit, ambiguïteit en dialectische interacties. Tot slot blijft de politiek-economische analyse vaak steken in beschrijving, met een moraliserende toon, terwijl er weinig prescriptie volgt in de vorm van concrete alternatieven voor verbetering [33](#page=33).
---
# Cultural studies: oorsprong, paradigma's en onderzoeksprogramma
Dit onderdeel van de studie richt zich op de oorsprong, de kernparadigma's en het onderzoeksprogramma van cultural studies, met specifieke aandacht voor de analyse van cultuur, ideologie, machtsverhoudingen en de rol van de ontvanger [34](#page=34).
### 4.1 Oorsprong
Cultural studies is een diverse theoretische benadering, beïnvloed door het marxisme, die zich kenmerkt door een kritiek op eerdere benaderingen van cultuur en media. In tegenstelling tot eerdere, cultureel elitaire perspectieven die zich richtten op 'hoge cultuur', brengt cultural studies populaire en alledaagse cultuurvormen binnen het analyseveld [34](#page=34).
Een belangrijk aspect van de oorsprong van cultural studies is de kritiek op lineaire transmissiemodellen. Onderzoekers richtten zich op het openen van de 'black boxes' van het communicatieproces, met name de mediaboodschap en de ontvangst ervan. De nadruk verschoof van de mediaboodschap als gegeven naar de analyse van de mediatekst, waarin sociale machtsrelaties aanwezig zijn. Er ontstond ook aandacht voor de actieve rol van de ontvanger, die mediaboodschappen vanuit zijn of haar eigen context en leefwereld interpreteert. Dit proces kon niet volledig verklaard worden door traditionele marxistische onderbouw-bovenbouwmodellen, aangezien cultural studies de bovenbouw een zekere autonomie toekent en kwalitatieve methoden verkiest boven positivistische benaderingen om de ontvangstzijde te begrijpen [34](#page=34).
Stuart Hall wordt beschouwd als een sleutelfiguur in de ontwikkeling van cultural studies, met name door zijn encoding/decoding-model. Dit model onderstreept dat betekenis in mediateksten wordt geëncodeerd vanuit een specifieke context van productieverhoudingen, en gedecodeerd vanuit een mogelijk andere context van de ontvanger. Hall identificeerde twee kernparadigma's die ten grondslag liggen aan cultural studies: het structuralisme en het culturalisme [35](#page=35).
### 4.2 Twee paradigma's
#### 4.2.1 Structuralisme
Het structuralistische paradigma bouwt voort op het marxisme, met een herinterpretatie van het concept ideologie door denkers als Louis Althusser. Volgens Althusser biedt ideologie een conceptueel kader dat mensen gebruiken om hun bestaansvoorwaarden te interpreteren en te ervaren. Ideologie werkt impliciet, vaak door structuren die als vanzelfsprekend worden aangenomen. Deze benadering leunt sterk aan bij de semiotiek van Ferdinand de Saussure, waarbij taal en ideologie individuen onbewust begrenzen [35](#page=35).
Media worden gezien als onderdeel van ideologische staatsapparaten die onderwerping aan heersende productieverhoudingen reproduceren. Hoewel media schijnbaar neutrale representaties bieden, blijken elementen van de dominante ideologie als neutraal gerepresenteerd, terwijl alternatieve ideologieën dit niet altijd zijn. De dominante ideologie hoeft niet volledig gelijk te lopen met de dominante sociale formatie, en er is ruimte voor weerstand en ideologische strijd [35](#page=35) [36](#page=36).
Roland Barthes' concepten denotatie en connotatie zijn cruciaal binnen het structuralisme voor het analyseren van betekenislagen. Denotatie verwijst naar de letterlijke betekenis, terwijl connotatie de geassocieerde betekenissen omvat. Barthes' concept van 'mythe' koppelt deze lagen aan een dieperliggende, ideologische betekenis. Mythes zijn waardegeladen ideeën die de dominante ideologie vertolken en natuurlijk lijken. Ze vereenvoudigen complexiteit en ambiguïteit, en geven de werkelijkheid een schijn van natuurlijke legitimiteit [36](#page=36).
> **Voorbeeld:** Blockbusters als *Armageddon* of *Independence Day* laten op denotatief niveau Amerikaanse symbolen zien. Op een connotatief niveau roepen beelden van technologische superioriteit en mannelijke helden associaties op met Amerikaanse waarden als moed en kracht. Op het niveau van de mythe wordt de VS gepresenteerd als wereldwijde beschermer, waarbij de 'American dream' wordt verheerlijkt en tegenspraken, zoals sociale ongelijkheid, worden genegeerd [37](#page=37).
Structuralistische analyse maakt het mogelijk om via semiotiek verborgen ideologieën in mediateksten te ontrafelen [36](#page=36).
#### 4.2.2 Culturalisme
Het culturalisme, dat in de jaren 1950 opkwam met Britse auteurs zoals Richard Hoggart, Raymond Williams en E.P. Thompson, biedt een kritiek op de tegenstelling tussen hoge cultuur en populaire/alledaagse cultuur. Zij stelden populaire en volkse cultuur ter discussie als legitieme onderzoeksobjecten [38](#page=38).
Raymond Williams beschreef cultuur als 'ordinair', wat impliceert dat het niet gereduceerd kan worden tot kunst of eliteproducties. Cultuur is een 'whole way of life', aanwezig in alle menselijke praktijken en artefacten, en wordt continu gevormd en heronderhandeld door individuen. E.P. Thompson's 'history from below' benadering stelt dat klassen geen vast gegeven zijn, maar actief gevormd worden door de arbeiders zelf, binnen de grenzen van dominante structuren [39](#page=39).
In plaats van het begrip ideologie verkiezen culturalistische denkers het concept hegemonie van Antonio Gramsci. Hegemonie beschrijft een proces waarin dominante groepen proberen bepaalde betekenissen en praktijken te vestigen en reproduceren, waarover andere groepen tot op zekere hoogte toestemming (consent) geven. Dit proces is dynamisch en vereist voortdurend onderhoud en heronderhandeling [40](#page=40).
> **Voorbeeld:** Ongelijke beloning van mannen en vrouwen bij de BBC of ondervertegenwoordiging van vrouwen in professorenkorpsen kunnen worden verklaard door hegemonische mannelijkheid, waarbij een bepaalde invulling van 'mannelijkheid' meer macht toebedeeld krijgt en impliciet wordt geaccepteerd, zelfs door vrouwen [41](#page=41).
Populaire cultuur wordt gezien als een arena voor ideologische strijd, waar dominante ideeën worden verspreid, maar waar ook ruimte is voor het uitdagen van de status quo en de vorming van contrahegemonische krachten [42](#page=42).
Stuart Hall's encoding/decoding-model omvat drie mogelijke 'lezingen' van een mediaboodschap:
1. **Dominante, hegemonische of voorkeurslezing:** De boodschap wordt geaccepteerd zoals bedoeld [43](#page=43).
2. **Onderhandelde lezing:** De boodschap wordt deels geaccepteerd, maar op bepaalde punten verworpen na onderhandeling in het interpretatieproces [43](#page=43).
3. **Aberrante of contrahegemonische lezing:** De boodschap wordt begrepen, maar de voorkeurslezing wordt volledig verworpen [43](#page=43).
### 4.3 Onderzoeksprogramma
Het onderzoeksprogramma van cultural studies, geassocieerd met het Birmingham Centre for Contemporary Cultural Studies (BCCCS), probeert de structuralistische en culturalistische paradigma's te verenigen. Cultural studies focust op cultuur in brede zin ('whole way of life'), inclusief praktijken, representaties, talen en gewoonten van een samenleving. Het stelt vragen over gedeelde sociale betekenissen en hoe we zin geven aan onze omgeving [43](#page=43).
Taal wordt niet als neutraal medium beschouwd; betekenis wordt gerepresenteerd en geproduceerd door middel van betekenisgevende praktijken. Cultural studies hanteert een cultureel materialistische aanpak, waarbij cultuur relatief autonoom is en een dynamiek van eigen betekenissen, regels en praktijken kent. Naast klasse komen ook gender, seksualiteit, etniciteit en leeftijd aan bod [43](#page=43) [44](#page=44).
Het concept 'articulatie' wordt gebruikt om de verhoudingen tussen onderdelen van een sociale formatie te theoretiseren, waarbij machtsvraagstukken centraal staan. Macht werkt niet alleen dwingend, maar ook procesmatig, beperkend en kansen genererend. Onderwerping is een kwestie van toestemming en/of strijd, vooral in de populaire cultuur, die wordt gezien als de arena waarin consent wordt gewonnen of verloren [44](#page=44).
> **Tip:** Hoewel maatschappelijke elites veel macht behouden om de sociale werkelijkheid te definiëren, biedt populaire cultuur ruimte voor het uitdagen van de bestaande orde en het vormen van alternatieve bewegingen [44](#page=44).
Het begrip 'tekst' wordt breed geïnterpreteerd, omvat alle vormen van betekenisvolle artefacten (beelden, geluiden, objecten, activiteiten). Teksten zijn polysemisch, wat betekent dat betekenis wordt geproduceerd in het contact tussen tekst en lezer, en onderhandelbaar is. De interpretatie of betekenisconstructie in consumptie staat centraal, waarbij het publiek als actief wordt beschouwd [45](#page=45).
Methodologisch zet cultural studies naast tekstuele analyse ook in op etnografisch onderzoek en receptiestudies. Etnografisch veldwerk (diepte-interviews, focusgroepen, participatieve observatie) beoogt een gedetailleerd beeld van de 'levende cultuur' van mediagebruikers. Receptiestudies erkennen dat betekenis vorm krijgt door het interpretatief kader van de ontvanger, waarbij de tekst weliswaar aspecten kan sturen, maar de betekenis niet kan vastleggen [45](#page=45).
Het is belangrijk te onthouden dat, hoewel de eerste generatie cultural studies de productie en consumptie van mediaboodschappen als actief beschouwt, de communicator tijdens de encoding-fase nog steeds een grote invloed uitoefent. De polysemie is dus gestructureerd [46](#page=46).
> **Voorbeeld:** Na een film kunnen vrienden verschillende interpretaties hebben van de boodschap en hun eigen reacties delen, wat de interactie tussen tekst en kijker illustreert, ondanks een mogelijke consensus over de beoogde boodschap van de filmmakers [46](#page=46).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Alternatief kritisch paradigma | Een theoretisch kader dat zich primair richt op machtsverhoudingen, ongelijkheid en conflict binnen communicatieprocessen, in tegenstelling tot meer functionalistische benaderingen. |
| Productiemiddelen | De materiële componenten die nodig zijn voor productie, zoals grondstoffen, kapitaal, machines en gereedschappen. |
| Arbeidskracht | De mentale en fysieke capaciteiten van personen die ingezet worden in het productieproces om gebruikswaarde te creëren. |
| Productieverhoudingen | De sociaal-economische relaties die ontstaan tussen verschillende groepen mensen met betrekking tot het bezit en de controle over de productiemiddelen. |
| Meerwaarde | Het verschil tussen de waarde die een arbeider creëert en het loon dat hij daarvoor ontvangt; dit surplus wordt door de kapitalist als winst toegeëigend. |
| Onderbouw (substructuur) | Het economische fundament van de maatschappij, bestaande uit de productiemiddelen en productieverhoudingen. |
| Bovenbouw (superstructuur) | De ideologische, politieke en culturele instellingen en processen van een samenleving, die gevormd worden door en voortvloeien uit de economische onderbouw. |
| Ideologie | Een systeem van ideeën, waarden en overtuigingen dat de manier waarop mensen de werkelijkheid interpreteren en ervaren, vormgeeft en beïnvloedt. |
| Cultuurindustrie | Een concept geïntroduceerd door de Frankfurter Schule om de massaproductie en commercialisering van cultuur aan te duiden, die volgens hen bijdraagt aan manipulatie en het onderdrukken van kritisch denken. |
| Commodificatie (vermarkting) | Het proces waarbij culturele uitingen, ideeën of diensten worden getransformeerd tot verhandelbare goederen, waarbij de ruilwaarde primeert op de gebruikswaarde of artistieke waarde. |
| Publieke sfeer | Een sociale ruimte, los van de staat en de private huishoudens, waar burgers via openbaar debat en rationele discussie de staatsactiviteiten kunnen bespreken en controleren. |
| Hegemonie | Een concept van Antonio Gramsci dat verwijst naar een tijdelijk akkoord of proces waarbij een dominante groep culturele en ideologische betekenissen en praktijken opbouwt en bestendigt, en dat door andere groepen deels wordt aanvaard of aangevochten. |
| Structuralisme | Een theoretische benadering die de nadruk legt op de onderliggende structuren en systemen die betekenisgeving en gedrag bepalen, vaak geanalyseerd via taal en ideologie. |
| Culturalisme | Een benadering binnen cultural studies die zich richt op de analyse van alledaagse cultuur, populaire cultuur en de betekenisgeving door ontvangers, en de autonomie van de bovenbouw benadrukt. |
| Encoding/decoding | Een model dat beschrijft hoe mediaboodschappen worden gecreëerd (geëncodeerd) door producenten en vervolgens worden geïnterpreteerd (gedecodeerd) door ontvangers, waarbij deze interpretaties kunnen afwijken van de oorspronkelijke bedoeling. |
| Polysemie | Het concept dat mediateksten meerdere mogelijke betekenissen kunnen hebben, die afhankelijk zijn van de interpretatie van de lezer of ontvanger. |
| Politieke economie van communicatie | Een onderzoeksrichting die analyseert hoe economische en politieke structuren de productie, distributie en consumptie van media en communicatie beïnvloeden, met speciale aandacht voor machtsverhoudingen. |
Cover
Hoofdstuk 5.pdf
Summary
# Het alternatieve kritische paradigma in de communicatiewetenschap
Het alternatieve kritische paradigma stelt macht en machtsongelijkheid centraal in het communicatieproces, in tegenstelling tot functionalistische benaderingen [2](#page=2).
### 1.1 Kernconcepten en focus
In tegenstelling tot mainstream- en functionalistische benaderingen, die zich richten op de functies van media en de bijdrage aan informatievariëteit, legt het kritische paradigma de nadruk op:
* **Macht en machtsongelijkheid** [2](#page=2).
* **Strijd en verzet** [2](#page=2).
* **Ideologie** [2](#page=2).
* **Structuren en klassentegenstellingen** [2](#page=2).
Maatschappelijke ontwikkeling en de rol van media daarin worden niet gezien als op een consensus afstevenend, maar als een proces van strijd en ongelijke machtsverhoudingen [2](#page=2).
### 1.2 Marxistische wortels
Het alternatieve, kritische, paradigma vindt zijn oorsprong grotendeels in een marxistisch kader. Hierbij wordt verwezen naar het marxisme als sociaalwetenschappelijke denkrichting, niet zozeer als politiek leerstelsel. Diverse theorieën en theoretische scholen binnen dit paradigma laten zich inspireren door het marxisme, door het verder uit te werken of door kritiek te leveren op bestaande marxistische modellen [2](#page=2).
---
# Marxistische benaderingen van media en communicatie
Dit deel verkent de kernconcepten van het marxisme, zoals productiemiddelen, arbeidskracht, meerwaarde en klassentegenstellingen, en past deze toe op de analyse van media en communicatie, inclusief het onderbouw-bovenbouwmodel.
### 2.1 Basiselementen van het marxisme
Karl Marx' gedachtegoed stelt het arbeidsproces centraal, wat relevant is voor het analyseren van media en communicatie. De sociaal-economische organisatie van arbeid heeft invloed op de media-industrie en de inhoud die zij voortbrengt [3](#page=3).
#### 2.1.1 Productiemiddelen en arbeidskracht
* **Productiemiddelen:** Verwijzen naar grondstoffen, kapitaal en arbeidsmiddelen zoals gereedschap en machines [3](#page=3).
* **Arbeidskrachten:** Omvatten zowel de mentale als fysieke capaciteiten van personen die ingezet worden bij het voortbrengen van gebruikswaarde [3](#page=3).
* **Productiekrachten:** Ontstaan uit de omzetting van productiemiddelen door menselijke arbeid en worden ingezet in het productieproces [3](#page=3).
* **Productieverhoudingen:** Specifieke sociaal-economische relaties die bepalen hoe verschillende groepen mensen zich verhouden tot de productiemiddelen. Bijvoorbeeld, het verschil tussen een grootgrondbezitter en een loontrekker [3](#page=3).
#### 2.1.2 De kapitalistische productiewijze
In de kapitalistische organisatievorm, dominant geworden na de industriële revolutie, bezit een kleine groep de productiemiddelen, terwijl de meerderheid enkel over arbeidskracht beschikt. Arbeiders verkopen hun arbeidskracht in ruil voor loon om te overleven. Dit leidt tot vervreemding, waarbij de arbeider zich loskoppelt van zijn werk [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Meerwaarde:** Er wordt meer waarde gecreëerd dan het loon dat aan de arbeider wordt betaald. Een deel van de werkdag wordt 'gratis' gewerkt, wat leidt tot surplus of meerwaarde. Dit surplus wordt omgezet in winst voor de kapitalist of herinvesteerd [4](#page=4).
* **Klassenstrijd:** De kapitalistische productiewijze impliceert een fundamenteel antagonistische en exploitatieve verhouding tussen kapitalisten (bourgeoisie) en arbeiders (proletariaat) [4](#page=4).
> **Tip:** Het is cruciaal te onthouden dat kapitalistische organisaties dynamisch, contradictorisch en contextafhankelijk zijn [4](#page=4).
### 2.2 Onderbouw en bovenbouw
Het onderbouw-bovenbouwmodel (substructuur-superstructuur) beschrijft de relatie tussen de economische basis en de niet-direct economische maatschappelijke sferen.
* **Onderbouw (Substructuur):** De economische basis van de maatschappelijke organisatie, gevormd door de specifieke productieverhoudingen. Dit omvat de productiemiddelen en de relaties daartussen [5](#page=5).
* **Bovenbouw (Superstructuur):** Omvat maatschappelijke domeinen zoals politiek, recht, religie, familie, cultuur en media. Deze hebben een politiek-juridisch niveau (organisatie van staat en gerecht) en een ideologisch niveau (maatschappelijk bewustzijn) [5](#page=5).
Volgens Williams omvat de bovenbouw :
* Juridische en politieke instituties die de heersende productierelaties weerspiegelen [5](#page=5).
* Vormen van bewustzijn die een specifieke klassenvisie uitdrukken [5](#page=5).
* Politieke en culturele praktijken waarin economische basisconflicten worden uitgevochten [5](#page=5).
> **Belangrijk:** De ideeën van de heersende klasse zijn de heersende ideeën, omdat deze klasse controle heeft over zowel de materiële als de mentale productiemiddelen. Dit betekent dat de ideeën van de ondergeschikte klassen aan de dominante ideeën onderhevig zijn [6](#page=6).
#### 2.2.1 Ideologie en vals bewustzijn
Ideologie vormt de verbinding tussen onder- en bovenbouw. Het is een georganiseerd geloofssysteem of waardenstelsel dat verspreid wordt door communicatieprocessen [6](#page=6).
* Kennis over de samenleving en ieders plaats daarin wordt gevormd door de ideeën, waarden en belangen van de heersende klassen [6](#page=6).
* Het sociale zijn bepaalt het bewustzijn, niet andersom [7](#page=7).
* **Vals bewustzijn:** Door de werking van ideologie beseffen mensen vaak niet dat de sociale orde veranderlijk is. Ongelijkheid wordt als natuurlijk en vanzelfsprekend ervaren [7](#page=7).
* Instellingen in de bovenbouw, inclusief media, legitimeren en verbergen exploitatie ten gunste van de economische onderbouw [7](#page=7).
#### 2.2.2 Complexiteit en kritiek op het model
De relatie tussen onderbouw en bovenbouw is complex en leidt tot diverse interpretaties:
* **Vulgaire marxistische analyses:** Leggen de nadruk sterk op de onderbouw als determinerend. De bovenbouw wordt gezien als een loutere reflectie van de economische basis, wat leidt tot ahistorische en simplistische verklaringen [7](#page=7).
* **Meer genuanceerde benaderingen:** Zien een complexere wisselwerking, waarbij de bovenbouw een zekere autonomie kan hebben. De onderbouw stelt grenzen en voorwaarden, maar de bovenbouw is geen directe reflectie en er is ruimte voor actie en verandering [7](#page=7).
### 2.3 Media vanuit marxistisch perspectief
Het onderbouw-bovenbouwmodel nodigt uit tot diverse analyses van media en communicatie:
#### 2.3.1 Economische organisatie en media-eigendom
* De economische organisatie van media, inclusief productieverhoudingen en materieel-economische structuren, is cruciaal [8](#page=8).
* Wie media bezit en controleert, bepaalt wie toegang heeft tot en een stem kan laten horen in het maatschappelijk debat [8](#page=8).
* De analyse van media-imperia zoals dat van Silvio Berlusconi illustreert de verstrengeling van economische macht en media-invloed, waarbij kritische geluiden mogelijk worden gemarginaliseerd [8](#page=8).
* Ongelijke sociale relaties beïnvloeden hoe de samenleving in media-inhouden wordt gerepresenteerd en via welke ideologische beelden [8](#page=8).
#### 2.3.2 Manufacturing Consent en propaganda
* Veel marxistisch geïnspireerde analyses focussen op hoe de status quo wordt gereproduceerd ten gunste van dominante belangen [9](#page=9).
* **Manufacturing Consent (Herman & Chomsky):** Media fungeren als instrumenten om de waarden en ideeën van machtige sociale actoren te legitimeren. Aanvaarding door het publiek wordt gefabriceerd door middel van propaganda en persuasieve communicatie [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** De berichtgeving rond massavernietigingswapens in Irak in 2002-2003, die grotendeels de positie van economische en politieke belangen in de VS en het VK volgde, en kritische stemmen marginaliseerde [9](#page=9).
#### 2.3.3 De Power Elite
* **C. Wright Mills en Ralph Miliband:** Beschreven hoe een 'power elite' in de naoorlogse maatschappij, via media, de belangen van een dominante klasse vertegenwoordigt in staatsinstellingen en andere maatschappelijke sferen [9](#page=9).
* Staats- en marktactoren zijn direct verbonden; elites uit politiek, bedrijfsleven en media convergeren en bewegen zich soepel tussen deze sferen [10](#page=10).
* Media spelen een cruciale rol in het onder controle houden van het publiek, het reproduceren, legitimeren en naturaliseren van elite-macht [10](#page=10).
> **Voorbeeld:** Het News of the World-schandaal in het Verenigd Koninkrijk, waarbij telefoonafpersing en omkoping aan het licht kwamen, toonde de nauwe banden tussen mediabaron Rupert Murdoch, premier David Cameron en politiefunctionarissen, wat duidt op een systemisch probleem van machtsconcentratie [10](#page=10).
### 2.4 Kritieken op marxistische benaderingen
De belangrijkste kritieken op marxistische benaderingen zijn:
* **Economisme en economisch determinisme/reductionisme:** De neiging om enkel economische relaties centraal te stellen en andere maatschappelijke factoren (geslacht, leeftijd, ras) daaraan ondergeschikt te maken. Dit leidt tot de simplistische opvatting dat media en cultuur slechts een afspiegeling zijn van de economische onderbouw [11](#page=11).
* **Rigiditeit:** Marxistische analyses kunnen te rigide zijn om de complexiteit van media en communicatieprocessen, zeker in het digitale tijdperk, adequaat te vatten [11](#page=11).
* **Complottheorieën:** Sommige analyses lijken op complottheorieën, waarin kleine elites het publiek brainwashen via propaganda en dominante ideologie, wat weinig ruimte laat voor oppositie of sociale verandering [12](#page=12).
> **Tip:** Hoewel kritieken gerechtvaardigd zijn, is het belangrijk de kernideeën van Marx over de relatie tussen basisconflicten en maatschappelijk functioneren niet zomaar te verwerpen. Alternatieve theorieën die geïnspireerd zijn door het marxisme, proberen deze beperkingen te overwinnen door de contradicties en het dynamisme van kapitalistische systemen opnieuw centraal te stellen [12](#page=12).
---
# Kritische Theorie en de Frankfurter Schule
Dit gedeelte behandelt de Frankfurter Schule, die vanuit een marxistisch kader media en culturele processen analyseert, met focus op de cultuurindustrie, de dialectiek van de verlichting en de teloorgang van de publieke sfeer, met het oog op emancipatie.
### 3.1 Origine en onderzoeksprogramma
De Frankfurter Schule ontleent zijn naam aan het Institut für Sozialforschung, opgericht in 1923 aan de Universiteit van Frankfurt. Vele Joodse leden emigreerden in de jaren 1930 naar de VS vanwege de opkomst van fascisme en nazisme. De theoretici van de Frankfurter Schule waren multidisciplinair en opereerden op gebieden als filosofie, kunsttheorie, muzieksociologie en mediatheorie, sterk beïnvloed door het marxisme. Zij gebruikten het marxisme als theoretisch kader om de veranderingen in de context van het opkomende fordisme – een economische en maatschappelijke organisatie gericht op massaproductie en -consumptie – en de ontwikkeling van een consumptiemaatschappij te analyseren. Twee hoofdlijnen in hun omvangrijke werk behandelen respectievelijk een culturele en een politieke dimensie [13](#page=13).
Gemeenschappelijk was de ambitie om een algemene theorie te ontwikkelen over dominante maatschappelijke tendensen, die zij als fundamenteel contradictorisch en antagonistisch ervoeren. Deze algemene kritische theorie is expliciet normatief; zij weegt menselijke basiswaarden zoals vrijheid, gelijkheid, rechtvaardigheid en zelfontplooiing af tegen actuele maatschappelijke trends. Media-uitingen professeren bijvoorbeeld de waarde van individuele vrijheid, maar blijken in de praktijk het individu te binden aan voorgeschreven attitudes, gedachten en koopgedrag. Op basis van deze analyse formuleerden zij een sociale kritiek gericht op emancipatie en bevrijding van de massa, met name de arbeidersklasse, en op sociale veranderingen ten gunste van een vrije en rechtvaardige samenleving [13](#page=13) [14](#page=14).
De doelstellingen van het verlichtingsproject leken echter niet te zijn bereikt in het begin van de twintigste eeuw. De ratio en de ontwikkelingen voortkomend uit de industriële revolutie leidden niet tot een vrije en rechtvaardige samenleving. In plaats daarvan werden middelen weliswaar rationeel aangewend, maar de onderliggende doelstellingen werden steeds irrationeler. In plaats van gelijkheid en bevrijding, werd het individu onderdrukt en gemanipuleerd. Sleutelbegrippen in de analyse van deze zelfvernietiging van de verlichting zijn winstbejag, eigenbelang, economische exploitatie en de dominantie van een beperkt aantal groepen. De Frankfurter School focust in dit verband sterk op de rol van media en cultuur [14](#page=14).
### 3.2 De culturele dimensie en het functioneren van de cultuurindustrie
Theoretici als Theodor W. Adorno, Max Horkheimer en Walter Benjamin hechten grote waarde aan traditionele cultuurvormen en kunsten (hoge cultuur). Deze hebben een eigen integriteit en waarde die niet door elites voor machtsdoeleinden kan worden gebruikt en dragen bij aan onafhankelijk denken en kritiek op de kapitalistische samenleving. De opkomst van massacultuur, die kunstvormen reproduceert en misbruikt, draagt echter bij aan de degeneratie van kritiek. De Frankfurter School is doorgaans pessimistisch over culturele ontwikkeling [14](#page=14).
In Adorno's en Horkheimers werk *Dialektik der Aufklärung* wordt het begrip **cultuurindustrie** geïntroduceerd. Dit begrip dient om de misleidende democratische connotaties van massacultuur te doorbreken en een kritiek te leveren op de **commodificatie** of vermarkting van cultuur. Commodificatie verwijst naar de transformatie van culturele expressies met artistieke waarde tot loutere handelswaren, waarbij ruilwaarde primeert. Industrialiseringsprocessen worden toegepast op culturele sectoren, wat de commodificatie intensifieert. Hierdoor verliest cultuur haar potentieel als utopische kritiek; de verlichting leidde niet tot vrije ontwikkeling, maar tot onderdrukking en manipulatie. Massacultuur is geen cultuur van de massa, maar cultuur gebruikt door machtscentra om de massa te domineren [15](#page=15) .
Het begrip cultuurindustrie richt zich voornamelijk op film, radio, populaire muziek en reclame. Het benadrukt de paradoxale link tussen cultuur en industrie en de commodificatie van kunst. Cultuur wordt niet spontaan en bottom-up gecreëerd, maar top-down en berekend opgelegd. Het wordt een systeem dat gestuwd wordt door het industriële ritme, wat resulteert in gestandaardiseerde en voorspelbare producten, vaak rond gepersonaliseerde merken [15](#page=15).
> **Voorbeeld:** De Fast & Furious-reeks is een voorbeeld van standaardisering in de filmindustrie [15](#page=15).
Entertainment is een belangrijk voorbeeld van de alomtegenwoordigheid van het industriële ritme. Mensen consumeren mediaproducten om werk te ontvluchten, maar werken tegelijkertijd in hun vrije tijd door de consumptie van geformatteerd en uniform entertainment, wat individueel denken elimineert. De afstompende mediaconsumptie is vergelijkbaar met werken aan een lopende band. Er is geen verschil tussen de cultuurindustrie en de traditionele industrie van consumentengoederen; beide streven naar massaproductie en winsten [15](#page=15).
> **Tip:** Breng je eigen mediadieet in kaart om te analyseren hoeveel diversiteit (of juist uniformiteit) daarin aanwezig is, qua geografische/culturele oorsprong, genre, taal, aanbieders en onderwerpen [16](#page=16).
De rol van media, vanuit de cultuurpessimistische benadering van de Frankfurter Schule, is gericht op het aanpassen van de massa aan heersende maatschappelijke verhoudingen. Media hebben een ideologische functie. De behoeften van consumenten worden door de cultuurindustrie zelf gecreëerd, geassocieerd met consumptiegoederen, wat kritisch en spontaan denken beteugelt. Producten van de cultuurindustrie worden louter waren, entertainment en middelen om te ontvluchten. Populaire cultuur is zelf gedetermineerd door mechanisering en wordt een eenheidsworst. Het individu is een illusie en verdwijnt in het collectieve, resulterend in een pseudo-individualiteit [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** De aria 'L'amour est un oiseau rebelle' uit Carmen, gebruikt in een commercial voor Pepsi-cola gezongen door Beyoncé, illustreert de commodificatie van kunst [18](#page=18).
Kunst, begrepen als uitzonderlijke individuele creativiteit, staat ook onder druk door commodificatie en verliest autonomie, intrinsieke waarde en het vermogen tot utopische kritiek. Niet alle theoretici binnen de Frankfurter Schule waren even negatief over technologische reproductie; Walter Benjamin evalueerde het verlies van het aura van kunstwerken door reproductie positief, omdat het de kunst democratiseert [17](#page=17) [18](#page=18).
De wereldwijde box office-cijfers van de afgelopen jaren laten een reeks films zien die deel uitmaken van franchises, bewerkingen zijn of bestaande verhalen recupereren, vaak met gelijkaardige verhaallijnen en geproduceerd door grote mediabedrijven met megabudgetten en geavanceerde special effects. Dit roept vragen op over de originaliteit en uniformiteit van het aanbod. Het jaar 2020, met een Chinese oorlogsdrama op de toppositie, plaatst mogelijk vraagtekens bij een extreem pessimistische analyse. Kranten kunnen ook tot de cultuurindustrie gerekend worden, waarbij vragen gesteld kunnen worden over de berichtgeving over bijvoorbeeld de Brexit, en of deze genuanceerd en veelzijdig was, of juist gericht op verkoopcijfers door simplismen en leugens [18](#page=18).
### 3.3 De politieke dimensie en de teloorgang van de publieke sfeer
Het denken van Jürgen Habermas, een belangrijk lid van de Frankfurter Schule, sluit aan bij de politieke dimensie van media en communicatie, met name via het concept van de **publieke sfeer**. Habermas beschreef in 1962 vanuit een historisch perspectief verschillende vormen van openbaarheid. Hoewel zijn notie van de publieke sfeer een normatief model is, blijft het concept een gevestigde waarde in communicatiewetenschappelijk onderzoek [19](#page=19).
Volgens Habermas werd voor de industriële revolutie macht in de openbaarheid gerepresenteerd door feodale heersers en adel, die openbaarheid bewerkstelligden door middel van theatraal spektakel. De publieke sfeer viel samen met de heerser die "het publieke" belichaamde, waarbij het gewone volk slechts toeschouwer was en het private leven gericht op overleven centraal stond. Het publiek of de publieke opinie bestond toen nog niet [19](#page=19) [20](#page=20).
In de loop van de achttiende eeuw, met de opkomst van een kapitalistische en bureaucratische maatschappelijke organisatie, veranderde de vorm van openbaarheid fundamenteel. Onder invloed van de verlichting eiste de burgerij vertegenwoordiging op, en kreeg openbaarheid een ander karakter. De grenzen tussen publiek en privaat werden voor de burgerij fluïder. Tussen de publieke autoriteit van de staat en het private dagelijkse leven ontstond een ruimte die Habermas de **bourgeois publieke sfeer** noemt [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** De ontwikkeling van kranten, magazines en literatuur was cruciaal voor de burgerij om haar zelfbegrip te articuleren. Romans, de klassieke burgerlijke vorm, verkenden interpersoonlijke relaties, familiezaken, seks en geld, en maakten zo voorheen private zaken openbaar [21](#page=21).
De bourgeois publieke sfeer, vooral op cultureel vlak, ontwikkelde eigen regels en gewoonten die het private overstegen. Het concept publieke sfeer verwijst echter primair naar Habermas' beschrijving van de politieke publieke ruimte die in dezelfde periode ontstond. Industrialisering, liberalisme, parlementaire democratie en de ontwikkeling van de pers leidden tot nieuwe machtsverdelingen en wijzigingen in openbaarheid. Politieke overtuigingen van de burgerij borrelden vanuit de private sfeer op en werden in de (politieke) publieke sfeer bediscussieerd [21](#page=21).
De **publieke sfeer** wordt gedefinieerd als een autonome sociale ruimte tussen staat en samenleving waar de publieke opinie wordt gevormd. Sleutelelementen zijn de toegang voor alle burgers, grondwettelijke vrijheden (meningsuiting, pers), en gelijkheid van individuen. Via open debat, gericht op rationele discussie en consensus, kunnen burgers de staatsactiviteiten controleren vanuit het algemeen belang. De publieke sfeer is de ruimte tussen het private en het openbare domein waar een diversiteit aan meningen over maatschappelijke organisatie aan bod kan komen [22](#page=22).
> **Rol van media:** Media dragen bij aan dit maatschappelijke debat door een forum voor publiek debat te bieden en op evenwichtige wijze verschillende meningen en argumenten weer te geven, zodat burgers geïnformeerd raken en de controlerende functie ten opzichte van staatsactiviteiten kunnen uitoefenen [22](#page=22).
Deze vorm van de publieke sfeer en de rol van de pers als forum voor discussie en strijd voor vrijheden bleef echter slechts kort bestaan. Met de vestiging van liberale democratieën in de negentiende eeuw veranderden zowel de publieke sfeer als de aard van de pers grondig. De burgerlijke openbaarheid raakte in verval. In de massamaatschappij van de negentiende en twintigste eeuw begonnen sociale groepen met private belangen de staat aan te roepen voor ondersteunend beleid. Het liberale model, gedreven door de burgerij, kon in een industriële samenleving en massademocratie niet langer worden toegepast [23](#page=23).
De publieke sfeer raakte vertroebeld door de afbrokkelende scheiding tussen staat en samenleving, en tussen openbaar en privaat. In plaats van rationeel-kritische discussie gericht op consensus en het algemeen belang, ontstond concurrentie tussen private belangen, met name rond de ontwikkeling van de welvaartsstaat. De cultuur van kritische discussie maakte plaats voor een consumptiecultuur. De opkomst van massamedia ging gepaard met de terugtrekking van mensen in de privésfeer, waardoor deelname aan het publieke leven verminderde. Massamedia berichtten voornamelijk over individuele belangen (human interest), waardoor het algemeen belang niet langer de prioriteit was. Rationaliteit, een basiselement van de oorspronkelijke publieke sfeer, was ver te zoeken in de twintigste-eeuwse westerse samenleving; individualisme en emotionaliteit kwamen meer op de voorgrond. De pers werd steeds afhankelijker van reclame, gericht op verkoop, met gevolgen voor de inhoud. De politieke discussiefunctie van de pers werd vervangen door een commerciële manipulatiefunctie. Publieke opinie werd niet langer spontaan en bottom-up gegroeid, maar gemanaged en gemanipuleerd door spindoctors en public-relations-organisaties ten dienste van private belangen [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** De berichtgeving over de Brexit in Britse media, met name tabloids, wordt bekritiseerd omdat deze inspeelde op emoties, simplistische voorstellingen gaf en zelfs leugens gebruikte om verkoopcijfers te verhogen. De bewering dat het Verenigd Koninkrijk 350 miljoen pond per week naar de EU stuurde, was foutief maar werd door een aanzienlijk deel van de Britten nog steeds als waar aangenomen. Zelfs de BBC werd ervan beschuldigd propaganda en onwaarheden van beide kampen onvoldoende te corrigeren [23](#page=23) [24](#page=24).
De publieke sfeer wordt bijgevolg een loos begrip en een schijnvertoning. Politiek gaat minder om inhoud en meer om uiterlijk vertoon, wat doet denken aan een representatieve publieke sfeer. De publieke sfeer is in zekere zin geherfeodaliseerd, waarbij grote organisaties politieke compromissen sluiten met de staat en de publieke sfeer uitsluiten wanneer mogelijk, terwijl ze tegelijkertijd de schijn van openheid ophouden. Het algemene belang en de gewone burger worden buitenspel gezet, deels met hun eigen goedkeuring omdat ze geconditioneerd en gemanipuleerd zijn tot eendimensionaal denken [24](#page=24).
Volgens Herbert Marcuse zijn de middelen voor massale communicatie, de 'irresistible output' van de entertainment- en informatie-industrie, gericht op het opleggen van attitudes en gewoonten die consumenten binden aan producenten en het sociale systeem. Deze producten indoctrineren en manipuleren, en bevorderen een valse bewustwording die immuun is voor haar valsheid, wat leidt tot een patroon van eendimensionaal denken en gedrag. In de kapitalistische organisatie van de twintigste eeuw zijn productie, consumptie, cultuur en denken deel van een systeem gedefinieerd door heersende machtsstructuren, waaraan individuen zich conformeren. Consumentenkapitalisme integreert individuen door hen het dominante denken en gedrag te laten overnemen, ten koste van hun vrijheid en individualiteit (one-dimensional man). Massamedia definiëren hoe mensen over de samenleving denken, verlammen kritisch denken en ontnemen hen het zicht op maatschappelijke alternatieven [25](#page=25).
### 3.4 Kritieken
Het pessimisme van de Frankfurter Schule is onderwerp van kritiek. Net als in andere marxistische benaderingen worden het inherente economisme, reductionisme en determinisme als te rigide beschouwd. Onderzoek in de politieke economie van communicatie wijst bijvoorbeeld op de complexiteit en ambivalenties van kapitalistische organisaties en cultuurindustrieën; financiële eigenaren blijken niet de volledige controle te hebben over het denken en zijn van mediaconsumenten. De vaak nostalgische en geïdealiseerde visie op pre-industriële culturele productie of rationele discussie in achttiende-eeuwse burgerlijke salons strookt niet altijd met de werkelijkheid. Het mensbeeld van een gemakkelijk manipuleerbare massa van passieve individuen, gedomineerd door een kleine groep machthebbers, wordt genuanceerd, met name door cultural studies-onderzoek dat actieve interpretatieprocessen en mogelijkheden van tegenmacht identificeert [25](#page=25).
Ondanks deze kritieken is de Frankfurter Schule essentieel geweest. Haar expliciet – en deels bedoeld overdreven – pessimistische benadering heeft andere theoretische scholen sterk geïnspireerd. De politieke economie van communicatie en de cultural studies, net als de Frankfurter Schule, behoren tot de kritische theorieën die de status quo ter discussie willen stellen en sociale verandering nastreven. Op basis van wetenschappelijke analyse reflecteren zij over hoe het anders kan en welke alternatieven er bestaan voor de ontwikkeling van massamedia [25](#page=25).
---
# Politieke Economie van Communicatie
De politieke economie van communicatie biedt een kritische benadering die zich richt op machtsverhoudingen, commodificatie en standaardisering binnen media-industrieën, waarbij de nadruk ligt op actoren, factoren en processen in productie, distributie en consumptie [26](#page=26).
### 4.1 Kritische politieke economie
De politieke economie van communicatie, geworteld in de negentiende-eeuwse marxistische politieke economie en beïnvloed door neomarxistische benaderingen en de Frankfurter Schule, is een kritische traditie die ethische en normatieve vragen centraal stelt. Deze benadering koppelt de analyse van de politieke en economische organisatie van communicatie expliciet aan humanistische idealen zoals rechtvaardigheid, gelijkheid, emancipatie en democratie. Onderzoekers in deze school bestuderen hoe economische en sociale relaties de productie, distributie en consumptie van communicatiemiddelen vormgeven, met macht als centraal analyse-element. Er wordt uitgegaan van een onevenwichtige machtsverdeling die maatschappelijke ongelijkheid bestendigt. Processen als commodificatie, standaardisering en de ideologische functie van massamedia zijn cruciaal, maar kritische politiek economen distantiëren zich van al te pessimistische marxistische analyses en benadrukken de specifieke historische omstandigheden en contradicties van kapitalistische ontwikkeling [26](#page=26).
### 4.2 Focus en onderzoeksdomeinen
Voor politiek economen zijn media en communicatieprocessen integraal onderdeel van het kapitalistische systeem, geanalyseerd vanuit het marxistische onderbouw-bovenbouwmodel. De focus ligt op hoe de politieke en economische organisatie van media-industrieën de productie van betekenis beïnvloedt, en hoe mediaproducten en symbolische betekenissen circuleren en gedistribueerd worden. Dit omvat de studie van actoren, factoren en processen in productie, distributie en consumptie van culturele en mediagoederen, met nadruk op machtsverhoudingen en ongelijkheden [27](#page=27).
De belangrijkste onderzoeksdomeinen, volgens Hardy (2014, p. 9), zijn:
* **Functioneren van communicatie-industrieën:** Analyse van economische functies zoals de accumulatie- en circulatiefunctie, eigendomsvraagstukken, financiering, en sociale verhoudingen in culturele productie (bijvoorbeeld arbeidsprocessen, creatieve autonomie versus commerciële belangen). Ook overheidsbeleid en ingrepen op mediastructuren vallen hieronder [27](#page=27).
* **Invloeden en gevolgen van mediaconfiguratie:** Onderzoek naar de effecten van verschillende mediacollegiale modellen (commercieel, publiek, staatsgestuurd) en hun verandering over tijd. Structurele invloeden zijn dynamisch en onderhevig aan politieke, sociale en culturele contexten. Veranderingen zoals de concurrentie van online media voor traditionele pers beïnvloeden financiering en nieuwsbereik [28](#page=28).
* **Normatieve evaluatie:** Het verbinden van communicatiesystemen en media-inhoud met de bredere maatschappelijke structuur en dominante geledingen, met vragen over de bijdrage van media aan politieke en sociale ongelijkheid, de representatie van stemmen en belangen, de kwaliteit en beschikbaarheid van informatie, en de voorwaarden voor democratie. Media worden gezien als instrumenten van controle door en voor heersende klassen, waarbij concentratie van eigendom leidt tot beperktere en mogelijk vervormde mediaboodschappen. Media-industrieën worden verondersteld kapitalistische exploitatiemechanismen te reproduceren en legitimeren door dominante ideologieën en belangen meer gewicht toe te kennen en een conservatieve, systeembevestigende inhoud te ontwikkelen [28](#page=28).
### 4.3 Onderzoeksprogramma
De politieke economie van communicatie onderscheidt zich door een kritisch-realistische aanpak, die zowel theoretische interpretatie als empirische studie en verificatie van feiten benadrukt. In tegenstelling tot de Frankfurter Schule, die de volatiliteit en dynamiek van het kapitalistische systeem onderschatte, spreken politiek economen zoals Miège en Mattelart over "culturele industrieën" om de complexiteit en diverse logica's binnen media aan te duiden. Ze verwerpen het nostalgische perspectief op pre-industriële vormen en de lineaire analyse van de Frankfurter, erkennen de ambivalentie van commodificatie, innovatie, standaardisering en afwijking, en de ruimte voor contestatie en weerstand. Het doel is een niet-reductionistische en genuanceerde analyse van machtsrelaties in productie, distributie en consumptie, met het normatieve doel structurele onevenwichtigheden te identificeren en aan te pakken [28](#page=28) [29](#page=29).
Mosco (2010, pp. 28-36) identificeert vier essentiële componenten in het onderzoeksprogramma:
1. **Historische invalshoek:** Begrijpen van sociale verandering en historische transformaties, zoals de overgang van agrarische naar industriële of informatiesamenlevingen, en de toepassing hiervan op media en communicatie. Dit impliceert een historisch en contextueel onderzoek naar actoren, factoren en processen die mediaproblematieken vormgeven [29](#page=29).
> **Example:** De analyse van het huidige succes van de Vlaamse film wordt historisch gecontextualiseerd door terug te kijken op de ontwikkeling van het Vlaams filmbeleid en de rol van het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) in een door Hollywood gedomineerde sector [30](#page=30).
2. **Sociale totaliteit:** Een holistische benadering die mediaproblematieken kadert binnen diverse interagerende processen op politiek, economisch, technologisch, cultureel, historisch en ethisch vlak. Dit vereist een inclusieve, niet-reductionistische en interdisciplinaire aanpak om de complexe structureel-dialectische relaties te ontrafelen en empirisch feitenmateriaal te verklaren met theoretische inzichten [30](#page=30) [31](#page=31).
> **Example:** Het succes van de Vlaamse film vereist een analyse van de interactie tussen financiële middelen, subsidies (VAF, Europese programma's), het politieke klimaat, de symbiose tussen economische en politieke actoren in de VS (Hollywood), en de repercussies voor de culturele dimensie en kwaliteit, mede door nieuwe technologieën [31](#page=31).
3. **Morele filosofie:** Een sociaal-kritische en humanistische benadering die normen zoals rechtvaardigheid en gelijkheid verdedigt en deze vertaalt naar de mediasfeer (bv. pluriformiteit, culturele kwaliteit, diversiteit, toegang). Deze benadering neemt stelling en engageert zich om misstanden te verbeteren, waarbij een kritische blik op het eigen onderzoek essentieel is [31](#page=31).
> **Example:** De analyse van het succes van de Vlaamse film wordt afgewogen tegenover normen van kwaliteit versus commercie, culturele diversiteit, de noodzaak van subsidies, de breedte van het gedragen succes, en de bescherming tegen de dominantie van Hollywood [32](#page=32).
4. **Praxis:** De praktische vertaling van onderzoeksresultaten naar voorschriften en alternatieven voor verandering. Onderzoek moet leiden tot actie, zoals het lanceren van beleidsvoorstellen om problemen aan te pakken, machtsonevenwichtigheden te corrigeren en voordelen te genereren voor diverse groepen. Dit maakt de politieke economie een belangrijke traditie in mediabeleidsonderzoek [32](#page=32).
> **Example:** Indien de analyse van het Vlaamse filmsucces kritische punten identificeert, moet dit resulteren in voorstellen ter ondersteuning van zowel economische duurzaamheid als culturele kwaliteit, via investeringskanalen, versterking van bestaande structuren (VAF, tax shelter), aandacht voor onderwijs, en internationale samenwerking [32](#page=32).
### 4.4 Kritieken
Ondanks de brede aanpak wordt de politieke economie van communicatie bekritiseerd om verschillende redenen [33](#page=33).
* **Maakbaarheid en reductionisme:** Het onderzoeksprogramma gaat er deels van uit dat de samenleving maakbaar is en veranderingen rationeel kunnen worden bewerkstelligd, wat in de praktijk moeilijk te realiseren is. Soms vervalt de analyse in een economisch reductionistische verklaring, wat indruist tegen de oorspronkelijke ambitie [33](#page=33).
* **Gebrek aan analyse aan ontvangstzijde:** De focus op de macrodimensie van macht aan de communicatorzijde gaat vaak ten koste van de analyse aan de ontvangstzijde; hoe individuen mediaboodschappen accepteren of niet. Soms wordt te simplistisch aangenomen dat machtsconcentratie aan de ene kant leidt tot beïnvloeding aan de andere kant [33](#page=33).
* **Complotdenken en simplisme:** Sommige analyses neigen naar complotdenken, vergelijkbaar met de pessimistische kijk op media van Adorno en Horkheimer, en bieden geen genuanceerde analyse van de complexiteit, ambiguïteit en dialectische interacties van media [33](#page=33).
* **Beschrijving versus prescriptie:** De politiek-economische analyse blijft vaak steken in beschrijving met een moraliserende toon over wat er misgaat, zonder voldoende concrete alternatieven of prescripties te formuleren voor verbetering [33](#page=33).
---
# Cultural Studies
Cultural studies is a diverse theoretical approach that broadly studies culture, emphasizing popular culture and the active role of audiences, with core concepts including ideology, hegemony, and the encoding/decoding model [34](#page=34).
### 5.1 Oorsprong
Cultural studies, influenced by Marxism, emerged as a critique of earlier approaches to media and culture that were often elitist and focused on "high culture". It sought to analyze popular and everyday cultural expressions, moving beyond traditional academic confines. This approach challenged the linear transmission models of communication by opening up "black boxes," particularly concerning the media message and its reception. Cultural studies researchers focus on the micropolitics of power, recognizing that media consumers actively interpret messages within their own contexts, a process not easily explained by traditional Marxist base-superstructure models. This tradition also advocates for qualitative research methods due to the complexity of media content and consumption [34](#page=34).
Stuart Hall is a key figure, whose encoding/decoding model posits that meaning is encoded into media texts within specific production contexts and decoded by receivers in potentially different contexts. Hall identified two foundational paradigms in cultural studies: structuralism and culturalism [35](#page=35).
### 5.2 Twee paradigma's
#### 5.2.1 Structuralisme
The structuralist approach builds upon Marxism, with a central focus on ideology, as reinterpreted by Louis Althusser. Althusser viewed ideology not as false consciousness, but as a framework through which individuals interpret and experience their reality. This perspective aligns with Ferdinand de Saussure's semiotics, suggesting that individuals are unconsciously constrained by language and ideology, famously summarized as "It is not I who speak the language, but the language that speaks me" [35](#page=35).
Media are considered Ideological State Apparatuses (ISAs) that, alongside institutions like the church, education, family, and government, reproduce submission to prevailing production relations through ideology. While media may appear to present neutral representations, dominant ideologies are often disguised as natural. This approach acknowledges a limited space for resistance against dominant ideologies through alternative movements or subcultures, implying an ideological struggle between dominant and subordinate classes. Ideology, in this view, has limited autonomy from the economic base, yet still largely determines class reconciliation [35](#page=35) [36](#page=36).
Roland Barthes' work on denotation and connotation is crucial here, particularly his concept of myth, which signifies deeper, often hidden ideological layers. Myths are value-laden ideas transmitted through communication, appearing natural and serving to legitimize the dominant ideology by simplifying complex realities. They transform dynamic history into seemingly fixed nature, making dominant values and beliefs appear normal and objective [36](#page=36) [37](#page=37).
> **Example:** Blockbuster films like *Armageddon* or *Independence Day* often employ myths that reinforce American exceptionalism, technological superiority, and the idealized "American dream." Denotatively, they show American flags and military might. Connotatively, they evoke courage, sacrifice, and the triumph of good over evil. At the mythic level, they suggest the US is the world's protector, overlooking issues of social inequality, racism, or the negative impacts of military actions [37](#page=37).
#### 5.2.2 Culturalisme
In the 1950s, British authors like Richard Hoggart, Raymond Williams, and E.P. Thompson introduced new ideas, critiquing the elite-dominated concept of culture and validating popular and everyday cultural forms. Raymond Williams, influenced by Hoggart, proposed an expanded concept of culture, viewing it as "ordinary" – not reducible to high art but encompassing the "whole way of life" of ordinary people. This perspective emphasizes that culture is learned, shared, and constantly evolving through everyday experiences and meaning-making practices [38](#page=38) [39](#page=39).
E.P. Thompson's "history from below" examined the formation of the British working class, arguing that classes are not static but are actively shaped by their members. Individuals, while influenced by dominant structures, act reflexively and can change their social circumstances. Analyzing culture therefore involves uncovering meanings and values within a specific "way of life," including institutions and ordinary behavior [39](#page=39) [40](#page=40).
Instead of solely using the concept of ideology, culturalist thinkers favor **hegemony**, introduced by Antonio Gramsci. Hegemony describes a complex system of economic, political, and ideological forces where a dominant group attempts to build and reproduce meanings and practices, gaining the "consent" of other groups to make sense of their world. This relationship is dynamic, and hegemonic ideas must be constantly maintained and renegotiated. Popular culture is seen as a prime site for this ideological struggle, where dominant ideas are disseminated, but where space exists for challenging the status quo and forming counter-hegemonic forces [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42).
> **Example:** The unequal pay between male and female presenters at the BBC, or the underrepresentation of women in professorships and corporate boards, can be analyzed through the lens of hegemonic masculinity. This concept suggests that a specific notion of "manliness" (strong, competitive, rational) has historically been assigned more power and is implicitly accepted by various groups, including women, thus perpetuating inequality [41](#page=41).
Stuart Hall's encoding/decoding model incorporates the idea of resistance during the decoding phase. Receivers can produce at least three types of "readings" [42](#page=42):
1. **The dominant-hegemonic reading:** The receiver accepts the intended message and its underlying ideologies [43](#page=43).
2. **The negotiated reading:** The receiver partially accepts the message but rejects or modifies certain points based on their own context and interpretation [43](#page=43).
3. **The aberrant or counter-hegemonic reading:** The receiver understands the intended message but actively rejects it, potentially reinforcing resistance to the dominant ideology [43](#page=43).
### 5.3 Onderzoeksprogramma
The Birmingham Centre for Contemporary Cultural Studies (BCCCS), founded by Hoggart and later directed by Hall, aimed to unify the structuralist and culturalist paradigms. Cultural studies broadly defines culture as a "whole way of life," examining shared social meanings and how individuals make sense of their environment. Language is not a neutral medium; meaning is produced through signifying practices and social representations [43](#page=43).
This approach emphasizes the textual aspects of meaning and its production in various contexts, aligning with political economy but also advocating for a "cultural materialism" where culture is relatively autonomous. It expands the concept of culture to include issues of gender, sexuality, ethnicity, and age, recognizing their specificity beyond capitalist exploitation. The concept of **articulation** is used to theorize the relationships between elements of a social formation, emphasizing their temporary, context-specific nature. Power is central, not just as coercion but as processes enabling or limiting social action, with consent and struggle playing key roles in ideological submission [44](#page=44).
> **Example:** While soap operas might reproduce traditional gender roles, subcultures can challenge and subvert these established norms and meanings. This demonstrates that the dissemination of elite ideology is not a straightforward or inevitable process [45](#page=45).
The concept of **text** is broadened in cultural studies to include all meaningful artifacts in a culture, such as images, sounds, objects, and activities. Structuralism analyzes these texts to reveal underlying structures and ideologies, aiming to liberate subjects from oppression. However, culturalism emphasizes that the meaning inscribed in a text is not necessarily the same as the meaning produced by the reader due to **polysemy** – the possibility of multiple meanings realized by actual readers. Meaning is negotiated in the interaction between text and reader, making the consumption phase a moment of productive meaning-making. This shift focuses research on interpretation and meaning construction, viewing the audience as active participants [45](#page=45).
Methodologically, cultural studies employs textual analysis alongside ethnographic research and reception studies, using qualitative methods like in-depth interviews, focus groups, and participant observation for "thick description". Reception studies acknowledge that meaning is shaped by the decoding framework of the audience, with the text guiding but not fixing meaning. Despite the active and interpretive nature of consumption, the initial generation of cultural studies still saw the communicator as significantly directing the communication process during encoding, meaning polysemy is structured rather than completely pluralistic [45](#page=45) [46](#page=46).
> **Tip:** Consider a group discussion after watching a film with friends. While you might agree on the filmmakers' intended message, individual interpretations will likely vary, illustrating both consensus and individual "readings" of the text.
### 5.4 Kritieken
Critiques of cultural studies are varied due to its diverse nature. A common criticism of the structuralist approach is its overemphasis on textual analysis, potentially neglecting the institutional and practical aspects of cultural activities and becoming overly theoretical and jargon-filled [47](#page=47).
The culturalist approach is criticized for focusing too heavily on reception and micropolitics, potentially overlooking the underlying structures and institutions that shape the communication process. An excessive focus on particularistic micropolitics might lead to a relativistic view where all interpretations are deemed valid, potentially obscuring power dynamics exercised by economic and political elites. This can lead to the romanticization of everyday practices, inadvertently legitimizing the existing order and capitalist organization rather than challenging it [47](#page=47).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kritisch paradigma | Een benadering binnen de sociale wetenschappen die zich richt op de analyse van machtsstructuren en sociale ongelijkheid, en streeft naar maatschappelijke verandering en emancipatie. Het plaatst machtsverhoudingen centraal in plaats van de functionaliteit van systemen. |
| Marxisme | Een sociaalwetenschappelijke denkrichting die Karl Marx' analyses van het kapitalisme, klassentegenstellingen en historische materialisme als uitgangspunt neemt, en de economische basis van de samenleving als bepalend beschouwt voor andere maatschappelijke sferen. |
| Productiemiddelen | De materiële en immateriële middelen die nodig zijn voor het productieproces, zoals grondstoffen, kapitaal, machines, technologie en kennis. In een marxistisch kader zijn deze vaak in het bezit van de heersende klasse. |
| Arbeidskracht | De mentale en fysieke capaciteiten van personen die worden ingezet in het productieproces. Volgens Marx verkopen arbeiders hun arbeidskracht aan de bezitters van de productiemiddelen in ruil voor loon. |
| Meerwaarde | Het verschil tussen de waarde die door arbeid wordt gecreëerd en het loon dat de arbeider hiervoor ontvangt. Dit surplus, gecreëerd door de arbeider, wordt door de kapitalist toegeëigend als winst. |
| Onderbouw (substructuur) | In het marxistische onderbouw-bovenbouwmodel verwijst dit naar de economische basis van de samenleving, bestaande uit de productiemiddelen en productieverhoudingen. Deze basis bepaalt volgens dit model de bovenbouw. |
| Bovenbouw (superstructuur) | In het marxistische onderbouw-bovenbouwmodel verwijst dit naar de maatschappelijke sferen die niet direct economisch van aard zijn, zoals politiek, recht, religie, cultuur en media. De bovenbouw wordt beïnvloed door en weerspiegelt de onderbouw. |
| Ideologie | Een systeem van ideeën, overtuigingen en waarden dat de werkelijkheid, maatschappelijke verhoudingen en de plaats van individuen daarin vormgeeft. In marxistische theorieën wordt ideologie vaak gezien als een middel om de heersende klasse haar macht te laten behouden en als een vorm van vals bewustzijn. |
| Frankfurter Schule | Een groep theoretici verbonden aan het Institut für Sozialforschung in Frankfurt, die met een marxistisch georiënteerde kritische theorie maatschappelijke tendensen, met name op het gebied van cultuur en media, analyseerde. Bekend van concepten als de cultuurindustrie. |
| Cultuurindustrie | Een concept geïntroduceerd door Adorno en Horkheimer, dat verwijst naar de industrialisering en commodificatie van cultuurproducten (zoals film, muziek, en media) door de kapitalistische economie, wat leidt tot standaardisering, passieve consumptie en de onderdrukking van kritisch denken. |
| Publieke sfeer | Een concept, met name door Habermas uitgewerkt, dat verwijst naar een sociale ruimte tussen staat en samenleving waar publieke opinie gevormd wordt door middel van rationeel debat. Het model beschrijft een historisch verval van deze sfeer naar een representatieve of commerciële vorm. |
| Politieke economie van communicatie | Een kritische benadering die de politieke en economische organisatie van media-industrieën onderzoekt, met focus op machtsverhoudingen, commodificatie, standaardisering en de ideologische functie van media, en streeft naar democratische idealen. |
| Commodificatie | Het proces waarbij culturele goederen, diensten of ideeën worden omgezet in handelswaar, met een nadruk op ruilwaarde boven intrinsieke of artistieke waarde, vaak gedreven door kapitalistische markten. |
| Cultural Studies | Een interdisciplinaire academische discipline die cultuur in brede zin bestudeert, met nadruk op populaire cultuur, media, en de processen van betekenisgeving, ideologie en macht. Het benadrukt de actieve rol van ontvangers en verzet tegen dominante structuren. |
| Hegemonie | Een concept van Antonio Gramsci dat verwijst naar het proces waarbij een dominante groep haar culturele, politieke en ideologische invloed vestigt en handhaaft door middel van overreding en consent, in plaats van louter dwang. Het is een voortdurend proces van onderhandeling en strijd. |
| Encoding/Decoding-model | Een communicatiemodel, ontwikkeld door Stuart Hall, dat de productie (encoding) en interpretatie (decoding) van mediaboodschappen analyseert. Het erkent dat de bedoelde boodschap door de ontvanger op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd, variërend van dominante tot contrahegemonische lezingen. |
| Polysemie | De eigenschap van teksten (inclusief media) om meerdere, potentieel verschillende betekenissen te kunnen dragen, afhankelijk van de context en interpretatie van de ontvanger. |
| Structuralisme | Een theoretische benadering die zich richt op de onderliggende structuren en systemen die betekenis creëren, met name binnen taal en cultuur. In de context van cultural studies wordt het vaak geassocieerd met de analyse van ideologie en symbolische systemen, zoals bij Althusser en Barthes. |
| Culturalisme | Een benadering binnen cultural studies die de nadruk legt op de studie van alledaagse cultuur, populaire cultuur en de levende ervaringen van mensen, in tegenstelling tot een elitaire focus op 'hoge' cultuur. Het benadrukt de actieve rol van individuen in betekenisconstructie. |
Cover
Hoofdstuk 6.pdf
Summary
# Nieuwe media, nieuwe theorieën en maatschappelijke veranderingen
Dit onderwerp onderzoekt hoe bestaande sociaalwetenschappelijke theorieën omgaan met nieuwe media en communicatietechnologieën, en benadrukt de complexe wisselwerking tussen technologie en samenleving, waarbij utopische en dystopische visies worden vermeden [3](#page=3).
### 1.1 De uitdaging van het analyseren van nieuwe media
De snelle ontwikkeling van media en nieuwe communicatietechnologieën roept de vraag op of bestaande sociaalwetenschappelijke theorieën en methoden, die grotendeels uit het analoge tijdperk stammen, nog steeds geschikt zijn voor het analyseren van deze nieuwe fenomenen. Het is echter niet zo dat deze theorieën gedoemd zijn tot vergetelheid, aangezien media en communicatie onlosmakelijk verbonden zijn met maatschappelijke processen die trager veranderen. Technologisch- en maatschappijdeterministische verklaringen zijn waarschijnlijk onvoldoende om de complexe wisselwerking tussen media en de bredere samenleving te analyseren. Complexiteit, nuance en een historisch perspectief zijn cruciaal bij het onderzoek naar (nieuwe) media. Analyses die de complexe relatie tussen media/ICT en maatschappelijke evoluties negeren, leiden vaak tot utopische "boom-visies" of dystopische "doom-visies". Utopische visies voorspellen een technologische toekomst met minder werk en meer vrijheid, terwijl dystopische visies waarschuwen voor toenemende controle en beperking van de handelingsvrijheid door (nieuwe) media [3](#page=3).
### 1.2 Evolutie versus revolutie in mediatheorieën
Een gerelateerd onderscheid in hoe men nadenkt over de impact van media en technologie op de samenleving is dat van evolutie versus revolutie. De evolutievisie ziet nieuwe media als een onderdeel van de kapitalistische dynamiek, waarbij traditionele structuren en machtsposities grotendeels gehandhaafd blijven ondanks technologische veranderingen. De revolutievisie daarentegen spreekt over radicale wijzigingen en nieuwe breuklijnen, waarbij de wereld na de informatie- en communicatietechnologierevolutie fundamenteel anders is [3](#page=3).
### 1.3 Mediumgeoriënteerde benaderingen en historische amnesie
Dit hoofdstuk kijkt eerst naar auteurs die zich richten op de rol van media in maatschappelijke ontwikkeling. Deze mediumgeoriënteerde benaderingen hebben na de institutionalisering van de communicatiewetenschappen interessante ideeën opgeleverd om de rol van media te problematiseren. Ze zijn ook nuttig voor het tweede deel van het hoofdstuk, dat focust op theoretische benaderingen van wat we nu als nieuwe media beschouwen. Een terugblik op eerdere benaderingen kan helpen een zekere historische amnesie te vermijden bij het schrijven over nieuwe media. Bij de introductie van elk nieuw medium, zoals radio, televisie of het internet, wordt er zowel utopisch als dystopisch gereageerd op de mogelijke impact. Inzichten uit het verleden zijn daarom waardevol voor hedendaagse analyses. Een terugkerend probleem bij de rol van media ten opzichte van de samenleving is technologisch determinisme [4](#page=4).
### 1.4 Het analyseren van nieuwe communicatietechnologieën: een niemandsland?
McQuail stelde al in 1987 de vraag of nieuwe communicatietechnologieën geen niemandsland voor communicatieonderzoekers creëren. Er zijn twee belangrijke hindernissen: het is moeilijk om iets over de toekomst te leren door de huidige vormen te bestuderen, en het studieobject is complex en veelzijdig. Burgelman identificeert vier axioma's voor niet-technisch onderzoek naar nieuwe media [5](#page=5):
1. **Technologische en maatschappelijke evolutie zijn vaak in discrepantie met elkaar**. De maatschappelijke impact van media wordt pas veel later voelbaar en wordt mede gevormd door de specifieke sociale en historische context. Een voorbeeld hiervan is fotografie, dat technisch al vroeg mogelijk was maar pas veel later wijdverspreid raakte voor andere toepassingen dan portretten [5](#page=5).
2. **Wat technologisch kan, zal daarom niet per se gebeuren, hoewel dit vaak wordt verondersteld**. De geschiedenis kent veel nieuwe media die nooit doorbraken, zoals een GPS-halsband voor honden, quadrafonisch geluid, of 3D-televisie. Technologisch is veel mogelijk, maar de succesfactoren zijn afhankelijk van diverse randvoorwaarden [5](#page=5) [6](#page=6).
3. **Er zijn veel belangrijke niet-technologische aspecten die de succesfactoren van communicatietechnologieën bepalen**. Mediagebruik wordt zelden enkel bepaald door de technologie zelf. Naast technische aspecten zijn gebruikersbehoeften (praktisch nut, esthetiek), economische aspecten (prijs), en inhoudelijk-culturele kenmerken (kwaliteit van programma's) cruciaal. Digitale televisie brak bijvoorbeeld pas door nadat de prijs daalde, de apparaten handzamer werden, en er programma's van digitale kwaliteit beschikbaar kwamen [6](#page=6).
4. **Communicatietechnologische trends kunnen slechts beperkt voorspeld worden**. Technologische innovaties zijn onvoorspelbaar omdat ze afhangen van de sociale context, machtsuitoefening en toeval. Vaak vervangen technologieën elkaar niet, maar ontwikkelen ze zich verder en passen ze zich aan een nieuwe context aan. Het voorbeeld van "Video Killed the Radio Star" illustreert dat beide media bleven bestaan [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 1.4.1 Relevantie voor het onderwijs
Deze lessen zijn ook relevant voor nieuwe media in een onderwijscontext. Hoewel studeren op afstand met behulp van technologie al langer mogelijk is, blijven fysieke bijeenkomsten in de aula bestaan. De redenen hiervoor zijn waarschijnlijk niet puur technologisch en dragen bij aan continuïteit in het hoger onderwijs. De COVID-19-crisis toonde aan dat de switch naar digitaal onderwijs mogelijk was, maar ook dat velen fysieke lessen verkiezen. Het is waarschijnlijk dat er vele niet-technische redenen zijn die bijdragen aan de voorkeur voor continuïteit in het hoger onderwijs, en dat uitsluitend online onderwijs en examens niet door iedereen met enthousiasme worden ontvangen [7](#page=7).
> **Tip:** Bij het analyseren van nieuwe media is het cruciaal om zowel de technologische mogelijkheden als de maatschappelijke context, gebruikersbehoeften en economische factoren mee te nemen. Vermijd zowel technologisch determinisme als een louter utopische of dystopische blik.
> **Voorbeeld:** De introductie van de smartphone was technologisch mogelijk in de vroege jaren 2000, maar de brede maatschappelijke adoptie en de transformatie van communicatie, werk en sociale interactie duurden nog vele jaren, beïnvloed door factoren als prijsdaling, de ontwikkeling van apps en de veranderende sociale normen rondom altijd-online-zijn.
---
# Diffusie van technologische innovaties
Deze sectie behandelt de theorie van Everett Rogers over de acceptatie en verspreiding van innovaties binnen een gemeenschap, waarbij adopter-categorieën, kenmerken van innovaties en het adoptieproces worden geanalyseerd, inclusief kritiek op de theorie [8](#page=8).
### 2.1 Het concept van diffusie
Diffusie van innovaties beschrijft het proces waarmee een innovatie wordt verspreid via specifieke communicatiekanalen, over een bepaalde tijdsperiode, naar leden van een sociale gemeenschap. Rogers zag diffusie als een unieke vorm van communicatie, 'a special type of communication, in that the messages are concerned with new ideas'. Het proces begint traag, kent een snelle groei tijdens de 'take-off'-fase, en vertraagt weer bij verzadiging, wat resulteert in een S-curve. De snelheid van dit proces wordt bepaald door de kenmerken van de populatie, de innovatie zelf en de fasen van het adoptieproces [8](#page=8) [9](#page=9).
> **Tip:** Denk bij het begrijpen van de S-curve aan de introductie van nieuwe technologieën zoals smartphones of elektrische auto's; de adoptie verloopt in golven [8](#page=8).
### 2.2 Adopter-categorieën
Rogers onderscheidt verschillende adopter-categorieën, gebaseerd op sociaal-psychologische kenmerken, sociaaleconomische status en communicatiegedrag [9](#page=9):
* **Innovators:** Personen met een hoge financiële status, bereid risico's te nemen, kosmopolitisch en actieve informatiezoekers die interpersoonlijke netwerken intensief gebruiken [9](#page=9).
* **Early adopters:** Beter geïntegreerd in de lokale gemeenschap, streven naar respect van peers en fungeren vaak als opinieleiders [9](#page=9).
* **Early majority:** Een grote groep die wacht tot de innovatie is ingeburgerd bij opinieleiders voordat ze zelf adopteren; hier vindt de doorbraak van een innovatie plaats [9](#page=9).
* **Late majority:** Staan initieel sceptisch en weigerachtig tegenover de innovatie, vaak deels door een lagere en onzekere financiële status, en hebben prikkels nodig zoals promoties of subsidies om te adopteren [9](#page=9).
* **Laggards:** Zeer conservatief en wantrouwig tegenover vernieuwing, zelfs als deze al door de meerderheid is aanvaard, en consumeren weinig media [9](#page=9).
Figuur 6.2 toont de verdeling van deze categorieën bij een geslaagd diffusieproces: Innovators (ongeveer 2.5%), Early adopters (ongeveer 13.5%), Early majority (ongeveer 34%), Late majority (ongeveer 34%) en Laggards (ongeveer 16%) [10](#page=10).
> **Voorbeeld:** Observeer de acceptatie van drones of VR-headsets. Wie koopt deze technologieën als eerste, en wie wacht tot het algemeen goed geaccepteerd is [9](#page=9)?
### 2.3 Kenmerken van de innovatie
De kenmerken van de innovatie zelf beïnvloeden de snelheid van het diffusieproces. Rogers identificeert de volgende factoren [10](#page=10):
* **Relatieve meerwaarde:** De mate waarin een innovatie als beter wordt beschouwd dan het voorgaande [10](#page=10).
* **Compatibiliteit:** De mate waarin de innovatie overeenstemt met bestaande waarden en behoeften van een sociaal systeem [10](#page=10).
* **Complexiteit:** De mate waarin een innovatie gemakkelijk of moeilijk te begrijpen is [10](#page=10).
* **Testbaarheid:** Of de innovatie vooraf getest kan worden [10](#page=10).
* **Visibiliteit:** De mate waarin de status van de innovatie getoond kan worden aan anderen [10](#page=10).
Daarnaast voegde Rogers twee elementen toe specifiek voor nieuwe informatie- en communicatietechnologieën [10](#page=10):
* **Reinvention:** De mate waarin een innovatie door een gebruiker wordt gewijzigd of aangepast [10](#page=10).
* **Kritische massa:** Het fenomeen waarbij elke nieuwe adopter de meerwaarde van het totale systeem verhoogt. Dit is vergelijkbaar met het concept van netwerkeffecten, zoals de Wet van Metcalfe [10](#page=10).
> **Voorbeeld:** Airbnb is een innovatie die baat heeft bij een kritische massa. Hoe meer aanbieders, hoe meer keuze voor consumenten, wat het platform aantrekkelijker maakt voor iedereen [10](#page=10).
### 2.4 Fasen van het adoptieproces
Rogers onderscheidt vijf fasen in het acceptatieproces van een innovatie [11](#page=11):
1. **Bewustwording (awareness):** Kennisnemen van de innovatie [11](#page=11).
2. **Interesse (interest):** Het erkennen van het belang en tonen van interesse [11](#page=11).
3. **Testen (trial):** Het testen en experimenteren met de innovatie [11](#page=11).
4. **Beslissing (decision):** Het beslissen over het al dan niet aanvaarden van de innovatie [11](#page=11).
5. **Adoptie (adoption):** De eigenlijke acceptatie van de innovatie [11](#page=11).
### 2.5 Kritiek op de theorie
Ondanks de brede toepasbaarheid van Rogers' theorie, heeft deze ook kritiek ontvangen. Belangrijke punten van kritiek zijn [11](#page=11):
* **Lineair-mechanistische opvatting:** De theorie gaat uit van een opeenvolging van fasen, wat de complexiteit en dynamiek van het innovatieproces negeert [11](#page=11).
* **Focus op geslaagde innovaties:** Het model biedt weinig verklaringen voor niet-geslaagde innovatieprocessen [11](#page=11).
* **Elitair karakter:** De theorie start vanuit het idee dat diffusie wordt geïnitieerd door een maatschappelijke elite [11](#page=11).
De theorie kan ook wijzen op het gevaar van technologisch determinisme, het geloof dat technologische veranderingen een eigen logica volgen en sociale verandering sturen, onafhankelijk van menselijke wil. Het is cruciaal om technologische ontwikkeling te zien in wisselwerking met maatschappelijke krachten, maar ook om tegengestelde benaderingen zoals gebruikersdeterminisme of maatschappijcentrisme te vermijden, aangezien media ook autonomie hebben ten opzichte van maatschappelijke actoren [11](#page=11).
---
# Mediumtechnologische benaderingen
Dit onderwerp analyseert theorieën die de dominante communicatietechnologie als sleutelelement zien voor het begrijpen van maatschappelijke veranderingen.
### 3.1 Het deterministische uitgangspunt van mediumtheorieën
Mediumdeterministische theorieën stellen dat de dominante communicatietechnologie in een bepaalde periode cruciaal is voor het begrijpen van de maatschappelijke structuur en veranderingen. De nadruk ligt hierbij niet op de inhoud van communicatie, maar op de technologische wijze van overdracht en de maatschappelijke implicaties hiervan. Elke technologie heeft een inherente 'bias' ten aanzien van bepaalde communicatievormen, -inhouden en -gebruiken [12](#page=12).
#### 3.1.1 De Toronto School: Innis en McLuhan
De Toronto School, vertegenwoordigd door Harold Innis en Marshall McLuhan, is een belangrijke stroming binnen de mediumdeterministische benaderingen.
##### 3.1.1.1 Harold Innis en de 'bias of communication'
Harold Innis onderzocht de relatie tussen communicatiemedia en de vorm van sociale structuren. Hij stelde dat het monopoliseren van de productie en distributie van kennis door bepaalde groepen essentieel is voor maatschappelijke organisatie en het beheersen van tijd en ruimte [12](#page=12).
* **Onderscheid orale en schriftculturen**:
* **Orale culturen**: Beperkt door face-to-face communicatie, kleinere schaal, kennisoverdracht via spraak van generatie op generatie. Kenmerken: stabiliteit, traditie, hiërarchie, gemeenschapsgericht [13](#page=13).
* **Schriftculturen**: Mogelijkheden tot coördinatie en controle over tijd en ruimte. Informatie kan worden doorgegeven en bewaard [13](#page=13).
* **De rol van materiaal in media**:
* **Tijdsbindende media** (bv. klei, steen, perkament): Duurzaam, bevorderen de ontwikkeling van architectuur en beeldhouwkunst, en ondersteunen decentralisatie en hiërarchische instituties. Ze zijn eerder aanwezig in orale culturen en steunen religieuze macht [13](#page=13).
* **Ruimtebindende media** (bv. papyrus, papier, krant, radio, televisie): Minder duurzaam, lichter, geschikt voor brede administratie en handel, en ondersteunen centralisatie en minder hiërarchische overheidssystemen. Ze zijn gericht op behoud of uitbreiding van ruimte en geassocieerd met verandering, secularisering en controle over uitgestrekte gebieden. Ruimtebindende technologieën ondersteunen veeleer politieke macht [13](#page=13).
* **Bias of communication**: Elk medium vervormt op termijn de sociale structuur waarin het gebruikt wordt in een mogelijk verschillende richting. De complexe verhouding tussen tijds- en ruimtebindende media bepaalt hoe de omringende sociale structuur wordt beïnvloed en verandert. Onevenwicht in deze verhouding kan maatschappelijke ontwikkeling vertragen, maar nieuwe communicatievormen kunnen dit herstellen, vaak gepaard gaand met ondermijning van heersende machtsstructuren [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Historische voorbeelden**:
* **Griekse rijk**: Meer oraal, met schrift als ondersteuning voor discussie en argumentatie, kenmerkend voor kracht en vitaliteit [14](#page=14).
* **Romeinse rijk**: Gevestigd op schrift, cruciaal voor centralisatie van het keizerlijke gezag over een uitgestrekt gebied. Schrift diende voor wetgeving, administratie, militaire communicatie en controle over grote gebieden [14](#page=14).
* **Kritiek op de drukpers**: Innis was kritisch op de drukpers, omdat deze massa's kon manipuleren en bijdroeg aan nationalisme en de wereldoorlogen. Hij had een voorkeur voor orale culturen met discussie en dialoog. Neil Postman deelt een vergelijkbaar argument wat betreft de dominantie van televisie in de jaren tachtig, waarbij passief entertainment ten koste gaat van rationeel publiek debat [15](#page=15).
##### 3.1.1.2 Marshall McLuhan en 'the medium is the message'
Marshall McLuhan, een leerling van Innis, breidde de analyse van media uit naar de impact ervan op het dagelijkse leven van individuen [16](#page=16).
* **Media als extensies van de mens**: McLuhan zag media als verlengstukken van zintuigen of lichaamsdelen, die menselijke vaardigheden versterken [16](#page=16).
* Voorbeelden: Bril (zicht), telefoon (oor), wiel (voet/beweging) [16](#page=16).
* **Overstimulering en irritatie**: De versterking van zintuigen kan leiden tot overstimulering, irritatie en de ontwikkeling van nieuwe media om deze te verhelpen. Dit kan ook leiden tot het verzwakken van andere zintuigen [16](#page=16).
* **Brede definitie van media**: McLuhan's definitie van media is breed en omvat alle door mensen gemaakte artefacten, zowel materieel als immaterieel. Denk hierbij aan kleding als extensie van de huid [16](#page=16) [17](#page=17).
* **The medium is the message**: De vorm van het medium zelf is belangrijker dan de inhoud die het overbrengt. Het medium draagt betekenis over, niet de boodschap [17](#page=17).
* **Voorbeeld elektrisch licht**: Heeft op zichzelf geen inhoud, maar creëert mogelijkheden (bv. langer doorwerken, verlichte wegen) die sociale en culturele gevolgen hebben. Het is 'pure information' en 'a medium without a message' [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Impact op ervaringswereld**: Media beïnvloeden hoe we de wereld ervaren, niet zozeer de specifieke inhoud. De vorm van het medium bepaalt wat het teweegbrengt [18](#page=18).
* **Media werken masserend**: Media leiden tot verandering op individueel niveau (verlenging van zintuigen) en maatschappelijk niveau (beïnvloeding van cultuur en wereldbeelden). Dit kan leiden tot 'the medium is the massage' [18](#page=18).
* **Hot en cool media**: McLuhan onderscheidde media op basis van hun informatieoverdracht en de vereiste participatie van de gebruiker [18](#page=18).
* **Hete media**: Verlengen één zintuig, dragen precieze (high definition) informatie over, vereisen weinig betrokkenheid. Voorbeelden: boeken, radio, films, lezingen [18](#page=18).
* **Koele media**: Spreken meerdere zintuigen aan, dragen minder gedefinieerde (low definition) informatie over, vereisen hoge participatie. Voorbeelden: televisie, telegraaf, cartoons, workshops [18](#page=18).
> **Tip:** De classificatie als 'heet' of 'koel' is relatief en hangt af van de verhouding tot andere media [19](#page=19).
* **Veranderende mediaconstellaties en maatschappelijke cesuren**: De onderlinge relaties tussen media vormen een strijdtoneel dat leidt tot maatschappelijke veranderingen. McLuhan beschrijft een lineaire progressie, van een tribale fase (spraak, gehoor) naar een literaire fase (geschreven woord, zicht, door fonetisch schrift en boekdrukkunst), en vervolgens naar een neotribale fase (elektronische technologieën, gehoor, tastzin) [19](#page=19).
* **Print versus elektronische media**:
* **Printmedia**: Geassocieerd met het oog, visualiteit, lineariteit, logisch denken, rationaliteit, individualisme, onthechting, scheiding en dataclassificatie. Ze leiden tot een uniformere, gestructureerdere en meer individueel gerichte samenleving [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Elektronische media**: Geassocieerd met het oor, de tastzin, simultaniteit, interconnectie, emotionele respons, mythe, gemeenschap, betrokkenheid en patroonherkenning. Ze stimuleren groepactiviteit, emoties, gemeenschappelijkheid en rituele media-ervaringen [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Hertribalisering en de global village**: Elektronische media leiden tot een proces van hertribalisering, waarbij de wereld transformeert tot een 'global village'. Elektronische media overbruggen tijd en ruimte, integreren de wereld in één systeem en leiden tot hernieuwde premoderne communicatie en directe relaties op wereldschaal. Dit leidt tot dramatische veranderingen in sociale interdependentie, persoonlijk leven en instituties [21](#page=21).
> **Voorbeeld**: McLuhan zag in de opkomst van elektronische media meer mogelijkheden voor dialoog, discussie, complex denken en innovatie dan in het lineaire, hiërarchische printtijdperk [22](#page=22).
* **Joshua Meyrowitz**: Een andere theoreticus die cultureel-maatschappelijke veranderingen door de mediaconstellatie bestudeerde. Hij benadrukte hoe elektronische media grenzen overschrijden, zoals het onderscheid tussen private (backstage) en publieke (onstage) levens. Televisie kan bijvoorbeeld alle aspecten van sociale ervaring tonen aan iedereen [22](#page=22).
### 3.2 Kritiek en relevantie
Mediumtechnologische benaderingen worden bekritiseerd om hun technologisch determinisme. Echter, ze belichten de cruciale rol van media in maatschappelijke organisatie en het dagelijkse leven, en benadrukken dat media en technologie niet neutraal zijn. Ze bieden een historisch en langetermijnperspectief op de ontwikkeling van communicatie en de relatie ervan tot de samenleving. Stellingen van Innis en McLuhan, hoewel soms simplistisch voorgesteld, vinden weerklank in latere werken over de snel veranderende mediaomgeving [22](#page=22) [23](#page=23).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Achromatopsie | Een zeldzame aandoening waarbij de patiënt geen kleuren kan waarnemen en de wereld in grijstinten ziet. Mensen met achromatopsie kunnen vaak ook moeite hebben met scherp zien en gevoelig zijn voor licht. |
| Cyborg | Een wezen dat bestaat uit zowel organische als kunstmatige delen. In de context van het document verwijst het naar Neil Harbisson die een implantaat heeft dat zijn zintuigen uitbreidt, waardoor hij technologie niet draagt, maar er deel van is. |
| Technologisch determinisme | De opvatting dat technologische veranderingen een eigen logica volgen en de primaire drijvende kracht zijn achter maatschappelijke, culturele en historische veranderingen. De menselijke wil speelt hierin een ondergeschikte rol. |
| Utopische visies | Een optimistische kijk op de toekomst die de mogelijke positieve en transformerende effecten van technologie en nieuwe media benadrukt, vaak met de belofte van een betere samenleving. |
| Dystopische visies | Een pessimistische kijk op de toekomst die de mogelijke negatieve en controlerende effecten van technologie en nieuwe media benadrukt, vaak met de angst voor beperking van vrijheid en toenemende controle. |
| Diffusie van innovaties | Het proces waarbij een innovatie (een idee, praktijk of object) wordt verspreid via communicatiekanalen over tijd onder de leden van een sociaal systeem. Everett Rogers heeft hier een invloedrijke theorie over ontwikkeld. |
| Adopter-categorieën | Een classificatie van individuen binnen een sociaal systeem op basis van hun tempo van acceptatie van een innovatie. Rogers onderscheidt innovators, early adopters, early majority, late majority en laggards. |
| Relative advantage | Het voordeel dat een innovatie biedt ten opzichte van de bestaande alternatieven. Een hogere relatieve meerwaarde leidt doorgaans tot een snellere adoptie van de innovatie. |
| Compatibility | De mate waarin een innovatie verenigbaar is met de bestaande waarden, ervaringen en behoeften van potentiële gebruikers. Innovaties die goed aansluiten bij bestaande structuren worden sneller geaccepteerd. |
| Complexity | De mate waarin een innovatie gemakkelijk te begrijpen en te gebruiken is. Een hoge complexiteit kan een barrière vormen voor de adoptie, terwijl eenvoudige innovaties sneller worden aangenomen. |
| Testability | De mogelijkheid om een innovatie uit te proberen en te testen voordat deze volledig wordt geadopteerd. Innovaties die getest kunnen worden, wekken minder scepsis op en worden daardoor sneller geaccepteerd. |
| Visibility | De mate waarin de resultaten of voordelen van een innovatie zichtbaar zijn voor anderen. Zichtbare innovaties kunnen de adoptie bevorderen door sociale invloed en het creëren van een trend. |
| Reinvention | Het proces waarbij een innovatie door gebruikers wordt aangepast, gewijzigd of opnieuw wordt uitgevonden om beter aan te sluiten bij hun eigen behoeften en contexten, vaak resulterend in onvoorziene toepassingen. |
| Critical mass | Het aantal gebruikers of de drempelwaarde die nodig is voor een netwerkeffect of een bepaald fenomeen om zichzelf in stand te houden of te groeien. Voorbij de kritische massa wordt de innovatie zelfonderhoudend. |
| Medium determinisme | De theoretische benadering die stelt dat de dominante communicatietechnologie een doorslaggevende rol speelt in het vormgeven van de maatschappelijke structuur, cultuur en veranderingen. De vorm van het medium is belangrijker dan de inhoud. |
| Bias of communication | Het concept van Harold Innis dat stelt dat elk communicatiemedium een inherente neiging (bias) heeft die bepaalde aspecten van communicatie bevoordeelt en andere benadeelt, wat invloed heeft op de sociale structuur en de controle over tijd en ruimte. |
| Time-biased media | Media die duurzaam zijn en de nadruk leggen op het behoud van informatie over lange perioden, zoals steen of perkament. Deze media bevorderen traditie en stabiliteit, en zijn vaak verbonden met religieuze macht. |
| Space-biased media | Media die licht en vluchtig zijn en de nadruk leggen op de verspreiding van informatie over grote afstanden, zoals papyrus of papier. Deze media bevorderen verandering, centralisatie en politieke macht. |
| The medium is the message | Een centraal concept van Marshall McLuhan, dat stelt dat de vorm en structuur van een medium zelf de belangrijkste betekenis draagt en de grootste impact heeft op individuen en de samenleving, ongeacht de specifieke inhoud die via het medium wordt overgebracht. |
| Hot media | Media die een hoge definitie hebben en weinig participatie van de gebruiker vereisen, zoals boeken of radio. Ze leveren gedetailleerde informatie en spreken één zintuig sterk aan. |
| Cool media | Media die een lage definitie hebben en een hoge mate van participatie van de gebruiker vereisen, zoals televisie of cartoons. Ze spreken meerdere zintuigen aan en stimuleren de gebruiker tot interpretatie en invulling. |
| Global village | Een concept van Marshall McLuhan dat verwijst naar de wereldwijde interconnectiviteit die wordt gecreëerd door elektronische media. Deze media overbruggen tijd en ruimte, waardoor de wereld een kleinere, meer geïntegreerde gemeenschap wordt. |
Cover
Hoofdstuk 9.pdf
Summary
# de gatekeeper als actor en communicator in mediaselectie
De gatekeeper speelt een cruciale rol als actor en communicator door het proces van informatieselectie te beheersen en geselecteerde informatie om te zetten in een mediaboodschap, waarbij invloedrijke factoren de uiteindelijke mediainhoud bepalen.
### 1.1 Typologieën van factoren die mediaselectie bepalen
Reese en Shoemaker stellen dat de bepalende factoren voor de concrete mediainhoud die we dagelijks consumeren, op vijf manieren te categoriseren zijn: de gebeurtenis, de journalist, de mediaorganisatie, de mediapraktijk en de maatschappij [22](#page=22).
#### 1.1.1 De gebeurtenisgerichte benadering
Bij deze benadering worden de gebeurtenissen zelf gezien als de meest bepalende factor voor de selectie en representatie van mediainhoud. De nieuwswaarde, die bepaalt of een gebeurtenis het nieuws haalt, wordt geacht inherent voort te komen uit de kenmerken van de gebeurtenis zelf. Dit sluit aan bij een reflectionistische visie op media-inhoud als een loutere weerspiegeling van de realiteit, hoewel dit als een naïeve interpretatie van het productieproces wordt beschouwd [22](#page=22).
#### 1.1.2 De journalistgerichte benadering
Deze benadering positioneert de journalist als individu als de meest bepalende actor voor de media-inhoud. De focus ligt hier op de unieke eigenschappen van een 'sterreporter'. Deze visie wordt samengevat met de uitspraak dat 'journalisten het nieuws maken', wat impliceert dat zij bepalen wat nieuwswaardig is. Onderzoek op dit gebied omvat vroege gatekeepingstudies en studies naar het socio-demografische profiel en de beroepsrol van de journalist [22](#page=22).
#### 1.1.3 De mediaorganisatiegerichte benadering
Hier wordt de journalist als lid van een specifieke mediaorganisatie beschouwd als de meest bepalende factor voor de media-inhoud, waarbij de kenmerken van de organisatie centraal staan. Factoren zoals de grootte van de organisatie, de hiërarchische structuur en het type (mainstream of alternatief) spelen een rol. Latere gatekeepingstudies vanaf de jaren 1960, evenals onderzoek naar sociale controle binnen organisaties, vallen onder deze benadering [22](#page=22).
#### 1.1.4 De mediapraktijkgerichte benadering
Op dit niveau is de professionele mediapraktijk de meest beïnvloedende factor voor de media-inhoud. Mediapraktijk verwijst hier naar de praktische organisatie van journalistiek werk, inclusief objectiviteitsnormen, werkroutines, bronnengebruik en deadlinedwang, die typerend zijn voor het beroep en grotendeels organisatieonafhankelijk zijn. Onderzoek richt zich op bijvoorbeeld de relatie tussen journalisten en hun bronnen, en etnomethodologisch onderzoek naar nieuwsproductiepraktijken [23](#page=23).
#### 1.1.5 De maatschappijgerichte benadering
Dit is het meest abstracte niveau, waarbij verklaringen voor media-inhoud gezocht worden in externe maatschappelijke factoren. De focus ligt op de relatie tussen media en andere maatschappelijke instituten zoals economie en politiek, bijvoorbeeld de economische afhankelijkheid van media of de invloed van politieke ideologie [23](#page=23).
> **Tip:** De onderscheidingen tussen deze benaderingen kunnen in de praktijk soms vervagen, aangezien meerdere factoren tegelijkertijd bepalend kunnen zijn voor de media-inhoud [23](#page=23).
### 1.2 De gatekeeper: een bijzondere actor en communicator
De term 'gatekeeper', oorspronkelijk geïntroduceerd door sociaal psycholoog Kurt Lewin in 1943 in de context van voedselgewoontes, is later toegepast op het selectieproces in media en communicatie. Een gatekeeper is iemand die het proces van informatieselectie controleert, geselecteerde informatie bewerkt tot een mediaboodschap en deze via een kanaal doorgeeft. Krantenredacteurs en journalisten zijn hier voorbeelden van, maar de term kan ook van toepassing zijn op ieder individu dat communiceert en selecties maakt over wat te vertellen [25](#page=25).
David Manning White paste het concept toe op het selectiegedrag van een telexredacteur, die slechts tien procent van de binnengekomen berichten publiceerde. Hij concludeerde dat individueel-psychologische en subjectieve eigenschappen van de redacteur doorslaggevend waren. Deze studie legde de basis voor toekomstig onderzoek naar de rol van nieuwsmedia en journalisten bij het bepalen van nieuwswaardigheid [25](#page=25).
McQuail en Deuze wijzen erop dat gatekeeping niet beperkt is tot nieuwsmedia, maar ook van toepassing is op uitgevers, filmmonteurs of televisiemakers die selecties maken uit een breed aanbod. De algemene definitie van gatekeeping door Watson beschrijft het als 'het openen of sluiten van communicatiekanalen; het gaat om toegang verlenen of weigeren'. Dit proces is inherent aan elke vorm van communicatie en kan op een breder niveau slaan op de macht om bepaalde stemmen toegang tot het maatschappelijke debat te verlenen of te weigeren, wat gerelateerd is aan concepten als diversiteit en pluralisme [26](#page=26).
#### 1.2.1 Evolutie van gatekeepingonderzoek
Vanaf de jaren 1960 verschoof de focus van individuele, subjectieve beslissingen naar systematische factoren van organisatorische en ideologische aard. Economische factoren op het niveau van de mediaorganisatie en de bredere politieke context konden het selectieproces beïnvloeden. Gieber wees op bureaucratische routines binnen mediaorganisaties, terwijl Shoemaker de verklarende context uitbreidde naar de bredere sociale omgeving, inclusief relaties met adverteerders en pressiegroepen. McQuail voegde nationale waarden en culturele invloeden toe [26](#page=26) [27](#page=27).
Een belangrijke aanvulling door Bass was het inzicht dat er tijdens nieuwsproductie verschillende gatekeepers actief kunnen zijn in een aaneenschakeling van selectiemomenten op diverse niveaus [27](#page=27).
> **Voorbeeld:** De selectie van een nieuwsbericht over een gebroken pink van Donald Trump kan verschillende gatekeepers passeren: een lokale Mexicaanse journalist, een correspondent van een nieuwsagentschap als Associated Press (AP), het regionale hoofdkantoor van AP, het centrale hoofdkantoor in New York, andere nieuwsagentschappen zoals Belga, en uiteindelijk de lokale redacteur die het bericht publiceert [27](#page=27).
Elke schakel verwerkt het nieuws in twee fasen: eerst door de verzamelaars (journalisten, onderzoekers) en vervolgens door redacteuren die het nieuws consistent maken met de waarden van de mediaorganisatie en de output van verschillende bronnen afwegen [27](#page=27).
#### 1.2.2 Gatewatching en de rol van AI
Met de opkomst van sociale media en nieuwswebsites hanteren auteurs tegenwoordig de term 'gatewatching' als alternatief voor gatekeeping. Gatewatching richt zich op het filteren of selecteren van informatie die al door andere media is gepubliceerd, waarbij de rol van aggregator of verzamelaar centraal staat ('they are not keeping the gates, they are watching the gates'). Hierbij is meer sprake van publieksparticipatie [28](#page=28).
Vervolgens wordt de rol van artificiële intelligentie (AI) in de context van mediaselectie, zoals bij streamingdiensten als Netflix, ter discussie gesteld. Gepersonaliseerde aanbiedingen op basis van gebruikersdata en algoritmes leiden ertoe dat een groot deel van wat consumenten consumeren, voortkomt uit aanbevelingen. De vraag is in hoeverre AI de klassieke gatekeeper overbodig zal maken, of dat er altijd behoefte zal blijven aan curatie en sturing in de selectie en consumptie van media [28](#page=28).
---
# de beroepsrol en professionalisering van de communicator
Dit onderwerp verkent hoe de professionele rol van een communicator wordt gevormd door externe verwachtingen en interne percepties, evenals de processen die leiden tot de professionalisering van mediaberoepen.
### 9.5.1 De rol van de communicator: concepten en debatten
Het concept van een beroepsrol wordt begrepen als een samenspel van gedragsverwachtingen van anderen en de sociale positie die iemand inneemt. Binnen de communicatiewetenschap is er uitgebreid debat over de rol van journalisten, teruggaand tot de discussie tussen Walter Lippman en John Dewey in de jaren 1920. Lippman zag journalisten primair als bemiddelaars die nieuws over politieke activiteiten brachten, duidden en bekritiseerden. Dewey daarentegen benadrukte de actieve rol van journalisten in het faciliteren van dialoog en debat tussen publiek en politiek. Dit raakt aan noties van de publieke sfeer, de vierde macht en de spanning tussen de objectieve verslaggever en de kritische onderzoeker van maatschappelijke wantoestanden [29](#page=29).
Recentere benaderingen stappen af van een strikte dichotomie en spreken over drie meer genuanceerde rollen die journalisten kunnen combineren en die cultureel kunnen variëren:
* **Interpreter**: de journalist die analyse en duiding biedt [29](#page=29).
* **Disseminator**: de verspreider van informatie naar een breed publiek [29](#page=29).
* **Adversary**: de rol als waakhond tegenover andere maatschappelijke instituten [29](#page=29).
Ongeacht de specifieke rol, impliceert dit een reeks morele, ethische en deontologische richtlijnen en codes [29](#page=29).
#### 9.5.1.1 Professionele rolopvattingen van Belgische journalisten
Grootschalige bevragingen van Belgische journalisten tonen hun perceptie van hun belangrijkste opdrachten aan. De top vijf omvat [30](#page=30):
1. Het verschaffen van betrouwbare informatie [30](#page=30).
2. Het nieuws op een begrijpelijke manier presenteren [30](#page=30).
3. Het verschaffen van objectieve informatie [30](#page=30).
4. Analyse en duiding bieden bij complexe problemen [30](#page=30).
5. Waakhond zijn van de democratie [30](#page=30).
Journalisten beschouwen het echter niet als hun taak om een goede omgeving voor adverteerders te creëren, de publieke opinie of politieke agenda te beïnvloeden, of als spreekbuis voor bepaalde groepen te fungeren [30](#page=30).
> **Tip:** De resultaten van de Belgische journalistieke bevraging sluiten nauw aan bij de academische literatuur over de kernfuncties van journalistiek [30](#page=30).
#### 9.5.1.2 De bredere mediaberoepsrol
Naast de journalistieke communicator, kan er algemeen gesproken worden van een specifieke mediaberoepsrol die een breed scala aan mediagerelateerde beroepen omvat, waaronder die in reclame, public relations, ICT, en film- en televisieproductie [30](#page=30).
### 9.5.2 Professionalisering van mediaberoepen
De status van een beroep, en in het bijzonder een professioneel beroep, wordt bepaald door verschillende factoren. Volgens McQuail en Deuze voldoen beoefenaars aan standaarden, volgen ze ethische richtlijnen, is er een erkende opleiding, en is er een vorm van toegangcontrole door een beroepsvereniging. Ernest Greenwood onderscheidde in 1957 vijf basiskenmerken van een professioneel beroep [30](#page=30) [31](#page=31):
1. Een geheel van systematische kennis en theorie, verkregen via specifieke opleiding [31](#page=31).
2. Professionele en geloofwaardige autoriteit, vaak vertegenwoordigd door een beroepsvereniging [31](#page=31).
3. Toezicht en zelfregulering door de sector [31](#page=31).
4. Een ethische code [31](#page=31).
5. Het bestaan van een professionele cultuur met specifieke normen en waarden [31](#page=31).
#### 9.5.2.1 Historische context en evolutie
In het begin van de twintigste eeuw hadden media vaak een slechte reputatie en weinig aanzien. De kritiek kwam van diverse hoeken, en overheidsdruk nam toe, wat leidde tot een interne "schoonmaakoperatie" binnen de mediasector met als doel professionalisering en zelfregulering. Voor journalisten betekende dit een focus op kernwaarden als objectiviteit, onpartijdigheid en evenwicht, naast het opzetten van opleidingen, deontologische codes en beroepsorganisaties. Er blijft echter discussie bestaan of journalistiek nu precies een ambacht, handel of professioneel beroep is [31](#page=31).
#### 9.5.2.2 Relaties en rolconflicten binnen de mediaberoepsrol
De invulling van de mediaberoepsrol is sterk afhankelijk van de oriëntatie van de beoefenaar ten opzichte van de maatschappij, de mediaorganisatie, het beroep zelf, of het publiek. Dit uit zich in de relaties die zij onderhouden met diverse stakeholders [31](#page=31).
Tunstall identificeerde drie essentiële relaties die de rolinvulling van journalisten beïnvloeden [31](#page=31):
1. **Relatie met hiërarchische oversten**: De journalist als bediende die bevelen opvolgt, wat een bron van spanning en conflict kan zijn. De doelstellingen van de mediaorganisatie (publieksinkomsten, advertentie-inkomsten, of niet-inkomstengerelateerde doelen) beïnvloeden de druk en vrijheid die een journalist ervaart [32](#page=32).
2. **Relatie met nieuwsbronnen**: Essentieel voor nieuwsverzameling en het selectieproces (gatekeeping) [32](#page=32).
3. **Relatie met collega's**: Vaak gekenmerkt door concurrentie, mede door het belang van primeurs [32](#page=32).
Deze relaties kunnen leiden tot diverse rolconflicten. Studies wijzen op open en latente conflicten, vaak tussen de aspiraties van lagergeplaatsten en de controle van leidinggevenden. Bantz stelt dat organisatieculturen intrinsiek gebaseerd zijn op conflict, zoals wantrouwen tegenover buitenstaanders, interne competitie en botsingen tussen professionele normen en commerciële doelen [32](#page=32).
McQuail en Deuze vullen de lijst van "media occupational role dilemmas" aan met conflicten tussen :
* Een actieve, participatieve rol versus een neutrale, objectieve informatieverspreider [32](#page=32).
* Creativiteit en onafhankelijkheid versus bureaucratie en routine [32](#page=32).
* Persoonlijke overtuigingen over beroepsuitoefening versus verplichtingen vanuit de mediaorganisatie [32](#page=32).
* Commercieel denken ('geef het publiek wat het wil weten') versus een normatieve invulling ('geef het publiek wat het nodig heeft') [32](#page=32).
Deze spanningen vloeien terug naar het fundamentele dilemma tussen vrijheid en dwang. Mediaorganisaties streven ernaar deze conflicten te vermijden. Oplossingen worden gezocht in selectieve werving en, belangrijker nog, in interne socialisatie, waarbij nieuwe medewerkers de ideologie en het beleid van de organisatie eigen maken, bijvoorbeeld door koppeling aan ervaren collega's [32](#page=32).
---
# Analyseniveaus in de communicatiewetenschappen: mediasysteem, media-instelling en mediaorganisatie
Binnen de communicatiewetenschappen wordt de rol van actoren in de relatie tussen media, samenleving en cultuur geanalyseerd op verschillende niveaus, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het mediasysteem, de media-instelling en de mediaorganisatie [14](#page=14).
### 3.1 Het mediasysteem
#### 3.1.1 Definitie en reikwijdte
Een mediasysteem wordt gedefinieerd als de "actual set of mass media in a given national society, despite the fact that there may be no formal connection between the elements". Het verwijst naar een collectieve entiteit of een coherent systeem van verschillende, kleinere elementen, zoals mediasectoren (krant, film, televisie), mediaorganisaties (een specifieke radiozender), mediagenres, en zelfs concrete mediaproducten [14](#page=14).
#### 3.1.2 Het werk van Hallin en Mancini
Het concept van het mediasysteem wordt in de literatuur sterk geassocieerd met het werk van Daniel Hallin en Paolo Mancini. Zij proberen het concept los te trekken van het puur nationale niveau en leggen de nadruk op de globaliseringstendens die verschillen tussen nationale mediasystemen doet afnemen. Hallin en Mancini groeperen landen in mediasystemen op basis van criteria zoals de relatie tussen media en politiek, journalistieke professionaliteit, redactionele onafhankelijkheid en de mediamarkt [15](#page=15) .
#### 3.1.3 De drie modellen van Hallin en Mancini
Hallin en Mancini identificeren drie modellen die dienen als instrumentarium om mediasystemen in West-Europa en Noord-Amerika te vergelijken:
* **Het Middellandse mediasysteem (polarized pluralist model):**
* Omvat landen als Frankrijk, Spanje, Italië, Griekenland en Portugal [15](#page=15).
* Kenmerken: de pers is gericht op de politieke elite; kranten worden vaak gebruikt als instrument voor politieke ideeën; groot politiek parallellisme (gelijkenis met het politieke systeem); journalistiek is niet sterk professioneel georganiseerd; journalisten zijn niet altijd redactioneel onafhankelijk; de overheid speelt een grote rol [15](#page=15).
* Consumptie: voorkeur voor audiovisuele media, weinig kranten worden gelezen [15](#page=15).
* **Het Noord-Atlantische mediasysteem (liberal model):**
* Omvat Angelsaksische landen zoals de VS, het Verenigd Koninkrijk en Canada [15](#page=15).
* Kenmerken: redelijk veel kranten worden gelezen; snelle ontwikkeling van de commerciële massapers die domineert; nauwelijks politiek parallellisme, maar wel intern pluralisme (met uitzondering van de Britse pers); sterke journalistieke professionalisering met beroepsorganisaties; autonomie van journalisten wordt eerder bedreigd door commerciële dan politieke druk; de rol van de overheid is beperkt, de markt speelt de grootste rol [16](#page=16).
* **Het Noord/Centraal-Europese model (democratic corporatist model):**
* Omvat landen als België, Nederland, Oostenrijk, Duitsland, Zwitserland en de Scandinavische landen [16](#page=16).
* Kenmerken: hoge lezersgraad (vooral Scandinavië); persvrijheid is een centraal gegeven, samen met de vroege introductie van kranten; hoge mate van politiek parallellisme (afnemend); hoge graad van journalistiek professionalisme; lange traditie van zelfregulering; de overheid speelt een grote rol in mediareregulering, vaak via steunmaatregelen [16](#page=16).
* > **Tip:** België valt volgens Hallin en Mancini onder dit model. Probeer concrete voorbeelden te bedenken die dit illustreren [16](#page=16).
> **Example:** Afbeelding 9.8 toont een collage van diverse Belgische media-uitingen, wat kan worden gebruikt om de kenmerken van het democratisch corporatistische model te illustreren, zoals de verscheidenheid aan mediavormen en de aanwezigheid van zowel politiek getinte als commerciële uitingen [16](#page=16).
### 3.2 Media-instelling en mediaorganisatie
#### 3.2.1 Mediaorganisatie
Op een lager, concreter analyseniveau bevindt zich de mediaorganisatie, gedefinieerd als een specifieke organisatie die concrete media-activiteiten uitoefent, zoals een krantenuitgeverij, een televisiezender of een nieuwsagentschap. De term is tegenwoordig echter complexer te hanteren vanwege de enorme diversiteit aan organisatievormen, mede door de opkomst van digitale en sociale media waarbij de grens tussen een organisatie en een individu dat een massa bereikt, vervaagd is. Onderzoek op dit niveau richt zich op de productie van media-inhoud binnen een concrete organisatie en de factoren die daarbij een rol spelen [17](#page=17).
#### 3.2.2 Media-instelling
De media-instelling verwijst naar de institutionele dimensie of het kader waarin mediaorganisaties hun activiteiten uitoefenen. Dit concept is abstracter dan het mediasysteem. Hier worden media beschouwd als maatschappelijke instituten, vergelijkbaar met de politiek of economie. Media-instellingen zijn onlosmakelijk verbonden met de maatschappelijke context, met name de economische, politieke en technologische aspecten die de institutionele dimensie van media bepalen [17](#page=17).
Onderzoek op dit niveau stelt vragen over de maatschappelijke rol van de media als algemeen instituut, bijvoorbeeld de rol van media als "The Fourth Estate" (de vierde macht), met een waakhondfunctie ten opzichte van andere maatschappelijke instituten [17](#page=17).
> **Example:** Het concept "The Fourth Estate" beschrijft media als een sociaal instituut belast met het controleren van andere instituten zoals de overheid, het bedrijfsleven, religie, onderwijs en familie, om te waarborgen dat deze het publiek dienen [17](#page=17).
#### 3.2.3 Dynamieken en cultureel-maatschappelijke implicaties
De specifieke relatie en wisselwerkingen tussen media en het economische, politieke en technologische gebeuren spelen een wezenlijke rol bij de cultureel-maatschappelijke implicaties van media. Relevante mediasociologische theorieën op dit niveau omvatten onder meer [18](#page=18):
* **Alienation:** Een gevoel van vervreemding als gevolg van mediaconsumptie, wat kan leiden tot verlies van sociale cohesie en kritische ingesteldheid [18](#page=18).
* **Cultureel media-imperialisme:** De invloed die populaire cultuur uit een land (vaak de VS) uitoefent op de cultuur van andere landen via massamedia. Dit leidt tot vragen over de impact op de culturele identiteit van een volk en een maatschappij [18](#page=18).
> **Example:** De afbeelding van McDonald's in China (Afbeelding 9.9) kan dienen als illustratie van concepten als Amerikanisering, globalisering en potentiële alienatie, waarbij westerse culturele producten en consumptiepatronen de lokale cultuur beïnvloeden [18](#page=18).
De communicator staat centraal in deze theorieën, wat aanleiding heeft gegeven tot een rijke onderzoekstraditie binnen de communicatiewetenschappen [18](#page=18).
---
# Communicatorstudies en de factoren die media-inhoud beïnvloeden
Communicatorstudies richten zich op de rol van de communicator als centrale speler in het mediaproductieproces en onderzoeken de diverse factoren die de totstandkoming van mediainhoud beïnvloeden.
### 4.1 Ontwikkeling van communicatorstudies
#### 4.1.1 Vroege modellen en theoretische invloeden
Het onderzoek naar de communicator als centrale speler in het communicatieproces begon systematisch vorm te krijgen vanaf de jaren 1950. Het model van Westley en MacLean uit 1957 positioneerde de communicator als een broker die bemiddelt tussen belangengroepen en het publiek. Vóór deze periode lag de focus voornamelijk op media-effecten. De toenemende populariteit van communicatorstudies vanaf de jaren 1960 was mede te danken aan inzichten uit de organisatiesociologie en het marxisme, evenals de economische expansie en politieke aandacht voor media in de naoorlogse periode [19](#page=19).
#### 4.1.2 Factoren die de communicator beïnvloeden
Gerhard Maletzke legde in 1963 als eerste systematisch de factoren bloot die de communicator en de structurering van boodschappen, met name selectie en representatie, beïnvloeden. Hij identificeerde [19](#page=19):
* **Individuele kenmerken:** Zelfbeeld, persoonlijkheid en sociale achtergrond van de communicator [19](#page=19).
* **Organisatorische context:** De dynamieken, normen en het team waarin de communicator werkt [19](#page=19).
* **Externe context:** Regulering en beleid die communicatie beperken [20](#page=20).
George Gerbner benadrukte de druk van externe actoren zoals adverteerders, overheden en het publiek. Engwall voegde interne actoren zoals het management toe. McQuail onderscheidde vijf dominante relaties die de rol van de massacommunicator beïnvloeden: met de maatschappij, belangengroepen, eigenaars/klanten/bronnen, het publiek en interne actoren [20](#page=20).
#### 4.1.3 Hiërarchie van invloedsfactoren
Reese en Shoemaker stelden een hiërarchie van invloedsfactoren voor [20](#page=20):
* **Microniveau:** Persoonlijke kenmerken en attitudes van de communicator, professionele routines, rituelen en ongeschreven regels [20](#page=20).
* **Mesoniveau:** Bedrijfscultuur van een mediaorganisatie [20](#page=20).
* **Macroniveau:** Economische, politieke en culturele factoren, en het algemene sociale systeem (inclusief globalisering en commodificatie) [20](#page=20).
#### 4.1.4 Journalistieke focus
Veel communicatoronderzoek is journalistiek gekleurd en richt zich op de journalist als gatekeeper en producent van nieuws en informatie. Jakobs en Perrin beschouwen het journalistieke productieproces als een interactie van drie activiteiten [20](#page=20):
1. **Cognitieve activiteit:** Wat de communicator probeert te doen en waarom, inclusief ideeën, doelstellingen en relevantie voor het publiek [20](#page=20).
2. **Materiële activiteit:** Het concrete schrijven, monteren of draaien van content [20](#page=20).
3. **Sociale activiteit:** Het productieproces in de bredere werkomgeving, inclusief sociale rollen, identiteit en structuren [21](#page=21).
> **Tip:** Het analyseren van het communicatieproces als een interactie van deze drie activiteiten geeft een compleet beeld van de factoren die nieuwsproductie beïnvloeden.
### 4.2 Een typologie van bepalende factoren voor mediainhoud
Verstraeten stelt een referentiekader voor, gebaseerd op de vraag welke factoren het meest bepalend zijn voor concrete mediainhoud. Hij onderscheidt vijf benaderingen [22](#page=22):
1. **Gebeurtenisgerichte benadering:**
* De gebeurtenissen zelf worden gezien als de primaire determinant van mediainhoud [22](#page=22).
* Nieuxrightarrowing wordt inherent geacht aan de gebeurteniskenmerken [22](#page=22).
* Dit sluit aan bij een reflectionistische visie op media als een weerspiegeling van de realiteit, hoewel dit als naïef wordt beschouwd [22](#page=22).
* Deze visie wordt vaak teruggevonden bij mediaprofessionals die hun rol minimaliseren [22](#page=22).
2. **Journalistgerichte benadering:**
* De journalist als individu is de meest bepalende actor [22](#page=22).
* De focus ligt op 'sterreporters' met specifieke eigenschappen en stijlen [22](#page=22).
* De uitspraak "journalisten maken het nieuws" kenmerkt deze benadering [22](#page=22).
* Dit omvat vroege gatekeepingstudies, onderzoek naar socio-demografische profielen en beroepsrollen van journalisten [22](#page=22).
3. **Mediaorganisatiegerichte benadering:**
* De journalist als lid van een specifieke mediaorganisatie is bepalend [22](#page=22).
* Kenmerken van de organisatie (grootte, hiërarchie, doelstellingen) spelen een rol [22](#page=22).
* Verschillen in mediainhoud worden verklaard door de doelen en belangen van de organisatie [22](#page=22).
* Dit omvat latere gatekeepingstudies en onderzoek naar sociale controle binnen organisaties (hiërarchie, autonomie, socialisatie) [22](#page=22).
> **Voorbeeld:** Vier journalisten van verschillende mediaorganisaties die verslag uitbrengen over dezelfde betoging, zullen waarschijnlijk heel verschillende nieuwsitems produceren, verklaard door de organisatorische context.
4. **Mediagegerichte benadering:**
* De professionele mediapraktijk is de meest beïnvloedende factor [23](#page=23).
* Dit omvat de praktische organisatie van (journalistiek) werk, objectiviteitsnormen, werkregels, routines, bronnengebruik en deadlines die typerend zijn voor een beroepstak [23](#page=23).
* Onderzoek focust op de relatie tussen journalist en bronnen, en ethnomethodologisch onderzoek naar nieuwsproductie [23](#page=23).
5. **Maatschappijgerichte benadering:**
* Externe maatschappelijke factoren verklaren de mediainhoud [23](#page=23).
* Centraal staat de relatie tussen media en andere maatschappelijke instituten zoals economie en politiek [23](#page=23).
* Invloeden zoals economische afhankelijkheid of politieke ideologie worden hierbij betrokken [23](#page=23).
> **Tip:** In de praktijk zijn deze benaderingen niet strikt gescheiden; meerdere factoren kunnen tegelijkertijd bepalend zijn voor mediainhoud.
#### 4.2.1 Illustratief voorbeeld: De PowerPoint-persconferentie
De persconferentie van 24 april 2020 over de COVID-19 exit-strategie illustreert de interactie van deze factoren [23](#page=23).
* **Gebeurtenis:** De persconferentie zelf had nieuwswaarde door de aanstaande versoepelingen na een lockdown [23](#page=23).
* **Mediainhoud:** Niet alleen de inhoud, maar ook de 'speciale' PowerPoint-presentatie trok veel aandacht [23](#page=23).
* **Journalist:** Sommige journalisten brachten een evenwichtig verslag, anderen focusten op de presentatie. Dit kan een individuele keuze zijn of ingegeven door het medium [23](#page=23).
* **Mediaorganisatie/Mediage:** De specifieke focus van een medium of de normen binnen een professionele praktijk kunnen hier een rol spelen [23](#page=23).
* **Maatschappij:** De context van de pandemie en de publieke belangstelling voor de exit-strategie vormden het maatschappelijke kader [23](#page=23).
---
# De rol van macht en verschillende perspectieven op media en maatschappij
Dit onderwerp onderzoekt de complexe relatie tussen media, macht en de maatschappij, vanuit diverse theoretische perspectieven en met aandacht voor sociale integratie, identiteit en maatschappelijke verandering.
### 5.1 Sociale integratie en identiteit
De rol van media in sociale integratie en identiteitsvorming kan zowel positief als negatief worden beschouwd, afhankelijk van het perspectief. McQuail onderscheidt vier theoretische posities op basis van centrifugale (divergerende, bevrijdende) en centripetale (convergente, eenheid brengende) effecten, en een optimistische dan wel pessimistische evaluatie daarvan [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Optimistische visie op centrifugale effecten:** Media dragen bij aan vrijheid, diversiteit, sociale verandering, individualisme en fragmentatie. Het internet wordt hierbij gezien als een bron van informatie die mensen verbindt en diverse meningen toegankelijk maakt [3](#page=3).
* **Optimistische visie op centripetale effecten:** Media brengen mensen samen, bevorderen integratie en solidariteit, en helpen bij het opbouwen van identiteit en het gevoel ergens bij te horen. Voorbeelden zijn solidariteitsacties zoals De Warmste Week of Rode Neuzen Dag, en online bewegingen zoals #BLM [4](#page=4).
* **Pessimistische visie op centrifugale effecten:** Media leiden tot verlies van normen, geloof, identiteit en binding met de samenleving. Dit kan resulteren in het verwateren van reële contacten door excessief mediagebruik, cyberpesten, en een verlies van sociale cohesie [4](#page=4).
* **Pessimistische visie op centripetale effecten:** Media worden gezien als instrumenten van dominantie en uniformiteit, in handen van een kleine elite die de media-ontvangers controleert. Het voorbeeld van Silvio Berlusconi illustreert hoe mediamacht gecombineerd kan worden met politieke macht [4](#page=4) [5](#page=5).
Digitale media, zoals games, kunnen in verschillende kwadranten worden geplaatst, afhankelijk van de context. Tijdens de COVID-19-pandemie boden multiplayer games een manier om sociaal contact te onderhouden, wat hen in een meer positief, centripetaal kwadrant plaatste [5](#page=5).
### 5.2 Sociale verandering en de dubbele dimensie van media
De vraag of media oorzaak of gevolg zijn van sociale verandering is complex en vaak onderwerp van discussie. Deterministische antwoorden, die de oorzaak bij slechts één element leggen (technologie of maatschappij), zijn te simplistisch. Media hebben een dubbele dimensie: een materiële/economische dimensie (als industrie) en een ideële/immateriële dimensie (als producent van symbolen en betekenissen) [6](#page=6) [7](#page=7).
Rosengren ontwikkelde een typologie die de relatie tussen de maatschappelijke structuur (materieel) en cultuur (ideëel) beschrijft [7](#page=7):
1. **Materialisme:** Maatschappelijke structuren (economie, machtsverhoudingen) bepalen de cultuur en mediaboodschappen. Macht, eigendom en controle over media zijn bepalend voor de inhoud. Nieuwsberichtgeving wordt gezien als een reproductie van bestaande machtsstructuren [7](#page=7).
2. **Realisme:** De cultuur en mediaboodschappen bepalen de maatschappelijke structuren en leiden sociale verandering in. Mediainhouden zijn de beïnvloedende factor. Dit kan positieve gevolgen hebben (bv. programma Basta) of negatieve (bv. radiostation Mille Collines in Rwanda) [8](#page=8).
3. **Interdependentie:** Media en maatschappij staan in voortdurende wederzijdse interactie en beïnvloeding. Media reflecteren en vormen tegelijkertijd maatschappelijke structuren en verandering. Het voorbeeld van nieuwsberichtgeving rond verkiezingen illustreert deze wisselwerking [8](#page=8).
4. **Autonomie:** Er is weinig tot geen oorzakelijk verband tussen media/cultuur en maatschappelijke structuren. Verschillen in mediasystemen (bv. BBC vs. FoxNews) ondanks gelijkenissen in maatschappelijke context, illustreren dit perspectief [9](#page=9).
### 5.3 Macht
Media zijn structureel verbonden aan politieke en economische machtscentra om verschillende redenen [10](#page=10):
1. **Economische kostprijs en waarde:** Competitie om toegang tot en controle over mediaorganisaties en -inhoud [10](#page=10).
2. **Machtsinstrumenten:** De intuïtie dat media ingezet kunnen worden voor invloed, hoewel de precieze mechanismen complex zijn [10](#page=10).
3. **Ongelijke toegang:** Media zijn niet voor iedereen op gelijke wijze beschikbaar [10](#page=10).
4. **Regulering en disciplinering:** Media zijn onderwerp van politieke, economische en juridische regulering [10](#page=10).
Macht wordt gedefinieerd als 'the ability to produce intended effects'. Er is een onderscheid tussen [10](#page=10):
* **'Power to' en 'power with':** Voluntaristische of coöperatieve visies op macht, gericht op verandering en samenwerking. Voorbeeld: Greta Thunberg's klimaatbeweging [11](#page=11).
* **'Power over':** Structurele benaderingen die macht associëren met dominantie, controle en onderdrukking, vaak ten koste van anderen. Voorbeeld: De Klimaatzaak, waarbij beroemdheden hun sociaal en cultureel kapitaal inzetten [11](#page=11).
Afhankelijk van de inschatting van de relatie tussen media en samenleving, worden twee modellen onderscheiden:
1. **Dominante media:** Media zijn een machtsinstrument in handen van een elite die de inhoud bepaalt. Het publiek is passief en accepteert het door de media verspreide wereldbeeld, wat heersende machtsstructuren bevestigt [12](#page=12).
2. **Pluralistische media:** Er is geen overheersende machtselite. Het publiek is actief, kan mediaboodschappen doorzien en interpreteren. Er is concurrentie tussen verschillende visies en meningen, gestuurd door de vraag van het publiek [12](#page=12).
Deze modellen zijn gesimplificeerde tendensen en mengvormen komen frequent voor. Media capture is een concept dat verwijst naar een symbiotische relatie tussen politieke leiders en media-eigenaren die leidt tot wederzijdse corruptie en controle [13](#page=13).
### 5.4 Een blik op de actoren: de communicator doorgelicht
Mediasociologen onderscheiden een mediasysteem, een media-instelling en een mediaorganisatie bij de analyse van de communicator. Media worden gezien als unieke maatschappelijke actoren in het centrum van diverse krachten [14](#page=14).
#### 5.4.1 Mediasystemen
Een mediasysteem is een 'actual set of mass media in a given national society, despite the fact that there may be no formal connection between the elements'. Hallin en Mancini onderscheiden drie modellen gebaseerd op de relatie tussen media en politiek, journalistieke professionaliteit, redactionele onafhankelijkheid en de mediamarkt, met een focus op West-Europa en Noord-Amerika [14](#page=14) [15](#page=15) :
* **Het Middellandse mediasysteem (polarized pluralist model):** Kenmerkend voor Zuid-Europese landen. De pers is gericht op de politieke elite en wordt gebruikt als instrument voor politieke partijen en groepen. Er is sprake van politiek parallellisme, beperkte journalistieke professionaliteit en veel overheidsinvloed. Audiovisuele media worden geprefereerd boven kranten [15](#page=15).
* **Het Noord-Atlantische mediasysteem (liberal model):** Kenmerkend voor Angelsaksische landen. De commerciële massapers domineert. Er is nauwelijks politiek parallellisme en intern pluralisme heerst [15](#page=15).
---
Dit onderwerp verkent de institutionele en maatschappelijke rol van media, waarbij verschillende analysemeta-architectuur en hun relatie tot economische, politieke en technologische krachten centraal staan.
### 5.1 Media-instelling en mediaorganisatie
Op een concreter analyseniveau bevindt zich het concept van een **mediaorganisatie**, dat verwijst naar specifieke entiteiten die media-activiteiten uitvoeren, zoals krantenuitgevers, televisiezenders of nieuwsagentschappen. De hedendaagse realiteit van diverse organisatievormen, mede door digitale en sociale media, maakt de afbakening van een 'single idealtypical form' echter uitdagend, waarbij de grens tussen een mediabedrijf en een individu dat een groot publiek bereikt, vervaagd is [17](#page=17).
**Media-instelling** verwijst naar de institutionele dimensie of het kader waarin mediaorganisaties opereren. Dit concept wordt op hetzelfde analyseniveau geplaatst als een mediasysteem, maar benadrukt de abstractere, institutionele hoogte van media naast sectoren als politiek en economie. Economische, politieke en technologische aspecten van een samenleving bepalen in grote mate de institutionele dimensie van media [17](#page=17).
> **Tip:** Het analyseniveau van de media-instelling richt zich op de algemene maatschappelijke rol van media, niet op specifieke organisaties of producten.
Onderzoek op het niveau van de media-instelling stelt vragen over de maatschappelijke rol van media, waarbij media beschouwd worden als **de vierde macht** (The Fourth Estate). Dit verwijst naar de waakhondfunctie van media als onafhankelijke 'watchdogs' die toezien op de andere maatschappelijke instituten: de drie takken van de regering, het bedrijfsleven, religie, onderwijs en familie [17](#page=17).
#### 5.1.1 De wisselwerking tussen media en maatschappelijke krachten
De specifieke relatie en wisselwerkingen tussen media en het economische, politieke en technologische gebeuren spelen een wezenlijke rol bij de cultureel-maatschappelijke implicaties van media [18](#page=18).
> **Voorbeeld:** Figuur 9.4 illustreert media als het centrum van maatschappelijke krachten, waarbij economie, politiek en technologie elkaar beïnvloeden en de media daarin een centrale positie innemen [18](#page=18).
#### 5.1.2 Cultureel-maatschappelijke implicaties van media
Verschillende mediasociologische theorieën zijn relevant voor dit cultureel-maatschappelijke niveau. Het concept van **alienation** beschrijft een gevoel van vervreemding dat kan ontstaan door mediaconsumptie, wat volgens kritische mediatheorieën kan leiden tot verlies van sociale cohesie en kritische ingesteldheid [18](#page=18).
De tendens van **mediaglobalisering** roept vragen op over maatschappelijke gevolgen, zoals cultureel media-imperialisme. Dit kan leiden tot **Amerikanisering**, de vermeende invloed van de Verenigde Staten op de cultuur van andere naties door de oververtegenwoordiging van Amerikaanse populaire cultuur in de mondiale massamedia. Mediasociologen zien hierin gevaren voor de culturele identiteit van een volk en maatschappij [18](#page=18).
> **Voorbeeld:** De afbeelding van McDonald's in China wordt gesuggereerd als een voorbeeld van Amerikanisering, globalisering en mogelijke alienation [18](#page=18).
De communicator staat centraal in deze theorieën en heeft geleid tot een rijke onderzoekstraditie binnen de communicatiewetenschappen [18](#page=18).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Gatekeeper | Een persoon of groep die het proces van informatieselectie controleert, geselecteerde informatie bewerkt tot een mediaboodschap en deze vervolgens via een bepaald kanaal doorgeeft. Dit concept is oorspronkelijk afkomstig uit de sociale psychologie en werd later toegepast op communicatiewetenschappen. |
| Nieuwswaarde | De inherente kenmerken van een gebeurtenis die bepalen of deze al dan niet het nieuws haalt. Dit concept is een van de factoren die de mediaselectie beïnvloeden. |
| Reflectionistische visie | Een opvatting waarbij media-inhoud wordt gezien als een loutere weerspiegeling of reflectie van de realiteit, zonder significante invloed van de communicator of het productieproces. |
| Journalistieke actor | De journalist als individu, wiens typerende eigenschappen, vertelstijl en persoonlijkheid een bepalende factor kunnen zijn voor de media-inhoud. |
| Mediaorganisatiegerichte benadering | Een benadering waarbij de kenmerken van de mediaorganisatie (grootte, structuur, doelstellingen, belangen) de meest bepalende factor zijn voor de media-inhoud, meer dan de individuele journalist. |
| Professionele mediapraktijk | De specifieke manier waarop journalistiek werk praktisch georganiseerd is, inclusief objectiviteitsnormen, werkregels, routines en bronnengebruik, die typerend zijn voor de beroepstak en de media-inhoud beïnvloeden. |
| Maatschappijgerichte benadering | Een benadering die verklaringen voor media-inhoud zoekt in externe maatschappelijke factoren, zoals de relatie tussen media en instituten als economie en politiek, of de invloed van politieke ideologie. |
| Gatekeeping | Het proces van het openen of sluiten van communicatiekanalen; het gaat om het verlenen of weigeren van toegang tot informatie, wat een integraal onderdeel is van elke vorm van communicatie. |
| Gatewatching | Een alternatieve term voor gatekeeping, waarbij journalisten of media nieuws filteren of selecteren dat al gepubliceerd werd door andere journalisten of media. Deze spelers fungeren meer als nieuwsaggregator dan als nieuwsproducent. |
| Artificiële intelligentie (AI) | Technologie die systemen in staat stelt taken uit te voeren die normaal menselijke intelligentie vereisen, zoals leren, probleemoplossing en besluitvorming. In de context van mediaselectie kan AI gepersonaliseerde aanbevelingen genereren. |
| Beroepsrol | De rol die iemand vervult binnen een specifiek beroep, bepaald door de gedragsverwachtingen van anderen en de sociale positie die men inneemt. Dit beïnvloedt de manier waarop een professional zijn taken uitvoert en beslissingen neemt. |
| Professionalisering | Het proces waarbij een beroep zich ontwikkelt tot een professionele praktijk, gekenmerkt door systematische kennis, een eigen autoriteit, zelfregulering, ethische codes en een professionele cultuur. Dit proces verhoogt het aanzien en de geloofwaardigheid van het beroep. |
| Communicator | Een algemene term voor een professional die zich bezighoudt met communicatie, wat een breed scala aan mediagerelateerde beroepen omvat, waaronder journalistiek, reclame, public relations en filmproductie. |
| Interpreter (journalistiek) | De rol van een journalist die analyse en duiding biedt bij nieuws en complexe gebeurtenissen, om zo het publiek te helpen de informatie beter te begrijpen. Dit gaat verder dan louter feitelijke verslaggeving. |
| Disseminator (journalistiek) | De rol van een journalist als verspreider van informatie naar een breed publiek. Dit benadrukt de functie van het bereiken van veel mensen met nieuws en relevante content. |
| Adversary (journalistiek) | De rol van een journalist als "waakhond" die kritisch toezicht houdt op andere maatschappelijke instituten en wantoestanden aan het licht brengt. Dit is een cruciale functie voor de democratie. |
| Rolconflicten | Situaties waarin verschillende verwachtingen of eisen met betrekking tot een beroepsrol met elkaar botsen, wat kan leiden tot spanningen en dilemma's voor de professional. Dit kan voortkomen uit interne organisatiecultuur of externe druk. |
| Vierde macht | Een metafoor die de rol van de pers als een onafhankelijke controleur van de machthebbers in de samenleving aanduidt. Dit benadrukt de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de journalistiek. |
| Publieke sfeer | Het maatschappelijke domein waar publieke discussies en debatten plaatsvinden, vaak gefaciliteerd door de media. Journalisten spelen een rol in het stimuleren van deze dialoog. |
| Deontologische codes | Een verzameling regels en richtlijnen die het ethische gedrag van professionals binnen een bepaald beroep voorschrijven. Deze codes zijn essentieel voor het waarborgen van integriteit en professionaliteit. |
| Zelfregulering | Het proces waarbij een beroepsgroep zichzelf reguleert en controleert, vaak via beroepsverenigingen en ethische codes, om externe overheidsregulering te voorkomen en de kwaliteit van de praktijk te waarborgen. |
| Analyseniveau | Een abstract of concreet niveau waarop de rol van communicatoren en media in de samenleving wordt bestudeerd, variërend van het mediasysteem tot specifieke mediaorganisaties. |
| Media-instelling | De institutionele dimensie of het kader waarin mediaorganisaties hun activiteiten uitoefenen, vergelijkbaar met andere maatschappelijke instituten zoals politiek of economie, en waarbij de maatschappelijke rol van media centraal staat. |
| Mediaorganisatie | Een specifieke organisatie die concrete media-activiteiten uitvoert, zoals een krantenuitgeverij, televisiezender of nieuwsagentschap, waarbij de productie van media-inhoud en de bepalende factoren daarvan onderzocht worden. |
| Mediasysteem | Een collectieve entiteit of een coherent systeem van verschillende, kleinere mediacomponenten binnen een bepaalde nationale samenleving, dat kan variëren van mediasectoren en mediaorganisaties tot specifieke mediaproducten. |
| Politiek parallellisme | Een criterium binnen de analyse van mediasystemen dat verwijst naar de mate waarin het mediasysteem gelijkenissen vertoont met het politieke systeem van een land, wat de relatie tussen media en politiek weerspiegelt. |
| Journalistieke professionaliteit | De mate van georganiseerdheid en onafhankelijkheid binnen de journalistieke beroepsgroep, inclusief de aanwezigheid van beroepsorganisaties en de invloed van commerciële of politieke druk op journalisten. |
| Vierde macht (The Fourth Estate) | Een concept dat de waakhondfunctie van media als een onafhankelijke maatschappelijke instelling benadrukt, belast met het controleren van andere maatschappelijke instituten zoals de overheid, het bedrijfsleven en religie. |
| Alienation | Een gevoel van vervreemding dat mensen kunnen ervaren als gevolg van hun mediaconsumptie, wat volgens kritische mediatheorieën kan leiden tot een verlies van sociale cohesie en kritische ingesteldheid. |
| Cultureel media-imperialisme | De tendens van mediaglobalisering die leidt tot de oververtegenwoordiging van de populaire cultuur van een dominant land, zoals de Verenigde Staten, in de wereldwijde massamedia, wat gevolgen kan hebben voor de culturele identiteit van andere samenlevingen. |
| Communicatorstudies | Onderzoeksveld dat zich richt op de rol van de communicator in het communicatieproces en de factoren die de media-inhoud beïnvloeden, met een focus op de selectie- en representatieprocessen. |
| Broker (makelaar) | Een rol die de communicator vervult door afwegingen te maken tussen belangengroepen die een boodschap willen verspreiden en het publiek dat informatie zoekt. |
| Organisatiesociologie | Een theoretische stroming die inzichten biedt in de structuur, processen en dynamiek van organisaties, relevant voor het begrijpen van mediaorganisaties. |
| Marxisme | Een economische en politieke theorie die de nadruk legt op economische structuren als bepalende factoren voor maatschappelijke processen, inclusief media en communicatie. |
| Machtsdimentie | De verschillende beperkingen en druk die een individu of mediaorganisatie als communicator kan ervaren tijdens het communiceren, beïnvloed door externe en interne factoren. |
| Zelfbeeld | De manier waarop een communicator zichzelf ziet als professioneel, wat invloed kan hebben op de selectie en presentatie van boodschappen. |
| Externe actoren | Entiteiten buiten de directe organisatie die druk uitoefenen op de communicator, zoals adverteerders, concurrenten, overheden en het publiek. |
| Interne actoren | Personen of groepen binnen een mediaorganisatie die invloed uitoefenen op de communicator, zoals het management. |
| Cognitieve activiteit | De mentale processen die een communicator doorloopt, inclusief ideeën, doelstellingen en de selectie van relevante informatie voor het publiek. |
| Materiële activiteit | De concrete handelingen die worden verricht om media-inhoud te produceren, zoals schrijven, monteren of filmen. |
| Centrifugaal effect | Effecten waarbij media bijdragen aan sociale verandering, vrijheid, individualisme en fragmentatie, wat leidt tot een divergerend effect waarbij mensen zich losmaken van het centrum. |
| Centripetaal effect | Effecten die geassocieerd worden met (sociale) eenheid, orde, cohesie en integratie, waarbij media een convergerend effect hebben waarbij mensen zich naar een bepaalde centrum- of middenpositie bewegen. |
| Dominante media | Een model waarin media worden gezien als een machtsinstrument in handen van machtige groepen en instellingen, die een uniform beeld van de samenleving bieden dat de belangen van de controleurs weerspiegelt. |
| Idealisme (in media-analyse) | Een perspectief waarbij media-inhouden (waarden en normen) de beïnvloedende factor zijn en sociale verandering inleiden, en waarbij media-inhouden en -technologieën de drijvende kracht achter maatschappelijke verandering zijn. |
| Interdependentie (media en maatschappij) | Een situatie waarin media en maatschappij voortdurend met elkaar in interactie staan en wederzijds beïnvloedend zijn; media reflecteren en vormen maatschappelijke structuren en verandering. |
| Media capture | Een situationeel bestuursprobleem waarbij politieke leiders en media-eigenaren samenwerken in een symbiotische maar wederzijds corrumperende relatie om media te controleren of subtiel te beïnvloeden. |
| Materialisme (in media-analyse) | Een perspectief waarin media een onderdeel zijn van de sociale structuur, en cultuur en mediaboodschappen grotendeels afhankelijk zijn van en bepaald worden door de heersende economische structuur en machts(on)balans. |
| Pluralistisch model (media) | Een model waarin er geen overheersende machtselite is die maatschappelijke verandering en democratische controle via media uitsluit, en waarin publieken actief zijn en verschillende visies en meningen met elkaar in competitie treden. |
| Macht | Het vermogen om beoogde effecten te produceren; het kunnen realiseren van bepaalde doelstellingen, waarbij machtsmiddelen zoals kennis, fysieke kracht en kapitaal gebruikt kunnen worden. |
| Power over | Een structurele benadering van macht die benadrukt dat macht wordt uitgeoefend ten koste van andere individuen of groepen, vaak geassocieerd met dominantie, controle, manipulatie en onderdrukking. |
| Power to / Power with | Concepten die wijzen op een voornamelijk voluntaristische of coöperatieve visie op macht, gericht op het in beweging zetten, aanpakken of veranderen van zaken door individuele actoren of samenwerking. |
Cover
Hoofdstuk 9.pdf
Summary
# De beroepsrol en professionalisering van de communicator
Dit onderwerp behandelt de rol van de communicator, met name de journalist, binnen een organisatie en de professionalisering van deze beroepsrol, inclusief de concepten gatekeeping en gatewatching.
### 1.1 De communicator als gatekeeper
#### 1.1.1 Het concept gatekeeper
Het concept van de gatekeeper, letterlijk een poort- of sluiswachter, verwijst naar iemand die het proces van informatieselectie controleert, geselecteerde informatie bewerkt tot een mediaboodschap en deze vervolgens via een bepaald kanaal doorgeeft. Hoewel de term oorspronkelijk door sociaal psycholoog Kurt Lewin werd geïntroduceerd in de context van voedselgewoontes, werd deze later door David Manning White toegepast op het selectieproces van communicatoren in de media. Een gatekeeper is daarmee iemand of een groep die de macht heeft om te beslissen wat wel of niet 'binnen' komt in de communicatie. Journalisten en krantenredacteurs fungeren continu als gatekeepers, maar het concept kan ook breder worden toegepast op iedereen die communiceert en selecteert wat wel of niet verteld wordt [25](#page=25).
> **Tip:** Het idee van gatekeeping is essentieel om te begrijpen hoe informatie wordt gefilterd en welke gebeurtenissen uiteindelijk het publiek bereiken.
#### 1.1.2 Evolutie van het gatekeeping-onderzoek
In de beginjaren van het onderzoek naar gatekeeping lag de focus op de individuele, subjectieve en autonome beslissingen van een enkele journalist. Vanaf de jaren 1960 verschoof de aandacht echter naar systematische factoren van organisatorische en ideologische aard. Economische factoren binnen de mediaorganisatie en de bredere politieke context bleken invloed te hebben op het selectieproces. Latere studies verruimden deze context nog verder door de brede sociale omgeving, inclusief relaties met adverteerders en pressiegroepen, mee te nemen [26](#page=26) [27](#page=27).
Een belangrijke aanvulling was het inzicht dat er tijdens een nieuwsproductieproces meerdere gatekeepers actief kunnen zijn, wat resulteert in een aaneenschakeling van diverse selectiemomenten op verschillende niveaus. Een nieuwsgebeurtenis kan bijvoorbeeld eerst door een lokale journalist, vervolgens door een nieuwsagentschapcorrespondent en uiteindelijk door een eindredacteur worden gefilterd [27](#page=27).
> **Example:** Het breken van Donald Trumps pinkje tijdens een vakantie kan eerst worden opgepikt door een lokale Mexicaanse journalist, daarna worden doorgestuurd naar het Associated Press (AP) hoofdkantoor, en uiteindelijk door een Belgische journalist op HLN.be worden gepubliceerd. Elke stap vertegenwoordigt een gatekeeping-moment [27](#page=27).
Elke schakel verwerkt de informatie in twee fasen: eerst de verzameling door journalisten, onderzoekers of fotografen, en daarna de consistentiecontrole door redacteuren die het nieuws afwegen tegen de waarden en normen van de mediaorganisatie [27](#page=27).
#### 1.1.3 Gatewatching als opvolger van gatekeeping
Met de opkomst van sociale media zoals Twitter en Facebook, en nieuwswebsites zoals Buzzfeed en Newsmonkey, wordt de term 'gatewatching' steeds vaker gebruikt als alternatief voor gatekeeping. In tegenstelling tot traditionele gatekeeping, waarbij journalisten gebeurtenissen selecteren op basis van nieuws-criteria, slaat gatewatching op het filteren of selecteren van nieuws dat al door andere media is gepubliceerd. Deze spelers fungeren meer als nieuwsaggregators of verzamelaars dan als nieuwsproducenten. Gatewatching kenmerkt zich ook door meer publieksparticipatie, waarbij content via sociale media wordt gedeeld en becommentarieerd [28](#page=28).
> **Example:** Artikelen zoals "Vijf dingen die je nog niet wist over je prof" of "59 Things You'll only Understand if You Were a Teen in the Late 00's" die gretig worden gedeeld via sociale media, zijn voorbeelden van content die past binnen het concept van gatewatching.
Daarnaast wordt de praktijk van gepersonaliseerde aanbevelingen door streamingdiensten en online winkels, zoals Netflix, Spotify of Amazon, gelinkt aan de concepten van gatekeeping en gatewatching [28](#page=28).
### 1.2 De beroepsrol van de communicator
#### 1.2.1 Conceptuele benadering van de beroepsrol
De beroepsrol van een communicator wordt bepaald door enerzijds de gedragsverwachtingen die anderen van die rol hebben, en anderzijds de sociale positie die de persoon inneemt binnen een gemeenschap of maatschappij. Binnen de communicatiewetenschappen is er veel discussie over de rol van journalisten, wat teruggaat tot het debat tussen Walter Lippman en John Dewey. Lippman zag journalisten als een bemiddelende factor tussen politiek en publiek, terwijl Dewey een actievere rol voor journalisten zag in het stimuleren van dialoog [29](#page=29).
> **Tip:** De interpretatie van de journalistieke rol heeft directe invloed op de mediaconsistentie en de manier waarop maatschappelijke gebeurtenissen worden gepresenteerd.
Recentere studies onderscheiden drie cumuleerbare rollen voor journalisten: 'interpreter' (analist en duider), 'disseminator' (verspreider van informatie) en 'adversary' (waakhond tegenover andere instituten). Het uitoefenen van een beroepsrol impliceert ook ethische en deontologische richtlijnen [29](#page=29).
#### 1.2.2 Rolopvattingen van Belgische journalisten
Grootschalige bevragingen van Belgische journalisten tonen aan dat zij hun belangrijkste opdrachten zien in het verschaffen van betrouwbare en begrijpelijke informatie, objectiviteit, analyse en duiding, en het bewaken van de democratie. Ze beschouwen het niet als hun taak om adverteerders te faciliteren, de publieke opinie te beïnvloeden, of als spreekbuis voor specifieke groepen te fungeren [30](#page=30).
> **Example:** De top vijf van wat Belgische journalisten zelf percipiëren als hun belangrijkste opdrachten omvat: 1. Betrouwbare informatie verschaffen; 2. Nieuws begrijpelijk presenteren; 3. Objectieve informatie verschaffen; 4. Analyse en duiding bij complexe problemen; 5. Waakhond van de democratie zijn [30](#page=30).
#### 1.2.3 Professionalisering van mediaberoepen
De term mediaberoepsrol is breder dan alleen journalistiek en omvat ook beroepen in reclame, public relations, ICT, en film- en televisieproductie. Een beroep wordt als professioneel beschouwd indien er sprake is van standaarden en ethische richtlijnen, erkende opleidingen, en toegangcontroles door een beroepsvereniging. Ernest Greenwood definieerde in 1957 vijf basiskenmerken van een professioneel beroep: systematische kennis, autoriteit (beroepsvereniging), toezicht en zelfregulering, een ethische code, en een professionele cultuur [30](#page=30) [31](#page=31).
In het begin van de twintigste eeuw hadden media vaak een slechte reputatie en stonden ze onder druk van overheidsregulering. Als reactie hierop begon de mediasector aan een interne professionaliseringsoperatie, met een nadruk op kernwaarden als objectiviteit, onpartijdigheid en evenwicht, het opzetten van opleidingen, deontologische codes en beroepsorganisaties. Desalniettemin blijft er discussie bestaan over de classificatie van journalistiek als ambacht, handel of beroep [31](#page=31).
#### 1.2.4 Relaties en rolconflicten in mediaberoepen
De invulling van een mediaberoepsrol wordt deels bepaald door de oriëntatie van de beoefenaar ten opzichte van de maatschappij, de eigen organisatie, het beroep, of het publiek. Tunstall identificeerde drie essentiële relaties die de beroepsrol van journalisten beïnvloeden [31](#page=31):
1. **Relatie met hiërarchische oversten:** Journalisten opereren hier als bedienden die bevelen opvolgen, wat kan leiden tot spanningen en conflicten. De doelstellingen van de mediaorganisatie (publieksinkomsten, advertentie-inkomsten, of non-revenue) beïnvloeden de ervaren druk en vrijheid [31](#page=31) [32](#page=32).
2. **Relatie met bronnen:** Als nieuwsverzamelaar is de relatie met bronnen cruciaal, gerelateerd aan het gatekeeping-proces. Historisch werd deze relatie vaak te eenzijdig vanuit het journalistieke perspectief belicht [32](#page=32).
3. **Relatie met collega's:** Vanwege het belang van primeurs is deze relatie vaak competitief [32](#page=32).
Deze relaties kunnen leiden tot rolconflicten, zoals spanningen tussen de aspiraties van lagere werknemers en het management, wantrouwen tegenover buitenstaanders, interne competitie, en botsende professionele normen met commerciële doelstellingen. Verdere conflicten kunnen ontstaan tussen een participatieve rol en een neutrale rol, creativiteit versus bureaucratie, persoonlijke overtuigingen versus organisatorische verplichtingen, en commerciële belangen versus normatieve invullingen van het beroep [32](#page=32).
> **Tip:** Het fundamentele dilemma tussen vrijheid en dwang binnen een mediaorganisatie is vaak de bron van deze spanningen en conflicten. Mediaorganisaties proberen deze conflicten zoveel mogelijk te vermijden door selectieve werving of interne socialisatie, waarbij nieuwe medewerkers de ideologie en het beleid van de organisatie overnemen [32](#page=32).
---
# De analyse van mediasystemen, -instellingen en -organisaties
De analyse van mediasystemen, -instellingen en -organisaties richt zich op de rol van media in het publieke domein, waarbij verschillende conceptuele niveaus en theoretische perspectieven worden gehanteerd om de complexe relatie tussen media en maatschappij te begrijpen.
### 2.1 Macht en media
Media zijn structureel verbonden met politieke en economische machtscentra om diverse redenen. De economische kosten en waarde van media leiden tot competitie om toegang en controle. Massamedia worden vaak beschouwd als machtsinstrumenten die invloed kunnen uitoefenen door middel van informeren, het kanaliseren van publieke aandacht of het overdragen van wereldbeelden, hoewel de precieze mechanismen van beïnvloeding complex zijn. Toegang tot media is niet gelijk verdeeld, wat leidt tot politieke, economische en juridische regulering [10](#page=10).
Het concept macht is complex en wordt in de sociale wetenschappen verschillend gedefinieerd. Een algemene definitie stelt macht gelijk aan "het vermogen om beoogde effecten te produceren". Macht kan worden uitgeoefend door individuen of groepen met behulp van middelen zoals kennis, fysieke kracht of kapitaal. Concepten als 'power to' en 'power with' benadrukken een voluntaristische of coöperatieve visie, terwijl een structurele benadering 'power over' centraal stelt, waarbij macht ten koste van anderen wordt uitgeoefend. Radicalere kritische perspectieven op macht benadrukken dominantie, controle, manipulatie en onderdrukking [10](#page=10) [11](#page=11).
> **Tip:** Het onderscheid tussen 'power to'/'power with' en 'power over' is cruciaal voor het begrijpen van verschillende maatschappelijke dynamieken, waaronder die gerelateerd aan media.
#### 2.1.1 Modellen van media en maatschappij
Afhankelijk van de inschatting van de relatie tussen media en samenleving, kunnen grofweg twee modellen worden onderscheiden [12](#page=12):
1. **Dominante media model:** In dit perspectief zijn media een machtsinstrument in handen van machtige groepen die media-instellingen en -inhoud controleren. Media bieden een uniform beeld van de samenleving, ingegeven door de belangen van de controlerende elite. Het publiek wordt als passief en accepterend beschouwd, wat heersende machtsstructuren en de status quo bevestigt [12](#page=12).
2. **Pluralistisch model:** Dit model stelt dat er geen overheersende machtselite is die democratische controle via media uitsluit. Het publiek is actiever en doorziet mediaboodschappen, waardoor zij de drijvende kracht achter het media-aanbod zijn. Er komen verschillende visies en meningen aan bod die met elkaar concurreren, en ontvangers hebben de macht om boodschappen te aanvaarden of te interpreteren [12](#page=12).
| Aspect | Dominante media | Pluralistische media |
| :----------------- | :------------------------------------ | :------------------------------------------------- |
| Maatschappelijke bron | Heersende klasse of dominante elite | Verschillende politieke, sociale, culturele belangen en groepen |
| Media | Uniform, in handen van enkelingen | Vele, onafhankelijk van elkaar |
| Productie | Gestandaardiseerd, routinematig | Creatief, vrij, origineel |
| Inhoud en wereldbeeld | Selectief en beslist 'van bovenaf' | Verschillende en concurrerende perspectieven |
| Publiek | Afhankelijk, passief, grootschalig | Gefragmenteerd, selectief, reactief en actief |
| Effecten | Krachtig en systeembevestigend | Verscheiden, zonder consistente richting of effect |
> **Tip:** Figuur 9.1 op pagina 12 biedt een helder overzicht van de verschillen tussen deze twee modellen.
Deze modellen zijn generalisaties en vereenvoudigingen. Mengvormen bestaan, en de realiteit is vaak genuanceerder. Concepten als 'media capture' beschrijven situaties waarin politieke leiders en media-eigenaren een symbiotische, corrumperende relatie aangaan om media te controleren. Dit gebeurt vaak in economisch moeilijke omstandigheden en onstabiele politieke klimaten [13](#page=13).
### 2.2 De communicator: actoren en analyseniveaus
De analyse van de communicator, de actor die communiceert in een context van massa- of mediacommunicatie, is een centraal studieobject binnen de mediasociologie. Hierbij wordt een analytisch onderscheid gemaakt tussen een mediasysteem, een media-instelling en een mediaorganisatie. De centrale vraag is welke rol media spelen in het openbare leven: zijn ze louter economische entiteiten, politieke instrumenten of hebben ze een socioculturele invalshoek? McQuail pleit ervoor om media te zien als maatschappelijke actoren die centraal staan tussen deze verschillende krachten [14](#page=14) .
Het is belangrijk de rijke diversiteit aan mediasystemen, -instellingen en -organisaties te erkennen, aangezien veralgemeningen zoals "de media hebben een slechte invloed" te kort door de bocht zijn. Deze diversiteit uit zich in technologie, inhoud, economische structuur en finaliteit [14](#page=14).
#### 2.2.1 Mediasystemen
Een mediasysteem kan worden gedefinieerd als "een actuele reeks massamedia in een gegeven nationale samenleving, ondanks het feit dat er wellicht geen formele verbinding is tussen de elementen". Dit verwijst naar een collectieve entiteit of een coherent systeem van kleinere elementen, zoals mediasectoren (krant, film, tv), mediaorganisaties (StuBru, VTM), mediagenres of concrete mediaproducten [14](#page=14).
Het concept van mediasystemen wordt sterk geassocieerd met het werk van Daniel Hallin en Paolo Mancini die voortbouwen op eerdere inzichten. Zij trekken het concept los van het nationale niveau om rekening te houden met globalisering en groeperen landen op basis van criteria zoals de relatie tussen media en politiek, journalistieke professionaliteit, redactionele onafhankelijkheid en de mediamarkt. Ze identificeren drie modellen als 'ideale' instrumenten voor vergelijking tussen West-Europese en Noord-Amerikaanse mediasystemen [15](#page=15) .
##### 2.2.1.1 De modellen van Hallin en Mancini
1. **Het Middellandse mediasysteem (gepolariseerd pluralistisch model):**
* **Landen:** Frankrijk, Spanje, Italië, Griekenland, Portugal [15](#page=15).
* **Kenmerken:** Pers gericht op politieke elite; kranten gebruikt als instrument door overheid, politieke partijen en industriële groepen. Groot politiek parallellisme (gelijkenis tussen mediasysteem en politiek systeem). Journalistiek is minder professioneel en journalisten niet altijd redactioneel onafhankelijk. Grote rol van de overheid in organisatie en werking van media. Voorkeur voor audiovisuele media en traditioneel weinig krantenlezen [15](#page=15).
2. **Het Noord-Atlantische mediasysteem (liberaal model):**
* **Landen:** VS, Verenigd Koninkrijk, Canada [15](#page=15).
* **Kenmerken:** Veel krantenlezen. Snelle ontwikkeling van de commerciële massapers die domineert. Weinig politiek parallellisme, intern pluralisme domineert (met uitzondering van de partijpolitieke Britse pers). Sterke journalistieke professionalisering met veel beroepsorganisaties. Autonomie van journalisten bedreigd door commerciële druk, minder door politieke. Beperkte rol van de overheid; de markt speelt de grootste rol [16](#page=16).
3. **Het Noord/Centraal-Europese model (democratisch corporatistisch model):**
* **Landen:** België, Nederland, Oostenrijk, Duitsland, Zwitserland, Scandinavische landen [16](#page=16).
* **Kenmerken:** Hoge lezersgraad (vooral Scandinavië). Persvrijheid en vroege introductie van kranten zijn centraal. Hoge mate van politiek parallellisme (afnemend). Hoge graad van journalistiek professionalisme en een lange traditie van zelfregulering. Grote rol van de overheid in mediaregulering, met diverse steunmaatregelen zoals financiële overheidssteun [16](#page=16).
> **Tip:** België valt volgens Hallin en Mancini onder het democratisch corporatistisch model. Probeer concrete voorbeelden te vinden die dit illustreren voor het Belgische medialandschap.
De modellen van Hallin en Mancini hebben kritiek gekregen wegens hun beperkte geografische focus en het risico op veralgemeningen. Aanvullingen op hun werk zijn in 2012 gepubliceerd [15](#page=15).
#### 2.2.2 Media-instelling en mediaorganisatie
Op een concreter analyseniveau vinden we het concept van een **mediaorganisatie**. Dit verwijst naar een specifieke organisatie die concrete media-activiteiten uitvoert, zoals een krantenuitgeverij, televisiezender of nieuwsagentschap. Hedendaagse digitale en sociale media maken het onderscheid echter moeilijker, met een toenemende diversiteit aan organisatievormen en de opkomst van eenpersoonsbedrijven. Onderzoek op dit niveau focust op hoe media-inhoud wordt geproduceerd en welke factoren daarbij een rol spelen [17](#page=17).
De term **media-instelling** verwijst naar de institutionele dimensie of het kader waarin mediaorganisaties opereren. Dit concept wordt op hetzelfde analyseniveau als een mediasysteem geplaatst, maar benadrukt de abstractere, institutionele kant. Media als instelling worden gelijkgesteld aan andere maatschappelijke instituten zoals de politiek of de economie. De economische, politieke en technologische aspecten van een samenleving bepalen sterk de institutionele dimensie van media [17](#page=17).
> **Tip:** Denk aan media als de 'vierde macht' (The Fourth Estate) om de rol van media als maatschappelijk instituut te begrijpen, die functioneert als onafhankelijke waakhond [17](#page=17).
#### 2.2.3 Institutionele dynamieken en maatschappelijke implicaties
De specifieke relatie en wisselwerkingen tussen media en het economische, politieke en technologische gebeuren spelen een wezenlijke rol bij de cultureel-maatschappelijke implicaties van media. Relevante concepten op dit niveau zijn onder andere [18](#page=18):
* **Alienation:** Een gevoel van vervreemding dat mensen kunnen ervaren als gevolg van mediaconsumptie, wat kan leiden tot een verlies van sociale cohesie en kritische ingesteldheid [18](#page=18).
* **Mediaglobalisering:** Leidt tot vragen over cultureel media-imperialisme, waarbij de Amerikaanse populaire cultuur wereldwijd wordt verspreid en mogelijk de culturele identiteit van andere volkeren bedreigt (trend tot Amerikanisering) [18](#page=18).
Deze dynamieken benadrukken de centrale rol van de communicator binnen de communicatiewetenschappen [18](#page=18).
---
# De dubbele dimensie van media in relatie tot sociale verandering
Media en communicatie spelen een complexe en ambivalente rol in sociale verandering, waarbij ze zowel materieel als ideëel van aard zijn.
### 3.1 Oorzaak of gevolg van sociale verandering
De vraag of media en communicatie de oorzaak dan wel het gevolg zijn van sociale verandering is een centraal punt van discussie binnen de mediasociologie. Deterministische antwoorden, die de oorzaak uitsluitend aan één factor toeschrijven, zijn te simplistisch om de complexe interactie tussen communicatietechnologieën, media-inhoud, distributie van ideeën en maatschappelijke structuren te verklaren. Technologisch determinisme neigt naar overmatig optimisme of pessimisme, terwijl maatschappijdeterministische analyses de rol van media negeren. De inschatting van deze verhouding hangt sterk af van het achterliggende mens- en maatschappijbeeld. Sommige auteurs zien media als een motor van verandering, anderen als een reflectie van bestaande machtsstructuren [6](#page=6).
### 3.2 De dubbele dimensie van media
Media en communicatieprocessen hebben een dubbele dimensie, grofweg te typeren als de maatschappelijke, materiële of economische dimensie enerzijds, en de ideële, immateriële of culturele dimensie anderzijds [6](#page=6).
* **Maatschappelijke, materiële of economische dimensie:** Media zijn een industrie met materiële kenmerken, opererend binnen economische wetten en een groter politiek-economisch kader. Dit omvat tewerkstelling, infrastructuur, en economische organisatie [6](#page=6).
* **Ideële, immateriële of culturele dimensie:** De producten en diensten van mediabedrijven zijn vaak niet materieel, maar symbolen en betekenissen. Het gaat om de culturele en immateriële component van de inhoud, zoals de boodschap van een journaal of een film [7](#page=7).
### 3.3 Typologie van de relatie tussen maatschappij en cultuur (Rosengren)
Karl Erik Rosengren's typologie, gebaseerd op twee vragen, helpt bij het classificeren van theoretische stromingen over de relatie tussen de materiële (maatschappij, economie, technologie) en ideële (cultuur, inhoud) componenten van media [7](#page=7):
1. **Bepalen maatschappelijke systemen of structuren de cultuur?**
2. **Bepaalt de cultuur die overige maatschappelijke systemen of structuren?**
Deze vragen leiden tot vier perspectieven:
#### 3.3.1 Materialisme
Wanneer het antwoord op de eerste vraag 'ja' is en op de tweede 'nee', is er sprake van een materialistisch perspectief. Hierin zijn media een onderdeel van de sociale structuur en zijn cultuur en mediaboodschappen grotendeels bepaald door de heersende economische structuur en machtsverhoudingen. Marxistische theorieën plaatsen macht, eigendom en controle over media centraal [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Nieuwsverslaggeving in journaals die bestaande politieke en economische machtsstructuren reproduceert of daaraan onderhevig is wat betreft de berichtgeving [7](#page=7).
#### 3.3.2 Idealisme
Wanneer het antwoord op de eerste vraag 'nee' is en op de tweede 'ja', spreekt men van idealisme. In dit perspectief hebben media een groot potentieel om effecten te sorteren. Niet de controle over media, maar de media-inhouden (waarden, normen) zijn de beïnvloedende factor en leiden sociale verandering in. Mediadvormen en -technologieën kunnen ook de drijvende kracht achter maatschappelijke verandering zijn [8](#page=8).
> **Positief voorbeeld:** Het televisieprogramma Basta dat malafide praktijken aan de kaak stelde, wat leidde tot structurele veranderingen in de regelgeving voor belspelletjes [8](#page=8).
> **Negatief voorbeeld:** Het Rwandese radiostation Mille Collines dat vijandigheid en haat aanwakkerde, wat bijdroeg aan de Rwandese genocide [8](#page=8).
#### 3.3.3 Interdependentie
Als het antwoord op beide vragen 'ja' is, is er sprake van interdependentie. Media en maatschappij staan voortdurend met elkaar in interactie en beïnvloeden elkaar wederzijds. Media reflecteren en vormen maatschappelijke structuren en verandering [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Nieuwsverslaggeving tijdens verkiezingen, waarbij journalisten afhankelijk zijn van politici om nieuws te maken, en politici afhankelijk zijn van journalisten om hun visie kenbaar te maken [8](#page=8).
#### 3.3.4 Autonomie
Wanneer het antwoord op beide vragen 'nee' is, spreken we over autonomie. Dit perspectief plaatst vraagtekens bij determinerende krachten in de relatie tussen media en maatschappij, en wijst op het ontbreken van een direct oorzakelijk verband. Theorieën zoals het postmodernisme passen hierbij [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** De grote verschillen tussen de televisiejournaals in het Verenigd Koninkrijk en de VS, ondanks relatieve politieke, economische en culturele gelijkenissen, suggereren dat de maatschappelijke context niet per se bepalend is voor het mediasysteem en de inhoud [9](#page=9).
### 3.4 Media en macht
Media zijn structureel verbonden aan politieke en economische machtscentra om diverse redenen [10](#page=10):
1. **Economische kostprijs en waarde:** Competitie om toegang tot en controle over media-organisaties en -inhouden [10](#page=10).
2. **Machtsinstrument:** Massamedia worden gezien als krachtige instrumenten die ingezet kunnen worden voor beïnvloeding (informeren, aandacht kanaliseren, wereldbeelden doorgeven, geloofsovertuigingen beïnvloeden, gedrag veranderen) [10](#page=10).
3. **Ongelijke toegang:** Media zijn niet voor iedereen op gelijke wijze beschikbaar [10](#page=10).
4. **Regulering:** Media vormen het onderwerp van politieke, economische en juridische regulering [10](#page=10).
Het machtsconcept is complex en wordt verschillend gedefinieerd. Een algemene definitie is 'the ability to produce intended effects' [10](#page=10).
* **'Power to' en 'power with':** Wijzen op een voluntaristische of coöperatieve visie, gericht op het in beweging zetten of veranderen van zaken [11](#page=11).
* **'Power over':** Benadrukt een structurele benadering waarbij macht wordt uitgeoefend ten koste van anderen, met focus op dominantie, controle, manipulatie en onderdrukking [11](#page=11).
> **Voorbeeld:** De klimaatkwestie illustreert dit onderscheid. Greta Thunberg's initiatieven en de Klimaatzaak in België tonen respectievelijk 'power to'/'power with' en een structurele benadering waarbij sociaal en cultureel kapitaal wordt ingezet [11](#page=11).
### 3.5 Modellen van media en samenleving
Afhankelijk van hoe de relatie tussen media en samenleving wordt ingeschat, kunnen grofweg twee modellen worden onderscheiden [12](#page=12):
#### 3.5.1 Dominante media
In dit model zijn media een machtsinstrument in handen van machtige groepen en instellingen, die een uniform beeld bieden dat de belangen van de controlerende elite dient. Het publiek wordt als passief en accepterend beschouwd, wat heersende machtsstructuren en de status quo bevestigt [12](#page=12).
#### 3.5.2 Pluralistische media
Dit model gaat uit van geen overheersende machtselite. Publieken zijn actiever, doorzien mediaboodschappen en zijn de drijvende kracht achter het media-aanbod. Er is concurrentie tussen verschillende visies en meningen, en de ontvanger heeft macht om boodschappen al dan niet te aanvaarden en te interpreteren [12](#page=12).
| Aspect | Dominante media | Pluralistische media |
| :------------------- | :------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------ |
| **Maatschappelijke bron** | Heersende klasse of dominante elite | Verschillende politieke, sociale, culturele belangen en groepen |
| **Media** | Uniform, in handen van enkelingen (concentratie) | Vele, onafhankelijk van elkaar |
| **Productie** | Gestandaardiseerd, routinematig | Creatief, vrij, origineel |
| **Inhoud/wereldbeeld** | Selectief en beslist 'van bovenaf' | Verschillende en concurrerende perspectieven |
| **Publiek** | Afhankelijk, passief, op grote schaal georganiseerd | Gefragmenteerd, selectief, reactief en actief |
| **Effecten** | Krachtig en het bestaande systeem bevestigend | Verscheiden, zonder consistentie of voorspelbaarheid |
*Figuur 9.1: Aspecten van dominante vs. pluralistische media (vertaald van en gebaseerd op McQuail en Deuze, 2020, p. 115).* [12](#page=12).
Deze modellen zijn gegeneraliseerd en gesimplificeerd, en in de praktijk komen mengvormen voor [13](#page=13).
#### 3.5.3 Media capture
Een interessant concept in dit verband is media capture, een 'systemic governance problem where political leaders and media owners work together in a symbiotic but mutually corrupting relationship'. Hierbij werken regeringen of politieke actoren samen met andere machtige sociale actoren om media te controleren door middel van bijvoorbeeld gerichte reclamekeuzes, staatsmiddelen of cliëntelisme, in ruil voor positieve berichtgeving. Dit treedt met name op in mediasystemen met economische moeilijkheden en politieke instabiliteit [13](#page=13).
---
# Communicatorstudies en de factoren die mediaproductie beïnvloeden
Communicatorstudies richten zich op de rol van de communicator en de diverse factoren die mediaproductie beïnvloeden, waarbij de communicator wordt gezien als een 'broker' tussen belangengroepen en het publiek [19](#page=19).
### 4.1 Ontwikkeling van communicatorstudies
Systematisch onderzoek naar de communicator en mediaorganisaties begon rond de jaren 1960, mede onder invloed van inzichten uit de organisatiesociologie en het marxisme. Deze periode kenmerkte zich door economische groei, expansie van media en groeiende aandacht voor hun functioneren [19](#page=19).
#### 4.1.1 Macht en druk op de communicator
Vanaf de jaren 1960 ontstond er een grote verscheidenheid aan communicatorstudies, die zich vaak richtten op de machtsdimensie en de beperkingen of druk die een communicator ervaart [19](#page=19).
* **Gerhard Maletzke:** Legde als eerste systematisch de factoren bloot die de communicator en de structurering van zijn boodschap beïnvloeden, met nadruk op selectie en representatie. Hij identificeerde individuele factoren zoals zelfbeeld, persoonlijkheid en sociale achtergrond, evenals invloeden vanuit het team, de organisatie en bredere regulering en beleid [19](#page=19).
* **Voorbeeld:** Journalisten die weigeren in het privéleven van beroemdheden te graven omdat dit botst met hun zelfbeeld als gerespecteerd professional [19](#page=19).
* **George Gerbner:** Focuste op de spanningen en druk die communicatoren ervaren door externe actoren zoals adverteerders, concurrenten, overheden, experts, maatschappelijke instellingen en het publiek [20](#page=20).
* **Engwall:** Voegde interne actoren zoals het management toe aan de lijst van beïnvloedende factoren [20](#page=20).
* **McQuail:** Leidde hieruit vijf dominante relaties af die van invloed zijn op de massacommunicator: de relatie met de maatschappij, belangengroepen, eigenaars/klanten/bronnen, het publiek en interne actoren [20](#page=20).
* **Reese en Shoemaker:** Onderscheidden een hiërarchie van factoren die het functioneren van de communicator beïnvloeden :
* **Microniveau:** Persoonlijke kenmerken en attitudes van de communicator, professionele routines, rituelen en ongeschreven regels [20](#page=20).
* **Meso- en macroniveau:** Economische, politieke en culturele factoren, en het algemene sociale systeem waarin media opereren (bv. globalisering, commodificatie) [20](#page=20).
#### 4.1.2 De journalist als communicator
Veel communicatoronderzoek is journalistiek gekleurd en focust op de journalist als producent en verspreider van nieuws en informatie. De journalist wordt hierbij vaak gezien als een 'gatekeeper' [20](#page=20).
* **Kernactiviteit van journalistiek:** Het verzamelen, selecteren, schrijven en redigeren van nieuws en informatie [20](#page=20).
* **Jakobs en Perrin beschouwen het journalistieke productieproces als een interactie tussen drie activiteiten:** .
1. **Cognitieve activiteit:** Wat de communicator probeert te doen en waarom; de ideeën, doelstellingen en de relevantie van informatie voor het publiek. Dit omvat ook de beroepsrol van de communicator [20](#page=20) [21](#page=21).
2. **Materiële activiteit:** Het feitelijke schrijven, monteren of draaien; de acties om een tekst of item vorm te geven [20](#page=20).
3. **Sociale activiteit:** Het productieproces geplaatst in de context van de werkomgeving, met aandacht voor sociale rollen, identiteit, hiërarchische en sociale structuren [21](#page=21).
* **Voorbeeld:** Een journalist die zijn artikel laat nakijken en herwerken door een eindredacteur door de hiërarchische structuur [21](#page=21).
> **Tip:** Het analyseren van het communicatieproces als interactie tussen deze drie activiteiten geeft een totaalbeeld van alle elementen, actoren en factoren die de productie van informatie en nieuws beïnvloeden [21](#page=21).
#### 4.1.3 Oorlogsjournalistiek als specifieke context
Oorlogsjournalistiek is een bijzondere vorm van berichtgeving waarbij de journalist minder controle heeft over aspecten en omgevingsfactoren. De drie activiteiten van Jakobs en Perrin kunnen hier ook worden toegepast, met bijzondere aandacht voor hun interactie [21](#page=21).
### 4.2 Een typologie van factoren die mediaproductie beïnvloeden
Verstraeten biedt een referentiekader voor communicatorstudies, gebaseerd op de vraag welke factoren het meest bepalend zijn voor concrete media-inhoud. Hij onderscheidt vijf benaderingen [22](#page=22):
1. **Gebeurtenisgerichte benadering:**
* De gebeurtenissen zelf worden gezien als de meest determinerende factor voor selectie en representatie van media-inhoud [22](#page=22).
* De nieuwswaarde vloeit inherent voort uit de gebeurtenis [22](#page=22).
* Dit sluit aan bij een reflectionistische visie op media-inhoud als een loutere weerspiegeling van de realiteit [22](#page=22).
* **Kritiek:** Dit is een naïeve interpretatie van het productieproces en de rol van de communicator [22](#page=22).
* Deze visie wordt vaak teruggevonden in het discours van mediaprofessionals die hun rol minimaliseren en objectieve waarnemers pretenderen te zijn [22](#page=22).
2. **Journalistgerichte benadering:**
* De journalist als individu wordt beschouwd als de meest determinerende actor voor de media-inhoud [22](#page=22).
* De focus ligt op de 'sterreporter' met typerende eigenschappen, vertelstijl en persoonlijkheid [22](#page=22).
* De kernuitspraak is dat 'journalisten het nieuws maken', zij bepalen wat nieuwswaardig is [22](#page=22).
* Onderzoek richt zich op gatekeepingstudies, socio-demografische profielen en de beroepsrol van de communicator [22](#page=22).
3. **Mediaorganisatiegerichte benadering:**
* De journalist als lid van een welbepaalde mediaorganisatie is de meest bepalende factor, meer dan het individu [22](#page=22).
* Kenmerken van de organisatie spelen een rol: groot/klein, hiërarchisch/informeel, mainstream/alternatief [22](#page=22).
* **Voorbeeld:** Journalisten van vier verschillende mediaorganisaties die verslag doen van dezelfde betoging, zullen op basis van de doelstellingen en kenmerken van hun organisatie, verschillende nieuwsitems produceren [22](#page=22).
* Onderzoek kijkt naar latere gatekeepingstudies (vanaf de jaren 1960), sociale controle via formele en informele kanalen, impact van hiërarchische structuur, autonomie van de nieuwsredactie en socialisatieprocessen [22](#page=22).
4. **Mediapraktijkgerichte benadering:**
* De professionele mediapraktijk, een specifieke variant van 'practice theory', is de meest beïnvloedende factor [23](#page=23).
* Dit omvat de praktische organisatie van journalistiek werk, objectiviteitsnormen, werkregels, routines, bronnengebruik en deadlines die typerend zijn voor een beroepstak en overal gelijk kunnen zijn [23](#page=23).
* Onderzoek focust op de relatie tussen journalist en bronnen, en op etnomethodologisch onderzoek van de dagelijkse nieuwsproductie [23](#page=23).
5. **Maatschappijgerichte benadering:**
* Verklaringen voor media-inhoud worden gezocht in externe maatschappelijke factoren [23](#page=23).
* Centraal staat de relatie tussen media en andere maatschappelijke instituten (economie, politiek) [23](#page=23).
* Voorbeelden zijn economische afhankelijkheid van media en de invloed van heersende politieke ideologie [23](#page=23).
> **Tip:** Hoewel deze typologieën onderscheid maken, kunnen factoren in de praktijk tegelijkertijd bepalend zijn voor media-inhoud [23](#page=23).
#### 4.2.1 Illustratief voorbeeld: persconferentie Nationale Veiligheidsraad
De persconferentie van 24 april 2020 over de COVID-19 exit-strategie illustreert hoe meerdere factoren tegelijkertijd media-inhoud kunnen verklaren [23](#page=23):
* **Gebeurtenis:** De persconferentie zelf had nieuwswaarde door de versoepelingen na een lange lockdown. De manier van communiceren, met name de 'speciale' PowerPoint-presentatie, trok veel aandacht [23](#page=23).
* **Journalist:** Sommige journalisten brachten een evenwichtig verslag, anderen focusten enkel op de presentatie, mogelijk beïnvloed door individuele keuzes of het medium waarvoor ze schrijven [23](#page=23).
* **Mediaorganisatie:** Voor rechtse media was de presentatie een opstapje naar kritiek op de federale regering, wat de redactionele lijn van de organisatie weerspiegelt [24](#page=24).
* **Mediapraktijk:** Het vastleggen van een persconferentie op een vrijdagavond om 22u, ver na de deadlines voor gedrukte media en reguliere nieuwsuitzendingen, dwong media tot live berichtgeving via websites en extra uitzendingen. Dit formaat, met weinig montagemogelijkheden en minder ruimte voor duiding, nodigde reacties van publiek en critici uit [24](#page=24).
* **Maatschappij:** De ongekende situatie van een pandemie, de lockdown en maatschappelijke spanningen creëerden de context voor de impact van de persconferentie [24](#page=24).
> **Voorbeeld:** Afbeelding 9.11 toont een cartoon die de situatie van de persconferentie van de Nationale Veiligheidsraad op 24 april 2020 satirisch weergeeft, met de focus op de beruchte PowerPoint-presentatie [24](#page=24).
---
# Theoretische perspectieven op de relatie tussen media en sociale integratie/identiteit
Dit onderwerp verkent verschillende sociologische perspectieven op hoe media bijdragen aan, of juist afbreuk doen aan, sociale integratie en de vorming van identiteit.
### 5.1 De assen van McQuail: centrifugale en centripetale effecten
McQuail vat de verschillende visies op de relatie tussen media en sociale integratie/identiteit samen aan de hand van een assenkruis met twee assen: centrifugale/centripetale effecten en een normatieve (optimistische/pessimistische) evaluatie [3](#page=3).
#### 5.1.1 Centrifugale en centripetale effecten
* **Centrifugale effecten (middelpuntsvliedend)**: Media dragen bij aan sociale verandering, vrijheid, individualisme en fragmentatie. Mensen komen los te staan van bestaande centra en normen [3](#page=3).
* Voorbeeld: Het internet biedt toegang tot diverse informatie en meningen, wat emancipatie en individualisering kan bevorderen [3](#page=3).
* **Centripetale effecten (middelpuntszoekend)**: Media dragen bij aan sociale eenheid, orde, cohesie en integratie. Mensen bewegen zich toe naar een gemeenschappelijke positie [3](#page=3).
* Voorbeeld: Goededoelacties zoals 'De Warmste Week' of 'Rode Neuzen Dag' gebruiken media om mensen rond een gemeenschappelijk doel te verenigen [4](#page=4).
#### 5.1.2 Normatieve evaluatie: optimistisch versus pessimistisch
De verticale as van McQuail duidt de normatieve beoordeling van deze effecten aan [3](#page=3).
* **Optimistische visie**: Beoordeelt de effecten van media positief [3](#page=3).
* **Optimistische visie op centrifugale effecten**: Media bevorderen vrijheid, diversiteit, kennisverspreiding en modernisering. Het internet wordt gezien als een emancipatorisch middel dat toegang biedt tot diverse meningen [3](#page=3).
* **Optimistische visie op centripetale effecten**: Media bevorderen integratie, solidariteit en het gevoel ergens bij te horen. Ze helpen bij identiteitsvorming en het vinden van gemeenschapsgevoel. Voorbeelden zijn sociale bewegingen die via media bewustwording creëren [4](#page=4).
* **Pessimistische visie**: Beoordeelt de effecten van media negatief [3](#page=3).
* **Pessimistische visie op centrifugale effecten**: Media leiden tot verlies van normen, geloof, identiteit en sociale cohesie. Mensen verliezen contact met de medemens door overmatig mediagebruik en virtuele interacties. Cyberpesten wordt genoemd als een gevolg van de afstandelijkheid die media creëren [4](#page=4).
* **Pessimistische visie op centripetale effecten**: Media leiden tot dominantie en kwalijke uniformiteit. Media zijn in handen van enkelingen die de mogelijkheid hebben ontvangers te controleren. Het geval Silvio Berlusconi wordt aangehaald als voorbeeld van mediadominantie [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 5.1.3 Overlap en dynamiek
De kwadranten zijn theoretische posities die in de praktijk onderhevig zijn aan verandering en overlap. Digitale media, zoals games, kunnen bijvoorbeeld eerst als sociaal corrosief worden gezien, maar tijdens lockdowns juist een belangrijke rol spelen in sociaal contact [5](#page=5).
### 5.2 Sociale verandering en de dubbele dimensie van media
De vraag of media oorzaak of gevolg zijn van sociale verandering is complex en leidt tot verschillende theoretische perspectieven. Deterministische antwoorden, die de oorzaak bij slechts één element leggen, zijn te simplistisch [6](#page=6).
#### 5.2.1 De dubbele dimensie van media
Media hebben een dubbele dimensie:
* **Maatschappelijke, materiële of economische dimensie**: Media als industrie met materiële kenmerken, productieprocessen, infrastructuur, tewerkstelling en economische wetmatigheden [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Ideële, immateriële of culturele dimensie**: Media die symbolen en betekenissen produceren, met culturele en immateriële componenten [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 5.2.2 De typologie van Rosengren
Rosengren ontwikkelde een typologie op basis van twee vragen om de relatie tussen maatschappij (materieel) en cultuur (immaterieel) van media te classificeren [7](#page=7).
* **Materialisme**: Maatschappelijke systemen (economie, macht) bepalen de cultuur en mediaboodschappen. Dit perspectief wordt vaak geassocieerd met marxistische theorieën, waarbij macht, eigendom en controle van media bepalend zijn voor de inhoud [7](#page=7).
* Voorbeeld: Nieuwsberichtgeving die bestaande politieke en economische machtsstructuren reproduceert [7](#page=7).
* **Idealisme**: Cultuur en mediaboodschappen (waarden, normen) bepalen maatschappelijke systemen en sturen sociale verandering. Mediatijdschriften en technologieën kunnen hierin een drijvende kracht zijn [8](#page=8).
* Positief voorbeeld: Het programma 'Basta' dat malafide praktijken aan het licht bracht en structurele veranderingen teweegbracht [8](#page=8).
* Negatief voorbeeld: Het Rwandese radiostation Mille Collines dat vijandigheid aanwakkerde en bijdroeg aan de genocide [8](#page=8).
* **Interdependentie**: Media en maatschappij staan in voortdurende wederzijdse interactie. Media reflecteren en vormen de maatschappij en vice versa [8](#page=8).
* Voorbeeld: De wisselwerking tussen journalisten en politici tijdens verkiezingstijd [8](#page=8).
* **Autonomie**: Er is geen sterk causaal verband tussen media/cultuur en maatschappelijke structuren. Theoretische stromingen zoals het postmodernisme passen hierbij [9](#page=9).
* Voorbeeld: Verschillen in mediasystemen en -culturen tussen het Verenigd Koninkrijk en de VS, ondanks gelijkenissen in politieke en economische context [9](#page=9).
### 5.3 Macht en media
Media zijn structureel verbonden aan politieke en economische machtscentra [10](#page=10).
#### 5.3.1 Redenen voor de verbinding tussen media en machtscentra
1. **Economische kosten en waarde**: Media vereisen investeringen, wat leidt tot competitie om toegang en controle [10](#page=10).
2. **Machtsinstrumenten**: Massamedia worden gezien als instrumenten om invloed uit te oefenen, hoewel de precieze mechanismen complex zijn [10](#page=10).
3. **Ongelijke toegang**: Media zijn niet voor iedereen op gelijke wijze toegankelijk [10](#page=10).
4. **Regulering en disciplinering**: Media zijn onderworpen aan politieke, economische en juridische regulering [10](#page=10).
#### 5.3.2 Concepten van macht
Macht wordt gedefinieerd als 'the ability to produce intended effects' [10](#page=10).
* **Voluntaristische/coöperatieve visie ('power to', 'power with')**: Macht gericht op het in beweging zetten, aanpakken of veranderen van zaken door individuen of samenwerking [11](#page=11).
* Voorbeeld: Jongerenprotesten voor het klimaat [11](#page=11).
* **Structurele benadering ('power over')**: Macht wordt uitgeoefend ten koste van anderen, waarbij maatschappelijke positie een rol speelt [11](#page=11).
* Voorbeeld: De Klimaatzaak waarbij bekende personen hun sociaal kapitaal inzetten [11](#page=11).
* **Radicaal-kritisch machtsconcept**: Richt zich op dominantie, controle, manipulatie en onderdrukking [11](#page=11).
#### 5.3.3 Modellen van media en maatschappij
Afhankelijk van de inschatting van de relatie tussen media en maatschappij, worden twee modellen onderscheiden [12](#page=12):
* **Dominante media model**: Media zijn een machtsinstrument in handen van machtige groepen die een uniform wereldbeeld verspreiden. Het publiek is passief en aanvaardt dit beeld, wat heersende machtsstructuren bevestigt [12](#page=12).
* Kenmerken: Geconcentreerde controle, gestandaardiseerde productie, selectieve inhoud, passief publiek, bevestigende effecten [12](#page=12).
* **Pluralistische media model**: Er is geen overheersende machtselite. Media bieden verschillende visies die concurreren. Het publiek is actief, selectief en interpreteert mediaboodschappen zelf [12](#page=12).
* Kenmerken: Diverse bronnen, creatieve productie, concurrerende perspectieven, actief publiek, diverse en onvoorspelbare effecten [12](#page=12).
**Tip**: Beide modellen zijn vereenvoudigingen die tendensen aangeven. In de praktijk bestaan mengvormen en kunnen specifieke contexten, zoals de Vlaamse krantenmarkt, elementen van beide modellen vertonen. Het concept 'media capture' beschrijft een symbiotische, corrumperende relatie tussen politieke leiders en media-eigenaren [13](#page=13).
### 5.4 Een blik op de actoren: de communicator doorgelicht
Mediasociologen onderscheiden een mediasysteem, een media-instelling en een mediaorganisatie bij de analyse van de communicator. De rol van media in het publieke domein kan economisch, politiek of sociocultureel worden ingevuld [14](#page=14).
#### 5.4.1 Mediasystemen
Een mediasysteem is een 'actual set of mass media in a given national society, despite the fact that there may be no formal connection between the elements'. Dit verwijst naar een collectieve entiteit van verschillende media-elementen, waarbij diepere analyseniveaus mediasectoren en mediaorganisaties omvatten. De diversiteit aan media (technologie, inhoud, structuur, finaliteit) maakt het moeilijk om algemene uitspraken te doen over 'de media' [14](#page=14).
---
# 5. Theoretische perspectieven op de relatie tussen media en sociale integratie/identiteit
Dit hoofdstuk verkent theoretische perspectieven die de rol van media in het vormgeven van sociale integratie en identiteit analyseren.
## 5.1 Mediasystemen en hun typologieën
Het concept van een mediasysteem wordt in de communicatiewetenschappelijke literatuur sterk gekoppeld aan het werk van Daniel Hallin en Paolo Mancini. Zij breiden het traditionele nationale perspectief uit en groeperen landen op basis van criteria zoals de relatie tussen media en politiek, journalistieke professionaliteit, redactionele onafhankelijkheid en de mediamarkt. Dit leidt tot drie modellen voor West-Europa en Noord-Amerika [15](#page=15):
### 5.1.1 Het Mediterrane mediasysteem (gepolariseerd pluralistisch model)
Dit model omvat Zuid-Europese landen zoals Frankrijk, Spanje, Italië, Griekenland en Portugal. Kenmerken zijn [15](#page=15):
* **Politiek parallellisme**: De pers is sterk gericht op de politieke elite en wordt vaak gebruikt als instrument door de regering en politieke partijen [15](#page=15).
* **Journalistiek**: Minder professioneel georganiseerd en journalisten zijn niet altijd redactioneel onafhankelijk [15](#page=15).
* **Overheidsrol**: De overheid speelt een significante rol in de organisatie en werking van media [15](#page=15).
* **Consumptie**: Voorkeur voor audiovisuele media en traditioneel weinig krantenlezers [15](#page=15).
### 5.1.2 Het Noord-Atlantische mediasysteem (liberaal model)
Dit model omvat Angelsaksische landen zoals de VS, het Verenigd Koninkrijk en Canada. Kenmerken zijn [16](#page=16):
* **Pers**: Relatief hoge krantenlezersgraad en een snelle ontwikkeling van de commerciële massapers [16](#page=16).
* **Parallellisme**: Nauwelijks politiek parallellisme, met intern pluralisme als dominante factor (met uitzondering van de partijpolitieke Britse pers) [16](#page=16).
* **Journalistiek**: Vrij sterke professionalisering met veel beroepsorganisaties; autonomie wordt eerder bedreigd door commerciële dan politieke druk [16](#page=16).
* **Overheidsrol**: Vrij beperkt, de markt speelt de grootste rol [16](#page=16).
### 5.1.3 Het Noord/Centraal-Europese model (democratisch corporatistisch model)
Dit model omvat landen als België, Nederland, Oostenrijk, Duitsland, Zwitserland en de Scandinavische landen. Kenmerken zijn [16](#page=16):
* **Pers**: Hoge lezersgraad (vooral Scandinavië) en een vroege introductie van kranten [16](#page=16).
* **Vrijheid**: Persvrijheid is een centraal gegeven [16](#page=16).
* **Parallellisme**: Hoge mate van politiek parallellisme (hoewel afnemend) [16](#page=16).
* **Journalistiek**: Hoge mate van professionalisme en een lange traditie van zelfregulering [16](#page=16).
* **Overheidsrol**: De overheid speelt een grote rol in mediuregulering, vaak via steunmaatregelen [16](#page=16).
België valt volgens Hallin en Mancini onder het democratisch corporatistisch model [16](#page=16).
## 5.2 Media-instelling en mediaorganisatie
Op een concreter analyseniveau vinden we de **mediaorganisatie**, die specifieke media-activiteiten uitoefent zoals een krantenuitgeverij of televisiezender. De definitie hiervan is echter complexer geworden door de diversiteit aan organisatievormen en de impact van digitale media, waardoor de grens met individuen die via platforms een massa bereiken vervaagt. Onderzoek hier richt zich op de productie van media-inhoud binnen een concrete organisatie en de daarbij spelende factoren [17](#page=17).
**Media-instelling** verwijst naar de institutionele dimensie of het kader waarin mediaorganisaties opereren. Dit is een abstracter begrip dan mediasysteem en plaatst media op gelijke hoogte met sectoren als politiek en economie. De institutionele dimensie wordt sterk bepaald door economische, politieke en technologische aspecten van een samenleving. Onderzoek op dit niveau stelt vragen over de maatschappelijke rol van de media als instituut, bijvoorbeeld als 'vierde macht' (The Fourth Estate) met een waakhondfunctie [17](#page=17) [18](#page=18).
Figuur 9.4 illustreert media als centrum van maatschappelijke krachten, beïnvloed door economie, politiek en technologie [18](#page=18).
### 5.2.1 Dynamieken en cultureel-maatschappelijke implicaties
De wisselwerking tussen media en economie, politiek en technologie is cruciaal voor de cultureel-maatschappelijke implicaties van media. Mediasociologische theorieën bieden hier relevantie, zoals het concept van **alienation** (vervreemding) door mediaconsumptie, wat kan leiden tot verlies van sociale cohesie en kritische ingesteldheid. **Mediaglobalisering** roept vragen op over cultureel media-imperialisme en de dreiging voor culturele identiteit, vaak aangeduid als **Amerikanisering** [18](#page=18).
## 5.3 Communicatorstudies: een typologie
Communicatorstudies, met het werk van Westley en MacLean als belangrijke mijlpaal, positioneren de communicator centraal in het communicatieproces. De communicator wordt gezien als een broker die selecties maakt tussen belangengroepen en het publiek. Systematisch onderzoek naar de communicator begon vanaf de jaren 1960, beïnvloed door organisatie-sociologie en marxisme, en gestimuleerd door economische groei en politieke/economische aandacht voor media [19](#page=19).
### 5.3.1 Machtsdimensie en beïnvloedende factoren
Vanaf de jaren 1960 ontstond er een grote verscheidenheid aan communicatorstudies, met veel aandacht voor de **machtsdimensie**: de beperkingen en druk die een communicator ervaart. Gerhard Maletzke identificeerde systematisch factoren die de communicator beïnvloeden, met nadruk op het individu [19](#page=19):
* **Zelfbeeld, persoonlijkheid en sociale achtergrond**: Hoe de communicator zichzelf ziet, beïnvloedt de selectie en presentatie van boodschappen [19](#page=19).
* **Team en organisatie**: Dynamieken en normen binnen de werkomgeving spelen een rol [19](#page=19).
* **Regulering en beleid**: Externe kaders bepalen wat gecommuniceerd kan worden [20](#page=20).
George Gerbner focuste op spanningen door externe actoren (adverteerders, overheid, publiek), terwijl Engwall interne actoren zoals management toevoegde [20](#page=20).
McQuail somt vijf dominante relaties op die de organisatieactiviteit en de rol van de massacommunicator beïnvloeden: relatie met de maatschappij, belangengroepen, eigenaars/klanten/bronnen, het publiek en interne actoren [20](#page=20).
Reese en Shoemaker onderscheiden een hiërarchie van factoren die communicatoren beïnvloeden :
* **Micro-niveau**: Persoonlijke kenmerken, attitudes, professionele routines, rituelen en ongeschreven regels [20](#page=20).
* **Meso-niveau**: Bedrijfscultuur, economische, politieke en culturele factoren [20](#page=20).
* **Macro-niveau**: Het algemene sociale systeem, waarin metaprocessen zoals globalisering en commodificatie zich manifesteren [20](#page=20).
Veel communicatoronderzoek is journalistiek gekleurd en focust op de journalist als producent en verspreider van nieuws. De journalistieke productie kan worden gezien als een interactie tussen drie activiteiten (Jakobs & Perrin, 2014) [20](#page=20):
1. **Cognitieve activiteit**: Doelstellingen, ideeën en relevantie van informatie voor het publiek [20](#page=20).
2. **Materiële activiteit**: Het daadwerkelijk schrijven, monteren of draaien [21](#page=21).
3. **Sociale activiteit**: De bredere werkomgeving, sociale rollen, identiteit en structuren [21](#page=21).
> **Tip:** Het analyseren van het communicatieproces als een interactie van deze drie activiteiten levert een totaalbeeld op van alle elementen, actoren en factoren die van invloed (kunnen) zijn op het produceren van informatie en nieuws.
Oorlogsjournalistiek illustreert hoe de specifieke context extra spanning op het productieproces legt, waarbij niet alle omgevingsfactoren controleerbaar zijn [21](#page=21).
### 5.3.2 Typologie van Verstraeten .
Verstraeten voortbouwend op Maletzke, Gerbner, McQuail en Reese & Shoemaker, stelt een typologie op gebaseerd op de factoren die de concrete mediainhoud bepalen :
1. **Gebeurtenisgerichte benadering**: De gebeurtenissen zelf, met hun inherent nieuwswaarde, zijn de meest determinerende factor. Dit sluit aan bij een reflectionistische visie op media-inhoud als een weerspiegeling van de realiteit. Mediaprofessionals minimaliseren hierbij vaak hun rol en pretenderen objectieve waarnemers te zijn [22](#page=22).
2. **Journalistgerichte benadering**: De journalist als individu is de meest bepalende actor. De focus ligt op de 'sterreporter' en diens eigenschappen. 'Journalisten maken het nieuws' en bepalen wat nieuwswaardig is. Dit omvat gatekeepingstudies en onderzoek naar het socio-demografische profiel en de beroepsrol van de journalist [22](#page=22).
3. **Mediaorganisatiegerichte benadering**: De journalist als lid van een bepaalde mediaorganisatie is bepalend, waarbij de kenmerken van de organisatie (groot/klein, hiërarchisch/informeel, mainstream/alternatief) een rol spelen. Verschillende organisaties zouden tot verschillende nieuwsitems leiden. Onderzoek richt zich hier op latere gatekeepingstudies en sociale controle binnen de organisatie [22](#page=22).
4. **Mediapraktijkgerichte benadering**: De professionele mediapraktijk, inclusief objectiviteitsnormen, werkregels, routines en bronnengebruik, is de meest beïnvloedende factor. Dit is een specifieke variant van het concept uit de practice theory. Onderzoek focust hier op de relatie tussen journalist en bronnen en de dagelijkse praktijk van nieuwsproductie (etnomethodologisch onderzoek) [23](#page=23).
5. **Maatschappijgerichte benadering**: Verklaringen voor media-inhoud worden gezocht in externe maatschappelijke factoren, met name de relatie tussen media en andere maatschappelijke instituten zoals economie en politiek. Economische afhankelijkheid of politieke ideologie beïnvloeden de media-inhoud [23](#page=23).
> **Tip:** De onderscheidingen in deze typologie kunnen in de praktijk soms wazig zijn; factoren kunnen tegelijkertijd bepalend zijn.
Een voorbeeld ter illustratie is de persconferentie van de Nationale Veiligheidsraad op 24 april 2020, die verklaard kan worden door de nieuwswaarde van de gebeurtenis, de rol van individuele journalisten (met hun voorkeuren voor vorm versus inhoud), de impact van de deadline op de mediapraktijk (live berichtgeving), en externe maatschappelijke factoren zoals de pandemie (#page=23, 24) [23](#page=23) [24](#page=24).
## 5.4 De gatekeeper: een bijzondere actor en communicator
De **gatekeeper** is een centrale term in de studie van de communicator, vergelijkbaar met een 'selectieheer' die beslist welke informatie wordt doorgelaten. Een gatekeeper controleert informatieselectie, bewerkt de informatie tot een mediaboodschap en geeft deze door via een kanaal. Deze rol is niet beperkt tot journalisten maar geldt voor iedereen die communiceert en selecties maakt [25](#page=25).
Het concept van de gatekeeper is oorspronkelijk afkomstig van sociaal psycholoog Kurt Lewin die het toepaste op voedselgewoonten. David Manning White paste het toe op het selectieproces van een communicator in de media. Volgens White is de gatekeeper 'an individual or group [...] "in power" for making the decision between "in" or "out"'. Zijn onderzoek naar een telexredacteur toonde aan dat slechts tien procent van de berichten werd gepubliceerd en dat individueel-psychologische eigenschappen doorslaggevend waren. Dit legde de basis voor onderzoek naar de rol van nieuwsmedia en journalisten bij het bepalen van relevantie en nieuwswaardigheid [25](#page=25).
McQuail en Deuze wijzen erop dat gatekeeping breder toepasbaar is dan alleen nieuwsmedia, zoals bij boekuitgevers, filmmonteurs of televisieregisseurs. Watson definieert gatekeeping als 'opening or closing the channels of communication; it is about accessing or refusing access'. Dit proces is integraal deel van elke vorm van communicatie en sluit aan bij het idee dat communicatoren voortdurend selecties maken. Op breder niveau kan het concept verwijzen naar de macht om stemmen toegang tot het maatschappelijke debat te geven of te weigeren, en is gerelateerd aan diversiteit, pluralisme en selectie [26](#page=26).
Vanaf de jaren 1960 verschoof de aandacht in gatekeepingonderzoek van individuele, subjectieve beslissingen naar systematische factoren van organisatorische en ideologische aard [26](#page=26).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Gatekeeper | Een actor die het proces van informatieselectie controleert, geselecteerde informatie bewerkt tot een mediaboodschap en deze vervolgens via een bepaald kanaal doorgeeft. Dit concept, oorspronkelijk afkomstig uit de sociale psychologie, wordt in communicatiewetenschappen gebruikt om de rol van individuen of groepen te beschrijven die beslissen welke informatie het publiek bereikt. |
| Gatewatching | Een praktijk waarbij journalisten of media nieuws filteren of selecteren dat reeds door andere journalisten of media is gepubliceerd. In tegenstelling tot traditionele gatekeeping, waarbij gebeurtenissen worden geselecteerd op basis van nieuws-criteria, focust gatewatching op een rol als nieuwsaggregator of -verzamelaar, met meer nadruk op publieksparticipatie. |
| Beroepsrol | De manier waarop een professional zijn of haar functie uitoefent, bepaald door de gedragsverwachtingen van anderen en de sociale positie die men inneemt. Voor een communicator omvat dit de specifieke taken, verantwoordelijkheden en ethische normen die inherent zijn aan het beroep. |
| Professionalisering | Het proces waarbij een beroep zich ontwikkelt tot een professionele praktijk, gekenmerkt door systematische kennis, een ethische code, zelfregulering, een professionele autoriteit en een eigen cultuur. Dit proces is essentieel voor het verkrijgen van aanzien en geloofwaardigheid binnen een sector. |
| Interpreter (rol van journalist) | Een van de drie functies die journalisten kunnen vervullen, waarbij de nadruk ligt op het bieden van analyse en duiding bij informatie. Deze rol vereist een diepgaand begrip van de materie om complexe zaken begrijpelijk te maken voor het publiek. |
| Disseminator (rol van journalist) | De rol van een journalist als verspreider van informatie naar een breed publiek. Deze functie richt zich op het effectief en efficiënt overbrengen van nieuws en feiten, zodat deze toegankelijk zijn voor een grote groep ontvangers. |
| Adversary (rol van journalist) | De rol van een journalist als "waakhond" tegenover andere maatschappelijke instituten. Dit impliceert een kritische houding en het onderzoeken van wantoestanden om de democratie te beschermen en machtsmisbruik te voorkomen. |
| Rolconflict | Een situatie waarin een individu geconfronteerd wordt met tegenstrijdige verwachtingen of eisen die voortkomen uit verschillende rollen die hij of zij vervult, of uit de eisen van de rol zelf. In de media-organisatie kan dit bijvoorbeeld ontstaan tussen commerciële belangen en journalistieke normen. |
| Interne socialisatie | Het proces waarbij nieuwe medewerkers de ideologie, het beleid en de normen van een organisatie eigen maken, vaak via informele manieren. Dit helpt bij het integreren van individuen in de organisatiecultuur en het vermijden van rolconflicten. |
| Mediaberoepsrol | De specifieke rol die wordt vervuld binnen een mediaberoep, zoals journalistiek, reclame, public relations of filmproductie. Deze rol is afhankelijk van de oriëntatie van de professional ten opzichte van de maatschappij, de organisatie, het beroep of het publiek. |
| Vierde macht | Het concept dat de pers fungeert als een controlerende en corrigerende macht binnen de samenleving, naast de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Dit benadrukt de rol van de media bij het bewaken van democratische principes en het aan de kaak stellen van misstanden. |
| Selectieproces | Het mechanisme waarbij uit een grote hoeveelheid beschikbare informatie een selectie wordt gemaakt van wat uiteindelijk wordt gecommuniceerd of gepubliceerd. Dit proces is cruciaal in de rol van de communicator en wordt beïnvloed door diverse factoren. |
| Macht | Het vermogen om beoogde effecten te produceren, wat inhoudt dat bepaalde doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Dit kan zowel individueel als in samenwerking gebeuren, met verschillende benaderingen zoals "power to" (het vermogen om iets te doen), "power with" (coöperatief vermogen) en "power over" (uitgeoefend ten koste van anderen). |
| Dominante media | Een model waarin media worden gezien als een machtsinstrument in handen van machtige groepen en instellingen. De media bieden een uniform beeld dat de belangen van de controlerende partijen weerspiegelt, en het publiek wordt als passief en accepterend beschouwd, wat heersende machtsstructuren en de status quo bevestigt. |
| Pluralistisch model | Een model waarin er geen overheersende machtselite is die maatschappelijke verandering en democratische controle via media uitsluit. Publieken worden als actiever beschouwd, die mediaboodschappen doorzien en zelf interpreteren. Verschillende visies en meningen concurreren in de media, en de ontvanger heeft de macht om deze al dan niet te aanvaarden. |
| Mediasysteem | Een verzameling van massamedia binnen een bepaalde nationale samenleving, die een collectieve entiteit of een coherent systeem van kleinere elementen vormen. Dit kan variëren van mediasectoren en mediaorganisaties tot mediagenres en concrete mediaproducten. |
| Geïdealiseerd liberalisme | Een visie op het pluralistische model die de werking van de vrije markt benadrukt, waarbij verschillende politieke, sociale en culturele belangen en groepen de media beïnvloeden. Er is sprake van een divers aanbod en concurrerende perspectieven, waarbij het publiek actief en selectief is. |
| Media capture | Een situationeel governanceprobleem waarbij politieke leiders en media-eigenaren samenwerken in een symbiotische, maar wederzijds corrumperende relatie. Regeringen of dominante politieke actoren starten netwerken en machtsrelaties met andere machtige sociale actoren om media te controleren, bijvoorbeeld door gerichte reclameplaatsing of toekenning van staatsmiddelen. |
| Media-instelling | De institutionele dimensie of het kader waarin mediaorganisaties hun concrete media-activiteiten uitoefenen. Dit concept is abstract en plaatst media op hetzelfde niveau als andere maatschappelijke instituten zoals de politiek of de economie, en benadrukt de maatschappelijke rol van media, zoals de waakhondfunctie. |
| Mediaorganisatie | Een specifieke organisatie die concrete media-activiteiten uitoefent, zoals een krantenuitgeverij, een televisiezender of een nieuwsagentschap. De analyse richt zich op hoe media-inhoud wordt geproduceerd binnen deze organisatie en welke factoren daarbij een rol spelen. |
| Politiek parallellisme | De mate waarin het mediasysteem gelijkenissen vertoont met het politieke systeem van een land. Dit concept wordt gebruikt om mediasystemen te categoriseren, waarbij een hoge mate van politiek parallellisme aangeeft dat media sterk verbonden zijn met politieke partijen of de overheid. |
| Journalistieke professionaliteit | De mate waarin journalisten zich houden aan professionele normen en ethiek, en de mate van redactionele onafhankelijkheid die zij genieten. Dit omvat ook de aanwezigheid van beroepsorganisaties en de autonomie van journalisten ten opzichte van commerciële of politieke druk. |
| Cultureel media-imperialisme | De vermeende invloed die de Verenigde Staten hebben op de cultuur van andere landen door de oververtegenwoordiging van Amerikaanse populaire cultuur in de wereldwijde massamedia. Dit kan leiden tot zorgen over de culturele identiteit van een volk en een maatschappij. |
| Dubbele dimensie van media | Het concept dat media zowel een maatschappelijke, materiële of economische dimensie hebben (als industrie met materiële kenmerken) als een ideële, immateriële of culturele dimensie (door het produceren van symbolen en betekenissen). |
| Sociale verandering | Wijzigingen in maatschappelijke structuren, normen, waarden en praktijken die plaatsvinden binnen een samenleving, waarbij media een rol kunnen spelen als oorzaak, gevolg of reflectie. |
| Technologisch determinisme | Een verklaring voor sociale verandering die de nadruk legt op de rol van technologische innovaties, zoals media, als de primaire drijvende kracht achter maatschappelijke transformaties. |
| Maatschappijdeterminisme | Een analyse die stelt dat maatschappelijke structuren en economische krachten primair bepalend zijn voor de rol en inhoud van media, waarbij media eerder een gevolg dan een oorzaak van verandering zijn. |
| Materialisme (perspectief) | Een theoretische stroming waarin de economische en materiële maatschappelijke dimensie dominant is; media en cultuur worden gezien als grotendeels bepaald door de heersende economische structuur en machtsverhoudingen. |
| Idealisme (perspectief) | Een theoretische stroming waarin de culturele, ideële en immateriële dimensie van media dominant is; media-inhouden, waarden en normen worden gezien als de belangrijkste beïnvloedende factor en drijvende kracht achter sociale verandering. |
| Interdependentie | Een wederzijdse relatie tussen media en maatschappij, waarbij beide voortdurend op elkaar inwerken en elkaar beïnvloeden; media reflecteren en vormen tegelijkertijd maatschappelijke structuren en verandering. |
| Autonomie (perspectief) | Een benadering die vraagtekens plaatst bij determinerende krachten in de relatie tussen media en maatschappij, en die het ontbreken van een direct oorzakelijk verband tussen media/cultuur en maatschappelijke structuren benadrukt. |
| Dominante media (model) | Een model waarin media worden gezien als een machtsinstrument in handen van een kleine groep machtige individuen of instellingen, die een uniform wereldbeeld verspreiden dat de heersende machtsstructuren bevestigt. |
| Pluralistisch media (model) | Een model waarin er geen overheersende machtselite is en waarin diverse visies en meningen via media aan bod komen die met elkaar concurreren, waarbij het publiek actief mediaboodschappen interpreteert. |
| Communicatorstudies | Een onderzoeksveld dat zich richt op de rol van de communicator binnen het communicatieproces en de netwerken van relaties die daarmee samenhangen, met speciale aandacht voor de factoren die mediaproductie beïnvloeden. |
| Broker (Makelaar) | Een rol die de communicator vervult door selecties te maken tussen belangengroepen die een boodschap willen verspreiden en het publiek dat op zoek is naar informatie. |
| Organisatiesociologie | Een theoretische stroming die inzichten biedt in de structuur en het functioneren van organisaties, relevant voor het begrijpen van mediaorganisaties en hun communicatoren. |
| Marxisme | Een theoretisch kader dat economische structuren als bepalende factoren voor media en communicatieprocessen beschouwt, met nadruk op machtsverhoudingen en economische invloeden. |
| Machtsdimensie | De verschillende beperkingen en druk die een individu of een mediaorganisatie als communicator ervaart tijdens het communiceren, beïnvloed door externe en interne factoren. |
| Zelfbeeld | De manier waarop een communicator zichzelf ziet als professioneel, wat invloed heeft op de selectie en presentatie van verhalen en boodschappen. |
| Professionele routines | De specifieke werkwijzen, regels en rituelen die eigen zijn aan een bepaald beroep, zoals journalistiek, en die de mediaproductie beïnvloeden. |
| Bedrijfscultuur | De gedeelde waarden, normen en gedragingen binnen een mediaorganisatie die de manier waarop media-inhoud wordt geproduceerd, mede bepalen. |
| Microniveau | Het niveau van analyse dat zich richt op de persoonlijke kenmerken en attitudes van de communicator als individu. |
| Mesoniveau | Het niveau van analyse dat zich richt op de bedrijfscultuur van een mediaorganisatie en de interne organisatorische factoren. |
| Macroniveau | Het niveau van analyse dat zich richt op bredere economische, politieke en culturele factoren, evenals het algemene sociale systeem waarin media opereren. |
| Metaproces | Processen zoals globalisering en commodificatie die op een hoger niveau opereren en de media beïnvloeden. |
| Centrifugaal effect | Effecten waarbij media bijdragen aan sociale verandering, vrijheid, individualisme en fragmentatie, wat leidt tot een divergerend effect waarbij mensen zich losmaken van het centrum. |
| Centripetaal effect | Effecten die geassocieerd worden met (sociale) eenheid, orde, cohesie en integratie, waarbij media een convergerend effect hebben en mensen zich naar een bepaalde centrum- of middenpositie bewegen. |
| Optimistisch perspectief (media en sociale integratie) | Visies die het fragmenterende karakter van media positief en bevrijdend inschatten, waarbij media bijdragen aan vrijheid, diversiteit, informatieverspreiding, kennis en meningen. |
| Pessimistisch perspectief (media en sociale integratie) | Visies die het fragmenterende karakter van media negatief inschatten, leidend tot verlies van normen, geloof, identiteit en binding met de samenleving, waardoor sociale cohesie onder druk komt te staan. |
| Dominantie (media) | Een situatie waarin media in handen zijn van enkelingen die de mogelijkheid hebben om mediaontvangers en -gebruikers te controleren, wat leidt tot een kwalijke uniformiteit. |
| Uniformiteit (media) | Een situatie waarin media-inhoud en wereldbeelden grotendeels gelijk zijn, ingegeven door de belangen van degenen die de media controleren, wat resulteert in een gebrek aan diversiteit. |
| Materialisme (media) | Een perspectief waarin media een onderdeel zijn van de sociale structuur en cultuur en mediaboodschappen grotendeels afhankelijk zijn van en bepaald worden door de heersende economische structuur en machtsverhoudingen. |
| Idealisme (media) | Een perspectief waarin media-inhouden (waarden en normen doorgegeven via mediaboodschappen) de beïnvloedende factor zijn en sociale verandering inleiden, waarbij de controle over media minder cruciaal is. |
| Interdependentie (media en maatschappij) | Een situatie waarin media en maatschappij voortdurend met elkaar in interactie staan en wederzijds beïnvloedend zijn, waarbij media maatschappelijke structuren reflecteren en vormen. |
| Autonomie (media en maatschappij) | Een perspectief dat vraagtekens plaatst bij determinerende krachten in de relatie tussen media en maatschappij en het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen media/cultuur en maatschappelijke structuren benadrukt. |
| Macht (media) | Het vermogen om beoogde effecten te produceren, wat kan variëren van het informeren van gebruikers tot het beïnvloeden van geloofsovertuigingen en gedrag, en kan worden uitgeoefend via verschillende middelen. |
Cover
Introduction_to_Media_and_Communication_Combined.pdf
Summary
# General concepts of communication and information
General concepts of communication and information
Communication is a purposeful effort to establish common understanding between a source and receiver. It is the process of exchanging or sharing information, ideas, and feelings between a sender and a receiver, forming the core of human activities and interactions [1](#page=1).
## 1. Communication concept
### 1.1 Definition of communication
The term "communication" originates from the Latin word "COMMUNIS," meaning common or shared. At its essence, communication is a deliberate effort to create a shared understanding between a source and a receiver. This shared element can encompass knowledge, experiences, thoughts, ideas, suggestions, opinions, or feelings [1](#page=1).
A more formal definition describes communication as the process of exchanging or sharing information, ideas, and feelings between a sender and a receiver. It is fundamental to all human endeavors, as every action and inaction conveys a message. Human interaction is a direct result of communication, making it central to human life [1](#page=1).
### 1.2 Purpose of communication
Communication serves several key purposes:
* To inform [1](#page=1).
* To express feelings [1](#page=1).
* To imagine [1](#page=1).
* To influence [1](#page=1).
* To meet social expectations [1](#page=1).
These purposes are often reflected in different forms of communication, leading to functions such as information dissemination, education, entertainment, and persuasion [1](#page=1).
### 1.3 Process of communication
Communication is characterized as a dynamic, recursive, ongoing, and continuous process. It involves the methods by which messages are received and stored, as well as the rules, customs, beliefs, and conventions that define and regulate human relationships and events. The communication process is cyclic, beginning with the sender and returning to the sender through feedback [1](#page=1) [2](#page=2).
Sambe outlines the communication process as involving action, reaction, and interaction [2](#page=2):
* **Stimulation**: The sender identifies a need or receives a stimulus that prompts them to communicate [2](#page=2).
* **Encoding**: The sender processes the message they wish to convey, converting thoughts, feelings, opinions, or ideas into a series of symbols, pictures, or words intended for the receiver. Ineffective or inappropriate encoding can undermine the communication's intent [2](#page=2).
* **Transmission**: The message is conveyed to the receiver through a selected medium or channel, such as radio, television, newspapers, or magazines [2](#page=2).
* **Reception**: The receiver obtains the message sent by the source [2](#page=2).
* **Decoding**: The receiver processes, dissects, understands, and interprets the message, often in the form of feedback. This involves converting the sent message into intelligible language or comprehending its meaning [2](#page=2).
#### 1.3.1 Models of communication
##### 1.3.1.1 Aristotle's communication model
Aristotle developed one of the earliest models of mass communication, predating 300 B.C., which emphasized the audience's role. This model is primarily focused on public speaking rather than interpersonal communication. It comprises five core elements [2](#page=2):
(i) Speaker [2](#page=2).
(ii) Speech [2](#page=2).
(iii) Occasion [2](#page=2).
(iv) Audience [2](#page=2).
(v) Effect [2](#page=2).
Aristotle advised speakers to tailor their speeches to different audiences and occasions to achieve specific effects. The speaker plays a crucial role, needing to prepare and analyze audience needs, aiming to influence and persuade their thoughts [2](#page=2).
> **Example:** Alexander the Great delivering a motivational speech to his soldiers before battle.
> * Speaker: Alexander
> * Speech: About his invasion plans
> * Occasion: War field
> * Audience: Soldiers
> * Effect: To inspire them to defeat the Persian Empire [3](#page=3).
##### 1.3.1.2 Shannon and Weaver model of communication
Developed in 1948 by Claude Shannon and Warren Weaver in their article "A Mathematical Theory of Communication," this model was initially designed to enhance technical communication and later broadened its application to the general field of communication. It aims to improve effective communication between senders and receivers and identifies factors affecting the process, notably "Noise" ] [3](#page=3) [4](#page=4).
The model includes the following concepts:
* **Information source**: The originator of the message [4](#page=4).
* **Transmitter (Encoder)**: Converts the message into signals suitable for transmission through a channel. For example, voice being converted into wave signals for telephone transmission [4](#page=4).
* **Channel**: The medium through which signals are transmitted [4](#page=4).
* **Receiver (Decoder)**: Converts the signals back into a message understandable by the recipient. This is the reverse process of encoding [4](#page=4).
* **Information destination (Receiver)**: The intended recipient of the message [4](#page=4).
* **Noise**: Distractions or interference that can affect the message during transmission through the channel. This can be physical noise (e.g., horn sounds, crowd noise) or issues within the transmission process itself, potentially leading to the receiver not getting the correct message. The model primarily addresses external noises [4](#page=4).
##### 1.3.1.3 Lasswell's model
Harold Dwight Lasswell proposed a model that describes an act of communication by answering five questions:
* **Who?** ] [5](#page=5).
* **Says What?** ] [5](#page=5).
* **In Which Channel?** ] [5](#page=5).
* **To Whom?** ] [5](#page=5).
* **With What Effect?** ] [5](#page=5).
This model focuses on the process and societal functions of communication. Lasswell identified three functions of communication [5](#page=5):
1. Surveillance of the environment [5](#page=5).
2. Correlation of components of society [5](#page=5).
3. Cultural transmission between generations [5](#page=5).
Lasswell's model suggests message flow in multicultural societies with diverse audiences via various channels. It is considered similar to Aristotle's model. In this framework [5](#page=5):
* "Who" relates to **Control Analysis** ] [5](#page=5).
* "Says What" relates to **Content Analysis** ] [5](#page=5).
* "In Which Channel" relates to **Media Analysis** ] [5](#page=5).
* "To Whom" relates to **Audience Analysis** ] [5](#page=5).
* "With What Effect" relates to **Effect Analysis** ] [5](#page=5).
## 2. Information concept
### 2.1 Definition of information
Information is defined as a fact, thought, or data conveyed or described through various communication forms, including written, oral, visual, and audio methods. It represents knowledge shared or acquired through study, instruction, investigation, or news, and is communicated verbally, nonverbally, visually, or through the written word. Information can also be referred to as intelligence, messages, data, signals, or facts. Understanding the type of information needed and how to share it can enhance efficiency, organization, and best practices for dissemination [3](#page=3).
### 2.2 Distinguishing communication and information
While interconnected, communication and information have distinct differences [8](#page=8):
* **Purpose:** Information aims to publicize data, news, or enhance knowledge. Communication extends beyond transmitting messages to fostering interaction and shared understanding [8](#page=8).
* **Nature:** Communication is a fundamental human need for conveying emotions, thoughts, or doubts to reach agreements. Information provides knowledge and data to foster critical thinking on certain topics [8](#page=8).
* **Accuracy and Timeliness:** Information should ideally be up-to-date and truthful when released publicly. Communication, however, can encompass all types of issues, regardless of their novelty [8](#page=8).
* **Interaction:** Communication is a process requiring constant human interaction between two or more people. Information does not necessitate immediate interaction [8](#page=8).
* **Influence:** Information is intended to influence public opinions and behavior. Communication improves social relationships by establishing norms, rules, and agreements for balanced living [8](#page=8).
* **Modernity vs. Social Aspect:** Information is often considered a modern concept linked to new technologies (press, radio, TV), making it a technological phenomenon. Communication has a social meaning tied to interaction, making it a social phenomenon [8](#page=8).
* **Scope and Goals:** The goals of information are often limited and aligned with technological means. Communication goals are multiple and vary based on the multiplicity of means [8](#page=8).
* **Relationship:** Communication is a broader concept than information as a technological phenomenon; information is a component within communication, being contained and included by it [8](#page=8).
* **Feedback:** Communication requires interaction between sender and receiver, termed feedback. Information does not mandate this momentary interaction [8](#page=8).
> **Tip:** When differentiating communication and information, consider whether the primary goal is simply to impart data (information) or to create a shared understanding and interaction (communication).
### 2.3 Characteristics of mass communication (related to information dissemination)
Although not strictly a part of the core "information concept" definition, the document lists characteristics of mass communication that influence how information is perceived and consumed [8](#page=8):
* **Rapid:** Messages are delivered quickly to audiences [8](#page=8).
* **Mass audience:** Receivers are large in number, potentially in the millions [8](#page=8).
* **Transient:** The experience of mass communication is temporary, intended for immediate consumption [8](#page=8).
---
# Levels and models of communication
This section explores the different scales at which communication occurs, from internal thought processes to mass dissemination, and examines foundational models used to understand the communication process.
### 2.1 Levels of communication
Communication can be categorized into several types based on the social groups involved and the technical means used to facilitate it, ranging from intrapersonal to mass communication [6](#page=6).
#### 2.1.1 Intrapersonal communication
Intrapersonal communication occurs within an individual, where the person acts as both the source and the receiver. This involves an individual's internal use of language or thought, encompassing reflection, contemplation, meditation, inner monologues, and self-reflection. The ability to think and talk to oneself is a significant aspect of human consciousness. Communication with a divine entity may be referred to as trans-personal communication [6](#page=6).
#### 2.1.2 Interpersonal communication
Interpersonal communication encompasses any verbal or nonverbal form of communication between two or more people. It frequently occurs between interdependent individuals who have some existing knowledge of each other, such as family members, colleagues, or friends. However, it can also occur with strangers, like conversations with a shopkeeper or during an interview. Characterized by its immediacy, interpersonal communication has a strong feedback component and is considered highly effective due to its personal, direct, and intimate nature, allowing for maximum interaction through words, gestures, and expressions. While often between two individuals, it can extend to small, intimate groups like families. Interpersonal communication can take place face-to-face or through platforms like social media [6](#page=6).
#### 2.1.3 Group communication
Group communication involves a process where many people share a commonality. Examples include families, friendship circles, work teams, committees, and sports teams. Groups are larger than interpersonal relationships but smaller than crowds or organizations, typically comprising around five to twenty members. People form groups to achieve shared goals and collaborate on tasks. Unlike crowds, which disperse after an event, groups remain intact. As group size increases, communication tends to become more monologue-like, reducing participation compared to interpersonal communication. The degree of openness in group communication is influenced by the group's size, meeting location, and member relationships. Feedback in group communication is often provided but is more challenging to measure and respond to than in interpersonal relationships. Groups are significant because they shape how individuals perceive and understand the world [6](#page=6).
#### 2.1.4 Public communication
Public communication occurs when a group becomes too large for all members to actively contribute, with a few individuals addressing a larger audience. A key characteristic is the unequal distribution of speaking time. Feedback in public communication is typically general in tone and may be non-existent. When feedback is present, it usually conveys attitudes towards the speech or speaker, with a few individuals offering verbal remarks while the majority remain as an audience. Speakers may aim to inform, persuade, motivate, or entertain. Forms of public communication include public speaking events, newspaper editorials, and billboard advertisements [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 2.1.5 Mass communication
Mass communication is the process of disseminating information, ideas, and attitudes to a large and diverse audience through media channels such as newspapers, magazines, radio, television, websites, and social media networks. This process is more complex than face-to-face communication, addressed to a vast audience. The concept of mass communication is continually evolving, particularly with rapid advancements in media technology, and the digital revolution is redefining its characteristics [7](#page=7).
Key characteristics distinguish mass communication from other forms [7](#page=7):
* **Mass medium:** The presence of mass media like newspapers, radio, television, magazines, books, websites, and social media networks is essential, enabling the same message to reach globally [7](#page=7).
* **Anonymous:** Participants (senders and receivers) in mass communication are typically unknown to each other, and messages are not usually directed to specific individuals [7](#page=7).
* **Delayed feedback:** In contrast to the instant feedback in interpersonal communication, mass communication feedback is slow, with social media being a notable exception [7](#page=7).
* **Gatekeeping:** Mass communicators, such as reporters and editors, perform a gatekeeping function, controlling the flow of information by limiting, expanding, or reorganizing it [7](#page=7).
* **Limited sensory channels:** While face-to-face communication involves multiple senses (sight, hearing, touch, smell), mass communication is often limited to reading, hearing, and seeing, depending on the communicator's choices [7](#page=7).
* **Universal access:** Mass communication experiences are public and generally accessible to everyone, regardless of color, race, sex, or other differences [7](#page=7).
### 2.2 Models of communication
Several models have been developed to explain the process and components of communication.
#### 2.2.1 Aristotle's communication model
Aristotle, a philosopher, developed one of the earliest models of mass communication, proposed before 300 B.C.. His model highlighted the importance of the audience's role in the communication chain and is more focused on public speaking than interpersonal communication [2](#page=2).
The model consists of five core elements:
1. Speaker
2. Speech
3. Occasion
4. Audience
5. Effect
Aristotle advised speakers to tailor their speeches to different audiences on various occasions for specific effects. The speaker is crucial in public speaking, needing to prepare their speech and analyze audience needs beforehand to influence and persuade their audience [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Example:** Alexander delivering a brave speech to his soldiers on the battlefield to motivate them to defeat the Persian Empire.
> * Speaker: Alexander
> * Speech: About his invasion
> * Occasion: War field
> * Audience: Soldiers
> * Effect: To defeat Persia [3](#page=3).
#### 2.2.2 Shannon and Weaver model of communication
Developed by Claude Shannon, an American mathematician, and Warren Weaver, an American scientist, this model was first published in an article titled "A Mathematical Theory of Communication" in the "Bell System Technical Journal" in 1948. It is also known as the Shannon-Weaver model. Initially designed to improve technical communication, it was later broadly applied to the field of communication. The model aims to ensure effective communication between a sender and receiver and identifies factors that can affect the communication process, notably "Noise" [3](#page=3) [4](#page=4).
The model comprises several concepts:
* **Information source (Sender):** The originator of the message or information [4](#page=4).
* **Encoder (Transmitter):** Converts the message into signals suitable for transmission through a channel. For instance, in a telephone, voice is converted into wave signals transmitted through cables [4](#page=4).
* **Channel:** The medium through which signals are transmitted from the encoder to the decoder [4](#page=4).
* **Noise:** Interference that can affect the message during transmission, either physical (e.g., horn sounds, thunder) or related to signal distortion. The model primarily addresses external noises that impact messages or signals from external sources. Network problems affecting mobile phone communication are an example [4](#page=4).
* **Decoder:** Receives the signals and converts them back into a message. This is the reverse process of encoding. The receiver needs to understand these signals; otherwise, the effective communication flow can be disrupted [4](#page=4).
* **Receiver (Information destination):** The intended recipient of the message. Based on the decoded message, the receiver provides feedback to the sender [4](#page=4).
> **Tip:** The Shannon-Weaver model is often described as linear, but the inclusion of feedback (though implicit in the decoding stage leading to reaction) hints at a more cyclical process.
#### 2.2.3 Lasswell's model
Harold Dwight Lasswell, an American political scientist, proposed a model that describes an act of communication by answering five key questions:
1. **Who?** (Refers to Control Analysis)
2. **Says What?** (Refers to Content Analysis)
3. **In Which Channel?** (Refers to Media Analysis)
4. **To Whom?** (Refers to Audience Analysis)
5. **With What Effect?** (Refers to Effect Analysis) [5](#page=5).
This model focuses on the process and societal functions of communication. Lasswell identified three functions of communication for society: surveillance of the environment, correlation of components of society, and cultural transmission between generations. The Lasswell model suggests message flow in a multicultural society with multiple audiences through various channels and shares similarities with Aristotle's model [5](#page=5).
> **Tip:** Lasswell's model is useful for analyzing communication campaigns and understanding the different research areas associated with each component.
#### 2.2.4 Communication as a cyclic process
Some perspectives view communication as a cyclic process that begins and ends with the sender through feedback. Sambe suggested the communication process involves action, reaction, and interaction [2](#page=2).
The stages in this cyclic view include:
* **Stimulation:** The sender perceives a need to communicate, triggered by a stimulus [2](#page=2).
* **Encoding:** The sender processes the message, translating thoughts, feelings, opinions, or ideas into a series of symbols, pictures, or words. Incorrect encoding can undermine the communication's intent [2](#page=2).
* **Transmission:** The message is conveyed to the receiver via a chosen medium or channel, such as radio, television, or newspapers [2](#page=2).
* **Reception:** The receiver obtains the message sent by the source [2](#page=2).
* **Decoding:** The receiver processes, dissects, understands, and interprets the message to form feedback. This involves comprehending the message in the best possible way [2](#page=2).
---
# The history and institutionalization of media and communication studies
This topic traces the development of communication and media studies as an academic field, highlighting key figures and periods from the pre-institutionalization era to its formal establishment.
### 3.1 The pre-institutionalization era (1870–1939)
In the late 19th century, newspapers and the concept of "communication" began to be subjects of sustained scholarly inquiry, primarily within the disciplines of political economy and sociology. Significant early work emerged from Germany, France, and the United States. Two influential threads of research developed: one from the study of transportation systems, and another from concerns regarding publics, masses, and community [12](#page=12).
The period of World War I and the Russian Revolution brought a heightened international focus to propaganda, which was extensively utilized by all major belligerents. In the US, political scientists such as Harold Lasswell conducted seminal scholarly research on propaganda. Concurrently, Rudolf Arnheim transitioned from studying Gestalt psychology with Kurt Lewin at the University of Berlin to publishing influential works on film and radio. Kurt Lewin's emigration to the US in 1933 marked a pivotal moment, as he laid the groundwork for group communications research at the Universities of Iowa and MIT over the following decade [13](#page=13).
Paul Lazarsfeld, an émigré from Austria, played a crucial role in developing methodologically sophisticated objectivist approaches to mass communication. Having studied and worked at the University of Vienna, he conducted what is considered one of the earliest scientific surveys of radio listeners and advised on the first Austrian dissertation concerning radio [14](#page=14).
### 3.2 Communication and media research institutionalized (1940–1968)
World War II significantly contributed to the establishment of international frameworks for communications research. Many prominent researchers in propaganda and mass communication in the US joined the war effort, working for agencies like the Office of War Information (OWI). These experiences helped solidify social networks and refine research methodologies, including content analysis, focused interviews, survey research, and laboratory-based experimentation [15](#page=15).
The field of communication began to solidify its institutional presence through the creation of dedicated institutes, programs, and departments. Wilbur Schramm was a pivotal figure in this institutionalization. Drawing inspiration from Paul Lazarsfeld's work, Schramm established the Institute of Communications Research at the University of Illinois in 1948. His influence extended through editing communications readers, training graduate students, and fostering wide-ranging international contacts. During this period, Jürgen Habermas conducted a public opinion study on student attitudes in 1961, preceding the publication of his highly influential critical-historical work, "The Structural Transformation of the Public Sphere" [16](#page=16).
#### 3.2.1 Key figures in mass communication theory
The following individuals are recognized as foundational figures in mass communication theory, whose contributions continue to be studied and influential:
* **Harold Lasswell** (1901–1961) [17](#page=17).
* **Kurt Lewin** (1890–1947) [17](#page=17).
* **Paul Lazarsfeld** (1901–1976) [17](#page=17).
* **Carl Hovland** (1912–1961) [17](#page=17).
These scholars each made significant contributions to the development of future researchers and the field of communication studies, and their research methods remain an important part of the curriculum today [17](#page=17).
---
# Theories of the press
This section outlines the foundational theories of the press that emerged in the Western world, defining how media operates within different societal and political contexts [19](#page=19).
### 4.1 The 'Original' Four Theories of the Press
The initial framework for understanding media systems was established by Siebert, Peterson, and Schramm, proposing four distinct theories. These are considered 'normative' because they describe how media ideally should function within a given set of societal conditions and values. The four theories are [19](#page=19):
* Authoritarian theory [20](#page=20).
* Libertarian theory [20](#page=20).
* Social responsibility theory [20](#page=20).
* Soviet media theory [20](#page=20).
These theories focus on the relationship between the press and government, particularly concerning ownership and control, rather than solely on journalistic perspectives or the public's right to information [20](#page=20).
### 4.2 Authoritarian theory
The authoritarian theory of the press originated in the 16th and 17th centuries, a period characterized by a hierarchical social structure and the concept of divine right to rule. This theory is underpinned by specific philosophical assumptions about human nature, the state, the individual's relationship to the state, and the nature of knowledge [21](#page=21).
#### 4.2.1 Philosophical underpinnings of authoritarianism
* **The nature of man:** In this view, humans are considered inherently helpless and incapable of reaching their full potential without the guidance and intervention of the state [22](#page=22).
* **The nature of the state:** The state's primary role is to facilitate human development by providing knowledge, which includes disseminating state policies, goals, and objectives [23](#page=23).
* **The truth and its source:** Knowledge is viewed as exclusive, derived from divine right or the intellectual prowess of a select few. Consequently, only these chosen individuals are deemed capable of analyzing and distributing knowledge to the masses [24](#page=24).
#### 4.2.2 Ownership and control
Historically, monarchies employed methods such as censorship, licensing, and punishment to control the press (#page=25, 26). These methods persist in modern authoritarian systems, with jailings, exile, and even execution used to silence the media. Journalists are seen as operating under a "special privilege" granted by national leadership, obligating them to maintain good standing with the state to retain this privilege [25](#page=25) [26](#page=26).
#### 4.2.3 Role and function of media
The media's primary function under authoritarianism is to support the policies of the ruling class and uphold the existing status quo. This is achieved through mechanisms like state-approved press permits, censorship, and legal actions such as libel and sedition charges. The press is expected to be subordinate to established authority and avoid offending dominant moral, political, and economic values. Journalists lack independence, and their reports are subject to advance censorship, justified by the state's prerogative over individual freedom of expression, particularly during emergencies. Both dictatorial and democratic regimes can implement such controls, as seen in the enforcement of the Official Secrets Act in countries like Britain and India [26](#page=26) [27](#page=27).
### 4.3 Libertarian or free press theory
Emerging in the 17th century during an era of significant scientific and geographic discoveries, the libertarian theory presented a contrasting view of human nature and the state. Philosophers like Milton, Locke, and Mill supported this perspective [29](#page=29).
#### 4.3.1 Philosophical underpinnings of libertarianism
* **The nature of the man:** This theory posits that humans are rational beings capable of making decisions without supernatural guidance. Individual happiness and potential are best realized on a personal, rather than national, level [30](#page=30).
* **The nature of the state:** The state's role is to assist individuals in achieving their personal goals and objectives [31](#page=31).
* **The truth and its source:** Knowledge is not considered exclusive but a God-given right for every individual. People are expected to understand their surroundings through their own efforts. This leads to the belief that truth will emerge from the free competition of ideas in open public discourse, creating a "free marketplace of ideas" (#page=32, 35) [32](#page=32) [35](#page=35).
#### 4.3.2 Government and media relationship
The government is prohibited from interfering with the press's operations, granting journalists complete freedom. The press is effectively considered the "fourth estate," holding significant power [33](#page=33).
#### 4.3.3 Role and function of media
The media's primary role is to hold the state accountable. Additionally, it informs and entertains the public and generates revenue through advertising. Although free, journalists are restricted from defamation or disseminating obscene material. This theory is prevalent in Western countries and some others, emphasizing freedom of the press and the public's right to know (#page=35, 36). Media professionals are expected to analyze and critique government policies, acting as a watchdog [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36).
> **Tip:** The concept of a "free marketplace of ideas" is central to libertarianism, where the unfettered exchange of diverse viewpoints is believed to lead to the discovery of truth (#page=32, 35) [32](#page=32) [35](#page=35).
### 4.4 Social responsibility press theory
The social responsibility theory emerged in the early 20th century in the West, as the libertarian ideal of man's innate rationality proved insufficient due to the mismanagement of the press. The increasing ubiquity of media due to industrialization led to concentrated ownership, undermining the free marketplace of ideas. Furthermore, much of the press content was deemed shallow and detrimental to public morals [38](#page=38).
#### 4.4.1 The context of emergence
Concerns arose that the press, while free from government control, was influenced by advertisers and the business class, leading to biased reporting. The general sentiment was that the press was not fulfilling its societal obligations effectively [39](#page=39).
#### 4.4.2 Role and function of media
This theory redefined the media's roles, emphasizing that freedom of the press comes with corresponding obligations to society. The press is expected to perform essential communication functions, raise conflicts to the level of public discussion, adhere to a code of ethics, and self-regulate [40](#page=40).
#### 4.4.3 Nature of news processing
Under social responsibility, the press is primarily governed by community opinion and ethics. Journalists are expected to produce pluralistic and investigative reports that reflect society's dynamics, rather than simply being objective reporters. The press cannot violate individual rights, such as privacy, in pursuit of a story. Reports should be comprehensive and objective, without bias towards advertisers or politicians [41](#page=41) [42](#page=42).
### 4.5 Soviet Communist Press Theory
The Soviet Communist theory of the press is deeply intertwined with Marxist ideology and traces its roots to the 1917 Russian Revolution. It builds upon Hegel's thesis/antithesis dialectic, as modified by Marx to represent class struggle. The ultimate goal was a society run by the proletariat, free from the dominance of the aristocracy, clergy, and the self-interested bourgeoisie [44](#page=44).
#### 4.5.1 Philosophical underpinnings and postulates
This theory was perfected in the former USSR and persists in modified forms in countries like China, Cuba, and North Korea. The media's primary purpose was to support the success and continuation of the socialist movement. The state acts as the custodian of the press until a classless society is achieved, at which point the media is expected to be entirely state-owned. In the former USSR, surveillance ensured only state-approved information reached the public, and media access was restricted to loyal party members. Editors and senior press members were selected based on political affiliation rather than merit [45](#page=45) [46](#page=46).
#### 4.5.2 Nature of society, individual, and state
In the Soviet communist perspective, the needs of the individual are expected to align with those of the state. Freedom is found by working with the government for national betterment. Criticism of the ruling party is forbidden and punishable by law. These principles are still applied in one-party communist states where the press is a state-controlled tool [46](#page=46).
#### 4.5.3 Role and function of media
Media is envisioned as being under the control of the working class, serving their interests. Private ownership of the press is prohibited. The media must fulfill positive functions like informing, educating, motivating, and mobilizing, supporting progressive movements both domestically and internationally. While subject to ultimate state control and integrated with political life, the media is expected to be self-regulatory. It must act responsibly, evolve professional norms, and respond to people's needs and aspirations. Importantly, Soviet communist media are not subject to arbitrary interference as in authoritarian systems [47](#page=47) [48](#page=48).
> **Example:** Soviet communist media often present world affairs from an ethnocentric viewpoint, criticizing capitalism and promoting communism as the sole acceptable way of life. They may omit reports on natural disasters or accidents to avoid reflecting negatively on the state and potentially prompting public questioning of its authority [49](#page=49).
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Communication | The purposeful effort to establish common understanding between a source and receiver through the exchange of information, ideas, and feelings. |
| Information | Facts, thoughts, or data conveyed or described through various communication methods, representing knowledge shared or obtained through study, instruction, investigation, or news. |
| Media | All means of communication that serve functions such as informing, raising awareness, education, socialization, entertainment, and agenda setting, encompassing all forms of oral, written, and visual images. |
| Intrapersonal Communication | Communication that takes place within an individual, where the individual acts as both the source and receiver, involving internal use of language or thought, reflection, and contemplation. |
| Interpersonal Communication | Communication, verbal or nonverbal, between two or more people, often characterized by immediacy, a strong feedback component, and personal, direct interaction. |
| Group Communication | A communication process involving multiple people who share a commonality, working together towards common goals, and where communication tends to become more of a monologue as the group size increases. |
| Public Communication | Communication that occurs when a group becomes too large for all members to contribute, with a few individuals addressing a public audience who remain largely passive listeners. |
| Mass Communication | The process of delivering information, ideas, and attitudes to a large and diverse audience through specialized media like newspapers, radio, television, and the internet. |
| Aristotle’s Model of Communication | An early mass communication model focused on public speaking, consisting of five elements: Speaker, Speech, Occasion, Audience, and Effect. |
| Shannon and Weaver Model of Communication | A model developed to improve technical communication, introducing concepts like Information Source, Transmitter, Noise, Channel, Message, Receiver, and Information Destination. |
| Noise (in communication) | Distractions or interference that affect the messages or signals during the communication process, originating from external sources or transmission issues. |
| Lasswell’s Model of Communication | A model describing an act of communication by answering five questions: Who, Says What, In Which Channel, To Whom, and With What Effect. It also outlines three functions of communication: surveillance of the environment, correlation of societal components, and cultural transmission. |
| Rumour | An unverified piece of information that is not necessarily false and may turn out to be true, or false information spread with an intent to mislead for political or financial gain. |
| Propaganda | The art of influencing, manipulating, controlling, promoting, changing, inducing, or securing the acceptance of opinions, attitudes, actions, or behaviors. |
| Disinformation | Deliberately deceptive information spread with a predefined intention to mislead. |
| Misinformation | Information that becomes false inadvertently due to an honest mistake, carelessness, or cognitive bias. |
| Advertising | A paid form of non-personal presentation and promotion of goods, services, or ideas by an identified sponsor, aimed at a target audience to persuade, remind, create demand, or build brand loyalty. |
| Authoritarian Theory (of the press) | A theory where the press is controlled by the state, expected to support ruling class policies and maintain the status quo, with journalists lacking independence and freedom due to strict censorship. |
| Libertarian Theory (of the press) | A theory that emerged in the 17th century, advocating for the press's freedom from government interference, with the belief that truth emerges from the competition of ideas in open discourse, and the press acting as a watchdog. |
| Social Responsibility Theory (of the press) | A theory that posits the press has freedom but also obligations to society, expected to be responsible for carrying out essential functions, adhering to a code of ethics, and self-regulating. |
| Soviet Communist Press Theory | A theory tied to communist ideology, where the media is an instrument of the state, contributing to the success of the socialist movement and serving the proletariat, with private ownership ruled out. |
Cover
Jourcros_les10_Platformisering-van-nieuws_2025-26.pptx
Summary
# De platformisering van nieuws
De platformisering van nieuws onderzoekt de toenemende afhankelijkheid van nieuwsmedia van externe platforms voor distributie en bereik, en de gevolgen hiervan voor nieuwsstrategieën en contentcreatie.
## 1. De platformisering van nieuws
Nieuwsmedia worden steeds afhankelijker van externe platforms zoals Meta, TikTok en Google voor distributie en bereik, waardoor het ontwikkelen van een eigen, autonome strategie bemoeilijkt wordt. Deze afhankelijkheidsrelatie vereist een continue aanpassing aan de macht en logica van deze platforms.
### 1.1 De noodzaak van aanwezigheid op sociale media
Er is een discussie of nieuwsmedia verplicht aanwezig moeten zijn op sociale media, vooral om jongere doelgroepen te bereiken die nieuws mogelijk niet actief consumeren via traditionele kanalen, maar wel actief zijn op platforms als TikTok en Instagram. Het niet bereiken van deze generatie kan leiden tot verlies van toekomstige winstgevendheid.
#### 1.1.1 Argumenten voor aanwezigheid op platforms
* **Bereik:** Platforms stellen nieuwsmedia in staat om doelgroepen te bereiken waar ze zich bevinden.
* **Native news:** Het creëren van content die past binnen het format van een specifiek platform (bv. korte, visuele content voor TikTok).
* **Efficiëntie:** Het hergebruiken van bestaand nieuws voor verschillende platforms kan kostenbesparend zijn.
* **Brand loyalty:** Aanwezigheid kan zorgen voor merkherkenning en loyaliteit, vooral door de associatie met nieuwsankers of bekende gezichten.
* **Hybridisering:** Het integreren van nieuwscontent tussen verschillende platforms (bv. journaalcontent op TikTok en de website).
#### 1.1.2 Argumenten tegen aanwezigheid op platforms
* **Onzekerheid over geschiktheid:** Het is niet altijd duidelijk welk platform het meest geschikt is voor nieuwsdistributie.
* **Monetarisering:** Het vinden van manieren om geld te verdienen via platformaanwezigheid is een uitdaging.
* **Afhankelijkheid van algoritmes:** De zichtbaarheid en distributie van nieuws worden sterk bepaald door platformalgoritmes, die constant veranderen.
* **Hoge kosten:** Het investeren in het produceren van "native content" kan zeer kostbaar zijn.
* **Meetbaarheid:** Het effectief meten van de impact en ROI van platformaanwezigheid is complex.
### 1.2 De evoluerende rol van sociale media en platformen
De angst om "iets te missen" (FOMO - Fear Of Missing Out) drijft veel nieuwsmedia tot aanwezigheid op sociale media. Het opbouwen van een sterke, autonome strategie op deze platforms na de initiële aanwezigheid blijkt echter moeilijk. Organisaties die proactief beslissingen nemen, zoals The Guardian die stopte met X (voorheen Twitter) vanwege gebrek aan rendement en ethische overwegingen, kunnen hiermee ook abonnees winnen. Nieuwsredacties zoals VRT NWS starten eigen kanalen op platforms als TikTok, terwijl De Standaard actief zoekt naar werknemers met expertise in social media.
### 1.3 Nieuwsuitgevers en Google News Showcase
Naast sociale media is er ook een significante afhankelijkheid van zoekmachines, met name Google. Google fungeert zowel als concurrent als partner voor nieuwsuitgevers. Veel websiteverkeer komt voort uit Google Search, hoewel de Google app dit verkeer deels kan omleiden. De opkomst van Google News bood nieuwsuitgevers een middel om gericht nieuws te verspreiden, maar leidde ook tot de neiging van gebruikers om binnen Google te blijven hangen, met minder doorkliks naar de originele nieuwsbronnen. Google's eigen advertentie-inkomsten creëren een concurrentieverhouding. Dit heeft geleid tot licentieovereenkomsten, zoals de Google News Showcase, waarbij Google mediabedrijven betaalt voor het "cureren" van kwaliteitsjournalistiek.
### 1.4 Platformafhankelijkheid
Platformafhankelijkheid wordt gedefinieerd als "the dependency of news organisations on platforms like Facebook for audience traffic". De promotie en distributie van nieuws kan plaatsvinden via eigen platforms (proprietary: krant, website, app, nieuwsbrief) of via platforms van derden (non-proprietary: Facebook, Instagram, X, Google).
#### 1.4.1 Studie van Meese & Hurcombe over Facebook en nieuwsmedia
Een studie naar de afhankelijkheid van nieuwsmedia van Facebook onder Australische mediaprofessionals toonde aan dat steeds meer tijd, middelen en personeel werden geïnvesteerd in distributie via platforms, met name Facebook. Een kantelmoment werd waargenomen rond 2018, toen Facebook zijn algoritme aanpaste om videocontent meer zichtbaarheid te geven, wat ten koste ging van reguliere nieuwsposts. Dit dwong nieuwsmedia om voortdurend te leren hoe algoritmes zich aanpassen en hoe ze hierop kunnen reageren.
> **Tip:** De institutionele dynamiek van de nieuwssector betekent dat media de logica van platforms deels overnemen, maar vaak conservatief en reactief blijven, waarbij innovaties incrementeel en via projecten plaatsvinden.
#### 1.4.2 Drie manieren van platformisering van nieuws
1. **Selectie en contentpromotie:** De manier waarop nieuwsartikelen worden geselecteerd en gepromoot op verschillende sociale mediaplatformen, waarbij mogelijk voorkeur wordt gegeven aan opinies, celebritynieuws en persoonlijke verhalen.
2. **Adaptatie:** Aanpassingen aan nieuwsartikelen om ze geschikter te maken voor platformlogica's, zoals het verminderen van hyperlinks, het toevoegen van interactieve elementen, het gebruiken van meer gekleurd taalgebruik of het personaliseren van content. Dit omvat ook de ontwikkeling van nieuwe functieprofielen, zoals social media editors.
3. **Native content production:** Het creëren van content die specifiek is ontworpen voor een platform, zoals TikTok-video's, livestreams op Facebook of YouTube.
### 1.5 News engagement
News engagement omvat de diverse manieren waarop nieuwsgebruikers interageren met nieuwscontent en andere gebruikers. Dit gaat verder dan louter consumptie (kijken, lezen, luisteren) en omvat ook interactie met nieuws (scrollen, scannen, personaliseren, liken, bewaren) en interactie via nieuws (delen, erover praten, becommentariëren, co-creëren). Dit leidt tot cross-platform engagement, waarbij massamedialogica's en platformlogica's samenkomen.
#### 1.5.1 Affordances van sociale media voor nieuws
Affordances zijn de mogelijkheden die sociale media bieden voor interactie, zoals zelfexpressie, visualiteit, multimedialiteit, hypertekstualiteit, interactiviteit, "shareability", personalisatie, serendipiteit en "scrollability". Deze affordances verschillen per platform en bepalen de specifieke "platformlogica". Vier belangrijke affordances voor nieuws zijn:
* Algoritmische curatie (personalisatie)
* Hypertekstualiteit
* Interactiviteit
* Visualiteit
### 1.6 Cross-platform onderzoek naar platformisering
Een onderzoek analyseerde de platformisering van nieuws door de selectie en promotie van online artikelen op verschillende sociale mediaplatformen (website, Facebook, Instagram, TikTok en Twitter/X) te onderzoeken. De studie keek naar adaptaties aan nieuwsartikelen voor platformlogica's, zoals minder links, meer interactieve elementen en meer gepersonaliseerde of gekleurde taal.
#### 1.6.1 Methodologie van het cross-platform onderzoek
De studie gebruikte een automatische inhoudsanalyse van nieuwsartikelen gepubliceerd in november 2021 op vier Duitse nieuwswebsites en hun socialemediapagina's. Er werden 2.654 nieuwsartikelen en 2.367 socialemediaberichten geanalyseerd.
#### 1.6.2 Bevindingen en conclusies
* Het percentage nieuwsartikelen dat gedeeld wordt op externe platforms is relatief laag, met de hoogste proportie op Twitter/X.
* Nieuwsmedia passen hun artikelen slechts beperkt aan aan platformlogica's; de massamedialogica blijft dominant.
* Er zijn wel indicaties dat journalisten zich enigszins aanpassen aan de technologische affordances van socialemediaplatformen.
> **Tip:** Dit onderzoek suggereert dat de adaptatie aan platformlogica's nog niet diep is doorgedrongen in de mediasector. Het gebruik van native content is minder wijdverbreid dan verwacht. De neiging om nieuwsartikelen zonder veel redactie op platforms te plaatsen, wijst op een voorzichtige benadering. Dit kan worden gekenmerkt als "technologische bijziendheid", waarbij de impact van nieuwe innovaties op korte termijn overschat en op langere termijn onderschat wordt. Ondanks de voorzichtigheid vindt er wel degelijk aanpassing plaats.
### 1.7 Conclusie: de strategische uitdaging van platformisering
De kernvraag blijft of nieuwsmedia op sociale media aanwezig moeten zijn en op welke platforms. De platformisering van nieuws vereist een constante evaluatie van strategieën, investeringen en de balans tussen het bereiken van nieuwe doelgroepen en het behouden van journalistieke integriteit en autonomie, terwijl de afhankelijkheid van externe platforms beheerst wordt.
---
# Nieuwsmedia en sociale media aanwezigheid
Dit gedeelte bespreekt de noodzaak en strategieën voor nieuwsmedia om aanwezig te zijn op sociale mediaplatformen, met een focus op het bereiken van jongere doelgroepen en de afweging tussen voor- en nadelen.
### 2.1 De noodzaak van aanwezigheid op sociale media
Nieuwsmedia staan voor de uitdaging om hun publiek te bereiken, zeker de jongere generaties die steeds minder traditionele nieuwsbronnen consumeren. Sociale mediaplatformen zoals TikTok en Instagram zijn hierdoor cruciale kanalen geworden om deze doelgroepen alsnog te informeren. Het niet aanwezig zijn op deze platforms kan leiden tot een verlies van potentiële winst en relevantie voor de toekomst.
> **Tip:** De afhankelijkheid van nieuwsmedia van derden, zoals sociale mediaplatformen, neemt toe. Het is essentieel om een eigen strategie te ontwikkelen die rekening houdt met de macht van deze platforms.
### 2.2 Strategieën en afwegingen voor aanwezigheid
#### 2.2.1 Aanwezigheid op specifieke platforms
* **TikTok en Instagram:** Deze platforms zijn populair bij jongeren. Nieuwsmedia kunnen hier "native news" produceren, content die past binnen het format en de stijl van het platform. Dit kan variëren van volledige native producties tot fragmenten van bestaand nieuws.
#### 2.2.2 Voordelen van aanwezigheid
* **Bereik van jongere doelgroepen:** Het primaire voordeel is het bereiken van jonge consumenten die anders mogelijk niet met nieuws in aanraking zouden komen.
* **Brand loyalty:** Associatie met nieuwsanker-figuren op sociale media kan merkloyaliteit versterken.
* **Hergebruik van content (hybridisering):** Materiaal kan efficiënt worden aangepast voor verschillende kanalen, zoals van het journaal naar TikTok en de website.
* **Nieuwe jobprofielen:** De behoefte aan medewerkers gespecialiseerd in social media groeit, zoals social media editors.
#### 2.2.3 Nadelen en uitdagingen
* **Onzekerheid over het juiste platform:** Het kan lastig zijn om te bepalen welk platform de juiste doelgroep bereikt.
* **Monetarisering:** Het verdienen van geld via sociale media kan complex zijn.
* **Afhankelijkheid van algoritmes:** De zichtbaarheid van content wordt sterk beïnvloed door de algoritmes van de platforms.
* **Kosten van native content:** Het produceren van content die specifiek voor een platform is gemaakt, kan erg duur zijn.
* **Meetbaarheid:** Het meten van de impact en het succes van aanwezigheid op sociale media is niet altijd eenvoudig.
* **Morele overwegingen:** Sommige nieuwsmedia, zoals The Guardian, hebben zich teruggetrokken van platforms als X (voorheen Twitter) om morele redenen of omdat de aanwezigheid niet rendabel bleek. Dit kan juist leiden tot meer abonnementen van lezers die de onafhankelijkheid waarderen.
> **Tip:** Het vroegtijdig inspelen op trends op sociale media ("op tijd zijn") en het correct positioneren is belangrijk, maar ook het vermogen om strategisch weg te gaan van platforms die niet langer relevant of winstgevend zijn ("op tijd weg gaan").
### 2.3 Platformafhankelijkheid en de rol van Google
#### 2.3.1 Definitie van platformafhankelijkheid
Platform dependency wordt gedefinieerd als "the dependency of news organisations on platforms like Facebook for audience traffic". Dit betekent dat nieuwsorganisaties afhankelijk worden van externe platforms voor de distributie en het bereik van hun content.
#### 2.3.2 Proprietary versus non-proprietary platforms
* **Proprietary platforms:** Eigen platformen van nieuwsmedia, zoals kranten, websites, apps en nieuwsbrieven.
* **Non-proprietary platforms:** Platformen van derden, zoals Facebook, Instagram, X, en Google.
#### 2.3.3 De relatie met Google
Naast sociale media, zijn nieuwsmedia ook sterk afhankelijk van zoekmachines zoals Google. Google kan zowel een concurrent als een partner zijn.
* **Google News Showcase:** Een initiatief waarbij Google mediabedrijven betaalt om hoogwaardige journalistiek te cureren. Dit is een reactie op toenemende druk van autoriteiten om uitgevers te compenseren voor het nieuws dat Google verspreidt.
* **Referral traffic:** Een significant deel van het verkeer op nieuwswebsites komt via Google Search. Echter, bij gebruik van de Google app kan dit verkeer deels verloren gaan.
* **Concurrentie door Google:** Google zelf genereert inkomsten, wat kan leiden tot concurrentie met nieuwsuitgevers. Dit motiveerde nieuwsuitgevers om licentieovereenkomsten met Google aan te gaan.
> **Voorbeeld:** Een overeenkomst zoals die tussen Google en Vlaamse uitgevers (DPG Media, Mediahuis, Roularta) waarbij Google betaalt voor de toegang tot nieuwsartikelen, illustreert de complexe dynamiek tussen uitgevers en grote techbedrijven.
### 2.4 De platformisering van nieuws
Platformisering van nieuws verwijst naar de aanpassing van nieuwsmedia aan de logica en de structuren van sociale mediaplatformen. Dit uit zich op drie manieren:
1. **Selectie en contentpromotie op platformen:** Hoe nieuwsartikelen worden gepresenteerd en gepromoot op verschillende sociale mediakanalen. Onderzoek suggereert een voorkeur voor opinies, celebritynieuws en persoonlijke verhalen.
2. **Adaptatie van nieuwsartikelen:** Het aanpassen van bestaande nieuwsartikelen aan de specifieke vereisten van platformen. Dit kan inhouden:
* Minder hyperlinks.
* Toevoegen van interactieve elementen.
* Gebruik van meer gekleurd taalgebruik.
* Meer personalisering van de content.
3. **Native content production:** Het creëren van content die specifiek is ontworpen voor een bepaald platform, zoals TikTok-video's, livestreams op Facebook of YouTube.
### 2.5 News engagement en affordances van sociale media
#### 2.5.1 News engagement
News engagement omvat de verschillende manieren waarop nieuwsgebruikers interageren met nieuwscontent en/of andere gebruikers. Dit gaat verder dan enkel consumptie (kijken, lezen, luisteren) en omvat ook:
* **Interactie met nieuws (user-content):** Scrollen, scannen, personaliseren, liken, vermijden, bewaren, etc.
* **Interactie via nieuws (user-user):** Delen, erover praten, becommentariëren, co-creëren, trolling, etc.
* **Cross-platform engagement:** De interactie met nieuws over verschillende platforms heen.
#### 2.5.2 Affordances van sociale media
Affordances zijn de mogelijkheden die sociale media bieden voor interactie en communicatie. Elk platform heeft unieke affordances die de gebruikerservaring beïnvloeden. Belangrijke affordances voor nieuws zijn:
* **Algoritmische curatie (personalisatie):** Content wordt aangepast aan de individuele gebruiker.
* **Hypertekstualiteit:** De mogelijkheid om te linken naar andere content.
* **Interactiviteit:** Directe interactie met content en andere gebruikers.
* **Visualiteit:** Het belang van beeld en multimediale elementen.
> **Voorbeeld:** De affordance "shareability" op platforms zoals Facebook faciliteert het delen van nieuwsartikelen, wat bijdraagt aan de verspreiding ervan.
### 2.6 Onderzoek naar platformisering van nieuws
Onderzoek naar de platformisering van nieuws richt zich vaak op de selectie en promotie van online artikels, en de aanpassing van deze artikelen aan de platformlogica's. Studies maken vaak gebruik van automatische inhoudsanalyse van nieuwsartikelen op zowel de websites van nieuwsmedia als hun socialemediapagina's.
#### 2.6.1 Bevindingen uit onderzoek
Onderzoek heeft aangetoond dat:
* Het percentage gedeelde nieuwsartikelen op externe platforms relatief laag is, met de hoogste proportie op X (voorheen Twitter).
* Nieuwsmedia passen hun artikelen slechts in beperkte mate aan aan de logica's van sociale media. De massamedialogica blijft vaak dominant over de platformlogica.
* Er zijn echter indicaties dat journalisten zich wel degelijk licht aanpassen aan de technologische affordances van socialemediaplatformen.
#### 2.6.2 Conclusies en technomyopie
De aanpassing van nieuwsmedia aan sociale media verloopt vaak voorzichtig en met enige terughoudendheid. Dit kan verklaard worden door "technomyopie" (technologische bijziendheid), waarbij de impact van nieuwe innovaties op korte termijn wordt overschat en op lange termijn wordt onderschat. Hoewel de directe veranderingen soms beperkt lijken, is er op de langere termijn wel degelijk sprake van een kanteling in hoe nieuws wordt geproduceerd en geconsumeerd. Het is daarom cruciaal voor nieuwsmedia om alert te blijven op deze ontwikkelingen en hun strategieën continu aan te passen.
---
# Afhankelijkheid van Google en nieuwsplatforms
Deze sectie onderzoekt de complexe en vaak ambivalente relatie tussen nieuwsuitgevers en grote technologieplatforms, met name Google, waarbij de platforms enerzijds kansen bieden voor distributie en bereik, maar anderzijds ook als concurrenten optreden en een aanzienlijke afhankelijkheid creëren.
### 3.1 De platformisering van nieuws
Nieuwsmedia worden steeds afhankelijker van externe partijen, wat hun vermogen om zelfstandig strategieën te ontwikkelen en aan te passen beperkt. Deze afhankelijkheid wordt gedreven door de dominantie van platforms zoals Meta, TikTok en Google, die de distributie en zichtbaarheid van nieuws sterk beïnvloeden.
#### 3.1.1 Aanwezigheid op sociale media
De vraag of nieuwsmedia op sociale media aanwezig moeten zijn, wordt voornamelijk ingegeven door de noodzaak om nieuwe, jongere doelgroepen te bereiken die nieuws consumeren via deze kanalen. Dit is cruciaal voor het voortbestaan en de winstgevendheid van nieuwsorganisaties.
* **Voordelen:**
* Bereiken van jongeren waar zij zich bevinden.
* Creëren van "native news" die passen binnen het format van het platform.
* Opwekken van merkloyaliteit en associatie met zichtbare nieuwsankers.
* Hergebruik van bestaand materiaal, wat leidt tot hybridisering.
* Potentieel voor kostenbesparing door efficiënter gebruik van content.
* **Nadelen:**
* Onzekerheid over de effectiviteit van specifieke platforms (bv. TikTok).
* Moeilijkheden bij het genereren van inkomsten via sociale mediakanalen.
* Afhankelijkheid van platformalgoritmes die constant veranderen.
* Hoge investeringskosten voor de productie van native content.
* Moeilijke meetbaarheid van de impact van aanwezigheid.
* Vrees om iets te missen, wat leidt tot een reactieve aanwezigheid.
#### 3.1.2 De rol van Google
Google fungeert zowel als partner als concurrent voor nieuwsuitgevers. Hoewel Google Search zorgt voor referral traffic naar nieuwswebsites, kan de aanwezigheid in Google Nieuws leiden tot een verlies van deze trafiek doordat gebruikers binnen het Google-ecosysteem blijven hangen.
* **Google News Showcase:** Dit initiatief is een reactie op de druk van autoriteiten om uitgevers te compenseren voor het gebruik van hun nieuwscontent. Google betaalt mediabedrijven om hoogwaardige journalistiek te "cureren" via dit platform. Recente deals met Vlaamse uitgevers zoals DPG Media, Mediahuis en Roularta tonen de economische significantie van deze samenwerkingen aan. Dit volgde op een periode waarin Google in testlanden, waaronder België, nieuwslinks tijdelijk verwijderde, wat leidde tot veroordeling door nieuwsfederaties.
* **Afhankelijkheid van Google:** De afhankelijkheid van nieuwsorganisaties van platforms zoals Google is een breed gedocumenteerd fenomeen, beschreven als "platform dependency". Dit houdt in dat de promotie en distributie van nieuws sterk leunt op zowel eigen platforms (proprietary) als die van derden (non-proprietary).
> **Tip:** De relatie met Google is een klassiek voorbeeld van een "win-win" die echter sterk neigt naar een situatie waarin de macht bij het platform ligt, vanwege hun controle over de distributiekanalen en zichtbaarheid.
#### 3.1.3 Theoretisch kader: New Institutionalism en Platform Dependency
De studie van Meese en Hurcombe (2022) over Facebook en nieuwsmedia biedt een theoretisch kader om platformafhankelijkheid te begrijpen via "new institutionalism". Dit kader analyseert hoe nieuwsmedia zich aanpassen aan een veranderende omgeving door platformlogica's te integreren.
* **Methodologie:** De studie baseerde zich op 15 semi-gestructureerde interviews met Australische mediaprofessionals.
* **Bevindingen:**
* Nieuwsmedia investeren significant meer tijd, middelen en personeel in distributie via platforms zoals Facebook.
* Een kantelmoment werd waargenomen rond 2018, met de aanpassing van Facebook's algoritme waardoor nieuws minder zichtbaar werd, terwijl videocontent prioriteit kreeg.
* Zoekmachineoptimalisatie (SEO) en social media-optimalisatie blijven belangrijk.
* Nieuwsmedia nemen deels de platformlogica over, maar blijven vaak conservatief en reactief, wat leidt tot incrementele innovatie.
#### 3.1.4 Manieren van platformisering van nieuws
De platformisering van nieuws kan op drie manieren worden bestudeerd:
1. **Selectie en contentpromotie:** Welke artikelen worden geselecteerd en gepromoot op verschillende platforms, en wat is de voorkeur (bv. opinies, celebrity-nieuws)?
2. **Adaptatie van nieuws aan platformlogica's:** Aanpassingen zoals het verminderen van links, het toevoegen van interactieve elementen, het gebruik van meer gekleurd taalgebruik of personalisering.
3. **Native content productie:** Het creëren van content specifiek voor een platform, zoals TikTok-video's, livestreams op Facebook of YouTube.
> **Voorbeeld:** Een nieuwsredactie die besluit om een complexe politieke analyse te samenvatten in een korte TikTok-video met ondersteunende graphics en populaire muziek, voert native content productie uit.
#### 3.1.5 News engagement en affordances
"News engagement" verwijst naar de verschillende manieren waarop nieuwsgebruikers interageren met nieuwscontent en andere gebruikers. Dit gaat verder dan louter consumptie en omvat ook:
* **Interactie met nieuws (user-content):** Scrollen, scannen, personaliseren, liken, mijden, bewaren.
* **Interactie via nieuws (user-user):** Delen, erover praten, becommentariëren, co-creëren.
* **Cross-platform engagement:** De botsing en vermenging van massamedialogica met platformlogica's.
De "affordances" van sociale media, de mogelijkheden die deze platforms bieden (bv. zelfexpressie, visualiteit, interactiviteit, shareability, personalisatie), spelen een cruciale rol in hoe nieuws wordt geconsumeerd en gedeeld. Deze affordances verschillen per platform en beïnvloeden de "platformlogica".
* **Belangrijke affordances voor nieuws op sociale media:**
* Algoritmische curatie (personalisatie)
* Hypertekstualiteit
* Interactiviteit
* Visualiteit
#### 3.1.6 Cross-platform-onderzoek naar nieuws
Onderzoek naar de platformisering van nieuws, met een focus op selectie, promotie en adaptatie van artikels voor diverse socialemediaplatformen (website, Facebook, Instagram, TikTok, Twitter/X), onthult dat de aanpassing van nieuwsartikels aan platformlogica's nog beperkt is. Massamedialogica blijft dominant over platformlogica's, hoewel er lichte aanpassingen en een bewustzijn van technologische affordances zichtbaar zijn bij journalisten. De mate van aanpassing varieert, waarbij het delen van artikels het hoogst is op Twitter/X. Dit suggereert een voorzichtige en soms terughoudende adoptie van platformstrategieën, wat kan duiden op "technologische bijziendheid" (technomyopie), waarbij de impact op korte termijn wordt overschat en op lange termijn onderschat.
---
# News engagement en platform affordances
Dit onderwerp onderzoekt hoe gebruikers omgaan met nieuws op digitale platforms, met aandacht voor interactiemodi en de mogelijkheden die platforms bieden voor nieuwsinhoud.
### 4.1 Platformisering van nieuws
Nieuwsmedia worden steeds afhankelijker van externe platforms, wat hun strategische autonomie beperkt en hen dwingt zich continu aan te passen aan de macht van bedrijven als Meta, TikTok en Google. Dit creëert een afhankelijkheidsrelatie waarbij nieuwsmedia moeten bepalen of en waar ze aanwezig zijn op sociale media om ook toekomstige generaties te bereiken en winstgevend te blijven.
#### 4.1.1 Aanwezigheid op sociale media
* **Voorstanders** benadrukken het bereiken van jongere doelgroepen die actief zijn op platforms zoals TikTok en Instagram, zelfs als ze nieuws niet actief volgen. Ze maken "native news", content die past binnen het format van de app, wat sneller en kosteneffectiever kan zijn, met herkenbare nieuwsankers. Dit kan ook leiden tot merkloyaliteit en hergebruik van materiaal (hybridisering).
* **Tegenstanders** uiten zorgen over de onzekerheid of een platform wel het juiste is, hoe er geld verdiend kan worden, de afhankelijkheid van algoritmes, de hoge kosten van native content en de beperkte meetbaarheid van aanwezigheid.
De Guardian was een van de eerste mediakanalen die stopte met X (voorheen Twitter), deels uit morele overwegingen en deels omdat het niet langer rendabel was door veranderingen in de zichtbaarheid van links. VRT NWS lanceerde een eigen kanaal op TikTok, wat vereist dat specifieke medewerkers zich richten op het creëren van content voor deze platforms. De Standaard zoekt actief naar nieuwe werknemers met expertise in sociale media.
#### 4.1.2 Nieuwsuitgevers en Google News Showcase
Nieuwsmedia zijn niet alleen afhankelijk van sociale media, maar ook van Google, dat zowel een concurrent als een partner is. Google News genereert inkomsten door licentieovereenkomsten met nieuwsuitgevers en een deel van het websiteverkeer komt van Google Search. Echter, gebruikers blijven vaker hangen op Google News, wat de doorklikratio vermindert. Google's eigen advertenties creëren bovendien concurrentie. Om deze redenen benaderen nieuwsuitgevers Google voor licentieovereenkomsten. De introductie van Google News Showcase is een reactie op toenemende druk om uitgevers te compenseren voor nieuws dat via hun platformen wordt gedistribueerd.
#### 4.1.3 Platformafhankelijkheid
Platformafhankelijkheid wordt gedefinieerd als de afhankelijkheid van nieuwsorganisaties van platforms zoals Facebook voor publiekstraffiek. Promotie en distributie van nieuws kan plaatsvinden via:
* **Eigen platformen (proprietary)**: kranten, websites, apps, nieuwsbrieven.
* **Platformen van derden (non-proprietary)**: Facebook, Instagram, X, Google.
Een studie naar Facebook en nieuwsuitgevers door Meese & Hurcombe (2021, 2022) toonde aan dat mediaprofessionals steeds meer tijd, middelen en personeel investeerden in distributie via platforms, met Facebook als belangrijkste. 2018 wordt gezien als een kantelmoment, toen Facebook algoritmes aanpaste om video-content meer zichtbaar te maken en reguliere nieuwsposts minder, mede door zorgen over de verspreiding van nepnieuws. Nieuwsmedia bleken conservatief en reactief, waarbij ze incrementeel innoveerden door kleine aanpassingen en projecten, vaak gedreven door succes op andere platforms of door te wachten op trends (zoals de aanpassing van de Guardian op X).
#### 4.1.4 Manieren van platformisering van nieuws
De platformisering van nieuws kan op drie manieren worden bestudeerd:
1. **Selectie en contentpromotie** op verschillende platformen.
2. **Adaptatie** van nieuwscontent aan platformlogica's, zoals het aanpassen van verhaalstructuren (minder hyperlinks, meer video, statusupdates), het toevoegen van interactieve elementen, of het creëren van nieuwe functies binnen redacties (social media editors).
3. **'Native content production'**: het creëren van content specifiek voor het platform, zoals TikTok-video's of livestreams op Facebook of YouTube.
Een studie naar de platformisering van nieuws, uitgevoerd op vier Duitse nieuwswebsites en hun socialemediapagina's (Facebook, Instagram, TikTok en Twitter/X) in november 2021, analyseerde 2.654 nieuwsartikels en 2.367 socialemediaberichten. De bevindingen toonden aan dat het aandeel nieuwsartikels dat gedeeld werd op externe platforms relatief laag was, met X als uitzondering. Nieuwsmedia pasten hun artikels slechts in beperkte mate aan platformlogica's aan, waarbij de massamedialogica dominant bleef over de platformlogica. Er waren echter wel indicaties dat journalisten zich licht aanpasten aan de technologische mogelijkheden (affordances) van sociale mediaplatformen. De aanpassing van de nieuwssector aan platforms wordt gekenmerkt door voorzichtigheid en tegenzin, een fenomeen dat soms wordt aangeduid als 'technomyopie' (technologische bijziendheid), waarbij de impact van innovatie op korte termijn wordt overschat en op lange termijn wordt onderschat.
### 4.2 News engagement
News engagement verwijst naar de verschillende manieren waarop nieuwsgebruikers interageren met nieuwscontent en/of andere gebruikers. Dit omvat niet alleen consumptie (kijken, lezen, luisteren), maar ook interactie met nieuws (scrollen, scannen, personaliseren, liken, mijden, bewaren) en interactie via nieuws (delen, erover praten, becommentariëren, co-creëren, trollen). Er is ook sprake van cross-platform engagement, wat een botsing en vermenging inhoudt van massamedialogica met platformlogica's.
#### 4.2.1 Affordances van sociale media voor nieuws
'Affordances' van sociale media verwijzen naar de mogelijkheden voor actie die platforms bieden en hoe zij deze acties afbakenen. Enkele belangrijke affordances zijn:
* **Zelfexpressie**: Mogelijkheden voor gebruikers om hun identiteit en mening te uiten.
* **Visualiteit en multimedialiteit**: Integratie van tekst, beeld en audio.
* **Hypertekstualiteit**: Niet-lineaire navigatie door content via links.
* **Interactiviteit**: Mogelijkheden voor directe respons en deelname (liken, reageren, delen).
* **'Shareability'**: Gemakkelijk delen van content, wat leidt tot connectie en sociabiliteit.
* **Personalisatie**: Content wordt aangepast aan individuele voorkeuren, vaak door algoritmes.
* **Serendipiteit**: Het onverwacht ontdekken van nieuwe informatie.
* **'Scrollability'**: De mogelijkheid om eindeloos door content te scrollen.
Deze affordances variëren per platform; zo is serendipiteit bijvoorbeeld hoger op Facebook dan op WhatsApp.
#### 4.2.2 Vier belangrijke affordances voor nieuws op sociale media
Vier kernaffordances van sociale media voor nieuws zijn:
1. **Algoritmische curatie (personalisatie)**: Content wordt door algoritmes gepresenteerd op basis van gebruikersvoorkeuren.
2. **Hypertekstualiteit**: De mogelijkheid om via links dieper in te gaan op nieuwsverhalen of gerelateerde content.
3. **Interactiviteit**: Gebruikers kunnen direct reageren op nieuws, wat leidt tot meer betrokkenheid.
4. **Visualiteit**: Het gebruik van beeld en video om nieuws aantrekkelijker te maken.
Deze affordances verschillen in mate van toepassing en belang per platform.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Platformisering | Het proces waarbij nieuwsmedia hun strategieën, productie en distributie steeds meer aanpassen aan de logica en vereisten van externe digitale platforms. |
| Crossmedialiteit | Het strategisch inzetten van verschillende mediakanalen om een boodschap te verspreiden, waarbij de inhoud wordt aangepast aan het specifieke platform en de doelgroep. |
| Afhankelijkheidsrelatie | Een situatie waarin een organisatie, in dit geval nieuwsmedia, sterk afhankelijk wordt van externe entiteiten, zoals sociale mediaplatforms, voor hun bereik en exploitatie. |
| Native news | Nieuwscontent die specifiek wordt gecreëerd en aangepast aan het format en de gebruikservaring van een bepaald sociaal mediaplatform, om zo de zichtbaarheid en betrokkenheid te maximaliseren. |
| Hybridisering | Het samensmelten van verschillende media-activiteiten of contentvormen, waarbij bijvoorbeeld nieuws van televisie of kranten wordt hergebruikt en aangepast voor sociale media. |
| Algoritme | Een reeks instructies of regels die een computer volgt om een taak uit te voeren of een probleem op te lossen, zoals het bepalen welke content zichtbaar is voor gebruikers op sociale mediaplatforms. |
| Licentieovereenkomst | Een juridische afspraak waarbij een partij het recht verleent aan een andere partij om bepaalde content of technologie te gebruiken, vaak in ruil voor betaling, zoals de overeenkomst tussen nieuwsuitgevers en Google. |
| Referral traffic | Bezoekersverkeer op een website dat afkomstig is van externe links of verwijzingen vanaf andere websites of platformen. |
| Proprietary platformen | Digitale kanalen die eigendom zijn van de nieuwsorganisatie zelf, zoals een eigen website, app, of nieuwsbrief, waarover de organisatie volledige controle heeft. |
| Non-proprietary platformen | Digitale kanalen die eigendom zijn van derden, zoals sociale mediaplatforms (Facebook, X) en zoekmachines (Google), waarover nieuwsorganisaties minder controle hebben. |
| Institutioneel kader (new institutionalism) | Een theoretisch perspectief dat analyseert hoe organisaties zich aanpassen aan hun omgeving, met nadruk op structuren, normen en culturele druk, en hoe ze reageren op veranderende instituties. |
| Institutionele dynamiek | De processen en krachten die optreden binnen en tussen instituties, zoals nieuwsmedia, als reactie op veranderende externe omstandigheden, zoals de opkomst van digitale platforms. |
| Incrementele innovatie | Kleine, geleidelijke veranderingen en verbeteringen aan bestaande producten, diensten of processen, in plaats van radicale vernieuwingen. |
| Technomyopie | Een vorm van technologische bijziendheid, waarbij de impact van nieuwe technologieën op korte termijn wordt overschat en op lange termijn wordt onderschat, of omgekeerd. |
| News engagement | De verschillende manieren waarop nieuwsgebruikers interageren met nieuwscontent en/of andere gebruikers, waaronder consumeren, liken, delen, becommentariëren en personaliseren. |
| Affordances | De mogelijkheden voor actie die een object of omgeving biedt aan een actor, en hoe deze mogelijkheden worden gedefinieerd en afgebakend door het object of de omgeving zelf, zoals de interactieve mogelijkheden van sociale media. |
| Algoritmische curatie | Het proces waarbij content automatisch wordt geselecteerd en gepresenteerd aan gebruikers op basis van algoritmes die rekening houden met hun voorkeuren en gedrag. |
| Hypertekstualiteit | De eigenschap van digitale teksten om te bestaan uit onderling verbonden stukken informatie (nodes) die via links toegankelijk zijn, wat zorgt voor een niet-lineaire leeservaring. |
| User-content interactie | Interactie tussen een gebruiker en de inhoud, zoals het liken, opslaan of delen van nieuwsartikelen. |
| User-user interactie | Interactie tussen gebruikers onderling, zoals het delen van nieuws, het voeren van discussies of het reageren op elkaars bijdragen. |
| Cross-platform engagement | Betrokkenheid en interactie met nieuws die zich uitstrekt over meerdere digitale platforms en kanalen. |
| Massamedialogica | De traditionele manier van werken van massamedia, gericht op het bereiken van een breed publiek met gestandaardiseerde content, in tegenstelling tot de gepersonaliseerde logica van platforms. |
| Technologische affordances | De concrete mogelijkheden voor interactie die technologieën bieden aan gebruikers, zoals de functionaliteiten van een smartphone of een sociaal mediaplatform. |
Cover
Jourcros_Les11_AI-en-journalistiek_2025-26_(1).pptx
Summary
# Invloed van algoritmes en AI op de journalistiek
Dit onderwerp verkent de impact van algoritmes en kunstmatige intelligentie op zowel de productie als de distributie van nieuws, met een focus op de epistemische en ethische uitdagingen.
### 1.1 Algoritmische tools en de journalistieke praktijk
Hoewel specifieke algoritmische tools voor journalistiek onderzoek nog beperkt worden gebruikt, spelen algoritme-gestuurde zoekmachines en sociale media een cruciale rol in het zoek-, selectie- en verificatieproces van informatie. Het is echter onduidelijk in hoeverre journalisten zich bewust zijn van de algoritmes die deze platforms sturen en de impact ervan op hun werk.
> **Tip:** Algoritmische bewustwording ('algorithmic awareness') is een voorwaarde voor andere concepten zoals appreciatie, transparantie en geletterdheid.
#### 1.1.1 Epistemische vragen bij generatieve AI in de journalistiek
Het gebruik van generatieve AI roept fundamentele epistemische vragen op voor journalisten:
* **Bias vermijden:** Hoe kan bias die voortkomt uit menselijke vooroordelen en historische ongelijkheden in AI-gegenereerde content worden tegengegaan? Het internet weerspiegelt vaak de geschiedenis die geschreven is door dominante groepen, wat kan leiden tot ingebouwde biases.
* **Bronnen controleren:** Hoe kunnen journalisten de bronnen waarop generatieve AI zich baseert identificeren en verifiëren? Dit is anders dan bij traditionele zoekmachines die legitieme bronnen tonen; bij generatieve AI is de herkomst minder transparant.
* **Menselijke controle:** Welke mate van menselijke controle is noodzakelijk op informatie die (deels) door AI is verkregen?
* **Desinformatie bestrijden:** Hoe gaan journalisten om met door AI gegenereerde of verspreide desinformatie, vooral wanneer het publiek al overtuigd is van de juistheid ervan?
#### 1.1.2 Fundamentele vragen rond AI in de journalistiek
Naast epistemische kwesties zijn er bredere fundamentele vragen:
* **Algorithmic awareness:** Hoe bewust zijn journalisten en nieuwsgebruikers van de invloed van algoritmes?
* **Algorithm appreciation:** Wanneer en waarom geven we de voorkeur aan algoritmische selectie boven menselijke?
* **Algorithmic transparency:** Hoe kunnen mediaorganisaties transparantie creëren over het gebruik van algoritmes?
* **Redactionele verantwoordelijkheid:** Wie draagt de verantwoordelijkheid voor algoritmische beslissingen?
* **Algorithmic literacy:** Hoe kunnen we de geletterdheid van mediamakers en -gebruikers met betrekking tot algoritmes verhogen?
* **Explainability:** Hoe kan de werking van algoritmes worden uitgelegd zodat gebruikers deze begrijpen en kunnen bijsturen?
> **Tip:** Transparantie over het gebruik van AI, zelfs als het content deels of volledig heeft gemaakt, is cruciaal. De redactie blijft altijd verantwoordelijk voor de content op het eigen platform.
### 1.2 Transparantie en redactionele verantwoordelijkheid
Bij het gebruik van AI in nieuwsproductie en -distributie is transparantie naar het publiek essentieel. De Raad voor de Journalistiek heeft hierover een transparantierichtlijn opgesteld. De redactie behoudt de verantwoordelijkheid voor de content, ongeacht of deze volledig of deels door AI is geproduceerd. Verschillende methoden kunnen worden ingezet om transparantie te waarborgen.
### 1.3 Ethische bedenkingen bij generatieve AI
Ethische overwegingen bij het gebruik van generatieve AI in de journalistiek omvatten:
* Omgaan met door AI gegenereerd nepnieuws.
* De verantwoordelijkheid van de journalist voor AI-gegenereerde content die mogelijk bias bevat.
* De eerlijkheid van het overnemen van AI-gegenereerde antwoorden in eigen artikels.
* Het aanpakken van ingebouwde biases.
* Het opbouwen en behouden van vertrouwen en geloofwaardigheid door middel van transparantie.
* De ethische grenzen van het gebruik van gebruikersdata voor het verbeteren van AI-ervaringen.
* De noodzaak om bestaande richtlijnen aan te passen.
* Het vinden van de juiste balans tussen menselijke en geautomatiseerde beslissingen.
### 1.4 Percepties van journalisten rond Generatieve AI
Een studie onder Nederlandse en Deense journalisten onthulde verschillende percepties:
#### 1.4.1 Gebruik van GenAI-tools
Journalisten gebruiken GenAI voor:
* **Nieuwsgaring:** Trends analyseren, automatische contentaggregatie.
* **Nieuwsproductie:** Hulp bij schrijven, vertalen, transcriberen, data-analyse, text-to-speech en samenvattingen.
* **Nieuwsverificatie:** Real-time factchecking.
* **Nieuwsdistributie:** Personalisatie, analytics, SEO.
#### 1.4.2 Gevaren en mogelijkheden van GenAI
* **Risico's:**
* De menselijke beoordeling van nieuwswaarde blijft cruciaal.
* AI kan nog steeds hallucinaties, fouten en bias vertonen, met name bij actuele nieuwsverslaggeving.
* Er is een risico op verlies van redactionele autonomie.
* **Mogelijkheden:**
* Efficiëntiewinst en schaalvergroting (meer bereik, sneller werken).
* Personalisatie en diversificatie van content, aangepast aan specifieke doelgroepen (bv. via text-to-speech of vertaling).
> **Tip:** Veel journalisten benadrukken dat zij, zelfs met AI-ondersteuning, zelf de nieuwswaarde moeten bepalen.
#### 1.4.3 Ethische bedenkingen en omkadering
De percepties omvatten ook de noodzaak van omkadering door middel van AI-charters, task forces en trainingen. Experimenteren en testen worden als belangrijk gezien om te innoveren en de technologie continu te verbeteren.
### 1.5 AI en platformafhankelijkheid
De opkomst van generatieve AI vergroot de platformafhankelijkheid van nieuwsorganisaties. Nieuwsredacties worden steeds afhankelijker van externe technologiebedrijven, zowel direct als indirect.
#### 1.5.1 Directe toepassingen van AI
Dit omvat het gebruik van text-to-speech en speech-to-text toepassingen, AI-modellen voor document- en beeldanalyse, contentmoderatie (bv. detectie van haatberichten) en softwarebibliotheken voor machine learning.
#### 1.5.2 Indirecte afhankelijkheid van AI-bedrijven
Nieuwsorganisaties zijn indirect afhankelijk van AI-bedrijven voor diensten zoals cloud hosting en analytics (bv. Google Analytics). De quote "You can’t use AI without using those companies in some way" illustreert deze onderlinge verbondenheid.
#### 1.5.3 Motivaties voor het gebruik van AI-bedrijven
De motivaties voor nieuwsorganisaties om AI-diensten van externe bedrijven te gebruiken zijn:
* **Kostenefficiëntie:** Het is vaak goedkoper dan zelf de technologie ontwikkelen.
* **Structurele voordelen:** Grote platformen bieden inherente voordelen.
* **Pragmatisme en risicomijding:** Nieuwsorganisaties kiezen ervoor om mee te liften op bestaande innovaties in plaats van zelf het voortouw te nemen, omdat ze geen technologiebedrijven zijn.
> **Example:** Een Innovation Manager uit Duitsland gaf aan: "It’s easy to use, it’s more cost-efficient, and we simply don’t have the resources to do it. It is what it is."
#### 1.5.4 Meningen over platformafhankelijkheid
Hoewel sommigen de platformafhankelijkheid relativeren, zien de meesten het als onvermijdelijk. Er zijn vier specifieke bezorgdheden:
* **Eerdere ervaringen met platforms:** Ongelukkige ervaringen uit het verleden met platformen, waarbij men zich afvraagt of de voordelen opwegen tegen de nadelen van toenemende afhankelijkheid.
* **Black box en controleverlies:** Het gebrek aan inzicht in de interne werking van algoritmes ("black box") leidt tot een gevoel van controleverlies en onduidelijkheid over hoe technologiebedrijven content prioriteren.
* **Overgeleverd aan grillen van derden:** Constante veranderingen in voorwaarden en tarieven van externe dienstverleners.
* **Verdere verankering van dominante platformen:** De reeds bestaande dominantie van grote platforms wordt door de adoptie van AI nog verder versterkt.
### 1.6 Computationele journalistiek
Computationele journalistiek is een overkoepelende term voor de toepassing van computertechnologie in journalistieke activiteiten, zoals nieuwsgaring, -verwerking en -verspreiding, met inachtneming van journalistieke normen zoals accuraatheid en onpartijdigheid. Het is geen alternatief, maar een noodzakelijke evolutie voor het voortbestaan van nieuwsmedia.
#### 1.6.1 Vormen van computationele journalistiek
* **Geautomatiseerde journalistiek:** Journalistiek die deels of geheel door artificiële intelligentie, inclusief generatieve AI, wordt geproduceerd. Dit kan variëren van het automatisch genereren van artikelen tot geautomatiseerde contentaggregatie.
* **Conversationele journalistiek:** Nieuws-chatbots die interactieve conversaties met gebruikers aangaan. Hoewel er vooruitgang is, zijn deze bots nog beperkt in hun vermogen om actuele gebeurtenissen accuraat te verwerken, omdat recente informatie vaak schaars is.
* **Sensorjournalistiek:** Gebruik van 'sensorische' instrumenten zoals drones, satellieten en meteorologische data voor het detecteren en registreren van gebeurtenissen. Dit maakt bijvoorbeeld het tellen van menigten of het observeren van afgelegen gebieden mogelijk.
* **Immersieve journalistiek:** Creëren van een gevoel van nabijheid en aanwezigheid ('presence') door middel van computertechnologie zoals 360° camera's, Virtual Reality (VR) en Augmented Reality (AR). Hoewel VR en AR een rijkere nieuwsbeleving kunnen bieden, hebben hoge kosten de doorbraak ervan belemmerd. AR toont meer potentieel voor het toevoegen van diepgang en het vergroten van begrip en vertrouwen bij kijkers.
* **Datajournalistiek:** Onderzoeksjournalistiek gebaseerd op analyse van grote datasets. Dit omvat onder andere cross-border datajournalistiek (internationale samenwerkingen rond databestanden) en OSINT-journalistiek (Open Source Intelligence, waarbij openbaar beschikbare informatie wordt geanalyseerd met forensische technieken).
---
# Computationele journalistiek
Computationele journalistiek is een overkoepelende term voor de toepassing van computertechnologie binnen journalistieke activiteiten.
### 2.1 Vormen van computationele journalistiek
Computationele journalistiek omvat diverse subdisciplines die technologie inzetten voor nieuwsgaring, -verwerking, -verspreiding en andere journalistieke taken, met behoud van journalistieke normen zoals accuraatheid en onpartijdigheid.
#### 2.1.1 Geautomatiseerde journalistiek
Dit type journalistiek maakt gebruik van artificiële intelligentie, met name generatieve AI, om (delen van) journalistieke content te produceren.
* **Kenmerken:** Hoewel er veel ontwikkeling gaande is, is geautomatiseerde journalistiek nog beperkt in zijn toepassingen, met name op het gebied van actuele nieuwsfeiten. AI-bots hebben moeite met het duiden van zeer recente gebeurtenissen en het onderscheiden van betrouwbare bronnen uit het verleden.
* **Voorbeeld:** Franstalige edities van kranten die via AI worden gegenereerd om de tekst en headlines te verbeteren.
* **Conversationele journalistiek:** Hierbij wordt de mogelijkheid geboden om in een conversatie te treden met technologie, zoals chatbots. Journalisten merken op dat gebruikers zich veiliger voelen bij vragen aan chatbots, die consistent vriendelijk blijven.
> **Tip:** Ondanks de snelle vooruitgang is het cruciaal te beseffen dat AI momenteel nog zwakker presteert op het vlak van actuele en snel veranderende nieuwsberichten.
#### 2.1.2 Sensorjournalistiek
Sensorjournalistiek maakt gebruik van 'sensorische' instrumenten, zoals satellieten, meteorologische data en drones, om gebeurtenissen of nieuwsfeiten te detecteren of registreren.
* **Toepassingen:**
* **Dronejournalistiek:** Kan worden ingezet om de omvang van menigten bij betogingen te schatten.
* **Satellietjournalistiek:** Maakt het mogelijk om gebeurtenissen op afstand te volgen, zoals de situatie in conflictgebieden waar fysieke toegang beperkt is.
* **Voordelen:** Biedt nieuwe visualisaties en mogelijkheden om nieuws feitelijk te onderbouwen, zoals de analyse van de opkomst bij publieke evenementen.
#### 2.1.3 Immersieve journalistiek
Dit type journalistiek zet computertechnologie, zoals 360° camera's, Virtual Reality (VR) en Augmented Reality (AR), in om een gevoel van nabijheid of 'presence' te creëren bij de kijker.
* **Virtual Reality (VR):**
* **Potentieel:** Biedt de mogelijkheid om de kijker letterlijk in een nieuwscontext te plaatsen, wat een heel andere ervaring kan geven dan traditionele beelden. Experimenten, zoals het rondwandelen in virtuele versies van straten, tonen dit potentieel.
* **Beperkingen:** De doorbraak van VR voor nieuwsconsumptie is nog uitgebleven. Hoge kosten en het gebrek aan een duidelijke behoefte bij het publiek om VR-brillen op te zetten voor nieuws, dragen hieraan bij.
* **Augmented Reality (AR):**
* **Potentieel:** Kan nieuws op een nieuwe dimensie brengen, wat leidt tot meer engagement, begrip en een betere kijkervaring. AR kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor reenactments of om diepgang toe te voegen aan nieuwsberichten door elementen in de bestaande omgeving van de kijker te projecteren.
* **Groei:** Er is meer vertrouwen in de groei van AR, omdat het een meer geïntegreerde en toegankelijke ervaring biedt dan VR.
* **Beperkingen voor beide:** De hoge kosten van VR- en AR-technologie vormen een aanzienlijke drempel voor bredere adoptie.
#### 2.1.4 Datajournalistiek
Datajournalistiek richt zich op onderzoeksjournalistiek die gebaseerd is op het analyseren van grote datasets.
* **Cross-border datajournalistiek:** Betreft onderzoeksjournalistiek waarbij internationale samenwerkingen worden aangegaan om grote, grensoverschrijdende databestanden te analyseren, zoals de boekhouding van multinationals.
* **OSINT-journalistiek (Open Source Intelligence):** Maakt gebruik van openbaar beschikbare informatie, zoals satellietbeelden en forensische technieken, om de authenticiteit en context van beelden te verifiëren, het moment van opname te bepalen en de locatie te traceren. Dit biedt veel mogelijkheden voor toekomstige journalistieke onderzoeken.
> **Tip:** De ontwikkeling van computationele journalistiek is niet zozeer de toekomst van journalistiek, maar eerder essentieel voor het overleven van nieuwsmedia in het digitale tijdperk. Het is belangrijk om niet alles te willen automatiseren, maar de technologie strategisch in te zetten.
---
# Platformafhankelijkheid in de journalistiek
Dit deel onderzoekt in hoeverre kunstmatige intelligentie leidt tot een grotere platformafhankelijkheid voor nieuwsorganisaties, door zowel directe als indirecte toepassingen van AI en de onderliggende motivaties te analyseren, alsook de meningen en bezorgdheden daaromtrent.
### 3.1 De opkomst van AI en platformafhankelijkheid
De komst van generatieve AI heeft geleid tot een toename in de afhankelijkheid van nieuwsorganisaties van externe nieuwsplatformen en technologiebedrijven. Dit geldt zowel voor directe als indirecte toepassingen van AI.
#### 3.1.1 Directe toepassingen van AI door nieuwsorganisaties
Nieuwsorganisaties maken direct gebruik van AI-technologieën voor diverse doeleinden:
* **Tekst-naar-spraak en spraak-naar-tekst applicaties:** Deze worden gebruikt voor het automatisch omzetten van artikelen naar audio of voor transcripties.
* **AI-modellen voor bewerking en analyse:** Deze modellen worden ingezet voor het verwerken van grote documenten of beeldsets, en voor contentmoderatie, zoals het detecteren van haatberichten.
* **Softwarebibliotheken voor machine learning:** Deze worden gebruikt voor de ontwikkeling van eigen, interne tools.
#### 3.1.2 Indirecte afhankelijkheid van AI-bedrijven
Nieuwsorganisaties zijn ook indirect afhankelijk van AI-bedrijven via diensten die zij aanbieden:
* **Cloud hosting-diensten:** Essentieel voor de infrastructuur van veel digitale nieuwsuitgaven.
* **Analytics platforms:** Tools zoals Google Analytics en Smartocto leveren inzichten in publieksgedrag en contentprestaties, die door algoritmes worden aangedreven.
Een manager van een grote Britse nieuwsorganisatie merkt hierover op: "You can’t use AI without using those companies in some way."
#### 3.1.3 Motivaties voor het gebruik van AI-bedrijven
Nieuwsorganisaties kiezen ervoor om AI-diensten van externe bedrijven te gebruiken om diverse redenen:
* **Kostenefficiëntie:** Het is vaak goedkoper om gebruik te maken van externe diensten dan om zelf de benodigde technologie te ontwikkelen.
* **Structurele voordelen van grote platformen:** Grote technologiebedrijven beschikken over geavanceerdere infrastructuur en expertise.
* **Pragmatisme en risicomijding:** Nieuwsorganisaties volgen liever bestaande innovaties dan zelf het voortouw te nemen in technologische ontwikkeling, omdat ze geen technologiebedrijven zijn. Dit wordt geïllustreerd door de uitspraak: "It’s easy to use, it’s more cost-efficient, and we simply don’t have the resources to do it."
#### 3.1.4 Meningen en bezorgdheden rond platformafhankelijkheid
De meningen over deze toenemende afhankelijkheid variëren. Sommigen relativeren het door te stellen dat nieuwsorganisaties altijd al afhankelijk zijn geweest van externe partijen, al zijn de spelers nu anders. De meesten zien de afhankelijkheid echter als onvermijdelijk.
Er zijn echter vier belangrijke bezorgdheden rond AI-platformafhankelijkheid:
* **Eerdere ervaringen met platforms:** Negatieve ervaringen met de toenemende afhankelijkheid van platforms spelen een rol in de huidige percepties.
* **Black box en controleverlies:** Nieuwsorganisaties weten niet altijd precies hoe AI-systemen werken en welke algoritmes bepalen welke content wordt gepresenteerd. Dit leidt tot een gevoel van controleverlies en onzekerheid over mogelijke biases in de technologie.
* **Overgeleverd aan derden:** De afhankelijkheid van externe partijen betekent dat nieuwsorganisaties onderhevig zijn aan constant veranderende voorwaarden, tarieven en beleidswijzigingen.
* **Verdere verankering van dominante platformen:** Het gebruik van AI-diensten van grote technologiebedrijven kan hun reeds dominante positie op de markt verder versterken en de concurrentie bemoeilijken.
> **Tip:** Het is cruciaal voor nieuwsorganisaties om een balans te vinden tussen het benutten van de voordelen van AI en het minimaliseren van de risico's van platformafhankelijkheid, met oog voor transparantie en redactionele autonomie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Algoritme | Een reeks stappen of regels die worden gevolgd om een probleem op te lossen of een taak uit te voeren, vaak gebruikt in computersystemen om gegevens te verwerken en beslissingen te nemen. |
| Kunstmatige intelligentie (AI) | Het vermogen van een computer of machine om taken uit te voeren die normaal gesproken menselijke intelligentie vereisen, zoals leren, probleemoplossing en besluitvorming. |
| Epistemische vragen | Vragen die betrekking hebben op de aard, oorsprong, reikwijdte en beperkingen van kennis, en hoe we tot betrouwbare kennis kunnen komen. |
| Bias (vooroordeel) | Een systematische neiging of neiging tot een bepaalde uitkomst, die kan voortkomen uit menselijke vooroordelen of historische ongelijkheden, en die de objectiviteit van informatie kan beïnvloeden. |
| Transparantie | Het principe van openheid en duidelijkheid in processen en beslissingen, zodat belanghebbenden de werking en de redenen achter bepaalde acties kunnen begrijpen. |
| Redactionele verantwoordelijkheid | De plicht van een nieuwsredactie om de nauwkeurigheid, eerlijkheid en ethische integriteit van de gepubliceerde inhoud te waarborgen. |
| Platformafhankelijkheid | De mate waarin organisaties of individuen afhankelijk zijn van externe technologieplatforms voor hun operaties, distributie of gegevensbeheer. |
| Computationele journalistiek | De toepassing van computertechnologie en data-analyse binnen journalistieke praktijken, zoals nieuwsgaring, verwerking en verspreiding. |
| Geautomatiseerde journalistiek | Journalistiek die deels of geheel wordt geproduceerd door artificiële intelligentie, inclusief het genereren van tekstuele inhoud of samenvattingen. |
| Sensorjournalistiek | Een vorm van journalistiek die gebruikmaakt van sensoren en datagegevens van instrumenten zoals satellieten, drones of weermetingen om nieuwsfeiten te detecteren en te rapporteren. |
| Immersieve journalistiek | Journalistiek die door middel van technologieën zoals Virtual Reality (VR) of Augmented Reality (AR) een gevoel van nabijheid en aanwezigheid bij de gebeurtenissen creëert voor de consument. |
| Datajournalistiek | Onderzoeksjournalistiek die zich baseert op het analyseren en visualiseren van grote datasets om inzichten te verkrijgen en verhalen te vertellen. |
| Generatieve AI (GenAI) | Een type kunstmatige intelligentie dat nieuwe inhoud kan creëren, zoals tekst, afbeeldingen of muziek, op basis van de gegevens waarmee het is getraind. |
| Algoritmische awareness | Het bewustzijn van gebruikers en journalisten over het bestaan en de invloed van algoritmes op de informatie die zij ontvangen of produceren. |
| Hallucinaties (AI) | Het fenomeen waarbij een AI-model informatie genereert die feitelijk onjuist is, niet gebaseerd is op de inputgegevens, of verzonnen feiten presenteert. |
| OSINT-journalistiek (Open Source Intelligence) | Een vorm van datajournalistiek die gebruikmaakt van publiekelijk beschikbare informatiebronnen, zoals satellietbeelden en openbare databases, om nieuwsfeiten te onderzoeken en te verifiëren. |
Cover
Jourcros_Les2_CrossmediaalNieuwsgebruik_2024-25.pptx
Summary
# Crossmediaal nieuwsgebruik en de drie lagen van nieuwsconsumptie
Dit onderwerp verkent de verschuiving van nieuwsgebruik van traditionele kanalen naar een crossmediale realiteit, waarbij drie onderscheidende lagen van nieuwsconsumptie worden geanalyseerd: de klassieke, online en sociale mediagebruik.
### 1.1 Convergentie en crossmedialiteit in nieuwsgebruik
Nieuwsgebruik is geëvolueerd van een focus op één medium naar een verspreiding over diverse platformen doorheen de dag. Dit betekent niet alleen een convergentie van nieuwsplatformen, maar ook van:
* **Content:** Een mix van journalistieke bronnen (zoals HLN, VRT, De Standaard) en niet-journalistieke bronnen, waaronder influencers en advertenties.
* **Technologie:** Een combinatie van apparaten voor nieuwsconsumptie, waarbij de smartphone een centrale rol speelt naast traditionele toestellen zoals de tv, radio, laptop en zelfs papier.
* **Context:** Een variëteit aan situaties waarin nieuws wordt geconsumeerd, rekening houdend met waar, wanneer en met wie het nieuws wordt geraadpleegd.
#### 1.1.1 De drie lagen van nieuwsconsumptie
De Imec Digimeter 2021 identificeert drie lagen van nieuwsgebruik:
* **Klassieke laag:** Omvat traditionele media zoals televisie, radio, kranten en magazines. Hoewel hun rol verandert, blijven deze media belangrijk. Vaak worden elementen van deze media, zoals losse artikels of fragmenten, ook online of via sociale media geconsulteerd.
* **Online laag:** Bestaat uit nieuwswebsites, nieuwsapps en zoekmachines. Deze laag dient vaak als een trigger voor diepgaandere nieuwsconsumptie, mogelijk voortkomend uit content die men via sociale media is tegengekomen.
* **Socialemedia-laag:** Omvat het nieuws dat wordt verkregen via platforms zoals Facebook, X (voorheen Twitter), Instagram en TikTok. Deze laag kan fungeren als een startpunt dat leidt naar de klassieke of online lagen voor verdere informatie.
Deze drie lagen worden voortdurend gecombineerd en vloeien door elkaar heen in het dagelijkse nieuwsgebruik.
> **Tip:** Het is cruciaal om te beseffen dat nieuwsgebruik tegenwoordig crossmediaal is. Een consument wordt niet langer enkel via één kanaal geïnformeerd.
### 1.2 Implicaties voor redacties en journalisten
De crossmediale realiteit stelt nieuwe eisen aan redacties en journalisten:
* **Doelgroepbereik:** Er moet nagedacht worden over welke doelgroepen op welke manier worden bereikt.
* **Contentdistributie:** De vraag is hoe en waar nieuws het best verspreid kan worden om de beoogde doelgroep te bereiken.
* **Redactionele strategie:** Dit vereist een strategische afstemming van content, technologie en context om relevant te blijven in een competitief medialandschap.
### 1.3 Structuratietheorie en nieuwsgebruik
Anthony Giddens' structuratietheorie biedt een kader om de wederzijdse beïnvloeding tussen individuen (agency) en maatschappelijke structuren te begrijpen in de context van nieuwsconsumptie.
* **Agency:** De capaciteit van individuen om keuzes te maken en actie te ondernemen.
* **Structuur:** De normen, regels en sociale verwachtingen die het gedrag van individuen begrenzen en mogelijk maken.
De theorie stelt dat structuur en agency niet los van elkaar staan, maar elkaar wederzijds beïnvloeden (duality of structure). Door acties evolueert de structuur, en door structuren wordt gedrag gevormd. Reflectievermogen (reflexivity) is hierbij essentieel, waarbij individuen hun eigen acties en de gevolgen ervan kunnen evalueren.
#### 1.3.1 Micro-, meso- en macroniveau van nieuwsconsumptie
Nieuwsconsumptie wordt op verschillende niveaus gestructureerd:
* **Microniveau:**
* **Intentioneel nieuwsgebruik:** Bewust op zoek gaan naar nieuws, vaak via vaste nieuwsroutines.
* **Incidenteel nieuwsgebruik:** Het tegenkomen van nieuws zonder er actief naar op zoek te zijn, voornamelijk via televisie en sociale media. Dit wordt gedefinieerd als de ontmoeting met nieuwscontent die men niet bewust zocht.
* **Mesoniveau:** De rol van sociale omgevingen zoals familie, huisgenoten, de werkomgeving en collega's, en vrienden bij het vormgeven van nieuwsconsumptiepatronen.
* **Macroniveau:** Maatschappelijke en politieke factoren, zoals de politieke context, grote gebeurtenissen (pandemieën, verkiezingen) en nationale politieke dynamieken, die intentioneel nieuwsgebruik kunnen stimuleren.
### 1.4 Incidenteel versus intentioneel nieuwsgebruik
Er is een verschuiving merkbaar van strikt intentioneel nieuwsgebruik naar een hybride vorm, waarbij incidenteel nieuwsgebruik steeds belangrijker wordt, met name door de opkomst van sociale media.
* **Nieuwsrepertoire:** Dit verwijst naar de persoonlijke, crossmediale verzameling van nieuwsmedia die individuen raadplegen om op de hoogte te blijven. Dit repertoire kan sterk verschillen per persoon.
* **Continuüm van nieuwsgebruik:** Het gebruik van nieuws bevindt zich niet in een dichotomie van intentioneel versus incidenteel, maar op een continuüm van incidenteel, via 'gecureerd' nieuws, tot puur intentioneel gebruik. Dit continuüm kan continu worden bijgestuurd.
> **Example:** Een gebruiker kan nieuws tegenkomen op TikTok (incidenteel), dit vervolgens opzoeken op de website van een krant voor meer diepgang (gecureerd), en daarna het actualiteitenprogramma op televisie bekijken (intentioneel).
### 1.5 Nieuwscuratie en socialemedia-affordances
Socialemediaplatformen bieden specifieke mogelijkheden, zogenaamde 'affordances', die de persoonlijke nieuwscuratie beïnvloeden.
* **Affordances:** De suggesties die technologie biedt voor bepaald gedrag. Bijvoorbeeld, een deurklink suggereert een draaibeweging.
* **Sociale affordances:** De mogelijkheden die technologie biedt voor sociaal gedrag, zoals het plaatsen van reacties, delen van content, of volgen/ontvolgen van gebruikers.
Individuele gebruikers worden curators van hun eigen nieuwsrepertoire door middel van 'curation practices':
* **Volgen, blokkeren en verbergen:** Gebruikers beslissen wie ze volgen om hun feed te vormen.
* **Boost of beperk nieuwsgebruik:** Gebruikers kunnen actief hun nieuwsconsumptie stimuleren of juist beperken.
* **Geautomatiseerde serendipiteit:** Het proces waarbij gebruikers door hun interacties met technologie onbedoeld op nieuws stuiten dat hun interesse wekt.
#### 1.5.1 Bevindingen over persoonlijke nieuwscuratie
Onderzoek naar persoonlijke nieuwscuratie toont aan:
* **Link met socialemediagebruik:** Persoonlijke nieuwscuratie is sterk verbonden met het gebruik van sociale media en bredere nieuwsrepertoires.
* **Nieuwsinteresse als voorspeller:** Een hoge interesse in nieuws voorspelt vaker 'boosting' van nieuwscuratie.
* **Politieke overtuiging als voorspeller:** Politieke overtuiging is een voorspeller voor het 'beperken' van nieuwscuratie, waarbij individuen zich mogelijk kritischer opstellen ten opzichte van traditionele media en meer vertrouwen hebben in bronnen die aansluiten bij hun overtuigingen.
* **Nieuwsmijders:** Personen die nieuws mijden, vertonen vaker nieuwsbeperkende curatiepraktijken, waardoor de kans op incidentele nieuwsconsumptie kleiner wordt.
> **Tip:** Wees je bewust van de 'algoritmische curatie' op sociale media, naast je eigen 'individuele agency'. De algoritmes bepalen mede welke content je te zien krijgt.
### 1.6 Trends en paradoxen in nieuwsgebruik
Verschillende trends en paradoxen kenmerken het hedendaagse nieuwslandschap:
* **Nieuwsmijding:** Een groeiende trend waarbij individuen actief nieuwsontwijking vertonen.
* **Socialemediaparadox:** Een toename in het gebruik van sociale media voor nieuws, ondanks een afnemend vertrouwen in nieuws dat via deze kanalen wordt verspreid.
* **Betaalbereidheidsparadox:** Wenselijkheid van toegang tot kwaliteitsnieuws versus een dalende betaalbereidheid, wat de verdienmodellen van nieuwsmedia onder druk zet.
#### 1.6.1 Economische uitdagingen voor journalistiek
De economische eigenschappen van nieuws, zoals de moeilijk te bepalen waarde en de uitdaging om informatie te verkopen in een aandachtseconomie, leiden tot significante druk op traditionele verdienmodellen.
* **Duaal verdienmodel:** Commerciële nieuwsmedia leunen traditioneel op inkomsten uit zowel de consumentenmarkt (geld van lezers) als de reclamemarkt.
* **Uitdagingen:**
* **Dalende betaalbereidheid:** Lezers zijn minder bereid te betalen voor nieuws.
* **Verschuiving van reclamebestedingen:** Reclame verschuift naar grote technologieplatformen.
* **Schaarste aan aandacht:** In plaats van schaarste aan nieuws, is er nu schaarste aan aandacht.
* **Concurrentie:** Verhoogde concurrentie van technologieplatformen, digitale nieuwswebsites en de creatieve industrie leidt tot fragmentatie van het publiek en prijsdalingen voor content en advertentieruimte.
De traditionele rol van de krant als ‘bundel’ van informatie, ontspanning en zoekertjes wordt overgenomen door de smartphone en het internet, wat de journalistieke sector dwingt tot innovatie en aanpassing.
---
# Structuratietheorie en de invloed op nieuwsgebruik
Structuratietheorie, ontwikkeld door Anthony Giddens, biedt een kader om de wederzijdse beïnvloeding tussen individuen (agency) en maatschappelijke structuren te begrijpen, en hoe dit de consumptie van nieuws beïnvloedt.
### 2.1 De structuratietheorie van Giddens
De kern van de structuratietheorie is dat individuen en de maatschappij elkaar continu beïnvloeden. Het is geen kwestie van óf het één óf het ander, maar een constante wisselwerking. Individuen vormen de maatschappij door hun acties, terwijl de maatschappij op haar beurt individuen beïnvloedt via bestaande regels, normen en structuren.
#### 2.1.1 Structuur en agency
* **Structuur:** Dit verwijst naar de regels, normen, sociale verwachtingen, conventies en materiële middelen die het gedrag van individuen binnen een samenleving sturen en begrenzen. Structuren maken bepaalde acties mogelijk en andere juist onmogelijk.
* **Agency:** Dit is het vermogen van individuen om bewuste keuzes te maken en actie te ondernemen binnen de bestaande structuren. Het gaat om de vrijheid en capaciteit om te handelen en de eigen omstandigheden te beïnvloeden.
Volgens Giddens zijn structuur en agency niet gescheiden of tegengesteld, maar juist onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zonder structuren zouden acties betekenisloos zijn, en zonder agency zouden structuren statisch blijven en niet evolueren.
#### 2.1.2 De dualiteit van structuur
Dit concept benadrukt dat structuren tegelijkertijd het middel en het resultaat zijn van sociale acties.
* **Middel:** Structuren bieden de kaders en mogelijkheden waarbinnen individuen handelen. Ze gidsen ons gedrag.
* **Resultaat:** Door de acties die individuen ondernemen, worden de bestaande structuren voortdurend gereproduceerd, uitgedaagd of veranderd.
> **Tip:** Zie structuren niet als starre kooien, maar als flexibele kaders die zowel beperken als mogelijk maken. Jouw dagelijkse keuzes, hoe klein ook, dragen bij aan het voortbestaan of de verandering van deze structuren.
#### 2.1.3 Reflexiviteit
Reflexiviteit is het vermogen van individuen om na te denken over hun eigen acties, de consequenties daarvan, en de redenen achter hun gedrag. Dit is een cruciaal aspect van agency en stelt ons in staat om ons gedrag te evalueren en aan te passen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Praktische bewustzijn:** Acties die we grotendeels routinematig en zonder veel diepgaande reflectie uitvoeren.
* **Discursieve bewustzijn:** Acties waarover we kunnen praten en die we kunnen uitleggen.
### 2.2 De invloed van structuratietheorie op nieuwsgebruik
De structuratietheorie biedt een waardevol perspectief om te begrijpen hoe individuen nieuws consumeren in een steeds complexere, crossmediale omgeving. Het helpt verklaren hoe zowel individuele keuzes als maatschappelijke factoren de manier waarop we informatie tot ons nemen, vormgeven.
#### 2.2.1 Crossmediaal nieuwsgebruik als hybride praktijk
Nieuwsgebruik is tegenwoordig een hybride praktijk geworden die zich over verschillende lagen verspreidt:
* **Klassieke laag:** Traditionele media zoals kranten, televisie en radio.
* **Online laag:** Nieuwssites, nieuwsapps en zoekmachines.
* **Socialemedia-laag:** Nieuws via platforms zoals Facebook, X (voorheen Twitter), Instagram en TikTok.
Deze lagen zijn niet geïsoleerd, maar vloeien door elkaar heen. Een bericht op sociale media kan bijvoorbeeld een trigger zijn om diepergaand nieuws te zoeken via online of klassieke media. De 'Imec Digimeter' onderscheidt drie lagen van nieuwsgebruik, die bovendien worden beïnvloed door de convergentie van content (mix van nieuws- en niet-journalistieke bronnen) en technologie (verschillende toestellen).
#### 2.2.2 Nieuwsrepertoire en incidenteel nieuwsgebruik
* **Nieuwsrepertoire:** Dit omvat de persoonlijke, crossmediale waaier aan nieuwsmedia, bronnen, platformen en kanalen die een individu gebruikt om op de hoogte te blijven van de actualiteit. Het nieuwsrepertoire verschilt sterk van persoon tot persoon.
* **Incidenteel nieuwsgebruik:** Dit verwijst naar het tegenkomen van nieuwscontent waar men niet actief naar op zoek was. Het is nieuwsgebruik dat plaatsvindt zonder de intentie om specifiek nieuws te vergaren.
* **Intentioneel nieuwsgebruik:** Dit is het bewuste opzoeken van nieuws met de bedoeling om geïnformeerd te worden.
Onderzoek suggereert dat de meeste mensen een combinatie van incidenteel en intentioneel nieuwsgebruik hanteren, wat neerkomt op een continuüm van nieuwsconsumptie.
> **Tip:** Denk na over je eigen nieuwsrepertoire. Welke kanalen gebruik je? Hoeveel nieuws kom je incidenteel tegen en hoeveel zoek je actief op? Dit helpt je om je eigen nieuwsgedrag vanuit een structurationistisch perspectief te analyseren.
#### 2.2.3 Micro-, meso- en macroniveau van nieuwsstructurering
De structuratietheorie helpt om de invloed op nieuwsconsumptie te analyseren op verschillende niveaus:
* **Microniveau:**
* **Intentioneel nieuwsgebruik:** Vaak gebaseerd op vaste nieuwsroutines en bewuste keuzes.
* **Incidenteel nieuwsgebruik:** Vindt voornamelijk plaats via televisie (bijvoorbeeld tijdens het wachten op of na afloop van een programma) en sociale media.
* **Mesoniveau:**
* **Rol van sociale omgeving:** Familie, huisgenoten, collega's en vrienden beïnvloeden het nieuwsgebruik. Bijvoorbeeld, een gezinshoofd dat bepaalt welk nieuws er wordt gekeken, of collega's die praten over een bepaalde krant.
* **Omgevingen creëren:** Individuen creëren omgevingen (zoals het wel of niet hebben van een tv in de woonkamer) die hun nieuwsgebruik beïnvloeden.
* **Macroniveau:**
* **Maatschappelijke en politieke context:** Grote gebeurtenissen, politieke dreigingen, pandemieën of verkiezingen kunnen leiden tot meer intentioneel nieuwsgebruik.
* **Nationale verschillen:** De politieke context en specifieke gebeurtenissen in een land spelen een rol.
#### 2.2.4 Sociale media en persoonlijke nieuwscuratie
Sociale mediaplatformen bieden specifieke 'affordances' (mogelijkheden en suggesties voor gebruik) die persoonlijke nieuwscuratie faciliteren. Individuele gebruikers worden actieve curatoren van hun eigen nieuwsrepertoire door te beslissen welke bronnen ze volgen, blokkeren of verbergen. Dit proces van 'curatie' – de productie, selectie, filtering en framing van content – wordt niet alleen gedaan door journalisten, maar ook door politici, algoritmes en individuele gebruikers zelf.
* **Persoonlijke nieuwscuratiepraktijken:** Dit zijn de acties van gebruikers om hun nieuwsrepertoire te bepalen via sociale media.
* **Geautomatiseerde serendipiteit:** Het idee dat door onze interacties met technologie, we onze nieuwsbeleving kunnen beïnvloeden en op onverwachte maar relevante content kunnen stuiten.
> **Example:** Een gebruiker die op Instagram veel volgt over duurzaamheid, zal vaker content over dit onderwerp te zien krijgen. Door accounts te ontvolgen die niet aansluiten bij hun interesses, beperken ze hun nieuwsconsumptie op dat specifieke gebied.
#### 2.2.5 Bevindingen en conclusies over persoonlijke nieuwscuratie
Analyse van data over persoonlijk nieuwsgebruik toont aan dat:
* Persoonlijke nieuwscuratie nauw verbonden is met socialemediagebruik en bredere nieuwsrepertoires.
* Nieuwsinteresse is een voorspeller voor het 'boosten' (actief vergroten) van nieuwscuratie, terwijl politieke overtuiging hier minder invloed op heeft.
* Politieke overtuiging is wel een voorspeller voor het 'beperken' (selectief reduceren) van nieuwscuratie. Gebruikers met een bepaalde politieke overtuiging kunnen kritischer staan tegenover traditionele media en meer vertrouwen hebben in influencers die aansluiten bij hun overtuigingen.
* Mensen die nieuws mijden, hanteren vaker nieuwsbeperkende curatiepraktijken, waardoor de kans op incidenteel nieuwsgebruik wordt verkleind.
Er is echter ook een mogelijke onderschatting van 'algoritmische curatie' – hoe algoritmes van platforms actief de nieuwsfeed van gebruikers vormgeven, onafhankelijk van de directe keuzes van de gebruiker.
---
# Persoonlijke nieuwscuratie en de rol van sociale media
Dit onderwerp verkent hoe individuen hun eigen nieuwsrepertoire samenstellen, met name via sociale media, en analyseert de factoren die hierbij een rol spelen.
### 3.1 Het crossmediale nieuwsgebruik
Nieuwsgebruik is significant veranderd door de opkomst van diverse mediakanalen. Imec Digimeter onderscheidt drie lagen van nieuwsgebruik:
* **Klassieke laag:** Traditionele media zoals televisie, radio, kranten en magazines.
* **Online laag:** Nieuwssites, nieuwsapps en zoekmachines.
* **Socialemedi-laag:** Nieuwsconsumptie via platforms zoals Facebook, X/Twitter, Instagram en TikTok.
Deze lagen convergeren niet alleen in platformen, maar ook in content (een mix van journalistieke en niet-journalistieke bronnen, zoals influencers en advertenties) en technologie (diverse apparaten, met de smartphone als prominent medium). Context, zoals waar en met wie nieuws wordt geconsumeerd, is eveneens een belangrijk aspect. Socialemedi-platforms zoals TikTok en Instagram worden steeds vaker gebruikt voor nieuwsconsumptie, hoewel het vertrouwen in nieuws via deze kanalen lager ligt dan bij traditionele bronnen.
### 3.2 Structuratietheorie en nieuwsgebruik
De structuratietheorie van Anthony Giddens biedt een kader om de wederzijdse beïnvloeding tussen individuen en de samenleving te begrijpen in de context van nieuwsgebruik. De theorie stelt dat individuen (agency) en maatschappelijke structuren (structuur) elkaar voortdurend vormgeven.
* **Duality of structure:** Structuren sturen gedrag, maar door acties van individuen evolueren en veranderen deze structuren. Bij nieuwsgebruik betekent dit dat bestaande mediastructuren (bijvoorbeeld de manier waarop nieuws wordt aangeboden) ons gedrag beïnvloeden, maar dat ons veranderende nieuwsgedrag ook de mediastructuren aanpast.
* **Reflexiviteit:** Het vermogen van individuen om na te denken over hun eigen acties en de gevolgen daarvan. Dit is cruciaal voor hoe agency binnen structuren werkt.
* **Praktische bewustzijn:** Handelingen die we routinematig en zonder veel reflectie uitvoeren.
* **Discoursief bewustzijn:** Het vermogen om onze acties en de redenen ervoor te verbaliseren en uit te leggen.
Deze theorie helpt te begrijpen hoe nieuwsconsumptie gestructureerd wordt op verschillende niveaus: micro, meso en macro.
### 3.3 Incidentele en intentionele nieuwscuratie
Het **nieuwsrepertoire** is de persoonlijke, crossmediale waaier aan nieuwsmedia die individuen raadplegen om op de hoogte te blijven. Dit repertoire varieert sterk per persoon. Nieuwsgebruik kan worden onderverdeeld in:
* **Intentioneel nieuwsgebruik:** Bewust op zoek gaan naar nieuws met de intentie om informatie te vergaren. Dit wordt vaak beïnvloed door vaste nieuwsroutines en gebeurt relatief minder via sociale media.
* **Incidenteel nieuwsgebruik:** Nieuwsinhoud tegenkomen zonder er actief naar op zoek te zijn. Dit gebeurt voornamelijk via televisie en sociale media.
Studies tonen aan dat de meeste mensen een combinatie van beide praktijken hanteren, resulterend in een continuüm van incidenteel nieuwsgebruik, via 'gecureerde' kanalen, tot intentioneel nieuwsgebruik.
#### 3.3.1 Nieuwsmijding en curatiepraktijken
Nieuwsmijding, het actief of selectief vermijden van nieuws, wordt ook gezien als een continuüm. Nieuwsmijders vertonen vaker nieuwsbeperkende curatiepraktijken, wat hun kans op incidenteel nieuwsgebruik verkleint.
### 3.4 De affordances van sociale media voor persoonlijke nieuwscuratie
Socialemediaplatforms bieden specifieke **affordances**, wat betekent dat ze bepaalde acties suggereren of faciliteren. Deze affordances beïnvloeden hoe gebruikers hun nieuwsrepertoire samenstellen.
* **Affordances:** Kenmerken van een technologie die uitnodigen tot bepaald gedrag. Een deurklink suggereert bijvoorbeeld draaien, terwijl een duwplaat uitnodigt tot duwen.
* **Sociale affordances:** Technologische mogelijkheden die bepaald sociaal gedrag toelaten.
Nieuwssites bieden affordances zoals het plaatsen van reacties en het delen van links. Facebook biedt meer mogelijkheden voor interactie en het volgen/ontvolgen van gebruikers. Instagram focust daarentegen meer op visuele content.
#### 3.4.1 Persoonlijke nieuwscuratiepraktijken
Op sociale media wordt curatie – het selecteren, filteren, annoteren en framen van content – door diverse actoren gedaan, waaronder journalisten, politici, algoritmes en individuele gebruikers. **Persoonlijke nieuwscuratiepraktijken** verwijzen naar de acties van individuele gebruikers om hun nieuwsrepertoire vorm te geven door:
* Te beslissen wie zij volgen, blokkeren of verbergen.
* Hun eigen nieuwsgebruik te 'boosten' (vergroten) of 'in te perken' (verkleinen).
#### 3.4.2 Factoren die persoonlijke nieuwscuratie beïnvloeden
Onderzoek naar persoonlijke nieuwscuratie toont aan dat:
* **Nieuwsinteresse** een voorspeller is voor het 'boosten' van nieuwscuratie. Mensen met een hoge interesse in nieuws zullen sneller actieve stappen ondernemen om hun nieuwsconsumptie te vergroten.
* **Politieke overtuiging** daarentegen een voorspeller is van 'limiting' curatie. Individuen kunnen zichzelf radicaler situeren, kritischer staan tegenover traditionele media en meer vertrouwen hebben in influencers die aansluiten bij hun overtuigingen, wat leidt tot het actief beperken van de toegang tot bepaalde nieuwsbronnen.
* **Nieuwsmijders** vertonen vaker nieuwsbeperkende curatiepraktijken, wat hun blootstelling aan nieuws (ook incidenteel) verder reduceert.
Het is belangrijk om de rol van individuele agency niet te overschatten en de invloed van 'algoritmische curatie' door de platformen zelf te erkennen.
### 3.5 Paradoxen in het hedendaagse nieuwsgebruik
Het hedendaagse nieuwslandschap wordt gekenmerkt door verschillende paradoxen:
* **Wantrouwen in gratis nieuws versus beperkte betaalbereidheid:** Hoewel consumenten gratis nieuws consumeren, is de bereidheid om te betalen voor online nieuws beperkt. Dit zet verdienmodellen van journalistieke organisaties onder druk, die afhankelijk zijn van zowel consumenten- als reclamemodellen.
* **Wantrouwen in nieuws op sociale media versus toenemend gebruik:** Ondanks een lager vertrouwen in nieuws dat via sociale media wordt verspreid, neemt het gebruik van deze platformen voor nieuwsconsumptie toe.
De economische eigenschappen van nieuws, zoals de moeilijk te bepalen waarde en de concurrentie in een aandachtseconomie, dragen bij aan deze ontwikkelingen. De fragmentatie van het publiek en de opkomst van technologieplatforms als concurrenten voor aandacht, leiden tot een strijd om de aandacht van de consument, wat prijszetting voor zowel content als reclameruimte onder druk zet.
---
# Nieuwsmijding en economische paradoxen in de journalistiek
Dit onderwerp onderzoekt de trend van nieuwsmijding en de economische paradoxen binnen de journalistiek, zoals de dalende betaalbereidheid voor online nieuws en de spanning tussen vertrouwen en het gebruik van sociale media voor nieuwsconsumptie.
### 4.1 De dynamiek van nieuwsgebruik in een crossmediale context
Nieuwsgebruik is aanzienlijk geëvolueerd van een traditionele, unidirectionele benadering naar een complex, crossmediaal ecosysteem. Dit wordt gekenmerkt door de integratie van verschillende nieuwsbronnen, technologieën en contexten.
#### 4.1.1 Lagen van nieuwsgebruik
Het Imec Digimeter 2021 onderscheidt drie lagen van nieuwsgebruik:
* **Klassieke laag:** Traditionele media zoals televisie, radio, kranten en magazines.
* **Online laag:** Nieuwssites, nieuwsapps en zoekmachines.
* **Socialmedia-laag:** Nieuws via platforms zoals Facebook, X/Twitter, Instagram en TikTok.
Deze lagen zijn niet geïsoleerd, maar convergeren op het gebied van content (een mix van journalistieke en niet-journalistieke bronnen zoals influencers), technologie (verschillende apparaten, met de smartphone als dominant) en context (de diverse situaties waarin nieuws geconsumeerd wordt).
#### 4.1.2 Implicaties voor de journalistiek
De crossmediale aard van nieuwsgebruik vereist dat redacties en journalisten nadenken over wie ze bereiken, via welke kanalen en op welke manier. Het klassieke model van nieuwsconsumptie, waarbij één medium centraal stond, is vervangen door een dynamische interactie tussen verschillende platforms gedurende de dag.
#### 4.1.3 Personalisatie en curatie van nieuws
Individuele nieuwsrepertoires, de persoonlijke crossmediale waaier aan nieuwsmedia die men raadpleegt, verschillen sterk per persoon. Nieuwsgebruik kan worden geanalyseerd op basis van:
* **Platform:** Frequentie van raadpleging van klassieke, online en sociale media.
* **Content:** Favoriete nieuwsmerken en nieuwstypen.
* **Technologie/drager:** Apparaten waarmee nieuws wordt geconsumeerd.
* **Context:** Plaats en tijd van nieuwsconsumptie.
Technologische platforms, met name sociale media, bieden affordances die persoonlijke nieuwscuratie mogelijk maken. Gebruikers kunnen actief beslissen welke content ze volgen, blokkeren, verbergen, promoten of beperken, wat leidt tot een "geautomatiseerde serendipiteit".
### 4.2 Nieuwsmijding: een groeiende trend
Nieuwsmijding verwijst naar het fenomeen waarbij individuen actief nieuws vermijden of selectief consumeren. Dit kan variëren van actief "afhaken" tot selectieve consumptie.
#### 4.2.1 Incidentele versus intentionele nieuwsconsumptie
Het onderscheid tussen intentioneel (bewust op zoek gaan naar nieuws) en incidenteel nieuwsgebruik (nieuws tegenkomen zonder ernaar te zoeken) is cruciaal. Uit onderzoek blijkt dat de meeste mensen een combinatie van beide praktijken hanteren, wat duidt op een continuüm van nieuwsgebruik. Sociale media spelen een significante rol bij incidenteel nieuwsgebruik.
#### 4.2.2 Structuratietheorie en nieuwsgebruik
De structuratietheorie van Anthony Giddens biedt een kader om te begrijpen hoe individuen (agency) en sociale structuren (norms, rules, social expectations) elkaar wederzijds beïnvloeden in nieuwsgebruik. Nieuwsconsumptie wordt gestructureerd op micro-, meso- en macroniveau:
* **Micro-niveau:** Vaste nieuwsroutines (intentioneel) en incidenteel gebruik via tv en sociale media.
* **Meso-niveau:** Invloed van familie, huisgenoten, werkomgeving en collega's.
* **Macro-niveau:** Impact van politieke context, grote gebeurtenissen en maatschappelijke bedreigingen op intentioneel nieuwsgebruik.
#### 4.2.3 Persoonlijke nieuwscuratie en nieuwsmijding
Persoonlijke nieuwscuratiepraktijken, gedreven door individuele gebruikers op sociale media, zijn gelinkt aan socialemediagebruik en bredere nieuwsrepertoires. Nieuwsinteresse voorspelt "boosting" (actief meer nieuws opzoeken), terwijl politieke overtuiging vaker "limiting" (nieuwsgedrag beperken) stuurt. Nieuwsmijders vertonen vaker nieuwsbeperkende curatiepraktijken, wat hun kans op incidenteel nieuwsgebruik verkleint.
> **Tip:** Houd rekening met de beperkingen van de aanname van individuele agency in het begrijpen van nieuwsgebruik, en onderschat de rol van algoritmische curatie niet.
### 4.3 Economische paradoxen in de journalistiek
Commerciële journalistiek, voornamelijk afhankelijk van private investeringen, wordt geconfronteerd met significante economische uitdagingen die voortkomen uit veranderende mediaconsumptiepatronen en technologische ontwikkelingen.
#### 4.3.1 De druk op duale verdienmodellen
Het traditionele duale verdienmodel (inkomsten uit zowel consumenten als adverteerders) staat onder druk door:
* **Dalende betaalbereidheid:** Consumenten zijn minder geneigd te betalen voor online nieuws, ondanks een hoge interesse. Slechts een fractie van de mediagebruikers betaalt voor toegang tot online nieuws.
* **Verschuiving van reclame-inkomsten:** Reclamebudgetten verschuiven naar grote technologieplatformen.
* **Schaarste aan aandacht:** In tegenstelling tot vroeger, waarin kranten schaarste beheersten en een bundel aan informatie boden, is er nu een overvloed aan informatie en een schaarste aan aandacht.
#### 4.3.2 De paradox van vertrouwen en gebruik van sociale media
Er is een opvallende paradox tussen het lage vertrouwen in nieuws op sociale media en het toenemende gebruik van deze platforms als nieuwsbron. Hoewel het algemene vertrouwen in nieuws relatief hoog is, daalt dit significant wanneer het gaat om nieuws afkomstig van sociale media.
#### 4.3.3 Economische eigenschappen van nieuws
Nieuws wordt steeds meer beschouwd als een consumptiegoed, wat de economische waarde ervan moeilijk te bepalen maakt. De kern van de economische uitdaging ligt in de moeilijkheid om nieuws te verkopen en de strijd om aandacht in een economie waar aandacht schaars is.
#### 4.3.4 Concurrentie in de aandachtseconomie
De journalistiek concurreert niet alleen met andere nieuwsverspreiders, maar ook met technologieplatformen, de creatieve industrie en de bredere "aandachtsindustrie". Dit leidt tot verdere fragmentatie van het publiek en een intensievere strijd om aandacht, wat resulteert in dalende prijzen voor zowel content als reclamaruimte.
> **Example:** Een aanzienlijk percentage van de mediagebruikers raadpleegt dagelijks online media (inclusief sociale media) als hun belangrijkste nieuwsbron, terwijl een kleiner, maar significant deel nog steeds televisie als primaire bron beschouwt. Echter, het vertrouwen in nieuws op sociale media is aanzienlijk lager dan in nieuws via meer traditionele kanalen, wat een economische paradox creëert voor nieuwsverspreiders die afhankelijk zijn van zowel bereik als geloofwaardigheid.
#### 4.3.5 De paradox van gratis nieuws versus beperkte betaalbereidheid
Een belangrijke economische paradox is het wantrouwen in gratis nieuws (men vermoedt dat er een verborgen kostenpost is) versus de beperkte bereidheid van consumenten om te betalen voor kwaliteitsnieuws. Dit zet de verdienmodellen van nieuwsorganisaties onder enorme druk.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Crossmedialiteit | Een benadering waarbij nieuws via verschillende media, platformen en contexten wordt verspreid en geconsumeerd, wat leidt tot een integratie van klassieke, online en sociale mediakanalen. |
| Social shaping of technology | Een sociologisch perspectief dat stelt dat technologie niet autonoom wordt ontwikkeld, maar gevormd wordt door sociale en culturele factoren, en op zijn beurt de samenleving beïnvloedt. |
| Imec Digimeter | Een jaarlijks onderzoek dat de mediaconsumptie en het nieuwsgebruik in Vlaanderen analyseert, met aandacht voor de verschillende lagen van nieuwsverspreiding en -consumptie. |
| Affordances | De eigenschappen van een object of technologie die mogelijke acties suggereren voor een gebruiker. Bij sociale media verwijst dit naar de functionaliteiten die interactie en gedrag faciliteren of stimuleren. |
| Structuratietheorie | Een sociologische theorie ontwikkeld door Anthony Giddens, die de wederzijdse relatie tussen sociale structuren en menselijk handelen (agency) onderzoekt, en hoe deze elkaar continu beïnvloeden en vormgeven. |
| Agency | Het vermogen van individuen om autonome keuzes te maken en acties te ondernemen die invloed hebben op hun omgeving en de sociale structuren. |
| Duality of structure | Het concept binnen de structuratietheorie dat stelt dat sociale structuren zowel de middelen als het resultaat zijn van sociale handelingen; ze sturen gedrag en worden tegelijkertijd door dat gedrag gevormd en in stand gehouden. |
| Reflexiviteit | Het vermogen van individuen om na te denken over hun eigen acties, de gevolgen daarvan en de sociale context waarin ze opereren, wat cruciaal is voor het functioneren van agency. |
| Praktische bewustzijn (Practical consciousness) | Kennis en gedrag dat grotendeels onbewust of routinematig wordt toegepast, zonder veel reflectie of verbale uitleg. |
| Discursieve bewustzijn (Discursive consciousness) | Kennis en gedrag dat bewust wordt gemaakt, gearticuleerd en verklaard, wat reflectie en analyse mogelijk maakt. |
| Nieuwsrepertoire | De persoonlijke en crossmediale verzameling van nieuwsbronnen, media, platformen en kanalen die een individu gebruikt om op de hoogte te blijven van de actualiteit. |
| Incidenteel nieuwsgebruik | Het onbedoeld of toevallig tegenkomen van nieuwscontent zonder er actief naar op zoek te zijn, vaak via sociale media of als bijproduct van andere activiteiten. |
| Intentioneel nieuwsgebruik | Het bewust en doelgericht zoeken naar nieuwsinformatie met de intentie om op de hoogte te worden gebracht van specifieke gebeurtenissen of onderwerpen. |
| Nieuwsmijding | De trend waarbij individuen actief besluiten om nieuws te vermijden of selectief te consumeren, vanuit verschillende motivaties zoals overweldiging, angst of desinteresse. |
| Socialemediaparadox | De spanning die ontstaat door het toenemende gebruik van sociale media voor nieuwsconsumptie, terwijl het vertrouwen in nieuws afkomstig van deze platformen vaak laag is. |
| Betaalbereidheidsparadox | De discrepantie tussen de wens van consumenten voor kwaliteitsnieuws en hun terughoudendheid om daadwerkelijk te betalen voor toegang tot online nieuwsinhoud. |
| Duaal verdienmodel | Een bedrijfsmodel voor nieuwsmedia dat inkomsten genereert uit zowel de consumentenmarkt (abonnementen, verkoop) als de reclamemarkt. |
| Aandachtseconomie | Een economisch model waarin aandacht wordt beschouwd als een schaarse en waardevolle hulpbron, waar organisaties, waaronder nieuwsmedia, mee concurreren. |
| Curatiepraktijken (Curation practices) | De acties die individuele gebruikers ondernemen op sociale media om hun persoonlijke nieuwsrepertoire te beheren, selecteren, filteren en framen. |
| Geautomatiseerde serendipiteit (Automated serendipity) | Het fenomeen waarbij algoritmes op digitale platformen, door middel van gepersonaliseerde aanbevelingen, de kans op het toevallig ontdekken van relevante of interessante informatie vergroten. |
Cover
Jourcros_Les3_WaardevolleJournalistiek_2025-26.pptx
Summary
# Nieuwe verdienmodellen in de journalistiek
Nieuwe verdienmodellen in de journalistiek onderzoeken de uitdagingen voor traditionele financieringsmethoden en verkennen innovatieve benaderingen om journalistiek rendabel te houden in een digitaal tijdperk.
## 1. Nieuwe verdienmodellen in de journalistiek
### 1.1 De uitdagingen voor traditionele verdienmodellen
Traditionele verdienmodellen in de journalistiek staan onder druk door diverse factoren:
* **Verschuiving naar gratis journalistiek:** De verwachting dat nieuws gratis beschikbaar is, ondermijnt betaalde abonnementenmodellen. Voorbeelden zoals het gratis aanbieden van abonnementen aan studenten door kranten tonen de noodzaak om nieuwe lezers aan te trekken en data te verzamelen.
* **Dalende betaalbereidheid:** Consumenten zijn minder geneigd te betalen voor nieuws, wat traditionele inkomstenbronnen zoals abonnementen bedreigt.
* **Verschuiving van reclame-inkomsten:** Reclamebudgetten verschuiven steeds meer naar grote digitale platformen, waardoor mediabedrijven minder inkomsten genereren uit advertenties.
* **Afhankelijkheid van data van derden:** Journalistieke organisaties worden gedwongen manieren te vinden om data te verzamelen en te gebruiken, omdat nieuwsconsumptie via sociale media de data in handen van platformen laat. Dit maakt hen afhankelijk van derde partijen voor gerichte advertenties en content op maat.
### 1.2 De business case achter gratis aanbod
Het gratis aanbieden van abonnementen, zoals door DPG Media aan studenten, heeft strategische achterliggende redenen:
* **Stickiness en lezersmarkt:** Het gratis aanbieden van toegang kan lezers aantrekken en vasthouden, met de hoop dat enkelen na afloop van de gratis periode overstappen op een betaald abonnement.
* **Dataverzameling:** Het verzamelen van data over studenten is cruciaal in een landschap waar nieuwsconsumptie via sociale media de data bij de platformen laat. Deze data is nodig voor gerichtere advertenties en content op maat.
* **Ontwikkeling van eigen platformen:** Mediabedrijven streven ernaar meer eigen platformen te ontwikkelen om minder afhankelijk te zijn van externe platformen voor gebruikersdata.
### 1.3 Het consensmodel en data als betaalmiddel
Een belangrijke ontwikkeling is de verschuiving naar een "pay-or-consent"-model:
* **Data in ruil voor toegang:** In plaats van direct geld te vragen, wordt consumenten gevraagd om toestemming voor het gebruik van hun data (via cookies).
* **Alternatieve betaling:** Als consumenten geen toestemming geven voor dataverzameling, wordt hen een directe betaling gevraagd, bijvoorbeeld via een maandabonnement.
* **Doel:** Dit model beoogt consumenten minder tijd te laten besteden op internationale platformen, waardoor minder data en aandacht daar achterblijft. Het stelt mediabedrijven in staat te concurreren met de data- en aandachtsmarkt van grote techbedrijven.
### 1.4 Mogelijke inkomstenbronnen in de journalistiek
Naast traditionele modellen zijn er diverse andere inkomstenbronnen:
* **Subsidies en overheidsmiddelen:** Hoewel een beperkt deel van de journalistiek (zoals de publieke omroep) gefinancierd wordt door subsidies, zijn deze vaak gericht op specifieke thema's en niet primair op de financiering van journalistiek zelf. Ongeveer 20-30% van de journalistiek wordt met overheidsmiddelen gefinancierd.
* **Gunstmaatregelen (indirecte subsidiëring):** Dit omvat fiscale voordelen, zoals het uitbetalen van freelancers met vergoedingen in plaats van loon om kosten te drukken, en de (gedeeltelijk door de overheid gefinancierde) postbezorging.
* **Innovatiesteun:** Mediabedrijven kunnen subsidies aanvragen voor innovatieve projecten, vaak gericht op technologische ontwikkeling.
* **Individuele beurzen:** Journalisten kunnen werkbeurzen aanvragen voor onderzoeksprojecten, zij het vaak om kleinere bedragen.
* **Private middelen:** Dit blijft de grootste financieringsbron, waaronder:
* **Inkomsten uit lezers:** Dit omvat gesponsorde content, advertenties, evenementen, e-commerce en fondsenwerving.
* **Reclamemarkt:** Hoewel onder druk, blijft dit een belangrijke inkomstenbron.
* **Duaal verdienmodel:** Een combinatie van inkomsten uit de reclamemarkt en de consumentenmarkt (geld/abonnement, tijd/aandacht).
### 1.5 De rol van data en aandacht
* **Data als nieuwe valuta:** Aandacht wordt gezien als een waardevolle bron die lezers leveren. De nadruk ligt op het verzamelen en analyseren van deze data om content en advertenties te personaliseren.
* **Het belang van "audience attentiveness":** Effectieve journalistiek vereist een diepgaande aandacht voor het publiek, hun ervaringen en behoeften.
### 1.6 De "audience turn" in journalistiek
Dit concept plaatst het publiek centraal in de journalistieke praktijk:
* **Vertrekken vanuit gebruikerservaringen:** De focus verschuift van "wat is nieuws" naar "wat wordt als informatief ervaren" door de gebruiker.
* **Actieve nieuwsgebruikers:** Burgers worden gezien als actieve deelnemers die impact voelen van nieuws, verwachtingen hebben en er iets mee doen.
* **Audience engagement:** Dit gaat niet over het maximaliseren van klikken, likes of shares, maar over het creëren van betrokkenheid en verbondenheid met het nieuws en het nieuwsmerk.
* **Kernprincipes van de "audience turn":**
* **Radicale audiencedraai:** Nieuwsgebruikers centraal stellen.
* **Vertrekken vanuit ervaringen:** Analyseren hoe gebruikers nieuws consumeren en ervaren.
* **Niet-commercieel aantrekkelijke gebruikers betrekken:** Ook groepen bereiken die voorheen gemarginaliseerd werden.
* **Focus op ervaren informatie:** Kijken naar wat *als* informatie wordt ervaren, niet alleen wat objectief als nieuws wordt beschouwd.
### 1.7 Het BBC User Needs model
Dit model identificeert acht behoeften die nieuws zou moeten vervullen voor het publiek:
* **Perspectief bieden:** Helpen om situaties te begrijpen en inzicht te krijgen.
* **Inspireren:** Nieuwe ideeën en perspectieven aanreiken.
* **Updaten:** Op de hoogte houden van actuele gebeurtenissen.
* **Iets bijleren:** Nieuwe kennis en vaardigheden aanreiken.
* **Betrokkenheid verhogen:** Gevoelens van verbondenheid en deelname stimuleren.
* **Nut hebben:** Praktische informatie bieden die van toegevoegde waarde is.
* **Verbinden met anderen:** Helpen bij het opbouwen van sociale cohesie en begrip.
* **Entertainen:** Amuseren en ontspanning bieden.
### 1.8 Wat maakt journalistiek waardevol?
Waardevolle journalistiek wordt gekenmerkt door **gewaardeerde subjectieve percepties, reacties, sensaties, emoties en gevoelens die journalistiek bij de gebruiker oproept**. Dit kan worden onderverdeeld in drie sleutelervaringen:
* **Iets nieuws leren:**
* **Betrouwbare informatie:** Nieuws en overzichten presenteren.
* **Educatie:** Achtergronden, duiding, analyse en context bieden.
* **Inspiratie:** Verrassingen en onverwachte inzichten aanreiken.
* **(H)erkenning vinden:**
* **Representatie:** Nieuws dat over en voor de gebruiker gaat.
* **Participatie:** Het gevoel gehoord te worden, deel uit te maken van de gemeenschap waarover wordt geschreven.
* **Welzijn:** Nieuws dat op maat is, behapbaar en relevant voor de persoonlijke levenssfeer.
* **Wederzijds begrip verhogen:**
* **Connectie en sociale cohesie:** Empathie, dialoog en humor bevorderen.
* **Mobilisatie:** Empowerment en actie stimuleren.
* **Oplossingsgerichtheid:** Constructieve inzichten bieden die hoop geven en begrip voor problemen creëren.
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat de perceptie van waarde subjectief is. Kwaliteitsjournalistiek of populaire consumptie-statistieken (zoals veel aangeklikte artikelen) garanderen niet automatisch dat de journalistiek als waardevol wordt ervaren. De "frequency fallacy" (veel klikken betekent niet altijd waardevol) en de "duration fallacy" (veel tijd spenderen betekent niet altijd waardevol) illustreren dit.
### 1.9 Vereisten voor waardevolle journalistiek
Waardevolle journalistiek vereist een actieve en aandachtige benadering van het publiek door de journalistieke organisatie. Dit omvat:
* **Accuraatheid:** Zorgen voor betrouwbare en geverifieerde informatie.
* **Oprechtheid:** Onpartijdigheid en transparantie in de totstandkoming van het nieuws.
* **Gastvrijheid/openheid:** Iedereen de kans geven om gehoord te worden en de mogelijkheid bieden tot deelname.
* **Luisterbereidheid:** Proactief luisteren naar het publiek en proberen te begrijpen wat zij belangrijk vinden.
* **Een "goede vriend" zijn:** Een professionele, maar tegelijkertijd betrokken relatie opbouwen met het publiek, waarbij soms ook tegenspraak geboden kan worden vanuit een oprecht belang.
* **De "juiste afstand" houden:** Een balans vinden tussen betrokkenheid en onpartijdigheid, zodat de journalistiek toegankelijk is maar niet overmatig gepolariseerd raakt.
> **Example:** Een nieuwsmedium dat zich richt op lokale gemeenschapsontwikkeling kan waardevol zijn door het tonen van succesvolle lokale initiatieven (inspiratie, hoop), het laten horen van diverse stemmen binnen de gemeenschap (participatie, erkenning) en het duiden van complexe lokale vraagstukken (educatie, begrip). Dit draagt bij aan het welzijn van de gemeenschap en hun onderling begrip.
---
# Waardevolle journalistiek en gebruikerservaring
Waardevolle journalistiek wordt gedefinieerd vanuit het perspectief van de gebruiker, met een focus op de gebruikerservaring en waardering, waarbij drie kernervaringen centraal staan: iets nieuws leren, erkenning vinden en wederzijds begrip verhogen.
### 2.1 De uitdagingen voor journalistiek in het digitale tijdperk
Commerciële nieuwsmedia streven naar winstmaximalisatie, traditioneel via een duaal verdienmodel: inkomsten uit de reclamemarkt en inkomsten uit de consumentenmarkt. Beide modellen staan echter onder druk. De reclamemodellen worden geconfronteerd met een verschuiving van reclamebestedingen naar online platforms, terwijl de consumentenmarkt een dalende betaalbereidheid kent, wat het belang van data als betaalmiddel vergroot (pay-or-consent-model). Dit creëert onzekerheid over de toekomst van journalistiek en dwingt mediabedrijven om te innoveren in zowel inkomstmodellen als producten, met een groeiende focus op gebruikerservaring.
#### 2.1.1 Nieuwe verdienmodellen en productinnovatie
Mediabedrijven onderzoeken alternatieve manieren om waarde te creëren voor gebruikers die niet direct willen betalen met geld. Dit omvat het gratis aanbieden van abonnementen om 'stickiness' te creëren, data te verzamelen en adverteerders gerichter te bereiken. De verschuiving naar een 'consensmodel' waarbij gebruikers betalen met data in plaats van geld, is een belangrijk aandachtspunt. Daarnaast zetten mediabedrijven in op productinnovatie, zoals audio- en videoproducten, en content op maat, gericht op het aanspreken van jongere doelgroepen.
#### 2.1.2 Wat maakt nieuws waardevol voor de gebruiker?
De traditionele opvattingen over kwaliteitsjournalistiek en populaire journalistiek blijken onvoldoende om te verklaren waarom gebruikers bereid zijn te betalen voor nieuws. Onderzoek wijst uit dat de focus moet verschuiven naar de subjectieve gebruikerservaring en waardering.
> **Tip:** Het is cruciaal om niet te vragen wat men *denkt* dat goede journalistiek is, maar om onbevooroordeeld te bevragen welke nieuwsconsumptie als waardevol wordt ervaren vanuit het perspectief van de gebruiker.
#### 2.1.3 Fenomenologische benadering van nieuwsgebruik
Een fenomenologische benadering, die vertrekt vanuit de subjectieve ervaringen van mensen, biedt meer inzicht in wat nieuws waardevol maakt. Deze methode vermijdt normatieve oordelen en vooropgestelde categorieën, en richt zich op de directe ervaring van de nieuwsconsument.
#### 2.1.4 Afwijzing van de 'frequency fallacy' en 'duration fallacy'
Twee veelvoorkomende misvattingen in de analyse van webstatistieken zijn de 'frequency fallacy' en de 'duration fallacy'.
* **Frequency fallacy:** Een hoog aantal klikken op een artikel betekent niet automatisch dat het artikel waardevol wordt gevonden. Vaak worden artikelen met controversiële, entertainment-, conflict- of faalgerelateerde inhoud aangeklikt om juist de waardeloosheid ervan te bevestigen.
* **Duration fallacy:** De tijd die aan een artikel wordt besteed, is geen betrouwbare indicator van de waardering. Gebruikers kunnen bijvoorbeeld een liveblog lang volgen, maar achteraf concluderen dat het hun tijd niet waard was.
#### 2.1.5 Kernbegrippen: Gebruikerservaring en Waardering
Waardevolle journalistiek wordt omschreven als een reeks gewaardeerde subjectieve percepties, reacties, sensaties, emoties en gevoelens die journalistiek oproept bij de gebruiker. Hierbij zijn twee concepten essentieel:
* **Gebruikerservaring (user experience):** De totale ervaring die een gebruiker heeft met het consumeren van nieuws.
* **Waardering (appreciation):** De subjectieve beoordeling van de waarde die uit de nieuwservaring wordt gehaald.
### 2.2 Drie kernervaringen van waardevolle journalistiek
Op basis van onderzoek naar nieuwsgebruikers zijn drie kernervaringen geïdentificeerd die nieuws waardevol maken:
#### 2.2.1 Iets nieuws leren
Deze kernervaring omvat het opdoen van nieuwe kennis, inzichten, inspiratie of verrassing die de gebruiker niet eerder had.
* **Betrouwbare informatie:** Het bieden van accurate en geverifieerde feiten.
* **Educatie:** Het aanbieden van duiding, analyse, context en multiperspectiviteit over onderwerpen.
* **Inspiratie:** Het verrassen van gebruikers met nieuwe ideeën, perspectieven of verhalen waar ze niet actief naar op zoek waren.
#### 2.2.2 Erkenning vinden in het nieuws
Deze ervaring betreft het gevoel gehoord, gezien en vertegenwoordigd te worden door het nieuws. Het gaat niet enkel om nieuws *over* de gebruiker, maar ook *met* de gebruiker.
* **Representatie:** Nieuws dat zich richt op 'mij' en 'over mij', waarbij de gebruiker zichzelf herkent.
* **Participatie:** Het gevoel gehoord te worden en dat meningen die overeenkomen met de eigen mening, worden erkend, niet noodzakelijk bevestigd.
* **Welzijn:** Nieuws dat op maat is van de gebruiker, behapbaar en relevant is voor hun dagelijks leven.
#### 2.2.3 Wederzijds begrip verhogen
Deze kernervaring draait om het gevoel van verbondenheid met anderen in de samenleving en het verkrijgen van inzicht in de perspectieven van anderen.
* **Connectie en sociale cohesie:** Het bevorderen van empathie, dialoog en begrip tussen verschillende groepen in de samenleving.
* **Mobilisatie:** Het geven van informatie die empowerment en handelingsperspectief biedt.
* **Oplossingsgerichtheid:** Het aanbieden van constructieve benaderingen en hoop, waarbij gebruikers begrijpen waarom bepaalde situaties zo zijn en hoe ze ermee om kunnen gaan.
### 2.3 'Audience attentiveness' en de 'audience turn'
Waardevolle journalistiek vereist 'audience attentiveness', oftewel opmerkzaamheid ten aanzien van het publiek. Dit betekent dat nieuwsmedia actief moeten luisteren naar hun publiek en rekening moeten houden met hun ervaringen en behoeften. De 'audience turn' in journalistiek pleit voor een perspectief dat het publiek centraal plaatst, met een verschuiving van 'wat nieuws is' naar 'wat als informatief wordt ervaren'.
> **Tip:** De 'audience turn' vraagt nieuwsgebruikers te beschouwen als 'actieve agenten' met eigen verwachtingen en manieren om met nieuws om te gaan.
#### 2.3.1 Principes van 'audience attentiveness'
Om waardevolle journalistiek te realiseren, moeten nieuwsmedia zich richten op de volgende principes:
* **Accuraatheid:** Het streven naar feitelijke correctheid en geverifieerde informatie.
* **Oprechtheid:** Transparantie en onpartijdigheid in de berichtgeving.
* **Gastvrijheid/openheid:** Iedereen de kans geven om aan het woord te komen en hun perspectief te delen.
* **Luisterbereidheid:** Actief proberen te begrijpen wat het publiek bedoelt en welke behoeften er zijn.
* **Een 'goede vriend' zijn:** Een professionele, maar empathische relatie met het publiek aangaan.
* **De 'juiste afstand' houden:** Een balans vinden tussen betrokkenheid en objectiviteit, om niet te afstandelijk te worden maar ook niet te partijdig.
#### 2.3.2 'Audience engagement' versus 'audience attentiveness'
'Audience engagement' moet niet primair gericht zijn op het maximaliseren van klikken, likes en shares. In plaats daarvan moet het streven naar het creëren van betrokkenheid en verbondenheid bij het nieuws en het nieuwsmerk.
#### 2.3.3 Het BBC 'User Needs' model
Het BBC 'User Needs' model identificeert acht behoeften die nieuws zou moeten vervullen, waaronder het bieden van perspectief, inspireren, updaten, iets bijleren, betrokkenheid verhogen, nut hebben, verbinden met anderen en entertainen. Hoewel dit model een goede basis vormt, kan de focus op 'erkenning vinden' verder worden versterkt.
> **Voorbeeld:** Het model van de BBC benadrukt de noodzaak dat nieuws gebruikers informeert en verbindt, wat direct aansluit bij de kernervaringen van 'iets nieuws leren' en 'wederzijds begrip verhogen'. De behoefte aan 'perspectief bieden' en 'betrokkenheid verhogen' sluit aan bij 'erkenning vinden'.
---
# De 'audience turn' in de journalistiek
De 'audience turn' in de journalistiek pleit voor een fundamentele verschuiving waarbij de ervaringen en behoeften van de gebruiker centraal komen te staan, in plaats van traditionele definities van wat nieuws is.
### 3.1 De noodzaak van een publieksgerichte aanpak
Traditionele verdienmodellen in de journalistiek, gebaseerd op abonnementen en advertenties, staan onder druk door een dalende betaalbereidheid van het publiek en de verschuiving van advertentiebestedingen naar online platforms. Dit creëert een grote onzekerheid over de toekomst van journalistiek. Om de financiering van journalistiek te waarborgen, onderzoeken mediabedrijven nieuwe modellen, zoals een "pay-or-consent"-model waarbij gebruikers kiezen tussen betalen met geld of met data.
De crisis in de verdienmodellen noopt media om niet alleen te focussen op inkomststromen, maar ook op productinnovatie die aansluit bij de gebruikers. Het traditionele onderscheid tussen "kwaliteitsjournalistiek" en "populair nieuws" blijkt onvoldoende om te begrijpen wat nieuws waardevol maakt voor het publiek. Onderzoek toont aan dat concepten als "frequency fallacy" (frequentie van klikken impliceert niet per se waardering) en "duration fallacy" (tijd besteed aan nieuws impliceert niet per se waardering) achterhaald zijn.
### 3.2 Waardevolle journalistiek: kernbegrippen en modellen
In plaats van te spreken over kwaliteits- of populair nieuws, wordt het concept "waardevolle journalistiek" geïntroduceerd. Dit wordt gedefinieerd als een reeks subjectieve percepties, reacties, sensaties, emoties en gevoelens die journalistiek oproept bij de gebruiker. Hieruit komen drie sleutelervaringen naar voren die waardevolle journalistiek definiëren:
* **Iets nieuws leren (Learning something new):** Dit omvat het verwerven van betrouwbare informatie, educatie door multiperspectiviteit, duiding en analyse, en inspiratie door verrassing en serendipiteit. Het gaat erom dat nieuwsgebruikers geïnformeerd, geïnspireerd en verrijkt worden.
* **(H)erkenning krijgen (Getting recognition):** Dit betreft de ervaring dat het nieuws rekening houdt met de opvattingen van de gebruiker en over hen gaat. Het gevoel gehoord te zijn, deel uit te maken van de samenleving waarover wordt geschreven, en vertegenwoordigd te worden ("voor mij en over mij"). Dit omvat ook participatie ("met mij") en het gevoel van welzijn ("op maat van mij", behapbaar).
* **Wederzijds begrip verhogen (Increasing mutual understanding):** Dit model benadrukt de verbindende rol van journalistiek. Het bevordert het gevoel van verbondenheid met anderen in de samenleving door inzicht te geven in waarom anderen denken en doen wat ze doen. Dit kan leiden tot empathie, dialoog, en een focus op oplossingsgerichtheid en hoop.
> **Tip:** Het is cruciaal om de subjectieve ervaring van de gebruiker te erkennen en te waarderen, in plaats van te vertrouwen op normatieve definities van "kwaliteitsjournalistiek" of op basis van webstatistieken.
### 3.3 De 'audience turn' in de praktijk
De "audience turn" pleit voor een radicale verschuiving door:
* Uit te gaan van de ervaringen van nieuwsgebruikers.
* Meer rekening te houden met nieuwsgebruikers die niet direct commercieel aantrekkelijk zijn.
* De focus te verleggen van "wat nieuws is" naar "wat als informatief wordt ervaren".
* Nieuwsgebruikers te zien als actieve participanten ("active agents") met eigen behoeften en verwachtingen.
Dit concept van een "audience turn" vereist "audience attentiveness", wat betekent dat media voeling moeten houden met hun publiek. Media moeten niet alleen accuraat en oprecht zijn, maar ook gastvrij, open en luisterbereid. De relatie met het publiek wordt vergeleken met die van een "goede vriend", waarbij een juiste balans wordt gevonden tussen professionaliteit en nabijheid.
> **Voorbeeld:** Als nieuwsmedia de berichtgeving over bepaalde groepen, zoals antivaxers, niet zo inrichten dat zij zich (gedeeltelijk) erkend voelen, kunnen deze groepen zich afkeren van het nieuws. Een "audience attentive" benadering zou ernaar streven om ook deze groepen te betrekken, zodat ze zich gehoord voelen en mogelijk nieuwe inzichten opdoen, terwijl de media proberen de samenhang te bewaren.
### 3.4 Modellen voor gebruikersbehoeften
Verschillende modellen verkennen hoe aan de behoeften van de gebruiker kan worden voldaan. Het "User Needs" model, ontwikkeld door BBC in samenwerking met SmartOcto, identificeert acht behoeften die nieuws moet vervullen:
1. **Perspectief bieden:** De context en achtergronden begrijpen.
2. **Inspireren:** Geïnspireerd worden door nieuwe ideeën of mogelijkheden.
3. **Updaten:** Op de hoogte blijven van actuele gebeurtenissen.
4. **Iets bijleren:** Kennis en inzichten vergaren.
5. **Betrokkenheid verhogen:** Een gevoel van verbinding creëren.
6. **Nut hebben:** Praktische informatie bieden die van waarde is.
7. **Verbinden met anderen:** Inzicht krijgen in de samenleving en medeburgers.
8. **Entertainen:** Ontspanning en vermaak bieden.
> **Tip:** Het is essentieel dat mediabedrijven niet alleen focussen op hoe ze klikken, likes of shares kunnen genereren, maar zich richten op hoe ze een gevoel van betrokkenheid en verbondenheid bij het nieuws en het nieuwsmerk kunnen creëren. De 'audience turn' vraagt om een diepgaand begrip van de gebruiker, verder dan louter verkeerscijfers.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Crossmedialiteit | De strategie waarbij content wordt verspreid via verschillende media, met de bedoeling om een breder publiek te bereiken en de interactie te vergroten door content aan te passen aan elk medium. |
| Stickyness (lezersmarkt) | Het vermogen van een nieuwsplatform om lezers langdurig te binden en te boeien, wat essentieel is voor het behouden van een abonneebestand en het verzamelen van data. |
| Dataverzameling | Het proces van het verzamelen van informatie over gebruikersgedrag en voorkeuren, met als doel gepersonaliseerde content aan te bieden en advertenties gerichter te maken. |
| Reclamemarkt | De sector waarin bedrijven adverteren via diverse mediakanalen om producten of diensten te promoten en zo hun omzet te verhogen. |
| Consensmodel | Een economisch model waarbij gebruikers instemmen met het delen van hun persoonlijke data in ruil voor gratis toegang tot content, als alternatief voor directe betaling. |
| Hybride vorm reclame | Een vorm van reclame die elementen van redactionele content en commerciële boodschappen combineert, waardoor de grens tussen echt en geadverteerd nieuws kan vervagen. |
| Verdienmodellen | De strategieën en methoden die een bedrijf gebruikt om inkomsten te genereren en winst te maken, in de journalistiek vaak gericht op abonnementen, advertenties en andere diensten. |
| Betaalbereidheid | De mate waarin consumenten bereid zijn te betalen voor producten of diensten, in de context van journalistiek een cruciaal element voor de financiële levensvatbaarheid van nieuwsmedia. |
| Private middelen | Inkomsten die voortkomen uit commerciële activiteiten, zoals advertenties, abonnementen, e-commerce en sponsoring, in tegenstelling tot overheidsfinanciering. |
| Gunstmaatregelen | Indirecte vormen van subsidiëring of financiële ondersteuning, zoals fiscale voordelen of gesubsidieerde postbezorging, die mediabedrijven ten goede komen. |
| Fiscale voordelen | Belastingmaatregelen die bedrijven of individuen voordeel bieden, zoals lagere tarieven of aftrekposten, bedoeld om economische activiteiten te stimuleren. |
| Innovatiesteun | Financiële middelen of ondersteuning die worden verstrekt aan bedrijven of projecten die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe technologieën of producten. |
| Gesponsorde content | Inhoud die door een externe partij wordt betaald om te worden gepubliceerd, vaak om het product of de dienst van de sponsor te promoten, met een duidelijke aanduiding als zodanig. |
| E-commerce | De handel in producten of diensten via elektronische middelen, met name het internet, vaak geïntegreerd in nieuwspublicaties om extra inkomsten te genereren. |
| Bumbling | Een marketingtechniek waarbij tijdelijk gratis toegang wordt geboden tot een dienst of product, met als doel de gebruiker later te overtuigen tot een betaald abonnement. |
| Duale verdienmodel | Een verdienmodel dat berust op twee hoofdinkomstenstromen, in de journalistiek typisch inkomsten uit de reclamemarkt en de consumentenmarkt (abonnementen). |
| Pay-or-consent-model | Een model waarbij gebruikers de keuze krijgen tussen het betalen van een vergoeding voor toegang tot content, of het toestaan van het gebruik van hun gegevens (bv. via cookies). |
| Productinnovatie | Het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten en diensten die aansluiten bij de behoeften en wensen van de gebruiker, essentieel voor mediabedrijven om relevant te blijven. |
| Kwaliteitsjournalistiek | Journalistiek die wordt gekenmerkt door diepgang, betrouwbaarheid, onafhankelijkheid en een hoge mate van feitelijke nauwkeurigheid, met als doel het publiek goed te informeren. |
| Populair nieuws | Nieuws dat veel aandacht trekt en breed wordt geconsumeerd, vaak door zijn actualiteit, directheid of emotionele impact, maar niet altijd noodzakelijk van hoge journalistieke kwaliteit is. |
| Frequency fallacy | De misvatting dat hoge klikfrequenties van nieuwsitems automatisch duiden op waardevolheid of interesse, terwijl deze clicks ook kunnen voortkomen uit nieuwsgierigheid naar waardeloze content. |
| Duration fallacy | De misvatting dat de tijd die aan het consumeren van nieuws wordt besteed, een directe indicator is van de waardevolle ervaring, aangezien men tijdens het lezen ook andere zaken kan doen. |
| Gebruikerservaring (user experience) | De totale ervaring die een gebruiker heeft bij het interageren met een product, systeem of dienst, inclusief emoties, percepties en reacties. |
| Waardering (appreciatie) | De mate waarin gebruikers de waarde van journalistieke content erkennen en waarderen, gebaseerd op hun subjectieve ervaringen, emoties en gevoelens. |
| Audience attentiveness | De bereidheid van het publiek om aandacht te schenken aan journalistieke content, wat cruciaal is voor de waardering en effectiviteit ervan. |
| Gastvrijheid/openheid | Een houding binnen de journalistiek die openstaat voor diverse perspectieven en iedereen de kans geeft gehoord te worden, wat bijdraagt aan een breder publieksbereik. |
| Luisterbereidheid | Het vermogen en de bereidheid van journalisten om actief te luisteren naar het publiek, hun behoeften te begrijpen en hun feedback te integreren in de berichtgeving. |
| Audience engagement | De mate waarin het publiek actief betrokken is bij nieuwscontent, wat verder gaat dan klikken en liken, en gericht is op het opbouwen van een band met het nieuwsmerk. |
| User Needs model | Een theoretisch kader dat de verschillende behoeften van nieuwsgebruikers identificeert en categoriseert, om nieuwsmedia te helpen content te creëren die beter aansluit bij het publiek. |
Cover
Jourcros_Les4_InclusieveJournalistiek_2025-26.pptx
Summary
# Rol van journalistiek in de democratie
Dit onderwerp verkent de essentiële functies die journalistiek vervult binnen een democratische samenleving, met specifieke aandacht voor informatievoorziening, analyse, het faciliteren van publieke debatten, en de representatieve en emancipatorische rollen die het speelt.
### 1.1 Functies van journalistiek in een democratie
Michael Schudson identificeert verschillende cruciale rollen die nieuws kan spelen ter ondersteuning van de democratie:
* **Informatie:** Het verschaffen van betrouwbare en accurate informatie over actuele gebeurtenissen is een fundamentele rol. Dit stelt burgers in staat geïnformeerd beslissingen te nemen.
* **Onderzoek (Investigation):** Journalistiek fungeert als waakhond van de pers, waarbij het onderzoek wordt gedaan naar machthebbers en misstanden aan het licht worden gebracht.
* **Analyse:** Naast het rapporteren van feiten, biedt journalistiek interpretatie, context en duiding om gebeurtenissen beter te begrijpen.
* **Sociale empathie:** Journalistiek kan bijdragen aan het vergroten van begrip en sociale empathie, met name voor de ervaringen van minder bevoordeelde groepen in de samenleving.
* **Publiek forum:** Het biedt een platform voor een pluralistisch publiek debat, waar diverse meningen en perspectieven gehoord kunnen worden.
* **Mobilisatie:** Journalistiek kan burgers stimuleren en mobiliseren tot actie, of het nu gaat om politieke participatie of maatschappelijke betrokkenheid.
* **Publieke vertegenwoordiging van de democratie (Publicizing representative democracy):** Dit omvat het verdedigen en promoten van democratische principes.
### 1.2 Representatieve en emancipatorische rol
Journalistiek speelt een dubbele rol in de democratie:
* **Representatief:** Het weerspiegelt de maatschappij en de diverse stemmen daarin.
* **Emancipatorisch:** Het kan bijdragen aan het emancipatieproces van minderheden en ondervertegenwoordigde groepen door hen een stem te geven en structurele ongelijkheden aan te kaarten.
### 1.3 Diversiteit en inclusiviteit in de journalistiek
De discussie rondom diversiteit en inclusiviteit is cruciaal voor een democratische journalistiek.
#### 1.3.1 Diversiteit binnen de journalistieke beroepsgroep
Onderzoek toont aan dat de doorsnee Belgische journalist nog niet volledig representatief is voor de maatschappij:
* **Gender:** Een aanzienlijk deel van de journalisten is man.
* **Leeftijd:** De mediane leeftijd bevindt zich in de groep van 45 tot 50 jaar.
* **Politieke oriëntatie:** Een meerderheid identificeert zich als centrum-links.
* **Opleidingsniveau:** Een zeer hoog percentage is hoogopgeleid.
* **Minderheidsgroepen:** De vertegenwoordiging van minderheden op het gebied van gender, geaardheid, huidskleur/etniciteit en geloof is beperkt.
#### 1.3.2 Diversiteit in het nieuws
De manier waarop diversiteit in het nieuws wordt weergegeven, is eveneens een belangrijk aandachtspunt. Het onderscheid tussen 'spreken met minderheden' en 'spreken over minderheden' is hierbij relevant.
#### 1.3.3 Van diversiteit naar inclusiviteit
Inclusieve journalistiek gaat verder dan het simpelweg erkennen van diversiteit. Het richt zich op actieve inspanningen om een breed scala aan stemmen te integreren.
> **Tip:** Inclusieve journalistiek streeft ernaar om structurele ongelijkheden aan te pakken door de stemmen van traditioneel buitengesloten groepen actief te belichten.
#### 1.3.4 Definitie van inclusieve journalistiek
Volgens Rupar (2017) omvat inclusieve journalistiek een reeks normatieve discoursen, redactionele beleidslijnen en verslaggevingspraktijken die ontwikkeld zijn om een diversiteit aan stemmen in het medialandschap te garanderen. Het is geworteld in het politieke idee van een inclusieve democratie en beyond formele gelijkheid, en onderzoekt specifieke maatregelen die journalisten nemen om ongelijkheden in sociale structuren aan te pakken en erop te reageren.
#### 1.3.5 Inclusieve journalistiek toegepast op LGBTI-berichtgeving
Onderzoek naar journalisten die berichtten over LGBTI-thema's onthult verschillende benaderingen:
* **Betrokken model:** Journalisten handelen vanuit een ideologische positie, kiezen de kant van het slachtoffer/de minderheid en beogen verandering te promoten. Zij erkennen dat ethische en morele keuzes inherent zijn aan journalistiek en pleiten voor open communicatie hierover.
* **'Detachment' model:** Dit model hanteert emotionele afstand en geen betrokkenheid, met als doel onafhankelijke berichtgeving. Het richt zich op het presenteren van ‘beide’ of ‘alle’ kanten om een neutraal en objectief beeld te geven, zodat de lezer zelf een mening kan vormen.
* **Diversiteitsbewust model ('Voice'):** Dit model is sensitief voor de ervaringen van minderheden en geeft hen een stem. Het doel is om minderheden zichtbaar te maken en tegelijkertijd kritische berichtgeving toe te staan vanuit een menselijke en genereuze insteek, zonder sensationeel te worden. Journalisten in dit model zijn zich bewust van de impact van hun werk en de mogelijke kritiek vanuit de gemeenschap.
> **Example:** Een journalist die bericht over een Pride-evenement kan kritische vragen stellen, zelfs als hij of zij persoonlijk de Pride steunt. De invalshoek is menselijk en genereus, niet sensationeel, wat leidt tot inclusieve berichtgeving.
#### 1.3.6 Praktische aspecten van inclusieve journalistiek
Inclusieve journalistiek vereist:
* Het op de voorgrond plaatsen van stemmen van minderheidsgroepen.
* Het berichten over de problemen die deze groepen ervaren en delen.
* Bewustzijn van de gevolgen van journalistieke berichtgeving voor minderheidsgroepen.
##### 1.3.6.1 Casussen en ethische dilemma's
De toepassing van inclusieve journalistiek leidt tot diverse ethische dilemma's en overwegingen, zoals:
* **Het 'j-woord' en botsende waarden:** Wat te doen als uitspraken van geïnterviewden botsen met de waarden van de krant?
* **Verantwoordelijkheid voor gevolgen:** In hoeverre kan en moet een journalist rekening houden met de gevolgen van een artikel voor de betrokkenen?
* **Geoorloofdheid van debatten:** Kan een debat plaatsvinden zonder de directe betrokkenen, en hoe om te gaan met reacties op sociale media?
* **Tevredenheid van geïnterviewden:** Moet een krant zich bekommeren om de tevredenheid van een geïnterviewd persoon over het interview?
Deze casussen illustreren de complexiteit en de noodzaak van een doordachte en inclusieve benadering in de journalistiek om de democratische rol effectief te vervullen.
---
# Diversiteit en inclusiviteit in de journalistiek
Dit onderwerp onderzoekt de huidige stand van diversiteit binnen de Belgische journalistiek, zowel qua samenstelling van de beroepsgroep als qua representatie in het nieuws, en belicht de transitie van diversiteit naar inclusiviteit.
### 2.1 De rol van journalistiek in de democratie
Journalistiek vervult meerdere cruciale functies binnen een democratie:
* **Informatie**: Het verschaffen van betrouwbare en accurate informatie over actuele gebeurtenissen.
* **Onderzoek (Investigation)**: De waakhondfunctie van de pers, waarbij machthebbers worden gecontroleerd.
* **Analyse**: Het aanreiken van interpretatie, context en duiding om gebeurtenissen beter te begrijpen.
* **Sociale empathie**: Het vergroten van begrip en sociale empathie, met name voor minder bevoorrechte groepen.
* **Publiek forum**: Het creëren van een ruimte voor een pluralistisch publiek debat.
* **Mobilisatie**: Het stimuleren of mobiliseren van burgers.
* **Publieke vertegenwoordiging van de democratie**: Het verdedigen en promoten van democratische principes.
Journalistiek heeft zowel een representatieve als een emancipatorische rol.
### 2.2 Diversiteit in de journalistiek
Onderzoek toont aan dat de doorsnee Belgische journalist voornamelijk mannelijk (ongeveer 65,6%), tussen 45 en 50 jaar oud, centrum-links-georiënteerd (ongeveer 65,8%) en hoogopgeleid (ongeveer 95,8%) is.
De vertegenwoordiging van minderheidsgroepen binnen de journalistieke beroepsgroep is als volgt:
* **Gender**: Ongeveer 5,7%
* **Geaardheid**: Ongeveer 5,4%
* **Huidskleur/etniciteit**: Ongeveer 3,4%
* **Geloof**: Ongeveer 1,5%
* **Andere identiteiten**: Ongeveer 2,6%
* **Geen van bovenstaande**: Ongeveer 83,3%
### 2.3 Diversiteit in het nieuws
Diversiteit in het nieuws verwijst naar de representatie van verschillende groepen in de mediaberichtgeving. Dit gaat verder dan enkel de samenstelling van de beroepsgroep; het betreft ook hoe verschillende perspectieven en stemmen aan bod komen.
Er is een transitie gaande van het enkel "spreken *over* minderheden" naar het "spreken *met* minderheden".
### 2.4 Van diversiteit naar inclusiviteit
**Definitie van Inclusieve Journalistiek**:
Inclusieve journalistiek kan worden gedefinieerd als een reeks normatieve discoursen, redactionele beleidslijnen en rapportagepraktijken die zijn ontwikkeld om een diversiteit aan stemmen in het medialandschap te bieden. Geworteld in het politieke concept van inclusieve democratie en een politiek systeem dat verder gaat dan de formele gelijkheid van individuen, onderzoekt inclusieve journalistiek de acties en speciale maatregelen die journalisten gebruiken om ongelijkheden die voortkomen uit oneerlijke sociale structuren aan te pakken en erop te reageren.
#### 2.4.1 Inclusieve journalistiek toegepast op LGBTI-berichtgeving
Onderzoek door middel van interviews met journalisten en nieuwsmanagers in 2023, waarbij ook niet-heteroseksuele journalisten en journalisten met een migratieachtergrond betrokken waren, onthulde verschillende benaderingen van journalistiek en inclusie.
**Modellen van Journalistiek en Inclusie**:
1. **Betrokken journalistiek**:
* **Kenmerken**: Handelend vanuit een overtuiging of ideologische positie.
* **Rol**: Kant kiezen voor het slachtoffer of de minderheid.
* **Doel**: Verandering bevorderen.
* **Quote**: "Ik vind de idee dat je zonder een bepaald normen- en waardenkader kan schrijven, dat is gewoon niet waar volgens mij. In de journalistiek worden er altijd bepaalde ethische en morele keuzes gemaakt. […] Dus ik vind dat je als journalist daar open over moet communiceren. […] We zijn met ongelijkheid bezig, we hebben oog voor bepaalde structurele vormen van dingen die verkeerd lopen in de samenleving en we schenken daar ook aandacht. Dan kan je zeggen ‘ja, oké, da’s niet objectief’ of zo, maar langs de andere kant: als er onrecht gebeurt in de wereld, moet je er dan naast gaan staan, het opschrijven en zeggen: nu moet je zelf maar oordelen wat je erover vindt?"
2. **"Detachment" (Afstandelijkheid)**:
* **Kenmerken**: Emotionele afstand, geen betrokkenheid. Balans nastreven door "beide" of "alle" kanten te belichten.
* **Doel**: Onafhankelijke berichtgeving.
* **Quote**: "[Je moet proberen] om journalistiek in dat debat te gaan staan. […] Dan is het misschien aan ons om te zeggen, oké, dit is het volledige plaatje. Om daar proberen neutraal en objectief in te staan. Niet zelf mee te gaan in één van de kanten. Dat je als lezer het idee krijgt van, oké, zo ziet het volledige spectrum eruit. Waardoor dat je zelf als kritische lezer je eigen mening kunt vormen, aanpassen, herzien."
* **Tegenstemmen-argument**: "Objectiviteit gaat erover dat je verschillende stemmen gaat aanhoren. Maar, ja, met LGBTQ, wat zou de tegenstem dan zijn? De extreemrechtse ‘het is onnatuurlijk, het is voor ons niet wetenschap’? Allez, dat is buiten beschouwing. Je kunt wel aangeven dat mensen, dat je een groep hebt die daar zo over denkt, maar [….] uw uitgangspositie gaat nooit zijn van, ‘ja, we gaan hier nu nog een keer over nadenken’."
* **Voorbeeld van neutrale berichtgeving met duiding**: "Een trans papa die met zijn eigen eicel een kindje krijgt. Je kan erover zeggen wat je wilt, maar dat is gewoon iets aparts. Dus dan vind ik het ook wel normaal om daar iets over te brengen. En dan denk ik dat we dat zo neutraal mogelijk moeten doen. En we hebben er dan ook … Ik denk dat toen iemand van het UZ Gent was of zo, omdat daar het gendercentrum en zo al veel verder staat, daar wat cijfers bij hebben laten geven en zo. Van hoe vaak gebeurt dat nu. Dus ik denk dat we daar telkens zoiets … Ja, duiding bij te geven. Dat is ook wel iets wetenschappelijks of zo, een expert of zo. Dat we het zo wel objectiever houden."
3. **Diversiteitsbewust (Sensitief voor minderheden)**:
* **Kenmerken**: Sensitiviteit voor de ervaringen van de minderheid. Gericht op het geven van een "stem" aan minderheden.
* **Doel**: Zichtbaar maken van minderheden.
* **Quote**: "Als ik dingen over Pride schrijf, ik kan daar nog altijd wel kritisch over berichten. […] ‘t Is niet omdat ik als mens zelf dat idee van Prides steun en daar naartoe ga, dat ge niet ook daar kritische vragen over kunt stellen. ‘t Is meer … ge vertrekt vanuit een menselijke genereuze insteek als ge ook mensen interviewt of zo. Niet vanuit een sensationele insteek […] Dus dan kom je al snel bij iets wat inclusief is, waarbij je voeling hebt met de thematiek."
* **Angst voor fouten**: "Ik denk dat ik gewoon heel bang ben om iets verkeerds te doen dan, snapt ge, voor de gemeenschap. Omdat ik ook wel gewoon heel veel … commentaar zie wanneer er stukken worden gemaakt over LGBTI-gemeenschap. En dan… is er iets wat er niet oké aan is ofzo, dat ge dan niet wilt dat dat artikel als voorbeeld wordt genomen van kijk, zij snappen ons niet."
#### 2.4.2 Hoe inclusieve journalistiek toepassen?
* **Stemmen van minderheidsgroepen op de voorgrond plaatsen**: Actief zoeken naar en geven van ruimte aan de perspectieven van gemarginaliseerde groepen.
* **Berichten over de problemen die deze groepen ervaren en delen**: Aandacht besteden aan de uitdagingen en ervaringen van minderheden.
* **Bewust zijn van de gevolgen van journalistieke berichtgeving voor minderheidsgroepen**: Reflecteren op de impact van artikelen en de potentie om stereotypen te versterken of te doorbreken.
#### 2.4.3 Praktijkvoorbeelden van inclusieve journalistiek
* **Het j-woord (De Standaard)**: Onderzoek naar de vraag hoe om te gaan met uitspraken van geïnterviewden die botsen met de waarden van de krant.
* **Slapen er kinderen op straat door mijn artikel (De Standaard)**: Reflectie op de mate waarin een journalist rekening moet houden met de gevolgen van een artikel voor de betrokkenen.
* **Was het debat over woke in "Terzake" geoorloofd? (VRT NWS ombudsman)**: Discussie over de toelaatbaarheid van een debat zonder de betrokkenen zelf, en de controleerbaarheid van reacties op sociale media.
* **Case artikel in Gazet van Antwerpen**: Analyse van de verantwoordelijkheid van een krant wanneer een geïnterviewd persoon ontevreden is over het interview.
> **Tip**: Het onderscheid tussen diversiteit (representatie) en inclusiviteit (het creëren van een omgeving waarin alle stemmen gehoord en gewaardeerd worden) is cruciaal. Inclusieve journalistiek vereist een proactieve houding en voortdurende reflectie op de eigen praktijken.
---
# Toepassing van inclusieve journalistiek op LGBTI-berichtgeving
Dit onderdeel analyseert hoe inclusieve journalistiek concreet wordt toegepast op de berichtgeving over de LGBTI-gemeenschap, inclusief de visies van journalisten en de uitdagingen die hierbij komen kijken.
### 3.1 Inleiding tot inclusieve journalistiek
Inclusieve journalistiek kan worden gedefinieerd als een verzameling normatieve discoursen, redactionele beleidslijnen en berichtingspraktijken die zijn ontwikkeld om een diversiteit aan stemmen in het medialandschap te bieden. Het is geworteld in het politieke idee van een inclusieve democratie en een politiek systeem dat verder gaat dan het erkennen van de formele gelijkheid van alle individuen. Inclusieve journalistiek onderzoekt acties en speciale maatregelen die journalisten gebruiken om ongelijkheden als gevolg van oneerlijke sociale structuren aan te pakken en erop te reageren.
#### 3.1.1 Rollen van journalistiek in een democratie
Journalistiek vervult verschillende cruciale rollen in een democratie, waaronder:
* **Informatie:** het verschaffen van betrouwbare en accurate informatie over actuele gebeurtenissen.
* **Onderzoek:** het uitvoeren van een waakhondfunctie van de pers.
* **Analyse:** het bieden van interpretatie, context en duiding.
* **Sociale empathie:** het vergroten van begrip en sociale empathie, vooral voor minder bevoorrechte groepen in de samenleving.
* **Publiek forum:** het bieden van ruimte voor een pluralistisch publiek debat.
* **Mobilisatie:** het stimuleren van burgers om tot actie over te gaan.
* **Representatieve en emancipatorische rol:** het verdedigen en promoten van democratische principes.
#### 3.1.2 Diversiteit in de journalistiek en berichtgeving
De gemiddelde Belgische journalist is mannelijk (65,6%), 45 tot 50 jaar oud, centrum-links-georiënteerd (65,8%), en hoogopgeleid (95,8%). Minderheidsgroepen in de journalistiek zijn vertegenwoordigd door:
* Gender: 5,7%
* Geaardheid: 5,4%
* Huidskleur/etniciteit: 3,4%
* Geloof: 1,5%
* Andere/Geen specifieke aanduiding: 83,3%
Dit contrast tussen de diversiteit van de samenleving en de samenstelling van de journalistieke beroepsgroep onderstreept de noodzaak van een meer inclusieve aanpak in de berichtgeving. Het gaat hierbij om het spreken *met* minderheden in plaats van uitsluitend *over* hen.
### 3.2 Modellen van journalistiek en inclusie
Journalisten hanteren verschillende modellen bij hun berichtgeving, die invloed hebben op de mate van inclusiviteit:
#### 3.2.1 Betrokken journalistiek
* **Visie:** Journalistiek wordt bedreven vanuit een overtuiging of ideologische positie.
* **Kant kiezen:** De journalist kiest de kant van het slachtoffer of de minderheid.
* **Doel:** Het promoten van verandering.
* **Kenmerken:** Open communicatie over ethische en morele keuzes. Aandacht voor ongelijkheid en structurele maatschappelijke problemen. De journalist stelt zich niet neutraal op, maar adresseert onrecht en moedigt de lezer aan tot oordelen.
> **Tip:** Deze benadering kan leiden tot krachtige, impactvolle verhalen, maar vereist wel een bewuste omgang met mogelijke partijdigheid.
#### 3.2.2 'Detachment'-journalistiek
* **Visie:** Emotionele afstand, geen betrokkenheid.
* **Balans:** Beide of alle kanten van een verhaal worden belicht.
* **Doel:** Onafhankelijke berichtgeving.
* **Kenmerken:** De journalist wordt gezien als een afstandelijke waarnemer. De nadruk ligt op het presenteren van het volledige spectrum van een debat, zodat de lezer zelf een mening kan vormen, aanpassen of herzien.
> **Voorbeeld:** Een journalist die bericht over een complex maatschappelijk debat, zoals de acceptatie van LGBTQ+-rechten, zal verschillende standpunten presenteren, inclusief de argumenten van tegenstanders, om een compleet beeld te schetsen.
#### 3.2.3 Diversiteitsbewuste journalistiek
* **Visie:** Sensitiviteit voor de ervaringen van minderheden.
* **'Voice':** Stem geven aan minderheden.
* **Doel:** Het zichtbaar maken van minderheden.
* **Kenmerken:** De journalist vertrekt vanuit een menselijke, genereuze insteek, interviewt mensen met respect en vermijdt een sensationele aanpak. Er is een bewustzijn van de mogelijke negatieve impact van berichtgeving op minderheidsgroepen. Men is zich bewust van de angst om iets verkeerd te doen en het commentaar dat hierop kan volgen.
> **Tip:** Dit model combineert empathie met kritische journalistiek. Het betekent niet dat er geen kritische vragen gesteld kunnen worden, maar wel dat de insteek menselijk en genereus is.
### 3.3 Toepassing op LGBTI-berichtgeving
Inclusieve journalistiek toegepast op LGBTI-berichtgeving omvat de volgende kernaspecten, gebaseerd op interviews met journalisten en nieuwsmanagers:
* **Het op de voorgrond plaatsen van stemmen van minderheidsgroepen:** Actief zoeken naar en weergeven van de perspectieven van LGBTI-personen.
* **Berichten over de problemen die deze groepen ervaren en delen:** Aandacht besteden aan discriminatie, ongelijkheid en andere uitdagingen waar de LGBTI-gemeenschap mee te maken heeft.
* **Bewust zijn van de gevolgen van journalistieke berichtgeving voor minderheidsgroepen:** Rekening houden met hoe artikelen kunnen worden ontvangen en welke impact ze kunnen hebben op de betrokkenen en de gemeenschap als geheel.
#### 3.3.1 Uitdagingen in de praktijk
Journalisten ervaren diverse uitdagingen bij het toepassen van inclusieve principes:
* **Botsende uitspraken:** Hoe om te gaan met uitspraken van geïnterviewden die strijdig zijn met de waarden van de krant of maatschappelijke normen. Dit raakt aan de vraag of een krant zich moet distantiëren van dergelijke uitspraken.
* **Gevolgen van berichtgeving:** Journalisten moeten nadenken over de potentiële impact van hun artikelen op de betrokkenen, inclusief de mogelijkheid dat kinderen op straat komen te staan door specifieke berichtgeving, wat een extreme metafoor is voor de verantwoordelijkheid die journalisten voelen.
* **Debatten en vertegenwoordiging:** De vraag hoe debatten (bijvoorbeeld over 'woke') gevoerd kunnen worden zonder direct de betrokken personen aan het woord te laten, en of een redactie zich zorgen moet maken over reacties op sociale media die voortkomen uit hun berichtgeving.
* **Tevredenheid van geïnterviewden:** Moet een krant zich bekommeren om de tevredenheid van een geïnterviewd persoon over het uiteindelijke interview of de publicatie daarvan?
#### 3.3.2 Illustratieve voorbeelden
* **Het 'j-woord' en botsende waarden:** Een situatie waarin een journalist geconfronteerd wordt met een uitspraak van een geïnterviewde die ethisch problematisch is. De vraag is hoe dit te navigeren binnen de redactionele richtlijnen.
* **"Slapen er kinderen op straat door mijn artikel?"**: Dit symboliseert de diepe verantwoordelijkheid die journalisten voelen voor de mogelijke gevolgen van hun werk, met name voor kwetsbare groepen.
* **Debat over 'woke' in Terzake:** Een casestudy die de complexiteit van het faciliteren van debatten over gevoelige maatschappelijke thema's onderzoekt, en de rol van sociale media daarin.
* **Ontevreden geïnterviewde in Gazet van Antwerpen:** Een praktijkvoorbeeld van de spanning tussen de berichtingsvrijheid van de journalist en de perceptie van de geïnterviewde over hoe deze is neergezet.
> **Voorbeeld:** Een artikel over een transouder die met eigen eicellen een kind krijgt, vereist neutrale berichtgeving met duiding van experts en wetenschappelijke context, zoals het aantal keren dat zoiets voorkomt. Dit helpt om het als een "apart" of uitzonderlijk fenomeen te kaderen en tegelijkertijd te objectiveren met data.
Inclusieve journalistiek vereist dus een voortdurende zelfreflectie, een bewuste keuze voor bepaalde modellen van journalistieke omgang en een grote gevoeligheid voor de impact van berichtgeving op de meest kwetsbare groepen in de samenleving.
---
# Praktische uitdagingen van inclusieve journalistiek
Dit onderwerp verkent de concrete casussen en ethische dilemma's waarmee journalisten geconfronteerd worden bij het nastreven van inclusieve journalistiek, met bijzondere aandacht voor de impact van berichtgeving op betrokkenen en de omgang met botsende uitspraken.
### 4.1 Inleiding tot inclusieve journalistiek
Inclusieve journalistiek kan gedefinieerd worden als een verzameling van normatieve discoursen, redactionele beleidslijnen en rapportagepraktijken die zijn ontwikkeld om een diversiteit aan stemmen in het medialandschap te bieden. Dit concept is geworteld in de politieke notie van een inclusieve democratie, die verder gaat dan de formele gelijkheid van individuen. Inclusieve journalistiek onderzoekt acties en speciale maatregelen die journalisten gebruiken om ongelijkheden en onrechtvaardige sociale structuren aan te pakken en erop te reageren.
Journalistiek heeft verschillende rollen in een democratie, waaronder het verschaffen van betrouwbare informatie, het vervullen van een waakhondfunctie, het bieden van context en duiding, het vergroten van sociaal begrip en empathie, het faciliteren van publiek debat, en het mobiliseren van burgers. De representatieve en emancipatorische rol van journalistiek is hierbij cruciaal.
#### 4.1.1 Diversiteit in de journalistiek en in het nieuws
Onderzoek naar de samenstelling van Belgische journalisten toont aan dat de doorsnee journalist mannelijk, tussen 45 en 50 jaar oud, centrum-links georiënteerd, en hoogopgeleid is. Minderheidsgroepen, zoals op het gebied van gender, geaardheid, huidskleur/etniciteit en geloof, zijn ondervertegenwoordigd.
Ook in de berichtgeving zelf is diversiteit een aandachtspunt. De focus verschuift van het spreken *met* minderheden naar het spreken *over* minderheden, wat de noodzaak van een inclusieve benadering benadrukt.
#### 4.1.2 Modellen van journalistiek en inclusiviteit
Er worden drie modellen van journalistiek onderscheiden in relatie tot inclusiviteit:
* **Betrokken journalistiek:**
* Vanuit een overtuiging of ideologische positie.
* Kiest de kant van het slachtoffer of de minderheid.
* Doel: verandering promoten.
* Journalisten in dit model benadrukken dat het onmogelijk is om zonder een normen- en waardenkader te schrijven en dat er altijd ethische en morele keuzes gemaakt worden. Open communicatie hierover wordt als belangrijk beschouwd.
* **'Detachment' journalistiek:**
* Emotionele afstand, geen betrokkenheid.
* Balans: 'beide' of 'alle' kanten aan bod laten.
* Doel: onafhankelijke berichtgeving.
* Journalisten streven ernaar om het volledige plaatje te presenteren, neutraal en objectief, zodat de lezer zelf een mening kan vormen.
* **Diversiteitsbewust journalistiek:**
* Sensitief voor de ervaringen van de minderheid.
* 'Voice': stem geven aan minderheden.
* Doel: zichtbaar maken van minderheden.
* Zelfs bij ondersteuning van thema's zoals Pride, is kritische berichtgeving mogelijk. Het vertrekpunt is een menselijke, genereuze insteek, niet sensationeel. Angst om iets verkeerds te doen en kritiek van de gemeenschap te krijgen, kan leiden tot extra voorzichtigheid.
> **Tip:** Het onderscheid tussen deze modellen is niet altijd strikt. Journalisten kunnen elementen van verschillende benaderingen combineren afhankelijk van de context.
### 4.2 Praktische uitdagingen in de praktijk
De toepassing van inclusieve journalistiek brengt diverse praktische en ethische uitdagingen met zich mee.
#### 4.2.1 Botsende uitspraken en redactionele waarden
Een significante uitdaging is hoe om te gaan met uitspraken van geïnterviewden die botsen met de waarden van de krant of het medium. Dit roept de vraag op wat te doen als de principes van objectiviteit en het presenteren van verschillende stemmen conflicteren met de wens om bepaalde groepen niet te schaden of om niet-wenselijke ideologieën een platform te geven.
> **Voorbeeld:** Moet een krant het woord geven aan uitspraken die als discriminerend worden beschouwd, enkel en alleen om 'beide kanten' van het verhaal te belichten, of is er een punt waarop redactionele waarden prioriteit krijgen?
Journalisten benadrukken dat bij thema's als LGBTQ+-rechten, het zoeken naar een 'tegenstem' die haatdragend is, buiten beschouwing gelaten kan worden. Het kan wel relevant zijn om aan te geven dat er groepen zijn die er anders over denken, maar dit mag de uitgangspositie van de berichtgeving niet beïnvloeden.
#### 4.2.2 Impact van berichtgeving op betrokkenen
Een andere cruciale uitdaging is de mate waarin een journalist rekening moet houden met de mogelijke gevolgen van een artikel voor de betrokkenen. Dit omvat het risico dat kinderen op straat slapen door een artikel, of dat de berichtgeving onbedoelde negatieve effecten heeft op kwetsbare groepen.
> **Tip:** Het is essentieel om proactief na te denken over de potentiële impact van berichtgeving, vooral wanneer het gaat over minderheidsgroepen of gevoelige onderwerpen. Dit kan betekenen dat bepaalde informatie niet of op een specifieke manier wordt gepresenteerd.
De ombudsman van VRT NWS onderzocht bijvoorbeeld de geoorloofdheid van een debat over 'woke' zonder de betrokken persoon zelf aan het woord te laten. Dit illustreert de complexiteit van het balanceren van debat, context en de impact op individuen.
#### 4.2.3 Sociale media en controleverlies
Redacties moeten zich ook bewust zijn van het feit dat posts op sociale mediasites reacties kunnen uitlokken waarover de redactie geen controle heeft. Dit beïnvloedt hoe en wat er wordt gepubliceerd, zeker wanneer er al veel commotie is rond een bepaald thema.
#### 4.2.4 Tevredenheid van geïnterviewden
De ontevredenheid van een geïnterviewd persoon over het uiteindelijke artikel is ook een praktische uitdaging. Dit kan variëren van meningsverschillen over de weergave van citaten tot een algemeen gevoel van onrechtvaardigheid. Journalisten moeten afwegen hoe om te gaan met dergelijke klachten en de verwachtingen van geïnterviewden managen.
#### 4.2.5 Duiding en objectiviteit
In gevallen waar iets als 'apart' wordt beschouwd, zoals een trans man die een kind krijgt met zijn eigen eicel, is het belangrijk om duiding te geven en de berichtgeving zo neutraal mogelijk te houden. Het inroepen van experts of het presenteren van feitelijke cijfers kan helpen om de berichtgeving objectiever te maken.
#### 4.2.6 Het 'j-woord' en context
Het omgaan met het gebruik van stigmatiserende termen, zoals het 'j-woord' (vermoedelijk verwijzend naar een term voor Joden), is een specifieke casus. De vraag is wat te doen als uitspraken van geïnterviewden botsen met de waarden van de krant. Dit vereist een zorgvuldige afweging van het publieke belang en de impact van dergelijke taal.
### 4.3 Conclusie van de uitdagingen
Inclusieve journalistiek vereist een constante afweging tussen het bieden van een zo breed mogelijk spectrum aan stemmen en perspectieven, en het beschermen van kwetsbare groepen tegen schadelijke berichtgeving. Het is een dynamisch proces dat bewustzijn, ethische reflectie en aanpassingsvermogen van journalisten vraagt om de rol van de media in een diverse democratie op een verantwoorde manier te vervullen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Inclusieve journalistiek | Een reeks normatieve discoursen, redactionele beleidslijnen en rapporteringspraktijken die zijn ontstaan om een diversiteit aan stemmen in het mediale domein te bieden. Geworteld in het politieke idee van inclusieve democratie, onderzoekt inclusieve journalistiek acties en speciale maatregelen die journalisten nemen om ongelijkheden in sociale structuren aan te pakken en erop te reageren. |
| Crossmedialiteit | De strategie waarbij content wordt verspreid over verschillende mediakanalen om een breder publiek te bereiken en de betrokkenheid te vergroten. Dit kan onder meer de integratie van print, online, video en sociale media omvatten. |
| Democratie | Een regeringsvorm waarbij de macht berust bij het volk, hetzij rechtstreeks, hetzij via gekozen vertegenwoordigers. Een cruciaal aspect is het vrije debat en de toegang tot betrouwbare informatie voor de burgers. |
| Waakhondfunctie van de pers | De rol van de media om als controle-instantie van de machthebbers te fungeren, misstanden aan het licht te brengen en de publieke opinie te informeren over potentieel onethisch of schadelijk gedrag van overheden en andere machtige instanties. |
| Sociale empathie | Het vermogen om de gevoelens en ervaringen van anderen, met name van minder bevoordeelde groepen, te begrijpen en te delen. Journalistiek kan hieraan bijdragen door verhalen te vertellen die begrip en solidariteit bevorderen. |
| Pluralistisch publiek debat | Een publieke ruimte waarin een breed scala aan meningen en perspectieven wordt gehoord en gerespecteerd. Journalistiek faciliteert dit door verschillende stemmen een platform te bieden en diverse standpunten te presenteren. |
| Diversiteit in de journalistiek | De representatie van verschillende demografische groepen (zoals geslacht, etniciteit, geaardheid, leeftijd) binnen de journalistieke beroepsgroep en in de inhoud van nieuwsberichten. Dit streeft naar een weerspiegeling van de maatschappij. |
| Inclusiviteit | Het actief betrekken en waarderen van alle individuen en groepen, zodat iedereen zich gehoord, gezien en gerespecteerd voelt. In de journalistiek betekent dit het bieden van een platform aan stemmen die historisch ondervertegenwoordigd zijn. |
| Objectiviteit (in journalistiek) | Het streven naar neutrale en feitelijke berichtgeving, waarbij de journalist geen partij kiest en verschillende perspectieven eerlijk weergeeft. Het concept kan complex zijn bij gevoelige onderwerpen waar "tegenstemmen" problematisch kunnen zijn. |
| Betrokken journalistiek | Een benadering waarbij de journalist zich vanuit een ideologische overtuiging of een moreel kader engageert, vaak met het doel om verandering te promoten. Dit kan inhouden dat er bewust een kant wordt gekozen voor slachtoffers of minderheden. |
| Detachment (in journalistiek) | Een benadering waarbij de journalist een emotionele afstand bewaart en zich presenteert als een onpartijdige waarnemer. Het doel is om onafhankelijke berichtgeving te garanderen door alle kanten van een verhaal te belichten. |
| Diversiteitsbewust | Een journalistieke houding die sensitief is voor de ervaringen en perspectieven van minderheidsgroepen. Dit vereist begrip van hun specifieke uitdagingen en een zorgvuldige manier van rapporteren. |
| Voice (in journalistiek) | Het actief geven van een platform en stem aan minderheidsgroepen, zodat hun verhalen en perspectieven zichtbaar worden in de media. Dit draagt bij aan een meer representatieve berichtgeving. |
Cover
Jourcros_Les5_Emotional-turn-in-journalistiek_2025-26.pptx
Summary
# De emotionele wending in journalistiek
Hier is een gedetailleerde samenvatting over "De emotionele wending in journalistiek", opgesteld als een studiehandleiding voor examens, gebaseerd op de verstrekte documentatie en met strikte naleving van de opmaakvereisten.
## 1. De emotionele wending in journalistiek
Dit onderwerp verkent de toenemende rol van emoties binnen de journalistiek, zowel in de productie door journalisten als in de consumptie door het publiek, en de implicaties hiervan voor het vakgebied.
### 1.1 Journalistiek als ‘emotionele arbeid’
Journalistiek wordt steeds meer gezien als een vorm van ‘emotionele arbeid’, wat inhoudt dat journalisten actief arbeid verrichten op affectief vlak in hun werk. Dit concept, oorspronkelijk uit de sociologie en gerelateerd aan zorgberoepen, past ook op de journalistiek, waar journalisten vaak worden geconfronteerd met potentieel traumatiserende gebeurtenissen en situaties die sterke emoties oproepen.
#### 1.1.1 De journalist als ‘manager of feelings’
Journalisten moeten omgaan met de emoties die hun werk oproept, zowel bij zichzelf als bij de mensen over wie ze berichten. Dit leidt tot vragen over hoe journalisten hun eigen emoties moeten beheren, hoe ze empathisch kunnen zijn zonder de objectiviteit te verliezen, en hoe ze kunnen omgaan met de psychische impact van hun werk.
#### 1.1.2 Inclusieve en zorgzame journalistiek
Het idee van ‘inclusieve journalistiek’ of ‘zorgzame journalistiek’ suggereert dat journalisten rekening moeten houden met de gevoelens en de representatie van de personen die in hun artikelen voorkomen. Dit betekent nadenken over hoe uitspraken van geïnterviewden kunnen botsen met de waarden van de krant, en in hoeverre journalisten de gevolgen van hun berichtgeving voor betrokkenen moeten overwegen. De vraag is in hoeverre dit een verantwoordelijkheid van de journalist is.
#### 1.1.3 Veiligheid, intimidatie en traumatische ervaringen
De emotionele belasting van journalistiek wordt versterkt door factoren als onveiligheid, intimidatie en traumatische ervaringen. Recent onderzoek toont aan dat verbale en fysieke agressie, bedreigingen en intimidatie toenemen, niet alleen van buitenaf maar ook binnen redacties. Dit geldt met name voor vrouwen, maar ook mannen worden getroffen. Veel redacties hebben hier beleid over, maar de implementatie en effectiviteit ervan zijn een aandachtspunt.
> **Tip:** Denk na over de ethische dilemma's die ontstaan wanneer een journalist geconfronteerd wordt met persoonlijke emoties die de objectieve verslaggeving zouden kunnen beïnvloeden.
#### 1.1.4 Onzekere werkvoorwaarden en precariteit
Precaire werkomstandigheden, zoals een toename van freelancers, lagere beloningen, hogere werkdruk, dalende werkzekerheid en een verslechterde balans tussen werk en privé, dragen significant bij aan de emotionele belasting van journalisten. Veel journalisten werken hard voor weinig resultaat en leven in onzekerheid over hun baan en inkomen.
> **Tip:** De psychische belasting van het werk wordt vaak genegeerd, ondanks de grote invloed ervan op het leven van journalisten. Het is belangrijk om deze aspecten bespreekbaar te maken en te zoeken naar betere ondersteuning en bescherming.
#### 1.1.5 Epistemische onrechtvaardigheid
Een belangrijk concept hierbij is ‘epistemische onrechtvaardigheid’, zoals beschreven door Kotisova. Dit verwijst naar situaties waarin de geloofwaardigheid van kennis wordt ondermijnd op basis van sociale identiteit. In de journalistiek kan dit zich uiten doordat lokale journalisten, die affectief dichter bij de gebeurtenissen staan die ze verslaan, minder geloofwaardig worden geacht dan buitenlandse journalisten die meer afstand bewaren. Dit ondanks het feit dat hun affectieve nabijheid vaak juist waardevolle inzichten en nuance kan bieden voor een accurate en ethische verslaggeving.
> **Example:** Een lokale journalist die de directe impact van een conflict op zijn gemeenschap meemaakt, wordt mogelijk als te emotioneel en bevooroordeeld gezien door buitenlandse collega's, terwijl hij juist een dieper begrip van de situatie heeft.
De samenwerking tussen buitenlandse en lokale media professionals kan hierdoor problematisch zijn, waarbij een epistemische hiërarchie ontstaat die de lokale kennis en ervaringen onderwaardeert. De waarheid wordt in de praktijk vaak gevormd door de interactie tussen de emotioneel betrokken lokale respondenten en de meer afstandelijke westerse journalisten. Er is een groeiend besef dat de affectieve waarde van emotie in de journalistiek meer aandacht verdient.
### 1.2 Emotie in het nieuws zelf: tendens naar ‘nieuwsverzachting’
Er is een duidelijke tendens binnen de nieuwsmedia om meer emoties te tonen en de manier van verslaggeven te verzachten, wat bekend staat als ‘nieuwsverzachting’ (news softening). Dit is deels een reactie op de veranderende mediaconsumptie en de noodzaak om publiek te engageren.
#### 1.2.1 Dimensies van ‘nieuwsverzachting’
Nieuwsverzachting manifesteert zich op drie manieren:
* **Inhoud:** Een selectie van ‘zachte topics’ zoals cultuur, lifestyle en celebrity-nieuws, die vaak meer emotioneel geladen zijn.
* **Stijl:** Een ‘zachte’ nieuwsstijl met emotioneel geladen woordgebruik, sensationalisme, dramatisering en hyperbool.
* **Focus:** Een focus op emoties, personalisering (de mens achter de functie, ‘human interest’) en een subjectieve vertelstijl (‘personal reporting’).
Harde nieuwsfeiten worden hierdoor vaak ook ‘verzacht’ door personalisering en sensationele framing.
> **Example:** Een artikel over een politieke crisis dat zich voornamelijk richt op de persoonlijke strijd en emoties van de betrokken politici, in plaats van op de politieke en economische oorzaken en gevolgen.
#### 1.2.2 Publieksgerichtheid en engagement
Deze verzachting wordt deels gedreven door een grotere publieksgerichtheid. Nieuws dat emotioneel raakt, bevordert verbondenheid en wordt door kijkers als waardevol ervaren. Sociale media spelen hierin een grote rol; ‘zachte’ nieuwsitems doen het goed in termen van kliks en engagement. Het idee is dat dit nieuws verbindt en bespreekbaar maakt, en dat journalisten hierop moeten inspelen om relevant te blijven.
### 1.3 De ‘affectieve’ dimensie van nieuws(gebruik)
Het publiek gaat steeds meer op een affectieve en emotionele manier om met nieuws. Nieuws wordt niet enkel geconsumeerd, maar ook gevoeld, gedeeld en verwerkt.
#### 1.3.1 Affectieve nieuwsstromen via ‘networked publics’
Met de opkomst van sociale media en ‘networked publics’ worden affectieve dimensies van nieuwsgebruik steeds duidelijker. Zizi Papacharissi beschrijft hoe sociale media gevoelens van engagement opwekken en mensen in staat stellen hun emoties te delen en zich verbonden te voelen met gebeurtenissen en elkaar. Nieuws fungeert hier als een middel voor gemeenschappelijke emotionele ervaringen.
> **Example:** Hashtags zoals #metoo of #blacklivesmatter faciliteren niet alleen de verspreiding van informatie, maar ook het delen van emoties, het creëren van solidariteit en het opbouwen van een collectief gevoel van identiteit en urgentie.
Belangrijke aspecten van affectieve nieuwsstromen zijn:
* **Citizenship:** Sociaal engagement en het gevoel dat deelname zinvol is.
* **Identity:** Het vormen van de persoonlijke identiteit en zelfcommunicatie (‘impression management’).
* **Connection:** Het opbouwen van publieke verbondenheid, gemeenschap en een gevoel van ergens bij te horen.
* **Empathy:** Emotionele betrokkenheid, medeleven en affectieve verbondenheid.
#### 1.3.2 De rol van emotie in de toekomst van journalistiek
Emotie wordt gezien als een kerncomponent voor de toekomst van journalistiek. De traditionele focus op ‘bad news’ en ‘hard news’ voedt voornamelijk negatieve emoties, wat leidt tot een dalend vertrouwen in de media en de ‘elites’ die hiervoor verantwoordelijk worden gehouden. Om het vertrouwen te herstellen en relevant te blijven, moet journalistiek bijdragen aan emotionele betrokkenheid en connectie. Dit kan onder meer door:
* **Audience engagement:** Begrijpen hoe nieuws op een persoonlijk en gemeenschappelijk niveau wordt gerelateerd en gedeeld, vaak vanuit zelfexpressie en het delen van emoties.
* **Tegengewicht bieden:** Actief een tegenwicht bieden aan de negatieve nieuwsstroom, bijvoorbeeld door middel van ‘constructieve journalistiek’.
#### 1.3.3 Constructieve journalistiek
Constructieve journalistiek, ontwikkeld door Liesbeth Hermans en Cathrine Gyldenstedt, richt zich op positieve aspecten en oplossingen. Het is oplossingsgericht en toekomstgericht, stelt de ‘wat nu?’-vraag en toont waar hoop ligt. Deze vorm van journalistiek streeft naar inclusie en diversiteit door alle stemmen te laten horen, biedt empowerment en moedigt co-creatie aan, waarbij het publiek wordt betrokken bij het nieuws.
> **Tip:** Overweeg hoe constructieve journalistiek kan helpen om het vertrouwen tussen media en publiek te herstellen, door niet alleen problemen aan te kaarten, maar ook perspectieven op oplossingen te bieden.
Emotie hoeft dus niet per se negatief te zijn voor journalistiek; het kan een krachtig middel zijn om mensen te bereiken, te betrekken en een gevoel van verbondenheid te creëren.
---
# Journalistiek als emotionele arbeid
Dit thema onderzoekt de emotionele belasting van journalisten door precaire werkomstandigheden, onveiligheid, trauma en de druk van hun beroep, evenals de rol van emoties in nieuwsproductie en nieuwsgebruik.
### 2.1 Emotionele arbeid in de journalistiek
Journalistiek wordt steeds meer beschouwd als een vorm van "emotionele arbeid". Dit verwijst naar de inspanningen die journalisten leveren op affectief vlak, vergelijkbaar met de emotionele arbeid die in huishoudens wordt verricht. Deze arbeid is inherent aan het beroep vanwege de relationele aard ervan en de blootstelling aan potentieel belastende situheden. Traditioneel werd het tonen van emoties in de journalistiek als minder geloofwaardig beschouwd, in lijn met een epistemische onrechtvaardigheid waarbij emotionele betrokkenheid werd afgedaan als subjectief en daardoor minder betrouwbaar dan objectieve afstandelijkheid. Echter, recent onderzoek suggereert dat emotionele betrokkenheid juist waardevol kan zijn voor de accuraatheid en nuance van journalistieke berichtgeving, met name in conflictjournalistiek waar lokale journalisten, door hun affectieve nabijheid tot de gebeurtenissen, diepere inzichten kunnen bieden. Het negeren van deze lokale perspectieven en het bevooroordelen van journalisten op basis van hun emotionele betrokkenheid wordt gezien als een vorm van epistemische onrechtvaardigheid.
> **Tip:** Emotionele arbeid in journalistiek betreft niet alleen de emoties die een journalist zelf ervaart, maar ook de emoties die de berichtgeving oproept bij het publiek en hoe de journalist daarmee omgaat.
### 2.2 Veiligheid, onveiligheid en trauma
Een significant aspect van de emotionele belasting voor journalisten is de toenemende onveiligheid en de blootstelling aan traumatische ervaringen. Dit uit zich in verbale en fysieke agressie, intimidatie en grensoverschrijdend gedrag, niet alleen in het buitenland, maar ook binnen redacties. Met name vrouwelijke journalisten worden hier vaak slachtoffer van, maar ook mannen ervaren dit. Deze factoren dragen bij aan een precaire werkomgeving en een verhoogde emotionele druk.
### 2.3 Precaire werkomstandigheden
Precariteit vormt een belangrijke bron van emotionele belasting. Veel journalisten werken als freelancer, verdienen daardoor minder dan hun collega's in loondienst en ervaren een stijgende werkdruk, dalende werkzekerheid en een toegenomen takenpakket. De continue onzekerheid over hun inkomen en baan kan leiden tot voortdurende angst en een slechte work-life balance, wat de mentale belasting verder vergroot.
### 2.4 Epistemische onrechtvaardigheid en affectieve nabijheid
De rol van emotionele betrokkenheid in journalistiek is complex en wordt vaak onderworpen aan epistemische onrechtvaardigheid. Dit houdt in dat de kennis en inzichten van lokale journalisten, die affectief dichter bij de gebeurtenissen staan, worden ondergewaardeerd omdat ze als te emotioneel en daardoor minder objectief worden beschouwd. Dit staat haaks op het dominante journalistieke principe van detachment. In de praktijk blijkt er echter vaak sprake te zijn van samenwerking en wederzijds vertrouwen tussen buitenlandse correspondenten en lokale journalisten of 'fixers'. De affectieve nabijheid van lokale journalisten kan juist cruciaal zijn voor de nuance, accuraatheid en ethiek van journalistieke praktijken.
> **Tip:** Het herkennen en aanpakken van epistemische onrechtvaardigheid in de journalistiek is essentieel voor een meer inclusieve en accurate berichtgeving.
### 2.5 Mentale belasting van onderzoeksjournalistiek
Specifiek voor onderzoeksjournalisten geldt dat zij vaak geconfronteerd worden met aanzienlijke mentale belasting. Kritische berichtgeving over machtige personen of instanties kan leiden tot intimidatie, juridische dreigingen (zoals SLAPP-zaken - Strategic Lawsuits Against Public Participation) en bedreigingen via diverse kanalen. Hoewel internationale samenwerkingen steun kunnen bieden, zijn deze ook tijdsintensief en zwaar. De mentale druk en stress worden vaak genegeerd, en copingstrategieën zijn overwegend individueel. Er is een duidelijke noodzaak voor meer en betere bescherming en ondersteuning van deze journalisten, zowel vanuit de redacties als vanuit wetgevende kaders, zoals anti-SLAPP wetgeving.
### 2.6 De 'emotional turn' in de berichtgeving: Nieuwsverzachting
Er is een merkbare tendens naar "nieuwsverzachting" (news softening) in de berichtgeving zelf. Dit fenomeen kent drie dimensies:
* **Inhoud:** De selectie van "zachte topics" zoals cultuur, lifestyle en celebrity-nieuws.
* **Stijl:** Het gebruik van "zachte" nieuwsstijlen met emotioneel geladen woordgebruik, sensationalisme en dramatisering.
* **Focus:** De focus op emoties, personalisering (human interest) en een subjectieve vertelstijl.
Zelfs "harde" topics worden vaak verzacht door personalisering en sensationele framing. Deze ontwikkeling wordt deels gedreven door een publieksgerichte aanpak, waarbij de behoeftes van het publiek zwaarder lijken te wegen dan traditionele journalistieke waarden. Sociale media spelen hierin een grote rol, aangezien "zacht" nieuws vaak betere klikcijfers genereert en de betrokkenheid vergroot.
> **Voorbeeld:** Een bericht over economische recessie kan verzacht worden door de focus te leggen op de persoonlijke impact op een specifiek gezin (personalisering) en door gebruik te maken van woorden als "ramp" en "ellende" (sensationalisme).
### 2.7 De affectieve dimensie van nieuwsgebruik
De "affectieve dimensie" van nieuwsgebruik erkent dat nieuwsgebruikers nieuws niet louter consumeren, maar het ook voelen, delen en verwerken. Nieuws kan een gevoel van verbondenheid en gedeelde ervaring creëren, vooral via sociale media. Dit fenomeen, ook wel "affectieve publieken" genoemd, wordt gedreven door factoren zoals burgerschap (sociaal engagement), identiteit (zelfexpressie), verbinding (community) en empathie (medeleven).
* **Burgerschap:** Gevoel dat het de moeite loont om deel te nemen aan maatschappelijke discussies.
* **Identiteit:** Nieuws helpt bij het bepalen van persoonlijke waarden en identiteit.
* **Verbinding:** Het delen van nieuws creëert publieke verbondenheid en een gemeenschapsgevoel.
* **Empathie:** Nieuws kan leiden tot emotionele betrokkenheid en medeleven met anderen.
Deze affectieve stromen, vaak via "networked publics", zijn van groot belang voor hoe nieuws wordt ervaren en gedeeld.
### 2.8 De rol van emotie in de toekomst van journalistiek: Naar een meer constructieve journalistiek?
De kern van het hedendaagse journalistieke probleem ligt in de interpretatie van nieuws als voornamelijk "bad news" en "hard news", wat negatieve emoties voedt en leidt tot een dalend vertrouwen in de media. Om dit te keren, is het cruciaal om emotie en connectie centraal te stellen. Journalisten moeten manieren vinden om bij te dragen aan emotionele betrokkenheid en connectie om relevant te blijven.
Oplossingen omvatten:
* **Algoritmes en data-analyse:** Beter begrip van nieuwsgebruikersgedrag en data om engagement te verhogen en te achterhalen wat mensen waardevol vinden.
* **Audience engagement:** Het herkennen dat mensen nieuws delen om zichzelf te tonen (zelfexpressie) en om emoties te delen.
* **Constructieve journalistiek:** Een aanpak die zich richt op oplossingen, hoopgevend is en de positieve aspecten belicht. Dit betekent ook:
* **Oplossingsgericht zijn:** Niet alleen problemen benadrukken, maar ook mogelijke oplossingen presenteren.
* **Toekomstgericht zijn:** Vragen stellen als "wat nu?" en mensen empowerment geven om bij te dragen.
* **Inclusief en divers:** Alle stemmen laten horen en diverse perspectieven tonen.
* **Co-creatie:** Het publiek betrekken bij het nieuws en laten participeren.
Door deze benaderingen kan journalistiek het vertrouwen herstellen en relevant blijven in een wereld die behoefte heeft aan verbinding en hoop. Emoties zijn hierin niet per se een negatieve factor, maar kunnen juist een krachtige drijfveer zijn voor effectievere journalistiek.
> **Voorbeeld:** In plaats van enkel de problemen van klimaatverandering te belichten, kan constructieve journalistiek ook innovatieve oplossingen van lokale gemeenschappen presenteren en laten zien hoe burgers hieraan kunnen bijdragen.
---
# Nieuwsverzachting en de affectieve dimensie van nieuwsgebruik
Dit onderwerp onderzoekt de trend van 'nieuwsverzachting' in de berichtgeving en hoe nieuwsgebruikers nieuws affectief en emotioneel verwerken, wat leidt tot 'affectieve nieuwsstromen'.
### 3.1 De 'emotional turn' in journalistiek
De traditionele journalistiek werd lang gekenmerkt door een nadruk op objectiviteit en afstandelijkheid, waarbij het tonen van emoties als problematisch of minder geloofwaardig werd beschouwd. Echter, de realiteit van journalistiek, zowel in de productie als in het gebruik, is doordrenkt van emoties. De 'emotional turn' erkent de centrale rol van emoties in het journalistieke proces en de nieuwsbeleving.
### 3.2 Journalistiek als 'emotionele arbeid'
Journalistiek kan worden beschouwd als een vorm van 'emotionele arbeid', waarbij journalisten emoties beheren, zowel bij zichzelf als in hun interacties met anderen. Dit omvat verschillende aspecten:
#### 3.2.1 Emotionele belasting van journalisten
Journalisten worden geconfronteerd met diverse emotionele belastingen in hun werk:
* **Veiligheid, intimidatie en trauma:** Er is een toename van verbale en fysieke agressie, bedreigingen en intimidatie tegen journalisten, zowel van buitenaf als binnen redacties. Vrouwelijke journalisten worden hierbij vaker getroffen. Dit heeft een significante impact op hun mentale gezondheid en werkbeleving.
* **Precaire werkomstandigheden:** Veel journalisten werken als freelancers, wat leidt tot onzekerheid over inkomen, werkdruk, werkzekerheid en een slechte balans tussen werk en privé. Deze precariteit voegt een extra laag van emotionele belasting toe.
* **Epistemische onrechtvaardigheid:** Lokale media- en nieuwsdeskundigen, die affectief dichter bij gebeurtenissen staan, worden soms minder geloofwaardig geacht dan externe, afstandelijke journalisten. Hun ingebedde kennis en emotionele betrokkenheid, die juist bijdragen aan nuance, accuraatheid en ethiek, worden ondergewaardeerd. Deze hiërarchie is onrechtvaardig, aangezien waarheid vaak tot stand komt door de interactie tussen emotioneel betrokken lokale respondenten en meer afstandelijke buitenlandse correspondenten.
* **Mentale druk en stress:** De mentale druk en stress die voortkomen uit onderzoeksjournalistiek, het blootstellen van machthebbers en de constante confrontatie met negatieve gebeurtenissen, worden vaak genegeerd of onvoldoende besproken. Strategische rechtszaken (SLAPP-zaken) worden ingezet als intimidatiemiddel.
**Tip:** Er is een groeiende behoefte aan betere bescherming, ondersteuning en bespreekbaarheid van de mentale belasting van journalisten, zowel binnen redacties als door middel van beleid en juridische bescherming (zoals anti-SLAPP wetgeving).
#### 3.2.2 Zorgzame en inclusieve journalistiek
De concepten van 'zorgzame journalistiek' en 'inclusieve journalistiek' nodigen journalisten uit om na te denken over de impact van hun berichtgeving op betrokkenen en hoe zij ervoor kunnen zorgen dat mensen zich correct gerepresenteerd voelen. Dit vereist een overweging van de gevolgen van artikelen en hoe berichtgeving invloed kan hebben op de perceptie van nieuwswaardigheid en de impact op individuen.
### 3.3 Emotie in het nieuws zelf: tendens naar 'nieuwsverzachting'
Er is een duidelijke trend merkbaar waarbij nieuws bericht wordt met een focus op emoties, wat kan worden aangeduid als 'nieuwsverzachting' (news softening). Dit manifesteert zich op drie dimensies:
* **Inhoud:** De selectie van 'zachte topics' zoals cultuur, lifestyle, en celebrity-nieuws.
* **Stijl:** Het gebruik van een 'softe' nieuwsstijl met emotioneel geladen woordgebruik, sensationalisme en dramatisering.
* **Focus:** De nadruk leggen op emoties, personalisering (focus op individuele mensen en 'human interest'), en een subjectieve vertelstijl ('personal reporting').
Ook 'harde' topics worden vaak verzacht door personalisering en sensationele framing, waarbij de mens achter de functie wordt benadrukt. Deze verzachting wordt deels gedreven door een publieksgerichtheid, waarbij media inspelen op de voorkeuren van het publiek en de behoefte aan verbondenheid. Sociale media versterken deze trend doordat 'zacht' nieuws vaak beter presteert in termen van klikcijfers en engagement.
**Voorbeeld:** Een artikel over een economische crisis kan verzacht worden door de focus te leggen op de persoonlijke verhalen van getroffen gezinnen, in plaats van op de abstracte economische data.
### 3.4 De 'affectieve' dimensie van nieuwsgebruik
De 'affectieve dimensie van nieuwsgebruik' erkent dat nieuwsgebruikers nieuws niet alleen rationeel verwerken, maar ook affectief en emotioneel. Nieuws raakt mensen, wordt gedeeld en verwerkt op emotioneel niveau, wat leidt tot 'affectieve nieuwsstromen'.
#### 3.4.1 Affectieve nieuwsstromen en 'networked publics'
Door de opkomst van sociale media zijn deze affectieve dimensies van nieuwsgebruik duidelijker geworden. Nieuws fungeert als een middel voor verbinding, het delen van ervaringen en het opbouwen van gemeenschappen. Zizi Papacharissi's concept van 'Affective Publics' benadrukt hoe digitale middelen groepen met elkaar verbinden en een gevoel van betrokkenheid creëren.
De volgende aspecten zijn hierbij cruciaal:
* **Citizenship:** Nieuwsgebruik stimuleert sociaal engagement en het gevoel dat deelname de moeite waard is.
* **Identity:** Nieuws helpt bij het vormen van de persoonlijke identiteit en 'impression management' (zelfcommunicatie), waarbij individuen nieuws gebruiken om zichzelf te presenteren.
* **Connection:** Nieuws faciliteert publieke verbondenheid, het creëren van communities en een 'sense of belonging'.
* **Empathy:** Het bekijken van nieuws kan leiden tot emotionele betrokkenheid, medeleven en affectieve verbondenheid met anderen.
**Voorbeeld:** Campagnes als #metoo en #blacklivesmatter laten zien hoe nieuws en sociale media kunnen leiden tot sterke affectieve verbindingen, identiteitsvorming en sociaal engagement.
#### 3.4.2 De rol van emotie in de toekomst van journalistiek
De traditionele focus op 'bad news' en 'hard news' voedt voornamelijk negatieve emoties, wat leidt tot dalend vertrouwen in de media en de elites die verantwoordelijk worden geacht voor dit negatieve nieuws. Om dit tegen te gaan en journalistiek toekomstbestendig te maken, is het cruciaal om aandacht te besteden aan emotie en connectie.
* **Connectie en vertrouwen herstellen:** Journalistiek die bijdraagt aan emotionele betrokkenheid en connectie wordt beter gewaardeerd door het publiek. Het publiek deelt nieuws op sociale media niet alleen om de wereld te tonen, maar ook om zichzelf aan de wereld te tonen (zelfexpressie).
* **Constructieve journalistiek:** Een meer constructieve benadering van journalistiek, die zich richt op oplossingen, hoopgevend is en de positieve aspecten van de realiteit belicht, kan een tegenwicht bieden aan de negatieve nieuwsstroom. Dit omvat:
* **Oplossingsgerichtheid:** Het stellen van 'wat nu?' vragen en kijken naar de toekomst.
* **Inclusiviteit en diversiteit:** Alle stemmen horen en verschillende perspectieven tonen.
* **Empowerment:** Mensen de middelen geven om te weten wat zij zelf kunnen doen.
* **Co-creatie:** Het betrekken van mensen bij het nieuws en het stimuleren van participatie.
**Tip:** Emoties zijn niet inherent negatief voor de journalistiek. Door emoties te erkennen en te gebruiken om mensen te betrekken bij de berichtgeving, kan journalistiek relevanter en meer vertrouwd worden. Het begrijpen hoe mensen zich op persoonlijk en gemeenschappelijk niveau verhouden tot nieuws is essentieel voor het bevorderen van betrokkenheid.
---
# Epistemische onrechtvaardigheid in conflictjournalistiek
Dit thema onderzoekt hoe emotionele nabijheid of betrokkenheid van lokale journalisten in conflictgebieden wordt ondergewaardeerd ten opzichte van afstandelijke buitenlandse journalisten, wat leidt tot epistemische onrechtvaardigheid.
### 4.1 De rol van emotionele betrokkenheid in conflictberichtgeving
#### 4.1.1 Het concept van epistemische onrechtvaardigheid in journalistiek
Epistemische onrechtvaardigheid, zoals beschreven door Kotisova, ontstaat wanneer de rol van emotionele betrokkenheid in conflictverslaggeving wordt ondergewaardeerd. Klassieke opvattingen over journalistiek benadrukken objectiviteit, afstandelijkheid en onthechting, wat impliceert dat emotionele betrokkenheid de geloofwaardigheid van een journalist kan aantasten. Dit staat echter haaks op de realiteit dat emotionele betrokkenheid juist waardevolle epistemische waarde kan hebben, namelijk het dichter bij de waarheid brengen van de berichtgeving.
#### 4.1.2 Identiteit-vooringenomen geloofwaardigheidstekort
Onderzoek naar media-professionals die verslag doen uit conflictgebieden, zoals Oekraïne, Israël en Palestina, toont aan dat de samenwerking tussen buitenlandse en lokale media soms wordt gekenmerkt door een geloofwaardigheidstekort dat lokaal georiënteerde journalisten wordt toegekend. Dit tekort is gebaseerd op hun affectieve nabijheid tot de gebeurtenissen, wat wordt gezien als een identiteit-vooringenomen factor. Dit fenomeen spiegelt andere machtsvectoren en de dominante professionele journalistieke ideologie die onthechting en afstandelijkheid verkiest.
#### 4.1.3 De waarde van affectieve nabijheid in de praktijk
In de praktijk wordt de affectieve nabijheid van lokale media-professionals tot hun context vaak erkend als belichaamde kennis die gunstig is voor de nuance, nauwkeurigheid en ethiek van journalistieke praktijken en resultaten. Ondanks deze erkenning, wordt hun expertise vaak ondergewaardeerd ten gunste van de meer 'objectieve' positie van de buitenlandse journalist.
#### 4.1.4 Hiërarchie en samenwerking tussen journalisten
Er bestaat een epistemische hiërarchie die onrechtvaardig is voor lokale mediaprofessionals. Zij beschikken over diepgaande kennis, maar worden puur op basis van hun identiteit – als zijnde te emotioneel betrokken – als minder geloofwaardig beschouwd dan een buitenlandse journalist die zich als objectief en onbevooroordeeld presenteert. Dit contrast is echter niet altijd zo zwart-wit.
De samenwerking tussen buitenlandse correspondenten en lokale 'fixers' of journalisten is cruciaal. Buitenlandse journalisten erkennen dat ze zonder de input van lokale correspondenten nooit waarachtig kunnen berichten. Lokale journalisten helpen buitenlanders om de context te begrijpen en de waarheid te achterhalen. Omgekeerd hebben buitenlandse correspondenten de emoties en inzichten van lokale professionals nodig om de accuraatheid van hun berichtgeving te waarborgen.
Desondanks wordt de lokale, emotioneel betrokken journalist vaak weggezet als 'emotioneel', wat suggereert dat deze niet alle kanten van het verhaal kan belichten en dus minder gepromoot moet worden. Dit resulteert in een onrechtvaardige epistemische classificatie. De waarheid wordt in de praktijk vaak gevormd door de interactie tussen de emotioneel betrokken lokale respondenten en de meer afstandelijke, westerse respondenten.
#### 4.1.5 Het beeld van de "emotioneel betrokken fixer" en de "afstandelijke parachutejournalist"
Het heersende beeld van de "emotioneel betrokken fixer" en de "afstandelijke buitenlandse parachutejournalist" is een simplificatie. Op het terrein is er vaak sprake van samenwerking en wederzijds vertrouwen. De epistemische waarde van emotie in journalistiek verdient meer aandacht en erkenning, in plaats van het te zien als een belemmering voor objectiviteit.
> **Tip:** Onthoud dat de opdracht van journalistiek niet is om louter feiten te presenteren, maar om betekenis te geven. Emotionele betrokkenheid kan juist helpen om die betekenis beter over te brengen en diepgaandere inzichten te verschaffen, wat essentieel is in complexe situemen zoals conflictgebieden.
> **Voorbeeld:** Een lokale journalist die zelf de gevolgen van een conflict van dichtbij ervaart, kan door zijn of haar emotionele connectie met de gebeurtenissen subtiele nuances, menselijke impact en contextuele details blootleggen die een buitenlandse journalist die slechts kort ter plaatse is, zou kunnen missen. De onderwaardering van deze lokale expertise is een vorm van epistemische onrechtvaardigheid.
### 4.2 Emotionele belasting van journalistiek
#### 4.2.1 Journalistiek als emotionele arbeid
Journalistiek wordt steeds meer erkend als een vorm van "emotionele arbeid". Dit houdt in dat journalisten niet alleen feitelijke informatie vergaren, maar ook actief hun emoties beheren en inzetten tijdens hun werk. Dit kan gaan over de mentale druk die gepaard gaat met onveiligheid, trauma en fysieke integriteit, maar ook over de emotionele last die voortkomt uit precaire en onzekere werkomstandigheden.
#### 4.2.2 Precaire werkomstandigheden en emotionele impact
De precaire aard van veel journalistieke banen, met name voor freelancers, draagt significant bij aan de emotionele belasting. Een aanzienlijk deel van de journalisten werkt als freelancer, verdient minder dan hun collega's in loondienst en ervaart een toenemende werkdruk, dalende werkzekerheid en een uitgebreid takenpakket. Dit leidt tot een moeilijke balans tussen werk en privéleven en een constante onzekerheid.
> **Tip:** Denk bij "emotionele arbeid" in de journalistiek niet alleen aan het tonen van emoties in de berichtgeving, maar ook aan de psychologische en emotionele inspanning die journalisten zelf moeten leveren om hun werk te kunnen doen, zeker onder druk.
#### 4.2.3 Onveiligheid, trauma en fysieke integriteit
Journalisten, vooral in conflictgebieden of bij het onderzoeken van gevoelige onderwerpen, worden geconfronteerd met aanzienlijke veiligheidsrisico's. Dit omvat verbale en fysieke agressie, intimidatie, bedreigingen en zelfs traumatische ervaringen. Onderzoek toont aan dat dergelijke incidenten toenemen, niet alleen in de buitenwereld maar ook binnen redactionele omgevingen. De mentale belasting van het omgaan met deze risico's is enorm en wordt vaak genegeerd.
#### 4.2.4 Mentale druk en stress in de journalistiek
Onderzoek, onder andere in Vlaanderen naar de mentale belasting van onderzoeksjournalisten, benadrukt dat mentale druk en stress vaak worden genegeerd binnen de sector. Het bespreekbaar maken van deze problematiek is moeilijk, ondanks de grote impact op het leven van journalisten. SLAPP-rechtszaken (Strategic Lawsuits Against Public Participation) fungeren als intimidatiemiddel, waarbij juridische procedures worden gebruikt om journalisten tot zwijgen te dringen en hen financieel uit te putten.
#### 4.2.5 De noodzaak van bescherming en ondersteuning
Hoewel samenwerkingen en internationale netwerken enige steun kunnen bieden, blijven de werkdruk en de tijdsintensiviteit van deze samenwerkingsverbanden zwaar. Er is een dringende nood aan meer en betere bescherming en ondersteuning voor journalisten, zowel van redactionele organisaties als vanuit beleid. Het gebrek aan een gezonde balans tussen werk en privéleven draagt bij aan de algehele emotionele belasting.
> **Voorbeeld:** Een journalist die verslag doet van een oorlog en daarbij getuige is van gruwelijke gebeurtenissen, kan hieraan traumatische gevolgen overhouden. De emotionele arbeid bestaat dan niet alleen uit het objectief verslaggeven van het conflict, maar ook uit het verwerken van de eigen emoties en het omgaan met mogelijke posttraumatische stress, terwijl de werkdruk vaak onverminderd hoog blijft.
---
# Constructieve journalistiek en de toekomst van nieuws
Dit onderwerp onderzoekt de rol van emoties in journalistiek, de impact ervan op zowel nieuwscreatie als nieuwsgebruik, en stelt constructieve journalistiek voor als een oplossing om vertrouwen te herstellen.
### 5.1 De rol van emoties in journalistiek
De traditionele journalistiek werd lang beschouwd als vrij van emoties, met de nadruk op objectiviteit en detachment. Echter, emoties spelen een significante rol in verschillende aspecten van het journalistieke proces en nieuwsconsumptie.
#### 5.1.1 Journalistiek als ‘emotionele arbeid’
Journalistiek wordt beschouwd als een vorm van emotionele arbeid, waarbij journalisten actief hun emoties managen en de emoties van anderen beïnvloeden. Dit omvat:
* **Emotionele belasting voor journalisten:**
* **Onveiligheid en trauma:** Journalisten worden steeds vaker geconfronteerd met agressie, intimidatie en bedreigingen, zowel in binnen- als buitenland. Dit kan leiden tot traumatische ervaringen en een aanzienlijke mentale belasting.
* **Precaire werkomstandigheden:** Veel journalisten werken als freelancers, wat resulteert in onzekere werkvoorwaarden, lagere inkomsten, hogere werkdruk en een slechte balans tussen werk en privé. Deze onzekerheid draagt bij aan de emotionele belasting.
* **Epistemische onrechtvaardigheid:** Lokale media professionals die affectief betrokken zijn bij de gebeurtenissen die ze verslaan, worden soms minder geloofwaardig geacht dan buitenlandse journalisten die afstand bewaren. Dit ondanks het feit dat hun affectieve nabijheid vaak juist waardevolle inzichten biedt voor de nuance en accuraatheid van berichtgeving. Dit creëert een onrechtvaardige hiërarchie waarin emotionele betrokkenheid wordt ondergewaardeerd.
* **Mentale druk en stress:** Onderzoek toont aan dat de mentale druk en stress in de journalistiek, met name bij onderzoeksjournalisten, vaak worden genegeerd. Er is een dringende behoefte aan meer bescherming en ondersteuning voor journalisten, inclusief bescherming tegen juridische intimidatie zoals SLAPP-rechtszaken (Strategic Lawsuits Against Public Participation).
#### 5.1.2 Emotie in het nieuws zelf: tendens naar ‘nieuwsverzachting’
Er is een merkbare tendens naar ‘nieuwsverzachting’ (news softening) in de berichtgeving, waarbij emoties een grotere rol spelen. Dit uit zich in drie dimensies:
* **Inhoud:** Selectie van ‘zachte’ topics zoals cultuur, lifestyle en celebrity-nieuws.
* **Stijl:** Gebruik van emotioneel geladen woordgebruik, sensationalisme en dramatisering.
* **Focus:** Nadruk op emoties, personalisering (focus op individuele mensen en ‘human interest’), en subjectieve, persoonlijke vertelstijlen.
Zelfs ‘harde’ topics worden vaak ‘verzacht’ door personalisering en sensationele framing, met als doel meer publieksengagement te genereren. Deze trend wordt deels gedreven door de noodzaak om aan te sluiten bij de voorkeuren van het publiek en de prestaties op sociale media.
#### 5.1.3 De ‘affectieve’ dimensie van nieuwsgebruik
Nieuwsgebruikers gaan niet alleen rationeel om met nieuws, maar ook op een emotioneel en affectief niveau. Nieuws raakt mensen, wordt gedeeld en verwerkt.
* **Affectieve publieken (affective publics):** Sociale media faciliteren een gevoel van betrokkenheid en verbondenheid rondom nieuws, waardoor mensen zich herboren kunnen voelen ten aanzien van maatschappelijke kwesties. Nieuwsstromen via ‘networked publics’ bevorderen:
* **Citizenship:** Sociaal engagement en het gevoel dat participatie de moeite waard is.
* **Identity:** Het helpen bepalen van persoonlijke identiteit en zelfpresentatie.
* **Connection:** Het creëren van publieke verbondenheid en een gemeenschapsgevoel.
* **Empathy:** Emotionele betrokkenheid en medeleven met anderen.
Voorbeelden hiervan zijn bewegingen als #metoo en #blacklivesmatter, die via affectieve nieuwsstromen sociale betrokkenheid en identiteitsvorming stimuleren.
### 5.2 Naar een meer constructieve journalistiek?
De traditionele focus op ‘bad news’ en ‘hard news’ voedt voornamelijk negatieve emoties, wat leidt tot een dalend vertrouwen in de media. Om dit tegen te gaan en de toekomst van journalistiek veilig te stellen, wordt constructieve journalistiek voorgesteld.
#### 5.2.1 De noodzaak van connectie, emotie en vertrouwen
Om relevant te blijven, moet journalistiek blijven bijdragen aan emotionele betrokkenheid en connectie met het publiek. Het negeren van de affectieve dimensie van nieuwsgebruik ondermijnt het vertrouwen. Journalisten moeten begrijpen hoe mensen op persoonlijk en gemeenschappelijk niveau met nieuws omgaan om effectieve betrokkenheid te creëren.
> **Tip:** Begrip van nieuwsgebruikers op persoonlijk en gemeenschappelijk niveau is essentieel voor journalisten om publiek te binden.
#### 5.2.2 Constructieve journalistiek als oplossing
Constructieve journalistiek richt zich op het bieden van een tegenwicht aan de negatieve nieuwsstroom en probeert het vertrouwen tussen media en publiek te herstellen. De kernprincipes zijn:
* **Oplossingsgerichtheid:** Naast het benadrukken van problemen, worden ook mogelijke oplossingen belicht. De vraag "wat nu?" wordt gesteld, met een toekomstgerichte insteek.
* **Hoopgevend en empowerend:** Het biedt reden om te geloven dat dingen beter kunnen worden en geeft mensen de middelen om zelf actie te ondernemen. Het toont vooruitgang en positieve ontwikkelingen, en stelt dat niet alles negatief is.
* **Inclusiviteit en diversiteit:** Alle stemmen worden gehoord, ook die van gemarginaliseerde groepen, om zo diverse perspectieven te bieden.
* **Co-creatie:** Verhoogt de betrokkenheid door mensen met goede intenties te betrekken bij het nieuws en hen niet als naïef te bestempelen. Het publiek wordt uitgenodigd te participeren.
> **Voorbeeld:** In plaats van alleen te berichten over de klimaatcrisis, zou constructieve journalistiek ook innovatieve oplossingen en succesvolle lokale initiatieven belichten die bijdragen aan een duurzamere toekomst.
Door meer aandacht te besteden aan de affectieve dimensie van nieuwsgebruik en constructieve benaderingen te omarmen, kan journalistiek een cruciale rol spelen in het herstellen van vertrouwen en het bevorderen van een meer betrokken en hoopvolle samenleving.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Epistemische onrechtvaardigheid | Een vorm van onrechtvaardigheid waarbij iemands kennis of geloofwaardigheid wordt ondermijnd op basis van hun identiteit of sociale status, in plaats van op de inhoud van hun bijdrage. Dit kan leiden tot het negeren van waardevolle inzichten van bepaalde groepen. |
| Emotionele arbeid | Het proces waarbij werknemers hun emoties reguleren en managen om aan de eisen van hun baan te voldoen, wat kan leiden tot emotionele uitputting en stress, vooral in beroepen met veel menselijk contact. |
| Nieuwsverzachting | Een tendens in de journalistiek waarbij de berichtgeving minder hard en meer gericht wordt op emotionele aspecten, cultuur, lifestyle en persoonlijke verhalen, vaak met een emotioneel geladen woordgebruik of dramatisering om het publiek te boeien. |
| Affectieve dimensie | De emotionele of gevoelsmatige component van nieuwsconsumptie, waarbij nieuwsgebruikers niet alleen informatie verwerken, maar ook gevoelens ervaren, delen en hierdoor verbinding zoeken met anderen. |
| Parachuteprofessionals | Journalisten die voor een korte periode naar een conflictgebied of nieuwsgebeurtenis worden gestuurd om te berichten, vaak zonder diepgaande lokale kennis of langdurige betrokkenheid bij de gemeenschap. |
| Fixer | Een lokale contactpersoon of gids die buitenlandse journalisten helpt bij het navigeren en verkrijgen van informatie in een vreemde omgeving, en die vaak nauwe banden heeft met de lokale gemeenschap en gebeurtenissen. |
| Affectieve nabijheid | De mate waarin een journalist emotioneel dicht bij de gebeurtenissen staat die hij of zij verslaat, wat kan leiden tot diepgaande kennis maar ook tot mogelijke bias of een verminderde objectiviteit. |
| Detachment | Een journalistiek principe dat pleit voor afstandelijkheid en emotionele onthechting bij het verslaan van nieuws, om zo objectiviteit en onpartijdigheid te waarborgen. |
| Precariteit | Een staat van onzekerheid en instabiliteit, met name op economisch en sociaal gebied, die zich kan uiten in onzekere werkvoorwaarden, lage lonen en weinig baanzekerheid, wat een aanzienlijke emotionele belasting vormt. |
| SLAPP-rechtszaken (Strategic Lawsuits Against Public Participation) | Juridische procedures die worden aangespannen met als doel het intimideren en monddood maken van critici, journalisten of activisten die zich publiekelijk uitspreken over bepaalde kwesties, vaak door de hoge kosten en de lange duur van de procedures. |
| Netwerkpubliek (Networked publics) | Sociale omgevingen die worden gecreëerd en onderhouden door middel van digitale netwerken, waarbinnen individuen zich kunnen verbinden, informatie kunnen delen en collectieve identiteiten kunnen vormen rond specifieke thema's of gebeurtenissen. |
| Constructieve journalistiek | Een vorm van journalistiek die zich richt op oplossingen, hoopgevende perspectieven en het empoweren van het publiek, in tegenstelling tot de traditionele focus op problemen en negatief nieuws. |
| Affectief nieuws | Nieuws dat niet alleen informatief is, maar ook emoties oproept en bijdraagt aan het gevoel van verbondenheid en gedeelde ervaringen binnen gemeenschappen of publieke sferen. |
| Personalisering | Een berichtgevingstijl die de nadruk legt op individuele personen, hun ervaringen en emoties om een verhaal menselijker en herkenbaarder te maken voor het publiek. |
| Empowermen | Het proces waarbij individuen of groepen de middelen, vaardigheden en het vertrouwen krijgen om controle uit te oefenen over hun eigen leven en de omstandigheden waarin zij verkeren, vaak door middel van informatie en participatie. |
Cover
Jourcros_les9_Nieuwsaanbevelingssystemen_2025-26.pptx
Summary
# Nieuwsaanbevelingssystemen
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over nieuwsaanbevelingssystemen, bedoeld als studiemateriaal voor een examen.
## 1. Nieuwsaanbevelingssystemen
Dit onderwerp verkent de werking en implementatie van systemen die gepersonaliseerde nieuwscontent aanbieden aan gebruikers, inclusief hun methodes, voordelen, uitdagingen en de huidige stand van zaken.
### 1.1 Nieuwspersonalisatie: Wat en Hoe?
Nieuwsaanbevelingen op maat van de gebruiker, aangepast aan een persoonlijk profiel, vallen onder de noemer nieuwspersonalisatie. Dit wordt gerealiseerd door middel van nieuwsaanbevelingssystemen (News Recommender Systems - NRS). Deze systemen zijn algoritmische oplossingen die content filteren, suggereren en prioriteren op basis van:
* Gedrag van eerdere of vergelijkbare gebruikers.
* Expliciet verklaarde gebruikersvoorkeuren.
* Populariteitsstatistieken.
* Content-specifieke kenmerken.
#### 1.1.1 Nieuwspersonalisatie Vandaag
De mate van personalisatie op nieuwswebsites is momenteel beperkt, met voorbeelden zoals het 'Mijn NWS'-profiel van VRT, dat personalisatie toelaat op basis van regio's en meldingen. Er zijn ook opties voor nieuwsbrieven.
Sociale media daarentegen bieden sterke personalisatie, vaak hyper-gepersonaliseerd op basis van gedrag, locatie, netwerk en profiel, met beperkte mogelijkheden voor gebruikers om hun voorkeuren aan te passen. Google Search personaliseert steeds meer via zoekgeschiedenis, profiel en locatie, en generatieve AI-chatbots spelen hierin ook een rol.
> **Tip:** Veel nieuwswebsites bieden momenteel beperkte personalisatie omdat ze geen profiel van de bezoeker hebben, tenzij deze is ingelogd. Expliciet aangegeven voorkeuren worden soms niet gebruikt, zoals de ervaring van VRT leert.
### 1.2 Types van Nieuwsaanbevelingen
Er zijn verschillende benaderingen voor het filteren en aanbevelen van nieuwscontent:
* **Collaboratief filteren:** Aanbevelingen gebaseerd op het gedrag van gebruikers in een netwerk of op gebruikers die vergelijkbaar zijn met de huidige gebruiker. Wat deze vergelijkbare gebruikers interessant vinden, wordt aanbevolen.
* **Inhoudsgebaseerd filteren:** Aanbevelingen gebaseerd op kenmerken van de content zelf, zoals onderwerpen, genre en format. Dit is gebaseerd op eerdere gebruikersvoorkeuren.
* **Kennisgebaseerd filteren:** Aanbevelingen die gebruik maken van een combinatie van de bovenstaande methoden, specifiek gericht op wat gebruikers hebben aangegeven te willen of niet te willen.
Deze systemen kunnen worden onderverdeeld in:
* **Pre-geselecteerde nieuwsaanbevelingen:** Content die door het platform wordt voorgesteld, vaak onder de noemer 'Voor jou'.
* **Zelfgeselecteerde nieuwsaanbevelingen:** Content die de gebruiker zelf kiest op basis van interessegebieden, via een opt-in of opt-out mechanisme ('Mijn interesses').
> **Example:** De Australian Broadcasting Corporation (ABC) experimenteerde met 'For You'-feeds op hun homepage, waarbij de site probeert te voorspellen wat gebruikers leuk vinden op basis van hun eerdere gedrag.
### 1.3 Stand van Zaken (circa 2022)
#### 1.3.1 Aanbodszijde
Het gebruik van NRS door nieuwsmedia is nog beperkt. Veelgebruikte methoden zijn:
* **Impliciete personalisering:** Gebaseerd op geolocatie en leesgeschiedenis.
* **Expliciete personalisering:** Gebaseerd op opgegeven interesses, bijvoorbeeld in nieuwsbrieven of 'mijn nieuws'-secties.
Gepersonaliseerde advertenties (targeted ads) zijn echter al wijdverbreid, vaak uitbesteed aan externe bedrijven zoals Google. Nieuwsmedia en journalisten staan over het algemeen positief tegenover het potentieel van NRS, mits er menselijk toezicht blijft.
#### 1.3.2 Vraagzijde: Attituden
Gebruikers vertonen een neiging tot 'algoritmische appreciatie', waarbij ze meer vertrouwen hebben in machinaal geselecteerde content (machine heuristic). Er zijn minder indicaties voor 'algoritmische aversie'. Gebruikers geven vaak de voorkeur aan content-based aanbevelingen boven collaboratieve filtering of aanbevelingen puur gebaseerd op populariteit.
Algoritmische geletterdheid en bewustzijn variëren sterk, afhankelijk van factoren zoals het gebruikte platform. Transparantie en serendipiteit (het onverwacht tegenkomen van nuttige informatie) zijn belangrijk voor gebruikers.
#### 1.3.3 Vraagzijde: Effecten
Gepersonaliseerde aanbevelingen kunnen de betrokkenheid bij nieuws verhogen (meer engagement). Er zijn weinig indicaties dat NRS leiden tot selectieve blootstelling of filterbubbels, deels doordat nieuwsconsumptie divers is en personalisatie nog beperkt.
Er is potentieel voor NRS om gebruikers aan te zetten tot meer divers nieuwsgebruik. Echter, er is nog weinig onderzoek gedaan naar de effecten van aanbevelingen op politieke kennis en attitudes.
> **Tip:** Het integreren van 'publieke waarden' in NRS kan helpen om gebruikers op het juiste moment de juiste content te bieden, waardoor ze beter geïnformeerd kunnen worden.
### 1.4 Vragen en Uitdagingen m.b.t. Nieuwsaanbevelingssystemen
#### 1.4.1 De Diversiteitsparadox
Dit fenomeen beschrijft de spanning tussen enerzijds het potentieel van aanbevelingssystemen om gebruikers te 'nudgen' naar meer divers nieuws, wat kan leiden tot langer en dieper nieuwsgebruik, en anderzijds het feit dat gebruikers niet noodzakelijk meer diversiteit in het nieuwsaanbod herkennen of waarderen. Het is een uitdaging om gebruikers bewust te maken van de diversiteit in hun nieuwsconsumptie, bijvoorbeeld door transparant aan te geven wanneer content is aangeboden met het oog op het verhogen van diversiteit.
#### 1.4.2 De Transparantieparadox
Hoewel gebruikers transparantie waarderen over hoe nieuws wordt geselecteerd, kan overmatige transparantie (bijvoorbeeld door duidelijke labels voor AI-gegenereerde of gepersonaliseerde content) ook argwaan wekken en leiden tot een daling in het vertrouwen in het nieuwsplatform. Websites die erg transparant zijn, worden soms minder vertrouwd en gebruikers engageren minder met de content. De EU's Digital Services Act verplicht platforms om informatie te verstrekken over hoe hun aanbevelingssystemen werken en hoe gebruikers deze kunnen beïnvloeden. Dit omvat het presenteren van de belangrijkste parameters die worden gebruikt voor suggesties en de redenen daarvoor.
> **Example:** De EU's Digital Services Act (artikel 27) stelt dat online platforms recipients van hun diensten moeten informeren over hoe recommender systemen de weergave van informatie beïnvloeden en hoe gebruikers dit kunnen beïnvloeden. Artikel 38 verplicht zeer grote platforms om een optie voor aanbevelingen te bieden die niet gebaseerd is op profiling.
> **Tip:** Transparantie kan als een waarde op zich worden beschouwd, maar de dilemma's rond AI-transparantie tonen aan dat labels ook argwaan kunnen uitlokken en nieuws als minder betrouwbaar kunnen doen overkomen. Platforms zoals Facebook maken labels minder zichtbaar om het vertrouwen te behouden, terwijl nieuwsmedia dit wel doen, wat kan leiden tot een daling in vertrouwen.
#### 1.4.3 Serendipiteit
Een belangrijke vraag is of NRS kunnen 'nudgen' naar meer diversiteit in nieuwsconsumptie en of gebruikers daadwerkelijk meer diversiteit in het aanbod zien en waarderen.
#### 1.4.4 Dilemma rond Transparantie in Journalistiek
Er bestaat een dilemma rond transparantie, bijvoorbeeld bij 'AI disclosure'. Enerzijds wordt transparantie gewaardeerd, maar anderzijds kan het leiden tot dalend vertrouwen. Gebruikers vragen om diversiteit en transparantie, maar belonen nieuwsmedia hier niet altijd voor, en soms zelfs het tegenovergestelde. Investeren in diversiteit en transparantie brengt kosten met zich mee, en zonder een duidelijke return on investment is er weinig stimulans om hiermee door te gaan.
### 1.5 De (Nabije) Toekomst: Hyper-gepersonaliseerd Nieuws?
De evolutie naar hyper-gepersonaliseerd nieuws is een trend, waarbij de balans tussen technologie en redactionele integriteit cruciaal blijft. De volgende onderwerpen in de cursus zullen verder ingaan op de platformisering en automatisering van journalistiek.
---
# Nieuwspersonalisatie
Nieuwspersonalisatie omvat het op maat aanbieden van nieuwscontent aan individuele gebruikers via geautomatiseerde systemen die rekening houden met hun gedrag, voorkeuren en andere factoren.
### 2.1 Wat is nieuwspersonalisatie?
Nieuwspersonalisatie verwijst naar nieuws dat wordt aangepast aan het persoonlijke profiel van de gebruiker. Dit wordt gerealiseerd door middel van nieuws aanbevelingssystemen (news recommender systems – NRS). Deze systemen zijn algoritmische oplossingen die content filteren, suggereren en prioriteren op basis van:
* **Gedrag van de gebruiker:** Eerdere interacties met nieuwscontent.
* **Gedrag van vergelijkbare gebruikers:** Patronen van gebruikers met soortgelijke profielen.
* **Expliciet aangegeven voorkeuren:** Door de gebruiker zelf opgegeven interesses of onderwerpen.
* **Populariteitsstatistieken:** Hoe populair bepaalde content is bij een bredere groep.
* **Content-specifieke kenmerken:** Kenmerken van de nieuwsartikelen zelf, zoals onderwerp of genre.
### 2.2 Nieuwspersonalisatie vandaag
De mate van nieuwspersonalisatie verschilt aanzienlijk tussen verschillende platforms:
* **Nieuwswebsites:** Bieden doorgaans beperkte personalisatie. Voorbeelden zijn het instellen van regio's, het ontvangen van meldingen ('breaking news', dagelijks nieuws) of het beheren van nieuwsbrieven. Vaak is een account nodig om deze functionaliteiten te benutten, en veel bezoekers blijven anoniem, waardoor personalisatie voor hen beperkt is. De mogelijkheid om expliciet voorkeuren in te geven, wordt soms afgeschaft omdat gebruikers er weinig gebruik van maken.
* **Sociale media:** Kenmerken zich door sterke personalisatie. De algoritmes houden rekening met een breed scala aan gegevens, zoals gedrag, locatie, sociaal netwerk en profielinformatie, wat leidt tot hyper-personalisatie. Het aanpassen van voorkeuren door de gebruiker is wel mogelijk, maar niet altijd intuïtief of eenvoudig.
* **Google Search:** Biedt steeds meer personalisatie op basis van zoekgeschiedenis, profiel en locatie. Ook generatieve AI chatbots worden ingezet voor antwoorden op maat.
#### 2.2.1 Personalisatie anno 2024
Nieuwsmedia staan steeds meer open voor personalisatie omdat lezers behoefte hebben aan relevante nieuwsfiltering en steeds meer vertrouwd raken met algoritmische media. Nieuwsbedrijven zien de noodzaak om hierin te investeren vanwege de bereidheid en impliciete vraag van gebruikers. Er bestaat echter ook bezorgdheid dat belangrijk nieuws gemist kan worden door een te grote focus op populariteit. Het behoud van menselijke curatie en redactionele verantwoordelijkheid blijft cruciaal om te garanderen dat belangrijk nieuws de gebruiker bereikt.
### 2.3 Types van (nieuws)aanbevelingen
Er zijn drie belangrijke benaderingen voor het aanbevelen van nieuwscontent:
* **Collaboratief filteren:** Aanbevelingen gebaseerd op het gedrag van netwerkleden of vergelijkbare gebruikers. Dit betekent dat de content die je ziet, bepaald wordt door wat mensen zoals jij interessant vinden.
* **Inhoudsgebaseerd filteren:** Aanbevelingen gebaseerd op de kenmerken van de content zelf, zoals onderwerpen, genre of format.
* **Kennisgebaseerd filteren:** Aanbevelingen die een combinatie maken van de bovenstaande methoden, vaak aangevuld met expliciete gebruikersvoorkeuren.
Deze aanbevelingen kunnen worden onderverdeeld in:
* **Pre-geselecteerde nieuwsaanbevelingen ('Voor jou'):** Het platform bepaalt wat de gebruiker waarschijnlijk interessant vindt, vaak op basis van eerder gedrag.
* **Zelfgeselecteerde nieuwsaanbevelingen ('Mijn interesses'):** Gebruikers geven zelf aan welke onderwerpen ze willen volgen (opt-in/opt-out). In de praktijk maken gebruikers hier weinig gebruik van, zeker niet op nieuwsplatformen.
#### 2.3.1 Voorbeeld: Australian Broadcasting Corporation (ABC)
De ABC experimenteerde met 'For You'-feeds op hun homepage, waarbij op basis van eerder gedrag werd voorspeld wat gebruikers leuk zouden vinden, met als doel hen te boeien en nieuwe perspectieven te bieden. Dit soort initiatieven helpt het platform om de voorkeuren van gebruikers te leren.
### 2.4 Stand van zaken van nieuwsaanbevelingssystemen (2022)
* **Aanbodzijde:** Het gebruik van NRS door nieuwsmedia is in 2022 nog beperkt. Vaak gaat het om **impliciete personalisatie** (bv. op basis van geolocatie of leesgeschiedenis) en in mindere mate om **expliciete personalisatie** (op basis van opgegeven interesses). Wel zijn advertenties op nieuwswebsites in sterke mate gepersonaliseerd, vaak door externe partijen zoals Google. Nieuwsmedia en journalisten staan over het algemeen positief tegenover het potentieel van NRS, mits er menselijk toezicht blijft.
* **Vraagzijde: attitudes:** Er is een neiging tot 'algoritmische appreciatie', waarbij gebruikers meer vertrouwen hebben in machine-gegenereerde selecties. Minder indicaties zijn er voor 'algoritmische aversie'. Gebruikers hebben een voorkeur voor inhoudsgebaseerde aanbevelingen, en minder voor puur collaboratieve filtering of populariteit. Algoritmische geletterdheid en bewustzijn variëren sterk. Belangrijk zijn serendipiteit (het onverwacht ontdekken van nuttige informatie) en transparantie.
* **Vraagzijde: effecten:** Personalisatie kan leiden tot **positieve invloed op nieuwsengagement** (bv. langer kijken, meer delen). Er zijn weinig indicaties van 'selectieve blootstelling' of filterbubbels door NRS, mede doordat gebruikers vaak verschillende nieuwsmedia combineren en personalisatie nog beperkt is. Er is potentieel voor **nudging** naar meer divers nieuwsgebruik. Er is echter nog weinig onderzoek naar de effecten op politieke kennis en attitudes.
### 2.5 'Publieke waarden' integreren in NRS
Het is wenselijk om nieuwsaanbod zo te ontwerpen dat relevantie en diversiteit worden gewaarborgd, en gebruikers op het juiste moment de juiste content te bieden om hen beter geïnformeerd te maken. Hoewel utopisch, kan dit bereikt worden met recommender systems.
### 2.6 Vragen en uitdagingen m.b.t. nieuwsaanbevelingssystemen
#### 2.6.1 Diversiteitsparadox
Hoewel aanbevelingssystemen mensen kunnen 'nudgen' naar meer divers nieuwsgebruik (wat leidt tot langer kijken en meer verwerken), leidt dit niet noodzakelijk tot een grotere appreciatie voor diversiteit of een loyalere gebruiker. Er is een uitdaging om gebruikers bewust te maken van de diversiteit in hun nieuwsgebruik en om hier positieve waardering voor te creëren.
#### 2.6.2 Transparantieparadox
Er bestaat een dilemma rond transparantie in journalistiek, met name met betrekking tot AI-gegenereerde content. Transparantie wordt enerzijds gewaardeerd door gebruikers, maar kan anderzijds argwaan wekken en leiden tot een daling in vertrouwen. Nieuwsgebruikers vragen om diversiteit en transparantie, maar belonen nieuwsmedia er niet altijd voor; soms integendeel. Websites die erg transparant zijn, kunnen minder vertrouwen wekken en leiden tot minder engagement. Het creëren van transparantie kan kostbaar zijn zonder directe return on investment, wat een disincentive kan zijn voor nieuwsmedia.
##### 2.6.2.1 EU's Digital Services Act
De Digital Services Act (DSA) definieert een 'recommender system' als een (gedeeltelijk) geautomatiseerd systeem dat content suggereert of prioriteert in een online interface. De wet vereist dat platforms ontvangers informeren over hoe deze systemen informatie presenteren en hoe gebruikers deze kunnen beïnvloeden. Platforms moeten de gebruikte parameters duidelijk maken, inclusief de belangrijkste criteria voor suggesties en de redenen daarvoor, met name wanneer profiling en online gedrag van gebruikers worden gebruikt voor prioritering. Zeer grote platforms moeten een optie bieden voor aanbevelingen die niet op profiling gebaseerd zijn.
##### 2.6.2.2 Dilemma van AI-transparantie
Labels die de aanwezigheid van AI of gepersonaliseerde content aangeven, kunnen argwaan opwekken en de perceptie van betrouwbaarheid verminderen. Nieuwsmedia laten deze labels wel zichtbaar, wat kan leiden tot een daling in vertrouwen, terwijl sommige platforms, zoals Facebook, labels minder zichtbaar maken om vertrouwen te behouden. De effectiviteit van transparantie hangt af van de mate waarin deze wordt herkend en gewaardeerd door de gebruiker.
### 2.7 De (nabije) toekomst: hyper-gepersonaliseerd nieuws?
De evolutie richting hyper-gepersonaliseerd nieuws brengt de vraag met zich mee hoe de balans gevonden kan worden tussen technologie en redactionele integriteit. Volgende onderwerpen zullen hier verder op ingaan, zoals de platformisering en automatisering van journalistiek.
---
# StampMedia en jongerenjournalistiek
Dit onderdeel introduceert StampMedia als een jongerenpersagentschap en bespreekt het onderzoek Represent 2.0, dat de representatie van jongeren in de media evalueert.
### 3.1 StampMedia: een jongerenpersagentschap
StampMedia functioneert als een jongerenpersagentschap met als primair doel de stem van jongeren te vertegenwoordigen binnen de nieuws- en mediadiscussie. Het richt zich op journalistiek gemaakt *met* jongeren.
### 3.2 Het onderzoek Represent 2.0
Represent 2.0 is een vervolgonderzoek, voortbouwend op een eerdere editie uit 2017. Het oorspronkelijke doel was het evalueren van de representatie van jongeren in de media, wat resulteerde in acht aanbevelingen. In de meest recente editie, gepland voor 2025, worden hieraan nieuwe aanbevelingen toegevoegd. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking met Studio Data.
#### 3.2.1 Doelstellingen en methodologie
Het onderzoek streeft ernaar inzicht te geven in hoe jongeren worden gerepresenteerd in bestaande mediakanalen. Dit gebeurt door middel van evaluatie en de formulering van concrete aanbevelingen om de representatie te verbeteren. De specifieke methodologie van Represent 2.0 is niet gedetailleerd in de verstrekte tekst, maar het is een voortzetting van een evaluatief proces.
> **Tip:** Het belang van onderzoeken zoals Represent 2.0 ligt in het proactief adresseren van hiaten in de mediarepresentatie van jongeren, wat essentieel is voor een inclusieve en evenwichtige berichtgeving.
#### 3.2.2 Evolutie van aanbevelingen
Het onderzoek evolueert over de tijd. De eerste versie leidde tot acht aanbevelingen. De komende editie (2025) zal nieuwe, aanvullende aanbevelingen introduceren, wat suggereert dat de mediadynamiek en de behoeften van jongeren voortdurend worden geëvalueerd en dat de aanbevelingen daarop worden aangepast.
---
# Overlappingen en studiemethodes
Dit onderwerp behandelt de mogelijke overlap tussen de methodeseminaries van de Master Politieke Communicatie en de Journalistiek en crossmedialiteit, inclusief de procedure voor studenten die hierdoor lessen missen.
### 4.1 Overlap met methodeseminaries Master Politieke Communicatie
Er is een overlap voorzien in het collegrooster met de methodeseminaries 'Applied Statistics' en 'Case studies'. Studenten die deze seminaries volgen, krijgen voorrang voor de verplichte lesbijeenkomsten van die seminaries. Het studiemateriaal van de gemiste les Journalistiek en crossmedialiteit dient via begeleide zelfstudie verwerkt te worden.
#### 4.1.1 Procedure voor gemiste lessen
* De docent reserveert tijd op specifieke data (11/12 en 18/12) om vragen te beantwoorden over de teksten die deel uitmaken van Les 10 en 11.
* Studenten die door de deelname aan een methodeseminarie de les Journalistiek en crossmedialiteit niet kunnen bijwonen, dienen de docent hiervan per e-mail (steve.paulussen@uantwerpen.be) op de hoogte te stellen.
> **Tip:** Maak tijdig gebruik van de aangeboden begeleide zelfstudie-uren om vragen te stellen en de leerstof van gemiste lessen volledig onder de knie te krijgen.
### 4.2 Nieuwsaanbevelingssystemen
Nieuwsaanbevelingssystemen, ook wel 'news recommender systems' (NRS) genoemd, zijn algoritmische oplossingen die inhoud filteren, suggereren en prioriteren. Dit gebeurt op basis van diverse factoren zoals:
* Gedrag van eerdere of vergelijkbare gebruikers.
* Expliciet opgegeven voorkeuren van de gebruiker.
* Populariteitsstatistieken.
* Inhoudsspecifieke kenmerken.
#### 4.2.1 Nieuwspersonalisatie
Nieuwspersonalisatie verwijst naar het op maat aanbieden van nieuws aan de gebruiker, aangepast aan diens persoonlijke profiel.
##### 4.2.1.1 Huidige stand van zaken in nieuwspersonalisatie
* **Beperkte personalisatie op nieuwswebsites:** Veel nieuwswebsites bieden slechts beperkte personalisatiemogelijkheden. Voorbeelden hiervan zijn het kiezen van regio's voor nieuwsberichten of het instellen van notificaties voor 'breaking news' en dagelijks nieuws, zoals bij VRT NWS. De mogelijkheid om expliciet voorkeuren in te geven, is vaak afgeschaft omdat gebruikers hier weinig gebruik van maakten.
* **Sterke personalisatie op sociale media:** Sociale mediaplatforms bieden een veel sterkere mate van personalisatie, gebaseerd op gedrag, locatie, netwerk en profielinformatie. Het aanpassen van voorkeuren kan hier echter complex zijn.
* **Hyper-personalisatie:** Door het gebruik van geavanceerde algoritmes die rekening houden met een breed scala aan gebruikersgegevens, worden aanbevelingen steeds specifieker.
* **Toenemende personalisatie via Google Search:** Ook zoekmachines personaliseren resultaten steeds meer op basis van zoekgeschiedenis, profiel en locatie.
* **Generatieve AI chatbots:** Deze technologieën dragen bij aan de verdere ontwikkeling van gepersonaliseerde nieuwscontent.
##### 4.2.1.2 Redenen voor nieuwspersonalisatie voor nieuwsplatforms
Nieuwsmedia staan open voor personalisatie om verschillende redenen:
* **Gebruikerswens:** Lezers verlangen naar filtering van relevant nieuws en personalisatie door technologie.
* **Vertrouwdheid met algoritmes:** Gebruikers raken steeds meer gewend aan algoritmisch gestuurde digitale media.
* **Marktstrategie:** Mediabedrijven erkennen de noodzaak om in te spelen op de bereidheid en impliciete vraag van gebruikers naar gepersonaliseerde content.
##### 4.2.1.3 Zorgen en uitdagingen bij nieuwspersonalisatie
Er zijn ook belangrijke zorgen en uitdagingen verbonden aan nieuwspersonalisatie:
* **Risico op gemist belangrijk nieuws:** Belangrijk nieuws kan de gebruiker ontgaan door een te grote focus op populariteit.
* **Behoud van menselijke curatie:** Het is cruciaal dat menselijke curatie en redactionele verantwoordelijkheid aanwezig blijven om te garanderen dat belangrijk nieuws de gebruiker bereikt.
#### 4.2.2 Types van (nieuws)aanbevelingen
Er worden drie hoofdtypes van aanbevelingssystemen onderscheiden:
1. **Collaboratief filteren:** Gebaseerd op het gedrag van vergelijkbare gebruikers binnen een netwerk. Wat mensen in een vergelijkbare situatie interessant vinden, wordt ook aan de gebruiker getoond.
2. **Inhoudsgebaseerd filteren:** Aanbevelingen zijn gebaseerd op de kenmerken van de inhoud zelf, zoals onderwerpen, genres en formaten. Dit filtert op basis van het eigen gedrag en voorkeuren van de gebruiker.
3. **Kennisgebaseerd filteren:** Combinatie van verschillende factoren en expliciet opgegeven voorkeuren van de gebruiker.
##### 4.2.2.1 Vormen van nieuwsaanbevelingen
* **Pre-geselecteerde nieuwsaanbevelingen:** Dit zijn aanbevelingen die door het platform worden gedaan, vaak aangeduid als 'Voor jou'.
* **Zelfgeselecteerde nieuwsaanbevelingen:** Gebruikers kunnen zelf hun interesses aangeven, wat gebeurt via opt-in of opt-out mechanismen, zoals in secties 'Mijn interesses'. In de praktijk wordt dit echter zelden door gebruikers geactiveerd op nieuwsplatformen.
> **Voorbeeld:** De Australian Broadcasting Corporation (ABC) experimenteerde met 'For You'-feeds op hun homepage, die proactief content suggereren op basis van het gedrag van de gebruiker.
#### 4.2.3 Stand van zaken nieuwsaanbevelingssystemen (2022)
* **Aanbodzijde (gebruik door nieuwsmedia):**
* Het gebruik van NRS door nieuwsmedia is nog beperkt.
* **Impliciete personalisering:** Vindt plaats op basis van geolocatie en leesgeschiedenis.
* **Expliciete personalisering:** Gebaseerd op door de lezer opgegeven interesses (bv. in nieuwsbrieven of 'Mijn nieuws'-secties), maar wordt weinig benut.
* **Gepersonaliseerde advertenties:** Deze zijn wel al sterk gepersonaliseerd, vaak uitbesteed aan externe partijen.
* Nieuwsmedia en journalisten zijn over het algemeen positief over het potentieel van NRS, mits menselijk toezicht.
* **Vraagzijde (attitudes van gebruikers):**
* Er is een neiging tot 'algoritmische appreciatie' (meer vertrouwen in machinale selectie) en minder indicaties voor 'algoritmische aversie' (kritisch tegenover machines).
* Gebruikers hebben vaak een voorkeur voor inhoudsgebaseerde aanbevelingen (filteren op basis van eigen gedrag), minder voor collaboratieve filtering of louter populariteit.
* Algoritmische geletterdheid en bewustzijn variëren sterk, maar bewustzijn kan geletterdheid verhogen.
* **Belang van serendipiteit en transparantie:** Gebruikers waarderen het wanneer er bewust rekening wordt gehouden met het ontdekken van nieuwe perspectieven en wanneer de werking transparant is.
* **Vraagzijde (effecten van NRS):**
* **Positieve invloed op news engagement:** NRS kunnen leiden tot meer interactie, zoals langer kijken, sneller liken en meer delen.
* **Weinig indicaties voor 'selective exposure' of filterbubbels:** Het filterbubbel-effect wordt vaak overdreven, deels doordat gebruikers meerdere nieuwsbronnen combineren en de personalisatie nog beperkt is.
* **Potentieel voor nudging:** Algoritmes kunnen gebruikers subtiel stimuleren tot een diverser nieuwsgebruik.
* **Weinig onderzoek:** Er is nog beperkt onderzoek naar de effecten van aanbevelingen op politieke kennis en attitudes.
#### 4.2.4 Integratie van 'publieke waarden' in NRS
Er is een streven om 'publieke waarden' te integreren in nieuwsaanbevelingssystemen, wat impliceert dat nieuwsaanbod wordt ontworpen om de gebruiker op het juiste moment van de juiste, relevante content te voorzien en zo beter geïnformeerd te maken.
#### 4.2.5 Vragen en uitdagingen m.b.t. nieuwsaanbevelingssystemen
* **Diversiteitsparadox:** Hoewel aanbevelingssystemen gebruikers kunnen 'nudgen' naar meer divers nieuwsgebruik, vertaalt dit zich niet altijd in een hogere appreciatie of loyaliteit voor diversiteit in het nieuws. Gebruikers herkennen mogelijk wel meer diversiteit, maar hun voorkeur blijft uitgaan naar wat ze al kennen.
* **Transparantieparadox:** Transparantie over de werking van aanbevelingssystemen wordt enerzijds gewaardeerd, maar kan anderzijds argwaan wekken en leiden tot een lager vertrouwen in nieuwscontent. Websites die veel transparantie tonen, worden soms minder vertrouwd.
* **Serendipiteit:** De uitdaging is om serendipiteit effectief te implementeren in aanbevelingssystemen om diversiteit in nieuwsconsumptie te bevorderen. De vraag is of gebruikers daadwerkelijk meer diversiteit appreciëren en zien.
* **Dilemma's van AI-transparantie:** Labels die de inzet van AI of gepersonaliseerde content aangeven, kunnen het nieuws als minder betrouwbaar doen overkomen, terwijl gebruikers wel om transparantie vragen. Er bestaat een risico dat het tonen van labels leidt tot minder engagement en vertrouwen.
##### 4.2.5.1 De rol van de Digital Services Act (DSA)
De EU's Digital Services Act (DSA) definieert een 'recommender system' en stelt eisen aan online platforms:
* Platforms moeten gebruikers informeren over hoe aanbevelingssystemen de weergave van informatie beïnvloeden en hoe gebruikers deze kunnen beïnvloeden.
* De gebruikte parameters voor aanbevelingen, inclusief de belangrijkste criteria en de redenen voor hun belang (met name bij profilering en gebruikersgedrag), moeten duidelijk worden gepresenteerd.
* Zeer grote platforms moeten een optie aanbieden die niet gebaseerd is op profilering.
##### 4.2.5.2 Transparantierichtlijn Raad voor de Journalistiek
De Raad voor de Journalistiek heeft een richtlijn opgesteld over het gebruik van artificiële intelligentie in de journalistiek, die de noodzaak van transparantie benadrukt.
> **Tip:** Hoewel gebruikers transparantie vragen, lijken ze deze niet altijd te belonen in hun gedrag, wat een dilemma vormt voor nieuwsmedia die investeren in transparantie en diversiteit zonder gegarandeerde return on investment.
#### 4.2.6 De (nabije) toekomst: hyper-gepersonaliseerd nieuws?
De verdere ontwikkeling van nieuwsaanbevelingssystemen wijst op een trend richting hyper-gepersonaliseerd nieuws, waarbij technologie een steeds grotere rol speelt in het vormen van het nieuws dat individuele gebruikers consumeren.
> **Kritisch punt:** De potentiële impact van hyper-personalisatie op de vorming van een gedeelde publieke opinie en de toegang tot een breed en divers informatieaanbod blijft een centraal aandachtspunt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Nieuwsaanbevelingssystemen (NRS) | Algoritmische oplossingen die content filteren, suggereren en prioriteren op basis van het gedrag van eerdere of vergelijkbare gebruikers, expliciet verklaarde gebruikersvoorkeuren, populariteitsstatistieken en andere content-specifieke kenmerken. |
| Nieuwspersonalisatie | Het proces waarbij nieuwscontent op maat van de gebruiker wordt aangeboden, aangepast aan een persoonlijk profiel op basis van diverse gegevens zoals gedrag, voorkeuren en locatie. |
| Collaboratief filteren | Een methode van aanbeveling die gebaseerd is op het gedrag van een netwerk van gebruikers, inclusief mensen met wie men verbonden is of gebruikers die als vergelijkbaar worden beschouwd. |
| Inhoudsgebaseerd filteren | Een aanbevelingsmethode die zich richt op de kenmerken van de content zelf, zoals onderwerpen, genres en formaten, om relevante aanbevelingen te doen. |
| Kennisgebaseerd filteren | Een aanbevelingsmethode die gebruik maakt van een combinatie van verschillende factoren en de specifieke voorkeuren van de gebruiker om aanbevelingen te genereren. |
| Algoritmische appreciatie | De neiging van gebruikers om meer vertrouwen te hebben in selecties gemaakt door machines, wat gerelateerd is aan het concept van 'machine heuristic'. |
| Algoritmische aversie | Een kritische houding van gebruikers ten opzichte van machines, waarbij machines als minder capabel worden beschouwd. |
| Selectieve blootstelling (Selective exposure) | Het fenomeen waarbij gebruikers zich voornamelijk blootstellen aan informatie die hun bestaande overtuigingen bevestigt, wat kan leiden tot filterbubbels of echokamers. |
| Filterbubbel | Een situatie waarin gebruikers voornamelijk worden blootgesteld aan informatie die overeenkomt met hun bestaande ideeën en overtuigingen, als gevolg van gepersonaliseerde algoritmen. |
| Diversiteitsparadox | De paradox waarbij aanbevelingssystemen gebruikers kunnen stimuleren om diverser nieuws te consumeren, maar dit niet noodzakelijkerwijs leidt tot een hogere waardering of herkenning van die diversiteit door de gebruiker. |
| Transparantieparadox | Het dilemma waarbij transparantie over aanbevelingssystemen enerzijds gewaardeerd wordt door gebruikers, maar anderzijds argwaan kan wekken en het vertrouwen in de informatiebron kan verminderen. |
| Serendipiteit | Het verschijnsel van het per toeval ontdekken van waardevolle of interessante informatie, wat kan worden gestimuleerd door aanbevelingssystemen die gebruikers blootstellen aan nieuwe of onverwachte content. |
| Digital Services Act (DSA) | Een Europese wetgeving die online platforms reguleert om een veiligere en transparantere digitale omgeving te creëren, inclusief regels voor aanbevelingssystemen. |
Cover
LE2-Grundlagen & Perspektiven der Kowi-Folien-15Oktober2025 (3).pdf
Summary
# Grundlagen der Kommunikationswissenschaft
The field of communication science examines the conditions, forms, and effects of media, communication, and public discourse using social science methods [6](#page=6).
### 1.1 Definition und Gegenstand der Kommunikationswissenschaft
Die Kommunikationswissenschaft wird als eine gesellschaftsbezogene Sozialwissenschaft verstanden. Sie befasst sich mit den sozialen Bedingungen, Folgen und Bedeutungen von medialer, öffentlicher und interpersonaler Kommunikation. Im Kern untersucht sie die Bedingungen und Funktionen öffentlicher Kommunikation sowie die Bedeutung von Medien für Gesellschaft und Demokratie. Das Fach zeichnet sich durch Interdisziplinarität und Methodenvielfalt aus [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8).
> **Tip:** Die Kommunikationswissenschaft ist ein junges und interdisziplinäres Feld, das sich mit zentralen gesellschaftlichen Phänomenen wie Öffentlichkeit und Medien auseinandersetzt [27](#page=27).
### 1.2 Grundbegriffe der Kommunikationswissenschaft
Die zentralen Grundbegriffe, mit denen sich die Kommunikationswissenschaft auseinandersetzt, sind:
* Kommunikation [10](#page=10).
* Medien [10](#page=10).
* Öffentlichkeit [10](#page=10).
Diese Begriffe bilden das Fundament für das Verständnis der Untersuchungsobjekte und Forschungsfelder der Kommunikationswissenschaft [10](#page=10).
### 1.3 Klassische Forschungsfelder
Die Kommunikationswissenschaft beschäftigt sich mit einer Vielzahl von Forschungsfeldern, die sich im Laufe der Zeit entwickelt haben und sich mit den komplexen Zusammenhängen zwischen Menschen, Medien und Gesellschaft befassen [25](#page=25).
### 1.4 Aktuelle Entwicklungen und Herausforderungen
Der Medienwandel, insbesondere durch Digitalisierung und künstliche Intelligenz, hat zu neuen Phänomenen und Fragestellungen geführt, welche die Grundlagen und Forschungsfelder der Kommunikationswissenschaft grundlegend verändern. Diese Entwicklungen erfordern eine ständige Anpassung und Erweiterung der theoretischen und methodischen Ansätze [27](#page=27).
> **Tip:** Achten Sie auf die Veränderungen, die durch Digitalisierung und KI in der Kommunikationswissenschaft entstehen [27](#page=27).
### 1.5 Take-home Messages
Zusammenfassend lässt sich festhalten:
* Die Kommunikationswissenschaft ist ein junges und interdisziplinäres Fachgebiet [27](#page=27).
* Öffentlichkeit und Medien spielen eine gesellschaftlich zentrale Rolle [27](#page=27).
* Die Digitalisierung und künstliche Intelligenz verändern sowohl die Grundlagen als auch die Forschungsfelder der Kommunikationswissenschaft [27](#page=27).
* * *
# Medienwandel und -begriffe
Die Untersuchung des Medienwandels und die Auseinandersetzung mit verschiedenen Medienbegriffen und Klassifizierungen sind zentral für das Verständnis der Entwicklung von Kommunikationsformen und ihrer gesellschaftlichen Einbettung.
### 2.1 Die Herausforderung der Begriffsdefinition „Medien“
Der Begriff "Medien" ist aufgrund seiner Unbestimmtheit und Diffusität eine ständige Herausforderung. Dies führt zu einer Vielfalt an Interpretationen und Klassifizierungen im Laufe der Zeit [15](#page=15).
### 2.2 Epochen der Medialisierung der öffentlichen Kommunikation
Edzard Schade und Matthias Künzler gliedern die Entwicklung der öffentlichen Kommunikation in verschiedene Epochen der Medialisierung [16](#page=16) :
* **Entwicklung von szenischen Medien und Schriftlichkeit**: Frühe Formen der Kommunikation, die über mündliche Überlieferung hinausgingen.
* **Kommunikationswandel im Zeitalter der Mechanisierung des Buchdrucks**: Der Buchdruck revolutionierte die Verbreitung von Informationen und Wissen.
* **Liberalisierung und Industrialisierung als Wegbereiter der Massenpresse**: Die Entstehung und Verbreitung von Zeitungen im großen Stil.
* **Intensive Medienpolitik im Rundfunkzeitalter**: Die Regulierung und Gestaltung des Rundfunks als neues Massenmedium.
* **Veränderungspotenzial der Digitalisierung**: Die Umwälzungen, die durch digitale Technologien und das Internet ausgelöst werden, wie die Konvergenz von Medien.
Der Medienwandel reicht von den Anfängen, die als Zeitungswissenschaft betrachtet werden können, über das Leitmedium Fernsehen bis hin zur digitalen Konvergenz und dem Medienkonsum auf mobilen Geräten sowie der Plattformkommunikation und hybriden Öffentlichkeiten [9](#page=9).
### 2.3 Medienklassifizierung nach Harry Pross .
Harry Pross entwickelte eine einflussreiche Klassifizierung von Medien anhand des Umfangs ihrer Technisierung [17](#page=17) :
MedientypUmfang der TechnisierungBeispielePrimäre MedienKein Gerät erforderlichRitual, Tanz, Gesang, Rede, TheaterSekundäre MedienKommunikator benötigt ein GerätBrief, Instrumentalmusik, Druck, GrafikTertiäre MedienKommunikator und Rezipient benötigen GeräteTelegraf, Telefon, Fernschreiber, Film, Radio, FernsehenQuartäre MedienKonvergenz bzw. vernetzte KommunikationInternet, interaktive Medien
> **Tip:** Diese Klassifizierung verdeutlicht die fortschreitende technologische Einbettung von Medien und wie sie die Möglichkeiten der Kommunikation erweitern.
### 2.4 Der Medienbegriff nach Ulrich Saxer .
Ulrich Saxer definiert Medien aus mehreren Perspektiven [18](#page=18) [19](#page=19):
1. **Kommunikationskanäle**: Medien sind Kanäle, die bestimmte Zeichensysteme mit unterschiedlicher Kapazität transportieren können [18](#page=18).
2. **Organisationen**: Medien sind zweckerfüllende Sozialsysteme, also Organisationen, die in einem gesellschaftlichen Kontext agieren [18](#page=18).
3. **Komplexe Systeme**: Medien bilden komplexe Systeme, die aus Herstellungs-, Bereitstellungs- und Empfangsvorgängen resultieren [18](#page=18).
4. **Gesellschaftliche Auswirkungen**: Medienkommunikation wirkt in alle Schichten des gesellschaftlichen Seins hinein und zeitigt vielfältige funktionale und dysfunktionale Auswirkungen [19](#page=19).
5. **Institutionelle Einbettung**: Aufgrund ihres umfassenden Funktionspotentials werden Medien in das gesellschaftliche Regelungssystem eingefügt und institutionalisiert [19](#page=19).
> **Tip:** Saxers Definition betont die Vielschichtigkeit von Medien als sowohl technische Infrastrukturen als auch soziale und organisatorische Gebilde mit weitreichenden gesellschaftlichen Funktionen.
### 2.5 Innovationen und ihre Folgen
Es ist wichtig zu erkennen, dass die Folgen einer medialen Innovation nicht immer intendiert waren. Der Medienwandel ist oft ein Prozess, bei dem neue Technologien und Kommunikationsformen unvorhergesehene Effekte nach sich ziehen [20](#page=20).
### 2.6 Zusammenhang zwischen Gesellschaftsformen und Medienentwicklung
Die Entwicklung von Medien steht in einem engen Zusammenhang mit den vorherrschenden Gesellschaftsformen. Gesellschaftliche Strukturen, technologische Fortschritte und kulturelle Bedürfnisse beeinflussen sich gegenseitig und prägen die Entstehung und Verbreitung neuer Medien [21](#page=21).
> **Example:** Die Entstehung der Massenpresse war eng mit der Industrialisierung und der zunehmenden Alphabetisierung sowie dem Wunsch nach politischer Partizipation in liberalisierten Gesellschaften verbunden. Die heutige digitale Konvergenz und Vernetzung sind wiederum eng mit der globalisierten, informationsgetriebenen Gesellschaft verknüpft [16](#page=16).
* * *
# Konzepte der Kommunikation und Öffentlichkeit
Die Konzepte der Kommunikation und Öffentlichkeit sind zentral für das Verständnis gesellschaftlicher Interaktionen und Informationsflüsse, wobei insbesondere Massenkommunikation und die verschiedenen Dimensionen von Öffentlichkeit beleuchtet werden [11](#page=11) [12](#page=12) [14](#page=14) [22](#page=22) [23](#page=23).
### 3.1 Definition und Arten der kommunikation
Kommunikation wird als ein wechselseitiger Austauschprozess zwischen Entitäten verstanden. Pürer unterscheidet verschiedene Arten der Kommunikation [11](#page=11) :
* Subanimalische Kommunikation [11](#page=11).
* Animalische Kommunikation [11](#page=11).
* Humankommunikation [11](#page=11).
* Massenkommunikation [11](#page=11).
* Computervermittelte Kommunikation [11](#page=11).
#### 3.1.1 Massenkommunikation und massenmedien
Massenkommunikation ist eine Kommunikationsform, die dem One-to-many-Prinzip folgt und durch ein anonymes, distanziertes Verhältnis zwischen Sender und Empfänger gekennzeichnet ist. Sie entwickelte sich im Zuge sozialer und politischer Umwälzungen, wie Kriege und Propaganda, und diente der Mobilisierung auf nationaler, politischer und ideologischer Ebene mit zielgerichteten Wirkungen wie emotionaler Bindung oder Meinungslenkung. Massenmedien hingegen sind die technischen Kanäle (z.B. Zeitung, Radio, Kino, Fernsehen), die zur Verbreitung von Inhalten dienen und sowohl der Information als auch der Unterhaltung Rechnung tragen. Sie entstanden im Kontext industrialisierter Nationalstaaten und sind Teil der politischen und kulturellen Organisation moderner Gesellschaften [12](#page=12).
> **Tip:** Es ist wichtig, zwischen dem Prozess der Massenkommunikation und den dafür genutzten Massenmedien zu unterscheiden, da diese unterschiedliche Aspekte des Phänomens beleuchten [12](#page=12).
#### 3.1.2 Kritik am begriff massenkommunikation
Der Begriff "Massenkommunikation" ist Gegenstand von Kritik. Es wird in Frage gestellt, ob tatsächlich "Massen" miteinander kommunizieren oder ob nicht vielmehr über Massenmedien kommuniziert wird. Zudem wird die Annahme von Rezipient:innen als homogene "Masse" als problematisch und vereinfachend erachtet, da sie die Vielfalt und Individualität der Empfänger:innen ignoriert. Aus diesen Gründen greift der Begriff "Massenkommunikation" zu kurz, um differenzierte Kommunikationsprozesse adäquat zu beschreiben [14](#page=14).
> **Tip:** Bei der Analyse von Medieninhalten sollte stets die Heterogenität der Rezipient:innen berücksichtigt werden [14](#page=14).
### 3.2 öffentlichkeit
Öffentlichkeit bezeichnet in der Alltagssprache die allgemeine Zugänglichkeit von Orten, Informationen oder Handlungen. Dies kann sich auf verschiedene Dimensionen beziehen [22](#page=22):
* Räumliche Öffentlichkeit [22](#page=22).
* Verhaltensregeln in der Öffentlichkeit [22](#page=22).
* Rechtliche Aspekte der Öffentlichkeit [22](#page=22).
* Medienbezogene Öffentlichkeit [22](#page=22).
Hickethier definiert, dass "alle Räume der Öffentlichkeit durch Kommunikation definierte Räume sind" und etwas "öffentlich machen" zumeist bedeutet, Themen, Inhalte und Botschaften in einen Raum gesellschaftlicher Kommunikation einzubringen [23](#page=23).
#### 3.2.1 dimensionen der öffentlichkeit
Die verschiedenen Dimensionen der Öffentlichkeit verdeutlichen, dass es sich nicht um einen monolithischen Begriff handelt, sondern um ein komplexes Zusammenspiel von physischen Räumen, rechtlichen Rahmenbedingungen, sozialen Normen und medienvermittelten Diskursen [22](#page=22) [23](#page=23).
> **Example:** Ein politischer Skandal, der zunächst nur wenigen Personen bekannt ist (private Sphäre), wird durch Berichterstattung in den Medien (medienbezogene Öffentlichkeit) einer breiten Bevölkerung zugänglich gemacht und löst öffentliche Debatten aus, wodurch er zu einem Thema gesellschaftlicher Kommunikation wird [23](#page=23).
#### 3.2.2 die Lasswell-formel
Die Lasswell-Formel, entwickelt 1927, bietet einen Rahmen zur Analyse von Kommunikationsprozessen. Sie stellt die grundlegende Frage: "Wer sagt was in welchem Kanal zu wem mit welcher Wirkung?". Obwohl die Formel selbst hier nicht weiter ausgeführt wird, dient sie als wichtiger Bezugspunkt für das Verständnis von Kommunikationsmodellen und deren Analyse [24](#page=24).
* * *
# Unterstützungsangebote für Studierende
Dieser Abschnitt fasst die wichtigsten Unterstützungsangebote für Studierende zusammen, die sich mit psychologischer Beratung, Nachteilsausgleich und entsprechenden Kontaktmöglichkeiten befassen.
### 4.1 Psychologische Studierendenberatung
Die psychologische Studierendenberatung (PSB) bietet kostenlose und vertrauliche Unterstützung für Studierende [3](#page=3).
* **Kontaktmöglichkeiten:**
* **E-Mail:** [psb.sbg@sbg.ac.at](mailto:psb.sbg@sbg.ac.at) [3](#page=3).
* **Telefonisch oder persönlich:**
* Telefonnummer: 0662 / 8044-6500 [3](#page=3).
* Adresse: 5020 Salzburg, Mirabellplatz 9/1 [3](#page=3).
* **Wichtiger Hinweis:** Die Inanspruchnahme der Beratung ist kostenlos und vertraulich [3](#page=3).
> **Tip:** Bei psychischen Belastungen oder schwierigen Lebenssituationen während des Studiums ist die psychologische Studierendenberatung eine wertvolle Anlaufstelle, die professionelle Hilfe bietet.
### 4.2 Nachteilsausgleich
Studierende mit Behinderungen oder chronischen Erkrankungen haben Anspruch auf einen Nachteilsausgleich. Dieser soll Chancengleichheit sicherstellen und ist keine Bevorzugung [4](#page=4).
* **Zweck:** Ermöglicht Anpassungen bei Prüfungen und anderen studienbezogenen Anforderungen, wie z. B. Verlängerung von Fristen für Abgaben oder Änderungen der Prüfungsmodalitäten [4](#page=4).
* **Kontakt:**
* E-Mail: [disability@plus.ac.at](mailto:disability@plus.ac.at) [4](#page=4).
* **Weitere Informationen:** Eine detaillierte Übersicht ist auf der Webseite zu finden: [https://www.plus.ac.at/disability-diversity/information-fuer-lehrende/nachteilsausgleich/](https://www.plus.ac.at/disability-diversity/information-fuer-lehrende/nachteilsausgleich/) [4](#page=4).
> **Example:** Einem Studierenden mit einer chronischen Erkrankung, die häufig zu Müdigkeit führt, könnte ein Nachteilsausgleich in Form einer Verlängerung der Bearbeitungszeit für schriftliche Prüfungen gewährt werden.
Diese Angebote sind essenziell, um ein inklusives und unterstützendes Lernumfeld für alle Studierenden zu schaffen.
* * *
## Häufige fehler vermeiden
* Überprüfen Sie alle Themen gründlich vor Prüfungen
* Achten Sie auf Formeln und wichtige Definitionen
* Üben Sie mit den in jedem Abschnitt bereitgestellten Beispielen
* Memorieren Sie nicht ohne die zugrunde liegenden Konzepte zu verstehen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kommunikationswissenschaft | Eine gesellschaftsbezogene Sozialwissenschaft, die die Bedingungen, Ausprägungen und Wirkungen von Medien, Kommunikation und Öffentlichkeit mittels sozialwissenschaftlicher Methoden erforscht. |
| Medienwandel | Bezieht sich auf die historischen Veränderungen und Entwicklungen von Medienformen, -technologien und -nutzungsmustern, von traditionellen Printmedien bis hin zu digitalen und konvergenten Plattformen. |
| Massenkommunikation | Eine Kommunikationsform, die nach dem One-to-many-Prinzip funktioniert und typischerweise ein anonymes, distanziertes Verhältnis zwischen Sender und Empfänger aufweist, oft mit dem Ziel der Mobilisierung oder Meinungsbildung. |
| Massenmedien | Technisch vermittelte Kanäle wie Zeitungen, Radio, Fernsehen oder das Internet, die zur Verbreitung von Inhalten für ein breites Publikum dienen und sowohl Information als auch Unterhaltung bereitstellen. |
| Öffentlichkeit | Bezeichnet allgemein zugängliche Räume für Informationen oder Handlungen, die durch Kommunikation definiert sind und Themen sowie Botschaften in den gesellschaftlichen Diskurs einbringen. |
| Medialisierung | Der Prozess, bei dem Medien eine zunehmend zentrale Rolle in der Organisation und Gestaltung gesellschaftlicher Kommunikation und sozialer Prozesse einnehmen. |
| Nachteilsausgleich | Eine Maßnahme, die Studierenden mit Behinderungen oder chronischen Erkrankungen ermöglicht, Chancengleichheit zu wahren, beispielsweise durch Anpassungen bei Abgaben oder Prüfungen. |
| Computervermittelte Kommunikation (CVC) | Eine Form der Kommunikation, bei der Computer oder digitale Netzwerke als Medium zwischen den Kommunikationspartnern fungieren, wie z.B. E-Mails oder Online-Chats. |
| Interdisziplinarität | Die Zusammenarbeit und Integration von Wissen und Methoden aus verschiedenen wissenschaftlichen Disziplinen zur Untersuchung komplexer Fragestellungen, wie sie in der Kommunikationswissenschaft häufig vorkommt. |
| Medienklassifizierung | Die systematische Einteilung von Medien in Kategorien basierend auf Kriterien wie Technisierungsgrad, Umfang der Verbreitung oder der Art der Interaktion zwischen Sender und Empfänger. |
Cover
(LES 3) - Hfst1(deel2).pdf
Summary
# De boodschap als centrale bouwsteen van communicatie
Communicatie draait om het overbrengen van een boodschap, waarbij een communicator een idee, gedachte, gevoel, waarde of droom wil doorgeven aan een ontvanger [4](#page=4).
### 1.1 De essentie van een boodschap
Een boodschap ontstaat uit bewustzijnsinhoud, oftewel alles wat betekenis heeft in iemands hoofd. Deze interne inhoud moet geëxternaliseerd worden door deze om te zetten in tekens, die zichtbaar, hoorbaar of leesbaar worden voor anderen. Zonder externalisatie, zolang de inhoud in het hoofd blijft, is er geen sprake van communicatie. Het volstaat echter dat de boodschap naar buiten is gebracht in tekens, met de intentie tot overdracht, zelfs als er op dat moment geen directe ontvanger is. Het potentieel op ontvangst volstaat om van communicatie te spreken [5](#page=5).
> **Tip:** Onthoud dat de externalisatie van de interne bewustzijnsinhoud de cruciale stap is om van gedachte naar boodschap te gaan, en daarmee de basis legt voor communicatie.
Een boodschap kan meer ontvangers hebben dan initieel bedoeld. Dit kan bewust of onbewust gebeuren, bijvoorbeeld door afluisteren. Wanneer een niet-bedoelde ontvanger een boodschap opvangt, wordt deze alsnog een ontvanger, wat kan leiden tot miscommunicatie of ongewenste effecten. Communicatie is daardoor ruimer dan enkel de directe zender-ontvangerrelatie en kan toevallige of ongeplande deelname omvatten [6](#page=6).
### 1.2 De meerlagige structuur van een boodschap
Een boodschap is altijd meerlagig en bestaat niet uitsluitend uit feiten of woorden, maar bevat ook vormelijke en relationele aspecten [7](#page=7).
#### 1.2.1 Het referentiële of inhoudelijke aspect
Dit aspect betreft de zakelijke inhoud van de boodschap, de feiten en informatie die de communicator wil overbrengen [9](#page=9).
* **Representationele verwijzingsfunctie:** Verwijst naar abstracte concepten zoals waarheid, liefde, gerechtigheid of vrijheid [9](#page=9).
* **Referentiële verwijzingsfunctie:** Verwijst naar concrete objecten zoals een stoel, een laptop of een auto [9](#page=9).
Een voorbeeld hiervan is een reclame die feitelijke informatie geeft, zoals "pizza twee komma negenennegentig euro, enkel deze week" [9](#page=9).
#### 1.2.2 Het expressieve of vormelijke aspect
Dit aspect gaat over de verpakking van de boodschap, inclusief stijl, toon, symbolen en beelden die de boodschap aantrekkelijk maken [9](#page=9).
* **Elementen:** Intonatie, humor, ironie, lay-out, typografie, kleuren, camerastandpunten, muziek en het gebruik van emoji's [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Functie:** Het vormelijke niveau bepaalt vaak hoe sterk een boodschap aanslaat bij de ontvanger en kan de inhoud versterken of maskeren [12](#page=12) [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Een hamburgerreclame die de burger er perfect en sappig doet uitzien, terwijl de realiteit vaak minder aantrekkelijk is, illustreert hoe de vormelijke laag verleidt, maar ook kan maskeren. Emojis kunnen digitale berichten warmer en expressiever maken, maar zijn soms dubbelzinnig of cultureel verschillend geïnterpreteerd [12](#page=12) [8](#page=8).
#### 1.2.3 Het relationele en appellerende aspect
Dit aspect richt zich op de relatie tussen zender en ontvanger en bevat een oproep tot actie. Het appellerende aspect communiceert de wens dat de ontvanger iets specifieks doet of voelt na het ontvangen van de boodschap [9](#page=9).
* **Relatie opbouwen:** Het merk of de zender probeert een band te creëren met (potentiële) klanten, wat bijdraagt aan langetermijnbinding, loyaliteit en vertrouwen [13](#page=13).
* **Appel:** De boodschap bevat een directe of indirecte oproep tot actie, zoals kopen, stemmen of deelnemen [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** Een reclamecampagne zoals de Rode Neuzen-dag combineert de inhoudelijke boodschap over mentale problemen met een vormelijke aanpak (rode neuzen, humor) en een relationele/appellerende oproep om solidair te zijn en geld in te zamelen. De Aldi-pizza reclame is ook een goed voorbeeld: naast de inhoud (prijs, soort pizza) en vorm (aantrekkelijke beelden), is er een korte termijn oproep ("koop nu") en een lange termijn doel om loyaliteit op te bouwen ("Aldi is jouw vaste keuze") [10](#page=10) [13](#page=13) [7](#page=7).
Het relationele aspect is cruciaal omdat het communicatie meer maakt dan louter informatieoverdracht; het bepaalt hoe de ontvanger zich verhoudt tot de zender en of hij/zij daadwerkelijk actie onderneemt [13](#page=13).
### 1.3 Toepassen op reclamespots
Reclamespots zijn een uitstekend voorbeeld om de drie lagen van een boodschap te analyseren:
1. **Inhoudelijk:** De zakelijke, feitelijke boodschap die de adverteerder wil overbrengen, zoals producteigenschappen, prijs, acties, promoties en verkrijgbaarheid [11](#page=11).
2. **Vormelijk:** De verpakking van de boodschap om deze aantrekkelijk of overtuigend te maken. Dit omvat lay-out, kleuren, beeldvorming, grafische elementen, taalgebruik en de manier waarop het product wordt getoond [12](#page=12).
3. **Relationeel-appellerend:** De relatie die het merk probeert op te bouwen met de klant en de oproep tot actie, zowel op korte termijn (nu kopen) als lange termijn (loyaliteit en vertrouwen) [13](#page=13).
---
# Encoderen en decoderen
Encoderen en decoderen vormen de kern van het communicatieproces, waarbij bewustzijnsinhoud wordt omgezet in tekens en vervolgens door de ontvanger wordt geïnterpreteerd. Dit proces is cruciaal omdat een misverstand in de codering of decodering kan leiden tot een compleet verkeerde interpretatie van de boodschap [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16).
### 2.1 Het proces van encoderen en decoderen
Coderen is een algemene term die zowel het encoderen door de zender als het decoderen door de ontvanger omvat [14](#page=14).
#### 2.1.1 Encoderen
Encoderen is het proces waarbij de zender zijn bewustzijnsinhoud (ideeën, gevoelens, kennis, intenties) extern maakt in een specifieke code. Deze code kan bestaan uit taal, tekens of symbolen. Het is het 'inpakken' van de boodschap [16](#page=16) [18](#page=18).
#### 2.1.2 Decoderen
Decoderen is het proces waarbij de ontvanger de tekens van de code ontcijfert en er betekenis aan geeft. Dit is het 'uitpakken' van de boodschap [16](#page=16) [18](#page=18).
> **Tip:** Succesvolle communicatie vereist dat zender en ontvanger dezelfde code delen. Zonder een gedeelde code ontstaat semantische ruis, waardoor de boodschap verkeerd of helemaal niet begrepen wordt [18](#page=18) [26](#page=26).
### 2.2 Niveaus van decoderen
Decoderen kent twee niveaus: syntactisch en semantisch [18](#page=18).
#### 2.2.1 Syntactisch niveau
Dit is het puur technische ontcijferen van de tekens. Bijvoorbeeld, het lezen van een woord letter per letter zoals "b-o-o-m". Dit proces verloopt vaak onbewust en automatisch bij taalgebruik [18](#page=18).
#### 2.2.2 Semantisch niveau
Hier wordt betekenis gegeven aan de ontcijferde tekens. Voor het woord "boom" kan dit leiden tot associaties met een plant met stam en bladeren. Dit is het niveau waar vaak misverstanden ontstaan, omdat interpretatie contextafhankelijk is [18](#page=18).
> **Voorbeeld:** De grap van de docent over een man van Turkse afkomst in een frituur wordt door sommigen als humoristisch ervaren (semantische interpretatie), terwijl anderen het racistisch vinden (andere semantische interpretatie). Hoewel de syntactische decodering van de woorden hetzelfde is, verschillen de semantische interpretaties [19](#page=19).
### 2.3 Onderscheid in decodering: leesteksten
Er zijn verschillende manieren waarop een ontvanger een boodschap kan decoderen, wat kan leiden tot diverse interpretaties [20](#page=20) [23](#page=23).
#### 2.3.1 Preferred reading (dominante of hegemonische decodering)
Bij deze vorm geeft de ontvanger de boodschap dezelfde betekenis als de zender oorspronkelijk bedoelde [20](#page=20) [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** Een reclamecampagne waarbij de ontvanger de slogan exact begrijpt zoals de maker het bedoelde [20](#page=20) [23](#page=23).
#### 2.3.2 Oppositional reading (aberrante decodering, tegenlezing)
Hierbij geeft de ontvanger een heel andere betekenis aan de boodschap dan de zender bedoelde [20](#page=20) [21](#page=21) [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** De film *The Room* was bedoeld als een romantisch drama, maar het publiek interpreteert het als een komedie [21](#page=21) [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** Sommige kijkers van de film *Top Gun* zien een homo-erotische subtekst in scènes zoals de volleybalscène, terwijl de producenten dit niet beoogden [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 2.3.3 Negotiated reading (onderhandelde lezing)
Bij deze vorm volgt de ontvanger de boodschap gedeeltelijk, maar houdt tegelijkertijd eigen waarden en normen in het achterhoofd [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** De Twilight-boeken en -films. De auteur, met een Mormoonse achtergrond, beoogde een boodschap van onthouding tot het huwelijk. Veel jongeren lezen het echter primair als een fantasy-liefdesverhaal, waarbij ze de onderliggende boodschap deels accepteren, maar niet volledig [23](#page=23) [24](#page=24).
### 2.4 Context en conventies in codering en decodering
Communicatie hangt niet alleen af van de boodschap zelf, maar ook van de context en de maatschappelijke verwachtingen rondom codes [25](#page=25).
> **Voorbeeld:** Nieuwslezers die normaal gesproken in een pak met stropdas verschijnen. Als een nieuwslezer ineens in een korte broek het journaal zou presenteren, zou de inhoudelijke boodschap gelijk blijven, maar de context en 'verpakking' verstoren de communicatie. De aandacht zou verschuiven naar de kleding en niet naar de inhoud [25](#page=25).
> **Voorbeeld uit de politiek:** Oud-premier Jean-Luc Dehaene verscheen ooit in een korte broek in het nieuws. De inhoud van zijn boodschap verdween volledig naar de achtergrond; de korte broek werd het gespreksonderwerp in de media [25](#page=25).
> **Reflectie:** De context, vaak aangeduid als 'media-logica', vereist een evenwicht tussen de productieconventies en de verwachtingen van het publiek [25](#page=25).
### 2.5 Belang van de gedeelde code
Communicatie is pas mogelijk als zender en ontvanger dezelfde code delen [26](#page=26).
> **Voorbeeld:** Een Belgische student die naar een Poolse krantenkop kijkt. Voor een Poolse lezer zit er veel betekenis in, maar voor iemand die de taal en dus de code niet kent, zijn het slechts letters op papier. Zonder gedeelde code is er geen betekenisvolle communicatie [26](#page=26).
### 2.6 Verschillen in vermogen tot coderen en decoderen
Niet iedereen kan even gemakkelijk communiceren. Sommige mensen hebben een "talenknobbel" en zijn vaardig in het encoderen en decoderen, terwijl anderen moeite hebben met talen, symbolen of abstracte codes. Dit leidt tot variatie in de rijkdom en precisie van communicatie [27](#page=27).
### 2.7 Onderscheid tussen digitale en analoge codes
Codes kunnen digitaal of analoog zijn [27](#page=27).
* **Digitale codes:** Dit zijn geleerde systemen die vast en exact zijn. Een voorbeeld is het alfabet, waarbij de spelling "m-a-n" altijd dezelfde betekenis heeft. Ook de binaire code (1 en 0) is digitaal [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Analoge codes:** Deze zijn beeldend en gradueel, en worden gekenmerkt door intensiteit. Een eenvoudige tekening van een man geeft basisinformatie, terwijl een gedetailleerdere tekening meer nuance kan toevoegen. Analoge codes laten meer gradatie en rijkere betekenis toe dan digitale codes [27](#page=27).
---
# Transmissie, kanaal en medium
Dit onderwerp onderzoekt hoe een boodschap wordt overgedragen, de fysieke weg die het signaal aflegt, de middelen die dit faciliteren, en de verstoringen die hierbij kunnen optreden.
### 3.1 Transmissie
Transmissie omvat het proces van het overbrengen van een geëncodeerde boodschap van een zender naar een ontvanger. Dit proces vereist een kanaal, dat fungeert als de materiële of fysische drager van een signaal, en verbindt de actoren in de communicatie [30](#page=30).
### 3.2 Signaal, teken, kanaal en medium
#### 3.2.1 Signaal
Een signaal is de fysieke drager van de boodschap. Voorbeelden hiervan zijn geluidsgolven of radiogolven [30](#page=30).
#### 3.2.2 Teken
Tekens zijn de codes waarin de boodschap is vastgelegd, zoals woorden, beelden of symbolen [30](#page=30).
#### 3.2.3 Kanaal
Het kanaal is de fysieke weg waarlangs de boodschap reist. Voorbeelden zijn de lucht voor stemgeluid of een kabel voor televisiesignalen. Omdat een kanaal fysieke materie is, is de beschikbaarheid ervan beperkt [31](#page=31).
#### 3.2.4 Medium
Het medium is het hulpmiddel dat de boodschap ondersteunt. Het kan technisch middel zijn voor zowel vermenigvuldiging als transmissie, en helpt bij het overbruggen of reduceren van ruimte- en tijdsbeperkingen [32](#page=32) [34](#page=34).
#### 3.2.5 Voorbeelden en toepassingen
* **Microfoon en luidspreker:** De stem (boodschap) gaat via de lucht (kanaal), wordt versterkt door de microfoon (medium) en omgezet in geluidsgolven (signaal), gecodeerd in taal (tekens) [33](#page=33).
* **Telefoon:** Woorden worden omgezet in elektrische impulsen (signaal) en reizen via kabels of radiogolven (kanaal). De smartphone fungeert als medium [33](#page=33).
* **Radio-uitzending:** Een boodschap wordt omgezet in radiogolven (signaal) en via de ether (kanaal) uitgezonden. Het radio-toestel is het medium [33](#page=33).
**Toepassing: Mobiele telefonie**
1. **Teken:** Klanken met betekenis [36](#page=36).
2. **Signaal:** Klanken omgezet in digitale code, opgedeeld in informatiepakketten, en vervat in een elektronisch signaal [36](#page=36).
3. **Kanaal:** Radiogolven [36](#page=36).
4. **Medium:** GSM (met antenne) en zendmasten/versterkers [36](#page=36).
**Toepassing: Doktersbriefje**
Een doktersbriefje illustreert selectieve codes. Arts en apotheker, die de medische code beheersen, kunnen de boodschap correct decoderen. Een patiënt die de code niet kent, kan de inhoud niet correct interpreteren. Dit benadrukt dat communicatie succesvol kan zijn tussen specifieke actoren, zelfs als een derde partij het niet begrijpt. Het onderscheid wordt hierbij ook duidelijk: het signaal is de fysieke drager (papier), terwijl het teken de gecodeerde inhoud is die betekenis vereist [38](#page=38).
### 3.3 Ruis (noise)
Ruis is alles wat de zuivere transmissie van een boodschap verstoort. Communicatie verloopt zelden vlekkeloos door ruis op verschillende niveaus [37](#page=37).
#### 3.3.1 Soorten ruis
1. **Externe ruis:** Ruis die van buitenaf komt, fysiek en omgevingsgebonden is [37](#page=37).
* *Voorbeelden:* Lawaai in de klas, storingen op een telefoonlijn, harde muziek in een café [37](#page=37).
2. **Interne ruis:** Ruis die zich in de zender of ontvanger zelf afspeelt [37](#page=37).
* *Voorbeelden:* Moeheid of afleiding waardoor de boodschap niet volledig opgenomen kan worden, of afwezigheid van gedachten tijdens het luisteren [37](#page=37).
3. **Psychologische ruis:** Vooroordelen, emoties of attitudes die de perceptie kleuren [37](#page=37).
* *Voorbeelden:* Wantrouwen in een spreker, waardoor woorden met achterdocht worden gedecodeerd; boosheid waardoor alles negatiever wordt gehoord; filteren van politieke boodschappen van een onbeminde partij [37](#page=37).
4. **Semanische ruis:** Ruis die ontstaat doordat zender en ontvanger niet dezelfde code delen [37](#page=37).
5. **Mechanische ruis:** Technische storingen in het signaal of medium [37](#page=37).
---
# De ontvanger en de succesfactoren van communicatie
Dit onderdeel van de studiehandleiding gaat dieper in op de rol van de ontvanger in het communicatieproces, de selectieve aard van perceptie, en de criteria die bepalen of communicatie succesvol is.
### 4.1 De ontvanger
De ontvanger is een cruciaal element in het communicatieproces. De rol van de ontvanger is in de loop der tijd geëvolueerd van een passieve ontvanger naar een meer actieve en selectieve rol. Dit betekent dat ontvangers niet alles passief opnemen wat een zender uitzendt, maar actief selecteren, interpreteren en zelfs details toevoegen of aanpassen aan de boodschap. Ruis kan hierbij een rol spelen, waarbij de ontvanger gaten in de boodschap opvult, details toevoegt, de boodschap assimileert of de realiteit reduceert en versterkt [40](#page=40) [41](#page=41).
#### 4.1.1 Selectiviteit van de ontvanger
Ontvangers passen een selectieproces toe op de informatie die zij ontvangen. Dit selectieproces is gebaseerd op verschillende factoren [42](#page=42):
* **Wat opvalt:** Dit kan te maken hebben met opvallende kenmerken van de boodschap, zoals een fel beeld of een emotioneel geladen woord [42](#page=42).
* **Persoonlijke relevantie:** Informatie die aansluit bij de eigen interesses, hobby's of werk van de ontvanger, wordt sneller opgepikt [42](#page=42).
* **Pasvorm binnen waarden en overtuigingen:** Boodschappen die overeenkomen met de bestaande waarden en overtuigingen van de ontvanger, hebben meer kans om geselecteerd te worden [42](#page=42).
> **Tip:** Dit verklaart waarom twee personen dezelfde boodschap kunnen ontvangen, maar toch verschillende interpretaties hebben of zich verschillende dingen herinneren [42](#page=42).
De selectiviteit van de ontvanger manifesteert zich op verschillende niveaus, waaronder selectieve kennisneming, selectieve aandacht, selectieve waarneming, selectief onthouden en selectief aanvaarden [42](#page=42).
#### 4.1.2 Perceptie als subjectief proces
Perceptie, oftewel waarneming, is altijd subjectief en wordt gekleurd door de 'bril' van de ontvanger. De werkelijkheid wordt nooit 100% accuraat waargenomen, maar altijd gefilterd. Verschillende factoren beïnvloeden dit perceptieproces [42](#page=42):
* **Psychologische factoren:** Stemming, emoties en motivatie van de ontvanger [42](#page=42).
* **Culturele factoren:** Waarden, normen en taal van de culturele achtergrond [42](#page=42).
* **Sociale factoren:** Leeftijd, generatie en groepsidentiteit [42](#page=42).
* **Ervaring:** Eerdere ontmoetingen, kennis en levenslessen [42](#page=42).
### 4.2 Criteria voor succesvolle communicatie
Succesvolle communicatie kan worden beoordeeld aan de hand van verschillende criteria [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 4.2.1 Intentionaliteitscriterium
Volgens het intentionaliteitscriterium is er sprake van communicatie zodra er een intentie is bij de zender om iets uit te drukken. De communicatie wordt als geslaagd beschouwd indien de zender de bedoeling had om een boodschap over te brengen, ongeacht of het beoogde effect wordt bereikt [47](#page=47).
> **Voorbeeld:** Rita zegt "Ik wil een pintje." Haar intentie is om haar dorst te delen. Volgens het intentionaliteitscriterium is de communicatie geslaagd, zelfs als ze het pintje niet krijgt [47](#page=47).
#### 4.2.2 Effectiviteitscriterium
Het effectiviteitscriterium stelt dat communicatie pas geslaagd is als de bedoeling van de zender ook daadwerkelijk een effectief resultaat oplevert. Dit criterium vereist dat de boodschap wordt ontvangen en begrepen zoals bedoeld, leidend tot de gewenste reactie of uitkomst [47](#page=47).
> **Voorbeeld:** Als Rita om een pintje vraagt en Jan brengt er één, is de communicatie geslaagd volgens het effectiviteitscriterium, omdat het beoogde effect (het ontvangen van een pintje) is bereikt. Als Jan echter weigert, is de communicatie niet geslaagd op basis van dit criterium [47](#page=47).
#### 4.2.3 Interactiviteitscriterium
Het interactiviteitscriterium stelt dat communicatie geslaagd is zodra er sprake is van wisselwerking tussen de betrokken partijen, zelfs zonder expliciete intentie of een duidelijk beoogd resultaat. Dit focust op de dynamiek van de interactie zelf [47](#page=47).
> **Voorbeeld:** Rita kijkt naar haar lege glas zonder iets te zeggen. Jan merkt dit op en brengt spontaan een pintje. Er was interactie, wat volgens het interactiviteitscriterium succesvolle communicatie inhoudt, ook zonder verbale uiting van Rita [47](#page=47).
⚡ **Samengevat:**
* **Intentionaliteit:** Geslaagd zodra de zender iets wil uitdrukken [47](#page=47).
* **Effectiviteit:** Geslaagd zodra het beoogde resultaat wordt bereikt [47](#page=47).
* **Interactiviteit:** Geslaagd zodra er wisselwerking plaatsvindt, zelfs zonder woorden [47](#page=47).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Boodschap | De centrale bouwsteen van communicatie, bestaande uit bewustzijnsinhoud die geëxternaliseerd wordt in tekens. Het omvat altijd zowel een inhoudelijk, een vormelijk als een relationeel/appellerend aspect. |
| Encoderen | Het proces waarbij een zender de eigen bewustzijnsinhoud (gedachten, gevoelens, intenties) omzet in een specifieke code, zoals taal of symbolen, om deze voor anderen toegankelijk te maken. |
| Decoderen | Het proces waarbij een ontvanger de door de zender gecodeerde tekens ontcijfert en er betekenis aan geeft. Dit gebeurt op een syntactisch (technisch ontcijferen) en semantisch (betekenis toekennen) niveau. |
| Ruis | Alles wat de zuivere transmissie van een boodschap verstoort. Dit kan extern (omgevingslawaai), intern (vermoeidheid, afleiding), psychologisch (vooroordelen) of semantisch (verschil in codes) zijn. |
| Transmissie | Het transport van een geëncodeerde boodschap van de zender naar de ontvanger. |
| Kanaal | De fysieke weg waarlangs een signaal, dat de boodschap draagt, zich voortplant. Voorbeelden zijn de lucht voor geluidsgolven of kabels voor elektrische signalen. |
| Medium | Het technische hulpmiddel dat de boodschap ondersteunt en helpt bij de vermenigvuldiging en transmissie, vaak om ruimte- en tijdsbeperkingen te overwinnen. |
| Semantische ruis | Ruis die ontstaat wanneer de zender en de ontvanger niet dezelfde code of interpretatie van tekens delen, wat leidt tot misverstanden over de betekenis. |
| Preferred reading (dominante decodering) | De situatie waarin de ontvanger de boodschap interpreteert op de manier zoals de zender deze oorspronkelijk bedoelde. |
| Oppositional reading (tegenlezing) | De situatie waarin de ontvanger een geheel andere betekenis geeft aan de boodschap dan de zender oorspronkelijk beoogde. |
| Negotiated reading (onderhandelde lezing) | Een vorm van decodering waarbij de ontvanger de boodschap gedeeltelijk volgt, maar deze ook aanpast op basis van eigen waarden en normen. |
| Intentionaliteits-criterium | Een criterium voor succesvolle communicatie dat stelt dat communicatie aanwezig is zodra de zender de intentie heeft om iets uit te drukken, ongeacht het resultaat. |
| Effectiviteits-criterium | Een criterium voor succesvolle communicatie waarbij communicatie pas als geslaagd wordt beschouwd als de bedoeling van de zender ook daadwerkelijk een effectief resultaat oplevert bij de ontvanger. |
| Interactiviteits-criterium | Een criterium voor succesvolle communicatie dat stelt dat communicatie geslaagd is zodra er sprake is van wisselwerking tussen de communicerende partijen, zelfs zonder expliciete intentie of direct resultaat. |
Cover
Les 4_HedStromCW.pptx
Summary
# Historische context van media en nationale identiteit
Dit hoofdstuk verkent de historische en theoretische fundamenten van nationale identiteit en de rol van media daarin, met een focus op de concepten van sociale communicatie, ingebeelde gemeenschappen en banaal nationalisme.
## 1. Historische context van media en nationale identiteit
### 1.1 Theoretische grondslagen van nationale identiteit en communicatie
De relatie tussen media en nationale identiteit wordt vanuit verschillende theoretische perspectieven benaderd, met name binnen het kader van de hedendaagse communicatiewetenschappen. Dit onderwerp bouwt voort op het idee van de "almachtige ontvanger", waarbij media niet alleen passief worden geconsumeerd, maar ook actief bijdragen aan gemeenschapsvorming en integratie. De rituele functie van media speelt hierbij een cruciale rol, waarbij kijkers en luisteraars worden aangesproken als leden van een specifieke gemeenschap, zoals de Vlaamse gemeenschap.
> **Tip:** Begrijp dat de "rituele functie" van media verwijst naar hoe media ons continu herinneren aan onze gemeenschapslidmaatschap en verbondenheid.
#### 1.1.1 De rol van communicatie in natievorming: Karl Deutsch
Karl Deutsch's werk "Nationalism and Social Communication" (1953) legde een theoretische basis voor het begrijpen van natievorming door middel van sociale communicatie.
* **Centraal principe:** Een natie en nationale identiteit ontstaan wanneer er efficiënte communicatie binnen een gemeenschap plaatsvindt.
* **Sociale communicatie:** Dit omvat de uitwisseling van ideeën, tradities en symbolen die leiden tot gedeelde communicatievaardigheden. Dit houdt de gemeenschap van binnenuit samen en creëert een nationaal gevoel.
* **Historische context:** Deutsch's werk kwam tot stand in een tijdperk waarin media nog als relatief banaal werden beschouwd. Hij stelde dat het ontbreken van een gedeelde taal communicatie bemoeilijkte en daarmee natievorming in de weg stond.
* **Functionalistische benadering:** Deutsch's inzichten worden gezien als een voorbeeld van functionalisme, een leidende theorie binnen het pluralistisch consensusdenken, die de rol van communicatie in maatschappelijke integratie benadrukt.
#### 1.1.2 Culturele homogeniteit en de natiestaat: Ernest Gellner
Ernest Gellner, in "Nations and Nationalisms" (1983), stelde de vraag naar de functie van nationale identiteit in de samenleving centraal en verbond dit aan industriële ontwikkeling.
* **Culturele homogeniteit:** Gellner betoogde dat een natiestaat culturele homogeniteit vereist om zich industrieel te kunnen ontwikkelen.
* **Rol van onderwijs en taal:** Deze homogeniteit wordt bereikt door een gedeelde taal, aangeleerd via een nationaal onderwijssysteem, wat leidt tot een gemeenschappelijke standaardtaal.
* **Media als "boundary markers":** Gellner zag media, hoewel niet primair, als instrumenten die de standaardtaal verspreiden en de culturele grenzen van de natie helpen afbakenen. Hij dacht hierbij voornamelijk aan "hoge cultuur" die via nationale media verspreid kon worden.
#### 1.1.3 Ingeschreven gemeenschappen en de gedrukte pers: Benedict Anderson
Benedict Anderson's "Imagined Communities" (1983) plaatste media, met name de gedrukte pers, centraal in het proces van identiteitsvorming.
* **Gedrukte woord als agent:** Boeken en vroege kranten worden gezien als massarituelen die bijdragen aan het "nationale bewustzijn".
* **Rituele functie en ingebeelde gemeenschap:** Het lezen van een krant impliceert de wetenschap dat er andere lezers zijn, wat een virtuele gemeenschap van mede-mediagebruikers creëert. Deze lezers worden aangesproken als burgers van een gemeenschap, en de media bevorderen een gevoel van gedeeld erfgoed en tradities.
* **Natie als sociale constructie:** Anderson beschouwt de natie als een sociale constructie die ontstond in de context van modernisering, waarbij traditionele referentiekaders zoals dynastie en religie verloren gingen.
* **"Print capitalism":** De opkomst van de boekdrukkunst, los van kerkelijke controle en in verschillende talen, maakte het mogelijk om gemeenschappen te representeren en lezers aan te spreken, wat het ontstaan van nationale identiteiten bevorderde. Het creëren van een "kalendertijd" maakte het voor mensen mogelijk zich een grotere, gedeelde gemeenschap voor te stellen.
> **Voorbeeld:** De gedeelde ervaring van het lezen van dezelfde krant, hoewel je de andere lezers nooit ontmoet, creëert een band die de basis vormt voor een "ingebelde gemeenschap".
### 1.2 Banaal nationalisme: de alledaagse herinnering
Michael Billig's werk "Banal Nationalism" (1995) verklaart hoe nationale identiteit op een subtiele en vanzelfsprekende manier in het dagelijks leven wordt ingebed.
* **Vanzelfsprekendheid:** In tegenstelling tot radicale nationalistische bewegingen, is banaal nationalisme de continue, vaak onbewuste, herinnering aan nationale identiteit door middel van alledaagse rituelen en praktijken.
* **Verborgen natuur:** Dit gedachtegoed is een krachtig ideologisch gegeven dat ingebed is in routine symbolen en taalgebruiken.
* **Voorbeelden:** Dit kan zich uiten in nieuwsberichten die het binnenlandse van het buitenlandse scheiden, het weerbericht voor de eigen regio, of het gebruik van nationale symbolen zoals vlaggen.
> **Voorbeeld:** Het subtiele onderscheid tussen binnenlands en buitenlands nieuws in de media, of het gebruik van een nationaal telefoonnummer prefix, zijn vormen van banaal nationalisme.
### 1.3 Media-evenementen: de rituele ervaring
Dayan en Katz's "Media Events" (1992) onderzoekt de rol van grootschalige mediagebeurtenissen in het versterken van sociale banden en nationale identiteit.
* **Pseudo-evenementen:** Voortbouwend op het concept van pseudo-evenementen, beschrijven zij hoe live uitzendingen van "historische" gebeurtenissen (zoals kroningen, koninklijke begrafenissen, maanlandingen, sportevenementen) een vorm van wereldritueel worden.
* **Herbevestiging van sociale banden:** Deze evenementen versterken de sociale en maatschappelijke banden en bieden een gevoel van eenheid en gedeelde participatie aan een rituele ervaring in het centrum van de samenleving.
* **Maatschappelijke integratie:** Media-evenementen hebben een krachtige functie voor maatschappelijke integratie, doordat ze vaak een positieve rol spelen en loyaliteit aan legitieme autoriteiten bevestigen. Ze kunnen ook dienen als een functioneel persuasief middel in moderne democratieën voor stabiliteit en trouw.
* **"Priesterlijke rol" van presentatoren:** Presentatoren en journalisten nemen vaak een "priesterlijke rol" aan, waarbij ze met bewondering en respect de gebeurtenissen presenteren, vanuit het perspectief van de organisatoren en deelnemers, om publieke participatie aan te moedigen en consensus te onderhandelen over de betekenis van de gebeurtenis.
* **Soorten media-evenementen:** Deze kunnen variëren van wedstrijden (Olympische Spelen, Tour de France), triomftypes (maanlanding, pausbezoek), tot kroningen en begrafenissen.
> **Voorbeeld:** De "Warmste Week" op de Vlaamse openbare omroep, die continu werd uitgezonden en herinnerde aan de "warme gemeenschap", is een voorbeeld van een media-evenement dat maatschappelijke integratie nastreeft.
#### 1.3.1 Kritiek op media-evenementen
Nick Couldry, in "Media Rituals" (2003), uit kritiek op de veronderstellingen achter het concept van media-evenementen.
* **Onbeantwoorde vragen:** Couldry stelt kritische vragen over de continuïteit, stabiliteit en eenheid die media-evenementen zouden creëren, de inclusiviteit ervan, en wie er precies geïntegreerd wordt.
* **Onzichtbaarheid van ongelijkheden:** Critici wijzen erop dat deze benadering ongelijkheden, tegenstellingen, machtsstructuren en uitsluiting onzichtbaar maakt.
* **Maskeren van conflicten:** De verheerlijking van het ritueel kan dienen om bestaande machtsstructuren en uitsluiting te herbevestigen, conflicten te beheersen en sociale ongelijkheden te maskeren.
* **Verenging van nationale identiteit:** Dit kan leiden tot een homogenisering of verenging van de nationale identiteit en creëert de mythe van media als maatschappelijk centrum.
### 1.4 Cases en hun implicaties voor beeldvorming
Verschillende casestudies illustreren hoe media bijdragen aan de vorming van nationale identiteit en de constructie van "wij" en "zij".
* **Publieke omroep:** Openbare omroepen, zoals de VRT, spelen een cruciale rol in het in leven roepen van een nationaal publiek en het verspreiden van een nationale cultuur en identiteit. Politieke partijen hebben vaak specifieke visies op de gemeenschapsvormende functie van deze omroepen. Programmeringsstrategieën, zoals het bevorderen van Vlaamse fictie, en het hanteren van diversiteitspercentages, tonen de pogingen om de nationale identiteit te representeren en te beïnvloeden.
* **Sport:** Sportevenementen, zoals het WK voetbal, worden vaak gebruikt om een "volksaard" te beschrijven en nationale trots te genereren. De beschrijving van sportprestaties kan aansluiten bij ideologische concepten zoals de "flandrien" in de wielersport.
* **Monarchie:** Gebeurtenissen rond de monarchie, zoals kroningen, hebben een sterke rituele functie die leden van de gemeenschap aanspreekt en een gevoel van nationale eenheid versterkt, vaak met een versierd en feestelijk taalgebruik.
* **Buitenlandberichtgeving:** Nieuws over het buitenland kan leiden tot veralgemening en homogenisering van de nationale identiteit, waarbij de "ander" op een specifieke manier wordt voorgesteld.
* **Liefdadigheidsshows:** Evenementen zoals "De Warmste Week" of "Rode Neuzen Dag" worden, hoewel vaak binnen entertainment, gepresenteerd als een middel om een solidaire en warme nationale identiteit te tonen. Echter, kritische opiniestukken wijzen erop dat deze shows soms hun doel voorbijschieten of de rol van politieke actie maskeren.
* **Vlaams-nationalisme:** Binnen het politieke discours van Vlaams-nationalisme wordt het concept van "banaal nationalisme" gecontrasteerd met de noodzaak van actieve "zieltjeswinning" om politieke autonomie te bereiken. Voorbeelden hiervan zijn protesten tegen het aanbieden van Franstalige kranten of het gebruik van de Nederlandse taal door Vlaamse ambtenaren.
> **De centrale vragen voor beeldvorming die media zichzelf en het publiek stellen, zijn:** Wie zijn "wij"? Wie maakt deel uit van "onze" gemeenschap? Hoe representeren en interpreteren "wij" onszelf als gemeenschap? Waarom moeten "wij" een bepaald evenement belangrijk vinden? Welk beeld van de publieke opinie of ingebeelde politieke gemeenschap wordt gecreëerd?
### 1.5 Afsluitende reflectie: spiegel of performatieve rol?
De rol van media in nationale identiteit is complex en kent spanningen tussen een optimistisch, gemeenschapsversterkend perspectief en een kritischere kijk die focust op uitsluiting en macht.
* **Performatieve rol van discours:** Media creëren niet alleen beelden, maar spelen ook een performatieve rol door continu te herinneren aan wie "wij" zijn en wie de "anderen" zijn, en waarom bepaalde zaken belangrijk gevonden moeten worden. Media creëren hierdoor mede hun eigen publiek.
* **Van spiegel naar activiteit:** In plaats van enkel een passieve spiegel te zijn, hebben media een actieve rol in het vormen van de publieke opinie en het definiëren van nationale identiteit.
* **Kritische versus pluralistische benadering:** Terwijl het pluralistisch consensusdenken de media ziet als een middel tot maatschappelijke integratie en stabiliteit, benadrukt het kritisch conflictdenken de rol van media in het blootleggen van machtsstructuren, uitsluiting en ideologische invloeden.
---
# Banaal nationalisme en media-evenementen
Dit deelonderdeel behandelt hoe nationale identiteit wordt versterkt door alledaagse, onbewuste mechanismen (banaal nationalisme) en hoe massale mediagebeurtenissen gemeenschapsvorming en nationale integratie bevorderen.
## 2. Banaan nationalisme en media-evenementen
### 2.1 Situering in het veld en historische context
De studie van media en nationale identiteit is een belangrijk deelgebied binnen communicatiewetenschappen. Historisch gezien zijn er verschillende benaderingen geweest om het ontstaan en de functie van nationalisme te verklaren, waarbij de rol van communicatie steeds centraler kwam te staan.
#### 2.1.1 Vroege perspectieven op natievorming
* **Karl Deutsch** (1953) benadrukte in "Nationalism and Social Communication" het belang van efficiënte communicatie binnen een gemeenschap voor natievorming. Succesvolle sociale communicatie leidt tot culturele integratie door het uitwisselen van ideeën, tradities en symbolen, waardoor een gemeenschap van binnenuit wordt samengehouden. Media werden destijds nog als banaal beschouwd, maar de gedachte dat taal een cruciale rol speelt voor integratie was al aanwezig.
* **Ernest Gellner** (1983) stelde in "Nations and Nationalisms" dat culturele homogeniteit essentieel is voor natievorming, met name in de context van industrialisatie. Een nationaal onderwijssysteem dat een gemeenschappelijke standaardtaal oplegt, speelt hierin een sleutelrol. Media werden gezien als 'boundary markers' die de standaardtaal verspreiden en hoge cultuur in de nationale context helpen vestigen.
* **Benedict Anderson** (1983) introduceerde in "Imagined Communities" het concept van de natie als een "ingbeelde gemeenschap". Het gedrukte woord, met name kranten en boeken, fungeerde als een agent van "nationaal bewustzijn" door een rituele functie te vervullen. Lezers van dezelfde publicaties voelen zich impliciet verbonden als leden van dezelfde gemeenschap, zelfs zonder elkaar te ontmoeten. Anderson zag dit als een gevolg van modernisering, waarbij traditionele referentiekaders zoals religie en dynastieën plaatsmaakten voor een nationale identiteit, versterkt door "print capitalism".
### 2.2 Banaal nationalisme
Michael Billig definieerde in zijn werk "Banal Nationalism" (1995) het concept van banaal nationalisme. Dit verwijst naar de alledaagse, vaak onbewuste en vanzelfsprekende manieren waarop nationale identiteit dagelijks wordt versterkt.
* **De 'verborgen' natuur van banaal nationalisme:** In tegenstelling tot radicale nationalistische bewegingen, is banaal nationalisme subtiel en ingebed in de rituelen en praktijken van het dagelijks leven. Het manifesteert zich in routine symbolen, taalgebruikelijke patronen en onbewuste "herinneringen" aan de nationale identiteit.
* **Voorbeelden van banaal nationalisme:**
* **Media:** Nieuwsberichten die het onderscheid tussen binnenlands en buitenlands nieuws benadrukken, het gebruik van de nationale taal, en regionale weerberichten die impliciet de nationale gemeenschap aanspreken.
* **Symbolen:** De aanwezigheid van nationale vlaggen, identiteitskaarten, landspecifieke telefoonnummers (zoals de Belgische prefix), en zelfs het nationale geld (euro, hoewel dit een Europese identiteit symboliseert).
* **Consumptie:** Reclames die stereotypes van de nationale bevolking (bijvoorbeeld de 'Vlaming') uitdragen.
> **Tip:** Bedenk dat de focus van banaal nationalisme ligt op de *normalisering* van nationale identiteit, wat het juist zo effectief maakt omdat het zelden ter discussie staat.
### 2.3 Media-evenementen
Danielle Dayan en Elihu Katz introduceerden in hun werk "Media Events" (1992) het concept van media-evenementen als instrumenten voor gemeenschapsvorming en nationale integratie. Dit bouwt voort op het idee van 'pseudo-events' (gesuggereerd door Daniel Boorstin), maar met een focus op de rituele en gemeenschapsvormende kracht van live mediagebeurtenissen.
* **Definitie en kenmerken:** Media-evenementen zijn live uitzendingen van historische of uitzonderlijke gebeurtenissen die een groot publiek verenigen. Ze bevestigen de sociaal-maatschappelijke band en bieden een unieke participatie aan een rituele ervaring in het centrum van de samenleving. Ze hebben een kracht tot maatschappelijke integratie en kunnen zowel verzoenend werken als loyaliteit aan het legitieme gezag versterken.
* **Soorten media-evenementen (volgens Dayan & Katz):**
* **Contest:** Grote sportwedstrijden zoals de Olympische Spelen of de Tour de France.
* **Conquest:** Historische triomfen zoals de maanlanding of een pausbezoek.
* **Coronation:** Ceremonies zoals kroningen of koninklijke begrafenissen.
* **De 'priesterlijke rol' van mediaprofessionals:** Presentatoren en journalisten nemen in media-evenementen vaak een quasi-priesterlijke rol aan. Ze gebruiken bewonderende, respectvolle en feestelijke taal, opereren vanuit het perspectief van de organisatoren en deelnemers, en fungeren als facilitators die publieke participatie aanmoedigen. Ze helpen consensus te onderhandelen over de betekenis en significantie van het evenement.
* **Media als spiegel en facilitator:** Media-evenementen worden gezien als een spiegel van wat er leeft in de gemeenschap; ze brengen wat het publiek wil zien en herbevestigen de banden binnen de gemeenschap. Ze kunnen ook nieuwe nationale feestdagen of gebeurtenissen introduceren.
* **Onderzoeksvragen gerelateerd aan media-evenementen:**
* Welke beeldvorming creëren media over de voorbereidingen en de evenementen zelf?
* Hoe worden nationalistische waarden gedefinieerd, bevestigd en versterkt?
* Welke narratieven over nationale identiteit worden aangeboden in relatie tot sport, monarchie, religie, etc.?
* Hoe nemen mediaprofessionals een priesterlijke rol aan?
* Hoe beïnvloeden zij onzekerheid over het succes van evenementen?
* **Positieve en functionele aspecten:** Media-evenementen worden gezien als een middel tot maatschappelijke integratie, die eenheid en kracht benadrukken. Ze vervullen een functioneel-persuasieve rol in moderne democratieën door de bestaande maatschappelijke orde te universaliseren en een gevoel van gedeelde ervaring te creëren. Dit perspectief past binnen het functionalistische mediatheorie en het pluralistisch consensusmodel.
### 2.4 Kritiek op de benadering van media-evenementen
Nick Couldry is een prominente criticus van de analyse van media-evenementen, met name de ideeën van Dayan & Katz.
* **Problematische veronderstellingen:** Critici stellen vragen over de continuïteit, stabiliteit en eenheid die media-evenementen zouden creëren. Ze vragen zich af hoe inclusief deze gebeurtenissen zijn, waarin men precies geïntegreerd wordt, wat er wordt gestabiliseerd, en welke invulling van nationale identiteit wordt gearticuleerd ten koste van wie.
* **Onduidelijkheid over macht en uitsluiting:** De benadering van media-evenementen neigt ernaar om ongelijkheden, tegenstellingen, machtsverhoudingen en uitsluiting onzichtbaar te maken. Het verheerlijken van het ritueel kan de herbevestiging van machtsstructuren en uitsluiting maskeren. De rol van media-evenementen wordt hierdoor gezien als het beheersen van conflicten en het maskeren van sociale ongelijkheden.
* **Homogenisering en de mythe van het media-centrum:** Er is kritiek op de mogelijke homogenisering of verenging van nationale identiteit die door media-evenementen kan plaatsvinden. De aanname dat media een centraal maatschappelijk punt vormen, wordt betwist, zeker in complexe samenlevingen waar macht meer gedecentraliseerd is.
* **De sceptische toeschouwer:** In plaats van de onderzoeker als een "feestvierder" die zich met het ritueel identificeert, pleiten critici voor de rol van de "sceptische toeschouwer" die kritisch kijkt naar de ideologische implicaties en machtsverhoudingen die media-evenementen produceren.
### 2.5 Gevallenstudies
Verschillende casestudies illustreren de concepten van banaal nationalisme en media-evenementen, met name in de Vlaamse context.
#### 2.5.1 Publieke omroep
* **Doelstellingen:** Publieke omroepen worden vaak opgericht met de expliciete taak om een "nationaal" publiek te vormen en de nationale cultuur en identiteit te verspreiden. Programmeringsstrategieën zijn vaak gericht op de emancipatie en "verheffing" van het nationale volk.
* **Vlaamse fictie:** Vlaamse fictie behandelt vaak terugkerende thema's zoals gedeelde geschiedenis, cultuur, taal en karakter. Echter, de voorkeur voor Amerikaanse fictie en de manier waarop etnische minderheden zich niet altijd herkennen in de afgebeelde soapwerelden, tonen de complexiteit van nationale identiteit.
* **Diversiteit en inclusiviteit:** Beheersovereenkomsten voor publieke omroepen leggen vaak percentages vast voor de representatie van vrouwen, personen van buitenlandse herkomst en mensen met een handicap. Dit toont hoe media worden aangemoedigd om diversiteit en inclusiviteit te weerspiegelen.
* **Politieke visies:** Verschillende politieke partijen hebben visies op de rol van de publieke omroep bij het versterken van de Vlaamse identiteit, het dragen van de Nederlandse cultuur en het belang van de Nederlandse standaardtaal.
#### 2.5.2 Sport
* **WK Brazilië:** Grote sportevenementen, zoals het WK voetbal in Brazilië, worden geanalyseerd vanuit de benadering van media-evenementen. De "priesterlijke rol" van media wordt zichtbaar in het aanmoedigen van publieke participatie en de viering van nationale prestaties.
* **Sportverslaggeving en volksaard:** Sportverslaggeving gebruikt vaak taal die aansluit bij een bepaalde "volksaard" (bijvoorbeeld de 'flandrien' in het wielrennen) om prestaties te beschrijven en nationale identiteit te verankeren. De directeur van de Ronde van Vlaanderen wordt hier als voorbeeld aangehaald om te tonen hoe hierover gesproken wordt.
#### 2.5.3 Monarchie
* **Kroningsceremonies:** Gebeurtenissen zoals de kroning van een monarch (bijvoorbeeld Filip in België) hebben een duidelijke rituele functie. Het publiek wordt aangesproken als lid van de gemeenschap, en er wordt gebruik gemaakt van versierd taalgebruik, zonder kritische distantie.
* **Perspectief van de burger:** Journalisten reflecteren op hoe burgers hun eigen nationale identiteit beleven, zoals te zien is in de analyse van de reacties op de kroning of andere koninklijke gebeurtenissen.
#### 2.5.4 Buitenland
* **Generalisering en homogenisering:** Berichtgeving over het buitenland kan leiden tot generalisering en homogenisering van identiteit, waarbij overheden spreken in naam van het volk.
#### 2.5.5 Liefdadigheidshows
* **Entertainment en gemeenschapsvorming:** Liefdadigheidshows, zoals Rode Neuzen Dag of De Warmste Week, worden gezien als media-evenementen die de solidariteit en warmte van de nationale gemeenschap benadrukken. Ze zijn niet beperkt tot grote historische gebeurtenissen, maar ook terug te vinden in entertainmentprogramma's.
* **Kritiek op liefdadigheidsshows:** Kritische opiniestukken analyseren de potentiële problemen van dergelijke shows, die soms het doel voorbijschieten door maatschappelijke problemen te reduceren tot goede doelen en het risico lopen dat mensen die echt hulp nodig hebben, in de kou blijven staan.
#### 2.5.6 Vlaams-nationalisme
* **Banaal vs. expliciet nationalisme:** Bart De Wever contrasteert het "banaal nationalisme" met de expliciete articulerende eis voor politieke autonomie van het Vlaams-nationalisme. Hoewel de kiemen van banaal nationalisme aanwezig zijn in Vlaanderen, vereist de politieke gestalte van de Vlaamse identiteit actieve "zieltjeswinning".
* **Voorbeelden van Vlaams-nationalistische acties:**
* Verzet tegen het aanbieden van Franstalige kranten in Vlaamse bibliotheken.
* Protest tegen de VRT omdat Nederlandstalige wetenschappers als "Belgisch" en niet als "Vlaams" werden aangekondigd.
* Protest tegen Clouseau's lied "Leve België".
* Eisen om frituren met Franstalige namen te laten vervangen door Vlaamse namen.
* Verwijdering van Franstalige tekstballonnen in het Vlaams Parlement.
* Protest tegen Engelstalige affiches voor muziekfestivals door N-VA Merchtem.
* Eisen dat Vlaamse ambtenaren enkel in het Nederlands twitteren en geen anderstalige berichten retweeten in naam van de Vlaamse overheid.
### 2.6 Verder onderzoek en discussie
* **Media-evenementen: uitzonderlijk of routine?** Er wordt gediscussieerd of media-evenementen uitsluitend beperkt moeten worden tot uitzonderlijke gebeurtenissen, of dat ook routine berichtgeving (zoals sportverslaggeving, buitenlandberichtgeving, familieprogramma's, liefdadigheidsshows) deze functie vervult door continue herinnering aan "wie zijn wij" en "wie zijn de anderen".
* **Spiegel of performatieve rol:** Media creëren niet alleen een spiegel van de gemeenschap, maar hebben ook een performatieve rol in het vormen van die gemeenschap.
* **Kritisch onderzoeksperspectief:** Onderzoekers moeten zich positioneren als "sceptische toeschouwers" die de ideologische implicaties en uitsluitingsmechanismen van media-evenementen blootleggen, in plaats van enkel de continuïteit en stabiliteit te bevestigen.
* **Centrale vragen voor beeldvorming:** Wie zijn 'wij'? Wie maakt deel uit van 'onze' gemeenschap? Hoe representeren en interpreteren 'wij' onszelf? Waarom moeten 'wij' een bepaald evenement belangrijk vinden? Welk beeld van de publieke opinie of ingebeelde politieke gemeenschap wordt gecreëerd?
> **Tip:** De discussie tussen het "pluralistisch consensusdenken" en het "kritische conflictdenken" is cruciaal. Terwijl de eerste benadering de integratieve en stabiliserende rol van media benadrukt, focust de tweede op de machtsverhoudingen, uitsluiting en ideologische constructie van nationale identiteit.
---
# Kritiek op media-evenementen en ideologiekritiek
Deze sectie onderzoekt kritische perspectieven op media-evenementen, met name door Nick Couldry, en de rol van media bij het vormen en bestendigen van nationale identiteit.
## 3. Kritiek op media-evenementen en ideologiekritiek
### 3.1 De functionalistische benadering van media-evenementen
De traditionele, functionalistische benadering van media-evenementen, zoals uiteengezet door Dayan en Katz, ziet deze gebeurtenissen als cruciaal voor maatschappelijke integratie en het herbevestigen van sociale banden. Ze functioneren als rituelen die de eenheid en kracht van een gemeenschap benadrukken, wat bijdraagt aan stabiliteit en continuïteit in moderne democratieën.
#### 3.1.1 Kenmerken van media-evenementen volgens Dayan & Katz
Media-evenementen, die voortbouwen op het concept van 'pseudo-events', zijn live-uitzendingen van historische gebeurtenissen die kijkers fixeren op een grootschalig publieksevenement. Ze bieden een unieke participatie aan een rituele ervaring in het centrum van de samenleving en hebben een krachtige, integrerende functie.
* **Script:** Gebeurtenissen zoals sportwedstrijden (bv. Olympische Spelen, Tour de France).
* **Conquest:** Gebeurtenissen die een triomf symboliseren, zoals de maanlanding of een pausbezoek.
* **Coronation:** Gebeurtenissen rondom monarchale ceremonies, zoals kroningen of begrafenissen.
Journalisten en presentatoren nemen hierin een 'priesterlijke rol' aan, waarbij ze vanuit het perspectief van de organisatoren en deelnemers verslag doen. Ze moedigen publieke participatie aan en onderhandelen over de betekenis van de gebeurtenis, waarbij de media functioneren als een spiegel van wat er leeft in de gemeenschap.
> **Tip:** De functionalistische benadering beschouwt media-evenementen als inherent positief en verbindend, met een nadruk op consensus en stabiliteit.
### 3.2 Kritiek op media-evenementen door Nick Couldry
Nick Couldry biedt een scherpe kritiek op de functionalistische benadering van media-evenementen. Hij stelt dat deze benadering problematische veronderstellingen hanteert en belangrijke vragen onbeantwoord laat.
#### 3.2.1 Problematische veronderstellingen en onbeantwoorde vragen
Couldry bevraagt de aard van de continuïteit, stabiliteit en eenheid die media-evenementen zouden creëren. Hij vraagt zich af hoe inclusief deze eenheid werkelijk is, waarin men geïntegreerd wordt, wat er precies gestabiliseerd wordt, welke invulling van nationale identiteit wordt gearticuleerd, en – cruciaal – wie er ondertussen wordt uitgesloten.
#### 3.2.2 De onzichtbaarheid van ongelijkheden en machtsstructuren
Een centraal punt in Couldry's kritiek is dat media-evenementen, en de analyse ervan, de neiging hebben om ongelijkheden, tegenstellingen, machtsstructuren en uitsluiting onzichtbaar te maken. De verheerlijking van het ritueel, zowel door onderzoekers als door media-professionals, kan in feite de herbevestiging van bestaande machtsverhoudingen en uitsluitingsmechanismen maskeren. De rol van media-evenementen wordt dan gezien als het beheersen van conflicten en het maskeren van sociale ongelijkheden.
> **Voorbeeld:** Een nationale staking, waarbij burgers protesteren tegen de dominante orde en zich niet vertegenwoordigd voelen door de regering, wordt zelden gepresenteerd als een positief media-evenement. De berichtgeving richt zich eerder op het negatieve aspect, zoals 'vechten', en presenteert het als een onplezierige gebeurtenis, in plaats van een uiting van ongenoegen en een conflict dat aandacht verdient.
#### 3.2.3 Homogenisering van nationale identiteit
Couldry stelt dat media-evenementen vaak leiden tot een homogenisering of verenging van de nationale identiteit. Ze creëren een mythe van media als maatschappelijk centrum, wat past binnen de centralisering van macht in complexe samenlevingen. Kritisch onderzoek daarentegen benadert dit vanuit een 'sceptische toeschouwer' in plaats van een feestvierder.
#### 3.2.4 Centrale vragen voor beeldvorming vanuit een kritisch perspectief
Vanuit een kritisch perspectief op media-evenementen, worden de volgende centrale vragen gesteld met betrekking tot beeldvorming:
* Wie zijn 'wij' (bv. een goede Vlaming/Nederlander)?
* Wie maakt deel uit van 'onze' gemeenschap?
* Hoe representeren en interpreteren 'wij' onszelf als gemeenschap?
* Waarom moeten 'wij' een bepaald evenement belangrijk vinden?
* Welk beeld van de publieke opinie of ingebeelde politieke gemeenschap wordt gecreëerd?
### 3.3 De rol van de publieke omroep en politieke visies
De publieke omroep (PO) wordt gezien als een instrument voor het creëren en in stand houden van een 'imagined community'. De onderliggende motivatie is het in leven roepen van een vanzelfsprekend 'nationaal' publiek en het verspreiden van een specifieke invulling van 'nationale' cultuur en identiteit.
#### 3.3.1 Programmeringsstrategieën en Vlaamse identiteit
Programmeringsstrategieën van de PO, zoals onderzocht door Van den Bulck, zijn vaak gericht op Vlaamse emancipatie en de 'verheffing' van het Vlaamse volk. De productie en receptie van Vlaamse fictie, met thema's als gedeelde geschiedenis, cultuur, taal en karakter, dragen hieraan bij. Soms is er echter een voorkeur voor Amerikaanse fictie boven Vlaamse, en worden etnische minderheden niet altijd aangesproken in de afgebeelde soapwereld.
#### 3.3.2 De publieke omroep als spiegel en de invloed van politieke partijen
De PO wordt aangesproken op haar rol als spiegel van de samenleving, wat leidt tot een kritischere beschouwing. Politieke partijen hebben uitgesproken visies op de rol van de PO:
* **N-VA:** Beschouwt de VRT als drager van de Vlaamse identiteit en Nederlandse cultuur, en pleit voor een gewaarborgd aanbod aan Vlaamse en Nederlandstalige producties.
* **Regering Jambon I:** Benadrukt het publieke karakter van de VRT en het versterken van de Vlaamse identiteit, met een focus op de Nederlandse standaardtaal.
* **Regering Diependaele I:** Bevestigt de maatschappelijke opdracht van de VRT voor het versterken van de Vlaamse identiteit en sociale cohesie, en streeft naar vernieuwde afspraken en concrete doelstellingen in een beheersovereenkomst.
Deze politieke visies impliceren dat bepaalde politieke ideeën tot uiting moeten komen in het aanbod van de PO, wat kan leiden tot discussies over de objectiviteit en onafhankelijkheid van de omroep.
#### 3.3.3 Diversiteit en inclusiviteit in het mediabeleid
De beheersovereenkomst van de VRT legt specifieke percentages vast voor de vertegenwoordiging van vrouwen, personen van buitenlandse herkomst en mensen met een handicap. Stations als MNM worden erkend voor hun rol in diversiteit en inclusiviteit, en hun aansluiting bij de 'nieuwe Vlaming'.
### 3.4 De rol van media bij banaal nationalisme
Michael Billig introduceert het concept 'banaal nationalisme', dat beschrijft hoe nationale identiteit op een vanzelfsprekende manier wordt gecommuniceerd in het dagelijks leven, los van radicale nationalistische bewegingen.
#### 3.4.1 De 'verborgen' natuur van nationaal bewustzijn
Banaal nationalisme is een krachtig ideologisch gegeven dat ingebed is in rituelen en praktijken van het dagelijks leven. Routine-symbolen en taalgebruiken zijn weinig zichtbaar, maar diep ingebakken, wat leidt tot een continue, onbewuste 'herinnering' aan nationale identiteit. Voorbeelden hiervan zijn de taal die gebruikt wordt in nieuwsberichten (onderscheid binnenlands/buitenlands), het weerbericht voor de eigen regio, en het gebruik van vlaggen.
#### 3.4.2 Voorbeelden van banaal nationalisme in media en cultuur
* **Media:** Nieuwsberichten die onderscheid maken tussen binnen- en buitenland, weerberichten die focussen op de eigen regio.
* **Culturele uitingen:** Programma's die de nationale geschiedenis en identiteit belichten (bv. 'Verhaal van Vlaanderen').
* **Symbolen:** Nationale vlaggen, nationale symbolen in reclame (bv. bier, frieten).
* **Identificatie:** Gebruik van nationale prefixen in telefoonnummers, het gebruik van nationale valuta (bv. euro voor Europese identiteit).
### 3.5 Media-evenementen in verschillende contexten
Media-evenementen zijn niet beperkt tot grote historische gebeurtenissen, maar manifesteren zich ook in meer alledaagse en entertainmentgerichte contexten.
#### 3.5.1 Sport als medium voor nationale identiteit
Sportevenementen, zoals het WK voetbal, worden vaak aangegrepen om nationale identiteit te uiten en te versterken. De 'priesterlijke rol' van media wordt hier duidelijk: het publiek wordt aangemoedigd tot participatie, en prestaties worden beschreven in termen van 'volksaard', zoals de 'flandrien' in het wielrennen. Dit kan leiden tot een veralgemening en homogenisering van de nationale identiteit, waarbij bepaalde groepen zich wel of niet herkennen in de voorgestelde beelden.
#### 3.5.2 De monarchie als ritueel evenement
Bij gebeurtenissen rondom de monarchie, zoals een kroning, vervult de media een duidelijke rituele functie. Kijkers worden aangesproken als leden van de gemeenschap, waarbij versierde taal en een focus op 'succes' overheersen, zonder kritische afstand. Journalisten kunnen hierdoor medeplichtig worden aan het bestendigen van nationale stabiliteit.
#### 3.5.3 Buitenlandberichtgeving en homogenisering
Buitenlandberichtgeving kan leiden tot veralgemening en homogenisering van identiteiten, waarbij 'wij' worden voorgesteld als een homogene groep die hetzelfde denkt en voelt.
#### 3.5.4 Liefdadigheidsshows en de verbeelding van solidariteit
Liefdadigheidsshows, zoals 'De Warmste Week', creëren een beeld van een solidaire en warme nationale identiteit. Ze veronderstellen een gedeelde solidariteit, maar kunnen ook kritiek krijgen omdat ze maatschappelijke problemen reduceren tot goede doelen en mogelijk de aandacht afleiden van structurele oplossingen.
#### 3.5.5 Het performatieve karakter van media-discours
Het is cruciaal om te erkennen dat media-evenementen niet alleen uitzonderlijke gebeurtenissen betreffen, maar ook routine-berichtgeving. Media hebben een performatieve rol: ze manifesteren de nationale identiteit continu door middel van herinnering, en stellen de vraag "wie zijn 'wij' en wie zijn de 'anderen' en waarom vinden wij iets belangrijk?". Media creëren daarmee ook hun eigen publiek, door middel van uitingen als 'jouw favoriete dansplaten'.
### 3.6 Ideologiekritiek en de spanning tussen regionalisme en nationalisme
Ideologiekritiek, in tegenstelling tot het functionalistische consensusdenken, focust op machtsrelaties, uitsluiting en hoe bepaalde ideeën worden genaturaliseerd en andere invullingen worden uitgesloten. Dit is relevant in de discussie rond regionalisme versus nationalisme in Vlaanderen.
#### 3.6.1 Het Vlaams-nationalisme in contrast met banaal nationalisme
In tegenstelling tot staatsdragend nationalisme of patriottisme, dat kan leunen op een vanzelfsprekende, onbewuste nationale identiteit ('banaal nationalisme'), vereist Vlaams-nationalisme een actievere articulatie en het winnen van zieltjes. Dit uit zich in acties zoals het weren van Franstalige kranten, protest tegen de VRT omwille van de aanduiding 'Belgisch' in plaats van 'Vlaams', en druk om namen te veranderen naar Vlaamse varianten.
#### 3.6.2 De rol van media in het bestendigen van ideologie
Media spelen een significante rol in het bestendigen van ideologie. De manier waarop gebeurtenissen worden geframed, de taal die wordt gebruikt, en de selectie van wat wel en niet wordt getoond, draagt bij aan de vorming van publieke opinies en de versterking van specifieke identiteiten.
> **Tip:** Een kritische benadering van media-evenementen vereist een sceptische houding ten opzichte van de gepresenteerde consensus en een focus op de verborgen machtsstructuren en uitsluitingsmechanismen.
#### 3.6.3 Discussie: Regionalisme versus nationalisme
De spanning tussen regionalisme en nationalisme in Vlaanderen is een vruchtbaar terrein voor ideologiekritiek. De manier waarop media deze discussie voeren, kan bijdragen aan de versterking van nationalistische sentimenten, het definiëren van 'wij' en 'zij', en het bepalen van de politieke agenda.
> **Voorbeeld:** Protesten tegen Engelstalige affiches voor een muziekfestival of het eisen dat Vlaamse ambtenaren enkel in het Nederlands twitteren, zijn voorbeelden van hoe nationalistische sentimenten zich manifesteren en hoe media hierin een rol kunnen spelen.
### 3.7 Methodologische beperkingen en de onderzoeker als partij
Een belangrijke kritiek op bestaande onderzoeken naar media-evenementen is het vaak te beperkte methodologische kader, zelfs binnen kwalitatief onderzoek. De dominantie van het functionalistische paradigma kan ertoe leiden dat onderzoekers zich identificeren met het ritueel ('feestvierder') in plaats van een kritische afstand te bewaren ('sceptische toeschouwer'). Dit beïnvloedt de analyse van hoe media bijdragen aan de vorming en bestendiging van nationale identiteit, en hoe ideologieën worden verspreid en genormaliseerd.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Almachtige ontvanger | Dit concept verwijst naar een vroegere benadering in de communicatiewetenschappen waarbij de media-ontvanger als passief werd beschouwd en volledig werd beïnvloed door de boodschap van de media. |
| Dominante wetenschapsbenadering | Dit betreft de breed geaccepteerde en wijdverbreide manier van onderzoeken binnen een wetenschappelijk veld, vaak gekenmerkt door specifieke methoden en theoretische kaders. |
| Objectief, positivistisch | Een wetenschappelijke benadering die streeft naar feitelijke, meetbare en verifieerbare kennis, los van subjectieve interpretaties of waarden. Dit is kenmerkend voor veel kwantitatief onderzoek. |
| Instrumentele kennis | Kennis die direct bruikbaar is voor het oplossen van praktische problemen of het bereiken van bepaalde doelen, vaak gericht op efficiëntie en controle. |
| Kwantitatief | Een onderzoeksbenadering die zich richt op het meten en analyseren van numerieke gegevens om patronen, relaties en statistische verbanden te ontdekken. |
| Alternatieve benadering | Een wetenschappelijke benadering die afwijkt van de dominante methoden en theorieën, vaak met een focus op diepere interpretatie en begrip. |
| Interpretatief, constructivistisch | Een wetenschappelijke benadering die ervan uitgaat dat kennis en betekenis actief worden gecreëerd door individuen en groepen, gebaseerd op hun ervaringen en interacties. |
| Reflexieve kennis | Kennis die voortkomt uit zelfreflectie en kritische bevraging van de eigen aannames, waarden en de context van onderzoek, vaak geassocieerd met kwalitatief onderzoek. |
| Kwalitatief | Een onderzoeksbenadering die zich richt op het begrijpen van de diepere betekenissen, ervaringen en perspectieven van mensen, vaak door middel van interviews, observaties en tekstanalyse. |
| Pluralistisch consensusdenken | Een theoretisch kader dat uitgaat van een samenleving waarin diverse groepen naast elkaar bestaan en streven naar consensus en stabiliteit, waarbij de media vaak een rol spelen in het bevorderen van nationale eenheid. |
| Kritisch conflictdenken | Een theoretisch kader dat zich richt op de inherente conflicten, machtsverhoudingen en ongelijkheden binnen een samenleving, en hoe deze de sociale structuur en media-inhoud beïnvloeden. |
| Media en nationale identiteit (MNI) | Een onderzoeksveld dat de relatie tussen mediapraktijken en de vorming, het onderhoud en de representatie van nationale identiteiten onderzoekt. |
| Almachtige ontvanger substroming | Een vroegere kijk op mediagebruik waarbij de ontvanger als passief werd gezien, volledig onderhevig aan de invloed van de media. |
| Gemeenschapsvorming | Het proces waarbij individuen zich verbonden voelen met elkaar en deel gaan uitmaken van een grotere sociale eenheid, vaak gestimuleerd door gedeelde waarden, symbolen en rituelen. |
| Rituele functie media | De rol van media bij het creëren en versterken van gedeelde ervaringen en symbolen die bijdragen aan de sociale cohesie en het gevoel van gemeenschap. |
| Banaal nationalisme | Het alledaagse, vaak onbewuste, gebruik van nationale symbolen en taal in de samenleving dat bijdraagt aan het in stand houden van nationale identiteit zonder dat dit expliciet als politiek wordt ervaren. |
| Media-evenementen | Grootschalige, vaak live uitgezonden mediagebeurtenissen die een gemeenschappelijke ervaring bieden en de sociale banden binnen een gemeenschap kunnen versterken. |
| Pseudo-event | Een gebeurtenis die is gecreëerd of gemanipuleerd voor mediacommunnicatie, vaak met als doel aandacht te trekken en een specifieke boodschap over te brengen, zoals gedefinieerd door Daniel Boorstin. |
| Inbeelde gemeenschap | Een gemeenschap, zoals een natie, die bestaat in de verbeelding van haar leden, die zichzelf zien als onderdeel van een grotere, doch ongrijpbare, collectieve identiteit. |
| Print capitalisme | De opkomst van gedrukte media als een commerciële activiteit die bijdroeg aan de verspreiding van ideeën, talen en de vorming van nationale bewustzijnen tijdens de modernisering. |
| Ideologiekritiek | Een onderzoeksbenadering die de dominante ideeën en overtuigingen binnen een samenleving analyseert om te onthullen hoe deze machtsstructuren en sociale ongelijkheden ondersteunen of rechtvaardigen. |
| Performatieve rol | De rol van media in het actief creëren, performen en bevestigen van identiteiten en sociale realiteiten, in plaats van enkel als een neutrale spiegel te fungeren. |
| Functionalisme | Een sociologische en communicatietheoretische benadering die de samenleving of communicatiesystemen analyseert op basis van de functies die verschillende onderdelen vervullen voor het behoud van het geheel. |
| Centripetaal | Processen die gericht zijn op het bijeenbrengen en versterken van eenheid binnen een gemeenschap of samenleving. |
| Maatschappijcentrisch | Een perspectief dat de samenleving als centraal beschouwt en de individuele ervaringen interpreteert binnen de bredere sociale context. |
| Subjectivistisch | Een benadering die de nadruk legt op individuele ervaringen, interpretaties en betekenissen. |
| Beheersovereenkomst | Een formeel document dat de taken, doelstellingen en financiering van een publieke omroep of andere instelling vastlegt, vaak tussen de omroep en de overheid. |
| Vlaamse emancipatie | Het proces van het verkrijgen van meer politieke, sociale en culturele autonomie en zelfbeschikking voor de Vlaamse gemeenschap. |
| Vlaamse verheffing | Het idee van het bevorderen en versterken van de Vlaamse cultuur, taal en identiteit. |
| Volksaard | Kenmerken die worden toegeschreven aan een bepaald volk, vaak gebaseerd op gedeelde geschiedenis, cultuur en tradities. |
| Flandrien | Een term die wordt gebruikt om een Vlaamse wielrenner te beschrijven die bekend staat om zijn doorzettingsvermogen, harde werk en strijdlust. |
| Monarchie | Een regeringsvorm waarbij een monarch (koning of koningin) aan het hoofd staat, vaak erfelijk bepaald. |
| Solidariteit | Het principe van wederzijdse steun en verbondenheid binnen een groep of samenleving, vooral in tijden van nood. |
| Nationale identiteit | Het gevoel van zelfidentificatie met een natie, gebaseerd op gedeelde cultuur, geschiedenis, taal en waarden. |
| Sociale cohesie | De mate waarin leden van een samenleving zich met elkaar verbonden voelen en bijdragen aan het algemeen welzijn. |
| Standaardtaal | De officiële of algemeen geaccepteerde vorm van een taal die wordt gebruikt in formele communicatie, onderwijs en media. |
| Verbeelde politieke gemeenschap | Een gemeenschap van burgers die zichzelf als deel van dezelfde politieke entiteit beschouwen, vaak gevormd door gedeelde idealen en representaties, zoals in de politieke theorie van Benedict Anderson. |
| Xenofobie | Angst voor of afkeer van vreemdelingen of buitenlanders. |
| Heuristeniek | Een mentale "vuistregel" of strategie die wordt gebruikt om problemen op te lossen of beslissingen te nemen, vooral in situaties van onzekerheid of beperkte informatie. |
| Buitenlandberichtgeving | De manier waarop nieuwsmedia verslag doen van gebeurtenissen en ontwikkelingen in andere landen. |
| Liefdadigheidshows | Televisieprogramma's of evenementen die zijn opgezet om geld in te zamelen voor goede doelen of om bewustzijn te creëren voor maatschappelijke problemen. |
Cover
(LES 4) - Hfst1(deel3).pdf
Summary
# Communicatiemodellen: evolutie en functionaliteit
Communicatiemodellen bieden een geëvolueerde, vereenvoudigde weergave van de complexe realiteit van communicatie, waarbij de focus steeds meer is verschoven en de bouwstenen en functies ervan duidelijker werden afgebakend doorheen de tijd [4](#page=4).
### 1.1 Wat is een communicatiemodel?
Een model is een bewust gesimplificeerde beschrijving van een deel van de werkelijkheid. Communicatie is een complex fenomeen met talrijke elementen en variabelen. Modellen proberen deze complexiteit op een zo eenvoudig mogelijke manier weer te geven, waarbij de belangrijkste elementen worden opgesomd [4](#page=4).
### 1.2 Functies van een communicatiemodel
Communicatiemodellen dienen meerdere functies [4](#page=4):
* **Exploratief:** Ze leggen uit wat communicatie is en hoe het werkt [4](#page=4).
* **Attentief/Afbakening:** Ze helpen te bepalen wat wel en niet onder communicatie valt, wat bijdraagt aan overzicht en inventaris [4](#page=4).
### 1.3 Vorm van communicatiemodellen
Modellen kunnen zowel grafisch als verbaal worden voorgesteld [4](#page=4).
### 1.4 Evolutie en chronologie van communicatiemodellen
Het denken over communicatie heeft zich in de loop van de tijd ontwikkeld, wat blijkt uit de chronologische opeenvolging van modellen. Elk nieuw model bouwt voort op eerdere modellen en introduceert verbeteringen of nuances. De volgende modellen worden chronologisch opgelijst, wat de evolutie in het denken weerspiegelt [3](#page=3):
1. Model van Lasswell [3](#page=3).
2. Model van Shannon & Weaver [3](#page=3).
3. Balansmodel van Newcomb [3](#page=3).
4. Model van Schramm [3](#page=3).
5. Model van Gerbner [3](#page=3).
6. Model van Jakobson [3](#page=3).
7. Procesmodel van Oomkes [3](#page=3).
Het is belangrijk om de auteurs van de modellen te kennen, aangezien deze vaak het onderscheid en de specifieke focus van een model aangeven [3](#page=3).
> **Tip:** Elk model moet bekeken worden in zijn eigen tijdsgeest en met zijn specifieke intentiedoelstelling [4](#page=4).
### 1.5 Componenten van modellen
Modellen bestaan uit componenten, eigenschappen en de relaties daartussen. Verschillende modellen leggen niet hetzelfde belang aan deze bouwstenen. Sommige benadrukken bijvoorbeeld de zender, terwijl andere zich richten op de ontvanger of de context [3](#page=3) [4](#page=4).
---
# Specifieke communicatiemodellen en hun kenmerken
Dit onderwerp verkent diverse communicatiemodellen en hun respectievelijke kenmerken, waarbij de nadruk ligt op hun kernconcepten, bijdragen en beperkingen.
### 2.1 Het model van Lasswell .
Het model van Harold Lasswell, een politicoloog, was een vroege poging om communicatie systematisch te ontleden in vaste bouwstenen. Het model formuleert communicatie in vijf kernvragen: "Wie zegt wat, in welk kanaal, tegen wie, met welk effect?" [5](#page=5).
* **Wie (Who):** Verwijst naar de zender of communicator. Onderzoek richt zich hier op eigenschappen, intenties en achtergrond van de spreker [5](#page=5) [7](#page=7).
* **Zegt wat (Says what):** Verwijst naar de boodschap. Onderzoek hier concentreert zich op inhoudsanalyse [5](#page=5) [7](#page=7).
* **In welk kanaal (In which channel):** Verwijst naar het medium of kanaal waardoor de boodschap wordt verzonden. Onderzoek richt zich op de effecten van verschillende media [5](#page=5) [7](#page=7).
* **Tegen wie (To whom):** Verwijst naar de ontvanger. Onderzoek richt zich hier op doelgroepen en demografische kenmerken [5](#page=5) [7](#page=7).
* **Met welk effect (With what effect):** Verwijst naar het resultaat of de impact van de boodschap. Dit was een centraal punt voor Lasswell, gezien de context van propaganda en massamedia in de jaren '40. Onderzoek richt zich hier op actuele en gedragsveranderingen [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7).
Lasswell's model was belangrijk omdat het communicatie voor het eerst systematisch opdeelde in onderzoeksdomeinen. Het model is echter lineair, wat betekent dat het eenrichtingsverkeer voorstelt zonder feedback, en de ontvanger als passief beschouwt [7](#page=7).
**Beperkingen van Lasswell's model:**
* Geen aandacht voor selectieve blootstelling aan boodschappen [7](#page=7).
* Negeert de sociale en culturele context waarin communicatie plaatsvindt [7](#page=7).
* Houdt geen rekening met ruis of storingen in het communicatieproces [7](#page=7).
> **Tip:** Het model van Lasswell moet je kennen met zijn beperkingen. Een typische examenvraag kan zijn om het model uit te leggen en kritiek te geven [8](#page=8).
### 2.2 Het model van Shannon & Weaver .
Het model van Claude Shannon en Warren Weaver, ontwikkeld in 1949, vindt zijn oorsprong in de telecommunicatiewetenschap en was bedoeld om telefoonlijnen efficiënter te maken. Voor hen was communicatie primair een technisch proces van signaaloverdracht [9](#page=9).
**Onderdelen van het model:**
* **Bron (Source) / Zender (Transmitter):** Codificeert de boodschap in een signaal [9](#page=9).
* **Kanaal (Channel):** Het medium waardoor het signaal wordt verzonden (bv. kabel, luchtgolven) [9](#page=9).
* **Ontvanger (Receiver):** Decodeert het signaal. Dit begrip kan technisch (het apparaat) of menselijk (de luisteraar/lezer) geïnterpreteerd worden, wat spanning kan opleveren [12](#page=12) [9](#page=9).
* **Bestemming (Destination):** De eindlocatie waar de boodschap aankomt [9](#page=9).
Een cruciale toevoeging van Shannon en Weaver was het concept van **ruis (noise)**. In eerste instantie bedoelden ze technische ruis, zoals storingen op een telefoonlijn. In de communicatiewetenschappen werd dit begrip breder geïnterpreteerd om ook menselijke interpretatiefouten te omvatten [10](#page=10) [12](#page=12).
Het model blijft lineair en unilateraal, met nadruk op de zender en het signaal. Er is minder aandacht voor de betekenis, interpretatie door de ontvanger of selectieprocessen. De toevoeging van ruis wordt echter als zeer belangrijk beschouwd omdat het communicatie nooit meer als perfect transparant kon worden gezien [13](#page=13).
> **Tip:** Vergelijk dit model met Lasswell's model: Lasswell focuste op inhoud en effecten, terwijl Shannon & Weaver zich richtten op technische transmissie en ruis [13](#page=13).
### 2.3 Het balansmodel van Newcomb .
Het balansmodel van Theodore Newcomb vertrekt vanuit een sociopsychologisch perspectief en beschouwt communicatie als een middel om balans en harmonie in relaties te bereiken. Het model is gebaseerd op de theorie van attitude-verandering en het idee van gelijkenis [14](#page=14) [15](#page=15).
**Het ABX-model:**
* Twee actoren, A en B, communiceren over een **X** (een object, gebeurtenis, persoon, thema) [14](#page=14) [15](#page=15).
* Mensen hebben de neiging om hun relaties te stabiliseren door gelijkenis in oriëntatie te zoeken [15](#page=15).
* **Co-oriëntatie:** A en B oriënteren zich samen ten opzichte van X [16](#page=16).
* Als oriëntaties te verschillend zijn en er geen bereidheid tot aanpassing is, kan communicatie mislukken en conflict ontstaan [16](#page=16).
Communicatie wordt hier gezien als een middel om evenwicht te creëren in sociale verhoudingen, een andere invalshoek dan de "injectienaald" gedachte van Lasswell. Het doel van communicatie is het herstellen van balans en het bereiken van een gemeenschappelijke oriëntatie [16](#page=16) [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** Twee vriendinnen (A en B) praten over Ariana Grande (X). Als beiden grote fans zijn, oriënteren ze zich positief op X, wat hun relatie versterkt (balans). Als A de acteerprestatie van Ariana in "Wicked" matig vindt en B geweldig, is er geen balans. Ze zullen waarschijnlijk praten om de spanning op te lossen en weer op dezelfde golflengte te komen [17](#page=17).
### 2.4 Het model van Schramm .
Wilbur Schramm, de eerste professor in communicatiewetenschappen, ontwikkelde een model dat zich richt op interpersoonlijke communicatie, maar ook toepasbaar is op massacommunicatie [18](#page=18).
**Kernconcepten:**
* **Gelijkwaardige actoren:** Geen hiërarchie tussen zender en ontvanger [18](#page=18).
* **Continue interactie:** Een circulaire dynamiek zonder duidelijk begin of einde [18](#page=18).
* **Gezamenlijke rollen:** Beide actoren zijn tegelijk communicator en ontvanger [18](#page=18).
* **Encoder, Decoder, Interpreter:** Elke actor vervult deze rollen. De encoder vormt de boodschap, de decoder begrijpt deze, en de interpreter kent er betekenis aan toe [19](#page=19).
Schramm's model bracht een doorbraak door:
* **Circulair denken** in plaats van lineair [20](#page=20).
* Communicatie als **interactieproces** met feedback [20](#page=20).
* Nadruk op **interpretatie** en **semantische ruis**: misverstanden door verschillende interpretaties [20](#page=20).
* Belang van **context**: sociale, culturele, fysieke omgeving, en het referentiekader van de ontvanger (waarden, normen, ideologie) beïnvloeden begrip [20](#page=20).
> **Tip:** Schramm's model is belangrijk omdat het de nadruk legt op de actieve rol van de ontvanger en de complexiteit van betekeniscreatie, inclusief semantische ruis en contextuele invloeden [20](#page=20).
### 2.5 Het model van Gerbner
George Gerbner stelde in 1956 een algemeen model van communicatie voor dat complexiteit en de relatie tussen realiteit en perceptie benadrukt [21](#page=21) [22](#page=22).
**Kernproces:**
Communicatie begint bij een gebeurtenis (E) in de realiteit, maar deze wordt nooit direct waargenomen [21](#page=21).
1. **E (Event):** Een gebeurtenis in de realiteit [23](#page=23).
2. **M (Man/Message system):** Een waarnemer die de gebeurtenis waarneemt en selecteert wat hij/zij doorgeeft. Dit gebeurt in een communicatiesituatie [21](#page=21) [23](#page=23).
3. **SE (Signal/Event):** De boodschap die wordt geconstrueerd op basis van selectie en interpretatie. Deze heeft een bepaalde vorm, context en inhoud [21](#page=21) [23](#page=23).
4. **Kanaal/Medium:** Het middel waardoor de boodschap wordt verspreid [21](#page=21).
5. **Ontvanger:** Ontvangt alleen een gerepresenteerde versie van de gebeurtenis, niet de gebeurtenis zelf [21](#page=21) [23](#page=23).
Cruciaal inzicht: er is altijd een verschil tussen de realiteit zelf en hoe wij die percipiëren via communicatie [22](#page=22).
**Transactionele versus Psychofysische perceptie:**
* **Psychofysische perceptie:** Betekenis ligt in het object zelf. Iedereen die hetzelfde waarneemt, zou dezelfde betekenis moeten zien. De ontvanger is passief. Dit is een klassieke, objectieve visie op de werkelijkheid [26](#page=26) [28](#page=28).
* **Transactionele perceptie:** Betekenis ontstaat in de interactie tussen het object/gebeurtenis en de waarnemer. Elke individu neemt anders waar, afhankelijk van voorkennis, waarden, normen, emoties en context. De ontvanger is actief en construeert betekenis mee. Dit is een moderne visie met meerdere mogelijke interpretaties [26](#page=26) [28](#page=28).
> **Visie op het publiek (agency):**
> * **Passief publiek:** Ontvangt de betekenis die in de gebeurtenis besloten ligt; weinig ruimte voor interpretatie [30](#page=30).
> * **Actief publiek:** Construeert zelf betekenis op basis van het eigen referentiekader; heeft macht om boodschappen anders te lezen [31](#page=31).
**Deelprocessen volgens Gerbner:**
1. **Selectiviteit:** We selecteren wat we waarnemen en doorgeven. Zowel bij de waarneming als bij het communiceren vinden keuzes plaats [33](#page=33).
2. **Omgeving:** Communicatie vindt plaats in een omgeving, bestaande uit de **communicatiesituatie** (concrete omgeving) en de **communicatiecontext** (bredere intertekstuele omgeving) [33](#page=33) [36](#page=36).
3. **Informatie:** Een communicator beschikt zelden over alle informatie; vaak is deze gedeeltelijk of beperkt [33](#page=33) [34](#page=34).
> **Voorbeeld (Top Gun):** De film "Top Gun" kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden, afhankelijk van de kijker en de context. Jongeren zagen mogelijk vooral actie en entertainment, terwijl politieke wetenschappers er propaganda in zagen. De betekenis zit niet in de film zelf, maar in de interactie tussen film en kijker (transactionele perceptie) [35](#page=35).
**Open karakter van communicatie:** Communicatie is altijd open en kan nooit volledig gesloten of gecontroleerd worden. Zenders kunnen iets bedoelen, maar de betekenis ligt nooit volledig vast. Dit kan leiden tot onbedoelde gevolgen [38](#page=38).
---
# Functies van taal en het procesmodel van Oomkes
Dit onderwerp verkent de diverse functies van taal volgens Jakobson en introduceert Oomkes' procesmodel dat de verschuiving van lineair naar circulair denken benadrukt.
### 3.1 Het model van Jakobson: zes functies van taal
Jakobson stelde dat communicatie niet uitsluitend gericht is op informatieoverdracht, maar dat taal verschillende functies kan vervullen. Hij onderscheidde zes functies die tegelijkertijd aanwezig kunnen zijn in communicatie, hoewel meestal één functie dominant is [39](#page=39).
#### 3.1.1 Expressieve functie
De expressieve functie is gericht op de zender en geeft uiting aan gevoelens of emoties [41](#page=41).
> **Voorbeeld:** Een student die zegt: "Ik heb er echt geen zin in," of het tonen van een boos gezicht in een chat [41](#page=41).
#### 3.1.2 Conatieve functie
De conatieve functie is gericht op de ontvanger en beoogt diens gedrag te beïnvloeden. Dit uit zich in bevelen, vragen of aansporen [41](#page=41).
> **Voorbeeld:** De instructie "Doe het raam dicht" of reclameboodschappen zoals "Just do it" [41](#page=41).
#### 3.1.3 Referentiële functie
De referentiële functie gebruikt taal om informatie te geven over de werkelijkheid of de externe context van het communicatieproces [42](#page=42).
> **Voorbeeld:** De uitspraak "Het regent vandaag in Gent" [42](#page=42).
#### 3.1.4 Poëtische functie
De poëtische functie legt de focus op de vorm van de boodschap zelf, los van de inhoud. Dit kan betrekking hebben op de formele en esthetische aspecten van de vormgeving [42](#page=42).
> **Voorbeeld:** Slogans in reclame ("Red Bull geeft je vleugels"), gedichten, rijm, woordspelingen, of in muziek de nadruk op klank of stijl [42](#page=42).
#### 3.1.5 Metalinguïstische functie
De metalinguïstische functie treedt op wanneer taal wordt gebruikt om de taalcode zelf te bespreken. Dit omvat meta-taal [43](#page=43).
> **Voorbeeld:** De vraag "Wat bedoel je met dat woord?" of de uitleg "'Communicatie' komt van het Latijnse communicare" [43](#page=43).
#### 3.1.6 Fatische functie
De fatische functie is gericht op het tot stand brengen, onderhouden of afbreken van contact. Het dient om het communicatiekanaal open te houden of af te tasten of er contact is [43](#page=43).
> **Voorbeeld:** Vragen als "Hallo, hoort iedereen mij?" of "Hoe gaat het?", wat ook bekend staat als smalltalk. Ook emoji's of 'like'-knoppen op sociale media kunnen deze functie dienen [43](#page=43).
> **Voorbeeld:** De prof benadrukte dat hashtags zoals die in een voorbeeld met typisch Vlaamse uitspraken, vaak een combinatie zijn van verschillende functies, waarbij de poëtische (vorm, grap, herkenning) en fatische (contact houden) functies dominant kunnen zijn. Het stopwoordje "euh" dient bijvoorbeeld een fatische functie door het kanaal open te houden en aan te geven dat de spreker nog bezig is [44](#page=44) [45](#page=45).
> **Voorbeeld:** Smalltalk, hoewel inhoudelijk soms oppervlakkig ("Mooie dag vandaag hè", "Alles goed?"), vervult een cruciale fatische functie door het onderhouden van contact. Het wegvallen van smalltalk, zoals tijdens quarantaine, mist niet alleen informatie maar vooral het gevoel van verbondenheid dat het creëert [46](#page=46).
### 3.2 Het procesmodel van Oomkes
De evolutie in het denken over communicatie, van een lineair naar een circulair model, komt tot uiting in het procesmodel van Oomkes [47](#page=47).
#### 3.2.1 Fundamentele shift: van lineair naar circulair
De fundamentele verschuiving in het denken over communicatie is van een lineair model (zoals dat van Shannon & Weaver, waarbij een zender iets naar een ontvanger stuurt) naar een circulair model. In het circulaire model zijn er twee gelijkwaardige actoren die voortdurend interageren, zonder een duidelijk begin of einde. Dit model beschouwt communicatie als een 'act of interpretation' [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 3.2.2 Betekenis-creërend proces
Communicatie wordt in dit model gezien als meer dan alleen informatie doorgeven; het is een proces waarbij zender en ontvanger samen betekenis creëren. Deze betekenis is altijd afhankelijk van interpretatie en kan dus verschillen per persoon, situatie, tijd en plaats [47](#page=47).
> **Voorbeeld:** De context van een gesprek bepaalt de interpretatie; in de les wordt er over theorie gesproken, terwijl er in een informelere setting anders wordt gepraat [47](#page=47).
#### 3.2.3 Proces van encoderen en decoderen
Communicatie omvat de processen van encoderen (het vormgeven van een boodschap door de zender) en decoderen (het interpreteren van de boodschap door de ontvanger). De ontvanger decodeert de boodschap altijd vanuit zijn of haar eigen referentiekader, bestaande uit waarden, opvoeding, emoties en overtuigingen. Dit verklaart waarom de betekenis per persoon kan verschillen [47](#page=47).
#### 3.2.4 Feedback en feedforward
Feedback is de reactie van de ontvanger die terugkeert naar de zender, bijvoorbeeld door te knikken of te antwoorden. Feedforward houdt in dat de zender anticipeert op hoe de boodschap zal worden geïnterpreteerd. Beide aspecten zijn essentieel en maken communicatie tot een actief, tweerichtingsproces [47](#page=47).
#### 3.2.5 Context en referentiekaders
De interpretatie van elke boodschap bepaalt de betekenis, die niet vanzelf ontstaat maar door de manier waarop de ontvanger decodeert. Deze interpretatie is afhankelijk van het referentiekader van de ontvanger, dat elementen omvat zoals opvoeding, geloofsovertuiging, waarden en normen, emoties, interesses en persoonlijke ervaringen [48](#page=48).
> **Belangrijk citaat:** "Communicatie is altijd een act of interpretation. En die interpretatie varieert van persoon tot persoon, van plaats tot plaats, en van tijdsstip tot tijdsstip." [48](#page=48).
Deze elementen (betekenis-creërend proces, encoderen/decoderen, feedback/feedforward, en context/referentiekaders) maken samen het circulaire procesmodel van communicatie compleet [47](#page=47) [48](#page=48).
---
# Visies en vormen van communicatie
Dit onderwerp verkent verschillende manieren om communicatie te conceptualiseren, waaronder de transmissie-, rituele, publiciteits- en receptievisie, en benadrukt de praktische relevantie van deze visies binnen de communicatiewetenschappen.
### 4.1 Verschillende visies op communicatie
Communicatie kan op diverse manieren worden bezien, waarbij verschillende visies de nadruk leggen op andere aspecten van het proces. Deze visies hanteren dezelfde 'bouwstenen' maar leggen andere accenten. Volgens McQuail zijn er vier belangrijke visies te onderscheiden [50](#page=50) [52](#page=52).
#### 4.1.1 Transmissievisie
De transmissievisie beschouwt communicatie als het transport van informatie van een zender naar een ontvanger waarbij de zender centraal staat. Dit is een lineair en rationeel proces, gericht op kennis- en informatieoverdracht. De ruimtelijke dimensie, het overbrengen van inhoud, is hierbij cruciaal. Deze visie is de meest dominante in het denken over communicatie [52](#page=52) [53](#page=53).
**Relevantie in communicatiewetenschappen:** Deze visie is relevant voor studies naar de institutionele dimensie van communicatie, zoals nieuws en voorlichting, en in crisissituaties en onderwijscontexten. Voorbeelden van communicatie binnen deze visie zijn nieuwsberichten, voorlichtingscampagnes en brandalarmen [52](#page=52) [54](#page=54).
#### 4.1.2 Rituele visie of expressiemodel
De rituele visie, ook wel expressiemodel genoemd, benadrukt het culturele en sociale aspect van communicatie. Het gaat hierbij om deelname aan gemeenschappelijke normen en waarden, vergelijkbaar met een ritueel. De focus ligt op hoe mensen, zowel zenders als ontvangers, omgaan met informatie, wat neerkomt op expressie. De boodschap is hierbij minder rationeel en bevat een emotionele en sociale lading. James Carey wordt genoemd als een belangrijke voorstander van deze benadering met zijn artikel "A cultural approach to communication" uit 1975 [56](#page=56) [57](#page=57).
**Voorbeelden:**
> **Example:** Realityprogramma's zoals "Blind Getrouwd" of "De Mol" zijn voorbeelden. Individuele gebeurtenissen worden collectief beleefd en gedeeld, niet zozeer omwille van informatieoverdracht, maar vanwege het sociale en gemeenschappelijke aspect. Het is een sociale gelegenheid en de verbonden community zal hieraan deelnemen [57](#page=57).
>
> **Example:** Rampen en crisissituaties illustreren de rituele visie. Media nemen hierbij een rol op zich om troost te bieden en steun te verlenen, bijvoorbeeld door extra journaals of kranten. Vanuit een transmissievisie is dit irrationeel, aangezien de feitelijke informatie beperkt is. De rituele visie verklaart dit echter door te wijzen op het delen en verwerken van diepe, collectieve emoties. Het overlijden van de Britse Queen is een ander voorbeeld waarbij media niet alleen feiten gaven, maar ook hielpen woorden te vinden voor verdriet en troost boden [58](#page=58) [59](#page=59).
>
> **Example:** Spelletjes zoals Animal Crossing en Fall Guys benadrukken de sociale component en interactiviteit, zelfs wanneer spelers fysiek gescheiden zijn. Dit is relevant voor mediavormen waarin emotie, het sociale en het culturele aspect tot uiting komen, zoals kunst, drama en ontspanning [60](#page=60).
**Relevantie in communicatiewetenschappen:** Deze visie is relevant voor studies naar de symbolische dimensie van communicatie, zoals kunst, drama en ontspanning. Het gaat ook om het versterken van sociale eenheid, solidariteit en collectieve rituelen. Media die deze componenten benadrukken, versterken de sociale cohesie, zoals de "Warmste Week" aantoont [61](#page=61).
**Instrumentele versus rituele kijker:** Hetzelfde medium, zoals het journaal, kan zowel de transmissie- als de rituele visie aanspreken. Een **instrumentele kijker** is vooral gericht op informatieoverdracht (transmissievisie). Een **rituele kijker** kijkt daarentegen omwille van de sociale component, de emotionele laag of het culturele aspect. Het dagelijks samen kijken naar het journaal met ouders kan een ritueel zijn, net als het bewaren van de band met het thuisland tijdens een verblijf in het buitenland door lokale media te volgen [62](#page=62) [63](#page=63).
#### 4.1.3 Publiciteitsvisie
De publiciteitsvisie ziet communicatie als een middel om aandacht te trekken en promotie te maken. Deze visie zal later in de cursus verder worden behandeld [52](#page=52).
#### 4.1.4 Receptievisie
De receptievisie plaatst het publiek centraal en legt de nadruk op de eigen interpretatie van de ontvanger. Deze visie zal ook later in de cursus worden uitgediept [52](#page=52).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Communicatiemodel | Een vereenvoudigde weergave van de complexe werkelijkheid van communicatie, die de belangrijkste elementen, hun eigenschappen en relaties toont. Modellen zijn bedoeld om inzicht te geven en helpen bij het structureren van kennis. |
| Lasswell's model | Een van de eerste communicatiemodellen (1948), geformuleerd als antwoord op vijf vragen: Wie zegt wat, via welk kanaal, tegen wie, met welk effect? Het model benadrukt de zender en de effecten van de boodschap. |
| Shannon en Weaver's model | Een technisch model (1949) oorspronkelijk ontwikkeld voor telecommunicatie, dat communicatie beschrijft als het overbrengen van een signaal van een zender naar een ontvanger via een kanaal, waarbij ruis een belangrijke factor is die de transmissie kan verstoren. |
| Ruis | Alles wat de transmissie of interpretatie van een boodschap kan verstoren. Dit kan technische ruis zijn (bv. storing op een lijn) of semantische ruis (bv. misverstanden door verschillende interpretaties). |
| Newcomb's Balansmodel | Een model (1953) dat communicatie ziet als een sociaal-psychologisch proces gericht op het creëren van evenwicht en harmonie in relaties. Het ABX-model beschrijft hoe twee personen (A en B) communiceren over een derde element (X) om hun oriëntaties op elkaar af te stemmen. |
| Schramm's model | Een model (later dan 1954) dat communicatie als een circulair en interactief proces beschrijft waarbij beide deelnemers tegelijk zender en ontvanger zijn. Het benadrukt de rol van encoderen, decoderen, interpreteren, semantische ruis, context en feedback. |
| Gerbner's model | Een algemeen model (1956) dat communicatie beschrijft als een reeks selectie- en interpretatiestappen, beginnend bij een gebeurtenis in de realiteit (E), waargenomen door een menselijk systeem (M), wat leidt tot een geconstrueerde boodschap (SE) via een kanaal naar een ontvanger. Het benadrukt het verschil tussen realiteit en perceptie. |
| Transactionele perceptie | De visie dat betekenis ontstaat in de interactie tussen de waarnemer en de gebeurtenis of het object. De betekenis is niet vaststaand, maar wordt geconstrueerd door de individuele interpretatie, beïnvloed door voorkennis, waarden, normen en emoties. |
| Psychofysische perceptie | De visie dat betekenis inherent is aan het object of de gebeurtenis zelf en objectief kan worden waargenomen door iedereen. De ontvanger wordt hierbij als passief gezien, die simpelweg de vaststaande betekenis opneemt. |
| Jakobson's taalmodel | Een model dat zes functies van taal onderscheidt: de expressieve (zender), conatieve (ontvanger), referentiële (inhoud/context), poëtische (boodschapvorm), metalinguïstische (code) en fatische (kanaal/contact) functie. |
| Fatische functie | Een taal functie gericht op het tot stand brengen, onderhouden of afbreken van contact en het communicatiekanaal. Voorbeelden zijn small talk, begroetingen en het gebruik van stopwoordjes zoals 'euh'. |
| Procesmodel van Oomkes | Een model (2000) dat de shift benadrukt van lineaire naar circulaire communicatie. Het beschrijft communicatie als een betekeniscreërend proces waarbij zender en ontvanger voortdurend interageren, encoderen, decoderen en gebruik maken van feedback en feedforward, altijd vanuit hun eigen referentiekader. |
| Transmissievisie | Een visie op communicatie die het ziet als het transport van informatie van een zender naar een ontvanger, met een focus op de inhoud en efficiëntie van de overdracht. Het is een lineair en rationeel proces. |
| Rituele visie | Een visie op communicatie die de nadruk legt op het sociale en culturele aspect, gemeenschappelijkheid, emoties en het deelnemen aan collectieve normen en waarden. Communicatie wordt gezien als een middel om sociale cohesie te versterken en gedeelde ervaringen te creëren. |
Cover
Lessen Journalistieke storytelling.docx
Summary
# Storytelling en de journalistieke praktijk
Hier is een gedetailleerde en uitgebreide samenvatting van het onderwerp "Storytelling en de journalistieke praktijk", opgesteld als een examenklare studiegids.
## 1. Storytelling en de journalistieke praktijk
Storytelling is een fundamenteel aspect van menselijke communicatie en perceptie, waarbij narratieven worden gebruikt om betekenis te creëren en informatie over te brengen, wat ook een cruciale rol speelt binnen de hedendaagse journalistiek.
### 1.1 De essentie van storytelling
* **Narratief als bouwsteen:** Een narratief wordt gekenmerkt door de sequentie van gebeurtenissen; er is iets gebeurd en iemand vertelt erover. Het is het geraamte van een verhaal.
* **Storytelling in actie:** Storytelling is de concrete vormgeving van narratieven, verrijkt met emotie en diverse stijlen, gericht op effecten zoals informeren en overtuigen.
### 1.2 Historische wortels en de narratieve wending
* **Diepere structuren:** Verhalen volgen universele, terugkerende structuren, ook in nieuwsverslaggeving.
* **De narrativistische wending (sinds de jaren '80):** Nieuws wordt niet langer gezien als een neutrale spiegel van de werkelijkheid, maar als een verhaal dat volgens specifieke constructies wordt verteld. Dit paradigma verschuift de focus van louter feiten naar de betekenis en impact van het verhaal op het publiek.
* **Homo narrans:** De mens wordt beschouwd als een 'vertellend wezen'.
* **Burke:** Mensen leven in een wereld van symbolen en gebruiken deze om de werkelijkheid te begrijpen.
* **MacIntyre:** Onze levens en identiteiten worden gevormd door verhalen.
* **Fisher:** Mensen worden meer overtuigd door coherente en herkenbare verhalen dan door louter rationele argumenten. Dit vormt een reactie op het dominante rationele paradigma.
### 1.3 Storytelling binnen de journalistiek
* **Nieuwsstructuren en formats:** Journalisten gebruiken vaste vertelstructuren (formats, containers) om informatie begrijpelijk te maken. Deze structuren beïnvloeden hoe het publiek naar een bepaald issue kijkt.
* **Niet-neutrale containers:** Deze formats zijn niet neutraal en worden beïnvloed door:
* De persoonlijkheid van de journalist.
* Universele nieuwswaarden.
* Redactionele structuren (deadlines, hiërarchie).
* Medium, genre, format, merk.
* Doelpubliek.
* **Constructie van de werkelijkheid:** Storytelling is altijd ingebed in deze factoren, wat betekent dat journalisten altijd een bepaalde constructie van de werkelijkheid presenteren. Nieuws is een verhaalvorm, niet slechts een raam op de werkelijkheid.
* **Ethische grenzen:** Er is een grens aan het gebruik van storytelling, vooral wanneer dit ten koste gaat van accuraatheid en waarheidsvinding. Voorbeelden hiervan zijn het monteren van beelden die niet overeenkomen met de werkelijkheid of het verzinnen van bronnen en scènes om een narratief te bevestigen.
### 1.4 Soorten verhalen in de journalistiek (Schmidt & Wahl-Jorgensen)
Er worden drie soorten narratieven onderscheiden (specifieke details hierover worden in latere hoofdstukken uitgewerkt).
### 1.5 Kenmerken van nieuws en de evolutie van nieuwsstructuren
* **Nieuwheid en onverwachtheid:** Kenmerkend voor nieuws, hoewel ritualiteit (bv. verjaardagsjournalistiek) ook voorkomt.
* **Temporaliteit:** De spanning tussen snelle nieuwsupdates en de noodzaak tot reflectieve analyse.
* **Kenmerken van nieuws:** Nieuws wordt altijd gebracht in relatie tot het medium, de historische context, het genre, de commercialiseringsdruk, de journalistieke cultuur, beschikbare bronnen, het merk en de verwachtingen van het publiek.
* **Omgekeerde piramidestructuur:** Ontstaan door technologische ontwikkelingen (telegraaf, linotype) en economische factoren (betaling per woord). De belangrijkste informatie wordt eerst gepresenteerd, wat het bericht coherent en bruikbaar maakte ondanks technologische problemen.
* **Maatschappelijke context:** Afschaffing van zegelbelasting, gestegen alfabetiseringsgraad en reclame leidden tot een evolutie van elitepers naar massapers.
* **Professionalisering:** Ontwikkeling van een objectiviteitsideaal en fact-centered journalism.
* **Structurele definitie van nieuws:**
* **Lead:** De openingsparagraaf die de belangrijkste informatie bevat (wie, wat, waar, waarom, wanneer, hoe). Dit is het meest gelezen deel.
* **Body:** Volgt na de lead en bevat minder belangrijke details.
* **Structural-affect theory:** Onderscheidt *event structure* (wat verteld wordt) en *discourse structure* (hoe het verteld wordt). Verschillende discourse structuren (lineair, reversal, inverted) beïnvloeden de affectieve reactie van het publiek (spanning, nieuwsgierigheid, plezier).
### 1.6 Discourse structures en hun effecten
* **Lineair:** Chronologische opbouw (1-2-3-4-5). Creëert spanning en meeslependheid.
* **Reversal:** Begint met de uitkomst, gevolgd door de uitleg (5-2-3-4-1). Roept nieuwsgierigheid op.
* **Inverted:** De omgekeerde piramide (1-5-2-3-4). Presenteert eerst de belangrijkste informatie.
* **Onderzoek (Knobloch et al.):** Experimenten toonden aan dat lineaire en reversal structuren meer leesplezier en nieuwsgierigheid opwekken dan de omgekeerde piramide, ongeacht de feitelijkheid van het stuk.
### 1.7 Journalistieke genres en storytelling
* **Journalistiek als performatieve discourse:** Journalistiek beschrijft niet alleen de werkelijkheid, maar vormt deze ook. Vorm en stijl zijn cruciaal voor de kracht van een nieuwsverhaal.
* **Genre:** Een herkenbare combinatie van vorm (structuur, presentatie) en stijl (taal, toon, routine) die betekenis draagt binnen een context. Genres scheppen orde en bieden een contract van verwachtingen voor zowel lezer als journalist.
* **Onderscheid:** Genre ≠ medium, ≠ news beat, ≠ journalistieke modus of aanpak.
#### 1.7.1 Belangrijke Journalistieke Genres
* **Nieuwsbericht:** Actueel, feitelijke informatie, omgekeerde piramide structuur (beantwoordt de 5 W's en 1 H).
* **Interview:**
* **Structuur:** Vraag-antwoord, dialoog.
* **Strategie:** De journalist wordt een 'regisseur van betekenis' door de vragen en presentatie van antwoorden.
* **Subversieve strategie:** Doorbraak van bestaande orde door publieke figuren ook op persoonlijk niveau te bevragen.
* **Subgenres van het nieuwsinterview:**
* **Interviewfragment:** Klassieke vraag-antwoord wordt vervangen door ingebedde citaten en voxpops.
* **Ingebedde citaten:** Korte, directe quotes uit interviews met politici, experts of burgers.
* **Voxpops:** Korte reacties van burgers, straatinterviews.
* **Conversationalisering:** Nieuws wordt persoonlijker en minder afstandelijk.
* **Feature journalism (genrefamilie):**
* **Kenmerken:** Intimiteit (emoties, beleving), literair (narratieve structuren, beeldrijke taal, 'show, don't tell'), avontuur (actie, tempo, ooggetuigenperspectief).
* **Featurisation:** Toenemende toepassing van feature-elementen in nieuws door commerciële druk en digitale mogelijkheden.
* **"Snowfallification":** Long-form journalism met multimedia-elementen (tekst, video, foto's, animaties) om meeslepende verhalen te vertellen. Dit is echter tijdrovend en kostbaar.
* **Opiniebijdragen:**
* **Hoofdredactioneel commentaar:** Anoniem, vertegenwoordigt het standpunt van de redactie, geeft gezag, richt zich op het publieke debat, vaak retorisch en normatief. Historisch gezien kon dit zelfs stemadvies bevatten.
* **Column:** Persoonlijke mening van een specifieke auteur, vaak een herkenbaar gezicht, meer vrijheid dan hoofdredactioneel commentaar, kan maatschappelijk debat prikkelen.
* **Opiniebijdrage (Op-Ed):** Vertegenwoordigt een externe stem uit het publieke debat (academicus, burger, politicus). De auteur onderbouwt zijn mening met kennis, ervaring of feitenmateriaal.
* **Fact-check:** Een genre in wording, nog zonder duidelijke routines, vorm of stijl. Gericht op het ontkrachten van feitelijke onwaarheden, verschuift naar online media.
* **Explainers/uitgelegd (Explanatory journalism):** Focus op de 'waarom' en 'hoe' in plaats van de klassieke nieuwswaarden (wie, wat, waar, wanneer). Duidt en verklaart. Vaak met een narratieve 3-act structuur.
* **Liveblog:** Doorlopend nieuwsbericht dat real-time wordt geüpdatet. Kenmerken zijn fragmentarische en open narratieven, een gevoel van 'liveness', en een spanning tussen onmiddellijkheid en geloofwaardigheid. Het is een sociale actie die structuur biedt en verwachtingen schept.
* **Andere genres:** Recensie/review, analyse, achtergrondverhaal, uitgetest, tutorial.
### 1.8 Mythes, personages en storytelling in het nieuws
* **Constructivisme:** Realiteit wordt gecreëerd door sociale processen en interpretaties, niet zomaar ontdekt. Nieuws is altijd een vorm van storytelling, een ordening van gebeurtenissen, vaak met mythische patronen.
* **Mythe:** Schept een verhalend kader dat orde en betekenis geeft aan de wereld, verklaart onbegrijpelijke gebeurtenissen, en bevestigt morele en culturele waarden.
* **Functies:** Verklaren, morele orde bevestigen, continuïteit en orde scheppen.
* **Moderne mythologie:** Nieuws functioneert als moderne mythologie door gebeurtenissen te ordenen en betekenis te geven, en schept voorspelbare structuren.
* **Archetypes:** Herkenbare figuren, situaties en symbolen die universeel voorkomen (oerbeelden). Ze zijn de bouwstenen van mythes en overstijgen tijd en cultuur. Voorbeelden zijn de held, de zondebok, de schenker, de helper.
* **Vladimir Propp:** Analyseerde 31 vaste structuren in sprookjes, toegepast op de functies van dramatische personae.
* **Jack Lule:** Stelt dat journalistieke storytelling gebruikmaakt van symbolische rollen om morele en culturele waarden te bevestigen.
* **Mythische frames in nieuws:** Journalisten gebruiken archetypische mastermythes zoals held, bedrieger, goede moeder, zondebok, schurk. Verhalende patronen zoals 'overcoming evil', 'transformation', 'tragedy', 'romance', 'from rags to riches' komen terug.
* **Case study: Helden-narratief:** De gewone burger die persoonlijke crises overwint en de gemeenschap herstelt, dient als spiegel en hoop in tijden van chaos. Dit is prominent in sportjournalistiek.
* **Mythes, macht en ideologie:** Nieuws als mythe verenigt mensen aan waarden en kan de status quo bevestigen. Journalisten riskeren 'moderne barden' te worden die machtsstructuren bevestigen.
* **Comfort narratives:** Overheden gebruiken verhalen om publieke opinie te sturen en macht te legitimeren (bv. rechtvaardiging van de oorlog in Irak). Mythische frames worden vaak kritiekloos overgenomen.
* **Non-closure:** Een storytellingtechniek waarbij verhalen bewust open worden gehouden om de nieuwswaardigheid te behouden en de betrokkenheid te vergroten. Dit helpt mythes in stand te houden binnen het nieuwsformat (bv. de Bende van Nijvel, verdwijning van Maddie McCann).
### 1.9 Effecten van storytelling: emotie, tabloidisering, objectiviteit en waarheidsvinding
#### 1.9.1 Storytelling en objectiviteit: een ongemakkelijk huwelijk
* **Objectiviteit als strategie (Tuchman):** Gerealiseerd door conventies zoals hoor en wederhoor, scheiding van feit en mening, en een neutrale toon.
* **Spanning:** Storytelling vraagt om gevoel en emotie, terwijl objectiviteit afstand en neutraliteit vereist. Dit leidt tot een spagaat: de neutrale vertelstem roept niet altijd meer vertrouwen op, en het gebruik van storytelling kan leiden tot sentimentaliteit.
* **Waarachtigheid (Kuitenbrouwer):** Een pleidooi om te tonen wat de journalist wel en niet weet, om betekenis te blijven geven zonder geloofwaardigheid te verliezen.
* **Risico van 'false balancing':** Het geven van een gelijkwaardig gewicht aan ongelijke standpunten, wat de waarheid kan verdraaien (bv. klimaatontkenners tegenover wetenschappers).
#### 1.9.2 De rol van emotie in journalistieke verhalen
* **Affective turn:** Emotie wordt erkend als een cruciaal onderdeel van hoe mensen meningen vormen, en niet langer als een storend bijproduct.
* **Strategische inzet van emotie:** Journalisten bouwen emoties bewust in om aandacht te trekken, betrokkenheid te creëren, en om mensen te verbinden rond gedeelde betekenissen en waarden.
* **Functies van emotie:** Inleven, collectieve samenhang creëren, beleidsverandering stimuleren, publiek bereiken in een aandachtseconomie.
* **Strategic ritual of emotionality:** De praktijk van het strategisch inzetten van emoties, vaak door anderen de emoties te laten dragen (gewone mensen, slachtoffers). Dit maakt het verhaal menselijk zonder dat de journalist sentimenteel wordt.
* **Local narrative vs. extended narrative:**
* **Local:** Een kort menselijk moment binnen een feitelijk nieuwsitem dat de abstracte problematiek tastbaar maakt.
* **Extended:** Het hele item is een verhaal, met emotie als rode draad.
#### 1.9.3 Tabloidisering en sensatiezucht
* **Pessimistische visie:** Emotie en sensatie leiden tot de verwaarlozing van belangrijke onderwerpen, een oppervlakkige aanpak, en een verschuiving van informeren naar amuseren ('verkleutering' van het nieuws).
* **Historische ontwikkeling:**
* **VS:** 'Yellow press' in de 19e eeuw, gericht op een breed publiek met toegankelijke verhalen (misdaad, sport, menselijke drama's).
* **VK:** Vorming van de tabloidpers met foto's en sensationele stijl.
* **Duitsland:** Bild Zeitung als voorbeeld van een sensationele stijl.
* **Kenmerken van tabloidjournalistiek:**
* **Inhoud:** Voorkeur voor 'zachte' nieuwsaspecten (BV's, misdaad, human interest) ten koste van 'hard news'.
* **Vorm:** Meer kleur, foto's, visueel aantrekkelijke vormgeving, aanpassing van formaten (bv. kleinere tabloidformaat, aanpassing op tv).
* **Hard vs. zacht nieuws:**
* **Normatieve indeling:** Hard nieuws (politiek, economie) wordt als belangrijker beschouwd dan zacht nieuws (lifestyle, cultuur). Deze dichotomie is echter te simplistisch.
* **Multidimensionaal concept (Reinemann et al.):** Nieuws is hard of zacht op verschillende dimensies: onderwerp (politiek/maatschappelijk relevant vs. lifestyle/cultuur), focus (publiek/thematisch vs. persoonlijk/episodisch), en stijl (neutraal/formeel vs. emotioneel/persoonlijk). Veel nieuwsstukken zijn mengvormen.
* **Sensatiezucht in nieuwskoppen (Molek-Kozakowska):** Een discursieve strategie om nieuws spannender te maken.
* **Inhoud:** Keuze voor prikkelende thema's.
* **Vorm:** Gebruik van taal, beeld of structuur om gewone info spannender te maken.
* **Clickbait:** Een vorm van misleiding waarbij titels nieuwsgierigheid opwekken door informatie achter te houden (information bait) of boosheid te stimuleren (rage bait). Rage bait leidt tot meer engagement op sociale media, maar kan de informatieve kwaliteit van de omgeving schaden.
#### 1.9.4 Uitdagingen voor journalisten
* Hoe verhalen menselijk en meeslepend houden zonder ze te reduceren tot spektakel?
* Hoe vertellen met emotie zonder in te boeten op waarachtigheid?
* Met welke emoties wil je je publiek achterlaten?
### 1.10 Journalistieke webteksten schrijven
* **Online lezen:** Mensen scannen online teksten, vaak in een F-vorm, en lezen kortere paragrafen.
* **Structuur:**
* **Scanbaarheid:** Gebruik van foto's, titels, leads, korte alinea's, witregels, tussentitels.
* **Lead:** Starten met een binnenkomer (cijfer, feit, uitspraak, vraag).
* **Tussentitels:** Inhoudelijk sterk en duidelijk.
* **Alinea's:** 3-4 regels, één idee per alinea.
* **Links:** Gebruik spaarzaam, altijd met 'carewords' gelinkt, openen in nieuw tabblad voor externe links.
* **Taalgebruik:** Inclusief schrijven, vermijden van te veel spreekwoorden en jargon.
* **Visuele elementen:** Sprekende foto's, video's (met auteursrecht/licenties in acht genomen), interactieve formats (embedden, Knight Lab tools).
* **SEO (Search Engine Optimization):** Verbeteren van de zichtbaarheid in zoekmachines.
* **Titels:** Korte, pakkende titels met een 'belofte' of FOMO (Fear Of Missing Out). AB-testen van titels is gangbaar.
### 1.11 Storytelling via sociale media
* **Verschil met traditionele journalistiek:** Vereist andere inhoudelijke ideeën, aansluitend bij de demografie van het platform. Focus op het bereiken van nieuwe doelgroepen (bv. jongeren) en merkverjonging.
* **Platformen:** TikTok, Instagram, X (voorheen Twitter). Elk platform heeft zijn eigen dynamiek en doelgroep.
* **Unieke content:** Een uitdaging gezien de neiging van platformen om elkaars functies te kopiëren. Uniekheid kan via snelheid, invalshoek, persoonlijkheid of productiekwaliteit.
* **Productiestrategieën:** Vertrekken vanuit bestaande artikelen, aangeleverde video, meegaan op pad, of volledig zelf creëren.
* **Scripts & storytelling:** Cruciale 'hook' aan het begin, consistentie in belofte en inhoud, gebruik van eigen woorden, en inspelen op pieken in aandacht.
* **Publicatiestrategie:** Timing is belangrijk (wanneer gebruikers online zijn), gebruik van platform-tools, geven van veel informatie mee. Deelname aan de community (liken, commenten) is essentieel.
### 1.12 Storytelling in tv-journalistiek
* **Essentie:** Combinatie van ratio (feiten) en emotie. Verpakking van feiten om ze bij het publiek te laten beklijven.
* **Storytelling als glijmiddel:** De juiste vorm kiezen om informatie effectief over te brengen.
* **Focus op de kijker:** Meeslepen door spanning, humor en andere elementen. Keuzes maken om het verhaal interessant te maken.
* **Van ratio naar emotie:** De journalist moet de juiste keuzes maken om het publiek mee te nemen in het verhaal, zonder de feitelijke kern te verliezen. De rol van de journalist is om het verhaal te vertellen, niet om zelf centraal te staan.
* **Immersieve journalistiek:** Creëren van een first-person ervaring van gebeurtenissen.
* **Technologieën:** Video (meest laagdrempelig), Virtual Reality (VR - volledige onderdompeling, keuzes maken), Augmented Reality (AR - digitale elementen in de fysieke wereld).
* **Bouwstenen:** Technologie, interactiemogelijkheden (agency), en het narratief (3rd person vs. 1st person).
* **Toepassing:** Creëren van empathie, verdiepen van begrip, toegankelijk maken van complexe informatie.
* **Ethische risico's:** Aantasting van geloofwaardigheid, verschuiving naar entertainment, vertekende representatie, voyeurisme, privacy.
* **Toekomstperspectief:** Duurzaamheid boven experiment, focus op toegankelijke technologieën, en de verhalende meerwaarde centraal stellen ('meaning-first').
### 1.13 Vergelijking van paradigma's en structuren
| Aristoteles | Propp |
| :------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| Goed verhaal heeft 3 fasen: expositie, conflict, resolutie/oplossing. | Analyse van sprookjes met 31 vaste structuren, herkenbare archetypes en functies. Universele onderliggende structuren. |
| **Rationeel paradigma** | **Narratief paradigma (Fisher)** |
| Beslissingen op basis van logica en argumenten. Kennis lost de puzzel van de wereld op. | Verhalen zijn cruciaal voor begrip. Vereist narratieve waarschijnlijkheid (intern coherent) en narratieve trouw (aansluiting bij eigen ervaring). |
| **Narratief als public discourse** | **Narratief als general form of news** |
| Journalisten gebruiken bekende verhaallijnen en mythes om nieuws begrijpelijk te maken. | Verhalende elementen zijn inherent aan nieuws, zelfs zonder expliciete storytelling. |
| **Narratief als specific form of news** | |
| Nieuws expliciet als verhaal opgebouwd (long-form, human interest). | |
| **Mediamodellen en Storytelling** | |
| **Mediterranean/Polarized Pluralist Model:** Sterke politieke invloed, opiniërend, gebruik van storytelling om partijdigheid te onderstrepen. | **North/Central European/Democratic Corporatist Model:** Geprofessionaliseerd, neutraal, balans tussen publieke waarden en commerciële belangen. |
| **Atlantic Model/Liberal Model:** Marktgestuurd, autonomie voor journalisten, storytelling voor commerciële doeleinden (sensatie). | |
| **Omgekeerde Piramide (OP)** | **Nadelen OP:** Mist narratief, context, betekenis, en creëert afstand. |
| **Voordelen OP:** Efficiëntie voor ontvanger en producent, associatie met objectiviteit. | |
| **Discourse Structures:** | |
| **Lineair/Chronologisch:** Meeste spanning, meeslepend. | **Reversal:** Begint met uitkomst, roept nieuwsgierigheid op. |
| **Inverted:** Omgekeerde piramide, efficiënt voor informatieoverdracht. | **Experimentele manipulaties:** Lineaire en reversal structuren wekken meer interesse en leesplezier op. |
| **Prototypes van nieuws:** | |
| **Plain text snapshot:** Feitelijke reconstructie, 3-ledige structuur. | **Informal video snapshot:** Persoonlijke aanspreking, meer engaging. |
| **Snapshot of “Narrative Accordion”:** Omgekeerde piramide met uitklapbaar element voor meer agency. | **Snapshot of “Contextual Timeline”:** Lineaire structuur, minder toegevoegde waarde. |
| **Journalistieke formats:** | |
| **Feiten/verhaalreconstructie:** Focus op feiten, reconstruction, vaak reversal structuur. | **Verhalende reportage:** 'Fly on the wall', empathie, sfeerbeschrijvingen, narratieve opbouw. |
| **Hybride vorm:** Combinatie van feiten en verhalende elementen, inclusief historisch materiaal. | |
| **Soorten interviews:** | |
| **Accountability interview:** Publieke figuren ter verantwoording roepen, formeel, gespannen. | **Experiential interview:** Menselijke beleving tonen, zachte toon, empathisch. |
| **Expert interview:** Nieuws verduidelijken met achtergrondinfo, context bieden. | **Affiliated interview:** Interne verslaggeving, correspondent + anker, collegiaal. |
| **Feature genres:** | |
| **Human interest verhaal:** Gewone mensen centraal, gelinkt aan maatschappelijke relevantie, ontroeren/vermaken. | **(Feature) reportage:** Ter plaatse, ervaring van de journalist centraal, narratieve opbouw, tijdlozer dan nieuws. |
| **Het portret/profiel:** Mens achter de publieke figuur tonen, levensloop, karakter. | |
| **Archetypische personages (Propp):** | |
| **De schurk:** Verstoort de orde, vertegenwoordigt het kwaad (bv. stiefmoeder, draak). | **De schenker:** Levert object aan de held, vaak via een test (bv. goede fee). |
| **De helper:** Stelt zich ten dienste van de held, met uitzonderlijke krachten (bv. muizen, vogels). | **De gezochte:** Object van de queeste (bv. prinses). |
| **De zender/dispatcher:** Motiveert de held (bv. koning). | **De held:** Moet een missie volbrengen. |
| **De valse held:** Probeert de missie te dwarsbomen, wordt ontmaskerd (bv. stiefzusters). | |
| **Heroïsche archetypes in nieuws:** | |
| **Held:** Gewone mensen in uitzonderlijke situaties (bv. zorgverleners, vrijwilligers, sporters). | **Zondebok/bedrieger:** Publiekelijk ter verantwoording geroepen, valt uit de samenleving (bv. Sihame El Kaoakibi). |
| **Slachtoffer:** Iets verschrikkelijks overkomen, vertegenwoordigt grotere maatschappelijke problemen (bv. Julie Van Espen). | **Schurk:** Vertegenwoordigt het kwaad, morele grenzen overschrijdend (bv. Marc Dutroux). |
| **Goede moeder:** Zorg, geduld, empathie, bescherming (bv. Moeder Teresa). | **Zondvloed/ramp:** Natuur/noodlot slaat toe, confronteert met kwetsbaarheid, symbool voor reiniging/hernieuwing (bv. pandemie, overstromingen). |
| **Analyse van helden-narratieven (bv. Tom Boonen):** Opkomst, val, 2e adem/herrijzenis. Media spelen een dubbele rol. | |
| **Non-closure strategieën:** | |
| **Spanning erin houden:** Mysterie creëren, toekomstverwachtingen scheppen. | **Plot aandikken:** Verhaal uitbreiden, her-contextualiseren zonder nieuwe feiten. |
| **Almost-stories:** Nieuwe ontwikkelingen, geruchten die doorbraak suggereren maar niet komen. | **Rituele gebeurtenissen:** Verhaal blijft in het nieuws door herhaling op vaste momenten. |
| **Hoofdpersoon in leven houden:** Personage of waarden blijven levend in de verbeelding. | |
| **Objectiviteit vs. Narratieve journalistiek:** | |
| **Objectiviteit:** Feiten spreken, neutrale toon, omgekeerde piramide. | **Narratieve journalistiek:** Emotie, betrokkenheid, plotstructuur, menselijke verhalen. |
| **Anecdotal leads:** Gebruik van herkenbare mensen om maatschappelijke fenomenen tastbaar te maken. | **Personalisering/Human Interest:** Grote thema's via individuele verhalen. |
| **'Intimization' & self-disclosures:** Subtiele toelating van eigen emoties van de journalist. | **Beeldtaal en visuele framing:** Foto's en video's die emotie uitstralen. |
| **Strategische rituelen:** | |
| **Objectiviteit (Tuchman):** Beschermen tegen bias, feiten spreken, neutraliteit, afstand. | **Emotionality (Wahl-Jorgensen):** Beschermen tegen kilte, emoties spreken via anderen, authenticiteit, empathie. |
| **Tabloidisering:** | |
| **Inhoud:** Voorkeur voor 'zachte' thema's. | **Vorm:** Visualisering, aangepaste formats. |
| **Hard/Zacht Nieuws (Multidimensionaal):** Onderwerp, Focus, Stijl. | |
| **Sensatiezucht:** Illocutions (bedoelde handeling van de kop), macrostructures (thema's), narrative formulas, interpersonal & textual devices (taalgebruik, deixis), evaluation parameters (waardeoordelen). | |
| **Clickbait:** Information bait (informatie achterhouden), Rage bait (boosheid opwekken). | |
---
# De rol van mythes, archetypes en narratieve structuren in nieuws
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de rol van mythes, archetypes en narratieve structuren in nieuws, gebaseerd op de verstrekte documentatie (pagina's 17-37).
## 2. De rol van mythes, archetypes en narratieve structuren in nieuws
Dit onderwerp onderzoekt hoe mythische patronen, archetypes en specifieke narratieve structuren worden gebruikt in nieuwsverhalen om betekenis te geven aan gebeurtenissen en culturele waarden te bevestigen.
### 2.1 De narratieve wending in het nieuws
De "narratieve wending" in de journalistiek, die sinds de jaren tachtig opkomt, stelt dat nieuws niet slechts een neutrale spiegel van de werkelijkheid is, maar een constructie die volgens bepaalde patronen wordt verteld. Dit paradigmaverschuiving kijkt naar nieuws niet alleen via feiten, maar ook via de lens van verhalen, inclusief elementen zoals plot, emoties en personages. Deze benadering, die voortbouwt op concepten als 'homo narrans' (de mens als vertellend wezen), erkent dat mensen betekenis geven aan de wereld door middel van symbolen en verhalen, en dat we niet alleen rationeel, maar ook narratief worden overtuigd.
* **Homo narrans:** Dit concept, onder meer verkondigd door Kenneth Burke en Walter Fisher, benadrukt dat mensen hun identiteit en wereldbeeld vormen op basis van verhalen. We worden niet alleen overtuigd door logica, maar vooral door coherente en herkenbare verhalen.
* **Storytelling in de journalistiek:** Journalisten gebruiken vaak vaste verhaalstructuren en "containers" om informatie begrijpelijk te maken. Deze formats zijn echter niet neutraal en worden beïnvloed door factoren zoals de persoonlijkheid van de journalist, universele nieuwswaarden, redactiestructuren, het medium, het genre, het merk en het doelpubliek. Nieuws is dus eerder een verhaalvorm dan een direct raam op de werkelijkheid.
### 2.2 Narratieve structuren en nieuwsconstructie
Nieuws wordt opgebouwd met specifieke structuren die de betekenisgeving beïnvloeden. De "omgekeerde piramidestructuur", ontstaan uit technologische ontwikkelingen zoals de telegraaf, plaatst de belangrijkste informatie (wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe) vooraan. Echter, naast deze feitelijke, afstandelijke benadering, evolueert de journalistiek ook naar meer betrokken, narratieve vertelwijzen.
* **Discourse structuren:** Er wordt onderscheid gemaakt tussen de 'event structure' (wat er verteld wordt) en de 'discourse structure' (hoe het verteld wordt). Verschillende discursieve structuren, zoals lineair, 'reversal' (omkering) en 'inverted' (omgekeerde piramide), kunnen de affectieve reactie van het publiek beïnvloeden (spanning, nieuwsgierigheid, plezier).
* **Lineair:** Chronologische volgorde, vaak gebruikt in reportages en live blogs, wat spanning kan opwekken.
* **Reversal:** Begint met de uitkomst, gevolgd door de uitleg hoe die tot stand kwam. Dit kan nieuwsgierigheid opwekken, vooral in true crime of justitie-journalistiek.
* **Inverted:** De omgekeerde piramide, waarbij de belangrijkste informatie eerst komt. Dit is efficiënt voor snelle informatieoverdracht.
### 2.3 Mythes als betekeniskaders
Mythes spelen een cruciale rol in het nieuws door een verhalend kader te scheppen waarmee de maatschappij orde en betekenis geeft aan de wereld. Ze beantwoorden vragen over waarom dingen gebeuren, wat goed en fout is, en wie we zijn als gemeenschap.
* **Functies van mythes:**
* **Verklaring:** Bieden een kader om onbegrijpelijke of bedreigende zaken te verklaren.
* **Waardenbevestiging:** Bevestigen wat binnen een samenleving als goed, slecht of belangrijk wordt beschouwd.
* **Continuïteit en orde:** Zorgen voor stabiliteit en begrip in een chaotische wereld.
* **Nieuws als moderne mythologie:** Nieuwsverhalen, vooral die over rampen, politieke schandalen of de strijd van sporthhelden, vervullen vaak dezelfde functies als klassieke mythes. Ze geven betekenis, bevestigen morele ordes en scheppen herkenbare structuren.
### 2.4 Archetypes als bouwstenen van verhalen
Archetypes zijn universele, herkenbare figuren, situaties en symbolen die steeds terugkomen in verhalen over verschillende culturen en tijden heen. Ze vormen de 'oerbeelden' in ons collectieve onderbewustzijn en maken verhalen instinctief herkenbaar.
* **Soorten archetypes:** Archetypes kunnen zich manifesteren als figuren (held, schurk), narratieven (queeste, val), conflicten (goed vs. kwaad), plaatsen en middelen.
* **Journalistieke toepassingen:**
* **Held:** Vaak een gewone burger die persoonlijke crisissen overwint en de gemeenschap herstelt. Dit narratief biedt hoop en dient als moreel baken. Voorbeelden zijn zorgverleners tijdens de pandemie, vrijwilligers bij rampen, en sporthhelden.
* **Zondebok/Bedrieger:** Figuren die publiekelijk ter verantwoording worden geroepen, wat leidt tot rechtvaardiging voor de samenleving.
* **Slachtoffer:** Personen aan wie iets verschrikkelijks is overkomen, wat kan leiden tot maatschappelijke discussies over falen van systemen of bescherming.
* **Schurk:** Verpersoonlijking van het kwaad, die morele grenzen overschrijdt en de samenleving helpt haar eigen grenzen af te bakenen.
* **Goede moeder:** Verpersoonlijking van zorg, geduld en empathie, die bescherming biedt en het goede in de maatschappij vertegenwoordigt.
* **Zondvloed/Ramp:** Verhalen over het noodlot dat toeslaat, wat confronteert met menselijke kwetsbaarheid en ruimte biedt voor hoop en vernieuwing, mits er actie wordt ondernomen.
* **Vladimir Propp's functies:** Propp identificeerde in sprookjes 31 vaste structuren, waaronder de vertrek van de held, de ontmoeting met de vijand en de uiteindelijke overwinning. Deze structuren zijn ook terug te vinden in moderne verhalen.
* **Jack Lule's archetypische oermythes:** Lule identificeert oermythes in journalistieke storytelling, zoals de held, bedrieger, goede moeder, zondebok, schurk, en narratieven als 'overcoming evil' en 'rags to riches'.
### 2.5 Mythes, macht en ideologie
Nieuwsverhalen, door het gebruik van mythische patronen en archetypes, kunnen de waarden van dominante machtsstructuren bevestigen en de status quo in stand houden. Journalisten kunnen, bewust of onbewust, fungeren als "barden" die deze structuren reproduceren.
* **Comfort narratives:** Overheden maken gebruik van verhalen die publiek meekrijgen en hun macht bevestigen, zoals tijdens de aanloop naar de oorlog in Irak met frames als "weapons of mass destruction" en "shock and awe". Deze mythische frames, die passen bij heersende waarden zoals vrijheid en democratie, worden vaak kritiekloos overgenomen.
* **Media als 'barden':** Media kunnen de boodschappen van de overheid overnemen, wat kan leiden tot een rol als "lapdogs" in plaats van "watchdogs".
### 2.6 Non-closure: het openhouden van verhalen
Non-closure is een storytellingtechniek waarbij verhalen bewust open worden gehouden, zonder een definitief einde. Dit zorgt ervoor dat nieuwsverhalen nieuwswaardig blijven, de spanning behouden, en de betrokkenheid van het publiek vergroten.
* **Functies van non-closure:**
* **Mythes in stand houden:** Binnen het nieuwsformaat blijven mythes leven doordat verhalen niet worden afgesloten.
* **Spanning en betrokkenheid:** Houdt de lezer geboeid omdat er nog iets kan gebeuren.
* **Rituele functie:** Verbindt mensen rond gedeelde betekenissen en waarden.
* **Voorbeelden:** De Bende van Nijvel en de verdwijning van Madeline McCann zijn klassieke voorbeelden van non-closure, waarbij de onopgeloste aard van de zaak de verhalen relevant houdt en raakt aan diepere maatschappelijke thema's zoals wantrouwen in instituties of de bescherming van kinderen.
### 2.7 De impact van storytelling op objectiviteit en waarheidsvinding
De opkomst van storytelling in de journalistiek creëert een spanning met het traditionele ideaal van objectiviteit.
* **Objectiviteit als strategie:** Gaye Tuchman beschrijft objectiviteit als een strategie die journalisten hanteren via conventies zoals hoor en wederhoor, scheiding van feit en mening, en neutrale toon, om geloofwaardigheid uit te stralen.
* **De 'affective turn':** De laatste decennia is er een verschuiving naar het erkennen van de cruciale rol van emotie in hoe mensen meningen vormen. Emoties worden niet langer gezien als storend, maar als een middel om aandacht te trekken, betrokkenheid te creëren en collectieve samenhang te bevorderen.
* **Risico op 'false balancing':** Het streven naar balans kan leiden tot 'false balancing', waarbij ongelijke standpunten een gelijkwaardig gewicht krijgen (bv. klimaatontkenners tegenover wetenschappers), wat de waarheid kan vertekenen.
* **Spanning tussen objectiviteit en storytelling:** Storytelling vraagt om gevoel en emotie, terwijl objectiviteit afstandelijkheid en neutraliteit nastreeft. Dit vereist een delicaat evenwicht. Journalisten proberen dit vaak op te lossen door anderen (gewone mensen, slachtoffers) de emoties te laten dragen, waardoor de journalist professioneel neutraal kan blijven.
* **Tabloidisering en sensatie:** Een pessimistische visie op storytelling is de neiging tot tabloidisering, waarbij de focus verschuift van hard nieuws naar entertainment, wat kan leiden tot oppervlakkigheid en verwaarlozing van belangrijke onderwerpen. Dit wordt mede gedreven door commerciële druk en de behoefte om aandacht te trekken in een competitief medialandschap.
* **Kenmerken van tabloidjournalistiek:** Kenmerken bevinden zich zowel in de inhoud (focus op 'zachte' thema's) als de vorm (visualisering, spanningsopbouw).
* **Hard vs. Zacht nieuws:** De dichotomie tussen hard en zacht nieuws is problematisch. Nieuws is vaak een mengvorm, en 'zacht' nieuws kan dienen als een 'inroad' naar belangrijkere onderwerpen. Een multidimensionaal concept, dat rekening houdt met onderwerp, focus en stijl, is nuttiger.
### 2.8 De rol van emotie in nieuws
Emotie speelt een steeds belangrijkere rol in journalistieke verhalen, deels gedreven door de "affective turn" en de aandachtseconomie.
* **Strategic ritual of emotionality:** Dit concept, complementair aan Tuchman's 'strategic ritual of objectivity', erkent dat emoties cruciaal zijn om mensen te raken en te verbinden. Journalisten regisseren emoties strategisch, vaak door de ervaringen van anderen te belichten, om geloofwaardigheid door authenticiteit te bereiken.
* **Lokale vs. uitgebreide narratieven:** Emotie kan worden ingebed in korte "lokale narratieven" (menselijke momenten binnen een feitelijk item) of fungeren als rode draad in "uitgebreide narratieven" (het hele item is een verhaal).
* **Genres en emotie:** Genres zoals reportages en columns lenen zich meer voor emotie dan het nieuwsbericht met de omgekeerde piramide.
### 2.9 De uitdagingen van digitale journalistiek en AI
Digitale technologieën en AI introduceren nieuwe mogelijkheden en uitdagingen voor storytelling in nieuws.
* **Nieuwe vertelvormen:** Online platforms maken updates, deling en interactieve formats mogelijk. Mensen lezen online anders (scannen, F-vorm, mobiel gebruik), wat de structuur en opmaak van teksten beïnvloedt (scanbaarheid, tussentitels, korte alinea's).
* **SEO en algoritmes:** Zoekmachineoptimalisatie (SEO) en algoritmes bepalen de vindbaarheid en verspreiding van nieuws. De relatie tussen clicks en impressies verandert, wat invloed heeft op advertentie-inkomsten.
* **AI-gegenereerde beelden:** De opkomst van AI roept ethische vragen op over het verplicht bijzetten van AI-gegenereerde beelden en de impact op de waarheidsgetrouwheid.
* **Sociale media:** Nieuwsmerken gebruiken sociale media om nieuwe doelgroepen te bereiken en merkbekendheid op te bouwen. Dit vereist unieke content die aansluit bij de platforms (TikTok, Instagram), vaak met een focus op snelle, visuele en soms speelse vertellingen. De kernuitdaging ligt in het creëren van authentieke en boeiende content die de aandacht trekt zonder de geloofwaardigheid te verliezen.
* **Scripts en storytelling op sociale media:** Een sterke hook, de belofte van de titel, en een passende toon zijn cruciaal. Videoscripts moeten de aandacht vasthouden en gebruik maken van bewegend beeld. Een duidelijke publicatiestrategie, inspelen op platformtrends en interactie met de community zijn essentieel.
### 2.10 Immersieve journalistiek
Immersieve journalistiek biedt de mogelijkheid voor het publiek om 'eerste-persoonservaringen' van gebeurtenissen te krijgen, wat de afstand tussen publiek en nieuws verkleint en begrip verdiept.
* **Technologieën:** VR (Virtual Reality), AR (Augmented Reality) en 360° video worden ingezet om ervaringen te creëren.
* **VR:** Biedt de meest diepgaande immersie, waarbij de gebruiker zich volledig in een computergegenereerde of hybride omgeving bevindt en keuzes kan maken die het verloop van het verhaal beïnvloeden.
* **AR:** Verrijkt de fysieke wereld met digitale elementen, waardoor de gebruiker de werkelijkheid ervaart met toegevoegde informatie.
* **360° video:** Biedt een beperkte vorm van interactiviteit waarbij de gebruiker kan rondkijken, maar geen handelingsvermogen heeft in het verhaal.
* **Narratieve perspectieven:** Verhalen kunnen worden verteld vanuit een derde persoon (onzichtbare observator) of eerste persoon (als personage in het verhaal).
* **Voordelen:** Het bevorderen van emotionele betrokkenheid en empathie, het verdiepen van begrip van complexe informatie, en het aantrekken van nieuwe doelgroepen, met name jongeren.
* **Ethische risico's:** Aantasting van geloofwaardigheid, verschuiving naar entertainment, vertekende representatie van de werkelijkheid, onbedoeld voyeurisme, en inbreuken op privacy.
* **Toekomst:** Immersieve journalistiek staat nog voor uitdagingen zoals monetisatie, hoge productiekosten, beperkt publieksbereik en technologische afhankelijkheid. De focus verschuift echter van 'tech-first' naar 'meaning-first', met toegankelijkere technologieën en een grotere nadruk op de verhalende meerwaarde.
---
**Tip:** Vergelijk de 'strategic ritual of objectivity' met de 'strategic ritual of emotionality'. Begrijp hoe beide strategieën de geloofwaardigheid van journalistiek proberen te waarborgen, maar via verschillende middelen (afstand versus authenticiteit via anderen). Dit is een belangrijk concept om de complexiteit van nieuwsverhalen te analyseren.
**Tip:** Denk na over de toepassing van mythische patronen en archetypes in je eigen nieuwsconsumptie. Welke verhalen resoneren met je, en waarom? Herken je de held, de schurk, of de zondebok in de huidige berichtgeving?
**Tip:** Analyseer de structuur van nieuwsartikelen die je leest. Is het een omgekeerde piramide, een lineair verhaal, of een reversal? Hoe beïnvloedt de structuur jouw leeservaring en begrip?
**Tip:** Wees kritisch op 'non-closure' verhalen. Hoewel ze de betrokkenheid vergroten, kunnen ze ook leiden tot eindeloze speculatie en het in stand houden van onopgeloste maatschappelijke vraagstukken zonder concrete oplossingen.
---
# Effecten van storytelling: emotie, tabloidisering en waarheidsvinding
Dit onderwerp analyseert de impact van storytelling op de lezer, met specifieke aandacht voor de rol van emotie, de tendens tot tabloidisering, en de uitdagingen met betrekking tot objectiviteit en waarheidsvinding in journalistieke verhalen.
## 3. Storytelling en objectiviteit: een ongemakkelijk huwelijk
### 3.1 De strategie van objectiviteit
Gaye Tuchman definieerde objectiviteit in de journalistiek niet zozeer als een kenmerk van de werkelijkheid, maar als een **strategie**. Journalisten hanteren specifieke conventies en gewoontes om geloofwaardigheid en professionaliteit uit te stralen. Deze conventies omvatten onder andere:
* Hoor en wederhoor toepassen.
* Feiten scheiden van meningen.
* Bronnen citeren in plaats van de eigen mening te presenteren.
* Een neutrale, afstandelijke toon hanteren.
Deze conventies structureren het journalistieke werk, maar kunnen ook leiden tot spanningen, met name wanneer storytelling, dat juist gevoel en emotie vraagt, botst met de vereiste afstandelijkheid en neutraliteit.
### 3.2 De spagaat van de journalistiek
De opkomst van narratieve journalistiek leidt ertoe dat journalistiek **narratiever** wordt, met minder focus op louter waarneming en meer op vertellen. Journalisten hechten meer belang aan hun vertelstijl en mening, wat leidt tot een grotere persoonlijkheid in de berichtgeving. Dit plaatst journalisten in een spagaat: enerzijds is er de objectiviteit, anderzijds roept een neutrale vertelstem niet altijd meer vertrouwen op. Om het publiek te betrekken wordt storytelling ingezet, maar dit kan leiden tot sentimentaliteit, wat botst met het ideaal van objectiviteit.
Kuitenbrouwer pleit voor **waarachtigheid**, waarbij journalisten tonen wat ze wel en niet weten. Dit kan helpen om betekenis te blijven geven aan journalistiek zonder geloofwaardigheid te verliezen.
### 3.3 Risico's: False balancing en sentimentalisering
Een risico van de strategische omgang met objectiviteit is **"false balancing"**. Dit treedt op wanneer tegengestelde standpunten, zelfs als ze wetenschappelijk niet even zwaar wegen, een gelijkaardig gewicht krijgen in de berichtgeving. Dit kan de waarheid vertekenen, alsof elk standpunt even geloofwaardig is.
Narratieve journalistiek wordt soms gezien als een aanslag op de objectiviteit, omdat het de nadruk legt op gevoel en emotie. De journalist toont betrouwbaarheid via wederhoor en afstandelijkheid, wat kan clashen met de narratieve aanpak.
## 4. De rol van emotie in journalistieke verhalen
### 4.1 De "affective turn"
De afgelopen twintig jaar is er sprake van een **"affective turn"** in de journalistiek. Emotie wordt niet langer gezien als iets storends, maar als een cruciaal onderdeel van hoe men een opinie vormt. Journalisten bouwen bewust en strategisch emoties in hun verhalen in om aandacht te trekken, betrokkenheid te creëren en mensen te verbinden.
### 4.2 Emotie als instrument
Emoties stellen ons in staat ons in te leven, collectieve samenhang te creëren en beleidsverandering te bewerkstelligen. In een aandachtseconomie zijn emoties ook een manier om het publiek te bereiken. Er is een optimistische visie dat emotie kan dienen als een "inroad" naar belangrijker nieuws.
### 4.3 Strategic ritual of emotionality
De **"strategic ritual of emotionality"** is deels complementair aan Tuchman's "strategic ritual of objectivity". Het is essentieel om mensen te raken en te laten zien wat belangrijk is, zonder te veel emotioneel te lijken, wat de objectiviteit zou kunnen schaden. Dit evenwicht wordt vaak bereikt door andere personen de emoties te laten dragen. Gewone mensen belichamen het verhaal, waardoor de journalist professioneel kan blijven terwijl het publiek de emotionele impact ervaart. Dit wordt beloond bij journalistieke prijzen.
Emoties zijn dus niet zomaar bijkomstig, maar een **professioneel instrument** waarop journalisten bewust inzetten zonder hun geloofwaardigheid te verliezen. Ze werken complementair aan objectiviteit.
### 4.4 Lokale en uitgebreide narratieven
* **Local narrative:** Een kort menselijk moment binnen een verder feitelijk nieuwsitem. Dit geeft cijfers en feiten een menselijk gezicht en zorgt voor emotionele diepgang.
* **Extended narrative:** Het hele item is een verhaal, waarin emotie de rode draad vormt. Dit nodigt uit tot identificatie met personages.
Genres zoals reportages, recensies en columns lenen zich meer voor emotie dan nieuwsberichten in de omgekeerde piramide-structuur.
## 5. Tabloidisering en sensatiezucht
### 5.1 Risico's en kenmerken
Een pessimistische visie op storytelling in de journalistiek wijst op de **verwaarlozing van belangrijke onderwerpen** ten gunste van oppervlakkige, emotionele en sensationele aanpakken. Dit wordt tabloidisering genoemd, waarbij journalistiek van informeren naar amuseren verschuift, wat leidt tot een "verkleutering" van het nieuws en een voorkeur voor sensationele verhalen zonder diepgang.
Kenmerken van tabloidjournalistiek omvatten:
* **Inhoud:** Voorkeur voor "zachte" thema's zoals BN'ers, relaties, sport, misdaad en human interest, ten koste van "hard news".
* **Vorm:** Visueel aantrekkelijke vormgeving met veel kleur en beeldmateriaal, kleinere koppen en compactere artikelen. Televisie heeft ook aanpassingen gezien in presentatietechnieken en verhaaltechnieken om kijkers te betrekken.
### 5.2 Hard versus zacht nieuws
De traditionele dichotomie tussen hard en zacht nieuws is te simplistisch. Nieuws is niet strikt hard of zacht, maar kan op verschillende dimensies harder of zachter zijn. Reinemann et al. stellen een **multi-dimensionaal concept** voor, waarbij de **onderwerpdimensie** (politiek/maatschappelijk versus lifestyle/celebrity), de **focusdimensie** (publiek/thematisch versus persoonlijk/episodisch) en de **stijldimensie** (neutraal/formeel versus emotioneel/persoonlijk) bepalen hoe "hard" of "zacht" een nieuwsbericht is.
### 5.3 Sensatiezucht en clickbait
Sensatiezucht is een **discursieve strategie** om nieuws interessanter, uitzonderlijker of relevanter te maken. Dit kan zowel in de **inhoud** (keuze voor prikkelende thema's) als in de **vorm** (gebruik van taal, beeld, structuur om gewone info spannender te maken).
**Clickbait** kan op verschillende manieren worden ingedeeld:
* **Information bait:** Headlines die nieuwsgierigheid opwekken door informatie achter te houden.
* **Rage bait:** Headlines die bewust boosheid en morele verontwaardiging uitlokken om interactie te stimuleren.
Hoewel rage bait effectiever is om aandacht te trekken, kan het negatieve gevolgen hebben voor de kwaliteit van de informatieomgeving, zoals polarisatie.
## 6. Waarheidsvinding en de uitdagingen van storytelling
### 6.1 Het conflict met objectiviteit en waarheidsvinding
Storytelling, met zijn nadruk op emotie en narratief, kan botsen met de journalistieke principes van objectiviteit en waarheidsvinding. Terwijl objectiviteit streeft naar een neutrale weergave van feiten, kan storytelling de werkelijkheid kleuren en interpreteren. De vraag is hoe verhalen menselijk en meeslepend kunnen zijn zonder te vervallen in spektakel, en hoe emotie gebruikt kan worden zonder in te boeten op waarachtigheid.
### 6.2 Archetypes, mythes en betekenisgeving
Journalistieke verhalen grijpen vaak terug naar **bekende verhaallijnen, mythes en metaforen**. Dit helpt om nieuws begrijpelijk te maken en biedt een **herkenbaar narratief kader** voor de wereld. Mythes, met hun archetypische personages (held, schurk, zondebok), situaties en symbolen, geven betekenis aan gebeurtenissen en bevestigen vaak morele en culturele waarden. Nieuws functioneert zo als een moderne mythologie.
### 6.3 Non-closure als strategie
**Non-closure** is een storytellingtechniek waarbij verhalen bewust open worden gehouden. Dit kan door de nadruk te leggen op mysterie, toekomstverwachtingen te creëren, sub-characters te introduceren, of door rituele hervertellingen op vaste momenten. Dit houdt de spanning erin, vergroot de betrokkenheid en zorgt ervoor dat verhalen nieuwswaardig blijven, zelfs na lange tijd, door aan te haken bij diepere maatschappelijke thema's (bv. Bende van Nijvel, Madeline McCann).
### 6.4 De journalist als bard
Journalisten lopen het risico moderne **barden** te worden die de waarden van dominante machtsstructuren vertegenwoordigen. Door bekende narratieve patronen te gebruiken, kunnen ze onbedoeld machtsdiscoursen reproduceren. **"Comfort narratives"** kunnen worden ingezet door overheden om publieke steun te verkrijgen en hun macht te bevestigen. De strijd tussen de War of the Worlds-uitzending en krantenmedia illustreert de dynamiek tussen nieuwe media en gevestigde structuren.
### 6.5 Immersieve journalistiek en ethische risico's
Immersieve journalistiek, die technologieën als VR, AR en 360°-video gebruikt, creëert een **eerstepersoonservaring** van nieuwsgebeurtenissen. Hoewel dit de empathie kan vergroten en complexe informatie begrijpelijk kan maken, brengt het ook ethische risico's met zich mee:
* **Verschuiving van informatie naar entertainment:** Dramatisering en sensatie kunnen de waarheidsgetrouwheid aantasten.
* **Vertekende representatie:** Overmatige emotionele betrokkenheid of onbedoeld voyeurisme.
* **Privacy en waardigheid:** Aantasting van de privacy van betrokkenen.
* **Objectiviteit versus subjectiviteit:** Journalistiek activisme kan de neutraliteit ondermijnen.
De effectiviteit van immersieve journalistiek hangt af van de journalistieke doelstellingen en de gebruikte technologie. De huidige trend is een verschuiving van "wat" naar "waarom" en van "tech-first" naar "meaning-first", met meer nadruk op duurzaamheid en toegankelijke technologieën.
## 7. De toekomst van storytelling in journalistiek
De digitale journalistiek en de opkomst van AI stellen journalisten voor nieuwe uitdagingen en kansen. Het schrijven voor online platforms vereist een andere aanpak dan traditionele media, met aandacht voor scanbaarheid, hyperlinks, en interactieve formats. Sociale media vereisen unieke content die is afgestemd op de specifieke platforms en doelgroepen. De toekomst van storytelling in de journalistiek ligt in het vinden van een balans tussen het vertellen van menselijke, meeslepende verhalen en het waarborgen van waarachtigheid en ethische principes.
---
# Immersieve journalistiek en nieuwe vertelvormen
Immersieve journalistiek en nieuwe vertelvormen verkennen de toepassing van technologieën zoals VR, AR en 360° video om het publiek een meeslepende, eerstelijns ervaring van nieuwsverhalen te bieden, waarbij de toeschouwer niet langer een passieve kijker is, maar een participant in het verhaal.
### 4.1 De evolutie van journalistieke vertelvormen
De manier waarop nieuws wordt verteld, heeft een aanzienlijke evolutie doorgemaakt, beïnvloed door technologische veranderingen, maatschappelijke contexten en verschuivende journalistieke idealen.
#### 4.1.1 De narratieve wending in de journalistiek
* **Homo narrans:** De mens wordt gezien als een wezen dat leeft en denkt in verhalen. Verhalen structureren onze identiteit en ons begrip van de wereld. Dit in tegenstelling tot het dominante rationele paradigma dat de mens primair als een rationeel wezen beschouwde.
* **Nieuws als verhaal:** Nieuws wordt niet langer beschouwd als een neutrale spiegel van de werkelijkheid, maar als een constructie die, net als andere verhalen, bepaalde structuren, plotlijnen en zelfs emoties bevat.
* **Invloed van factoren:** De storytelling in journalistiek wordt beïnvloed door de persoonlijkheid van de journalist, universele nieuwswaarden, redactiestructuren, het medium, het genre, het merk en het doelpubliek.
#### 4.1.2 Structurele veranderingen in nieuwsberichten
* **Omgekeerde piramidestructuur:** Ontstaan door technologische ontwikkelingen zoals de telegraaf, die de noodzaak van beknopte en efficiënte berichtgeving stimuleerde. De belangrijkste informatie wordt vooraan geplaatst, gevolgd door minder belangrijke details.
* **Voordelen:** Efficiëntie voor ontvanger en producent, associatie met objectiviteit.
* **Nadelen:** Mist narratief en context, creëert afstand in plaats van verbinding.
* **Verschillende discoursstructuren:**
* **Lineair/chronologisch:** Creëert spanning en meesleping, maar kan saai zijn bij droge feiten.
* **Reversal:** Begint met de uitkomst, gevolgd door de uitleg. Roep nieuwsgierigheid op.
* **Inverted (omgekeerde piramide):** Eerst de belangrijkste informatie (wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe), daarna minder belangrijke details. Efficiënt voor informatieoverdracht.
* **Experimenten met structuur:** Onderzoek heeft aangetoond dat lineaire en reversal structuren meer spanning, nieuwsgierigheid en leesplezier kunnen oproepen, ongeacht de feitelijkheid van het verhaal.
#### 4.1.3 Opkomst van narratieve journalistiek
* **Literair-artistieke technieken:** Narratieve journalistiek past literaire technieken toe op werkelijk gebeurde verhalen, met elementen als personages, scènes, spanningsbogen, een verteller en gelaagdheid (synoptisch detail).
* **Vorm en stijl:** De kracht van een nieuwsverhaal ligt in de vorm (structuur en opbouw) en stijl (toon, taal). Genres ontstaan uit herkenbare combinaties van vorm en stijl.
* **Journalistieke genres:** Verschillende genres, zoals nieuwsberichten, interviews, feature journalism, opinieartikelen, columns, recensies en factchecks, hanteren diverse vertelvormen en stijlen.
* **Nieuwsbericht:** Actueel, feitelijk, omgekeerde piramide.
* **Interview:** Vraag-antwoord structuur, kan als discursieve of subversieve strategie dienen. Subgenres omvatten fragmenten, ingebedde citaten en voxpops.
* **Feature journalism:** Een genrefamilie die intimiteit, literariteit en avontuur combineert.
* **Opinie, hoofdredactioneel commentaar, column, recensie:** Uiten meningen en bieden duiding.
* **Fact-check:** Genre in wording, gericht op het ontkrachten van onwaarheden.
* **Explainers/uitgelegd:** Gericht op het duiden en verklaren van complexe thema's.
* **Liveblog:** Doorlopend nieuwsbericht in real-time, creëert een gevoel van 'liveness'.
### 4.2 Mythes, personages en storytelling in het nieuws
Nieuws is inherent verweven met storytelling en maakt vaak gebruik van mythische patronen en archetypes om gebeurtenissen te duiden en betekenis te geven.
#### 4.2.1 Nieuws als moderne mythologie
* **Mythes:** Verhalende kaders die orde en betekenis geven aan de wereld. Ze verklaren waarom dingen gebeuren, wat goed en fout is, en wie wij als gemeenschap zijn.
* **Archetypes:** Herkenbare figuren, situaties en symbolen die terugkeren in alle tijden en culturen (oerbeelden). Ze vormen de bouwstenen van mythes en maken verhalen direct herkenbaar.
* **Voorbeelden:** Held, zondebok, schenker, helper, gezochte, zender, valse held, schurk, goede moeder, ramp.
* **Nieuws als symbolische rolvervulling:** Journalisten gebruiken archetypische rollen om morele en culturele waarden te bevestigen. Het nieuws fungeert als moderne mythologie door betekenis te geven aan gebeurtenissen.
* **Macht en ideologie:** Nieuwsverhalen kunnen de waarden van dominante machtsstructuren weerspiegelen en de status quo bevestigen. Journalisten lopen het risico moderne barden te worden die machtsstructuren kritiekloos overnemen.
#### 4.2.2 Archetypische verhaalpatronen in het nieuws
* **De Held:** Vaak een gewone burger die uitzonderlijke prestaties levert, vooral in tijden van crisis. Belichaamt waarden als moed en zelfopoffering.
* **Voorbeeld:** Zorgverleners tijdens de coronapandemie, vrijwilligers bij rampen, sporthelden.
* **De Val:** Een held die niet perfect is en ten onder gaat aan zijn eigen falen of externe omstandigheden.
* **Voorbeeld:** Een sporter die doping gebruikt, een politica die belastingen verkeerd besteedt.
* **De Tweede Adem / Herrijzenis:** De held krijgt een kans op rehabilitatie en wordt opnieuw tot heldenstatus verheven.
* **Voorbeeld:** Een sporter die na een val terugkeert en succesvol is.
* **De Schurk:** Vertegenwoordigt het kwaad of wat moreel fout loopt in de samenleving. Helpt de grenzen van wat acceptabel is af te bakenen.
* **Voorbeeld:** Misdadigers zoals Marc Dutroux, of structurele kwaad zoals misbruik binnen instituties.
* **De Zondebok / Bedrieger:** Wordt publiekelijk ter verantwoording geroepen en fungeert als symbool van morele mislukking.
* **Voorbeeld:** Publieke figuren die falen of zich schuldig maken aan wangedrag.
* **Het Slachtoffer:** Iemand aan wie iets verschrikkelijks is overkomen, vaak symbool staand voor grotere maatschappelijke problemen.
* **Voorbeeld:** Slachtoffers van geweld, terreur of natuurrampen.
* **De Goede Moeder:** Belichaamt zorg, geduld, warmte en empathie. Beschermt en verzorgt.
* **Voorbeeld:** Zorgfiguren, zowel professioneel als vrijwillig.
* **De Vloed / Ramp:** Verhalen waarin de natuur of het noodlot toeslaat, confronterend met menselijke kwetsbaarheid. Symbool voor reiniging en hernieuwing.
* **Voorbeeld:** Pandemieën, overstromingen, klimaatverandering.
#### 4.2.3 Non-closure in nieuwsverhalen
* **Bewust openhouden van verhalen:** Een storytellingtechniek waarbij verhalen een open einde behouden, waardoor ze nieuwswaardig blijven en de betrokkenheid van het publiek wordt vergroot.
* **Functies:** Houdt spanning erin, creëert toekomstverwachtingen, bouwt het plot verder uit met nieuwe spelers en contexten, en kan verhalen levend houden ondanks het ontbreken van nieuwe feiten.
* **Rituele gebeurtenissen:** Verhalen blijven in het nieuws door herhaling op vaste momenten (bijv. verjaardagen, jubilea), wat de collectieve herinnering levend houdt.
* **Voorbeelden:** De Bende van Nijvel, de verdwijning van Madeline McCann.
### 4.3 Effecten van storytelling: emotie, objectiviteit en waarheidsvinding
De integratie van storytelling in journalistiek brengt uitdagingen met zich mee, met name de balans tussen emotie en objectiviteit, en het risico op tabloidisering.
#### 4.3.1 De spanning tussen objectiviteit en storytelling
* **Objectiviteit als strategie:** Traditioneel gezien als een middel om geloofwaardigheid te waarborgen door middel van hoor en wederhoor, scheiding van feit en mening, en neutrale toon.
* **Narratieve journalistiek en emotie:** Storytelling vraagt om gevoel en emotie, wat kan botsen met de afstandelijkheid die objectiviteit vereist.
* **De 'affective turn':** Erkenning dat emoties een cruciaal onderdeel zijn van hoe mensen informatie vormen en zich verbinden. Journalisten gebruiken emoties strategisch om aandacht te trekken en betrokkenheid te creëren.
* **Risico's:**
* **'False balancing':** Ongelijke weging geven aan standpunten die wetenschappelijk niet gelijkwaardig zijn.
* **Tabloidisering en sensatie:** Verwaarlozing van belangrijke onderwerpen ten gunste van oppervlakkige, emotionele en sensationele berichtgeving die amuseren in plaats van informeren.
* **Nieuwe rituelen:** Strategische rituelen van objectiviteit en emotionaliteit bestaan naast elkaar. Geloofwaardigheid kan worden verkregen door afstandelijkheid (objectiviteit) of door authenticiteit en het laten spreken van emoties via anderen (emotionaliteit).
#### 4.3.2 De rol van emotie in journalistieke verhalen
* **Emotie als instrument:** Emoties zijn niet slechts bijproducten, maar worden ingezet als professioneel instrument om mensen te raken, te verbinden en de aandacht vast te houden.
* **'Emotie-outsourcing':** Emoties worden vaak overgelaten aan de bronnen (gewone mensen, slachtoffers) om de journalist professioneel te houden, terwijl de kijker zich toch kan inleven.
* **Lokale versus uitgebreide narratieven:**
* **Lokaal narratief:** Een kort menselijk moment binnen een feitelijk nieuwsitem, dat het abstracte herkenbaar maakt.
* **Uitgebreid narratief:** Het hele item is een verhaal, waarin emotie de rode draad vormt.
* **Invloed op genres:** Genres zoals reportages en columns lenen zich meer voor emotionele storytelling dan nieuwsberichten met een omgekeerde piramidestructuur.
#### 4.3.3 Tabloidisering en sensatiezucht
* **Kenmerken:** Verkiezing van 'zachte' thema's, grote koppen, veel beeldmateriaal, en een veranderde presentatietechniek die kijkers warm maakt voor items.
* **Hard versus zacht nieuws:** Een traditionele, maar problematische, dichotomie. Nieuws is vaak een mengvorm van beide.
* **Multidimensionaal concept:** Nieuws kan op verschillende dimensies (onderwerp, focus, stijl) harder of zachter zijn.
* **Sensatiezucht:** Een discursieve strategie om nieuws interessanter te maken door taal, beeld en structuur te gebruiken, zelfs als het onderwerp zelf niet bijzonder prikkelend is.
* **Clickbait:** Headlines die nieuwsgierigheid opwekken door informatie achter te houden (information bait) of boosheid en verontwaardiging uitlokken (rage bait).
### 4.4 Immersieve journalistiek en nieuwe vertelvormen
Immersieve journalistiek maakt gebruik van geavanceerde technologieën om het publiek een ervaring te bieden die verder gaat dan traditionele mediaconsumptie.
#### 4.4.1 Concept en technologie
* **Definitie:** Journalistiek in een vorm waarbij mensen een eerstelijns ervaring kunnen opdoen van de gebeurtenissen of situaties die worden beschreven.
* **Doel:** Niet alleen informatie overbrengen, maar ook een bepaalde ervaring creëren en het gevoel van aanwezigheid bevorderen.
* **Technologieën:**
* **360° video:** Meest laagdrempelige vorm, biedt de mogelijkheid om rond te kijken met beperkte handelingsvermogen.
* **Virtual Reality (VR):** Volledig computergegenereerde of hybride ervaringen, waarbij gebruikers kunnen interageren, keuzes maken en zelfs personages kunnen waarnemen.
* **Augmented Reality (AR):** Verrijking van de fysieke wereld met digitale elementen, via smartphones of brillen.
#### 4.4.2 Interactie en narratief
* **Handelingsvermogen (agency):** Bepaalt hoe de gebruiker kan interageren met de immersieve ervaring. Meer agency leidt tot een diepere onderdompeling.
* **Narratieve perspectieven:**
* **Derde persoon:** De gebruiker is een onzichtbare observator (bv. *The Displaced*).
* **Eerste persoon:** De gebruiker is een personage in het verhaal (bv. *6x9*).
#### 4.4.3 Toepassing en ethische overwegingen
* **Redenen voor immersieve journalistiek:** Strategische en commerciële doeleinden (aanspreken van nieuwe doelgroepen, genereren van inkomsten), bevorderen van emotionele betrokkenheid en empathie, verdiepen van begrip, en toegankelijk maken van complexe informatie.
* **Ethische risico's:** Aantasting van geloofwaardigheid en waarheidsgetrouwheid, verschuiving van informatie naar entertainment, vertekende representatie, voyeurisme, en privacy- en waardigheidskwesties.
#### 4.4.4 Effectiviteit en toekomstperspectieven
* **Effectiviteit:** Hangt af van de journalistieke doelstellingen. 360° video is geschikt voor het creëren van ervaringen en aanwezigheid, terwijl AR krachtig is voor het uitleggen van complexe informatie.
* **Uitdagingen:** Moeilijk te monetiseren, kostintensief, beperkt publieksbereik, technologische afhankelijkheid en genre-specifieke toepassingen.
* **Toekomst:** Een verschuiving van 'tech-first' naar 'meaning-first', met een focus op duurzaamheid en toegankelijke technologieën.
> **Tip:** Bij het bestuderen van immersieve journalistiek, focus op hoe de gekozen technologie de narratieve effecten versterkt en welke ethische dilemma's dit met zich meebrengt. Houd de voorbeelden van *Snowfall*, *Project Syria*, en *6x9* in gedachten als illustraties van de verschillende toepassingen en impact.
> **Tip:** Vergelijk de 'strategic ritual of objectivity' met de 'strategic ritual of emotionality' om de evolutie in journalistieke verteltechnieken te begrijpen. Let op hoe journalisten balans vinden tussen het informeren met feiten en het raken van het publiek met emotie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Narratief | Een reeks gebeurtenissen die plaatsvinden en worden verteld, waarbij er een logische volgorde en samenhang is tussen de gebeurtenissen, vaak met een begin, midden en einde. |
| Storytelling | Het proces van het vertellen van een verhaal, waarbij een narratief concreet vormgegeven wordt met de toevoeging van emotie en andere elementen om het publiek te boeien en te informeren. |
| Narrativist turn | Een paradigmawissel in de academische wereld en daarbuiten, waarbij de nadruk verschuift van louter feiten naar de interpretatie en constructie van de werkelijkheid door middel van verhalen. |
| Homo narrans | Een mens die wordt gekarakteriseerd als een wezen dat primair de wereld begrijpt en betekenis geeft door middel van verhalen, wat verder gaat dan enkel rationele overtuiging. |
| Omgekeerde piramidestructuur | Een opbouw van een nieuwsbericht waarbij de belangrijkste informatie, de zogenaamde 'lead' (wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe), vooraan wordt geplaatst, gevolgd door steeds minder belangrijke details. |
| Structural-affect theory | Een theorie die het onderscheid maakt tussen de structuur van de gebeurtenissen ('wat er verteld wordt') en de structuur van de vertelling ('hoe het verteld wordt'), en hoe deze laatste de emotionele reactie van het publiek beïnvloedt. |
| Narratieve journalistiek | Een vorm van journalistiek die literaire technieken en fictietechnieken toepast op werkelijk gebeurde verhalen om deze levendiger en meeslepender te maken voor het publiek. |
| Journalistieke genres | Herkenbare combinaties van vorm (structuur, presentatie) en stijl (taal, toon, routine) die binnen een bepaalde context betekenis dragen en de manier waarop een tekst wordt gelezen en begrepen bepalen. |
| Feature journalism | Een genrefamilie binnen de journalistiek die zich kenmerkt door intimiteit (emoties en beleving), literaire elementen (narratieve structuren, beeldrijke taal) en avontuur (actie, tempo, ooggetuigenperspectief). |
| Tabloidisering | Een tendens in de journalistiek waarbij de nadruk komt te liggen op oppervlakkige, emotionele en sensationele berichtgeving, vaak ten koste van belangrijke onderwerpen zoals politiek en buitenlands nieuws. |
| Sensatiezucht | Een discursieve strategie die wordt gebruikt om nieuws te verpakken, zodat het interessanter, uitzonderlijker of relevanter lijkt dan het in werkelijkheid is, door middel van taal, beeld of structuur. |
| Clickbait | Een vorm van misleidende onlinekoppen die nieuwsgierigheid opwekken door informatie achter te houden (information bait) of boosheid en verontwaardiging uitlokken (rage bait) om zo meer klikken te genereren. |
| Immersieve journalistiek | Een vorm van journalistiek waarbij het publiek niet alleen toeschouwer is, maar ook een ervaring kan opdoen die vergelijkbaar is met de gebeurtenissen of situaties die worden beschreven, vaak gebruikmakend van technologieën als VR en AR. |
| VR (Virtual Reality) | Een technologie die een volledig computergegenereerde of hybride virtuele omgeving creëert waarin gebruikers zich kunnen onderdompelen, rondlopen, interageren en keuzes maken die het verloop van het verhaal beïnvloeden. |
| AR (Augmented Reality) | Een technologie die digitale elementen toevoegt aan de echte wereld, waardoor de werkelijkheid wordt verrijkt met digitale informatie, vaak bekeken via een smartphone of AR-bril. |
| Archetypes | Herkenbare figuren, situaties en symbolen die steeds terugkomen in alle tijden en culturen, en die functioneren als bouwstenen voor mythes en verhalen. |
| Mythe | Een verhalend kader dat betekenis en orde geeft aan de bestaande wereld, vaak met behulp van morele lessen, verklaringen voor onbegrijpelijke gebeurtenissen en bevestiging van culturele waarden. |
| Non-closure | Een storytellingtechniek waarbij verhalen bewust open worden gehouden, zonder een afgesloten einde, om de betrokkenheid van het publiek te vergroten en het verhaal relevant te houden binnen de nieuwscyclus. |
| Strategic ritual of objectivity | Een reeks conventies en gewoontes in de journalistiek, zoals hoor en wederhoor, scheiding van feit en mening, en het citeren van bronnen, die worden gehanteerd om geloofwaardigheid en professionaliteit uit te stralen. |
| Strategic ritual of emotionality | Een reeks routines en technieken die journalisten toepassen om emoties op te wekken bij het publiek, zoals het gebruik van anekdotes, personalisering en 'emotie-outsourcing', om zo betrokkenheid en empathie te bevorderen. |
| Omgekeerde piramide (OP) | Een nieuwsstructuur die de belangrijkste informatie vooraan plaatst, gevolgd door minder belangrijke details, bedoeld voor efficiënte informatieoverdracht, maar met potentieel gebrek aan narratief en context. |
| Conflict | Een verstoring van de bestaande orde die een verhaal in gang zet en de motor vormt voor de plotontwikkeling, waarbij het de protagonist uitdaagt om actie te ondernemen. |
| Resolutie | Het stadium in een narratief waarin het conflict wordt opgelost, de status quo wordt hersteld of getransformeerd, en het verhaal tot een einde komt. |
| Journalistieke genres | Verschillende categorieën van journalistieke teksten, gedefinieerd door hun specifieke vorm (structuur, presentatie) en stijl (taal, toon, routine), zoals nieuwsbericht, interview, reportage en column. |
| Long-form journalism | Een vorm van diepgaande journalistiek die uitgebreide verhalen brengt, vaak multimediaal verpakt, waarbij traditionele tekst wordt aangevuld met video, foto's, animaties en interactieve elementen. |
| Op-ed (Opiniebijdrage) | Een tekst waarin een externe stem, zoals een academicus of burger, zijn of haar mening geeft en onderbouwt in een krant, om bij te dragen aan het publieke debat. |
| Column | Een regelmatig verschijnende, persoonlijke en subjectieve tekst van een specifieke auteur in een publicatie, die een mening of reflectie biedt over actuele onderwerpen. |
| Fact-check | Een genre in wording dat zich richt op het ontkrachten van feitelijke onwaarheden in berichtgeving, met name in politieke debatten en online verspreide informatie. |
| Explanatory journalism | Journalistiek die zich richt op het duiden en verklaren van gebeurtenissen, waarbij de nadruk ligt op het 'waarom' en 'hoe' in plaats van enkel op de feitelijke mededeling van het 'wat'. |
| Liveblog | Een doorlopend nieuwsbericht dat in real-time wordt geüpdatet, waarbij de meest recente feiten bovenaan staan in omgekeerde chronologische volgorde, wat een gevoel van 'liveness' creëert. |
| Hyperlinks | Verwijzingen binnen een digitale tekst die de lezer naar andere pagina's of bronnen leiden, waardoor de leeservaring wordt uitgebreid en verdiept. |
| Scanbaarheid (online teksten) | Het proces van het ontwerpen van online teksten zodat lezers deze snel kunnen scannen door middel van titels, korte alinea's, witregels en duidelijke tussentitels. |
| SEO (Search Engine Optimization) | Technieken die worden gebruikt om de zichtbaarheid van een website te verbeteren in zoekmachines, met als doel meer organisch verkeer te genereren. |
| Content Management System (CMS) | Software waarmee gebruikers digitale content kunnen creëren, beheren en publiceren, vaak gebruikt voor websites en blogs. |
| Embedding (media) | Het proces waarbij mediabestanden (zoals video's of afbeeldingen) van andere websites worden opgenomen in een eigen webpagina, zonder dat de mediabestanden zelf worden gekopieerd, wat auteursrechtkwesties kan vermijden. |
| Related content | Links naar andere artikelen of pagina's op dezelfde website die relevant zijn voor het huidige onderwerp, met als doel de lezer langer op de site te houden. |
| FOMO (Fear Of Missing Out) | De angst om iets belangrijks te missen, wat wordt gebruikt in titels en koppen om nieuwsgierigheid op te wekken en lezers te motiveren om op een link te klikken. |
| Auteursrecht / Portretrecht | Wettelijke regels die de bescherming van originele werken en de afbeelding van personen regelen, met betrekking tot het gebruik van foto's en andere media. |
| Creative Commons (CC) | Een licentiesysteem dat makers toestaat hun werken te delen onder bepaalde voorwaarden, zoals niet-commercieel gebruik of verplichting tot naamsvermelding. |
| AI-gegenereerde foto's | Afbeeldingen die zijn gemaakt met behulp van kunstmatige intelligentie, wat wettelijke verplichtingen kan met zich meebrengen om de herkomst te vermelden. |
| Sociale media (nieuwsmerken) | Platforms zoals TikTok, Instagram en X (voorheen Twitter) die nieuwsmerken gebruiken om content te verspreiden, een jonger publiek te bereiken en interactie aan te gaan. |
| Unieke content (sociale media) | Content die specifiek is gemaakt voor een bepaald platform en niet zomaar elders wordt hergebruikt, wat belangrijk is om zich te onderscheiden en de algoritmes van de platforms te beïnvloeden. |
| Hook (video) | Een sterke openingszin, stelling, feit of vraag in een video die de aandacht van de kijker onmiddellijk trekt en hen motiveert om verder te kijken. |
| Video script | Een geschreven plan voor een video, inclusief visuele elementen, gesproken tekst en structuur, om de boodschap effectief over te brengen. |
| Publicatiestrategie (sociale media) | Het plan voor wanneer en hoe content wordt geplaatst op sociale mediaplatforms om maximale zichtbaarheid en betrokkenheid te bereiken, rekening houdend met platformspecifieke algoritmes en gebruikersgedrag. |
| Hashtag | Een woord of zin, voorafgegaan door een #, die wordt gebruikt op sociale media om berichten te categoriseren, te bundelen en vindbaar te maken. |
| Community (sociale media) | De groep gebruikers die actief interageren met content op sociale media, door te liken, reageren, delen of deel te nemen aan discussies. |
| Storytelling (TV-journalistiek) | Het proces van het creëren van verhalen in televisiejournaals en reportages door gebruik te maken van elementen zoals spanning, humor en emotie om de kijker te betrekken en de informatie te laten beklijven. |
| Ratio + Emotie (storytelling) | De combinatie van rationele informatie en emotionele betrokkenheid die essentieel is voor effectieve storytelling, waarbij hard nieuws feitelijk wordt gebracht en zachter nieuws creatiever wordt verpakt. |
| Glijmiddel (journalistiek) | Metafoor voor storytelling als een middel dat ervoor zorgt dat feiten en informatie effectief en met impact bij het publiek terechtkomen. |
| War of the Worlds | Een beroemde radioshow uit 1938 die als fictie was bedoeld, maar bij sommige luisteraars paniek veroorzaakte door de realistische presentatie, wat de kracht van mediaberichtgeving illustreert. |
| Kwaliteitskrant | Een krant die zich richt op diepgaande berichtgeving, analyse en achtergrondinformatie, met een focus op hard nieuws en een formele stijl. |
| Trivialisering | Het reduceren van complexe maatschappelijke problemen tot persoonlijke verhalen of sensationele elementen, waardoor de diepere oorzaken en structuren onderbelicht blijven. |
| Human interest verhaal | Een journalistiek genre dat zich richt op de menselijke aspecten van gebeurtenissen, waarbij individuele levens en ervaringen centraal staan om een breder maatschappelijk thema invoelbaar te maken. |
| Reportage | Een journalistiek genre dat ter plaatse verslag doet van een gebeurtenis, met nadruk op zintuiglijke waarnemingen, sfeerbeschrijvingen en de ervaring van de journalist als gids. |
| Portret/profiel | Een journalistiek genre dat de persoon achter een publiek figuur belicht, met aandacht voor hun levensloop, karakter, gedrag en motivaties, vaak aangevuld met interviews en observaties. |
| De schurk (archetype) | Het archetype van de slechterik in een verhaal die de held dwarsboomt, schade aanricht of kwaad veroorzaakt, en zo de morele orde van het verhaal definieert. |
| De held (archetype) | Het archetype van de protagonist die een missie moet volbrengen, obstakels moet overwinnen en vaak symbolische waarden voor de gemeenschap vertegenwoordigt. |
| De zondebok/bedrieger (archetype) | Een archetype dat symbool staat voor publieke verantwoording, morele mislukking of het vertegenwoordigen van het kwade, vaak na een val uit een heldenstatus. |
| De helper (archetype) | Een personage dat de held bijstaat en vaak beschikt over uitzonderlijke krachten of magische kwaliteiten om de held te helpen zijn missie te volbrengen. |
| De schenker (archetype) | Een personage dat de held een object of magisch hulpmiddel aanreikt, vaak na het testen van de held, om hem te helpen bij zijn queeste. |
| De gezochte (archetype) | Het object of de persoon waar de held naar op zoek is, vaak ver weg of in een ander koninkrijk, dat dient als motivatie voor de queeste. |
| De zender/dispatcher (archetype) | Het personage dat de held motiveert, toestemming geeft of het bevel uitvaardigt om de queeste te beginnen. |
| De val (archetype) | Een narratieve structuur waarin een held faalt, vaak door eigen zwakheden, externe omstandigheden of een morele test, wat kan leiden tot een periode van straf of herstel. |
| 2e adem/herrijzenis (archetype) | Een narratieve structuur waarin een held, na een val, de kans krijgt om zijn heldenstatus te herwinnen door berouw te tonen, excuses aan te bieden en opnieuw waarden te bevestigen. |
| Verhalende meerwaarde | De toegevoegde waarde die een verhaal biedt door middel van specifieke verteltechnieken, emotionele betrokkenheid of diepere betekenisgeving, in plaats van enkel feitelijke informatie. |
| Mythmaking | Het proces van het creëren of verspreiden van mythes, vaak door middel van verhalen, die betekenis en orde geven aan de wereld en culturele waarden ondersteunen. |
| Non-closure | Een storytellingtechniek waarbij verhalen bewust open worden gehouden, zonder een afgesloten einde, om de betrokkenheid van het publiek te vergroten en het verhaal relevant te houden binnen de nieuwscyclus. |
| Rituele gebeurtenissen | Gebeurtenissen of herdenkingen die op vaste momenten terugkeren in de nieuwscyclus, om een collectieve herinnering levend te houden en verhalen actueel te houden, zelfs zonder nieuwe informatie. |
| Conflict (narratief) | De strijd tussen verschillende partijen of krachten binnen een verhaal, die de plot voortstuwt en spanning creëert. |
| Internationale dynamieken | De interactie tussen verschillende actoren, landen en politieke contexten die de complexiteit van een verhaal vergroten en het nieuwswaardig houden. |
| Geloofwaardigheid | Het vertrouwen dat het publiek heeft in de journalist of de nieuwsbron, gebaseerd op feitelijke nauwkeurigheid, transparantie en ethisch handelen. |
| Authenticiteit | De mate waarin een verhaal of een persoon als echt, oprecht en niet-geënsceneerd wordt ervaren. |
| Emotie-outsourcing | Het proces waarbij journalisten de emotionele expressie overlaten aan de bronnen in hun verhaal (bijvoorbeeld slachtoffers of ooggetuigen), om zo menselijkheid en betrokkenheid te creëren zonder zelf sentimenteel te worden. |
| Anecdotal leads | Een introductie van een nieuwsartikel die begint met een herkenbaar menselijk verhaal of tafereel om een breder maatschappelijk fenomeen invoelbaar te maken. |
| Personalisering | Het centraal stellen van individuele verhalen om abstracte thema's of gebeurtenissen concreter en herkenbaarder te maken voor het publiek. |
| Beeldtaal en visuele framing | Het gebruik van foto's, video's en andere visuele elementen om een verhaal te vertellen, emoties op te roepen en een bepaalde interpretatie van de werkelijkheid te suggereren. |
| Hard news | Nieuws dat zich richt op politieke, economische of maatschappelijke gebeurtenissen met grote relevantie en een formele, feitelijke stijl. |
| Soft news | Nieuws dat zich richt op onderwerpen als lifestyle, cultuur, entertainment, misdaad en human interest, vaak met een emotionele en persoonlijke benadering. |
| Onderwerp dimensie | De mate waarin het nieuws gaat over politiek, maatschappij of juist meer persoonlijke, culturele of entertainmentgerelateerde thema's. |
| Focus/invalshoek dimensie | Het perspectief waarmee een onderwerp wordt benaderd, variërend van publieke en thematische tot persoonlijke en episodische invalshoeken. |
| Stijl dimensie | De toon en taal die wordt gebruikt in de berichtgeving, van neutraal en formeel tot persoonlijk en emotioneel. |
| Illocutions | De bedoelde handeling achter een uitspraak of kop; wat de schrijver of spreker wil bereiken met zijn communicatie. |
| Semantic macrostructures/Themes | De inhoudelijke thematische laag van een nieuwsbericht of kop, en de reden waarom bepaalde onderwerpen nieuwswaardig worden geacht, zelfs als ze niet direct relevant zijn. |
| Narrative formulas | Standaard verhaalstructuren (zoals oorzaak-gevolg, personages, chronologische volgorde) die lezers herkennen en die worden gebruikt om nieuws begrijpelijk te maken. |
| Interpersonal & textual devices | Taalgebruik, met name deixis (verwijzingen naar context), dat wordt gebruikt om betekenis en relevantie te creëren in een tekst. |
| Evaluation parameters | Subtiele manieren waarop in koppen of teksten waardeoordelen worden uitgedrukt of impliciet worden meegegeven. |
| Information bait | Headlines die nieuwsgierigheid opwekken door essentiële informatie achter te houden. |
| Rage bait | Headlines die opzettelijk boosheid of morele verontwaardiging uitlokken om interactie te stimuleren. |
| Technologie (immersieve journalistiek) | De apparaten (zoals VR-headsets) en modaliteiten (zoals 360° video) die worden gebruikt om immersieve effecten te creëren. |
| Interactiemogelijkheden (agency) | De mate waarin de gebruiker zelf kan handelen en het verloop van het verhaal kan beïnvloeden binnen een immersieve ervaring. |
| Verhaal/narratief (immersieve journalistiek) | De rol van de gebruiker in het verhaal, variërend van een onzichtbare observator tot een actieve deelnemer met een virtueel lichaam. |
| Laagdrempeligheid (immersieve journalistiek) | De mate waarin immersieve content toegankelijk is voor een breed publiek via diverse apparaten, zoals smartphones en simpele headsets. |
| First-person promise | De belofte van een immersieve ervaring waarbij de gebruiker zich als een personage in het verhaal voelt, wat niet altijd volledig wordt ingelost. |
| Interactiviteit (immersieve journalistiek) | De mate waarin gebruikers keuzes kunnen maken en het verhaal kunnen beïnvloeden binnen een immersieve ervaring. |
| Verhalende meerwaarde (immersieve journalistiek) | De toegevoegde waarde die immersieve technieken bieden aan een verhaal door middel van ervaring, emotie en diepere betrokkenheid. |
| Duurzaamheid (immersieve journalistiek) | De focus op het creëren van betekenisvolle en toegankelijke immersieve journalistieke projecten, in plaats van puur experimentele of technologie-gedreven benaderingen. |
Cover
martina_althoff,_het_beeld_van_de_jeugd_als_criminaliteits-_en_veiligheidsprobleem (1).pdf
Summary
# De framing van jeugd als criminaliteitsprobleem
Hier is een gedetailleerde samenvatting van het onderwerp "De framing van jeugd als criminaliteitsprobleem", gebaseerd op de verstrekte tekst.
## 1. De framing van jeugd als criminaliteitsprobleem
Dit onderwerp onderzoekt de negatieve beelden van jongeren in relatie tot criminaliteit en onveiligheid, en hoe deze beelden publiekelijk worden gevormd en verspreid [1](#page=1).
### 1.1 Criminaliteitsstatistieken versus publieke perceptie
#### 1.1.1 Inhoud van statistische bronnen
* Jaarlijks gepubliceerde cijfers van het CBS en resultaten van self-report enquêtes vormen belangrijke bronnen voor het beeld van jeugdcriminaliteit [1](#page=1).
* Politiestatistieken voor 1990-2001 laten een tamelijk stabiel aantal gehoorde minderjarige verdachten zien, met uitzondering van een piek in 1996 [1](#page=1).
* Openbare orde delicten en vermogensdelicten zijn stabiel gebleven, met een lichte daling voor vermogensdelicten in de laatste jaren [1](#page=1).
* Geweldsdelicten zijn sinds 1990 verdubbeld, maar vertonen de laatste drie jaar een stabiel beeld. Deze stijging is voornamelijk toe te schrijven aan mishandeling, terwijl diefstal met geweld daalde [1](#page=1) [2](#page=2).
* Kritische criminologen beschouwen politiestatistieken soms als statistieken van het politiewerk, beïnvloed door factoren zoals politiebeleid en aangiftegedrag. Ze zeggen mogelijk meer over het beeld en de ontwikkeling van verdachten dan over de criminaliteit zelf [1](#page=1) [2](#page=2).
* Self-report onderzoeken tonen een ander beeld dan politiestatistieken, waarbij de sterke toename van geweldsdelicten niet eenduidig terug te vinden is [2](#page=2).
* Onderzoek suggereert een verschuiving in de kwalificatie van geweldsmisdrijven, waarbij een grotere maatschappelijke gevoeligheid voor geweld leidt tot een 'inflatie van geweld' door bredere juridische definities en zwaardere kwalificaties [2](#page=2).
#### 1.1.2 De rol van experts en deskundigen
* Het interpreteren van statistische bronnen en hun beperkingen is voorbehouden aan specialisten en deskundigen [2](#page=2).
* Deze deskundigen hebben de taak om de resultaten genuanceerd, maar helder, publiekelijk uit te leggen aan politiek en media [2](#page=2).
#### 1.1.3 Verschil tussen statistiek en publiek debat
* Ondanks stabiele of licht dalende criminaliteitscijfers in officiële bronnen, ontstaat er in politieke en met name mediale debatten een ander beeld: dat van een kwalitatief en kwantitatief toenemende jeugdcriminaliteit [2](#page=2).
* Dit beeld wordt vaak geassocieerd met de belangrijkste oorzaak van ervaren bedreiging en onveiligheid, waarbij de overtuiging heerst dat jeugdcriminaliteit toeneemt, jongeren kwaadwillender worden, en de daders jonger worden [2](#page=2).
* De auteur, als criminologe, vindt dit fenomeen verrassend en vraagt zich af waar deze krachtige, bedreigende beelden vandaan komen, ook zonder objectieve bedreiging [2](#page=2) [3](#page=3).
* De relatie tussen mediabeelden en de beelden bij het publiek is complex en geen één-op-één relatie [3](#page=3).
### 1.2 Mediabeelden van criminaliteit en jeugd
#### 1.2.1 Analyse van mediaberichtgeving
* Onderzoek naar de relatie tussen media en criminaliteitsbeelden focust vaak op geschreven pers en televisieprogramma's [3](#page=3).
* **Globale conclusies over mediaberichtgeving over criminaliteit:**
* Ernstige criminaliteit (moord, doodslag) krijgt bovenproportioneel veel aandacht [3](#page=3).
* Vermogensdelicten worden nauwelijks gerapporteerd [3](#page=3).
* Criminaliteit wordt voornamelijk in geweldscontexten gepresenteerd als bedreigend [3](#page=3).
* De noodzaak van repressieve maatregelen wordt vaak gesuggereerd [3](#page=3).
* Focus ligt op het plegen en ophelderen van misdaden vanuit het politieperspectief; informele controle komt niet aan bod [3](#page=3).
* Daders worden negatief voorgesteld en criminaliteit wordt gezien als een individueel probleem [3](#page=3).
* Er is meer aandacht voor concrete gebeurtenissen dan voor achtergronden of redenen van daden [3](#page=3).
* Meer informatie over daders dan over slachtoffers, tenzij het slachtoffer overleden is [3](#page=3).
* In landelijk nieuws zijn typische daders volwassen en hoger sociaal dan uit politiecijfers blijkt [3](#page=3).
* Op lokaal niveau ligt de focus op jongeren en etnische minderheden [3](#page=3).
* Typische slachtoffers zijn arm, jong, mannelijk en gekleurd [3](#page=3).
* Aandacht voor schade beperkt zich tot ernstige lichamelijke gevolgen of overlijden [4](#page=4).
* Er wordt een uniform beeld van criminaliteit en victimisering geschetst [4](#page=4).
#### 1.2.2 Standaardisatie en invariantie van mediabeelden
* Mediaberichten over criminaliteit en slachtoffers worden gestandaardiseerd gepresenteerd als 'eenheidsbeelden', die niet afhankelijk zijn van tijd, plaats of mediakanaal [4](#page=4).
* Onderzoek toont aan dat, hoewel de vorm van presentatie kan verschillen (bv. boulevardpers vs. kwaliteitskranten), de inhoudelijke differentiatie vaak gelijk blijft [4](#page=4).
#### 1.2.3 Moral panic en crime waves
* Klassieke criminologische studies tonen aan dat massamedia sterk bijdragen aan gevoelens van angst voor criminaliteit en onveiligheid [4](#page=4).
* **Moral panic** (Cohen) ontstaat rond kennelijk nieuwe criminaliteitsverschijnselen [4](#page=4).
* **Crime waves** (Fishman, Hall) worden geanalyseerd als mediaconstructies die leiden tot druk op de politiek om nieuwe maatregelen in te voeren, terwijl er feitelijk niets is veranderd [4](#page=4).
* Kenmerken van crime waves in de media zijn de definitie van specifieke criminaliteitstypes (bv. geweld) en dadertypen (bv. jonge, allochtone mannen) [4](#page=4).
### 1.3 De functie van massamedia in beeldvorming
#### 1.3.1 Twee contrasterende theorieën over mediafunctie
* **Spiegel van de werkelijkheid:** Een normatieve, traditionele opvatting ziet media als een weergave van de realiteit, met kritiek op vertekening en eenvormigheid. Deze theorie veronderstelt lineariteit tussen media en realiteit en grote mediainvloed [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Constructeurs van de werkelijkheid:** Een kritische stroming ziet media als actief deelnemende wereldbeeldmachines die de werkelijkheid construeren door selectie en interpretatie. Er is geen ware of foute weergave mogelijk, aangezien elke berichtgeving selectief is en normatieve begrippen reflecteert. Media bieden een voorgeprogrammeerd duidingsaanbod [5](#page=5).
#### 1.3.2 Nieuwsproductie en selectiecriteria
* Nieuws wordt niet automatisch gevormd door gebeurtenissen, maar door de keuze van de media [5](#page=5).
* **Criteria voor nieuwswaarde (Galtung/Ruge, Luhmann):**
* Gebeurtenissen moeten dramatisch, onverwacht of emotioneel potentieel hebben [5](#page=5).
* Ze moeten aan verwachtingspatronen voldoen en voorstelbaar zijn [5](#page=5).
* Ze moeten een negatief karakter hebben, verbonden met negatieve consequenties (bv. conflicten, criminaliteit, catastrofen) [5](#page=5).
* Ze moeten samenhangen met individueel gedrag en menselijke eigenschappen [5](#page=5).
* Bekende personen vergroten de aantrekkingskracht [5](#page=5).
* De gebeurtenis moet niet moeilijk te interpreteren zijn [5](#page=5).
* Nieuwwaarde wordt verhoogd bij herhaalde berichtgeving [6](#page=6).
* Gebeurtenissen moeten actueel zijn of aansluiten bij actuele gebeurtenissen [6](#page=6).
#### 1.3.3 Media als constructeurs van betekenis
* Nieuwsberichtgeving is normaal gesproken rapporteren over problematische situaties [6](#page=6).
* Criminaliteit is per definitie potentieel nieuws en een 'containerbegrip' dat breed kan worden ingezet [6](#page=6).
* Mediaberichtgeving werkt dramatiserend door de selectie en interpretatie van gebeurtenissen [6](#page=6).
* Media verzinnen geen nieuws over criminaliteit, maar geven er door hun berichtgeving een bepaalde interpretatie en kleur aan [6](#page=6).
* De media definiëren voor een groot deel van de bevolking wat belangrijke gebeurtenissen zijn en bieden interpretaties over hoe deze te begrijpen [6](#page=6).
* Media zijn constructeurs van de werkelijkheid en van betekenissen, niet alleen van informatie [6](#page=6) [7](#page=7).
* Deze constructies staan niet los van de maatschappij; de media functioneren als publieke instituties met de officiële taak informatie te leveren, meningsvorming te stimuleren, controle uit te oefenen en kritiek te formuleren [6](#page=6).
* Media vormen een filter met definiërende macht, die hun interpretatie van de wereld aan het publiek kan opleggen [7](#page=7).
* Selectiviteit en beoordeling door media zijn verwachte en gewenste functies van communicatie [7](#page=7).
* Media produceren realiteit evenzeer als andere maatschappelijke actoren, maar beschikken over bronnen en middelen om hun visie zichtbaar te maken [7](#page=7).
* Ware en foute weergaven zijn nauwelijks te onderscheiden [7](#page=7).
### 1.4 Discourstheoretische benadering
#### 1.4.1 Kernconcepten van discoursanalyse
* **Discourse** wordt in deze context niet beschouwd als publieke discussie of mediadebat, maar als dominante culturele kaders die leiden tot nieuwe of aangescherpte sociale constructies van zingeving [3](#page=3).
* Betekenisverlening moet worden beschouwd in relatie tot de maatschappelijke context [8](#page=8).
* Sociale processen van betekenisverlening en latente betekenisstructuren dragen, via aangeboden betekenispatronen, bij aan de constructie van de werkelijkheid [8](#page=8).
* Massamedia zijn een centrale maatschappelijke institutie in de productie van teksten en interpretaties over de sociale werkelijkheid [8](#page=8).
* Media staan niet los van andere instituties; samen vormen ze het publieke discours [8](#page=8).
* Culturele betekenissystemen kaderen de productie en perceptie van de sociale werkelijkheid [8](#page=8).
* Taal is meer dan een middel tot begrip; het is een structurerend element voor communicatie en een ordeningssysteem voor weten [8](#page=8).
* Discoursanalyse onderzoekt de dieptestructuur van weten en hoe deze samenhangt met sociale structuren [8](#page=8).
#### 1.4.2 Toepassing op jeugdcriminaliteit
* Bij onderzoek naar jeugdcriminaliteit worden we geconfronteerd met maatschappelijke definities en interpretaties van sociale fenomenen [8](#page=8).
* Deze beelden zijn historisch overgeleverde interpretatiepatronen, gereproduceerd door media, politiek en pedagogische kringen [8](#page=8).
* Deze uitspraken kennen een lange geschiedenis (longue durée), verwerven dominantie en worden niet kritisch bevraagd [8](#page=8).
* Mediaberichtgeving is één onderdeel van het maatschappelijke discours, dat actief deelneemt aan de productie van maatschappelijk erkende betekenissen [9](#page=9).
* Het publieke inkaderen van sociale verschijnselen is variabel en afhankelijk van bestaande maatschappelijke interpretatiepatronen [9](#page=9).
* Er is een wisselwerking tussen mediaberichtgeving en het politieke systeem, wat kan leiden tot een zichzelf versterkend proces (amplificatiespiraal) [9](#page=9).
* Media, politici en wetenschappers zijn constructeurs van de werkelijkheid en reproduceren publieke verontwaardiging over jongeren [9](#page=9).
* De pregnante presentatie van afwijkend jeugddrag vestigt de aandacht van politiek en andere instituties, waardoor vergelijkbare toekomstige gebeurtenissen anders worden gepercipieerd [9](#page=9).
### 1.5 Jeugdculturen: historische beelden en framing
#### 1.5.1 Historische discoursen over jeugd
* Het discours over adolescenten is sinds de negentiende eeuw altijd een discours over moraal en afwijking geweest [9](#page=9).
* Bezorgdheid over de opgroeiende generatie en hun afwijkend/crimineel gedrag is een doorlopend fenomeen in westerse landen [9](#page=9).
* Problematisering en dramatisering van jeugd als delinquent of gewelddadig is niet nieuw in de historische jeugdanalyse [9](#page=9).
* Overheidspublicaties tonen dit aan; al in 1914 was er sprake van "algemene klachten over de baldadigheid der jeugd" [9](#page=9).
* Het beeld van de jeugd als een probleem dat aangepakt moet worden, is historisch geworteld [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 1.5.2 Negatieve framing van jeugd
* De focus op problematische aspecten van jeugd wordt versterkt doordat de media en politiek deze aspecten selecteren en benadrukken [14](#page=14).
* Dit verklaart de publieke interesse in spectaculaire stijlen en praktijken van jongeren, ten koste van hun alledaagse leven en problemen [14](#page=14).
* Het plaatsen van jeugd in de context van geweld maakt het gemakkelijk om hun manier van leven te discrimineren [14](#page=14).
#### 1.5.3 Conclusie: Discourse als verklaring
* Collectief geaccepteerde betekenissen en interpretatiepatronen over jongeren zijn verankerd in discoursen en worden gebruikt als collectieve verklaringen [14](#page=14).
* Deze patronen reduceren complexiteit, versnellen reacties, simplificeren probleemaanpak, dekken maatschappelijke tegenstrijdigheden en vergemakkelijken communicatie [14](#page=14).
* Een gangbaar interpretatiepatroon fungeert als 'kit' die subjectieve voorstellingen en mediainterpretaties verbindt, wat helpt bij het begrijpen van het alledaagse leven [14](#page=14).
* Discoursanalyse maakt zichtbaar hoe gebeurtenissen geconstitueerd worden door diepgewortelde culturele regels [14](#page=14).
* Beelden over jongeren zijn historisch overgeleverd en variëren nauwelijks door de tijd, onafhankelijk van de feitelijke ontwikkeling van jeugdcriminaliteit [14](#page=14).
* De recente dramatisering van jeugdculturen als crimineel en gewelddadig is geen nieuw fenomeen [14](#page=14).
* Collectieve betekenissen over jongeren worden gereproduceerd door verschillende maatschappelijke instanties, waarbij de media een dominante rol spelen vanwege hun definiërende macht [14](#page=14).
* Media kunnen betekenissen nauwelijks buiten het publieke discours produceren, maar maken er zelf deel van uit [14](#page=14).
#### 1.5.4 Aandacht voor positieve kanten en subjectieve betekenis
* Durkheim wees op de functie van sociale processen voor integratie, solidariteit en cohesie [15](#page=15).
* Om jongeren recht te doen, is aandacht nodig voor de positieve en innovatieve kanten van jeugdculturen, zodat jongeren dynamisch kunnen integreren [15](#page=15).
* Het probleem is dat de subjectieve zin van afwijkend of gewelddadig gedrag van jongeren door de buitenwereld wordt ontkend [15](#page=15).
* Wetenschappers, jongerenwerkers, docenten, politici en journalisten hebben de taak om te vragen naar de subjectieve betekenissen van het handelen van jongeren [15](#page=15).
* Dit betekent jongeren als maatschappelijke actoren serieus nemen en biedt de mogelijkheid voor positievere beelden [15](#page=15).
* Afwijkend gedrag kan uiteindelijk de maatschappij in haar ontwikkeling helpen [15](#page=15).
---
# De rol van media in het construeren van de werkelijkheid
Dit deel bespreekt hoe massamedia fungeren als constructeurs van de werkelijkheid door middel van selectieve berichtgeving en het creëren van normatieve interpretatiekaders.
### 2.1 De selectieve aard van mediaberichtgeving over criminaliteit
Onderzoek naar mediaberichtgeving over criminaliteit heeft diverse conclusies opgeleverd met betrekking tot de selectiviteit en presentatie van informatie. Ernstige vormen van criminaliteit, zoals moord en doodslag, krijgen onevenredig veel aandacht, terwijl vermogensdelicten nauwelijks aan bod komen. Criminaliteit wordt voornamelijk gepresenteerd binnen geweldscontexten, waarbij de omvang ervan als bedreigend wordt voorgesteld, wat de noodzaak voor repressieve maatregelen onderstreept. De focus ligt op het plegen en ophelderen van misdaden, bijna uitsluitend vanuit het perspectief van de politie, waarbij informele controlemogelijkheden buiten beschouwing blijven. Daders worden negatief gepresenteerd, wat criminaliteit als een individueel probleem positioneert in plaats van een maatschappelijk of sociaal probleem. Er wordt meer aandacht besteed aan concrete gebeurtenissen dan aan de achtergrond of redenen van de daad. Slachtoffers ontvangen weinig aandacht, tenzij zij zijn overleden. Landelijk nieuws presenteert typisch volwassen daders met een hogere sociale status dan politiestatistieken suggereren, terwijl lokaal nieuws zich richt op jongeren en etnische minderheden [3](#page=3).
#### 2.1.1 Uniformiteit en standaardisatie van criminaliteitsbeelden
Onderzoek toont aan dat media een zeer uniform beeld van criminaliteit en victimisering schetsen. Deze "eenheidsbeelden" zijn niet alleen onafhankelijk van tijd en plaats, maar ook van verschillende mediakanalen, wat duidt op een zekere invariantie in de berichtgeving. Hoewel er verschillen zijn in de manier waarop populaire en kwaliteitskranten berichten (meer dramatiserend versus terughoudend), is de inhoudelijke differentiatie minimaal [4](#page=4).
#### 2.1.2 De rol van media in moral panic en crime waves
Klassieke studies hebben aangetoond dat massamedia significant bijdragen aan het ontstaan en voortbestaan van gevoelens van angst voor criminaliteit en onveiligheid. Dit gebeurt onder meer door het creëren van "moral panic" rondom schijnbaar nieuwe criminaliteitsverschijnselen en door het propageren van "crime waves". Crime waves worden beschouwd als mediageconstrueerde problematiseringen van misdaden, zonder dat er daadwerkelijk sprake is van een spectaculaire officiële stijging. Kenmerkend hiervoor is de definitie van specifieke criminaliteitstypen (zoals geweldscriminaliteit) en daderprofielen (zoals jonge, allochtone mannen) [4](#page=4).
### 2.2 Theoretische perspectieven op de functie van massamedia
Er bestaan twee contrasterende theorieën over de functie van media:
#### 2.2.1 Media als spiegel van de werkelijkheid
Dit traditionele en simplificerende perspectief beschrijft media als een spiegel van de werkelijkheid, waarbij hun primaire taak het weergeven van de realiteit is. Kritiek hierop is dat de realiteit wordt vertekend en een eenvormig beeld wordt geschetst. Dit perspectief gaat uit van een lineaire relatie tussen media en werkelijkheid, met een grote invloed van media op het individu en de maatschappij. Het veronderstelt dat mensen zich laten leiden door de beelden die media aanbieden, ook als deze de werkelijkheid vertekenen [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 2.2.2 Media als constructeurs van de werkelijkheid
Dit kritische perspectief, dat aansluit bij de bevindingen over crime waves, stelt dat media constructeurs van de werkelijkheid zijn. Media worden gezien als "wereldbeeldmachines" die actief deelnemen aan de productie van de werkelijkheid. Zij selecteren gebeurtenissen en stimuli, waardoor ze een specifieke interpretatie geven aan gebeurtenissen en zo de realiteit construeren [5](#page=5).
> **Tip:** Het onderscheid tussen deze twee perspectieven is cruciaal voor het begrijpen van de impact van media.
##### 2.2.2.1 Selectiviteit en normatieve productie
Selectiviteit en de productie van normatieve begrippen worden binnen dit tweede perspectief als een gewenste functie van mediacommunicatie beschouwd. Media zijn geen passieve transporteurs, maar actieve constructeurs van de realiteit. Aangezien media niet over elke gebeurtenis kunnen berichten, is elke vorm van berichtgeving inherent selectief. Bovendien bevatten mediaberichten altijd een normatief begrip dat maatschappelijke normen en waarden weerspiegelt, en bieden media een voorgeprogrammeerd duidingsaanbod [5](#page=5).
##### 2.2.2.2 Nieuwswaarden en selectiecriteria
De selectiviteit van nieuws wordt bepaald door specifieke criteria die de waarde van nieuws bepalen. Deze criteria omvatten dramatische of onverwachte gebeurtenissen met een emotioneel potentieel, gebeurtenissen die voldoen aan verwachtingspatronen (voorstelbaarheid), een negatief karakter met negatieve consequenties (conflicten, criminaliteit, catastrofen), samenhang met individueel gedrag en menselijke eigenschappen, betrokkenheid van bekende personen, en de mate waarin een gebeurtenis makkelijk te interpreteren is. Actualiteit en het feit dat er opnieuw over een gebeurtenis wordt bericht, verhogen de nieuwswaarde. Hoe duidelijker deze kenmerken zijn en hoe meer ze een gebeurtenis karakteriseren, hoe groter de kans dat erover wordt bericht [5](#page=5) [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Een kleine misdaad die wordt gepresenteerd als een wijdverbreid fenomeen, met veel nadruk op de negatieve gevolgen en de dader, voldoet aan meerdere nieuwswaardecriteria.
#### 2.2.3 De media als informatieleverancier en filter
Massamedia worden beschouwd als publieke instituties met de officiële functie informatie te leveren, meningsvorming te stimuleren, controle uit te oefenen en kritiek te formuleren. Ze vormen een filter tussen gebeurtenissen en de perceptie ervan door het publiek. Hun definiërende macht stelt hen in staat hun versie en interpretatie van de wereld aan het publiek op te leggen. Selectiviteit en beoordeling door de media worden gezien als verwachte en gewenste functies, niet als een tekortkoming. Media produceren realiteit in gelijke mate als andere maatschappelijke actoren, maar beschikken over specifieke bronnen en middelen om hun visie zichtbaar te maken [6](#page=6).
#### 2.2.4 Discours als medium voor zingeving en betekenisproductie
De discourstheoretische benadering biedt een verklaring voor de prominente rol van criminaliteit als potentieel nieuws en hoe specifieke beelden over jongeren zich kunnen doorzetten en een eigen realiteit kunnen vormen. Hierbij is discours niet te vertalen als publieke discussie, maar als een centrale culturele institutie die zin en betekenissen produceert [7](#page=7).
##### 2.2.4.1 Definitie en kenmerken van discours
Discours of discursieve praktijken omvatten uitspraken die door hun zingevende context of door institutionalisering als serieus en gezaghebbend worden beschouwd. Deze uitspraken bestaan onafhankelijk van een specifieke situatie, maar hebben een enorm effect wanneer ze zich voordoen. Volgens Foucault wordt een uitspraak pas gehoord als deze los van het spreekmoment blijft bestaan. Collectief geaccepteerde betekenissen zijn verankerd in discoursen, die fungeren als mediums voor de voortbrenging van betekenissen van "serieuze uitspraken". Discoursen zijn via taal bemiddelde zin- en symboolsystemen die maatschappelijk erkende en geïnstitutionaliseerde betekenissen bevatten over bijvoorbeeld normaliteit en deviantie. Ze worden beheerst door politieke en sociale structuren en de geproduceerde betekenissen worden gebruikt als collectieve verklaringen en gereproduceerd door sociale actoren [7](#page=7).
##### 2.2.4.2 Betekenisverlening en maatschappelijke context
Betekenisverlening moet vanuit een discourstheoretisch perspectief in relatie tot de maatschappelijke context worden beschouwd. Maatschappelijke communicatie wordt beïnvloed door maatschappelijk verankerde interpretaties, die stilzwijgend worden aangenomen om begrijpelijk en overtuigend te zijn. Sociale processen van betekenisverlening en latente betekenisstructuren dragen bij aan de constructie van de werkelijkheid door de aangeboden betekenispatronen. Massamedia spelen hierin een centrale rol door het massaal aanleveren van teksten en interpretaties over de sociale werkelijkheid, maar staan in wisselwerking met andere maatschappelijke instituties [8](#page=8).
##### 2.2.4.3 Taal, cultuur en wetensordeningen
Culturele betekenissystemen kaderen de productie en perceptie van de sociale werkelijkheid. Taal, als uitdrukking van cultuur, is meer dan een middel tot begrip; het is een structurerend element voor communicatie. In talige interacties vormen taal en de daarin ingeweven denkpatronen centrale elementen voor de constitutie van weten. Discoursanalyse is gericht op deze wetensordeningen en onderzoekt hoe de dieptestructuur van weten, die denken en handelen structureert, samenhangt met sociale structuren [8](#page=8).
> **Let op:** De analyse van discoursen is essentieel om te begrijpen hoe maatschappelijke definities en interpretaties van sociale fenomenen, zoals jeugdcriminaliteit, historisch overgeleverde interpretatiepatronen reproduceren [8](#page=8).
### 2.3 De wisselwerking tussen media, politiek en maatschappelijke constructies
Mediaberichtgeving is een integraal onderdeel van het maatschappelijke discours en neemt actief deel aan de productie van maatschappelijk erkende betekenissen. Er is een wisselwerking tussen mediaberichtgeving en bestaande maatschappelijke discussies, waarbij de media zich bedienen van deze discussies en omgekeerd [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 2.3.1 Het politieke systeem en media
Het politieke systeem heeft, vanuit zijn informatievoorsprong, een dominante positie in het aanleveren van nieuws. Het verband tussen mediaberichtgeving en het politieke systeem wordt vaak beschreven als een zichzelf versterkend proces of een "amplificatiespiraal" [9](#page=9).
#### 2.3.2 Media, politici en wetenschappers als constructeurs van verontwaardiging
Massamedia, politici en wetenschappers worden gezien als constructeurs van de werkelijkheid. Zij produceren en reproduceren publieke verontwaardiging over bijvoorbeeld jongeren op straat, door de manier waarop ze daarover berichten, ernaar verwijzen en er aandacht aan geven. Door de pregnante presentatie van afwijkend gedrag van jongeren wordt de aandacht van politiek en andere maatschappelijke instituties gevestigd op dergelijke gevallen. Een incident wordt gepresenteerd als een betekenisvolle gebeurtenis die reactie vereist, wat leidt tot een spiraal waarin de druk van media om te berichten en de druk van politiek om te reageren, toeneemt [9](#page=9).
### 2.4 Historische beelden van jeugd en discours
Om de bestendigheid van (negatieve) beelden over jongeren te verklaren, is het noodzakelijk te onderzoeken welke kennis, beelden, betekenissen en interpretatiepatronen historisch zijn overgeleverd en zich hebben doorgezet. Het discours over adolescenten was historisch altijd al een discours over moraal en afwijking. Sinds de negentiende eeuw is er in westerse landen voortdurende bezorgdheid over de opgroeiende generatie en hun afwijkend en crimineel gedrag. De problematisering en dramatisering van de jeugd als deliquent en/of gewelddadig is niet nieuw in historische jeugdanalyse [9](#page=9).
> **Tip:** Begrijp dat de huidige mediabeelden van jeugd geworteld zijn in langdurige historische discoursen over moraal en afwijking.
---
# Historische perspectieven op jeugdculturen en afwijkend gedrag
Dit onderwerp onderzoekt hoe jeugd en jeugdculturen historisch werden geframed, met een focus op de aanhoudende problematische voorstelling van jongeren als afwijkend of crimineel.
### 3.1 De rol van media en politiek in het construeren van realiteit
Mediaberichtgeving is niet willekeurig, maar wordt gevormd door de culturele en politieke context van de maatschappij. Het publieke beeld van sociale verschijnselen is variabel en afhankelijk van bestaande interpretatiepatronen, waarbij media en de maatschappij elkaar wederzijds beïnvloeden. Het politieke systeem, met zijn informatievoorsprong, speelt een dominante rol in nieuwsverspreiding, wat leidt tot een zichzelf versterkend proces, een 'amplificatiespiraal', tussen media en politiek. Massamedia, net als politici en wetenschappers, construeren de werkelijkheid door de manier waarop ze berichten over bijvoorbeeld jongeren, wat kan leiden tot publieke verontwaardiging en druk op politieke instituties om te reageren [9](#page=9).
### 3.2 Historische debatten over jeugd en moraal
Het discours over adolescenten is historisch gezien altijd verbonden geweest met moraal en afwijking. Sinds de negentiende eeuw bestaat er in westerse landen voortdurende bezorgdheid over de opgroeiende generatie en hun afwijkend of crimineel gedrag. De problematiserende en dramatiserende framing van jeugd als delinquent en/of gewelddadig is niet nieuw in historische jeugdanalyse [9](#page=9).
#### 3.2.1 Vroege signalen van jeugdproblematisering (begin 20e eeuw)
Al in 1914 klaagde de Tweede Kamer over "baldadigheid der jeugd". Een daaropvolgende staatscommissie sprak van een "angstwekkende stijging van de criminaliteit en tuchteloosheid" onder jongeren tussen dertien en achttien jaar [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 3.2.2 De periode van de jeugdbeweging en de 'verwaarloosde jeugd' (jaren '20 en '30)
In de jaren twintig en dertig was er minder aandacht voor jeugdproblematiek, mede door de bloei van de jeugdbeweging die als positief werd gezien. Echter, arbeidersjongeren, die moeite hadden met de idealen van de jeugdbeweging, werden als 'verwaarloosde jeugd' of 'straatjeugd' beschouwd, vooral in tijden van stijgende werkloosheid en zedenverlies [10](#page=10).
#### 3.2.3 Post-WOII: een weifelende houding en de 'massajeugd' (eind jaren '40 - jaren '50)
Na 1945 was er kortstondig vertrouwen in de jeugd ("de jeugd heeft de toekomst"). Vanaf het einde van de jaren veertig tot de jaren vijftig werd de houding van ouderen en autoriteiten jegens jongeren echter beschreven als weifelend en tweeslachtig. Deze bezorgdheid kwam vooral voor bij politici, wetenschappers en kerkvertegenwoordigers. Het begrip 'massajeugd' werd gebruikt voor maatschappelijk verwilderde jeugd, met name ongeschoolde arbeidersjeugd, die als gemakkelijk tot crimineel gedrag geneigd werd beschouwd. Deze groep leefde volgens de opvattingen op een "vitaal en instinctief niveau" [10](#page=10).
#### 3.2.4 De opkomst van de nozems en vergelijkbare jeugdculturen (halverwege de jaren '50)
Halverwege de jaren vijftig kwamen de nozems in het nieuws, die opschudding veroorzaakten met hun gedrag, extravagante kleding en uitbundigheid. Hun manier van vrijetijdsbesteding, zoals rondhangen bij bioscopen, rondscheuren met bromfietsen en het uiten van opmerkingen naar voorbijgangers, leidde tot verontwaardiging [10](#page=10).
* **Vergelijking met internationale jeugdculturen:** Dergelijke jeugdculturen, zoals de mods in Engeland en de Halbstarken in Duitsland, vertoonden weinig verschil in beeldvorming met de Nederlandse nozems. De Duitse criminoloog Günther Kaiser beschreef de Halbstarken als rondhangende arbeidersjongeren die, met een uitdagende houding, voetgangers en vrouwen lastig vielen en zich op de rand van de samenleving bewogen [10](#page=10) [11](#page=11).
> **Voorbeeld:** De beschrijving van de Halbstarken door Kaiser, met hun uitdagende houding, lawaaierige gesprekken, bespotten van ouderen en belagen van voorbijgangers, vertoont opvallende overeenkomsten met hedendaagse beelden over hangjongeren [11](#page=11).
#### 3.2.5 Evolutie van problematische jeugdgroepen en de constante morele verontwaardiging (eind jaren '50 - jaren '80)
Na de nozems volgde een problematisering en 'demonisering' van rockers en provo's (eind jaren '50 tot jaren '60), randgroepjongeren in de jaren zeventig, krakers, milieu- en vredesbewegingen, en tot eind jaren tachtig de autonomen en voetbalvandalen. Hoewel de groepen en hun beelden varieerden, bleef de morele verontwaardiging over hun gedrag en vrijetijdsbesteding een constant kader [11](#page=11).
* **Uitbreiding van het problematische beeld:** Begin jaren zestig werden, met de komst van de provo's, ook hoger opgeleide jongeren (provo's, hippies, studenten) als problematisch beschouwd. Later werd dit beeld diffuser, met verschillende sociale groepen die als afwijkend werden gezien [11](#page=11).
> **Kernpunt:** De eerste reactie van de samenleving op nieuwe jeugdtrends is vaak morele verontwaardiging over gedrag, opvattingen, houdingen en kleding die als onbehoorlijk worden ervaren, waarbij de vorm belangrijker is dan de intentie. Uitingen die de orde verstoren, zoals de vetkuif van de nozem, het lange haar van de hippie, de hanenkam van de punk, de kale kop van de skinhead en dreadlocks van de rasta, leiden tot schokken [11](#page=11).
Deze uitingen symboliseren minder een specifieke boodschap dan wel afwijking van dominante culturele normen [12](#page=12).
### 3.3 Interpretaties van jeugdculturen en maatschappelijke beelden
Historisch onderzoek naar jeugdculturen toont aan dat er altijd een publieke discussie is geweest over jeugd als afwijkend of delinquent. Sinds de twintigste eeuw is er geen periode geweest zonder discussie over normenverlies onder jongeren [12](#page=12).
#### 3.3.1 Consistente beelden ondanks variërende groepen
Ondanks enorme verschillen in groepen, inhoud en oriëntatie, veranderen de maatschappelijke beelden en de daarin verankerde voorstellingen over jeugd nauwelijks. Een constante bevinding is het klagen over algemeen waardenverlies, zichtbaar door bewust niet-conformistische levensstijlen van adolescenten [12](#page=12).
#### 3.3.2 De rol van leeftijd en overgangsperiodes
De leeftijd van een groep is geen voldoende verklaring voor het ontstaan van een eigen cultuur, maar wel voor de zoektocht die deze groep kenmerkt. Volgens Karl Mannheim zijn zowel algemene maatschappelijke omstandigheden als de specifieke ontvankelijkheid van de jeugd bepalend voor de aard van jeugdculturen. Jeugd is een overgangsperiode waarin jongeren sterk op elkaar zijn aangewezen, wat het ontstaan van afwijkende culturen bevordert; jeugdcriminaliteit kan hierdoor als een 'passageprobleem' worden gezien [12](#page=12) .
* **Normatieve kaders van scene-jongeren:** Hoewel van recente jeugdculturen, zoals scene-jongeren, vaak wordt beweerd dat ze een gebrek aan coherente normen en waarden hebben, hanteren zij wel degelijk normatieve kaders, die echter niet noodzakelijk overeenkomen met de hegemoniale orde [12](#page=12).
#### 3.3.3 De onverwachte en onbedoelde aard van jeugdculturen
Jeugdculturen ontstaan niet door rationele keuzes, maar onverwacht en onbedoeld. Pas in confrontatie met de oudere generatie en de maatschappij wordt duidelijk dat de jeugd een boodschap heeft. Cultuur wordt hierbij gezien als een verzameling betekenissen die voornamelijk 'al doende' geconstrueerd wordt [12](#page=12).
#### 3.3.4 Levensstijl als centraal element en de rol van deviantie
Het vertonen van een maatschappelijk non-conforme levensstijl is een centraal hoofdelement van veel jeugdculturen. Zelfs middenklasse-gerelateerde jeugdculturen, zoals de studenten- en vredesbeweging of de techno- en gothic-scene, provoceren met hun levensstijl. Hooligans, skinheads en autonomen representeren meer rebelse aspecten, terwijl alle vormen van sociale deviantie actief stijlen en symbolische kaders vormgeven die hun anders-zijn benadrukken, wat door het burgerdom als schandalig wordt ervaren [13](#page=13).
#### 3.3.5 Jeugdigheid als identiteitskenmerk en de idealisering/stigmatisering van jongeren
Jeugdigheid is een sleutelkenmerk van identiteit in jeugdculturen; jongeren profileren zich bewust als jong en benutten jeugdigheid. Jong zijn betekent anders, kritisch en niet verstokt zijn. Positieve aspecten van jeugd (progressief, modern, idealistisch) worden benadrukt, maar tegelijkertijd worden jongeren vaak minachtend bejegend. Deze idealisering kan leiden tot voorspelbare teleurstelling. Naast deze cycli van positieve en negatieve stigmatisering bestaat er ook onverschilligheid, waarbij jongeren geen gehoor vinden of juist te maken krijgen met zorg en pedagogische bezorgdheid, wat weer kan transformeren naar negatieve benaderingen [13](#page=13).
* **Jeugd als normatieve constructie:** Jeugd wordt gezien als een normatieve constructie, waarbij het beeld van jeugd als anders en tegelijkertijd gebrekkig bedreigend is voor de maatschappij en jongeren zelf. Dit creëert een beeld waarin jeugd problematisch wordt afgeschilderd en het onderwerp wordt van beleidsmatige interventies, toezicht en controle binnen criminaliteitsbeleid, jeugdzorg en hulpverlening. Veel jeugdonderzoek is problematisch onderzoek, gericht op individuele (probleem)jongeren vanuit een deficiëntiemodel [13](#page=13).
#### 3.3.6 Afwijkend gedrag als constitutief voor jeugdfase
Afwijkend gedrag is vrijwel inherent aan de leeftijd en sociale status van jeugdgroepen. De jeugdfase kenmerkt zich door het uitproberen van maatschappelijke normen en waarden. Er is sprake van een complementariteit tussen jeugd en delinquentie/criminaliteit, gegrondvest in het model 'jeugd'. De hele jeugdcultuur ontstaat rond de onvolwassenheid en het onvermogen van jongeren om de dominante cultuur direct te accepteren [13](#page=13).
* **Sociale controle en publieke belangstelling:** Jongeren worden gezien als individuen voor wie heersende normen niet vanzelfsprekend zijn en die sociale controle behoeven. De publieke belangstelling gaat minder uit naar het alledaagse, normale leven van jongeren, maar meer naar spectaculaire stijlen en praktijken. Het plaatsen van jeugd in de context van geweld maakt het gemakkelijk hun levenswijze te discrimineren [14](#page=14).
### 3.4 Conclusie: Het discours over jeugd als criminaliteits- en veiligheidsprobleem
Collectief geaccepteerde betekenissen en interpretatiepatronen over jongeren zijn verankerd in discoursen en dienen als verklaringen voor de jeugd. Deze patronen reduceren complexiteit, versnellen reacties, simplificeren probleemaanpak, bedekken tegenstrijdigheden en vergemakkelijken communicatie, en kunnen fungeren als een 'kit' die subjectieve voorstellingen met media-interpretaties verbindt [14](#page=14).
Discoursanalyse toont aan dat gebeurtenissen geconstitueerd worden door diep verankerde culturele regels. De beelden over jongeren zijn historisch overgeleverd en variëren nauwelijks door de tijd, onafhankelijk van feitelijke ontwikkelingen in jeugdcriminaliteit. De recente dramatisering van jeugdculturen als crimineel en gewelddadig is dan ook geen nieuw fenomeen [14](#page=14).
Collectieve betekenissen over jongeren worden gereproduceerd door verschillende maatschappelijke instanties, waaronder de media, die een enorme definiërende macht hebben. Media zijn geen geïsoleerde constructeurs, maar maken deel uit van het publieke discours en beïnvloeden dit sterk in de ontwikkeling van een mediamaatschappij. Betekenisverlening gebeurt altijd in relatie tot de maatschappelijke context en het bestaande culturele weten [14](#page=14).
---
# De theoretische benadering van discoursanalyse
Dit onderwerp verklaart discours als een institutionele vorm van zingeving die sociale constructies van betekenis en waarheid creëert [7](#page=7).
### 4.1 Discours als instantie van zingeving
Het discourstheoretisch concept biedt een verklaring voor de prominente rol die criminaliteit als potentieel nieuws speelt voor de media en hoe specifieke beelden over jongeren zich kunnen doorzetten en een eigen waarheid en realiteit vormen. Discours wordt hier niet vertaald als publieke discussie of debat, maar als een centrale culturele institutie die zin en betekenissen produceert [7](#page=7).
#### 4.1.1 Definitie en kenmerken van discours
* Discours of discursieve praktijken worden beschouwd als uitspraken die door hun zingevende context of door een proces van institutionele aanspraak als serieus te nemen worden gezien [7](#page=7).
* Discours omvat uitspraken die langdurig bestaan en als serieus of gezaghebbend worden beschouwd [7](#page=7).
* Deze uitspraken maken een institutionele aanspraak op het verkondigen van de waarheid, of wat experts zeggen in hun professionele hoedanigheid [7](#page=7).
* Ze bestaan onafhankelijk van een specifieke situatie, maar hebben een groot effect wanneer ze zich voordoen [7](#page=7).
* Uitspraken worden pas gehoord als ze los van het spreekmoment blijven bestaan [7](#page=7).
* Collectief geaccepteerde betekenissen zijn verankerd in discoursen, omdat deze het medium zijn voor het voortbrengen van betekenissen van 'serieuze' uitspraken [7](#page=7).
* Discoursen zijn via taal bemiddelde zin- en symboolsystemen die maatschappelijk erkende en geïnstitutionaliseerde betekenissen bevatten over bijvoorbeeld normaliteit en deviantie [7](#page=7).
* Ze worden beheerst door politieke en sociale structuren van een maatschappij [7](#page=7).
* De door discoursen geproduceerde betekenissen worden gebruikt als collectieve verklaringen voor fenomenen in de sociale wereld en worden subjectief gebruikt en gereproduceerd door sociale actoren als verklaringen voor hun eigen handelingen [7](#page=7).
* Analyse van discoursen geeft inzicht in een bepaalde praktijk, en specifieke uitspraken kunnen zich doorzetten binnen een bepaalde discursieve praktijk [7](#page=7).
#### 4.1.2 Betekenisverlening en maatschappelijke context
Volgens het discourstheoretisch perspectief moet betekenisverlening in relatie tot de maatschappelijke context worden beschouwd. Maatschappelijke communicatie wordt niet alleen direct, maar ook indirect, op de achtergrond, beïnvloed door maatschappelijk verankerde interpretaties. Een spreker sluit zich stilzwijgend aan bij denkbeelden om begrijpelijk en overtuigend te zijn en om begrip en toestemming te ontvangen [8](#page=8).
#### 4.1.3 Discours en de constructie van de werkelijkheid
Sociale processen van betekenisverlening, latente betekenisstructuren en bijbehorende regels dragen, door hun aangeboden betekenispatronen, bij aan de constructie van de werkelijkheid. Massamedia spelen hierbij een centrale rol door het massaal aanleveren van teksten en interpretaties over de sociale werkelijkheid [8](#page=8).
* Media staan niet los van andere maatschappelijke instituties; samen vormen ze het publieke discours en kunnen zij hun interpretaties niet onafhankelijk produceren [8](#page=8).
* Culturele betekenissystemen kaderen de productie en perceptie van de sociale werkelijkheid [8](#page=8).
* De sociale werkelijkheid en daaraan verbonden sociale verschijnselen zijn delen van de cultuur van een samenleving [8](#page=8).
* Cultuur creëert een symbolensysteem dat niet alleen wereldbeelden en mythen omvat, maar ook weten, en in die zin interpretatiepatronen aanlevert [8](#page=8).
* Taal, als uitdrukking van cultuur, is meer dan een middel tot begrip en overeenstemming; het is het structurerende element voor communicatie [8](#page=8).
* In talige interacties vormen taal en de ingeweven denkpatronen en zingevingverbanden centrale elementen voor de constitutie van weten (taal als ordeningssysteem) [8](#page=8).
#### 4.1.4 Discoursanalyse en wetensordeningen
Discoursanalyse richt zich op de wetensordeningen. Het onderzoekt hoe de dieptestructuur van weten in elkaar zit – die structuur die in dagelijks handelende subjecten verborgen blijft maar hun denken en handelen structureert – en hoe deze wetensordeningen samenhangen met sociale structuren [8](#page=8).
* Bij de analyse van bijvoorbeeld jeugdcriminaliteit worden we geconfronteerd met maatschappelijke definities en interpretaties van sociale fenomenen en hun collectieve betekenissen [8](#page=8).
* Deze beelden zijn historisch overgeleverde interpretatiepatronen die niet alleen door de media, maar ook door verschillende maatschappelijke instanties, zoals politieke en pedagogische kringen, worden gereproduceerd [8](#page=8).
* Het zijn uitspraken die een 'longue durée' kennen en dominantie verwerven als geldig en gezaghebbend [8](#page=8).
* Ze worden niet kritisch ter discussie gesteld, gelden onafhankelijk van een specifieke situatie en zijn zo reproduceerbaar in andere tijden [8](#page=8).
* Mediaberichtgeving is één bestanddeel van het maatschappelijke discours en neemt actief deel aan de productie van maatschappelijk erkende betekenissen [8](#page=8).
* Mediaberichtgeving staat in wisselwerking met andere maatschappelijke debatten, waardoor het mogelijk wordt specifieke betekenissen en perspectieven op te leggen, zoals het beeld van de jeugd als criminaliteits- en veiligheidsprobleem [8](#page=8).
> **Tip:** Begrijpen hoe discoursen functioneren is cruciaal om te doorgronden hoe maatschappelijke ideeën, normen en waarden, vooral met betrekking tot gevoelige onderwerpen zoals jeugdcriminaliteit, gevormd en verspreid worden [7](#page=7) [8](#page=8).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Discourse-theoretische verklaring | Een verklaring die gebaseerd is op de analyse van discoursen, waarbij wordt gekeken naar hoe taal en communicatie betekenissen construeren en sociale werkelijkheden vormgeven binnen een maatschappelijke context. |
| Discours | In de context van de tekst verwijst discours naar dominante culturele kaders en discursieve praktijken die leiden tot de institutionalisering van betekenisgeving, waarbij uitspraken op lange termijn als serieus en gezaghebbend worden beschouwd. |
| Sociale constructie | Een concept of fenomeen dat door sociale interactie en gedeelde overtuigingen binnen een samenleving wordt gevormd en gedefinieerd, in plaats van een inherente of objectieve realiteit te zijn. |
| Beeldvorming | Het proces waarbij ideeën, meningen en representaties over een bepaald onderwerp, persoon of groep worden gevormd, vaak beïnvloed door media en culturele normen. |
| Media-interpretatie | De manier waarop massamedia gebeurtenissen selecteren, presenteren en duiden, wat invloed heeft op hoe het publiek de realiteit waarneemt en begrijpt. |
| Criminaliteitsstatistiek | Gegevens en cijfers die de frequentie en aard van criminaliteit weergeven, verzameld door instanties zoals de politie en statistiekbureaus, en die kritisch geanalyseerd moeten worden vanwege mogelijke vertekeningen. |
| Self-report enquête | Een onderzoeksmethode waarbij respondenten zelf hun gedrag rapporteren, bijvoorbeeld met betrekking tot criminele activiteiten, en dat inzicht kan geven in de werkelijke prevalentie van delicten. |
| Moral panic | Een intensieve publieke angst die ontstaat rondom een vermeende dreiging van criminaliteit of een afwijkende gedragspatroon, vaak aangewakkerd door media en politiek, die leidt tot maatschappelijke verontwaardiging en oproepen tot repressieve maatregelen. |
| Crime waves | Periodes waarin de media buitensporig veel aandacht besteden aan een bepaald type criminaliteit, wat kan leiden tot een gepercipieerde toename van criminaliteit, zelfs als de statistieken dit niet ondersteunen. |
| Constructeurs van de werkelijkheid | Een theoretisch perspectief dat stelt dat media niet slechts de werkelijkheid weerspiegelen, maar actief bijdragen aan het vormen en construeren ervan door middel van selectie, framing en interpretatie. |
| Framing | Het proces waarbij een onderwerp of gebeurtenis binnen een bepaalde context wordt geplaatst, wat de manier waarop het wordt begrepen en geïnterpreteerd door het publiek beïnvloedt. |
| Institutionalisering | Het proces waarbij bepaalde ideeën, praktijken of sociale constructies worden verankerd en gevestigd binnen maatschappelijke structuren en instituties, waardoor ze gezaghebbend en normaal worden. |
| Normatieve begrippen | Concepten die gebaseerd zijn op maatschappelijke normen, waarden en verwachtingen, en die de basis vormen voor hoe bepaalde gedragingen als acceptabel of onacceptabel worden beschouwd. |
| Jeugdculturen | Subculturen die ontstaan onder jongeren, gekenmerkt door specifieke stijlen, gedragingen, normen en waarden, die vaak afwijken van de dominante maatschappelijke cultuur. |
| Afwijking (deviantie) | Gedrag dat afwijkt van de maatschappelijke normen en waarden, en dat door de samenleving als problematisch of onacceptabel wordt beschouwd. |
| Victimiseringsbeelden | De representatie van slachtoffers in de media en publieke debatten, vaak gekenmerkt door weinig aandacht voor hun ervaringen of de relatie met de dader. |
| Discursieve praktijken | De concrete manieren waarop taal en communicatie worden gebruikt binnen specifieke sociale contexten om betekenis te creëren en machtsrelaties te bewerkstelligen. |
Cover
Mediatheorieen apart hfst 7.pdf
Summary
# Overzicht van mediatheorieën
Dit onderwerp biedt een overzicht van verschillende mediatheoretische benaderingen, waaronder de massamaatschappijtheorie, functionalistische mediatheorie, Frankfurter Schule en politieke economie van communicatie, en beschrijft hun kernkenmerken, opkomst en specifieke inzichten. Het benadrukt dat mediatheorieën een cumulatief proces vormen, met een dynamische en contingente aard, en dat ze vanuit verschillende invalshoeken bekeken moeten worden, zonder een strikt "of-of"-verhaal [1](#page=1) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 1.1 Classificatie van mediatheorieën
Baran & Davis onderscheiden vier soorten mediatheorieën op basis van hun doelstellingen, epistemologie, ontologie en axiologie [1](#page=1):
* **Postpositivistische mediatheorieën:** Gebaseerd op empirische observatie en systematisch wetenschappelijk onderzoek volgens positivistische methoden [1](#page=1).
* **Hermeneutiek:** De studie van interpretatie en betekenis van teksten en sociale acties [1](#page=1).
* **Kritische mediatheorieën:** Gericht op het veranderen of verwerpen van het bestaande sociale systeem, met een focus op emancipatie of verzet en de dialectiek tussen sociale structuren en individuele acties [1](#page=1).
* **Normatieve mediatheorieën:** Stellen normen en idealen voor over hoe media zouden moeten functioneren en georganiseerd zijn [1](#page=1).
### 1.2 Massamaatschappijtheorie
De massamaatschappijtheorie, opgekomen in de tweede helft van de 19e eeuw, kenmerkt zich door een pessimistische visie op media en publiek [1](#page=1).
#### 1.2.1 Kernkenmerken
* **Opkomst:** Tweede helft 19e eeuw, invloedrijk tot WOII. Belangrijke auteur is Ortega y Gasset [1](#page=1).
* **Harde kern:** Media worden beschouwd als almachtig en manipuleren een passieve massa [1](#page=1).
* **Visie op media:** Media worden gezien als een negatieve en destructieve kracht die normen en waarden ondermijnt en sociale orde bedreigt [2](#page=2).
* **Communicatieproces:** Lineair en eenrichtingsverkeer, waarbij de communicator een machtige positie heeft en het publiek een passieve, gemanipuleerde massa vormt [1](#page=1).
* **Publiek:** Een verzameling geïsoleerde, uniforme, gelijkvormige en irrationele individuen die kwetsbaar en hulpeloos zijn [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Effecten:** Direct verband tussen inhoud en effect, met gevolgen op lange termijn leidend tot sociale chaos en cultureel verval, waarbij een elite wel weerstand kan bieden [2](#page=2).
* **Oorzaken:** Laag kwaliteitsniveau van cultuur wordt toegeschreven aan de slechte smaak van de massa [1](#page=1).
* **Invloeden:** Multidisciplinaire voedingsbodem vanuit sociologie, politicologie en psychologie (S-R-leer) [1](#page=1).
#### 1.2.2 Propaganda en de massamaatschappijtheorie
Propaganda, de opzettelijke poging om perceptie, denken en gedrag te vormen of te veranderen ten gunste van de propagandist, wordt nauw verbonden met de massamaatschappijtheorie via het stimulus-responsproces [2](#page=2).
* **Definitie propaganda:** Systematische poging om perceptie te vormen/veranderen (emotioneel), denken te manipuleren (cognitief) en gedrag te sturen (conatief) ] [2](#page=2).
* **Stimulus-Respons (S-R) model:** Herhaling van stimuli die gewenste responsen uitlokken en verwijdering van stimuli die ongewenste responsen uitlokken [2](#page=2).
* **Lasswells propagandatheorie:** Gericht op het verhogen van de efficiëntie van propagandatechnieken, met de aanname van een kwetsbare geest bij het individu en een samenleving in ontreddering. Het verschilt van de massamaatschappijtheorie door een complexer S-R-model en een relatief positieve rol voor propaganda als middel om ontreddering te beheersen [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Significante symbolen:** Media manipuleren attitudes door symbolen te koppelen aan emoties. Deze symbolen hebben een standaardbetekenis binnen een cultuur en kunnen expressieve of propagandistische functies vervullen [3](#page=3).
* **Kritische propagandastudies:** Stelt de ethiek van het beïnvloeden en manipuleren van mensen via symbolen ter discussie. Dit paradigma analyseert sociale beïnvloeding en blootstelling van corruptie, met aandacht voor zowel de communicator als de ontvanger. Het stelt zich tot doel de publieke opinie als een positieve kracht in een democratische samenleving te bewaren door manipulatieve communicatiepraktijken te onderzoeken [3](#page=3).
#### 1.2.3 Geïdentificeerde propagandatechnieken
De volgende technieken werden geïdentificeerd in de context van propaganda-analyse [5](#page=5):
1. **Name calling:** Koppelen van negatieve connotaties aan ideeën, personen of bedrijven via taalgebruik [5](#page=5).
2. **Glittering generality:** Koppelen van positieve connotaties aan ideeën, personen of bedrijven [5](#page=5).
3. **Transfer:** Verbinden van een object met positieve eigenschappen of autoriteit van een ander object om het eerste acceptabeler te maken [5](#page=5).
4. **Testimonial:** Gebruik van een getuigenis om positieve eigenschappen aan een idee, persoon, bedrijf of product te koppelen [5](#page=5).
5. **Plain folks:** Presenteren van een idee als normaal en gedeeld door het volk om discussie te voorkomen [5](#page=5).
6. **Bandwagon:** Suggestie van een trend om mensen aan te zetten zich daarbij aan te sluiten [5](#page=5).
7. **Card stacking:** Selectief presenteren van argumenten om een idee, persoon, bedrijf of product positief of negatief voor te stellen [5](#page=5).
#### 1.2.4 Kritieken op de massamaatschappijtheorie
* Weinig empirisch bewijs en tegenstrijdige bewijzen, vooral gebaseerd op anekdotes [2](#page=2).
* Nostalgisch idealiseren van het verleden door een conservatieve elite [2](#page=2).
* Simplistische visie op media en ontvanger, die voorbijgaat aan de complexiteit van de relatie tussen media, individu en samenleving [2](#page=2).
* Vooringenomen geschiedschrijving van communicatiewetenschappen, die alternatieve visies negeert en een opgelegde periodisering hanteert [2](#page=2).
#### 1.2.5 Paradigmatische strijd en verschuiving
In de jaren 1930 vond er een strijd plaats tussen "propaganda-analyse" en "communicatieonderzoek". Communicatieonderzoek, dat zich kenmerkte door een focus op exacte wetenschap, surveys en statistisch onderzoek, verkreeg meer financiering en dominantie. Dit leidde tot een verschuiving waarbij kritische propagandastudies naar de achtergrond verdwenen en het mainstreamparadigma dominant werd [5](#page=5).
### 1.3 Functionalistische mediatheorie
De functionalistische mediatheorie, die opkwam tussen 1940 en 1960, onderzoekt hoe media en communicatie bijdragen aan maatschappelijke integratie, consensus en cohesie [6](#page=6).
#### 1.3.1 Kernkenmerken
* **Opkomst:** 1940-1960. Belangrijke auteurs zijn Harold Lasswell, Paul Lazarsfeld, Robert Merton en Charles R. Wright [6](#page=6).
* **Harde kern:** Media nemen specifieke functies op met het oog op maatschappelijke integratie en consensus [6](#page=6).
* **Beïnvloeding:** Sterk beïnvloed door macrosociale systeemtheorieën zoals structuralisme en structuralisme [6](#page=6).
* **Focus:** Analyse van de functies van media voor maatschappelijke integratie, consensus en cohesie [6](#page=6).
* **Functies:**
* **Lasswell:** Surveillancefunctie (observatie en controle van de omgeving, informatieverspreiding), correlatiefunctie (duiding en interpretatie van maatschappelijke gebeurtenissen) en transmissiefunctie (overbrengen en in stand houden van waarden/normen) [6](#page=6).
* **Merton & Lazarsfeld:** Conformiteitsfunctie (bevestigen van sociale structuur), statusverlendende functie (toekennen van status) en narcotiserende functie (mentale uitloging of apathie door informatie-overvloed) [6](#page=6).
* **Wright:** Ontspannings- en amusementfunctie [7](#page=7).
* **McQuail:** Mobilisatiefunctie (gebruik van media voor propaganda) [7](#page=7).
* **Onderscheid functies:** Eufuncties (positief voor de maatschappij) en disfuncties (negatief of verstorend). Ook manifeste functies (bedoeld, observeerbaar) en latente functies (onbedoeld, minder waarneembaar) worden onderscheiden [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Paradigmatische aansluiting:** Leunt aan bij het mainstreamparadigma, structuur- en consensusbenadering [6](#page=6).
#### 1.3.2 Kritieken op de functionalistische mediatheorie
* **Te algemeen systeemidee:** Gaat uit van een systeem in balans, waarbij negatieve functies worden uitgebalanceerd door positieve functies, maar verklaart onvoldoende wat er gebeurt bij verstoringen [7](#page=7).
* **Vaagheid van concepten:** Concepten als functie en doelstelling zijn vaag, en het is onduidelijk wie deze bepaalt en voor wie ze gelden [7](#page=7).
* **Conservatieve bias:** De theorie dient de heersende macht en verklaart sociale veranderingen en transformaties onvoldoende, ondanks de dynamische aard van communicatie [7](#page=7).
### 1.4 Frankfurter Schule (Kritische Theorie)
De Frankfurter Schule, actief van de jaren 1920 tot 1960, biedt een pessimistische visie op media als instrumenten van ideologische manipulatie en commodificatie [8](#page=8).
#### 1.4.1 Kernkenmerken
* **Opkomst:** 1920-1960. Belangrijke auteurs zijn Adorno, Benjamin, Habermas, Horkheimer en Marcuse [8](#page=8).
* **Harde kern:** Pessimistische visie op media die ideologische rollen vervullen door de massa aan te passen aan heersende maatschappelijke verhoudingen, met de notie van commodificatie [8](#page=8).
* **Fundament:** Gebaseerd op het Marxisme, stelt de status quo ter discussie en streeft naar sociale verandering en emancipatie [8](#page=8).
* **Media als instrument:** Massacommunicatie wordt gezien als een manipulatief en onderdrukkend proces dat waarden en ideeën van machtige sociale actoren legitimeert en ongelijkheid in stand houdt [8](#page=8).
* **Historische context:** Nazisme, industrialisatie, en de verhuizing naar Amerika met het Fordisme en massaconsumptie [8](#page=8).
* **Sociale kritiek:** Gericht op emancipatie en een vrije, rechtvaardige samenleving [8](#page=8).
#### 1.4.2 Specifieke inzichten
* **Culturele dimensie:**
* **Cultuurindustrie:** De commercialisering en industrialisering van cultuur, met standaardisatie en commodificatie (vooral in film, reclame, radio, muziek) [8](#page=8).
* **Commodificatie:** Transformatie van artistieke waarde in verkoopbare waren [8](#page=8).
* **Standaardisatie:** Leidend tot eliminatie van individueel denken [8](#page=8).
* **Ideologische rol:** Massacultuur wordt gebruikt door machtscentra om de massa te domineren en aan te passen aan heersende maatschappelijke verhoudingen [8](#page=8).
* **Politieke dimensie (Habermas):**
* **Publieke sfeer:** Een forum tussen staat en samenleving waar publieke opinie gevormd wordt door rationele argumenten en consensus [8](#page=8).
* **Rol van media:** Media informeren burgers en dienen als forum voor publiek debat [8](#page=8).
* **Marcuse's "One-dimensional man":** Media manipuleren en verlammen kritisch denken, waardoor alternatieven verdwijnen [9](#page=9).
* **Neergang publieke sfeer:** Opkomst massamedia en afhankelijkheid van reclame leiden tot terugtrekking in de privésfeer, focus op individuele/emotionele onderwerpen en een verschuiving van politieke discussie naar commerciële manipulatie. Publieke opinie wordt gemanaged en gemanipuleerd voor private belangen van elites [9](#page=9).
#### 1.4.3 Kritiek op de Frankfurter Schule
* Pessimisme, economisme [9](#page=9).
* Onvoldoende in kaart brengen van de complexiteit van media [9](#page=9).
* Aanname van een manipuleerbare, passieve massa [9](#page=9).
### 1.5 Politieke economie van communicatie
De politieke economie van communicatie, opgekomen vanaf de jaren 1960, legt de nadruk op de economische functies en structuren van media en hun relatie met mediainhoud [9](#page=9).
#### 1.5.1 Kernkenmerken
* **Opkomst:** 1960 - heden. Belangrijke auteurs zijn Garnham, Golding, Mansell, Mattelart, Murdock, Schiller, Smythe en Wasko [9](#page=9).
* **Harde kern:** Klemtoon op economische functies en structuren van media en hun relatie met (ideologische) media-inhoud [9](#page=9).
* **Kritische theorie:** Media worden niet als neutraal beschouwd, maar bepaald door de belangen van politieke en economische machthebbers achter mediabedrijven [9](#page=9).
* **Focus:** Economische structuren en functies van media, de relatie tussen de algemene economische structuur, specificiteit van media en ideologische inhoud. Onderzoekt hoe de economische en politieke organisatie van media-industrieën de productie, distributie en consumptie van betekenis beïnvloedt [9](#page=9).
* **Machtsverhoudingen:** Aandacht voor winstverwerving, -maximalisatie, diversificatie, concentratie, onderliggende machtsverhoudingen en ongelijkheden [9](#page=9).
* **Aanpak:** Niet exclusief negatief, combineert theoretische interpretatie met empirische studies [9](#page=9).
* **Holistische en historische benadering:** Bestudeert media in de bredere politieke, economische, sociale en culturele context, en analyseert deze factoren in hun historische ontwikkeling [9](#page=9).
#### 1.5.2 Vergelijking met de Frankfurter Schule
| Kenmerk | Frankfurter Schule (Cultuurindustrie) | Politieke Economie (Culturele Industrie) |
| :--------------------------- | :------------------------------------ | :--------------------------------------------------------------------- |
| **Inspiratiebron** | Marxisme | Marxisme |
| **Visie op cultuur/publiek** | Pessimistisch | Geen exclusief pessimistische visie |
| **Machtsverhoudingen** | Onevenwichtige verdeling | Meer genuanceerde analyse |
| **Aanpak** | Enkel kritische aanpak, theoretisch | Kritisch-realistische aanpak: empirisch + theoretisch + beleidsadvies |
#### 1.5.3 Economische functies van media
* **Accumulatiefunctie:** Winstverwerving van mediakapitaal door investeringen die zoveel mogelijk winst creëren. Economische overwegingen leiden tot de keuze voor programma's die veel kijkers genereren [10](#page=10).
* **Circulatiefunctie:** Winstverwerving van het totale maatschappelijke kapitaal door andere sectoren te ondersteunen, bijvoorbeeld via reclame. Dit creëert een cyclus van productie, verkoop, investering in reclame en verdere productie [10](#page=10).
#### 1.5.4 Onderzoeksprogramma (Mosco)
Het onderzoeksprogramma binnen de politieke economie van communicatie omvat vier elementen [10](#page=10):
1. **Longitudinale en historische context:** Hoe media zich op lange termijn hebben ontwikkeld [10](#page=10).
2. **Holistische benadering:** Aandacht voor politieke, culturele, financiële en andere factoren [10](#page=10).
3. **Sociaal-kritisch en humanistisch:** Verdedigen van algemene normen en deze vertalen naar de mediasfeer [10](#page=10).
4. **Praktische vertaling en adviezen:** Voorzien van alternatieven voor verandering (praxis) [10](#page=10).
> **Tip:** Het is belangrijk om de verschillende theorieën te zien als complementaire perspectieven op media, in plaats van als elkaar uitsluitende waarheden. Elke theorie belicht specifieke aspecten van de complexe relatie tussen media, samenleving en individu [1](#page=1).
---
# Culturele en nieuwe mediastudies
Dit onderwerp verkent de evolutie van Cultural Studies, waarbij de focus ligt op populaire cultuur en de actieve rol van de ontvanger, naast postmoderne en nieuwe mediatheorieën die intertekstualiteit en digitalisering centraal stellen.
### 2.1 Cultural studies
Cultural Studies ontstond in de jaren zestig van de twintigste eeuw en kenmerkt zich door een interdisciplinaire benadering die populaire cultuur centraal stelt als een betekenis- en ideologisch systeem. Belangrijke auteurs zijn onder meer Fiske, Hall en Williams. De kern van dit vakgebied is het idee dat media cultureel betekenisvolle systemen zijn waar verschillende betekenissen en ideologieën met elkaar in conflict komen, met een sterke nadruk op de actieve rol van de ontvanger en een verruimd cultuurbegrip [11](#page=11).
#### 2.1.1 Basiskenmerken en ontwikkeling
De focus van Cultural Studies ligt op de populaire cultuur als een domein van ideologische strijd tussen verschillende dominante groepen op het gebied van gender, etniciteit, klasse, enzovoort. In tegenstelling tot de elitaire en pessimistische kijk van de Frankfurter Schule, omarmt Cultural Studies de alledaagse cultuur als een volwaardig onderzoeksobject. Het vakgebied bekritiseert zowel de Frankfurter Schule, die een te groot onderscheid maakte tussen elite- en massamedia en de rol van de ontvanger negeerde als de politieke economie, die zich exclusief richt op macropolitics van macht zonder de ontvangstzijde van media te analyseren [11](#page=11).
#### 2.1.2 Kernconcepten en theoretische stromingen
Cultural Studies kent twee belangrijke stromingen, voortkomend uit het Birmingham Centre for Contemporary Cultural Studies (BCCCS):
* **Structuralistische stroming:** Deze stroming legt de focus op de tekst zelf en bouwt voort op de notie van ideologie zoals geformuleerd door Marx en Althusser. Althusser introduceerde het concept van ideologische staatsapparaten (ISA) zoals scholen, religie en familie, die een kader bieden voor hoe de werkelijkheid wordt ervaren. Vanuit dit perspectief is macht gerelateerd aan controle over deze ISA. Roland Barthes' concepten van connotatie (primaire betekenis) en denotatie (bijbetekenis) zijn ook relevant, waarbij ideologie wordt gezien als de kern of essentie, vaak gemaskeerd door het concept van 'mythe' dat natuurlijke of normale ideeën van de dominante ideologie vertegenwoordigt [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Culturalistische stroming:** Deze stroming richt zich op de ontvanger en de culturele praktijken van het volk. Het benadrukt dat, ondanks de invloed van ISA's, niet iedereen media-inhouden op dezelfde manier interpreteert. Centraal staat het idee van hegemonie, wat betekent dat een bepaald maatschappijbeeld tijdelijk dominant wordt en dat er weerstand tegen bestaat, door middel van toestemming (consent) en onderhandelingen. Populaire cultuur wordt gezien als een arena voor ideologische strijd. Ideologie wordt hier dynamischer gezien dan bij Marx, als een veranderlijk en dynamisch proces van hegemonie [11](#page=11) [12](#page=12).
Het **encoding/decoding-model van Stuart Hall** is een sleutelparadigma dat zowel structuralistische als culturalistische inzichten integreert. Dit model beschouwt de mediatekst als een betekenisvol discours [11](#page=11).
#### 2.1.3 Onderzoeksprogramma van BCCCS
Het onderzoeksprogramma van het Birmingham Centre for Contemporary Cultural Studies (BCCCS) kent de volgende kenmerken [12](#page=12):
1. **Cultuur in brede zin:** Onderzoek richt zich op praktijken, representaties, talen en gewoonten van een samenleving, en de gedeelde sociale betekenissen die via taal worden doorgegeven [12](#page=12).
2. **Breuklijnen:** Klasse, gender, etniciteit, leeftijd en seksualiteit worden erkend als belangrijke breuklijnen, waarbij niet alles tot economische componenten kan worden gereduceerd [12](#page=12).
3. **Machtsvraagstukken:** Analyse van hoe bepaalde machtsverhoudingen in de media worden gearticuleerd en hoe populaire cultuur de bestaande orde dient of ervan afwijkt [12](#page=12).
4. **Polysemie en constructie:** Erkenning dat een tekst nooit slechts één betekenis heeft (polysemie) en dat betekenis wordt geconstrueerd op basis van ervaringen en cultuur [12](#page=12).
5. **Methodologie:** Voornamelijk kwalitatief onderzoek en receptie-onderzoek gericht op interpretatie [12](#page=12).
#### 2.1.4 Kritiek op Cultural Studies
Ondanks de invloed is er ook kritiek op Cultural Studies [12](#page=12):
* Te theoretisch en complex [12](#page=12).
* Te tekstueel, met te weinig focus op instituties of acties [12](#page=12).
* Te veel focus op micropolitics of power, waardoor de grotere machtsuitoefening mogelijk wordt verwaarloosd [12](#page=12).
#### 2.1.5 Post-benaderingen binnen Cultural Studies
Binnen Cultural Studies is er een evolutie naar post-benaderingen:
* Van structuralisme naar **poststructuralisme**: Hierbij wordt betekenis niet langer als stabiel gezien, maar als fluïde en in transformatie. Concepten als *différance* (Derrida) – betekenis gebaseerd op verschil en uitstel – en *intertekstualiteit* (netwerken van teksten die betekenis beïnvloeden) worden belangrijk. Andere concepten zijn *discours* (taal die de werkelijkheid reflecteert), *discursieve formaties* (tijd- en plaatsgebonden betekenis) en *anti-essentialisme* (afwezigheid van universele betekenis) [12](#page=12) [13](#page=13).
* Van culturalisme naar **creatieve consumptie**: Dit legt de nadruk op de actieve rol van de ontvanger bij het decoderen en het idee van verzet en een actief publiek. Concepten als collage (opeenstapelen van betekenislagen) en bricolage (herbetekenisgeving) worden gebruikt om te beschrijven hoe betekenis wordt losgekoppeld van context. De processen van adaptatie winnen het van adoptie, wat plezier oplevert voor de mediagebruiker. Dit leidt tot het idee van semiotische macht en de emanciperende kracht van media, waarbij iedereen betekenis kan toekennen [13](#page=13).
### 2.2 Postmodernisme
Postmodernisme, opkomend in de jaren tachtig, richt zich op intertekstualiteit en het vervagen van grenzen tussen voorheen gescheiden entiteiten. Belangrijke auteurs zijn Baudrillard, Bauman en Lyotard. Het is een containerbegrip dat tegen ideologie, hegemonie, en Verlichtingswaarden zoals universalisme en rationalisme ingaat. De realiteit wordt gezien als gefragmenteerd, divers en hybride [13](#page=13).
#### 2.2.1 Kenmerken en media-impact
Kenmerken van het postmodernisme zijn onder meer de afwijzing van 'grote verhalen' en vastgelegde identiteiten (anti-essentialisme). In de context van media en communicatie leidt dit tot *mediatisering* en het vervagen van grenzen tussen bijvoorbeeld feit/fictie, elitaire/populaire cultuur en genres [14](#page=14).
Een centraal concept van Baudrillard is dat van **simulacra**: kopieën zonder origineel. Symbolen verwijzen niet meer naar de werkelijkheid, maar naar kopieën daarvan, zoals films die een bepaalde realiteit suggereren. Dit leidt tot **hypermediatisering**, waarbij de afhankelijkheid van media toeneemt en media worden gezien als 'key definers' die bepalen wat en hoe we zien. De resulterende 'mediawerkelijkheid' wordt ook wel hyperrealiteit genoemd [14](#page=14).
### 2.3 Mediumtechnologische theorieën
Deze theorieën, dominant tussen 1940 en 1960, geloven in mediatechnologie als drijvende kracht achter culturele en maatschappelijke veranderingen. Belangrijke auteurs zijn Innis en McLuhan, die deel uitmaken van de Toronto School [14](#page=14).
#### 2.3.1 De Toronto School en technologisch determinisme
De Toronto School belicht de sociale en maatschappelijke effecten van mediatechnologie, waarbij de vorm en de technologische wijze van overdracht belangrijker worden geacht dan de inhoud. Het bekende credo "the medium is the message" is hierin cruciaal en duidt op technologisch determinisme, met weinig aandacht voor de actieve rol van zender en ontvanger [14](#page=14).
#### 2.3.2 Belangrijke concepten
* **Media als extensie van de mens:** Media worden gezien als verlengstukken van zintuigen of lichaamsdelen die menselijke vaardigheden versterken. Dit kan leiden tot irritatie en overstimulatie, wat weer nieuwe reacties oproept en evenwichten tussen zintuigen kan verstoren [15](#page=15).
* **Heet vs. koel medium:** McLuhan onderscheidt hete media, die één zintuig verlengen en gedetailleerde informatie overdragen (bv. radio, krant), waardoor weinig participatie van de gebruiker nodig is, van koele media, die veel participatie vragen omdat ze meerdere zintuigen aanspreken en informatie minder direct is (bv. televisie, telefoon) [15](#page=15).
* **Global village:** Dit concept beschrijft een terugkeer naar premoderne orale communicatie en directe relaties op wereldschaal, mogelijk gemaakt door elektronische media. Elektronische media zouden leiden tot meer groepsactiviteit, een grotere gemeenschappelijkheid en het overbruggen van tijd en ruimte, wat de basis vormt voor een 'neotribale elektronische samenleving' [15](#page=15).
Hoewel deze theorieën worden bekritiseerd vanwege technologisch determinisme, belichten ze wel de rol van media en communicatie in maatschappelijke organisatie en het dagelijks leven [15](#page=15).
### 2.4 Informatiemaatschappijtheorie
Deze theorie, populair geworden sinds de jaren negentig, stelt dat digitale informatie- en communicatietechnologieën (ICT) een nieuw tijdperk inluiden waarin alle maatschappelijke sferen fundamenteel getransformeerd worden. De belangrijkste auteur is Manuel Castells [15](#page=15).
#### 2.4.1 Kenmerken en drijvende krachten
De informatiemaatschappij wordt gekenmerkt door ICT als drijvende kracht achter maatschappelijke transformatie. De overgang van agrarische en industriële samenlevingen naar een postindustriële of informatiesamenleving, georganiseerd volgens netwerken, is hierin centraal. Economische aspecten staan voorop, maar ook politieke, culturele en sociale relaties ondergaan transformaties. Mediatisering speelt hierin een belangrijke rol [15](#page=15).
#### 2.4.2 Tendsensen en mediatisering
Centraal in de informatiemaatschappij staan informatie en kennis, met een groeiende afhankelijkheid van mediatechnologieën voor toegang daartoe. De informatierevolutie wordt gezien als de 'third wave', na de landbouwrevolutie ('first wave') en de industriële revolutie ('second wave') [16](#page=16).
* **Mediaconvergentie:** Verschillende media en ICT die voorheen gescheiden waren, kennen steeds meer raakvlakken, zoals te zien is in de smartphone [16](#page=16).
* **Digitalisering:** Het omzetten van informatie naar een digitale vorm die door computertechnologie verwerkt kan worden [16](#page=16).
#### 2.4.3 Verschillende perspectieven
Er bestaan diverse perspectieven op de informatiemaatschappij, vanuit verschillende disciplines [16](#page=16):
* **Technologische perspectieven:** Gericht op innovaties in ICT en hoe deze ICT's sociale verandering aandrijven (technologisch deterministisch) [16](#page=16).
* **Economisch perspectief:** Focus op de groeiende economische waarde van informatieactiviteiten en de toenemende bijdrage van informatiesectoren aan het bruto nationaal product. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de primaire (directe economische waarde), secundaire (informationele activiteiten zonder directe marktproducten) en niet-informationele sectoren [16](#page=16).
* **Beroepsmatig perspectief:** Kijk op de beroepsstructuur, waarbij een overwicht van beroepen in de dienstensector die zich bezighouden met informatie- of kenniswerk duidt op een postindustriële samenleving [16](#page=16).
* **Ruimtelijk perspectief:** Benadrukt de rol van geografie en ruimte, met informatienetwerken die wereldwijd knooppunten linken en zo tijd en ruimte herconfigureren, leidend tot een 'netwerkmaatschappij' [16](#page=16).
* **Cultureel perspectief:** Richt zich op veranderingen in dagelijkse patronen, oftewel mediatisering [16](#page=16).
#### 2.4.4 De netwerkmaatschappij (Castells)
Castells' concept van de netwerkmaatschappij is een geavanceerdere versie van de informatiemaatschappij, gekenmerkt door decentralisatie en samenwerking tussen verschillende centra. De informatietechnologie-revolutie in de media, een combinatie van arbeid en kapitaal, en kennis die op kennis werkt, vormen de kern van dit 'informationele kapitalisme'. Dit heeft verreikende implicaties voor alle maatschappelijke aspecten, met name economisch, en leidt tot een netwerkeconomie [16](#page=16) [17](#page=17).
### 2.5 New media theory
New media theory, ontstaan in de jaren negentig, biedt een theoretisch kader voor de complexiteit en specificiteit van genetwerkte communicatievormen en nieuwe digitale media. Het is een hedendaagse update van mediumtechnologische theorieën, inspelend op de snelle expansie van digitale media en sociale netwerken [18](#page=18).
#### 2.5.1 Kenmerken en kernconcepten
Kernconcepten zijn convergentie, interoperabiliteit en actieve publieksparticipatie. De **monomediathese** stelt dat alle bestaande media- en communicatievormen zullen convergeren op één enkel digitaal platform. De ontvanger wordt gezien als een evenwaardige participant in het communicatieproces, waarbij de grens tussen communicator en ontvanger vervaagt [18](#page=18).
#### 2.5.2 Ontologie van nieuwe media
* **Convergentie:** Verschillende technologieën komen samen in één technologie, zoals de smartphone [18](#page=18).
* **Interoperabiliteit:** Twee technologieën zijn op elkaar afgestemd en kunnen samenwerken, bijvoorbeeld een smartphone en een smart-tv die dezelfde codes gebruiken [18](#page=18).
* **Actieve publieksparticipatie (interactiviteit):** Dit leidt tot een grotere gelijkheid en toegang tussen communicator en ontvanger [18](#page=18).
De convergentie en interoperabiliteit leiden tot de **monothese**: de stelling dat alle media- en communicatievormen zullen samenkomen op het internet als het dominante medium [18](#page=18).
#### 2.5.3 Kritiek
Kritiek op new media theory omvat de vraag of dit concept echt nieuw is, gezien eerdere technologieën zoals de telegraaf en radio, en de voortdurende kritiek op technologisch determinisme [18](#page=18).
---
# Praktijktheorie en mediatisering
Dit onderwerp verkent de praktijktheorie, die focust op menselijke dagelijkse handelingen in relatie tot media, en mediatisering, het proces waarbij media dieper verweven raken met maatschappelijke sectoren en sociale verandering teweegbrengen.
### 3.1 Praktijktheorie
#### 3.1.1 Basiskenmerken en opkomst
De praktijktheorie kent zijn oorsprong in de jaren 1970, maar werd in de communicatiewetenschappen pas populair vanaf de jaren 1990. Belangrijke auteurs binnen dit veld zijn onder andere Couldry en Reckwitz. De kern van de praktijktheorie ligt in het bestuderen van alles wat mensen doen en zeggen, bewust of onbewust, in relatie tot media in diverse situaties en contexten [19](#page=19).
#### 3.1.2 Vergelijkingen en focus
De theorie vertoont gelijkenissen met cultural studies en omarmt zowel actiegerichte als interpretatieve benaderingen. Er is een sterke interesse in symbolische betekenisstructuren en de actieve rol van zowel de communicator als de ontvanger. Het perspectief op media en mediagerelateerde praktijken is breed opgevat, waarbij alle menselijke handelingen en uitingen in relatie tot media worden meegenomen, ongeacht de situatie of context. Deze praktijken worden gezien als elementen die andere sociale praktijken ordenen en organiseren [19](#page=19).
#### 3.1.3 Interdisciplinariteit en focus op leefwereld
De praktijktheorie wordt gekenmerkt door interdisciplinariteit, bestaande uit een heterogeen geheel aan theoretische teksten, bijdragen en auteurs met gemeenschappelijke principes. Het wordt ook wel een 'praxeological family of theories' genoemd. De focus ligt op de alledaagse leefwereld van mensen, in plaats van uitsluitend op teksten of structuren. De nadruk ligt op mediagerelateerde praktijken: wat doen en zeggen mensen concreet in relatie tot media in allerlei situaties en contexten. Praktijken omvatten hierbij fysieke, cognitieve, affectieve en conatieve daden in relatie tot media [19](#page=19).
#### 3.1.4 Kritiek op de praktijktheorie
Een belangrijk kritiekpunt betreft de afbakening van "een breed scala aan menselijke handelingen en uitingen in directe of indirecte relatie tot media". Ook wordt de aanname van een door media verzadigde samenleving bekritiseerd, omdat dit mogelijk niet van toepassing is op alle landen, bevolkingsgroepen of contexten [19](#page=19).
### 3.2 Mediatisering
#### 3.2.1 Basiskenmerken en opkomst
Mediatisering ontstond rond het jaar 2000 en wordt geassocieerd met auteurs als Hepp, Couldry, Hjarvard, Krotz en Lundby. De kern van dit concept is de toenemende impact van media op en de verwevenheid van media met andere maatschappelijke sectoren, waarbij media worden gezien als een bron van socio-culturele verandering of transformatie [19](#page=19).
#### 3.2.2 Kenmerken en maatschappelijke impact
De focus ligt op macroprocessen die voortkomen uit de toenemende impact en verwevenheid van media met de samenleving. Er is aandacht voor mediagerelateerde praktijken en hun sociale gevolgen, geplaatst binnen bredere maatschappelijke, culturele en politieke contexten [19](#page=19).
Er worden twee visies op de aard van de mediërende impact onderscheiden (#page=19,page=20) [19](#page=19) [20](#page=20):
1. **Institutionele of autonome visie**: Media worden beschouwd als een autonome instelling die in relatie staat tot andere sectoren. Andere sectoren passen hun manier van werken aan die van de media [19](#page=19).
2. **Sociaal-constructivistische of inclusieve visie**: Deze visie benadrukt de toenemende invloed van media op alle aspecten van het leven en hoe media de sociale en culturele realiteit mede construeren [20](#page=20).
#### 3.2.3 Verdere uitleg: een metaproces
Mediatisering wordt omschreven als een proces van sociale verandering binnen de samenleving, gekoppeld aan de impact en verwevenheid van media. Het is een metaproces dat geen duidelijk begin of eindpunt heeft en niet lineair verloopt. Het is een langetermijnproces. Belangrijk is dat media hierbij meer zijn dan enkel technologie of een organisatie [20](#page=20).
#### 3.2.4 Onderscheid met mediëren
Mediatisering is niet hetzelfde als mediëren, wat wordt gezien als een neutraal proces van communicatie door middel van media, een communicatie- en transmissieproces. Mediatisering daarentegen theoretiseert mediagerelateerde maatschappelijke veranderingen [20](#page=20).
#### 3.2.5 Golven in denken over media en ontvanger
In het denken over media en de ontvanger kunnen vier golven worden onderscheiden, die een evolutie laten zien van een machtig-media-model naar meer genuanceerde inzichten [20](#page=20):
1. **Media-effectparadigma (machtige media, passieve ontvanger)**: In deze vroege fase werd het publiek gezien als een passieve, geïsoleerde massa individuen die gemanipuleerd kon worden, bijvoorbeeld de 'injectienaaldtheorie' [20](#page=20).
2. **Beperkte/indirecte effecten**: Hier werd de ontvanger gezien als lid van een sociale gemeenschap, waarbij effecten werden gemedieerd door sociale factoren. Concepten als de 'two-step flow theory', 'multi-step flow theory', 'mediating factors theory' en de 'uses and gratifications-benadering' passen hierbij [20](#page=20).
3. **Sturende macht media (powerfull media reconsidered)**: Media werden weer als krachtig beschouwd, maar de effecten werden op de lange termijn geplaatst en wezen op latente en subtielere invloed. Denk aan de 'agenda-settingtheorie' en de 'cultivatietheorie' [20](#page=20).
4. **Negotiated invloed**: In deze fase wordt het effect van media gezien als het construeren en aanbieden van betekenis, die vervolgens door de ontvanger in diens persoonlijke betekenisstructuur wordt opgenomen. Het 'encoding-decoding model' is hier een voorbeeld van [20](#page=20).
#### 3.2.6 Assen van mediatheorieën
McQuail en Deuze onderscheiden drie assen die mediatheorieën kunnen situeren [20](#page=20):
1. **Positieve visie ↔ Kritische visie**:
* **Positieve visie**: Richt zich op relevante maatschappelijke ontwikkelingen in de context van media, zoals de functionalistische mediatheorie [20](#page=20).
* **Kritische visie**: Focust op sociale veranderingen en kritiek op de status quo, met voorbeelden als de Frankfurter Schule en politieke economie. Soms is er een mengeling, zoals in de informatiemaatschappijtheorie [20](#page=20).
2. **Maatschappijgecentreerd ↔ Mediagecentreerd**:
* **Maatschappijgecentreerd**: Media worden gestuurd door de maatschappij, bijvoorbeeld de functionalistische mediatheorie [20](#page=20).
* **Mediagecentreerd**: Media worden gezien als de drijvende kracht van de samenleving, zoals bij de mediumtechnologische benadering (Toronto school) en new media theory [20](#page=20).
Er wordt soms nog een derde as toegevoegd:
3. **Humanistic-type ↔ Social-science-type**:
* **Humanistic-type**: Baseert zich op inzichten uit taalkunde en geesteswetenschappen, zoals cultural studies [21](#page=21).
* **Social-science-type**: Baseert zich op inzichten uit psychologie en sociologie, zoals de massamaatschappijtheorie en de functionalistische theorie [21](#page=21).
Desondanks wordt communicatiewetenschap steeds meer beschouwd als een zelfstandige discipline [21](#page=21).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Massamaatschappijtheorie | Een vroege mediatheorie die stelt dat media almachtig zijn en een passieve massa manipuleren, met een pessimistische kijk op media en ontvangers. |
| Postpositivistische mediatheorieën | Theorieën gebaseerd op empirische observatie en systematisch wetenschappelijk onderzoek, gebruikmakend van methoden eigen aan het positivisme. |
| Hermeneutiek | De studie van interpretatie en betekenis, toegepast op teksten en sociale acties om hun diepere betekenissen te ontrafelen. |
| Kritische mediatheorieën | Theorieën die zich richten op het veranderen of verwerpen van bestaande sociale systemen, met een focus op emancipatie en verzet tegen onderdrukkende structuren. |
| Normatieve mediatheorieën | Theorieën die idealen en normen opstellen voor hoe media zouden moeten functioneren en georganiseerd zijn in de samenleving. |
| Stimulus-responsmodel | Een model dat stelt dat een specifieke prikkel (stimulus) leidt tot een voorspelbare reactie (respons), vaak toegepast in propaganda en vroege mediapsychologie. |
| Propaganda | Een systematische poging om perceptie, denken en gedrag te beïnvloeden met als doel een gewenste reactie te verkrijgen, vaak door middel van emotionele en cognitieve manipulatie. |
| Significante symbolen | Cultureel materiaal met een standaardbetekenis binnen een groep, dat wordt gebruikt om waarden en normen uit te drukken en attitudes te beïnvloeden. |
| Frankfurter Schule | Een stroming die media ziet als onderdeel van de cultuurindustrie, die bijdraagt aan de commodificatie van cultuur en de manipulatie van de massa. |
| Cultuurindustrie | Het proces waarbij cultuur wordt gecommercialiseerd en geïndustrialiseerd, wat leidt tot standaardisatie en commodificatie, voornamelijk in de massamedia. |
| Publieke sfeer | Een forum tussen de staat en de samenleving waar publieke opinie wordt gevormd door middel van rationele argumenten en consensusvorming. |
| Politieke economie van communicatie | Een benadering die de economische structuren en functies van media centraal stelt, en hun relatie met ideologische media-inhoud analyseert. |
| Cultural studies | Een interdisciplinaire benadering die populaire cultuur als volwaardig onderzoeksobject neemt en de actieve rol van de ontvanger in betekenisconstructie benadrukt. |
| Encoding/decoding-model | Een model dat beschrijft hoe mediateksten worden gecreëerd (encoding) en hoe ontvangers deze interpreteren (decoding), met mogelijke voorkeurs-, onderhandelde of tegengestelde lezingen. |
| Hegemonie | Het proces waarbij een bepaald maatschappijbeeld tijdelijk dominant wordt en wordt gehandhaafd door middel van instemming (consent) en onderhandelingen. |
| Postmodernisme | Een stroming die de nadruk legt op de fragmentatie, diversiteit en hybriditeit van de realiteit, en het vervagen van grenzen tussen voorheen afgescheiden entiteiten. |
| Intertekstualiteit | Het fenomeen waarbij een tekst verwijst naar andere teksten, wat de betekenis ervan beïnvloedt, zowel horizontaal (via genre) als verticaal (via promotie). |
| Simulacra | Kopieën zonder origineel, waarbij symbolen niet meer verwijzen naar de werkelijkheid, maar naar kopieën ervan, zoals beschreven door Baudrillard. |
| Mediumtechnologische theorieën | Theorieën die geloven in mediatechnologie als de drijvende kracht achter culturele en maatschappelijke verandering, met de stelling 'the medium is the message'. |
| Technologisch determinisme | De overtuiging dat technologie de primaire oorzaak is van maatschappelijke en culturele veranderingen, waarbij de menselijke rol wordt geminimaliseerd. |
| Informatiemaatschappijtheorie | Een theorie die stelt dat digitale informatie- en communicatietechnologieën een nieuw tijdperk inluiden waarin alle maatschappelijke sferen fundamenteel getransformeerd worden. |
| Mediaconvergentie | Het proces waarbij verschillende media en ICT, die voorheen als afzonderlijke systemen werden beschouwd, steeds meer raakvlakken krijgen, zoals te zien is in smartphones. |
| Digitalisering | Het omzetten van informatie naar een digitale vorm die verwerkt kan worden door computertechnologie, wat de basis vormt voor de informatiemaatschappij. |
| Netwerkmaatschappij | Een maatschappij waarin informatie wordt uitgewisseld via gedecentraliseerde netwerken, waarbij verschillende centra samenwerken in plaats van één dominant centrum. |
| New media theory | Een theorie die de complexiteit en specificiteit van genetwerkte communicatievormen en digitale media in de 21e eeuw probeert te omvatten, met nadruk op convergentie en actieve participatie. |
| Monomediathese | De stelling dat alle bestaande media- en communicatievormen zullen convergeren op één enkel digitaal platform, zoals het internet. |
| Practice theory | Een benadering die zich richt op alles wat mensen doen en zeggen in relatie tot media, in alle mogelijke situaties en contexten, en hoe deze praktijken andere sociale praktijken organiseren. |
| Mediatisering | Het proces waarbij media steeds dieper verweven raken met andere maatschappelijke sectoren, wat leidt tot toenemende impact en sociale transformatie. |
| Injectienaaldtheorie | Een vroege mediatheorie die stelt dat media hun boodschappen direct in het publiek injecteren, wat leidt tot directe en krachtige effecten. |
| Uses and gratifications | Een benadering die zich richt op waarom mensen media gebruiken en welke behoeften zij daaraan ontlenen, in plaats van op de effecten van media. |
| Agenda-setting | Het vermogen van media om de publieke aandacht te sturen door te bepalen welke onderwerpen belangrijk zijn en aandacht krijgen. |
| Cultivatietheorie | Een theorie die stelt dat langdurige blootstelling aan televisie (en andere media) de perceptie van de werkelijkheid van kijkers beïnvloedt en de manier waarop zij de wereld zien, cultiveert. |
Cover
Samenvatting%20CW.docx
Summary
## Hoofdstuk 1: Bouwstenen van communicatie
Communicatie is meer dan enkel het overbrengen van informatie; het is een complex samengaan van sociale, culturele, gedragsmatige en cognitieve aspecten die gevoelens, rituelen, emoties en sociaal handelen omvatten. Tekens vormen de basis voor betekenisvol communiceren.
### Semiotiek: de leer van tekens
Semiotiek, de studie van tekens, is cruciaal voor het begrijpen van betekeniscreatie. Het kent drie centrale domeinen:
1. **Tekens zelf en hun indeling in soorten:**
* **Teken:** De allerkleinste eenheid van communicatie.
* **Betekenaar (Signifiant - Sa):** De materiële of fysieke verschijningsvorm van een teken (beeld, klank, woord).
* **Betekende (Signifié - Se):** Het (mentale) concept, begrip, beeld of idee waar het Sa naar verwijst. Dit kan bij verschillende personen verschillen. De relatie tussen Sa en Se is arbitrair en gebaseerd op afspraak.
* **Referent:** Het eigenlijke fysieke object waar het teken naar verwijst. Niet altijd noodzakelijk voor betekenisvolle communicatie (bv. liefde, engel).
2. **Codes/systemen waarbinnen tekens georganiseerd zijn:** Deze subdomeinen bieden inzicht in de structuur en organisatie van tekens.
* **Fonologie:** Studie van klanken en de kleinste eenheden (letters).
* **Syntaxis:** Linguïstische studie van taalconventies, patronen, structuren en ordening van tekens.
* **Semantiek:** De relatie tussen teken en betekenis.
* **Intensie:** Alle criteria/kenmerken die bepalen of een term mag worden gebruikt.
* **Extensie:** De klasse van zaken waarop de term correct is toegepast.
* **Pragmatiek:** Studie van de relatie tussen betekenis en tekengebruiker, inclusief contextuele en sociale factoren die een rol spelen bij betekeniscreatie.
3. **Brede cultuur waarin tekens/codes opereren:** Hieronder valt het begrijpen van hoe tekens en codes functioneren binnen een bredere maatschappelijke en culturele context.
### Betekeniscreatie: Denotatie en Connotatie
Roland Barthes introduceerde het concept van **significatie** als de betekenis die aan een teken wordt toegekend. Dit kent meerdere niveaus:
* **Primair betekenisniveau (Denotatie):** De letterlijke, objectieve betekenis van een teken. Dit is de standaard, neutrale betekenis waarover sociale consensus bestaat.
* **Secundair betekenisniveau (Connotatie):** De figuurlijke, subjectieve betekenis of bijbetekenis die aan een teken wordt toegekend. Dit omvat de evaluatieve lading (goed/slecht/neutraal) en de referentiële lading (afhankelijk van persoon, tijdstip en culturele context).
* **Tertiair niveau (Ideologie):** De manier waarop de samenleving (of machtshebbers) de betekenis van communicatieboodschappen stuurt en organiseert. Dit wordt soms aangeduid als 'mythe': bestaande en met waarden beladen ideeën afgeleid van de cultuur die via communicatie worden overgedragen.
### Elementen van het communicatieproces
Hoewel er geen uniforme definitie is, zijn er consensus over de essentiële bouwstenen van communicatie:
* **Communicator (Zender):** De actor die een boodschap met informatie uitzendt. Dit kan bedoeld of onbedoeld, bewust of onbewust zijn.
* **Boodschap:** De bewustzijnsinhoud die de communicator kenbaar wil maken aan de ontvanger(s). Dit omvat gedachten, normen, waarden, emoties, dromen en bestaande kennis.
* **Externaliseren:** Het omzetten/coderen van interne bewustzijnsinhoud in tekens voor de ontvanger.
* Communicatie is mogelijk zelfs als de boodschap niet direct wordt opgevangen (bv. dagboek) of als de ontvanger onbekend/onbedoeld is (bv. dakboek Anne Frank).
* **Encoderen/Decoderen:**
* **Code:** De systematische organisatie van tekens in een systeem (bv. de Nederlandse taal).
* **Digitale/conventionele codes:** Geen gradatie in betekenisintensiteit, moeten aangeleerd worden (bv. letters, taal).
* **Analoge/natuurlijke codes:** Wel gradatie in betekenisintensiteit, situatiesgebonden (bv. non-verbaal gedrag, beelden).
* **Encoderen:** Het omzetten van inhoud in symbolen/tekens.
* **Decoderen:** Het ontcijferen van de code en het toekennen van betekenis.
* **Dominante/hegemonische decodering (preferred reading):** De ontvanger aanvaardt de betekenis zoals de communicator die bedoelde.
* **Aberrante decodering:** De ontvanger geeft een andere/afwijkende betekenis.
* **Onderhandelde decodering:** De ontvanger gaat grotendeels akkoord, maar met enkele afwijkingen.
* **Transmissie, kanaal, medium:** Het overbrengen van de geëncodeerde boodschap.
* **Kanaal:** De materiële/fysische drager van het signaal (bv. luchtgolven voor geluid, radiogolven voor telecommunicatie).
* **Medium:** Het technische middel waarmee communicatie-inhoud vermenigvuldigd en overgebracht kan worden om ruimte- en tijdsbeperkingen te overbruggen (bv. telefoon, televisie, boek).
* **Ruis (Noise):** Elke storing die de communicatie verstoort (extern of intern: psychologisch, semantisch, mechanisch/technisch).
* **Ontvanger:** Vroeger gezien als passief, nu als een actieve en selectieve actor die codeert, interpreteert en feedback geeft.
* **Feedback:** De reactie van de ontvanger op de boodschap, die de communicator beïnvloedt.
* **Feedforward:** Anticiperen op de mogelijke reactie van de ontvanger.
* **Copresence:** Aanwezigheid van de communicator bij de ontvanger, wat non-verbale communicatie en geloofwaardigheid kan versterken.
> **Tip:** Onthoud dat "betekenis zit in mensen, niet in woorden." De interpretatie van een boodschap is sterk afhankelijk van de ontvanger, de context en het gedeelde codesysteem.
## Hoofdstuk 2: Communicatiemodellen
Communicatiemodellen zijn gesimplificeerde, grafische beschrijvingen van de werkelijkheid die de componenten, eigenschappen en relaties binnen communicatieprocessen schetsen. Ze helpen bij het organiseren van kennis, het formuleren van hypothesen en het voorspellen van uitkomsten.
### Model van Lasswell [1948](#page=1948).
Een van de eerste modellen, een lineaire benadering gericht op de componenten van communicatie: **Wie?** (communicator) **Zegt wat?** (boodschap) **In welk kanaal?** (kanaal/medium) **Tegen wie?** (ontvanger) **Met welk effect?** (effect).
* **Voordelen:** Eenvoudig, bruikbaar als startpunt, inventariseert bekende informatie.
* **Nadelen:** Lineair (geen feedback), gaat uit van intentie communicator, ontvanger is passief, focus op effect, geen aandacht voor selectie, context, ruis.
### Model van Shannon en Weaver [1949](#page=1949).
Beschrijft het **technische karakter van communicatie**, oorspronkelijk bedoeld voor telefoongesprekken. Het model omvat:
* Informatiebron (communicator) → Zender (encodering) → Kanaal/Medium → Ontvanger (decodering) → Bestemming.
* Introductie van het concept **ruis (noise)**, zowel mechanisch/technisch als semantisch/psychologisch.
* **Voordelen:** Aandacht voor technische aspecten en ruis, onderscheid tussen receiver en destination.
* **Nadelen:** Nog steeds lineair en unilateraal, weinig aandacht voor betekenis, selectie en de actieve rol van de ontvanger.
### Balansmodel van Newcomb (ABX-model)
Een **coöriëntatiemodel** vanuit een psychologisch perspectief, gericht op sociale en maatschappelijke verhoudingen. Het beschrijft hoe twee actoren (A en B) streven naar evenwicht in hun relaties en attitudes ten opzichte van een derde factor (X). Communicatie dient om dit evenwicht te handhaven of te verbeteren.
* **Nadeel:** Voornamelijk toepasbaar op interpersoonlijke communicatie, niet op massacommunicatie.
### Model van Schramm (circulair)
Benadrukt **psychologie en interpersoonlijke communicatie**, later uitgebreid naar massacommunicatie.
* **Nieuwe bijdragen:** Introduceert semantische ruis, een circulair proces met feedback, en benadrukt de actieve rol van deelnemers en de context.
* Communicator en ontvanger zijn tegelijkertijd actief.
### Model van Gerbner
Complexer model, gericht op **alle vormen van communicatie**, maar vooral toegepast op informatieve communicatie met onbekende informatie.
* **Nieuwe bijdragen:** Aandacht voor complexiteit, verschil tussen realiteit en perceptie.
* **10 kernelementen:** Communicator, waargenomen gebeurtenis, reactie, situatie, middelen, ter beschikking stellen, vorm, context, inhoud, gevolgen.
* **Twee visies op perceptie:**
* **Transactionele perceptie:** Betekenis komt tot stand door wisselwerking tussen waarnemer en waargenomene; publiek is actief.
* **Psychofysische perceptie:** Betekenis ligt vast in het waargenomene; publiek is passief.
* Benadrukt het **open karakter** van communicatie: reacties zijn deels onvoorspelbaar.
### Model van Jakobson (functionalisme)
Gebaseerd op **taalkundige functionaliteit**, waarbij elke bouwsteen van communicatie een specifieke functie heeft.
* **Zes functies:**
* **Expressieve/emotieve functie:** Nadruk op de zender en diens attitude.
* **Conatieve functie:** Gericht op het verkrijgen van een reactie bij de ontvanger (bv. bevelen, verzoeken).
* **Referentiële functie:** Verwijzing naar de externe context.
* **Poëtische functie:** Nadruk op de boodschap zelf en de vorm (bv. spreekwoorden, alliteraties).
* **Metalinguïstische functie:** Taal gebruiken om over taal te spreken (bv. verduidelijken van een code).
* **Fatische functie:** Tot stand brengen, onderhouden of afbreken van contact (bv. smalltalk, stopwoorden).
* Meerwaarde: erkent de invloed van setting, gebruikte comm-vorm en participantenkenmerken.
### Procesmodel van Oomkes
Een verdere uitwerking van het circulaire procesmodel, waarbij communicatie wordt gezien als **overdracht van informatie én betekenis-creërend proces**.
* Benadrukt de **uitwisseling tussen zender en ontvanger** als gelijkwaardigen, encoderen/decoderen, feedback/feedforward, en de rol van context en referentiekader.
* Communicatie is een "act of interpretation" gevormd door contextuele factoren en assumpties.
## Hoofdstuk 3: Visies en Vormen van Communicatie
Verschillende theoretische scholen bieden uiteenlopende perspectieven op de aard en rol van media in de samenleving.
### Vier visies van McQuail
1. **Transmissievisie:** Nadruk op het overbrengen van inhoud/kennis van zender naar ontvanger (ruimtelijke dimensie). Lineair, rationeel, causaal. Vaak heroplevend door digitale media, maar negeert ontvanger, sociale en emotionele aspecten.
2. **Rituele visie (Expressiemodel):** Nadruk op het culturele en sociale aspect, het delen van gemeenschappelijke normen en waarden. Communicatie als intrinsieke motivatie, genot, plezier. Benadrukt de emotionele en sociale lading, collectieve rituelen en de rol van media hierin.
3. **Attentievisie (Publiciteitsmodel):** Doel is het maximaal vasthouden van aandacht om kijkers te lokken en publieksaandacht te verkopen aan adverteerders (economische dimensie). Vorm boven inhoud, aandacht als handelswaar.
4. **Receptievisie (Encoding-decodering):** Communicatie is een proces van betekenistoekenning en -constructie bij de ontvanger. De boodschap is open met verschillende betekenissen (polysemie), afhankelijk van de ontvanger en diens context.
### Vier vormen van communicatie
1. **Intrapersoonlijke communicatie:** Communicatie met zichzelf, vaak onbewust. Een interne dialoog die voorbereidt op andere vormen van communicatie.
2. **Interpersoonlijke communicatie:** Face-to-face communicatie tussen twee of een beperkt aantal mensen. Grote interactiviteit en feedback. Tegenwoordig ook gemediatiseerde vormen (WhatsApp, e-mail).
3. **Massacommunicatie:** Gericht aan een grote, anonieme massa. Productie en receptie zijn gescheiden. De boodschap is gestandaardiseerd en het karakter is openbaar.
4. **Mediacommunicatie:** Alle vormen van informatietransmissie via een medium/technologie die tijds- en ruimtebeperkingen overstijgen. Omvat massacommunicatie en gemediatiseerde interpersoonlijke communicatie.
### Non-verbale communicatie
Speelt een cruciale rol (vaak 65% van de communicatie). Het omvat meta-taal (communiceren over communicatie) en overbrengen van indexicale informatie (over zender/ontvanger). Mehrabian's regel suggereert dat bij inconsistentie tussen verbale en non-verbale communicatie, het non-verbale meer gewicht krijgt (7% taal, 38% stem, 55% lichaamstaal).
* **Codes:** Representationele (representeren afwezige zender) en Presentationele (zender aanwezig).
* **Grammatica van lichaamstaal:** Proxemics (ruimtelijke afstand), Kinesics (lichaamsbeweging, gezichtsuitdrukking), Paralanguage (stemintonatie, volume, snelheid).
## Hoofdstuk 4: De Ontwikkeling van Communicatiewetenschap
De communicatiewetenschap kent een rijke geschiedenis met diverse theoretische stromingen en paradigmatische verschuivingen.
### Paradigma's en Paradigmaverschuivingen
Een **paradigma** is een gedeeld geheel van modellen en theorieën dat de werkelijkheid analyseert. Wetenschappelijke disciplines ontwikkelen zich vaak door **paradigmaverschuivingen**, waarbij oude paradigma's worden vervangen door nieuwe.
### Historische Situerng en Twee Sporen
* **Eind 19e - begin 20e eeuw:** Snelle technologische en maatschappelijke veranderingen rond media en communicatie. Verschillende disciplines denken na over de rol van media.
* **Vroege CW (ca. 1900-1940): Almacht van de media.** De "massamaatschappijtheorie" en het **stimulus-responsmodel** (injectienaaldtheorie, magische kogels) zien media als manipulatief en het publiek als passief en kwetsbaar. Propaganda wordt gezien als een effectieve manier om perceptie en gedrag te sturen.
* **Midden CW (ca. 1940-1960): Leer van de beperkte effecten.** De invloed van media wordt genuanceerd door sociale processen en factoren. Het **two-step flow model** van Katz en Lazarsfeld benadrukt de rol van opinieleiders. **Uses and Gratifications** introduceert het idee van een actieve ontvanger die media selectief gebruikt om behoeften te bevredigen.
* **Late CW (ca. 1960-1980): Sturende macht van de media.** Hernieuwde nadruk op de macht van media, maar dan op lange termijn en via cumulatieve effecten.
* **Agenda-setting:** Media bepalen **waarover** we nadenken.
* **Cultivatietheorie:** Media cultiveren subtiel onze perceptie van de realiteit op lange termijn.
* **Zwijgspiraal:** Media weerspiegelen dominante visies en verzwijgen afwijkende meningen, wat leidt tot stilzwijgen van minderheden.
* **Recente CW (ca. 1980-heden): "Negotiated" media-invloed.** De invloed van media wordt gezien als een onderhandeling tussen de mediawerkelijkheid en de eigen werkelijkheid van de ontvanger.
### Kritische benaderingen
* **Marxistische benaderingen:** Focussen op de economische structuren (productiemiddelen, productieverhoudingen) en hoe deze de mediainhoud en ideologie bepalen. Media worden gezien als instrumenten van de dominante klasse om de status quo te handhaven ("manufacturing consent").
* **Onderbouw-bovenbouw systeem:** De economische basis (onderbouw) bepaalt de politiek, cultuur en media (bovenbouw).
* **Kritiek:** Economisch reductionisme, te rigide, negeert andere machtsfactoren.
* **Frankfurter Schule (Kritische Theorie):** Pessimistische visie op media als "cultuurindustrie" die manipuleert, standaardiseert en de massa aanpast aan heersende maatschappelijke verhoudingen. Nadruk op de neergang van de publieke sfeer en ideologische manipulatie.
* **Kritiek:** Te pessimistisch, manipuleerbare massa, negeert actieve rol ontvanger.
* **Politieke economie van communicatie:** Analyseert de economische structuren en belangen achter media-industrieën en hoe deze de productie, distributie en consumptie van betekenis beïnvloeden. Focust op winstmaximalisatie, concentratie en onderliggende machtsverhoudingen.
* **Cultural Studies:** Verruimd cultuurbegrip, focust op de **actieve rol van de ontvanger** en de ideologische strijd binnen populaire cultuur. Media zijn betekenissystemen waar verschillende betekenissen en ideologieën concurreren. Centraal staan **hegemonie**, **polysemie** (meerdere betekenissen van een tekst) en **micropolitics of power**.
* **Postmodernisme:** Benadrukt de fragmentatie van de realiteit, het vervagen van grenzen (feit/fictie, hoge/lage cultuur) en **intertekstualiteit** (teksten verwijzen naar andere teksten). Concepts als **simulacra** (kopieën zonder origineel) en **hyperrealiteit** (mediawerkelijkheid) staan centraal.
### Nieuwe Tijden, Nieuwe Media, Nieuwe Theorieën
* **Informatiemaatschappijtheorie:** De opkomst van digitale informatie- en communicatietechnologieën (ICT) als drijvende kracht achter maatschappelijke transformatie. Kenmerken zijn de centrale rol van informatie en kennis, mediatisering, mediaconvergentie en digitalisering.
* **Mediumtechnologische benaderingen (Toronto School - Innis, McLuhan):** Geloof in **mediatechnologie als bron van culturele en maatschappelijke verandering** ("The medium is the message"). De vorm van het medium, niet de inhoud, heeft de belangrijkste impact. Concepts als "global village" en hete/koele media.
* **New Media Theory:** Ontwikkeld om de complexiteit en specificiteit van genetwerkte communicatie en digitale media te vatten. Nadruk op convergentie, interoperabiliteit, **actieve publieksparticipatie** en het vervagen van de grenzen tussen communicator en ontvanger.
* **Practice Theory:** Focust op **alles wat mensen doen en zeggen in relatie tot media** in alle mogelijke situaties en contexten. Media-gerelateerde praktijken ordenen andere sociale praktijken.
* **Mediatization:** Een **toenemende impact van media op en verwevenheid met andere maatschappelijke sectoren**, wat leidt tot socio-culturele verandering. Media worden gezien als een autonome instelling of als een constructiemiddel van de sociale realiteit.
## Hoofdstuk 5: Sociologisch Perspectief op Media
Mediasociologie analyseert de brede relatie tussen media, cultuur en samenleving, en de maatschappelijke implicaties van mediacommunicatie.
### Macht en Ongelijkheid
* **Macht:** Het vermogen om doelstellingen te realiseren, gekenmerkt door ongelijke verdeling van middelen (kapitaal, kennis, fysieke kracht).
* **Visies op macht:**
* **Voluntaristisch/coöperatief:** Macht voortkomend uit wil.
* **Structureel:** Macht bepaald door sociale positie.
* **Media en macht:** Commercialisering, mediaconcentratie en de relatie tussen politiek en media (media capture) beïnvloeden de verspreiding van informatie en de publieke opinie.
### Sociale Integratie
Media kunnen bijdragen aan sociale cohesie (convergerend/centripetaal) of aan fragmentatie en individualisme (divergerend/centrifugaal). De relatie is complex en dubbelzinnig: media zijn zowel een product (economische dimensie) als een drager van symbolische betekenissen (culturele dimensie).
### Cultuur en Identiteit
* **Cultuur:** Een complex begrip met verschillende definities, variërend van intellectuele/geestelijke ontwikkeling tot specifieke levenswijzen en artistieke eindproducten. Onderscheid tussen elitecultuur en massacultuur.
* **Subcultuur en Tegencultuur:** Groepen die zich onderscheiden van de dominante cultuur, vaak met een specifieke representatie (en soms stereotypering) in de media.
* **Identiteit:** Een verhaal van "sameness" (behoren tot een groep) en "difference" (onderscheiden van anderen). Media spelen een rol bij de constructie van identiteit door het aanbieden van rolmodellen en genres.
### Communicatorstudies
Analyseert de rol van de communicator als broker en individu die selecteert tussen belangengroepen en publiek.
* **Gatekeeping:** Het proces van selectie en bewerking van informatie door journalisten en media-organisaties. Dit kan individueel-psychologisch, organisatorisch of maatschappelijk bepaald zijn.
* **Beroepsrol:** De verwachtingen rond het gedrag van journalisten (bv. objectiviteit, neutraliteit) en de conflicten die hieruit voortvloeien.
## Hoofdstuk 6: Mediaboodschap en Representatie
Representatie is een cruciale praktijk in de media waarbij symbolen worden gebruikt om de wereld betekenisvol te maken.
### Representatie en Beeldvorming
* **Stuart Hall:** Sprak over de media als "the machinery of representation". Representatie is zowel een proces van betekeniscreatie als een selectie en constructie van de werkelijkheid.
* **Stereotype:** Een vereenvoudigde, veralgemeende voorstelling van een groep die kenmerken toekent aan alle leden. Media kunnen categoriseren (kennisverwerving) of stereotyperen (uitsluiting).
* **Gender en representatie:** Onderzoek naar hoe gender (sociale constructie van vrouwelijkheid en mannelijkheid) wordt geconstrueerd in media, met aandacht voor ondervertegenwoordiging, stereotypering en verzet hiertegen.
### Nieuwswaarden en Selectiefactoren
* **Nieuwswaarden:** Criteria die bepalen welke gebeurtenissen nieuws worden (bv. frequentie, amplitude, duidelijkheid, nabijheid, negativiteit, elitelanden/-personen).
* **Kritiek:** Vluchtigheid, relativiteit, sensatiegehalte en culturele verschillen in nieuwswaarden.
* **Visies op nieuwsproductie:**
* **Realisme (Rosengren):** Gebeurtenis → selectiecriteria → media-inhoud.
* **Constructivisme (Galtung):** Selectiecriteria → gebeurtenissen → media-inhoud.
### Vormen van Media-inhoud
* **Media-genre:** Herkenbare collectieve identiteit van mediaproducten, gebaseerd op intentie, vorm en relatie tot de werkelijkheid.
* **Crossmedia en Transmedia:** Verhalen die zich verspreiden over verschillende media en platformen.
* **Media-logic:** Regels en normen bij de productie van media-inhoud.
* **Framinganalyse:** Hoe gebeurtenissen inhoudelijk worden gekaderd of in beeld gebracht, wat de perceptie stuurt en ideologische functies kan hebben.
## Hoofdstuk 7: Publieksperspectief
Het publiek wordt steeds meer gezien als een actieve, selectieve en interagerende actor in het communicatieproces.
### Publieksonderzoek
* **Media-effectparadigma:** Richt zich op wat media met het publiek doen (passieve ontvanger).
* **Culturalistische benadering:** Richt zich op wat het publiek met media doet (actieve ontvanger).
* **Uses and Gratifications:** Publiek selecteert actief media om individuele behoeften te bevredigen (cognitief, affectief, integratie, ontspanning).
### Persuasieve Communicatie
* **Doel:** Het overtuigen van ontvangers en het bewerkstelligen van sociale verandering (reclame, PR, propaganda).
* **Attitudeverandering:** Beïnvloeding van weten (cognitief), voelen (affectief) en doen (conatief).
* **Invloedmodellen:** Verschillende vormen van macht (reward, coercive, referent, legitimate, expert power) en overtuigingsprocessen (bv. Hovland, Kelman, ELM, LCM).
### Mediawijsheid
Het bewust, kritisch en actief omgaan met informatie en het participeren in de gemediatiseerde samenleving. Dit vereist vaardigheden, kennis en een bepaalde mentaliteit.
Deze studiehandleiding biedt een gestructureerd overzicht van de belangrijkste concepten en theorieën binnen de communicatiewetenschap. Door deze stof grondig te bestuderen, zul je een solide basis leggen voor succesvolle examens. Veel succes met je voorbereiding!
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Communicatiewetenschap** | De wetenschappelijke studie van de relatie tussen media en samenleving, en de impact hiervan op cultuur, politiek, economie en andere maatschappelijke domeinen. Het is een jong, breed en divers veld dat beïnvloed wordt door fragmentatie en interdisciplinaire invloeden. |
| **Mediatisering** | Het proces van sociale veranderingen in de samenleving op zowel macro- als microniveau, die gelinkt kunnen zijn aan de toenemende impact van en verwevenheid met media in deze maatschappij. Dit kan leiden tot emotionele reacties, sensibilisering, propaganda, beïnvloeding van stemgedrag, verspreiding van valse informatie en relaties tussen media en geweld of verslaving. |
| **Semiotiek** | Het overkoepelende veld dat zich bezighoudt met tekens, betekenis en taal. Het is de leer van tekens en omvat de studie van tekens zelf en hun indeling, de codes en systemen waarin tekens georganiseerd zijn, en de bredere cultuur waarin deze tekens en codes opereren. |
| **Signifiant (Sa)** | De materiële of fysieke verschijningsvorm van een teken, zoals een beeld, klank of woord. Het is de waarneembare kant van het teken, de vorm die de betekenis draagt. |
| **Signifié (Se)** | Het (mentale) concept, begrip, beeld of idee waar de signifiant (Sa) naar verwijst. Dit is de betekenis die aan de materiële vorm wordt toegekend, en kan bij verschillende personen verschillen. De relatie tussen Sa en Se is arbitrair en gebaseerd op afspraak. |
| **Denotatie** | Het primaire, letterlijke en objectieve betekenisniveau van een teken. Het is het deel van de betekenis dat voor elke tekengebruiker hetzelfde is en waarover sociale consensus bestaat; de standaard, neutrale of primaire betekenis. |
| **Connotatie** | Het secundaire, figuurlijke of subjectieve betekenisniveau van een teken. Dit omvat bijbetekenissen, associaties, evaluatieve lading (goed/slecht/neutraal) en referentiële lading, die afhankelijk zijn van de persoon, het tijdstip en de culturele context. |
| **Ruis (Noise)** | Elke mogelijke storing of interferentie die communicatie verstoort. Dit kan extern zijn (omgevingslawaai) of intern (psychologisch, semantisch, mechanisch/technisch) en beïnvloedt de accuraatheid van de boodschapsoverdracht. |
| **Paradigma** | Een samenhangend geheel van modellen en theorieën dat universeel gedeeld wordt binnen een wetenschappelijke discipline. Het biedt een kader om de werkelijkheid te analyseren en richting aan wetenschappelijk onderzoek. Een paradigmaverandering (paradigma shift) markeert een ingrijpende omwenteling in de wetenschappelijke denkbeelden. |
| **Mediatisering** | Een proces van sociale verandering waarbij media steeds dieper verweven raken met en meer impact hebben op diverse maatschappelijke sectoren, wat leidt tot transformatie van cultuur, politiek en economie. Media worden hierin gezien als een actieve kracht, niet enkel als kanaal. |
Cover
Samenvatting%20CW.docx
Summary
# Bouwstenen van communicatie en betekeniscreatie
Dit onderwerp verklaart de fundamentele componenten van communicatie, met een focus op de rol van tekens, semiotiek en de mechanismen achter betekeniscreatie, waaronder denotatie en connotatie.
### 1.1 Het belang van tekens in communicatie
Communicatie wordt gezien als een complex samenspel van sociale, culturele, gedragsmatige en cognitieve aspecten, waarbij tekens de basis vormen voor betekenisvolle interactie.
#### 1.1.1 Semiotiek: de leer van tekens
Semiotiek is het overkoepelende veld dat zich bezighoudt met de studie van tekens, betekenis en taal. Het onderzoekt:
* Tekens zelf en hun indeling.
* Codes en systemen waarin tekens georganiseerd zijn.
* De bredere culturele context waarin tekens en codes opereren.
De semiotiek kent vier subdomeinen:
* **Fonologie:** De studie van klanken en de kleinste klankeenheden.
* **Syntaxis:** De linguïstische studie van taalconventies, patronen en de ordening van tekens.
* **Pragmatiek:** De studie van de relatie tussen betekenis en tekengebruiker, inclusief contextuele en sociale factoren die betekeniscreatie beïnvloeden.
* **Semantiek:** De studie van de relatie tussen een teken en de betekenis die het representeert, onderscheiden in intensie (criteria voor gebruik) en extensie (de klasse van zaken waarop de term van toepassing is).
#### 1.1.2 De structuur van een teken
Een teken is de kleinste eenheid van communicatie en bestaat uit twee componenten:
* **Betekenaar (signifiant - Sa):** De materiële, fysieke verschijningsvorm van het teken (bijvoorbeeld een woord, beeld of geluid).
* **Betekende (signifié - Se):** Het (mentale) concept, begrip, beeld of idee waarnaar de betekenaar verwijst. Dit kan per persoon verschillen.
De relatie tussen de betekenaar en het betekende is in principe arbitrair (gebaseerd op toeval of afspraak).
* **Referent:** Het feitelijke fysieke object of de entiteit waar het teken naar verwijst. Een referent hoeft niet altijd aanwezig te zijn om betekenisvol over te communiceren (bijvoorbeeld bij abstracte concepten als 'liefde' of 'vrijheid').
#### 1.1.3 Betekeniscreatie: denotatie en connotatie
Betekenis wordt gecreëerd op verschillende niveaus:
* **Denotatie:** De letterlijke, objectieve betekenis van een teken. Dit is de betekenis die voor de meeste tekengebruikers hetzelfde is en waar sociale consensus over bestaat. Het is de standaard, neutrale betekenis.
* **Connotatie:** De figuurlijke, subjectieve of bijbetekenis van een teken. Deze kan verder worden onderverdeeld in:
* **Evaluatieve lading:** De gevoelswaarde (positief, negatief, neutraal).
* **Referentiële lading:** De betekenis die afhangt van de persoon, het tijdstip of de culturele context.
Een mogelijk derde niveau is **ideologie**, de manier waarop de samenleving, vaak door machthebbers, de betekenis van communicatie stuurt. Dit kan worden gezien als een **mythe**: bestaande, met waarden beladen ideeën uit de cultuur die via communicatie worden overgedragen.
### 1.2 Tekensystemen en hun indeling
Tekensystemen verwijzen naar de organisatie en functionaliteit van tekens.
#### 1.2.1 Soorten tekens
Er zijn verschillende manieren om tekens in te delen, die van invloed zijn op hoe ze worden begrepen en gebruikt. Dit kan onder andere gebaseerd zijn op de relatie tussen het teken en het object dat het representeert (volgens Peirce):
* **Icoon:** Een teken dat een sterke gelijkenis vertoont met het object dat het representeert (bv. een foto of een piktogram). De herkenning is vaak direct.
* **Index:** Een teken dat een rechtstreeks, natuurlijk verband heeft met het object dat het representeert, vaak gebaseerd op oorzaak en gevolg (bv. rook als index van vuur, of een wijzende vinger). Dit verband wordt geleerd door ervaring.
* **Symbool:** Een teken waarvan de betekenis berust op afspraak of conventie en dus arbitrair is (bv. de meeste woorden in een taal). Dit vereist aanleren en delen van de code.
#### 1.2.2 Digitale en analoge codes
Een belangrijk onderscheid in codes is tussen:
* **Digitale/conventionele codes:** Deze codes, zoals taal, cijfers en letters, hebben geen gradatie in betekenisintensiteit. De betekenis is arbitrair en moet aangeleerd worden door afspraak. Een letter 'A' betekent niet 'meer A' dan een andere letter 'A'.
* **Analoge/natuurlijke codes:** Deze codes, zoals non-verbale communicatie of beelden, kennen wel een gradatie in betekenisintensiteit. Ze zijn vaak situatiegebonden en er is een gelijkenis met wat ze willen uitdrukken (bv. een steeds bozer gezicht).
### 1.3 Elementen van het communicatieproces
Hoewel er geen enkele, overkoepelende definitie is, wordt er consensus bereikt over de fundamentele elementen of bouwstenen van communicatie:
* **Communicator (zender):** De actor die een boodschap uitzendt. Dit kan bewust of onbewust, bedoeld of onbedoeld gebeuren. De communicator kan een individu, groep of organisatie zijn.
* **Boodschap:** De bewustzijnsinhoud die de communicator kenbaar wil maken aan de ontvanger(s). Dit omvat gedachten, normen, waarden, emoties, kennis, etc. Een boodschap wordt gecodeerd in tekens voor transmissie.
* **Vragen over boodschappen:** Communicatie is mogelijk als de boodschap *kan* worden ontvangen, ook al is de ontvanger onbekend of onbedoeld.
* **Transmissie (kanaal, medium):** Het proces en de middelen waarmee de boodschap wordt overgebracht.
* **Kanaal:** De materiële of fysieke drager van het signaal (het teken), als verbindingsschakel tussen actoren.
* **Medium:** Het technische middel waarmee communicatie-inhoud wordt vermenigvuldigd en overgebracht, om ruimte- en tijdsbeperkingen te overbruggen. Niet altijd aanwezig.
* **Ontvanger:** De actor die de boodschap opvangt en decodeert.
* **Feedback:** De reactie van de ontvanger op de boodschap, die de communicator beïnvloedt. Dit kan non-verbaal zijn.
* **Feedforward:** De anticipatie van de communicator op de mogelijke reactie van de ontvanger.
* **Ruis (noise):** Elke storing of interferentie die de communicatie verstoort. Dit kan extern (omgevingslawaai) of intern zijn (psychologisch, semantisch, mechanisch/technisch).
#### 1.3.1 Lagen van de boodschap (schema van Muylle)
Een boodschap heeft doorgaans drie lagen:
* **Referentiële/inhoudelijke aspect:** De zakelijke, feitelijke inhoud van de boodschap.
* **Expressieve/vormelijke aspect:** De 'verpakking' van de boodschap, die invloed heeft op de verwerking ervan (bv. intonatie, lay-out).
* **Appellerende of handelingsaspect:** De verwachting ten aanzien van de ontvanger en de aanzet om iets te doen.
Het **relationele aspect** (weergave van de relatie tussen communicator en ontvanger) is ook cruciaal en wordt mede bepaald door de expressieve laag.
#### 1.3.2 Encoderen en decoderen
* **Encoderen:** Het omzetten van de interne bewustzijnsinhoud in symbolen of tekens door de communicator, voor verzending via een kanaal. Dit vereist een gedeelde code.
* **Decoderen:** Het ontcijferen en interpreteren van de geëncodeerde boodschap door de ontvanger. Dit is een dubbel proces:
* **Syntactisch proces:** Het ontcijferen van de specifieke code.
* **Semantisch proces:** Het interpreteren en toekennen van betekenis.
Er zijn drie vormen van decodering mogelijk:
* **Dominante/hegemonische decodering (preferred reading):** De ontvanger deelt de bedoelde betekenis van de communicator en accepteert deze als natuurlijk.
* **Aberrante decodering (opposite/counter-hegemonic reading):** De ontvanger geeft een andere, afwijkende of tegenovergestelde betekenis dan de communicator, vaak door botsende waarden of wereldvisies.
* **Onderhandelde decodering (negotiated reading):** De ontvanger gaat grotendeels akkoord met de boodschap, maar met enkele aanpassingen of kanttekeningen.
#### 1.3.3 Het belang van gedeelde codes en context
Voor effectieve communicatie is het essentieel dat zender en ontvanger dezelfde codes delen, zodat de interpretatie van de boodschap vergelijkbaar is. De **context** (fysieke plaats, sociale omgeving, psychologisch referentiekader) beïnvloedt zowel het encoderen als decoderen van boodschappen significant.
#### 1.3.4 De rol van de ontvanger
Vroeger werd de ontvanger vaak als passief beschouwd, maar hedendaagse opvattingen benadrukken de **actieve en selectieve rol** van de ontvanger. Dit komt tot uiting in de verschillende vormen van decodering en de strategieën die ontvangers gebruiken om ruis te reduceren of informatie te verwerken (bv. assimilation, realiteitsreductie, selectieve waarneming).
### 1.4 Communicatiemodellen
Communicatiemodellen zijn gesimplificeerde, grafische beschrijvingen van de werkelijkheid die helpen bij het analyseren en begrijpen van het communicatieproces. Ze bieden een kader voor het identificeren van elementen, eigenschappen en relaties.
#### 1.4.1 Historische evolutie van communicatiemodellen
Door de geschiedenis heen is er een verschuiving geweest in de visie op communicatie, wat zich weerspiegelt in diverse modellen:
* **Model van Lasswell (1948):** Een van de eerste modellen, gericht op de klassieke vraag "Wie zegt wat, via welk kanaal, tegen wie, met welk effect?". Dit is een lineair model met de focus op de zender en het effect.
* **Model van Shannon & Weaver:** Beschrijft het technische karakter van communicatie, met nadruk op de efficiënte overdracht van signalen en de identificatie van technische ruis.
* **Balansmodel van Newcomb (ABX-model):** Een psychologisch model dat de nadruk legt op de behoefte aan evenwicht en de sociale verhoudingen tussen communicerende actoren.
* **Model van Schramm:** Introduceerde een circulair procesmodel met actieve deelnemers, feedback en de erkenning van semantische ruis en contextuele invloeden.
* **Model van Gerbner:** Een complexer model dat tien kernelementen beschrijft en de wisselwerking tussen perceptie, situatie en de open aard van communicatie benadrukt. Het introduceerde ook het onderscheid tussen transactionele en psychofysische perceptie.
* **Model van Jakobson:** Een linguïstisch model dat zes functies van taal en communicatie identificeert: expressieve, conatieve, referentiële, poëtische, metalinguïstische en fatische functies.
#### 1.4.2 Perspectieven op communicatie
Verschillende visies op de praktijk van communicatie beïnvloeden de interpretatie van het communicatieproces:
* **Transmissievisie:** Richt zich op het overbrengen van inhoud en kennis van zender naar ontvanger.
* **Rituele visie (expressiemodel):** Benadrukt de sociale en culturele betekenis van communicatie als een manier om gemeenschappelijke normen en waarden te delen.
* **Attentievisie (publiciteitsmodel):** Ziet communicatie als een proces om de aandacht van het publiek te trekken, vaak vanuit een economisch perspectief.
* **Receptievisie (encoding-decoding-model):** Focus op hoe ontvangers actief betekenis construeren uit mediaboodschappen, afhankelijk van hun context.
### 1.5 Fundamentele concepten in betekeniscreatie
* **Betekeniscreatie:** Het proces waarbij zowel zenders als ontvangers symbolen interpreteren en betekenis toekennen. Dit is geen eenduidig proces en sterk afhankelijk van context, persoonlijke ervaringen en gedeelde codes.
* **Arbitraire relatie (Sa/Se):** De relatie tussen de materiële vorm van een teken (betekenaar) en het concept dat het vertegenwoordigt (betekende) is niet inherent, maar gebaseerd op sociale afspraken.
* **Denotatie vs. Connotatie:** Het onderscheid tussen de letterlijke, objectieve betekenis en de figuurlijke, subjectieve bijbetekenissen van een teken.
* **Code:** Een georganiseerd systeem van tekens dat dient als basis voor communicatie. Het delen van codes is essentieel voor wederzijds begrip.
> **Tip:** Begrijp dat betekenis niet vastzit in woorden of tekens zelf, maar ontstaat in de interactie tussen de gebruiker, het teken en de context. We kunnen niet niet communiceren; zelfs stilte zendt een boodschap uit.
---
# Communicatiemodellen en hun evolutie
Dit onderdeel bespreekt de evolutie van communicatiemodellen, beginnend bij de vroege, lineaire modellen en eindigend met complexere, circulaire en contextuele benaderingen, met nadruk op hun componenten, functies en theoretische achtergronden.
### 2.1 De bouwstenen van communicatie
Communicatie is een complex samengaan van sociale, culturele, gedragsmatige en cognitieve aspecten, dat verder gaat dan enkel het overbrengen van informatie. Het omvat ook gevoelens, rituelen en emoties. De basis voor betekenisvol communiceren ligt in het gebruik van tekens.
#### 2.1.1 Tekens, semiotiek en betekeniscreatie
* **Semiotiek** is het overkoepelende veld dat zich bezighoudt met tekens, betekenis en taal. Het onderzoekt:
* Tekens zelf en hun indeling.
* Codes en systemen waarin tekens georganiseerd zijn.
* De bredere cultuur waarin tekens en codes opereren.
#### 2.1.2 Subdomeinen van semiotiek
* **Fonologie**: Studie van klanken en de kleinste eenheden (letters).
* **Syntaxis**: Linguïstische studie van taalconventies, patronen, structuren en de ordening van tekens.
* **Pragmatiek**: Studie van de relatie tussen betekenis en tekengebruiker, inclusief contextuele en sociale factoren die betekeniscreatie beïnvloeden.
* **Semantiek**: Studie van de relatie tussen het teken en de betekenis, onderverdeeld in:
* **Intensie**: Criteria of kenmerken die bepalen of een term mag worden gebruikt.
* **Extensie**: De klasse van zaken waarop de term correct van toepassing is.
#### 2.1.3 Teken, tekensystemen en tekensindeling
* Een **teken** is de allerkleinste eenheid van communicatie.
* **Betekenaar (signifiant - Sa)**: De materiële of fysieke verschijningsvorm van het teken (bv. beeld, klank, woord).
* **Betekende (signifié - Se)**: Het (mentale) concept, begrip, beeld of idee waarnaar de Sa verwijst. Dit kan per persoon verschillen. De relatie tussen Sa en Se is arbitrair en gebaseerd op afspraak.
* **Referent**: Het eigenlijke fysieke object waar het teken naar verwijst. Dit hoeft niet altijd aanwezig te zijn voor betekenisvolle communicatie. Tekens kunnen ook verwijzen naar concepten waarvoor geen directe fysieke referent bestaat (bv. liefde, engel).
* **Significatie (Roland Barthes)**:
* **Denotatie**: De letterlijke, objectieve betekenis van een teken, waar sociale consensus over bestaat.
* **Connotatie**: De figuurlijke, subjectieve betekenis, inclusief bijbetekenissen, associaties, evaluatieve lading (goed/slecht) en referentiële lading (afhankelijk van persoon, tijd en cultuur).
* Soms wordt een derde niveau onderscheiden: **ideologie**, hoe samenlevingen (machthebbers) de betekenis van boodschappen sturen en organiseren.
#### 2.1.4 Elementen van het communicatieproces
Hoewel er geen eenduidige definitie is, zijn de volgende elementen algemeen erkend:
* **Communicator (Zender)**: De actor die een boodschap uitzendt. Dit kan bewust of onbewust, bedoeld of onbedoeld zijn. Kan een individu of groep/organisatie zijn.
* **Boodschap**: De bewustzijnsinhoud die de communicator kenbaar wil maken. Het externaliseren hiervan gebeurt door encoderen in tekens.
* **Transmissie (Kanaal, Medium)**: Het middel waarmee de boodschap wordt overgebracht.
* **Ontvanger**: De actor die de boodschap ontvangt en decodeert.
**Belangrijke concepten gerelateerd aan de elementen:**
* **Bron**: De actor die een boodschap bevat, maar niet uitzendt.
* **We kunnen niet niet communiceren**: Ook stilte of nietsdoen zendt een boodschap uit.
* **Constante rolwisseling**: Communicator wordt ontvanger en vice versa.
* **Feedback**: De reactie van de ontvanger op de boodschap, die de communicator beïnvloedt (vaak non-verbaal).
* **Feedforward**: Anticiperen op de mogelijke reactie van de ontvanger.
* **Selectie**: Het uitvergroten of minimaliseren van bepaalde aspecten in de boodschap.
* **Copresence**: De fysieke aanwezigheid van de communicator bij de ontvanger tijdens de overdracht, wat extra informatie en geloofwaardigheid kan bieden.
#### 2.1.5 Boodschap: lagen en codering
* **Lagen van de boodschap (schema van Muylle)**:
* **Referentieel/inhoudelijk aspect**: De zakelijke inhoud, verwijzend naar een begrip of materiële zaak.
* **Expressief/vormelijk aspect**: De "verpakking" (lay-out, intonatie) die de verwerking van de boodschap beïnvloedt.
* **Relationeel aspect**: De weergave van de relatie tussen communicator en ontvanger.
* **Appellerend/handelingsaspect**: De verwachting van een reactie of aanzet tot actie bij de ontvanger.
* **Encoderen en decoderen**:
* **Code**: Een systematisch georganiseerde set tekens (bv. Nederlandse taal).
* **Encoderen**: Het omzetten van inhoud in symbolen/tekens door de communicator.
* **Decoderen**: Het ontcijferen (syntactisch proces) en interpreteren (semantisch proces) van de boodschap door de ontvanger.
* **Dominante/hegemonische decodering**: De ontvanger deelt de beoogde betekenis van de communicator.
* **Aberrante decodering**: De ontvanger geeft een afwijkende of tegengestelde betekenis.
* **Onderhandelde decodering**: De ontvanger gaat gedeeltelijk akkoord, maar past de betekenis aan op basis van eigen referentiekader.
#### 2.1.6 Transmissie en ruis
* **Transmissie**: Het overbrengen van de geëncodeerde boodschap.
* **Kanaal**: De materiële of fysieke drager van het signaal (bv. luchtgolven, radiogolven).
* **Medium**: Het technische middel waarmee communicatie-inhoud vermenigvuldigd en overgebracht wordt om ruimte- en tijdsbeperkingen te overbruggen (bv. telefoon, televisie).
* **Ruis (noise)**: Elke storing die de communicatie verstoort:
* **Externe ruis**: Buiten het communicatieproces (bv. omgevingslawaai).
* **Interne ruis**: Binnen het proces (bv. psychologische toestand, semantische missers, technische moeilijkheden).
#### 2.1.7 De ontvanger
Vroeger gezien als passief, nu als een actieve, selectieve actor die boodschappen interpreteert, ruis compenseert en de boodschap assimileert in eigen referentiekaders. Dit beïnvloedt perceptie en onthouden.
### 2.2 Communicatiemodellen door de geschiedenis heen
Communicatiemodellen zijn gesimplificeerde beschrijvingen van de werkelijkheid die componenten, hun eigenschappen en relaties weergeven, met als doel het proces te expliciteren en organiseren.
#### 2.2.1 Het model van Lasswell (1948)
Een vroeg, lineair model dat het communicatieproces beschrijft met vijf essentiële onderdelen, gegroepeerd in productie, inhoud en receptie:
* Wie? (Communicator)
* Zegt wat? (Boodschap)
* Via welk kanaal? (Kanaal)
* Tegen wie? (Ontvanger)
* Met welk effect? (Effect)
**Voordelen**: Nuttig als startpunt, inventariseert bekende elementen.
**Nadelen**: Lineair, weinig aandacht voor feedback, context of de interactieve aard van communicatie.
#### 2.2.2 Het model van Shannon en Weaver (1949)
Beschrijft het technische karakter van communicatie, gericht op het optimaliseren van de verwerking van informatie in telecommunicatie.
* **Componenten**: Informatiebron, zender (transmitter), kanaal, ruisbron, ontvanger (receiver), bestemming.
* **Proces**: Informatie wordt omgezet in signalen (encodering), verzonden via een kanaal, en door de ontvanger weer omgezet in een boodschap (decodering).
* **Nieuwe inzichten**: Introductie van "ruis" als mogelijke verstoring (technisch, semantisch, psychologisch) en het onderscheid tussen receiver en destination.
* **Nadelen**: Voornamelijk gericht op technische aspecten, lineair, weinig aandacht voor betekenis en ontvanger als actieve deelnemer.
#### 2.2.3 Het ABX-model van Newcomb (1953)
Een eerste model van de tweede generatie, met een psychologisch perspectief gericht op attitudeverandering en het streven naar evenwicht in interpersoonlijke relaties.
* **Componenten**: Twee actoren (A en B) die over een onderwerp (X) communiceren om onderlinge attitudes te harmoniseren.
* **Functie**: Het behouden of verbeteren van de balans in de relatie door informatie uit te wisselen, met als doel gelijke oriëntaties te verkrijgen.
* **Nadelen**: Voornamelijk gericht op interpersoonlijke communicatie, niet op massacommunicatie.
#### 2.2.4 Het model van Schramm (1954, 1955)
Breidde het lineaire model uit met inzichten uit de psychologie en later toegepast op massacommunicatie.
* **Nieuwe inzichten**:
* **Circulair proces**: Niet langer lineair, maar een voortdurend proces.
* **Actieve deelnemers**: Communicator en ontvanger zijn tegelijkertijd actief en er is sprake van feedback.
* **Context**: De invloed van de fysieke en psychologische context (referentiekader) op communicatie.
* **Semantische ruis**: Ontstaan door verschillende interpretaties van boodschappen.
#### 2.2.5 Het model van Gerbner (1956)
Ontwikkeld als een algemeen model voor alle vormen van communicatie, met meer aandacht voor de complexiteit en de perceptie van de werkelijkheid.
* **Nieuwe inzichten**:
* **Complexiteit**: Erkent de complexiteit van het communicatieproces.
* **Realiteit versus perceptie**: Onderscheid tussen de objectieve realiteit en hoe deze wordt waargenomen.
* **10 kernelementen**: Iemand neemt een gebeurtenis waar, reageert daarop in een situatie, door middelen iets ter beschikking te stellen aan een ontvanger, met een bepaalde vorm, context, inhoud en gevolgen.
* **Perceptie**:
* **Transactionele perceptie**: Betekenis ontstaat uit de wisselwerking tussen waargenomene en waarnemer.
* **Psychofysische perceptie**: Betekenis ligt vast in de waargenomene (oude visie).
* **Open karakter**: Resultaten zijn deels onvoorspelbaar.
#### 2.2.6 Het model van Jakobson (1960)
Gebaseerd op taalkundige inzichten, beschrijft dit model de zes functies van taal (en dus communicatie), elk verbonden met een specifiek element van het communicatieproces.
* **Componenten en functies**:
* **Referentiële functie**: Verwijst naar de context.
* **Expressieve/emotieve functie**: Gericht op de zender en zijn attitude.
* **Conatieve functie**: Gericht op de ontvanger en het verkrijgen van een reactie (bv. bevelen, verzoeken).
* **Poëtische functie**: Gericht op de boodschap zelf, de vorm en esthetische aspecten.
* **Metalinguïstische functie**: Gebruik van taal om over taal zelf te spreken.
* **Fatische functie**: Gericht op het tot stand brengen, onderhouden of afbreken van contact (bv. smalltalk).
#### 2.2.7 Het procesmodel van Oomkes (uitwerking van het circulaire model)
Benadrukt communicatie als een betekenis-creërend proces van uitwisseling, waarbij context, referentiekader en interpretatie cruciaal zijn.
* **Kernidee**: Communicatie is een "act of interpretation", waarbij de ontvanger betekenis toekent op basis van zijn achtergrond, waarden en ervaringen.
### 2.3 Visies op en vormen van communicatie
Verschillende theoretische scholen bieden uiteenlopende perspectieven op de aard en functie van communicatie.
#### 2.3.1 De vier visies op communicatie (McQuail)
Deze visies beschrijven de praktijk van communicatie vanuit verschillende invalshoeken:
1. **Transmissievisie**: Gericht op het overbrengen van inhoud en kennis van zender naar ontvanger. Een lineaire, technische visie die de nadruk legt op efficiëntie en controle.
2. **Rituele visie (Expressiemodel)**: Benadrukt de culturele en sociale aspecten van communicatie, gericht op gedeelde ervaringen, het versterken van sociale eenheid en het uiten van emoties.
3. **Attentietheorie (Publiciteitsmodel)**: Focust op het vasthouden van publieke aandacht als een economische waarde. De vorm en het wekken van interesse zijn belangrijker dan de inhoud.
4. **Receptievisie (Encoding-Decoding Model)**: Beschouwt communicatie als een proces van betekenistoekenning door de ontvanger, die de boodschap actief interpreteert op basis van zijn eigen context.
#### 2.3.2 Vier vormen van communicatie (Fiske)
1. **Intrapersoonlijke communicatie**: Communicatie met zichzelf, interne dialoog en reflexiviteit.
2. **Interpersoonlijke communicatie**: Face-to-face communicatie tussen twee of een beperkt aantal mensen, gekenmerkt door interactie en feedback. Tegenwoordig ook gemediatiseerd.
3. **Massacommunicatie**: Communicatie van een organisatie of persoon naar een grote, anonieme groep mensen, via een medium dat ruimte en tijd overbrugt. Kenmerken zijn standaardisatie, openbaar karakter en gescheiden productie en receptie.
4. **Mediacommunicatie**: Alle vormen van informatietransmissie via media/technologie die beperkingen van tijd en ruimte overstijgen, inclusief massacommunicatie en gemediatiseerde interpersoonlijke communicatie.
#### 2.3.3 Non-verbale communicatie
* Non-verbale communicatie is cruciaal (tot 65% van de communicatie).
* Het begeleidt, versterkt of verzwakt verbale taal (metataal).
* Volgens de regel van Mehrabian is bij incongruentie tussen verbale en non-verbale signalen, de non-verbale communicatie doorslaggevend (7% taal, 38% stem, 55% lichaamstaal).
* **Codes van non-verbale communicatie**:
* **Representationele code**: Representeert een niet-aanwezige zender (bv. schilderij).
* **Presentationele code**: Zender is aanwezig en communiceert met het lichaam.
* **Grammatica van lichaamstaal**: Omvat proxemics (ruimtelijke afstand), kinesics (lichaamsbeweging, oogcontact) en paralanguage (stemgebruik).
### 2.4 Sociaalwetenschappelijke mediatheorieën: een historisch overzicht
De ontwikkeling van communicatiewetenschap wordt gekenmerkt door verschillende paradigma's en theorievorming, vaak als reactie op maatschappelijke veranderingen.
#### 2.4.1 Fase 1: Almacht van de media (ca. 1900-1940)
Gekenmerkt door een pessimistische visie op de macht van media, die als almachtig werden beschouwd en de passieve massa manipuleerden. Dit resulteerde in de "massamaatschappijtheorie", de "injectienaaldtheorie" en de "magische kogels" metafoor.
* **Kritieken**: Weinig empirisch bewijs, nostalgisch idealisme, simplistische visie op ontvanger.
#### 2.4.2 Fase 2: Beperkte effecten van media (ca. 1940-1960)
Een verschuiving naar een psychologische en sociologische benadering, met de focus op "limited effects".
* **Two-step flow of communication (Katz & Lazarsfeld)**: Media-invloed is indirect en verloopt via opinieleiders.
* **Mediating factors**: Sociale en psychologische factoren die de effecten van media matigen.
* **Uses and Gratifications**: De actieve ontvanger selecteert media op basis van individuele behoeften en gratificaties.
#### 2.4.3 Fase 3: Sturende macht van de media (ca. 1960-1980)
Een hernieuwd geloof in de macht van media, maar dan gericht op lange-termijn, cumulatieve effecten.
* **Agenda-setting (McCombs & Shaw)**: Media bepalen niet *hoe* we denken, maar *waarover* we denken.
* **Cultivatietheorie (Gerbner)**: Media cultiveren geleidelijk de perceptie van de werkelijkheid op lange termijn ("mean world syndrome").
* **Zwijgspiraal (Noelle-Neumann)**: Media weerspiegelen dominante visies en verzwijgen afwijkende meningen, waardoor mensen met afwijkende meningen zwijgen uit angst voor sociale isolatie.
#### 2.4.4 Fase 4: Onderhandelde macht van media (ca. 1980-heden)
De nadruk ligt op de wisselwerking en onderhandeling tussen de media-werkelijkheid en de eigen werkelijkheid van de ontvanger. Diverse sociale factoren spelen een rol.
#### 2.4.5 Alternatieve kritische paradigma's
Deze benaderingen dagen bestaande structuren en machtsverhoudingen uit.
* **Marxistische benaderingen**: Focussen op de economische basis (onderbouw) die de bovenbouw (inclusief media) bepaalt, en de rol van media in het in stand houden van de dominante ideologie ("manufacturing consent"). Kritiekpunten zijn economisch determinisme en reductionisme.
* **Kritische Theorie (Frankfurter Schule)**: Ziet de cultuurindustrie als een manipulatief en onderdrukkend proces dat de massa aanpast aan heersende maatschappelijke verhoudingen. Focust op commodificatie en de neergang van de publieke sfeer.
* **Politieke economie van communicatie**: Onderzoekt de economische functies en structuren van media-industrieën en hun relatie met ideologische inhoud. Benadrukt winstmaximalisatie, concentratie en machtsverhoudingen.
* **Cultural Studies**: Beschouwt media als een cultureel betekenissysteem waar ideologische strijd plaatsvindt. Benadrukt de actieve rol van de ontvanger en een verruimd cultuurbegrip.
* **Postmodernisme**: Focust op intertekstualiteit, het vervagen van grenzen (feit/fictie, hoge/lage cultuur) en de opkomst van "simulacra" (kopieën zonder origineel). De mediatisering van de realiteit leidt tot hyperrealiteit.
#### 2.4.6 Nieuwe tijden, nieuwe media, nieuwe theorieën
De opkomst van digitale technologieën en het internet heeft geleid tot nieuwe theoretische benaderingen.
* **Mediumtechnologische theorieën (Toronto School - Innis & McLuhan)**: Geloof in mediatechnologie als motor van culturele en maatschappelijke verandering. "The medium is the message."
* **Informatiemaatschappijtheorie (Castells)**: Digitale informatie en ICT transformeren alle maatschappelijke sferen, leidend tot een netwerkmaatschappij.
* **New Media Theory**: Ontwikkeld om de complexiteit van digitale media, convergentie en actieve publieksparticipatie te vatten.
* **Practice Theory**: Analyseert de dagelijkse mediagerelateerde praktijken van mensen.
* **Mediatization**: Beschrijft de toenemende impact en verwevenheid van media met andere maatschappelijke sectoren, als een transformerende kracht.
### 2.5 Theoretische benaderingen en classificaties
* **Theoretische scholen**: Groepen academici met een gedeelde context, paradigma en onderzoeksinvalshoek.
* **Dichotomieën in theorievorming**:
* **Actie vs. structuur**: Nadruk op individuele autonomie versus maatschappelijke determinanten.
* **Consensus vs. conflict**: Maatschappij als harmonieus systeem versus een arena van belangen en macht.
* **Materie vs. geest**: Focus op objectieve feiten en economische basis versus waarden, interpretaties en culturele constructies.
### 2.6 Functies van media
* **Volgens Lasswell**: Surveillance (informatie verzamelen), Correlatie (duiding en interpretatie), Transmissie (waarden en normen overdragen).
* **Volgens Merton & Lazarsfeld**: Eufuncties (positieve effecten voor maatschappij, bv. sociale integratie) en disfuncties (negatieve effecten, bv. narcotiserende functie).
* **Volgens Wright**: Voegt ontspanning en amusement toe aan Lasswells functies.
### 2.7 Mediaboodschap en representatie
* **Representatie**: Het proces waarbij symbolen worden gebruikt om de werkelijkheid betekenisvol te maken. Dit kan een neutrale weerspiegeling zijn of een actieve constructie van de realiteit, met mogelijke vertekening (bias).
* **Stereotypering**: Vereenvoudigde, gegeneraliseerde voorstellingen van groepen, die kunnen leiden tot uitsluiting en morele paniek.
* **Nieuwsselectie**: Bepaald door nieuwswaarden (bv. frequentie, duidelijkheid, elite-landen/personen, negativiteit) en selectiefactoren.
* **Framing**: De manier waarop een boodschap wordt gekaderd, wat de perceptie van de ontvanger stuurt en ideologische functies kan vervullen.
### 2.8 Het publieksperspectief
* Het publiek wordt steeds meer gezien als een actief, selectief en participerend element in het communicatieproces, met eigen behoeften en interpretatievermogen.
* **Mediawijsheid**: Bewust, kritisch en actief omgaan met media-informatie.
* **Persuasieve communicatie**: Pogingen om de attitude (cognitief, affectief, conatief) van ontvangers te veranderen.
* **Dual-process theorieën (bv. ELM)**: Verklaren hoe mentale processen (geautomatiseerd vs. gecontroleerd) de effecten van persuasieve communicatie beïnvloeden.
---
# Macht en invloed van media: kritische en sociologische perspectieven
Dit thema onderzoekt de verschillende theoretische benaderingen die de rol en macht van media in de samenleving analyseren, met focus op machtsverhoudingen, ideologie en culturele constructie.
### 3.1 Historische context en vroege benaderingen
#### 3.1.1 De massamaatschappijtheorie
* **Ontstaan:** Eind 19e en begin 20e eeuw, versterkt door de impact van WOI en WOII, economische depressies en sociale onrust.
* **Kernidee:** Media worden gezien als een potentieel almachtige en destructieve kracht die de individuele mens beïnvloedt en manipuleert. Er is een pessimistische kijk op de relatie tussen media en het publiek.
* **Aannames:**
* Media ondermijnen normen en waarden, en bedreigen de sociale orde.
* Eenrichtingsverkeer van media naar een passief, kritiekloos publiek.
* Het publiek is kwetsbaar, hulpeloos en gemakkelijk manipuleerbaar.
* **Gevolgen:** Sociale chaos, cultureel verval, en de mogelijke opkomst van totalitaire regimes met een elite aan de top die wel weerstand kan bieden.
* **Kritiek:**
* Weinig empirisch bewijs; grotendeels gebaseerd op anekdotes.
* Nostalgische idealisering van het verleden, gedreven door conservatieve elites die hun macht bedreigd zagen.
* Een simplistische visie op zowel media als het publiek, die voorbijgaat aan de complexiteit van hun onderlinge relatie.
* Beïnvloed door een "biased" communicatiewetenschappelijke geschiedschrijving die alternatieve visies negeert.
#### 3.1.2 Propaganda
* **Definitie:** Een opzettelijke, systematische poging om perceptie te vormen of te veranderen (emotionele component), denken te manipuleren (cognitieve component) en gedrag te sturen (conatieve component), met als doel een gewenste reactie te bekomen die het doel van de propagandist bevordert.
* **Relatie met Massamaatschappijtheorie:** Maakt gebruik van een stimulus-respons (S-R) proces, waarbij de stimulus herhaald wordt om de gewenste respons uit te lokken en ongewenste responsen te elimineren.
* **Propagandastudies:** Een ambivalent veld met twee perspectieven:
* **Teleurstelling (Desillusies):** De focus ligt op de teleurstelling over de rol van media, met de intentie om propagandatechnieken efficiënter te maken, maar ook om burgers kritisch sceptisch te maken.
* **Lasswell's Propagandatheorie:** Tracht de efficiëntie van propagandatechnieken te verhogen. Net als de Massamaatschappijtheorie, benadrukt het de kwetsbaarheid van de gemiddelde mens en de maatschappelijke ontreddering. Echter, het model is complexer en ziet propaganda als een middel om collectieve attitudes te beheersen door middel van het manipuleren van significante symbolen.
* **Significante symbolen:** Gebaren (verbaal en non-verbaal) die een standaardbetekenis hebben binnen een groep en ingezet kunnen worden om attitudes te herbevestigen of te definiëren.
* **Propaganda-analyse (Paradigmatische Strijd):**
* **Doel:** De publieke opinie beschermen als een sociale kracht in democratieën door manipulatieve communicatiepraktijken te onderzoeken, de belangen van mediagebruikers bloot te leggen en hervormingen voor te stellen.
* **Technieken:** Name calling, glittering generality, transfer, testimonial, plain folks, bandwagon, card stacking.
* **Kritiek:** Weinig empirisch onderzoek, ging vaak uit van aannames.
* **Verschil met Communicatieonderzoek:** Communicatieonderzoek (dominanter in de VS) richtte zich op kwantitatieve methoden, empirisch bewijs en politieke neutraliteit, terwijl propagandastudies meer kwalitatief, normatief en kritisch waren.
#### 3.1.3 De Frankfurter Schule (Kritische Theorie)
* **Ontstaan:** Jaren '20-'60 van de 20e eeuw, met kernfiguren als Adorno, Benjamin, Habermas, Horkheimer en Marcuse.
* **Kernidee:** Een pessimistische visie op media als instrumenten voor ideologische manipulatie en onderdrukking, gericht op het aanpassen van de massa aan de heersende maatschappelijke verhoudingen.
* **Basis in Marxisme:** Stelt de status quo ter discussie en streeft naar sociale verandering en emancipatie.
* **Culturele Dimensie:**
* **Cultuurindustrie:** Commercialisering en industrialisering van cultuur, leidend tot standaardisatie en commodificatie (verwandeling van artistieke waarde tot handelswaar). Dit elimineert individueel denken.
* Massacultuur wordt gebruikt door machtscentra om de massa te domineren.
* **Politieke Dimensie (Habermas):**
* **Publieke Sfeer:** Een ruimte tussen staat en privé waar publieke opinie gevormd wordt door rationele argumenten. Media spelen hierin een cruciale rol als forum voor debat.
* **Ondergang van de Publieke Sfeer:** Door de opkomst van massamedia en afhankelijkheid van reclame, en de focus op individuele en emotionele topics, wordt de publieke sfeer ondermijnd. De politieke discussiefunctie van de pers wordt vervangen door commerciële manipulatie.
* **Marcuse's One-Dimensional Man:** Media creëren een eendimensionaal wereldbeeld, verlammen kritisch denken en bieden geen alternatieven.
* **Kritiek:** Overmatig pessimisme, economisme, en een simplistische visie op de media als manipulerende massa-instrumenten met passieve ontvangers.
#### 3.1.4 Politieke Economie van Communicatie
* **Ontstaan:** Jaren '60 - heden, met auteurs als Garnham, Golding, Mattelart.
* **Kernidee:** Legt de nadruk op de economische functies en structuren van media en hun relatie met de ideologische inhoud van mediaboodschappen. Media worden niet als neutraal beschouwd, maar beïnvloed door de belangen van politieke en economische machthebbers.
* **Onderzoeksfocus:** De complexe relatie tussen de economische structuur, de specificiteit van media en de ideologische inhoud. Hoe de economische en politieke organisatie van de media-industrie de productie, distributie en consumptie van betekenis beïnvloedt.
* **Essentiële Elementen (Mosco):**
* Longitudinale en historische context.
* Holistische benadering (inclusief politieke, culturele, financiële factoren).
* Sociaal-kritisch en humanistisch perspectief.
* Praktische vertaling en adviezen.
* **Economische Functies:**
* **Accumulatiefunctie:** Winstverwerving van mediakapitaal door middel van investeringen die winst genereren.
* **Circulatiefunctie:** Winstverwerving van het totale maatschappelijke kapitaal door sectoren zoals reclame te ondersteunen.
#### 3.1.5 Cultural Studies
* **Ontstaan:** Jaren '60 - heden, met auteurs als Fiske, Hall en Williams.
* **Kernidee:** Media worden gezien als een cultureel betekenissysteem waarin verschillende betekenissen en ideologieën met elkaar in conflict komen. De focus ligt op de actieve rol van de ontvanger en een verruimd cultuurbegrip.
* **Achtergrond:** Kritiek op de pessimistische en elitaire benadering van de Frankfurter Schule. Populaire cultuur wordt als een volwaardig onderzoeksobject beschouwd.
* **Centrale Concepten:**
* **Ideologie:** Niet als vals bewustzijn, maar als een conceptueel kader dat mensen gebruiken om hun bestaansvoorwaarden te interpreteren.
* **Hegemonie (Gramsci):** Het tijdelijk dominant worden en handhaven van een bepaald maatschappijbeeld, inclusief verzet daartegen.
* **Micropolitics of Power:** Machtsuitoefening op dagelijks niveau en de actieve rol van de ontvanger bij het interpreteren van mediaboodschappen.
* **Encoding/Decoding Model (Stuart Hall):** Mediaboodschappen zijn niet eenduidig; de ontvanger kan verschillende betekenissen toekennen afhankelijk van hun context en achtergrond.
* **Dominante/Hegemonische Decodering:** De voorkeurslezing van de zender wordt geaccepteerd.
* **Onderhandelde Decodering:** De ontvanger accepteert deels de lezing, maar met eigen aanpassingen.
* **Aberrante Decodering:** De ontvanger geeft een afwijkende of tegenovergestelde betekenis.
* **Populaire Cultuur:** Een domein van ideologische strijd op gebieden als gender, etniciteit en klasse.
#### 3.1.6 Postmodernisme
* **Ontstaan:** Jaren '80 - heden.
* **Kernidee:** Nadruk op intertekstualiteit en het vervagen van grenzen tussen voorheen gescheiden entiteiten (feiten/fictie, hoge/lage cultuur, genres). Media-inhoud verwijst minder naar de maatschappelijke werkelijkheid en meer naar andere, eerder geproduceerde teksten.
* **Kenmerken:**
* Realiteit is gefragmenteerd, divers en hybride.
* **Simulacra (Baudrillard):** Kopieën zonder origineel. Symbolen verwijzen niet meer naar de realiteit, maar naar een kopie daarvan.
* **Hyperrealiteit:** De mediawerkelijkheid wordt als de "echte" realiteit ervaren.
* **Mediatisering:** De toenemende invloed van media op diverse maatschappelijke domeinen.
### 3.2 Theoretische Benaderingen en Perspectieven
#### 3.2.1 Mediating Factors (Mediërende Factoren)
* **Kernidee:** De effecten van mediaboodschappen worden gematigd door een reeks tussenliggende factoren. De ontvanger is niet passief, maar wordt beïnvloed door zijn sociale groep, persoonlijke vooroordelen, het medialandschap, etc.
* **Reinforcement-effect:** Media versterken vaak reeds bestaande opinies in plaats van ze fundamenteel te veranderen. Verandering treedt vooral op bij nieuwe onderwerpen.
#### 3.2.2 Uses and Gratifications Theory
* **Kernidee:** Het publiek is een actieve actor die media selecteert en doelgericht gebruikt om individuele behoeften te bevredigen (gratifications). "Wat doen mensen met media?" in plaats van "Wat doen media met mensen?".
* **Focus:** Motivatie van het publiek, persoonlijke kenmerken en voorkeuren.
* **Behoeften:** Cognitieve, affectieve, persoonlijke integratie, sociale integratie, spanningsreductie.
* **Kritiek:** Te individualistisch en te weinig aandacht voor sociale dimensie en bredere structurele factoren.
#### 3.2.3 Agenda-Setting Theorie
* **Kernidee (McCombs & Shaw):** Media bepalen niet *hoe* we over iets denken, maar *waarover* we nadenken. Ze stellen de agenda door te bepalen welke onderwerpen aan bod komen en hoeveel aandacht ze krijgen.
* **Invloed:** De media-agenda wordt na verloop van tijd de publieke agenda. Dit effect wordt versterkt door de synergie tussen online en offline media.
#### 3.2.4 Cultivatie-Onderzoek (Gerbner)
* **Kernidee:** Media, met name televisie, cultiveren op lange termijn (cumulatief, "drip-drip") sociale attitudes en politieke voorkeuren. Media construeren subtiel de perceptie van de werkelijkheid.
* **"Mean World Syndrome":** Een negatief gekleurd wereldbeeld, gecreëerd door mediaconsumptie, dat leidt tot gevoelens van angst, isolement en wantrouwen.
#### 3.2.5 Zwijgspiraal (Noelle-Neumann)
* **Kernidee:** Media weerspiegelen de dominante visie en zwijgen afwijkende meningen, wat ertoe leidt dat mensen uit angst voor sociale isolatie hun afwijkende mening niet uiten. Dit versterkt de dominantie van de consensusmening.
* **"Third-Party Effect":** Mensen worden beïnvloed in hun denken door de media en de waargenomen mening van anderen.
* **Toepassing:** Ook relevant voor "echo chambers" en "filter bubbles" op sociale media.
#### 3.2.6 Communicator Studies
* **Ontwikkeling:** Late ontwikkeling (jaren '60), gefragmenteerd, belemmerd door focus op effecten en ontoegankelijkheid, maar gestimuleerd door organisatiesociologie, Marxisme en media-expansie.
* **Communicator als Broker en Individu:** Een constante afweging tussen belangengroepen die boodschappen willen verspreiden en het publiek dat informatie zoekt.
* **Invloedrijke Factoren (Maletzke, Gerbner & Engwall):** Zelfbeeld, sociale achtergrond, teamdynamiek, regulering, beleid, externe en interne actoren die druk uitoefenen.
* **Gatekeeping:** Het proces van selectie en bewerking van informatie tot mediaboodschappen. Verschillende generaties studies belichten individuele, organisatorische en maatschappelijke factoren.
* **Gatewatching:** Een recentere benadering die zich richt op het filteren en selecteren van reeds gepubliceerde nieuwscontent.
#### 3.2.7 Representatie en Beeldvorming (Stuart Hall)
* **Kernidee:** Media construeren de werkelijkheid via representatie, waarbij ze selecteren en symbolen gebruiken om betekenis te geven. Representatie is geen neutrale weerspiegeling, maar een actieve praktijk van betekeniscreatie.
* **Bias:** Media-inhoud kan "biased" zijn, wat leidt tot stereotypering – vereenvoudigde voorstellingen van groepen die heterogeniteit tussen groepen benadrukken en homogeniteit binnen groepen veronderstellen.
* **Gender & Representatie:** Onderzoek naar hoe gender sociaal wordt geconstrueerd in de media, met aandacht voor ondervertegenwoordiging, stereotypering en de rol van taal.
#### 3.2.8 Nieuwsselectie en Framing
* **Nieuwwaardefactoren:** Factoren die bepalen of gebeurtenissen geselecteerd worden voor publicatie (frequentie, impact, nabijheid, negativiteit, etc.).
* **Framing:** De manier waarop gebeurtenissen worden gekaderd en gepresenteerd, wat de perceptie van het publiek stuurt en ideologische functies kan hebben.
#### 3.2.9 Publieksperspectief
* **Evolutie:** Van een passief, geïsoleerd publiek (massamaatschappijtheorie) naar een actieve ontvanger die media gebruikt om behoeften te bevredigen (Uses and Gratifications) en betekenis creëert (Cultural Studies).
* **Mediawijsheid:** De combinatie van vaardigheden, kennis en een kritische houding om bewust, kritisch en actief om te gaan met informatie en deel te nemen aan de gemediatiseerde samenleving.
#### 3.2.10 Mediatisering
* **Kernidee:** De toenemende impact van media op en de verwevenheid met andere maatschappelijke sectoren, wat leidt tot socio-culturele veranderingen. Media zijn niet neutraal maar een actieve kracht die sociale processen en structuren beïnvloedt.
* **Twee Visies:**
* **Institutionele/Autonome Visie:** Media als een autonome instelling die andere sectoren beïnvloedt.
* **Sociaal-Constructivistische/Inclusieve Visie:** Media construeren de sociale en culturele realiteit.
### 3.3 Kritische en Sociologische Perspectieven
#### 3.3.1 Marxistische Benaderingen
* **Kernidee:** De economische structuur (onderbouw) bepaalt de politiek, cultuur en media (bovenbouw). Media worden gezien als instrumenten van de heersende klasse om ideologie te verspreiden en ongelijkheid in stand te houden.
* **Concepten:** Productiemiddelen, productieverhoudingen, vervreemding, exploitatie, ideologie, manufacturing consent.
* **Kritiek:** Economisch reductionisme, te rigide visie op media en te weinig aandacht voor andere maatschappelijke factoren zoals gender.
#### 3.3.2 Cultural Studies (uitgebreider)
* **Focus:** Populaire cultuur als domein van ideologische strijd, met nadruk op de actieve rol van het publiek en de constructie van betekenis.
* **Hegemonie:** Het dynamische proces van het verwerven en handhaven van cultureel leiderschap.
* **Polysemie & Constructie:** Mediateksten hebben meerdere betekenissen en de interpretatie hangt af van de ontvanger en diens context.
#### 3.3.3 Postmodernisme (uitgebreider)
* **Focus:** Intertekstualiteit, vervaging van grenzen, simulacra en hyperrealiteit. Media creëren een "mediawerkelijkheid" die als echt wordt ervaren.
* **Kritiek op Moderniteit:** Verwerping van grote verhalen, essentialisme en de lineaire vooruitgangsidee van de Verlichting.
#### 3.3.4 Informatiemaatschappijtheorie
* **Kernidee:** Digitale informatie en communicatietechnologieën (ICT) drijven een fundamentele transformatie van de samenleving aan, georganiseerd volgens netwerken.
* **Perspectieven:** Technologisch, economisch, beroepsmatig en ruimtelijk.
* **Kritiek:** Potentieel technologisch determinisme en te weinig aandacht voor de negatieve impact van technologie.
#### 3.3.5 New Media Theory
* **Focus:** De complexiteit en specificiteit van genetwerkte communicatie en digitale media in de 21e eeuw.
* **Concepten:** Convergentie, interoperabiliteit, actieve publieksparticipatie, mono-mediathese (internet als enig medium).
#### 3.3.6 Practice Theory
* **Focus:** Alles wat mensen doen en zeggen in relatie tot media, gezien als mediagerelateerde praktijken die andere sociale praktijken ordenen.
#### 3.3.7 Mediumtechnologische Theorieën (Toronto School: Innis & McLuhan)
* **Kernidee:** Mediatechnologie is de bron van culturele en maatschappelijke verandering. "The medium is the message" – de vorm en technologie van het medium, niet de inhoud, heeft de grootste impact.
* **Concepten:** Het "globale dorp", hete en koele media, extensies van zintuigen.
### 3.4 Machtsdynamieken en Ideologie
#### 3.4.1 Macht en Sociologische Perspectieven
* **Macht:** Het vermogen om doelstellingen te realiseren, wat altijd gepaard gaat met ongelijke verdeling van middelen.
* **Visies op Macht:** Voluntaristisch (power to) versus Structureel (power over).
* **Media Capture:** De subtiele machtsuitoefening waarbij politieke en media-actoren samenwerken om de publieke opinie te beïnvloeden.
* **Sociale Integratie:** Media kunnen bijdragen aan zowel sociale eenheid (centripetaal) als fragmentatie (centrifugaal).
#### 3.4.2 Ideologie en Representatie
* **Ideologie (Marxistisch):** De waarden en normen van de heersende klasse die door de dominante ideologie als vanzelfsprekend worden gepresenteerd, vaak via media.
* **Ideologie (Cultural Studies):** Een dynamisch en veranderlijk proces van hegemonie, waarbij bepaalde maatschappijbeelden tijdelijk dominant worden.
* **Representatie (Stuart Hall):** Media construeren de werkelijkheid door symbolen te gebruiken. Dit kan leiden tot stereotypen en de versterking van bestaande machtsverhoudingen.
#### 3.4.3 Kritische Analyse van Media-inhoud
* **Framing:** De manier waarop gebeurtenissen worden gekaderd, beïnvloedt de perceptie van het publiek en kan ideologische functies hebben.
* **Nieuwswaarden:** Factoren die de selectie van nieuws bepalen, vaak beïnvloed door conventies, economische belangen en ideologische voorkeuren.
* **Macht en Representatie:** Bepaalde groepen hebben meer symbolische macht en kunnen via media hun belangen behartigen en de bestaande maatschappelijke toestand legitimeren.
### 3.5 Typologieën en Modellen
#### 3.5.1 Mediatheorieën: Baran & Davis' Classificatie
* **Postpositivistische Mediatheorieën:** Gebaseerd op empirische observatie en positivistische methoden.
* **Hermeneutiek:** Studie van interpretatie en betekenis.
* **Kritische Mediatheorieën:** Gericht op sociale verandering en emancipatie.
* **Normatieve Mediatheorieën:** Theoretische idealen voor de werking en organisatie van media.
#### 3.5.2 McQuail's Assen van Mediatheorieën
* **Positieve versus Kritische Visie:** Media als bijdrage aan maatschappelijke ontwikkelingen versus media als bron van manipulatie en ongelijkheid.
* **Maatschappijgecentreerd versus Mediagecentreerd:** Media gestuurd door de maatschappij versus media als drijvende kracht achter maatschappelijke veranderingen.
* **Humanistisch-type versus Social-science-type:** Gebaseerd op geesteswetenschappen (bv. taal) versus psychologie en sociologie.
#### 3.5.3 Mediasystemen (Hallin & Mancini)
* **Polarized Pluralist Model:** Sterke politieke paralellisme, vnl. audiovisuele media.
* **Liberal Model:** Kleine rol van politiek, dominante rol van de markt, veel kranten.
* **Democratic Corporatist Model:** Hoge professionalisering van de journalistiek, persvrijheid centraal.
#### 3.5.4 Communicatiemodellen
* **Model van Lasswell:** Wie zegt wat, via welk kanaal, tegen wie, met welk effect? (Lineair, focus op effecten).
* **Model van Shannon & Weaver:** Technisch model met focus op ruis en efficiënte transmissie.
* **Balansmodel (Newcomb):** Psychologisch model gericht op het bereiken van evenwicht in interpersoonlijke communicatie.
* **Model van Schramm:** Circulair proces, actieve deelnemers, belang van context en feedback.
* **Model van Gerbner:** Complex model met focus op perceptie en de wisselwerking tussen realiteit en mediabeeld.
* **Model van Jakobson:** Functionele analyse van taalgebruik in communicatieprocessen (expressief, conatief, referentieel, etc.).
* **Procesmodel van Oomkes:** Benadrukt betekeniscreatie en de interactieve aard van communicatie.
#### 3.5.5 Visies op Communicatie (McQuail)
* **Transmissievisie:** Overbrengen van informatie.
* **Rituele Visie:** Gedeelde ervaring en culturele expressie.
* **Attentievisie:** Vasthouden van aandacht (economische component).
* **Receptievisie:** Betekenistoekenning door de ontvanger (encoding-decoding).
---
> **Tip:** Het is cruciaal om de evolutie van de communicatiewetenschappen te begrijpen, van de vroege, pessimistische visies op massamedia naar meer genuanceerde benaderingen die de actieve rol van het publiek en de complexiteit van media-invloed erkennen. Let op de kernconcepten en kritiekpunten van elke theoretische stroming.
> **Tip:** De scheiding tussen verschillende theoretische scholen is niet altijd strikt. Vaak overlappen concepten en worden ideeën uit verschillende benaderingen gecombineerd. Focus op de kernargumenten en de kritische analyse die elke school biedt.
> **Tip:** Onderscheid tussen de rol van media als *medium* (technologisch kanaal) en als *instituut* (met eigen belangen en structuren). Mediatisering benadrukt de transformerende rol van media als instituut.
---
# Nieuwe media, technologie en de informatiemaatschappij
Hieronder volgt een gedetailleerd studieoverzicht over "Nieuwe media, technologie en de informatiemaatschappij".
## 4. Nieuwe media, technologie en de informatiemaatschappij
Dit onderwerp onderzoekt de transformatie van de samenleving onder invloed van technologische innovaties, met name nieuwe media, en de theoretische kaders die deze veranderingen verklaren.
### 4.1 De informatiemaatschappijtheorie
#### 4.1.1 Kernconcepten en kenmerken
De informatiemaatschappijtheorie stelt dat digitale informatie- en communicatietechnologieën (ICT) een nieuw tijdperk inluiden waarin alle maatschappelijke sferen fundamenteel getransformeerd worden. De kern ligt bij de centrale rol van digitale informatie.
* **Centrale rol van informatie en kennis:** In de informatiemaatschappij staat informatie en kennis centraal.
* **Afhankelijkheid van mediatechnologieën:** Toegang tot informatie en kennis is sterk afhankelijk van ICT.
* **ICT als drijvende kracht:** ICT wordt gezien als de motor achter maatschappelijke transformatie. Dit is een technologisch deterministische benadering.
* **Historische golven:** De ontwikkeling van de samenleving wordt vaak ingedeeld in golven:
* **Eerste golf:** Agrarische samenleving.
* **Tweede golf:** Industriële samenleving.
* **Derde golf:** Informatierevolutie, leidend tot de postindustriële of informatiesamenleving.
#### 4.1.2 Verschillende perspectieven op de informatiemaatschappij
Vanuit diverse disciplines worden inzichten geboden in de wisselwerking tussen media/ICT en andere maatschappelijke sferen:
* **Technologische perspectieven:**
* Focus op innovaties in ICT.
* **Creatieve destructie:** Innovatie vernietigt oude producten en vervangt deze door nieuwe, wat leidt tot een nieuw techno-economisch paradigma. ICT wordt hier gezien als motor voor sociale verandering (technologisch deterministisch).
* **Economisch perspectief:**
* Focus op de groei van de economische waarde van informatieactiviteiten.
* **Informatietheorie:** Een economie wordt als informatietransformerend beschouwd wanneer de informatie- en kennisgerelateerde sectoren een significante bijdrage leveren aan het bruto nationaal product.
* **Soorten informatiesectoren:**
* **Primaire informatiesector:** Industrie waar informatie direct economische waarde genereert (bv. softwareontwikkeling, databanken).
* **Secundaire informatiesector:** Industrie met informationele activiteiten, maar zonder directe marktproducten (bv. interne communicatie in bedrijven).
* **Niet-informationele sector:** Industrie zonder informationele activiteiten.
* **Beroepsmatig perspectief:**
* Focus op de beroepsstructuur, met een nadruk op de dienstensector waarin informatie- en kenniswerk centraal staat.
* **Ruimtelijk perspectief:**
* Focus op de rol van geografie en ruimte in informatienetwerken.
* **Netwerkmaatschappij of wired society:** Knooppunten wereldwijd worden verbonden, waardoor tijd en ruimte hergeconfigureerd worden.
* **Cultureel perspectief:**
* Focus op veranderingen in patronen van het dagelijks leven, sterk beïnvloed door **mediatisering**.
#### 4.1.3 De netwerkmaatschappij (Castells)
Manuel Castells' concept van de netwerkmaatschappij kan gezien worden als een verdere ontwikkeling van de informatiemaatschappijtheorie.
* **Kenmerken:**
* **Decentralisatie:** In plaats van één centrum dat alles bepaalt, is er sprake van meerdere samenwerkende centra.
* **Informatietechnologie-revolutie:** Een combinatie van arbeid en kapitaal (waarbij informatie/kennis cruciaal is) in het productieproces.
* **Informationeel kapitalisme:** Kapitaal wordt gevormd door informatie, kennis en netwerken, wat fundamentele implicaties heeft voor alle maatschappelijke aspecten, met name de economie.
* **Netwerkeconomie:** De maatschappij bestaat uit meerdere onderling verbonden netwerken, wat leidt tot nieuwe vormen van waardecreatie.
#### 4.1.4 Kritiek op de informatiemaatschappijtheorie
* **Gezondheid:** Wat is de impact van technologie op de (mentale) gezondheid?
* **Universalisme:** De theorieën zijn niet altijd toepasbaar op alle landen, bevolkingsgroepen of contexten.
* **Technologisch determinisme:** De nadruk op technologie als de primaire motor van verandering kan andere maatschappelijke factoren negeren.
### 4.2 Nieuwe Mediatheorieën
Deze theorieën zijn ontstaan in reactie op de snelle technologische ontwikkelingen en de veranderende aard van communicatie. Ze proberen de complexiteit en specificiteit van genetwerkte communicatie en digitale media te vatten.
#### 4.2.1 Kenmerken en uitdagingen
* **Update van mediumtechnologische theorieën:** Ze bouwen voort op eerdere ideeën over de impact van media, maar houden rekening met de specifieke kenmerken van digitale media.
* **Snelle expansie van digitale media:** De opkomst van het internet, sociale netwerken en de toenemende digitalisering en convergentie zijn centrale thema's.
* **Complexiteit van nieuwe media:** De focus ligt op genetwerkte media en interactiviteit.
* **Ontologie van nieuwe media:** Men probeert de aard en het wezen van nieuwe media te begrijpen.
#### 4.2.2 Belangrijke concepten
* **Convergentie:** Het proces waarbij voorheen gescheiden technologieën (media en ICT) steeds meer raakvlakken krijgen en samenkomen in één platform (bv. de smartphone).
* **Interoperabiliteit:** De mate waarin verschillende technologieën op elkaar zijn afgestemd en samen kunnen werken.
* **Actieve publieksparticipatie (interactiviteit):** Een grotere mate van gelijkheid en toegang tussen zender en ontvanger, waardoor de grenzen vervagen en de ontvanger een actieve gebruiker wordt.
* **Mono-mediathese:** De stelling dat alle media- en communicatievormen zullen convergeren op het internet, dat het enige dominante medium wordt.
#### 4.2.3 Kritiek op nieuwe mediatheorieën
* **Nieuwheid:** Sommige auteurs vragen zich af of deze concepten werkelijk nieuw zijn, gezien eerdere technologische ontwikkelingen zoals de telegraaf en radio.
* **Technologisch determinisme:** De nadruk op technologie kan andere maatschappelijke factoren negeren.
### 4.3 Diffusietheorie (Everett Rogers)
De diffusietheorie analyseert en verklaart hoe innovaties (nieuwe ideeën, praktijken of objecten die door individuen als nieuw worden ervaren) zich verspreiden binnen een gemeenschap.
* **Diffusieproces:** Het proces van verspreiding van een innovatie via communicatiekanalen over een bepaalde periode naar leden van een sociale gemeenschap.
* **S-curve:** Het normale diffusieproces volgt typisch een S-curve, met een trage start, een snelle "take-off" fase waarin de meeste mensen de innovatie accepteren, en een saturatie fase waarin de snelheid afneemt.
#### 4.3.1 Factoren die diffusie beïnvloeden
1. **Kenmerken van de populatie (Adopter-categorieën):**
* **Innovators:** Risicovol, kosmopolitisch, informatiezoekers.
* **Early adopters:** Opinieleiders, streven naar respect, katalysator voor de "take-off".
* **Early majority:** Accepteren innovaties na de doorbraak.
* **Late majority:** Sceptisch, hebben incentives nodig.
* **Laggards:** Conservatief, wantrouwend, consumeren weinig media.
2. **Kenmerken van de innovatie:**
* **Relatieve meerwaarde:** Hoeveel beter is de innovatie dan bestaande alternatieven?
* **Compatibiliteit:** Hoe goed past de innovatie bij waarden, behoeften en ervaringen van het sociale systeem?
* **Complexiteit:** Hoe makkelijk of moeilijk is de innovatie te begrijpen en te gebruiken?
* **Testbaarheid:** Kan de innovatie eerst uitgetest worden?
* **Visibiliteit:** Hoe zichtbaar zijn de resultaten van de innovatie?
3. **Extra kenmerken voor ICT:**
* **Reinvention:** Gebruikers passen de technologie aan hun eigen behoeften aan.
* **Kritische massa:** Elke nieuwe adoptant verhoogt de meerwaarde van de innovatie voor alle gebruikers.
#### 4.3.2 Fasen van het adoptieproces
* **Awareness:** Kennisname van het bestaan van de innovatie.
* **Interest:** Inzien van het belang en tonen van interesse.
* **Trial:** Testen en experimenteren met de innovatie.
* **Decision:** Besluiten om de innovatie al dan niet te adopteren.
* **Adoption:** Uiteindelijke acceptatie en integratie van de innovatie.
#### 4.3.3 Kritiek op de diffusietheorie
* **Lineariteit:** Het lineair-mechanistische model negeert dat niet alle fasen noodzakelijk op elkaar volgen en dat processen kunnen mislukken.
* **Elitarisme:** De focus op "innovators" en "early adopters" kan een elitaire inslag hebben.
* **Technologisch determinisme:** Net als andere technologiegerichte theorieën, kan het te weinig aandacht besteden aan maatschappelijke context en menselijke keuzes.
### 4.4 Mediumtechnologische of Mediumdeterministische Theorieën (Toronto School)
Deze theorieën, met name geassocieerd met Harold Innis en Marshall McLuhan, stellen dat de dominante communicatietechnologie van een tijdperk een fundamentele oorzaak is van culturele en maatschappelijke veranderingen.
* **Kern:** Geloof in mediatechnologie als bron van verandering.
* **Focus op vorm, niet inhoud:** Het gaat niet zozeer om *wat* er gecommuniceerd wordt, maar *hoe* het gecommuniceerd wordt – de technologische wijze van overdracht.
* **"The medium is the message":** De vorm van het medium draagt de betekenis en heeft een grotere maatschappelijke impact dan de inhoud zelf.
* **Media als extensie van de mens:** Media verlengen onze zintuigen of lichaamsdelen en versterken menselijke vaardigheden.
* **Heet vs. Koel medium:**
* **Heet medium:** Verlengt één zintuig, hoge definitie, vereist weinig participatie (bv. boek, foto, radio).
* **Koel medium:** Vraagt hoge participatie, spreekt meerdere zintuigen aan, lage definitie (bv. televisie, telefoon, dialoog).
* **Global village:** De opkomst van elektronische media leidt tot een terugkeer naar directe, tribale relaties op wereldschaal, overbrugging van tijd en ruimte, en meer gemeenschappelijkheid.
* **Neotribale elektronische samenleving:** Nieuwe gemeenschappen ontstaan door media, die grenzen overschrijden en emoties aanspreken.
#### 4.4.1 Kritiek
* **Technologisch determinisme:** Deze theorieën worden vaak bekritiseerd voor het negeren van andere maatschappelijke factoren en de actieve rol van ontvangers.
### 4.5 Conclusie: De wisselwerking tussen technologie, samenleving en communicatie
De theorieën rond nieuwe media en de informatiemaatschappij benadrukken de dynamische en complexe wisselwerking tussen technologische innovaties, maatschappelijke structuren, culturele praktijken en menselijke interactie. Ze bieden verschillende lenzen om te begrijpen hoe communicatieprocessen de samenleving vormgeven en vice versa, waarbij de nadruk kan liggen op economische, technologische, culturele of sociale factoren. De informatiemaatschappij wordt gekenmerkt door de centrale rol van digitale informatie, de transformatieve kracht van ICT en de opkomst van netwerkstructuren, terwijl nieuwe mediatheorieën specifieke aandacht besteden aan de unieke kenmerken van digitale en genetwerkte media. De diffusietheorie en mediumtechnologische benaderingen bieden daarnaast inzichten in de verspreiding van innovaties en de fundamentele impact van media op cultuur en samenleving.
---
# Publieksperspectieven en persuasieve communicatie
## 5. Publieksperspectieven en persuasieve communicatie
Dit onderdeel verkent de actieve rol van het publiek in de mediacommunicatie, de theorieën rond overtuigende boodschappen en de ontwikkeling van kritisch mediagebruik.
### 5.1 De actieve ontvanger en publieksonderzoek
Vroeger werd het publiek als een passieve, absorberende spons beschouwd die mediaboodschappen zonder kritiek overnam. Latere theorieën, echter, benadrukken de actieve rol van de ontvanger. Deze activiteit manifesteert zich op verschillende manieren:
* **Drie vormen van decoderen:**
* **Dominante/hegemonische decodering (preferred reading):** De ontvanger neemt de boodschap in de beoogde betekenis van de communicator over. Dit is de voorkeurslezing en wordt als natuurlijk en transparant ervaren.
* **Aberrante decodering:** De ontvanger kent een afwijkende of tegenovergestelde betekenis toe aan de boodschap. Dit kan gebeuren door botsende waarden, normen of wereldvisies.
* **Onderhandelde decodering (negotiated reading):** De ontvanger gaat grotendeels akkoord met de beoogde betekenis, maar met enkele aanpassingen of kanttekeningen.
* **Strategieën voor ruisreductie en compensatie:** Ontvangers vullen gaten in de informatie op, assimileren boodschappen door deze aan te passen aan hun bestaande verwachtingen en ervaringen, en reduceren of versterken bepaalde aspecten van de boodschap.
* **Perceptie en selectiviteit:** De waarneming is een selectief proces. Zintuigen filteren prikkels, aandacht wordt gericht op specifieke zaken, informatie wordt geïnterpreteerd en alleen wat onthouden wordt, wordt uiteindelijk aanvaard.
* **Publiek als actieve gebruiker:** In tegenstelling tot het oude lineaire model, waar de ontvanger passief was, wordt de ontvanger nu gezien als een actieve participant die selectief omgaat met mediaboodschappen. Dit wordt duidelijk in theorieën zoals "Uses and Gratifications".
#### 5.1.1 Van passieve massa naar actief publiek: evolutie van publieksonderzoek
Het publieksonderzoek heeft een significante evolutie gekend, die kan worden opgedeeld in verschillende fasen:
1. **Media-effectparadigma (almachtige media, passieve ontvanger):**
* **Injectienaaldtheorie:** Media injecteren boodschappen rechtstreeks in een passief publiek. Dit impliceert een enorme macht van de media en een weerloze massa.
* **Massamaatschappijtheorie:** Media worden gezien als een destructieve kracht die sociale orde ondermijnt en de "gewone" mens manipuleert. De ontvanger is kwetsbaar en hulpeloos. Propaganda speelt hierbij een cruciale rol.
2. **Paradigma van de beperkte effecten (limited effects):**
* Dit paradigma, beïnvloed door sociologische en psychologische inzichten, stelt dat sociale processen en factoren (zoals leeftijd, geslacht, selectieve aandacht, sociale groepen) de impact van media matigen.
* **Two-step flow en multi-step flow:** Modellen die suggereren dat media-invloed vaak indirect verloopt via opinieleiders binnen sociale netwerken. Opinieleiders fungeren als een tussenschakel tussen media en het publiek.
* **Mediating factors:** Psychologische en sociale condities die de effecten van persuasieve communicatie beperken, zoals sociale groepsnormen, persoonlijke vooroordelen en het medialandschap.
* **Reinforcement-effect:** Media versterken vaak reeds bestaande meningen in plaats van fundamentele veranderingen teweeg te brengen.
* **Uses and Gratifications:** Dit perspectief stelt dat het publiek actief mediaboodschappen selecteert om individuele behoeften te bevredigen (kennis, plezier, sociale integratie, ontspanning). De vraag verschuift van "Wat doen media met mensen?" naar "Wat doen mensen met media?".
3. **Heroriëntatie op de macht van media (sturende macht, lange termijn effecten):**
* **Agenda-setting theorie:** Media bepalen niet *hoe* we denken, maar *waarover* we nadenken door de agendapunten voor het publieke debat te bepalen en aandacht te besteden aan bepaalde onderwerpen.
* **Cultivatietheorie (stalagmiet- of drip-drip theorie):** Op lange termijn cultiveren media subtiel de perceptie van de werkelijkheid, wat leidt tot een geleidelijke vorming van attitudes en overtuigingen. Het "mean world syndrome" is een voorbeeld van een negatief wereldbeeld gecultiveerd door media.
* **Zwijgspiraal (Noelle-Neumann):** Media weerspiegelen dominante visies en verzwijgen afwijkende meningen, waardoor mensen die een afwijkende mening hebben, uit angst voor sociale isolatie stil blijven. Dit versterkt de dominantie van de consensusmening.
4. **Onderhandelde invloed (negotiated influence):**
* Dit perspectief erkent dat de invloed van media een complex proces is van onderhandeling tussen de mediaboodschap en de eigen werkelijkheid van het publiek. Ontvangers interpreteren en construeren betekenis actief.
### 5.2 Persuasieve communicatie
Persuasieve communicatie heeft als expliciet doel het overtuigen van ontvangers en het bewerkstelligen van sociale verandering. Dit is vaak zichtbaar in reclame, public relations en propaganda. Het centrale aspect is de verandering van **attitude**, die bestaat uit drie componenten:
* **Cognitief aspect:** Verandering van kennis en overtuigingen. Dit wordt vaak als het belangrijkste component beschouwd voor duurzame verandering.
* **Affectief aspect:** Sturing van emoties en gevoelens.
* **Conatief aspect:** Sturing van gedrag.
#### 5.2.1 Modellen van persuasieve communicatie
Verschillende modellen proberen het proces van overtuiging te verklaren:
* **Hovland, Janis & Kelly:** Dit model benadrukt het belang van nieuwe informatie en herhaling in een leerproces. Het overtuigingsproces wordt gezien als een reeks van drie stappen:
* **Attention (aandacht):** De ontvanger moet aandacht besteden aan de boodschap.
* **Comprehension (begrip):** De ontvanger moet de boodschap begrijpen.
* **Acceptance (acceptatie):** De ontvanger moet de boodschap accepteren.
* **McGuire & Kelman:** Deze modellen introduceren bredere sociale en psychologische factoren:
* McGuire focust op groepscommunicatie en conformiteit.
* Kelman onderscheidt drie niveaus van attitudeverandering:
* **Compliance (inschikkelijkheid):** Aanpassing van gedrag om beloningen te verkrijgen of straffen te vermijden. Dit is een externe motivatie.
* **Identification (identificatie):** Aanpassing van gedrag gebaseerd op een wens om zich te identificeren met de bron van de boodschap (bijvoorbeeld een opinieleider).
* **Internalization (internalisering):** De boodschap wordt overgenomen omdat de ontvanger de inhoud ervan als waar of correct beschouwt. Dit leidt tot de meest duurzame attitudeverandering.
* **Elaboration Likelihood Model (ELM):** Een dual-proces theorie die stelt dat overtuiging via twee routes kan verlopen:
* **Centrale route:** Gecontroleerde en diepgaande verwerking van de boodschap, waarbij de ontvanger kritisch de argumenten analyseert. Dit leidt tot duurzamere attitudeverandering.
* **Perifere route:** Geautomatiseerde en oppervlakkige verwerking van de boodschap, waarbij de ontvanger zich richt op perifere cues zoals de aantrekkelijkheid van de bron of de lengte van het argument. Dit leidt tot minder duurzame attitudeverandering. De route die gekozen wordt, hangt af van de betrokkenheid van de ontvanger en de beschikbare cognitieve capaciteit.
* **Limited Capacity Model (LCM):** Dit model, gericht op informatieverwerking, stelt dat de menselijke capaciteit voor het verwerken van informatie beperkt is. Dit beïnvloedt hoe effectief boodschappen begrepen en onthouden worden.
#### 5.2.2 Propaganda
Propaganda is een systematische poging om perceptie te vormen, denken te manipuleren en gedrag te sturen om de doelen van de propagandist te bevorderen. Kenmerkend is het gebruik van significante symbolen om attitudes te beïnvloeden, vaak door het herhalen van stimuli en het vermijden van stimuli die ongewenste reacties uitlokken.
**Propagandatechnieken geïdentificeerd in kritische studies:**
* **Name calling:** Negatieve labels plakken op personen of ideeën.
* **Glittering generality:** Positieve, vage termen gebruiken om iets aantrekkelijk te maken.
* **Transfer:** Een positieve eigenschap van een object of persoon koppelen aan een ander om acceptatie te bevorderen.
* **Testimonial:** Gebruik maken van een getuigenis van een bekende persoon.
* **Plain folks:** Een idee presenteren als iets dat "gewoon volk" deelt om het acceptabel te maken.
* **Bandwagon:** Suggestie dat een trend populair is om mensen aan te zetten zich daarbij aan te sluiten.
* **Card stacking:** Selectief argumenten presenteren om een bepaald beeld te creëren.
### 5.3 Mediawijsheid
Mediawijsheid omvat niet alleen de vaardigheden om media te gebruiken (mediageletterdheid), maar ook de kennis, houding en mentaliteit om bewust, kritisch en actief om te gaan met informatie en deel te nemen aan de gemediatiseerde samenleving. Dit vereist een begrip van hoe mediaboodschappen worden gecreëerd, welke belangen erachter schuilgaan en hoe ze de publieke opinie kunnen beïnvloeden.
> **Tip:** Bij het bestuderen van persuasieve communicatie is het essentieel om niet alleen de boodschap zelf te analyseren, maar ook de context, de bron en de potentiële effecten op de ontvanger. Onderscheid altijd tussen feitelijke informatie en manipulatieve tactieken.
> **Tip:** Het **elaboration likelihood model (ELM)** is cruciaal om te begrijpen hoe mensen overtuigd worden. Denk na over de mate van betrokkenheid van het publiek bij een onderwerp: is er sprake van diepgaande analyse (centrale route) of een oppervlakkige reactie op cues (perifere route)?
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Communicatiewetenschap | De wetenschappelijke studie van de relatie tussen media en de samenleving, inclusief de impact op cultuur, politiek en economie. Het is een jong, maar breed en divers veld, vaak beïnvloed door interdisciplinaire stromingen en de dominantie van Angelsaksische landen. |
| Mediatisering | Het proces van sociale veranderingen in de samenleving op zowel macro- als microniveau, die gelinkt kunnen zijn aan de toenemende impact van en verwevenheid met media. |
| Semiotiek | Het overkoepelende veld dat de studie van tekens, betekenis en taal omvat, waarbij drie centrale domeinen worden onderscheiden: de tekens zelf en hun indeling, de codes of systemen waarbinnen tekens georganiseerd zijn, en de brede cultuur waarin tekens en codes opereren. |
| Betekenisdrager (Signifiant, Sa) | De materiële of fysieke verschijningsvorm van een teken, zoals een beeld, klank of woord. |
| Betekende (Signifié, Se) | Het (mentale) concept, begrip, beeld of idee waar de betekenisdrager naar verwijst. Dit kan bij verschillende personen verschillen. |
| Referent | Het eigenlijke fysieke object waar een teken naar verwijst. Dit object hoeft niet fysiek aanwezig te zijn om er betekenisvol over te kunnen communiceren. |
| Denotatie | Het primaire, letterlijke of objectieve betekenisniveau van een teken. Dit is het deel van de betekenis dat voor elke tekengebruiker hetzelfde is en waarover sociale consensus bestaat. |
| Connotatie | Het secundaire, figuurlijke of subjectieve betekenisniveau van een teken, ook wel bijbetekenis of associatie genoemd. Het kan een evaluatieve lading (goed, slecht, neutraal) of een referentiële lading (afhankelijk van persoon, tijdstip, culturele context) hebben. |
| Encoderen | Het proces waarbij een communicator de interne bewustzijnsinhoud omzet in symbolen of tekens, zodat deze via een geschikt kanaal naar een ontvanger verstuurd kan worden. |
| Decoderen | Het proces waarbij de ontvanger de geëncodeerde symbolen of tekens ontcijfert en interpreteert om betekenis toe te kennen. Dit omvat zowel het syntactische proces (ontcijferen van de code) als het semantische proces (interpreterenen betekenis toekennen). |
| Ruis (Noise) | Elke mogelijke storing of interferentie die het communicatieproces kan verstoren, onderverdeeld in externe ruis (buiten het proces) en interne ruis (binnen het proces, zoals psychologische, semantische of mechanische ruis). |
| Communicatiemodel | Een bewust gesimplificeerde beschrijving, vaak grafisch, van een deel van de werkelijkheid van communicatie. Modellen worden gebruikt om de componenten, hun eigenschappen, relaties en functies te ordenen en te expliciteren. |
| Paradigma | Een samenhangend geheel van modellen en theorieën dat universeel gedeeld wordt binnen een wetenschappelijke discipline. Het biedt een kader om de werkelijkheid te analyseren en richting aan wetenschappelijk onderzoek. |
| Mediatisering | Het proces waarbij de logica van media steeds meer doordringt in andere maatschappelijke sectoren, zoals politiek, economie en cultuur, waardoor deze sectoren zich aanpassen aan de eisen en werkwijzen van de media. |
| Massamaatschappijtheorie | Een reeks ideeën die de rol van media in de moderne samenleving beschrijft, vaak met een pessimistische visie op de invloed van almachtige media op een passieve, manipuleerbare massa en de erosie van sociale cohesie. |
| Propaganda | Een opzettelijke, systematische poging om perceptie, denken en gedrag te vormen, manipuleren of sturen om een reactie te verkrijgen die de gewenste doelen van de propagandist bevordert. |
| Frankfurter Schule | Een groep Duitse denkers die kritiek uitten op de massacultuur en de ideologische rol van media in het legitimeren van heersende maatschappelijke verhoudingen. Ze benadrukten de commodificatie van cultuur en de neergang van de publieke sfeer. |
| Politieke economie van communicatie | Een benadering die de nadruk legt op de economische structuren en belangen die de productie, distributie en ideologische inhoud van media beïnvloeden. Het onderzoekt de relatie tussen economische macht en mediaproductie. |
| Cultural studies | Een interdisciplinaire benadering die media analyseert als een cultureel betekenissysteem waar verschillende ideologieën met elkaar in confrontatie gaan. Het benadrukt de actieve rol van de ontvanger en beschouwt populaire cultuur als een domein van ideologische strijd. |
| Postmodernisme | Een brede theoretische stroming die kritiek uit op de moderniteit en de Verlichtingswaarden. Kenmerkend is het vervagen van traditionele grenzen, de nadruk op intertekstualiteit en de idee dat realiteit gefragmenteerd en hybride is. |
| Informatiemaatschappijtheorie | Een theorie die stelt dat digitale informatie- en communicatietechnologieën een nieuw tijdperk inluiden waarin alle maatschappelijke sferen fundamenteel getransformeerd worden, met informatie en kennis als centrale drijvende krachten. |
| Netwerkmaatschappij | Een concept uit de informatiemaatschappijtheorie, waarbij de samenleving georganiseerd is rond gedecentraliseerde netwerken van informatie en kennis, die verschillende maatschappelijke sferen met elkaar verbinden en transformeren. |
| New media theory | Een theoretisch kader dat de complexiteit en specificiteit van genetwerkte communicatievormen en nieuwe digitale media probeert te vatten, met aandacht voor convergentie, interoperabiliteit en actieve publieksparticipatie. |
| Practice theory | Een theoretische benadering die focust op de alledaagse handelingen en uitspraken van mensen in relatie tot media in diverse situaties en contexten. Het beschouwt mediagerelateerde praktijken als organiserende elementen van andere sociale praktijken. |
| Mediatization | Het proces waarbij de impact van media op en de verwevenheid met andere maatschappelijke sectoren toenemen, wat leidt tot socio-culturele veranderingen. Media worden gezien als een autonome kracht die de sociale en culturele realiteit mede vormgeeft. |
| Gatekeeping | Het proces waarbij informatie wordt geselecteerd, bewerkt en doorgegeven via mediakanalen. Gatekeepers (journalisten, redacteuren) bepalen welke gebeurtenissen nieuwswaardig zijn en hoe ze worden gepresenteerd. |
| Representatie | Het gebruik van taal en symbolen om de wereld betekenisvol te maken en over te brengen aan anderen. In de media kan dit variëren van een neutrale weerspiegeling van de werkelijkheid tot een actieve constructie ervan. |
| Stereotype | Een vereenvoudigde voorstelling van de werkelijkheid, waarbij kenmerken veralgemeend worden toegekend aan alle leden van een groep. Dit kan leiden tot uitsluiting en negatieve beeldvorming. |
| Gender | Een sociale constructie die verwijst naar de conventies, verwachtingen en normen die gekoppeld zijn aan vrouwelijkheid en mannelijkheid, in tegenstelling tot biologische sekse. |
| Framing | De manier waarop een communicator een boodschap inhoudelijk kadert of in beeld brengt door bepaalde aspecten te selecteren en te benadrukken, wat de perceptie van de ontvanger stuurt. |
| Publiek | Een dynamisch concept dat verwijst naar het geheel van ontvangers die mediaboodschappen consumeren binnen een bepaalde context. Het kan gefragmenteerd zijn door netwerkstructuren en gekenmerkt worden door interactiviteit. |
| Persuasieve communicatie | Communicatie met het expliciete doel om ontvangers te overtuigen en sociale verandering teweeg te brengen, bijvoorbeeld via reclame, PR of propaganda. Het richt zich op het veranderen van attitudes, kennis, emoties en gedrag. |
| Mediawijsheid | Het bewust, kritisch en actief omgaan met informatie en het participeren in de complexe gemediatiseerde samenleving, waarbij vaardigheden, kennis en een bepaalde mentaliteit vereist zijn. |
| Semiotische school | Een benadering binnen de communicatiewetenschap die zich richt op de uitwisseling van betekenis en interactiviteit, waarbij de betekenis van een teken wordt gevormd door de relatie met andere tekens en de interactie tussen communicator en ontvanger. |
| Processchool | Een benadering binnen de communicatiewetenschap die zich richt op de transmissie van informatie en de efficiëntie van het communicatieproces, met een focus op de communicator en lineaire communicatie. |
| Administratief onderzoek | Onderzoek dat wordt gefinancierd door of ten dienste staat van publieke of private instanties, gericht op het meten van de effecten van communicatie, vaak met een negatieve insteek ten opzichte van persuasieve effecten. |
| Kritisch onderzoek | Onderzoek dat kritiek uit op bestaande sociale systemen en machtsverhoudingen, gericht op het bevorderen van emancipatie en sociale verandering. Het maakt gebruik van kwalitatieve methoden en heeft een humanistische basis. |
| Dominante mainstreamparadigma | De heersende theoretische benadering binnen de communicatiewetenschap, vooral in de VS na WOII, gekenmerkt door een liberaal-pluralistisch wereldbeeld, een positieve kijk op media als vierde macht en het gebruik van kwantitatieve methoden. |
| Alternatieve kritische paradigma | Een reeks theoretische stromingen die kritiek uiten op het mainstreamparadigma, met een focus op ongelijkheden, machtsverhoudingen, ideologie en de manipulatieve rol van media. Gebruikt kwalitatieve methoden. |
| Theoretische school | Een groep academici die een gedeelde context, tijd, ruimte en invalshoek delen bij het bestuderen van een bepaald onderwerp, vaak met internationale erkenning. |
| Theorie | Een ordenend, structurerend en zingevend ankerpunt in wetenschappelijk onderzoek dat relaties tussen concepten aangeeft en verklaart. |
| Actie vs. Structuur | Een centrale dichotomie in sociologische theorieën die onderzoekt of individuen actief hun sociale relaties opbouwen (actie) of dat hun gedrag bepaald wordt door sociale structuren en druk (structuur). |
| Consensus vs. Conflict | Een dichotomie die onderzoekt of maatschappijen veranderen door lineaire groei en integratie (consensus) of door sociale wanorde, permanente crisis en conflicten door ongelijke belangen en macht (conflict). |
| Materie vs. Geest | Een dichotomie die onderzoekt of wetenschappelijk onderzoek zich moet richten op feiten en objectieve structuren (materie) of op waarden, interpretaties en subjectieve constructies van sociale realiteit (geest). |
| Surveillancefunctie | De functie van media om de sociale omgeving te observeren, controleren en informatie te verzamelen die doelstellingen dient, zoals nieuwsberichten over politiek of weer. |
| Correlatiefunctie | De functie van media om duiding en interpretatie te geven aan maatschappelijke gebeurtenissen, zoals de relatie tussen oorlog en prijsstijgingen. |
| Transmissiefunctie | De functie van media om waarden en normen over te brengen en in stand te houden, bijvoorbeeld door culturele producties zoals films. |
| Conformiteitsfunctie | De functie van media om de sociale structuur te bevestigen door gedrag te belonen of te bestraffen. |
| Statusverlenende functie | De functie van media om status toe te kennen aan zaken of personen, zowel positief als negatief. |
| Narcotiserende functie | De functie van media om het publiek te verdoven of apathisch te maken door een overvloed aan informatie, wat kan leiden tot mentale uitputting of compassie-moeheid. |
| Linguïstisch-relativisme hypothese | De hypothese dat taal relatief is en hoe we naar de wereld kijken en deze voorstellen beïnvloedt, gebaseerd op sociaal-culturele omstandigheden en ervaringen. |
| Linguïstisch-determinisme hypothese | De hypothese dat taal ons denken bepaalt en dat de gebruikte taalstructuur een rol speelt in de manier waarop we de werkelijkheid waarnemen. |
| Restricted code | Een eenvoudige, orale communicatiestijl die vaak wordt gebruikt in situaties met veel gemeenschappelijkheid en interactie, waarbij de betekenis grotendeels wordt begrepen door gedeelde context en non-verbale communicatie. |
| Elaborated code | Een complexere communicatiestijl, zowel oraal als schriftelijk, die wordt gebruikt om individuele en abstracte ideeën uit te drukken. Deze stijl vereist een rijkere woordenschat en complexe syntaxis, en is kenmerkend voor formeel onderwijs. |
| Functionalisme | Een sociologische theorie die de samenleving beschouwt als een systeem opgebouwd uit subsystemen, met als centraal doel zelfhandhaving. Media vervullen hierin functies om harmonie, cohesie en consensus te bevorderen. |
| Marxisme | Een theoretische benadering die de nadruk legt op arbeidsprocessen, productieverhoudingen, klassentegenstellingen en de rol van economische structuren (onderbouw) in het bepalen van de bovenbouw (politiek, cultuur, media). Media worden gezien als instrumenten van de dominante klasse. |
| Frankfurter Schule | Een kritische theoretische stroming die de cultuurindustrie analyseert als een commerciële en manipulatieve kracht die de massa domineert en de neergang van de publieke sfeer bevordert. |
| Politieke economie van communicatie | Een kritische benadering die de economische structuren en belangen achter mediabedrijven onderzoekt en de relatie tussen economische macht, media-inhoud en ideologie analyseert. |
| Cultural studies | Een interdisciplinaire benadering die media analyseert als een cultureel betekenissysteem waar ideologische strijd plaatsvindt, met een actieve rol voor de ontvanger en een focus op populaire cultuur. |
| Poststructuralisme | Een theoretische benadering die voortbouwt op het structuralisme maar de stabiliteit van betekenis en structuren betwist, en de focus legt op de fluïde en transformerende aard van betekenis, discours en identiteit. |
| Structuralisme | Een benadering die, voortbouwend op Marx, de rol van ideologische staatsapparaten (ISA) en de vorming van wereldbeelden door middel van taal en discours benadrukt, met een focus op de controle over deze apparaten. |
| Culturalisme | Een benadering die de nadruk legt op de ontvanger en de levende cultuur van het volk, waarbij cultuur wordt gezien als veranderlijk en transformerend, en hegemonie als een centraal concept in ideologische strijd. |
| Polysemie | Het concept dat een enkele mediatekst meerdere betekenissen kan hebben, afhankelijk van de interpretatie van de ontvanger en diens context. |
| Simulacra | Concept van Baudrillard, verwijzend naar kopieën zonder origineel, waarbij symbolen niet meer verwijzen naar de realiteit, maar naar een kopie ervan, wat leidt tot hyperrealiteit. |
| Hypermediatisering | Het toenemen van media-afhankelijkheid in plaats van directe observatie, waarbij media bepalen wat en hoe we de realiteit zien, wat leidt tot een mediagecreëerde realiteit (hyperrealiteit). |
| Diffusietheorie van Everett Rogers | Een theorie die het proces analyseert waarmee innovaties (nieuwe ideeën, praktijken of objecten) zich verspreiden binnen een gemeenschap, en onderscheidt verschillende adopter-categorieën gebaseerd op hun houding ten opzichte van innovatie. |
| Mediumtechnologische benaderingen (Toronto School) | Theorieën die geloven in mediatechnologie als bron van culturele en maatschappelijke verandering. Het medium zelf wordt gezien als de boodschap, met nadruk op de vorm en technologische wijze van inhoudsoverdracht. |
| Informatiemaatschappijtheorie | Een theorie die stelt dat digitale informatie- en communicatietechnologieën (ICT) de drijvende kracht zijn achter een nieuw tijdperk van sociale transformatie, waarin informatie en kennis centraal staan en maatschappijen georganiseerd worden volgens netwerkstructuren. |
| Netwerkmaatschappij | Het concept dat de informatiemaatschappij wordt gekenmerkt door gedecentraliseerde netwerken van informatie en kennis, die verschillende maatschappelijke sferen met elkaar verbinden en transformeren, en waarin kapitaal wordt gevormd door informatie, kennis en netwerken. |
| Mediatization | Het proces waarbij de logica van media steeds dieper doordringt in andere maatschappelijke sectoren, wat leidt tot structurele veranderingen in deze sectoren en de vorming van een steeds meer door media beïnvloede samenleving. |
| Mediation | Een neutraal proces waarbij communicatie plaatsvindt via media, die fungeren als kanaal of drager van content, zonder zelf een actieve transformatieve kracht te zijn. |
| Gatewatching | Een proces waarbij nieuws dat reeds is gepubliceerd door andere journalisten of media, wordt gefilterd en geselecteerd, vergelijkbaar met gatekeeping maar dan gericht op bestaande informatie. |
| Gender | Sociale constructie van vrouwelijkheid en mannelijkheid, inclusief rollen, verwachtingen en normen, die verschilt van biologische sekse en die door media wordt gevormd en gereproduceerd. |
| Framing | De manier waarop mediaboodschappen worden ingekaderd door selectie en benadrukking van bepaalde aspecten, wat de perceptie en interpretatie van de ontvanger stuurt en vaak een ideologische functie heeft. |
| Publiek | De verzameling ontvangers van mediaboodschappen, beschouwd als een dynamisch en potentieel actief geheel dat mediaconsumptie contextualiseert en betekenis geeft. |
| Mediageletterdheid | De vaardigheden die nodig zijn om mediaboodschappen te begrijpen, analyseren en kritisch te evalueren. |
| Mediawijsheid | Een bredere term dan mediageletterdheid, die naast vaardigheden ook kennis, attitudes en een actieve mentaliteit omvat in het omgaan met media en het participeren in de gemediatiseerde samenleving. |
| Semiotische school | Een benadering binnen de communicatiewetenschap die focust op tekens, betekeniscreatie en interactie, waarbij betekenis voortkomt uit de relatie tussen tekens en de interpretatie van de ontvanger. |
| Processchool | Een benadering die communicatie ziet als een lineair transmissieproces, met focus op de accuraatheid en efficiëntie van de boodschapsoverdracht, en een actieve rol voor de communicator. |
| Administratief onderzoek | Onderzoek dat gefinancierd wordt door en ten dienste staat van organisaties, met als doel het meten van effecten en het verbeteren van communicatiepraktijken, vaak met een persuasieve insteek. |
| Kritisch onderzoek | Onderzoek dat zich richt op het blootleggen van machtsverhoudingen, sociale ongelijkheden en de manipulatieve rol van media, met als doel emancipatie en sociale verandering te bewerkstelligen. |
| Dominante mainstreamparadigma | De heersende theorie binnen de communicatiewetenschap, vooral in de VS, die media ziet als een positieve kracht met sterke effecten ten gunste van de samenleving, met behulp van kwantitatieve methoden. |
| Alternatieve kritische paradigma | Theoretische stromingen die kritiek uiten op het mainstreamparadigma, met een focus op de manipulatieve en ideologische rol van media, en die kwalitatieve methoden gebruiken. |
| Theoretische school | Een groep academici die rondom een bepaald onderwerp en met een gedeelde invalshoek samenwerken en internationale erkenning genieten. |
| Theorie | Een raamwerk van concepten en ideeën dat helpt bij het ordenen, structureren en verklaren van de werkelijkheid. |
| Actie vs. Structuur | Een fundamentele dichotomie in sociologische theorieën die de mate van individuele autonomie (actie) versus de bepalende invloed van sociale structuren (structuur) onderzoekt. |
| Consensus vs. Conflict | Een dichotomie die de dynamiek van maatschappelijke verandering analyseert, enerzijds als een proces van groei en integratie (consensus), anderzijds als een gevolg van ongelijke belangen en machtsverhoudingen (conflict). |
| Materie vs. Geest | Een dichotomie die de focus van wetenschappelijk onderzoek bepaalt: enerzijds gericht op feiten, objectieve structuren en empirische waarneming (materie), anderzijds op waarden, interpretaties en subjectieve constructies van de sociale werkelijkheid (geest). |
| Mediasysteem | Het geheel van massamedia binnen een specifieke nationale gemeenschap, vaak geclassificeerd in supranationale modellen zoals polarized pluralist, liberal en democratic corporatist. |
| Media-organisatie | De specifieke organisatie die concrete mediaproductie en -activiteiten uitvoert, inclusief de factoren die de inhoudsproductie beïnvloeden. |
| Ideologie | Een systeem van overtuigingen, waarden en normen die een bepaalde visie op de wereld weerspiegelen en vaak dienen ter legitimatie van bestaande machtsverhoudingen. |
| Hegemonie | Het tijdelijk dominant worden of blijven van een bepaald maatschappijbeeld door middel van toestemming (consent) en onderhandelingen, eerder dan door directe dwang. |
| Media-logica | De regels, normen en conventies die de productie van mediainhoud sturen en beïnvloeden, vaak gericht op het aantrekken en vasthouden van publieke aandacht. |
| Framinganalyse | Een methode om te onderzoeken hoe mediaboodschappen worden ingekaderd door de selectie en benadrukking van bepaalde aspecten, wat de perceptie van de ontvanger stuurt en vaak een ideologische functie heeft. |
Cover
Stuvia-5841023-samenvatting-communicatiewetenschap-20232024-s0a22a-1920-eerste-zit.pdf
Summary
# Concepten en modellen van communicatie
Dit onderwerp verkent de diverse definities, scholen, voorwaarden, breekpunten en modellen die gebruikt worden om communicatie te begrijpen en te analyseren.
### 1.1 Wat is communicatie?
Communicatie kan op verschillende manieren worden gedefinieerd, waarbij de nadruk kan liggen op het transmissieproces of op betekeniscreatie. Een wetenschappelijke definitie dient bruikbaar, logisch, coherent en onderscheidend te zijn van andere maatschappelijke verschijnselen [2](#page=2).
#### 1.1.1 De proces- en betekeniscreatie-school
* **Processchool**: Ziet communicatie als de transmissie van boodschappen, waarbij de nadruk ligt op de aanwezigheid van zender en ontvanger, hun encoderings- en decoderingsprocessen, en de media en kanalen die gebruikt worden. Het wordt beschouwd als een beïnvloedingsproces met een intentie, waarbij het verschil tussen input (bedoeld effect) en output (effect) kan duiden op fouten in het proces [2](#page=2).
* **Betekeniscreatie-school**: Richt zich op de productie en uitwisseling van betekenissen, waarbij de boodschap centraal staat en hoe deze interageert met mensen om betekenissen tot stand te brengen. Verschillen in betekenisgeving tussen zender en ontvanger worden niet als fout, maar als culturele verschillen gezien. De centrale methode is de semiotiek (betekenisleer), en de focus ligt op wisselwerking in plaats van begin- en eindpunten [2](#page=2).
#### 1.1.2 Voorwaarden en breekpunten in definities van communicatie
Verschillende criteria kunnen worden gehanteerd om communicatie te definiëren:
1. **Intentionaliteit**: Communicatie vereist de intentie van zowel de zender om een boodschap te sturen als de ontvanger om deze te ontvangen. Een teleologische opvatting maakt onderscheid tussen communicatie (intentie afleidbaar) en informatie (geen intentie), maar intentionaliteit is vaak moeilijk vast te stellen. De gedragsopvatting stelt dat men niet niet kan communiceren, omdat alles interpreteerbaar is [3](#page=3).
* **Intentioneel ontvangen**: Zender actief, ontvanger actief (bv. klant bestelt iets) [3](#page=3).
* **Niet-intentioneel ontvangen**: Zender actief, ontvanger passief (bv. meeluisteren met gesprek) [3](#page=3).
* **Onbedoeld door zender, intentioneel ontvangen**: Zender passief, ontvanger actief (bv. passief luistergedrag in klas) [3](#page=3).
* **Onbedoeld door zender, niet-intentioneel ontvangen**: Zender passief, ontvanger passief (bv. indrukken op straat) [3](#page=3).
2. **Geslaagdheid als criterium**: Communicatie wordt als geslaagd beschouwd wanneer de boodschap is uitgedrukt, naar de bedoelde ontvanger is getransmitteerd, en door deze is geïnterpreteerd zoals bedoeld, leidend tot het beoogde effect. De formule hiervoor is: $GC = E + T + O_x + I_b + U_b$ [3](#page=3).
3. **Richting van communicatie**: Dit kan variëren van éénrichtingsverkeer (A -> B) tot tweerichtingsverkeer (A <-> B), en kan lineair of circulair zijn [3](#page=3).
4. **Observatieniveau**: Communicatie kan worden geclassificeerd op verschillende niveaus, zoals intrapersoonlijke communicatie, interpersoonlijke communicatie, groepscommunicatie, organisatiecommunicatie en massacommunnicatie [3](#page=3).
### 1.2 Elementen van het communicatieproces
Gebaseerd op de procesvisie, omvatten de kerncomponenten van het communicatieproces:
1. **Bron / Zender**: De persoon die de boodschap verstuurt. Sommigen maken onderscheid tussen de bron (persoon) en de zender (technisch apparaat). De zender codeert de boodschap [4](#page=4).
2. **Ontvanger / Bestemmeling**: De persoon die de boodschap ontvangt. Ook hier kan onderscheid gemaakt worden tussen ontvanger (technisch apparaat) en bestemmeling (persoon). De ontvanger decodeert de boodschap [4](#page=4).
3. **Boodschap**: Datgene dat wordt uitgedrukt door de zender en overgedragen naar de ontvanger. Een boodschap bestaat uit tekens, die verbale of non-verbale stimuli zijn die betekenis dragen [4](#page=4).
* **Tekens**: Bestaan uit een signifiant (betekenaar, bv. klanken) en een signifié (betekende, bv. de betekenis die klanken oproepen) [4](#page=4).
* **Symbolen**: Geen natuurlijke relatie tussen signifiant en signifié; relatie is conventioneel (bv. taal) [4](#page=4).
* **Iconen**: Fysieke gelijkenis tussen betekenaar en betekende (bv. foto, pictogram) [4](#page=4).
* **Indices**: Zintuiglijke waarneming A verwijst naar B (bv. donkere wolken wijzen op regen) [4](#page=4).
* **Code**: Een systeem van betekenissen, gemeenschappelijk voor leden van een cultuur, bestaande uit tekens, regels en conventies [4](#page=4).
4. **Signaal**: Dragers van tekens, zoals luchtdrukveranderingen, visuele signalen of tactiele signalen [4](#page=4).
5. **Kanaal**: De verbinding die ruimtelijke scheiding overbrugt en de weg of materie is waarlangs signalen worden verstuurd, zoals lucht of een telefoonlijn [4](#page=4).
6. **Medium**: Het object dat een boodschap draagt of kan dragen, of het technische middel om een boodschap om te zetten in waarneembare signalen. Een classificatie van media door Bordewijk en Van Kaam onderscheidt [5](#page=5):
* **Allocutie**: Centrale bron, controle over tijd en onderwerpkeuze (bv. radio, tv) [6](#page=6).
* **Registratie**: Individu, controle over informatiebron en opgeslagen informatie (bv. examen) [6](#page=6).
* **Consultatie**: Individu, controle over tijd en onderwerpkeuze (bv. boek lezen) [6](#page=6).
* **Conversatie**: Individu, controle over informatiebron en opgeslagen informatie (bv. gesprek) [6](#page=6).
7. **Ruis**: Elke stimulus die de ontvangst van een boodschap belemmert [6](#page=6).
* **Fysieke/mechanische/kanaalruis**:Storing bij de fysieke transmissie van signalen door omgevingsfactoren [6](#page=6).
* **Psychologische ruis**: Interne gedachten die interfereren [6](#page=6).
* **Fysiologische ruis**: Fysieke toestand van de ontvanger belemmert ontvangst [6](#page=6).
* **Semantische ruis**: Gebruik van verschillende codes, gebrek aan kennis van codes of verkeerde connotatie [6](#page=6).
8. **Feedback**: Informatie die de ontvanger naar de zender stuurt, zodat deze het communicatieproces kan evalueren. Dit is met name relevant in het kader van communicatie gezien als éénrichtingsverkeer [6](#page=6).
### 1.3 Communicatiemodellen
Communicatiemodellen zijn vereenvoudigde voorstellingen, grafisch of verbaal, die de belangrijkste elementen van het communicatieproces en hun onderlinge relaties tonen. Ze hebben een organiserende, verklarende en voorspellende functie. Modellen kunnen structureel zijn (ontleding van het geheel) of functioneel (focus op relaties) [7](#page=7).
Verschillende modellen met uiteenlopende klemtonen en verhoudingen zijn ontwikkeld:
* **Communicatieformule van Lasswell **: Een verbaal model dat de vraag beantwoordt: "Wie zegt wat via welk kanaal tegen wie met welk effect?". Geschikt voor politieke communicatie [7](#page=7).
* **Model van Shannon & Weaver **: Een wiskundig en grafisch model dat een lineair éénrichtingsproces van A naar B beschrijft, inclusief ruis [7](#page=7).
* **DeFleur **: Een uitwerking van Shannon & Weaver, waarbij een circulair element (feedback) is toegevoegd om de kans op overeenkomende betekenissen te vergroten [7](#page=7).
* **Osgood & Schramm **: Bieden een compleet andere, circulaire visie, geschikt voor interpersoonlijke communicatie [7](#page=7).
* **Spiraal van Dance **: Een verdere ontwikkeling van Osgood & Schramm, een dynamisch model dat geschikt is voor interpersoonlijke communicatie [7](#page=7).
* **Gerbners algemeen model**: Beschrijft hoe iemand een gebeurtenis waarneemt en reageert in een bepaalde situatie met bepaalde middelen, iets beschikbaar stelt in een vorm/context met een inhoud, en dit gevolgen heeft [7](#page=7).
* **ABX-model van Newcomb **: A en B praten over X, waarbij hun verhouding tot X wordt bestudeerd (gerelateerd aan Festingers cognitieve dissonantietheorie) [7](#page=7).
* **Westley & MacLean**: Een aanpassing van het ABX-model [7](#page=7).
* **Massacommunicatiemodel van Maletzke **: Verkent de psychologische complexiteit van massacommunicatie [7](#page=7).
* **Ritueel model **: Ziet communicatie als een ceremonie [7](#page=7).
* **Aandachtsmodel van McQuail **: Beschrijft hoe massamedia aandacht proberen te trekken en te behouden [7](#page=7).
---
# Verbale en non-verbale communicatie
Dit gedeelte verkent de aard van verbale communicatie, de kenmerken van natuurlijke taal en de subsystemen ervan, gevolgd door een diepgaande analyse van non-verbale communicatie, inclusief de informatie die het overbrengt en de wisselwerking met verbale communicatie.
### 2.1 Verbale communicatie
Verbale communicatie omvat communicatie via woorden. Linguïstiek is de studie van de natuurlijke taal [8](#page=8).
#### 2.1.1 Kenmerken van natuurlijke taal
Natuurlijke taal wordt gedefinieerd als talen die in een menselijke gemeenschap worden gebruikt voor algemene communicatie en die een kind als moedertaal leert. De belangrijkste kenmerken van natuurlijke taal zijn [8](#page=8):
1. **Bestaat uit symbolen**: Gedachteninhoud wordt uitgedrukt in tekens, zoals symbolen, iconen en indices [8](#page=8).
2. **Is een kennisgeheugen**: Kennis van taal wordt opgeslagen in onze hersenen. 'Speech' verwijst naar gesproken taal, terwijl 'language' de interne, geestelijke kant van speech betreft [8](#page=8).
3. **Op regels gebaseerd en is productief**: Taal kan op nieuwe manieren worden gebruikt die nog nooit eerder zijn toegepast, maar toch begrepen worden. Linguïstische productiviteit is het vermogen om ongewone zinnen te begrijpen en te creëren [8](#page=8).
4. **Beïnvloedt ons beeld van de werkelijkheid**: De Sapir-Worf-hypothese suggereert linguïstisch determinisme (taal beïnvloedt ons denken) en linguïstische relativiteit (de wereld wordt anders ervaren afhankelijk van de gesproken taal) [9](#page=9).
**Taalvormen** omvatten dialecten, pidgins (eenvoudige talen voor contact met locals), lingua franca (een derde taal tussen verschillende taalgemeenschappen), jargon (specifieke woordenschat) en argot (gebruik van woorden in een andere, vaak geheime betekenis) [9](#page=9).
#### 2.1.2 Subsystemen van taal
De subsystemen van taal zijn:
1. Fonologie (klanken) [9](#page=9).
2. Semantiek (betekenis) [9](#page=9).
3. Syntaxis (zinsstructuren) [9](#page=9).
4. Pragmatiek [9](#page=9).
#### 2.1.3 Sociale context van taal (Pragmatiek)
Pragmatiek richt zich op taal in gebruikscontext, met een focus op de sociale context rond de taal. Er zijn twee tradities [9](#page=9):
1. **Functioneel structuralisme**: Taal vervult zes functies:
* **Emotieve**: Nadruk op de houding van de zender ten opzichte van het onderwerp [9](#page=9).
* **Conatieve**: Nadruk op de ontvanger [9](#page=9).
* **Fatische**: Garandeert een verbinding tussen zender en ontvanger [9](#page=9).
* **Poëtische**: Nadruk op de boodschap zelf [9](#page=9).
* **Referentiële/cognitieve/denotatieve**: Nadruk op de context [9](#page=9).
* **Metalinguïstische**: Nadruk op de code (taal zelf) [9](#page=9).
2. **Taalhandelingstheorie (Speech Acts Theory)**: Elke uiting van taal heeft een duidelijk doel (speech act). De context biedt informatie over de bedoeling, met vier soorten context: episode, relatie, levensscript en cultureel patroon [10](#page=10).
#### 2.1.4 Pragmatische stijlen en structuren
Discours omvat taal én hoe het wordt gebruikt, geleid door context [10](#page=10).
| Dimensie | Privé discou rs | Publiek discours |
| :----------------------- | :------------------ | :------------------- |
| Interactiepatroon | Wederkerig | Niet-wederkerig |
| Machtsverdeling | Gelijk | Ongelijk |
| Taalkeuze | Persoonlijk/informeel | Onpersoonlijk/formeel|
| Hoeveelheid planning | Spontaan | Gepland |
| Toegankelijkheid van info| Privaat | Publiek |
| Betekenissen | Impliciet | Expliciet |
| Oriëntatie | Relationeel | Taak georiënteerd |
#### 2.1.5 Interactief discours: coherentie en structuur
Er zijn vier regels (conversatiemaximes) om interactie te leiden [10](#page=10):
1. **Kwantitatieve maxime**: Geef voldoende, maar niet te veel informatie [10](#page=10).
2. **Kwaliteitsmaxime**: Spreek de waarheid [10](#page=10).
3. **Relevantie maxime**: Bijdragen moeten relevant zijn voor het gesprek [10](#page=10).
4. **Manner maxime**: Zorg voor duidelijkheid [10](#page=10).
Small talk kent verschillende functies, zoals een transitiële functie (aanloop en einde van gesprekken) en een exploratieve functie (indrukken vormen). Onderwerpen kunnen neutraal zijn (feiten uit de omgeving), ego-georiënteerd (betrekking op de spreker) of alter-georiënteerd (betrekking op de toehoorder) [10](#page=10).
#### 2.1.6 Taal en sociale identiteit
Taalgebruik is afhankelijk van sociale klasse, leeftijd, regio en gender. Genderlecten zijn taalverschillen afhankelijk van geslacht, zoals 'trouble talk' en 'report talk'. Deze verschillen zijn cultureel bepaald en niet absoluut [11](#page=11).
#### 2.1.7 Taal en culturele verschillen
Communicatieproblemen kunnen ontstaan door:
* **Contextafhankelijkheid**: Lage-context-culturen (bv. West-Europa) drukken expliciet uit, terwijl hoge-context-culturen (bv. China) meer afleiden van de context [11](#page=11).
* **Verbale directheid**: To the point versus subtiel [11](#page=11).
* **Mate van formaliteit**: Nadruk op hiërarchie in sommige culturen [11](#page=11).
### 2.2 Non-verbale communicatie
Non-verbale communicatie (NVC) is de communicatie die niet via woorden plaatsvindt. In de praktijk is het onderscheid tussen verbale en non-verbale communicatie niet altijd duidelijk, aangezien beide vormen op elkaar inspelen [12](#page=12).
#### 2.2.1 Kenmerken van non-verbale communicatie
1. **Kan onbedoeld zijn**: Vaak ongecontroleerd, maar ook bewust (bv. kledingkeuze). Bij tegenstrijdigheden tussen verbale en non-verbale communicatie, gaat men uit van NVC [12](#page=12).
2. **Bestaat uit verschillende codes/deeldomeinen**: Dit omvat lichaamshouding, gebaren, gelaatsuitdrukkingen, ooggedrag, vocale kenmerken, ruimtegebruik, tijdsgebruik, uiterlijk en objecten. Deze codes kunnen elkaar versterken of tegenspreken [12](#page=12).
3. **Is onmiddellijk, continu, natuurlijk**: NVC is vaak verbonden aan het lichaam, dus niet uitstelbaar, vloeit continu over, en is spontaan en minder arbitrair dan verbale communicatie [12](#page=12).
4. **Is zowel universeel als cultureel**: Bepaalde non-verbale tekens zijn universeel en aangeboren (bv. basisemoties), terwijl andere aangeleerd zijn en cultureel bepaald [13](#page=13).
#### 2.2.2 Informatie die non-verbale communicatie overbrengt
NVC is belangrijk voor:
1. **Eerste indrukken en beoordeling**: Informatie over geslacht, leeftijd, sociale klasse en persoonlijkheid [13](#page=13).
2. **Relationele informatie**: Liking (of men elkaar mag), status en responsiviteit (psychologische betrokkenheid) [13](#page=13).
3. **Emoties uitdrukken**: NVC is effectiever in het communiceren van gevoelens [13](#page=13).
#### 2.2.3 Non-verbale communicatie versus verbale communicatie
* **Controleerbaarheid**: NVC is minder controleerbaar en kan 'lekken' van ware emoties en gedachten veroorzaken. VC is meer controleerbaar [13](#page=13).
* **Ontwikkeling**: In fylogenese (evolutie van de mens) kwam NVC eerst, gevolgd door VC. In ontogenese (ontwikkeling van het individu) leert een baby eerst NV gedrag [13](#page=13).
#### 2.2.4 Interactie tussen non-verbale en verbale communicatie
NVC kan VC:
* **Vervangen**: bv. duim omhoog voor 'goed' [14](#page=14).
* **Aanvullen**: bv. handgebaren om een vorm toe te lichten [14](#page=14).
* **Tegenspreken**: bv. ironie [14](#page=14).
* **Herhalen**: bv. drie vingers opsteken bij het zeggen van 'drie minuten' [14](#page=14).
* **Accentueren**: bv. non-verbale klemtoon [14](#page=14).
* **Reguleren**: bv. hand opsteken om beurt te krijgen [14](#page=14).
#### 2.2.5 Kinesics
Kinesics is de studie van lichaamshouding, -beweging, gebaren, gelaatsuitdrukkingen en oogbewegingen. Ekman & Friesen onderscheiden vijf categorieën [14](#page=14):
1. **Emblemen**: Gedragingen met een directe verbale equivalent, cultureel bepaald ("stille woorden") [14](#page=14).
2. **Illustratoren**: Gebaren die iets beschrijven of structuur aanbrengen, beelden de taal uit [14](#page=14).
3. **Regulatoren**: Non-verbale tekens die als verkeerssignaal fungeren tijdens interactie, bv. hoofdbewegingen om spreekbeurten te reguleren [14](#page=14).
4. **AFFECTvertoners**: Drukken emotionele toestanden uit, inclusief 'leakage cues' en 'strategic cues' [14](#page=14).
5. **Adaptoren**: Repetitief, nerveus gedrag, vaak onbewust en in privésituaties [14](#page=14).
**Lichaamshouding** kan open of gesloten zijn, wat zelfvertrouwen of ongemak kan aangeven. Synchronisatie of spiegelen van lichaamshouding ('pacing'/'interactiesynchrone') bevordert wederzijds begrip. **Handen en armen** worden vaak gebruikt als emblemen en illustratoren, met specifieke betekenissen. **Gelaatsuitdrukkingen** zijn deels aangeboren en deels aangeleerd, beïnvloed door culturele en professionele regels. **Ooggedrag** dient functies zoals het verwerven van sociale positie, het indiceren van emoties, het uiten van persoonlijke informatie, het initiëren en reguleren van conversatie, en het monitoren van feedback [15](#page=15).
#### 2.2.6 Proxemics
Proxemics is de studie van territorialiteit en ruimtegebruik. Er zijn verschillende soorten territoria: publieke, thuis-, interactie- en lichaamsterritoria. Schending van territoria kan op drie manieren gebeuren: contaminatie (vervuiling), overtreding (oneigenlijk gebruik) en invasie (ongerechtvaardigde inname) [16](#page=16).
Ruimtelijke indelingen beïnvloeden de hoeveelheid en aard van interacties. **Persoonlijke ruimte** is een draagbaar territorium dat men meedraagt, met vier interactiezones volgens Hall: intieme, persoonlijke, sociale en publieke afstand. Crowding treedt op wanneer de behoefte aan persoonlijke ruimte geschonden wordt [17](#page=17).
#### 2.2.7 Haptics
Haptics bestudeert aanrakingsgedrag. Aanraking is cultureel bepaald, definieert relaties en bevredigt emotionele behoeften [17](#page=17).
#### 2.2.8 Chronemics
Chronemics is de studie van het gebruik van tijd. Er zijn drie soorten tijdsoriëntaties: psychologisch, biologisch en cultureel (monochroon vs. polychroon). Verschillen in tijdsoriëntatie kunnen communicatie bemoeilijken [18](#page=18).
#### 2.2.9 Fysieke kenmerken
* **Lichaamsbouw**: Endomorf, mesomorf en ectomorf types kunnen worden gescoord met X/Y/Z [18](#page=18).
* **Grootte**: Groter zijn is vaak een voordeel, vooral voor mannen [18](#page=18).
* **Kleding**: Vervult functies van comfort, bescherming, bedekking en het tonen van identiteit/hiërarchie [18](#page=18).
#### 2.2.10 Objectual
Inrichting, automerk, kledingmerk en telefoonmerk drukken waarden, status en financieel succes uit [19](#page=19).
#### 2.2.11 Paralinguïstiek
Paralinguïstiek betreft de manier waarop woorden worden uitgesproken, inclusief vocale kwaliteiten, vocalizaties en vocal segregates (pauzes en vulmiddelen). Deze beïnvloeden de betekenis en kunnen verwijzen naar dialecten of standaardtaal [19](#page=19).
#### 2.2.12 Non-verbale communicatie in een online context
Computer-mediated communication (CMC) is vaak tekstgebaseerd, wat makkelijker tot miscommunicatie kan leiden, maar ook beelden omvat die door impressiemanagement worden gestuurd [19](#page=19).
---
# Massacommunicatie: organisatie, inhoud en publiek
Dit onderwerp verkent de structuur en werking van massacommunicatie, van de organisatie van mediaproductie tot de analyse van mediateksten en de evolutie van publieksconcepten en onderzoeksmethoden.
### 3.1 De mediaorganisatie en nieuwsproductie
#### 3.1.1 Kenmerken van massacommunicatie
De 19e eeuw zag de opkomst van massacommunicatie, gekenmerkt door een geïnstitueerde zender met vaak commerciële doelen, een groot en divers publiek, ruimtelijke en temporele scheiding tussen zender en ontvanger, beperkte feedbackmogelijkheden, de dominantie van de gemiddelde smaak, en een competitieve omgeving gericht op maximaal bereik [20](#page=20).
#### 3.1.2 Invloeden op mediacontent: Shoemaker & Reese
De werking en structuur van mediaorganisaties beïnvloeden de mediaproductie. Deze invloeden kunnen intern of extern zijn [20](#page=20).
##### 3.1.2.1 Organisatie-interne factoren
Deze factoren werken op drie niveaus:
1. **Individueel niveau van mediawerkers:** Persoonlijke achtergrond, kenmerken, politiek-ideologisch profiel en rolopvatting van journalisten beïnvloeden de inhoud. Journalisten kunnen zichzelf zien als neutralen (transmissiefunctie), participanten (interpretatieve functie) of tegenstanders (kritische functie) [21](#page=21).
2. **Niveau van mediaroutines:** Routines, ontwikkeld door mediawerkers, worden beïnvloed door beperkingen vanuit het publiek (wat is aanvaardbaar?), de organisatie (wat kan worden verwerkt?) en bronnen (welke informatie wordt aangeboden?). Publieksgeoriënteerde routines omvatten het concept van objectiviteit (controleerbare feiten, citaten, eliminatie van persoonlijke visie) en de omgekeerde piramidestructuur voor nieuwsverhalen. Nieuwswaarden, zoals frequentie, drempelwaarde, ondubbelzinnigheid, culturele nabijheid, consonantie, onverwachtheid, continuïteit, compositie, elite-land/persoon, verwijzing naar personen en negativiteit, bepalen de selectie van nieuws. Nieuws legt vaak de nadruk op personen vanwege cultureel activisme, identificatie, de frequentiefactor en de beeldcultuur. De neiging tot negativiteit in nieuws wordt verklaard door de tijdgeest, ondubbelzinnigheid, consonantie en onverwachtheid. Organisatiegeoriënteerde routines omvatten gatekeeping (beslissen over nieuwsselectie) en het beatsysteem (vaste journalisten op vaste locaties), wat het nieuwsbeeld kan beïnvloeden. Nieuwsagenda's kunnen pre-scheduled, unexpected of non-scheduled zijn. Brongeoriënteerde routines maken gebruik van officiële handelingen, persconferenties, persberichten en informele bronnen, maar zelden van initiatieven van de journalist zelf [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25).
3. **Niveau van de organisatie:** Doelstellingen (winst maken, kwaliteit leveren), rollen (top-, midden- en laag niveau; professionals, technici, commercieel personeel) en de structuur (traditioneel dagblad versus tv-station) beïnvloeden de inhoud (#page=25, 26). Grotere en complexere bedrijven hechten meer waarde aan organisatiefactoren dan aan individuele of routinefactoren [25](#page=25) [26](#page=26).
##### 3.1.2.2 Organisatie-externe factoren
Deze factoren omvatten:
1. **Economische invloeden:** Nieuwsorganisaties zijn commerciële ondernemingen met een winstdoel. Adverteerders oefenen invloed uit, en zelfs publieke omroepen worden gecontroleerd door kijkcijfers en marktaandeel. Samenwerkingen binnen mediagroepen leiden tot consolidatie van macht [26](#page=26).
2. **Sociale en politieke invloeden:** De staat en regering beïnvloeden nieuws door te eisen dat het objectief en neutraal is, door censuur tijdens noodsituaties, staatsgeheimen, regels voor rechtzaken en wetgeving rond smaad en eerroof. Belangengroepen kunnen lobbyen voor positievere berichtgeving, bijvoorbeeld over minderheidsgroepen [27](#page=27).
3. **Technologische invloeden:** Nieuwe technologieën veranderen nieuws, zoals elektronische redacties, nationale krantenuitgaven en het internet dat informatieverzameling vergemakkelijkt [26](#page=26).
4. **Publieksinvloeden:** De opvatting van journalisten over het publiek (negatief of positief) en de actieve rol van het publiek via internet beïnvloeden de content [27](#page=27).
5. **Culturele en ideologische invloeden:** Media uit een bepaalde cultuur weerspiegelen heersende ideologieën, zoals kapitalisme, liberalisme en democratie in het Westen [27](#page=27).
#### 3.1.3 De organisatie van fictieproductie: soapproductie
Soaps zijn series waarin verhaallijnen doorlopen over meerdere afleveringen. Traditionele soaps kenmerken zich door een beperkt aantal thema's, personages en locaties, de nadruk op romantiek en familierelaties, real-time tijdsverloop, lange verhaallijnen, trage ontwikkeling van gebeurtenissen en cliffhangers [27](#page=27).
##### 3.1.3.1 Organisatie-interne invloeden op soapinhoud
* **Individueel niveau van mediawerkers:** De hoofdschrijver heeft de meeste macht over plot en personages. Producenten zijn eindverantwoordelijk maar hebben minder inhoudelijke invloed. Acteurs zijn makkelijk uit te schrijven, en soapregisseurs vertalen scripts naar uitzendbare episodes (#page=27, 28) [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Niveau van mediaroutines:** Efficiëntiedruk leidt tot gestandaardiseerde formules, arbeidsverdeling en het minimaliseren van kosten en tijdsdruk. Publieksgeoriënteerde routines focussen op 'habitual viewing' door trage gebeurtenissen, verstrengelde verhaallijnen en herkenbare personages om het publiek lang vast te houden [28](#page=28).
* **Niveau van de organisatie:** Soaps spelen een belangrijke rol in programmering, vormen het imago van een zender en zijn winstgevend, maar hebben wel beperkte middelen [28](#page=28).
##### 3.1.3.2 Organisatie-externe invloeden op soapinhoud
* **Economische druk:** Adverteerders hebben grote invloed door de mogelijkheid om consumenten bereiken. Dit remt innovatie af en stuurt aan op bewezen successen op korte termijn. Adverteerders eisen thema's die hun doelgroep aanspreken en soaps worden aangepast aan onderbrekende reclame [29](#page=29).
* **Technologische druk:** Video biedt meer flexibiliteit en de mogelijkheid tot langere uitzendingen [29](#page=29).
* **Politieke en sociale druk:** Uitzendtijden tijdens familie-uren leiden tot druk van sociale groeperingen over thema's als seks en geweld [29](#page=29).
* **Druk van het publiek:** Traditioneel gericht op vrouwen, tegenwoordig breder, met kijkcijfers en kijkersbrieven als evaluatiemiddel [29](#page=29).
* **Culturele/ideologische druk:** Soaps weerspiegelen Westerse normen en waarden, maar lopen vaak achter op maatschappelijke ontwikkelingen [29](#page=29).
### 3.2 De inhoud van massacommunicatie
#### 3.2.1 Mediatekst
Mediateksten verwijzen zowel naar de geproduceerde boodschap (bv. film) als naar de betekenisvolle uitkomst van de ontmoeting tussen inhoud en lezer (interpretatie). Volgens Fiske en Eco kunnen teksten open of gesloten zijn, maar onderzoek heeft aangetoond dat alle teksten polysemisch zijn, wat betekent dat ze openstaan voor meerdere interpretaties [30](#page=30).
##### 3.2.1.1 Soorten lezingen van mediateksten
* **Dominante/hegemonische lezing:** De interpretatie van de lezer komt overeen met de intentie van de zender [31](#page=31).
* **Onderhandelde lezing:** De lezer accepteert grotendeels de bedoelde betekenis, maar bekijkt delen kritisch vanuit eigen ervaringen [31](#page=31).
* **Oppositionele lezing:** Een compleet eigen interpretatie die tegengesteld is aan de intentie van de zender [31](#page=31).
##### 3.2.1.2 Realisme in mediateksten
Realisme kan op twee niveaus worden onderscheiden: het realisme van de afbeelding (overeenkomst tussen afbeelding en afgebeelde) en het realisme van de inhoud (hoe waarheidsgetrouw of waarschijnlijk de inhoud aanvoelt). Realisme wordt gecreëerd door film- en schrijftechnieken, en door intertekstualiteit die leidt tot herkenbare stereotypen [31](#page=31).
##### 3.2.1.3 Analyse van betekenis van teksten
* **Klassieke/kwantitatieve inhoudsanalyse (Berelson):** Focust op objectiviteit, systematiek en manifeste inhoud. Kritiek hierop is dat frequentie geen betekenis aangeeft en dat veel betekenis latent is en interpretatie vereist (#page=31, 32) [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Kwalitatieve inhoudsanalyse:** Betekenis is afhankelijk van de context en onderzoekt latente inhoud en relaties tussen eenheden [31](#page=31).
* **Benaderingen:** Narratieve analyse, genre-analyse en semiologie bestuderen teksten vanuit verschillende perspectieven. Een combinatie van methoden wordt vaak als oplossing gezien [32](#page=32).
#### 3.2.2 Mediagenres
Een genre is een verzameling van gelijkende mediaproducten met een collectieve identiteit, gebaseerd op doelstellingen, vorm en betekenis/verwijzing naar de realiteit. Genres ontwikkelen zich over tijd tot conventies en kunnen subgenres of hybride vormen kennen. TV-genres kunnen worden ingedeeld op basis van objectiviteit en emotionaliteit, zoals wedstrijden, drama, actualiteit en persuasie, hoewel deze indeling bekritiseerd wordt vanwege de voortdurende evolutie van genres [32](#page=32).
### 3.3 Het publiek
#### 3.3.1 Veranderende publieksconcepten
Door de tijd heen zijn er verschillende visies op het publiek geweest [33](#page=33):
1. **Massapubliek (Blumer, jaren '30-'40):** Een heterogeen, anoniem, verspreid en passief publiek dat makkelijk te beïnvloeden is en geen verfijnde smaak heeft [33](#page=33).
2. **Publiek als groep (jaren '50):** Een persoonlijk, kleinschalig publiek dat geïntegreerd is in het sociale leven en eigen mediakeuzes maakt [33](#page=33).
3. **Publiek als markt (jaren '80):** Media worden gezien als economische identiteiten en het publiek als consumenten. De nadruk ligt op mediaconsumptie en ratings [34](#page=34).
4. **Prosumers (producenten + consumenten):** Voormalige passieve consumenten die nu ook actieve inhoud produceren via platforms als YouTube en blogs [34](#page=34).
#### 3.3.2 Publieksonderzoek
De doelstellingen van publieksonderzoek variëren van boekhoudkundige en reclamedoeleinden tot het testen van mediaproducten en het verbeteren van effectiviteit. Er zijn verschillende onderzoekstradities [34](#page=34):
1. **Structurele traditie:** Focust op de omvang en samenstelling van het publiek om media-industrieën te ondersteunen, met een kwantitatieve focus voor economische relaties en het aantrekken van adverteerders [34](#page=34).
2. **Gedragstraditie:** Onderzoekt media-effecten en mediagebruik, met nadruk op negatieve effecten en de invloed op kinderen en jongeren [34](#page=34).
3. **Culturele traditie en receptie-analyse:** Een kwalitatieve studie van populaire cultuur waarbij het publiek wordt gezien als een interpretatieve lezer. Mediagebruik wordt beschouwd als een reflectie van de socioculturele context [35](#page=35).
Kritiek op publieksonderzoek omvat resultaten gebaseerd op zelfrapportage en verschillende operationaliseringen van concepten [35](#page=35).
#### 3.3.3 Totstandkoming van een (TV)-publiek
Het publiek kan worden gezien als gevolg van externe processen (passief publiek) of als actor (actief publiek dat eigen keuzes maakt). Structurele factoren verklaren een groot deel van het kijkgedrag, waaronder programmaloyaliteit, kanaalloyaliteit en het 'lead-in' en 'lead-out' effect. Zenders hanteren horizontale en verticale programmastrategieën, rekening houdend met concurrentie. Factoren als beschikbaarheid van kijker en programma, kennis van alternatieven, kijkvolume, zoekrepertorium, seizoenen, sociale kalender, fysiologische processen en groepsprocessen beïnvloeden kijkgedrag [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 3.3.4 Uses and Gratifications (U&G) theorie
Deze theorie stelt dat mediagebruik doelbewuste behoeftebevrediging is. Mensen gebruiken media voor informatie, persoonlijke identiteit, integratie, sociale interactie en entertainment (#page=36, 37). De verkregen voldoening kan voortkomen uit de media-inhoud, de blootstelling zelf, of de context waarin de blootstelling plaatsvindt [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Kritiek op U&G:** Gebrek aan definitie en operationalisering van 'behoeften', een te individualistische benadering die de sociale context negeert, en gebaseerd op zelfrapportage [37](#page=37).
De U&G theorie wordt aangevuld met het concept van betrokkenheid (intensiteit van de kijkkeuze) en het selectieproces (actief inhoud kiezen of vermijden). TV 2.0, met meer macht voor de kijker door opnames en online content, creëert nieuwe strategieën die 'hier en nu' kijken belangrijk maken [37](#page=37).
---
# Media-effecten en nieuwe communicatievormen
Dit deel verkent de evolutie van de opvattingen over medi-effecten, van de initiële aanname van machtige media tot de erkenning van beperkte effecten en de rol van het actieve publiek, en kijkt vervolgens naar medi-effecten in de hedendaagse online omgeving en de presentatie van identiteiten op sociale media.
### 4.1 Paradigma's van media-effecten
De studie van media-effecten kan grofweg worden ingedeeld in vier periodes of paradigma's: de almacht van de media, beperkte effecten, het actieve publiek, en de terugkeer van krachtige media met lange-termijn effecten [38](#page=38).
#### 4.1.1 Het almacht van de mediaparadigma
Dit paradigma, dominant aan het einde van de 19e eeuw en in de jaren 1930, ging uit van sterke effecten van massamedia op een weerloze, beïnvloedbare massa met weinig kritische weerstand [38](#page=38).
* **Uitgangspunten:**
* **Weerloze massa:** Individuen werden gezien als passieve ontvangers die direct beïnvloed werden [38](#page=38).
* **Metaforen:** De "magic bullet" (media schiet een effect af op de massa) en de "hypodermic needle" (media injecteert effecten in de massa) illustreerden dit idee. De "one-step-flow" theorie suggereerde een directe link tussen media en individu [38](#page=38).
* **Directe effecten:** De boodschap bereikte elk individu rechtstreeks [38](#page=38).
* **Stimulus-respons:** Een specifieke boodschap (stimulus) zou een voorspelbare reactie (respons) uitlokken [38](#page=38).
* **Korte termijn effecten:** De invloed van een boodschap trad direct op [38](#page=38).
* **Persuasieve inhoud:** De focus lag op boodschappen met de bedoeling te overtuigen, zoals reclame en propaganda [38](#page=38).
* **Belangrijke studies:**
* **Onderzoek naar propaganda – Laswell:** Propaganda werd gedefinieerd als communicatie strategisch ingezet om de publieke opinie te beïnvloeden met behulp van zeven technieken: name-calling, glittering generalities, transfer, testimonial, plain folks, band wagon, en card stacking [39](#page=39).
> **Voorbeeld:** Emma Watson's HeForShe speech werd geanalyseerd aan de hand van deze technieken (testimonial, plain folks, glittering generalities) [39](#page=39).
* **Payne Fund Studies (1929-1932):** Dertien studies onderzochten de effecten van films op kinderen, zowel kwantitatief als kwalitatief, met aandacht voor relevante thema's zoals slaap, genderstereotypen, ambities en schoonheidsidealen [39](#page=39).
* **War of the Worlds – Cantrill:** Een hoorspel van Orson Welles leidde bij een deel van het publiek tot paniek, omdat men niet doorhad dat het fictie was. Onderzoek van Cantrill toonde aan dat paniek niet universeel was en afhing van factoren als de geloofwaardigheid van het programma, de radio als medium, de inzet van "experts", het gebruik van echte locaties, en de mate waarin luisteraars de aankondiging van fictie misten. Cruciaal was dat mensen die de uitzending kritisch onderzochten of een effectieve externe check deden, geen paniek vertoonden. Dit was een eerste indicatie dat media niet almachtig waren en dat bepaalde psychologische profielen kwetsbaarder waren voor media-effecten [40](#page=40).
#### 4.1.2 Het beperkte effecten-paradigma
Vanaf de jaren 1960 ontstond twijfel over de almacht van media, aangezien de realiteit niet altijd overeenkwam met experimentele bevindingen [40](#page=40).
* **Uitgangspunten:**
* **Sociale inbedding:** Individuen zijn ingebed in sociale structuren die hun mediagebruik en de effecten ervan beïnvloeden [40](#page=40).
* **Directe én indirecte effecten:** Hoewel individuele effecten klein konden zijn, konden ze samen aanzienlijk zijn en op diverse manieren tot uiting komen [40](#page=40).
* **Persuasieve inhoud:** De focus bleef op boodschappen die trachten te overtuigen [40](#page=40).
* **Korte termijn:** De nadruk lag nog steeds op effecten die op relatief korte termijn optreden [40](#page=40).
* **Sociologische invalshoek:** Dit paradigma had een sterkere focus op sociologische factoren [40](#page=40).
* **Belangrijke studies:**
* **The People’s Choice – Lazarsfeld, Berelson & Gaudet:** Deze studie in Ohio analyseerde de invloed van mediaboodschappen op de stemintenties van burgers tijdens presidentsverkiezingen. De resultaten toonden aan dat hoewel media-campagnes weinig conversie teweegbrachten (weinig mensen veranderden hun mening), ze wel konden leiden tot activatie of bevestiging van bestaande intenties. De meeste kiezers waren 'early deciders' of 'crystalizers' die hun keuze al vroeg maakten of gedurende de campagne vormden [41](#page=41).
* **Two-step-flow hypothese (Lazarsfeld & Katz, 1954):** Introduceerde het idee dat media-invloed niet direct, maar indirect verloopt via opinieleiders die fungeren als brug tussen media en minder actieve bevolkingsgroepen [41](#page=41).
* **Aanvullingen:** Multi-step-flow (ook onderlinge invloed tussen opinieleiders) en de kenniskloof-theorie (hoger opgeleiden nemen sneller informatie op, wat leidt tot een kloof tussen verschillende statusgroepen) [41](#page=41).
* **Iowa-studie – Ryan & Gross:** Onderzocht hoe innovaties zich verspreiden binnen de samenleving [42](#page=42).
* **Innovatietheorie / diffusietheorie (Rogers, 1962):** Beschrijft het proces van communicatie over een innovatie via verschillende kanalen over tijd bij leden van een sociaal systeem [42](#page=42).
* **Vijf fasen van adoptie:** Awareness, Interest, Evaluation, Trial, Adoption [42](#page=42).
* **Vijf typen adoptanten:** Innovators, Early adopters, Early majority, Late majority, Laggards. Massamedia bleken voornamelijk invloed te hebben op 'early adopters' [42](#page=42).
* **Experiments with film & Communication and persuasion – Hovland (1946-1961):** Onderzocht welke boodschappen persuasief waren. Hoewel kennis verbeterd kon worden door films, werden attitudes en motivatie niet beïnvloed. Verschillende factoren beïnvloedden de effectiviteit van persuasieve communicatie: zenderkenmerken (geloofwaardigheid), inhoudskenmerken (gebruik van angst), vormkenmerken (expliciete conclusie, tweezijdige argumentatie), en ontvangerskenmerken (persoonlijkheid). Dit benadrukte dat dezelfde boodschap verschillende effecten kan hebben op verschillende mensen [42](#page=42) [43](#page=43).
* **Persuasieve communicatie – Klapper:** Zijn boek "Effects of Mass Communication" stelde dat media zelden directe effecten genereren en vaak machteloos zijn ten opzichte van sociale en psychologische factoren. Het voornaamste effect is **versterking** van bestaande meningen (reinforcement), terwijl radicale veranderingen zeldzaam zijn. Wel is er invloed bij het ontstaan van meningen over nieuwe gegevens en bij twijfelaars [43](#page=43).
* **Mediating factors die effecten beperken:** Selectieve blootstelling, waarneming en onthouden; groepen en groepsnormen; selectieve verspreiding via interpersoonlijke uitwisseling; selectie door opinieleiders; en selectie door commercie [43](#page=43).
* **Nadelen van dit paradigma:** Overmatige focus op kwantitatieve methoden met methodologische beperkingen, en 'abstracted empiricism' (overdreven interpretatie met algemene conclusies) [43](#page=43).
* **Voordelen:** Verbeterde onderzoekstechnieken, minder speculatieve theorievorming, en afname van overdreven angst voor media-effecten [43](#page=43).
#### 4.1.3 Het actieve publiek
Dit paradigma stelt de vraag: "Wat doen mensen met media?" in tegenstelling tot "Wat doen media met mensen?". De Uses and gratifications theory (Katz) valt hieronder [44](#page=44).
#### 4.1.4 Lange-termijn effecten
Vanaf de jaren 1960-70 ontstond er een terugkeer naar het idee van krachtige media, maar dan met een focus op lange-termijn effecten van zowel informatie als fictie [44](#page=44).
* **Uitgangspunten:**
* Terugkeer van het idee van machtige media [44](#page=44).
* Nadruk op lange-termijn effecten [44](#page=44).
* Effecten van informatie en fictie (in tegenstelling tot strategische communicatie) [44](#page=44).
* **Belangrijke studies:**
* **Agenda-setting theorie – McCombs & Shaw (1972 & 1976):** Stelt dat media bepalen **waarover** mensen denken, niet zozeer **wat** ze denken. Een correlatie werd gevonden tussen de onderwerpen waar media aandacht aan besteedden en het belang dat kiezers aan die onderwerpen hechtten [44](#page=44).
* **Niveaus van agenda-setting:** First level (invloed van hoeveelheid berichtgeving) en second level/priming (invloed op hoe mensen over iets of iemand denken, door perspectieven te bieden) [44](#page=44).
* **Framing:** De manier waarop iets gekaderd wordt, beïnvloedt hoe het publiek het begrijpt (bv. episodische vs. thematische frames) [44](#page=44).
* **Zwijgspiraal theorie – Neumann:** Beschrijft hoe mensen met minderheidsmeningen bang zijn deze te uiten uit vrees voor sociale isolatie, wat leidt tot een spiraal waarbij de heersende mening sterker wordt en afwijkende meningen minder zichtbaar worden [44](#page=44).
> **Kritiek:** De theorie veronderstelt niet één dominante mening, maar meerdere zwijgspiralen over verschillende thema's. Contextafhankelijkheid, persoonsgebonden vrees voor sociaal isolement, en onduidelijkheid over het verschil tussen mening niet uiten en van mening veranderen zijn ook kritiekpunten [45](#page=45).
* **Cultivatietheorie – Gerbner:** Stelt dat televisie als belangrijkste bron van socialisatie en cultuuroverdracht een homogeen beeld van de realiteit schetst en zo de normen van kijkers beïnvloedt [45](#page=45).
* **Uitgangspunten:** TV als storyteller en bron van socialisatie; TV schetst een homogeen beeld en creëert een schijnwereld; kijkers zijn niet selectief; incidenteel leren vindt plaats, vooral bij zware kijkers [45](#page=45).
* **Culturele Indicatoren Project:** Analyseerde instituties, boodschappen en effecten [45](#page=45).
* **Resultaten:** **Mainstreaming** (zware kijkers verschillen minder van elkaar) en **resonance/double-dose effect** (versterking van cultuureffecten wanneer de dagelijkse ervaring van de kijker overeenkomt met tv-beelden) [46](#page=46).
> **Kritiek:** Operationalisering van variabelen, beperkte effecten, causaliteitsvraagstuk, en veronderstelling van homogene blootstelling/niet-selectief publiek [46](#page=46).
* **Mediatheorie / channel theory / media formalism – McLuhan:** Centraal staat de stelling "The medium is the message/massage", wat impliceert dat nieuwe media onze manier van denken en doen transformeren. De technologie zelf, niet de inhoud, bepaalt de transformatie. Het concept van het 'global village' beschrijft hoe technologie de wereld samenbrengt. Hij onderscheidde 'hot media' (gedrukte media) van 'cool media' (TV) [46](#page=46).
> **Kritiek:** Uiteenlopende, inconsistente ideeën en speculatieve, onverifieerbare stellingen [46](#page=46).
### 4.2 Media-effecten in de nieuwe media-omgeving
#### 4.2.1 Computer-mediated communication (CMC)
Vóór Web 2.0 (jaren '90) lag de focus op tekstuele communicatie tussen onbekenden, waarbij anonimiteit tot negatief gedrag zoals 'flaming' kon leiden. Na Web 2.0 (met platforms als Twitter, Facebook, WhatsApp) kan iedereen zender zijn, en zelfgeproduceerde inhoud kan effecten hebben op anderen én op de zender zelf ('expressie-effect') [46](#page=46).
#### 4.2.2 De presentatie van identiteiten op sociale media
De manier waarop mensen zich online presenteren is een complex fenomeen [47](#page=47).
* **Drie hypothesen over identiteit op sociale media:**
1. **Idealized virtual-identity hypothesis:** Mensen idealiseren zichzelf en presenteren zich sociaal wenselijk, beter dan ze werkelijk zijn. Dit is makkelijker online en voldoet aan de behoefte om jezelf goed voor te doen [47](#page=47).
2. **Extended real-life hypothesis:** Het online gedrag reflecteert het offline zelf; het online breidt het offline uit. Mensen hebben behoefte aan consistentie en vermijden de energie van zichzelf constant anders voor te doen [47](#page=47).
3. **True self hypothesis:** Sociale media bieden een context om écht jezelf te zijn, wat in het echte leven niet altijd mogelijk is. Er is echter twijfel over deze hypothese [47](#page=47).
* **Strategieën en motivaties:** Mensen gebruiken alle drie de strategieën, afhankelijk van de situatie, identiteitsstaat en psychosociaal welzijn [47](#page=47).
* **Real self:** Presenteren wie je werkelijk bent [47](#page=47).
* **Ideal self:** Presenteren hoe je graag zou willen zijn [47](#page=47).
* **False self:** Jezelf anders voordoen met een bepaald doel [47](#page=47).
* **Motivaties:**
* **Deception (bedrog):** Met foute intenties [47](#page=47).
* **Exploration:** Jezelf anders voordoen om te exploreren en antwoorden te krijgen op de vraag "wie ben ik?" [47](#page=47).
* **Compare/impress:** Jezelf vergelijken met anderen en indruk willen maken als houvast [47](#page=47).
* **Hyperpersonal model of communication – Joseph Walther:** Stelt dat online communicatie hyperpersoonlijk kan zijn en relaties sneller kan ontwikkelen dan face-to-face communicatie [48](#page=48).
* **Mechanismen:**
* **Overattribution:** De ontvanger hecht overdreven betekenis aan de boodschap, deels door een gebrek aan context, waardoor de boodschap gunstig geïnterpreteerd wordt [48](#page=48).
* **Cognitive reallocation:** Mensen zetten cognitieve energie in voor online interacties, wat kansen biedt om zichzelf beter te presenteren [48](#page=48).
* **Intensification loop:** Het maximaal benutten van deze kansen versterkt elkaar, wat leidt tot een intense, persoonlijke band, zelfs tussen onbekenden, omdat belemmerende factoren van offline interactie ontbreken [48](#page=48).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Communicatie | Het proces van het overbrengen van informatie, gedachten, ideeën of emoties van de ene entiteit naar de andere, gebruikmakend van een gemeenschappelijk systeem van symbolen, tekens of gedragingen. |
| Processchool | Een benadering van communicatie die de nadruk legt op de transmissie van boodschappen, de zender en de ontvanger, het coderen en decoderen van informatie, en het gebruik van media en kanalen om gedrag te beïnvloeden. |
| Betekeniscreatie-school | Een benadering van communicatie die zich richt op de productie en uitwisseling van betekenissen, waarbij de nadruk ligt op hoe boodschappen interageren met mensen en hoe culturele verschillen de betekenisgeving beïnvloeden. |
| Semiotiek | De studie van tekens en symbolen en hun interpretatie, inclusief de relatie tussen betekenaar (signifiant) en betekende (signifié), om betekenis te creëren. |
| Intentionaiteit | Het concept dat communicatie pas communicatie is als er een duidelijke intentie is van zowel de zender om een boodschap te sturen als de ontvanger om deze te ontvangen. |
| Teleologische opvatting | Een opvatting waarbij het onderscheid tussen communicatie en informatie wordt gebaseerd op de aanwezigheid van intentie; communicatie vereist intentie, terwijl informatie dit niet noodzakelijk doet. |
| Gedragsopvatting | Het idee dat men niet kan stoppen met communiceren, aangezien alle gedrag, bewust of onbewust, geïnterpreteerd kan worden als communicatie. |
| Zender | De bron of het individu dat een boodschap initieert en encodeert om deze te verzenden naar een ontvanger. |
| Ontvanger | De persoon of entiteit die de verzonden boodschap ontvangt en decodeert om er betekenis aan te geven. |
| Boodschap | De informatie, ideeën of emoties die worden overgedragen van de zender naar de ontvanger, bestaande uit verbale of non-verbale tekens. |
| Tekens | Verbale of non-verbale stimuli die betekenis dragen, zoals woorden, gebaren of beelden. |
| Signifiant (betekenaar) | De vorm van het teken, bijvoorbeeld de klanken van een woord of de visuele vorm van een symbool. |
| Signifié (betekende) | De betekenis die wordt opgeroepen door de signifiant, de mentale representatie die het teken oproept. |
| Symbolen | Tekens waarbij er geen natuurlijke relatie is tussen de betekenaar en de betekende; de relatie is gebaseerd op conventie en afspraken, zoals in taal. |
| Iconen | Tekens die een fysieke gelijkenis vertonen tussen de betekenaar en de betekende, zoals een foto of een pictogram. |
| Indices | Tekens waarbij er een zintuiglijke waarneming is die verwijst van de ene entiteit naar de andere, zoals rook die een index is van vuur. |
| Code | Een systeem van betekenissen, gemeenschappelijk voor leden van een bepaalde cultuur, bestaande uit tekens, regels en conventies. |
| Signaal | De dragers van tekens die daadwerkelijk worden verzonden, zoals luchttrillingen voor geluid of visuele signalen voor beelden. |
| Kanaal | De verbinding die de ruimtelijke scheiding tussen zender en ontvanger overbrugt en waarlangs signalen worden verstuurd, zoals lucht, telefoonlijnen of internet. |
| Medium | Het object of technische middel dat een boodschap draagt of kan dragen, en dat wordt gebruikt om boodschappen om te zetten in signalen die zintuiglijk waarneembaar zijn. |
| Ruis | Elke stimulus die de ontvangst van een boodschap belemmert, zowel fysiek (kanaalruis) als psychologisch, fysiologisch of semantisch. |
| Feedback | Informatie die de ontvanger terugstuurt naar de zender, waardoor de zender het communicatieproces kan evalueren en aanpassen. |
| Communicatiemodellen | Vereenvoudigde voorstellingen, grafisch of verbaal, die de belangrijkste elementen van het communicatieproces en hun onderlinge relaties tonen, om het proces te organiseren, verklaren en voorspellen. |
| Verbale communicatie | Communicatie die plaatsvindt door middel van woorden, zowel gesproken als geschreven. |
| Natuurlijke taal | Talen die spontaan ontstaan en gebruikt worden binnen menselijke gemeenschappen voor algemene communicatie, en die kinderen als moedertaal leren. |
| Linguïstiek | De wetenschappelijke studie van de natuurlijke taal, inclusief de structuur, het gebruik, de verwerving en de relatie met denken en cultuur. |
| Sapir-Whorf-hypothese | Een hypothese die stelt dat de structuur van een taal de manier waarop de sprekers de wereld waarnemen en denken beïnvloedt (linguïstisch relativisme) of zelfs bepaalt (linguïstisch determinisme). |
| Pragmatiek | Het deel van de linguïstiek dat zich richt op het gebruik van taal in context, en hoe de betekenis van taal wordt beïnvloed door de sociale en situationele omstandigheden. |
| Taalhandelingstheorie (Speech Acts Theory) | Een theorie die stelt dat elke uiting van taal een specifiek doel heeft (een speech act) en dat de context cruciaal is om de bedoeling van de spreker te begrijpen. |
| Discours | De taal in gebruik, inclusief hoe taal wordt gebruikt en welke regels en normen van toepassing zijn, geleid door de context. |
| Non-verbale communicatie | Communicatie die plaatsvindt zonder woorden, via gebaren, lichaamshouding, gezichtsuitdrukkingen, oogcontact, stemgebruik, en andere non-verbale signalen. |
| Kinesics | De studie van lichaamshouding, beweging, gebaren, gezichtsuitdrukkingen en oogbewegingen als vormen van non-verbale communicatie. |
| Proxemics | De studie van de invloed van ruimte en afstand op menselijke communicatie en gedrag, inclusief territoriaal gedrag en persoonlijke ruimte. |
| Chronemics | De studie van het gebruik en de perceptie van tijd in communicatie, en hoe tijdsoriëntaties culturele en sociale interacties beïnvloeden. |
| Massacommunicatie | Communicatie gericht op een groot, heterogeen en anoniem publiek, verspreid over ruimte en tijd, via massamedia zoals kranten, televisie en radio. |
| Mediaorganisatie | De institutionele structuur van een mediabedrijf, met zijn eigen doelen, rollen, routinematige procedures en invloeden, die de inhoud van media bepalen. |
| Nieuwsagenda | De selectie van onderwerpen die door de media worden gepresenteerd, en die de publieke perceptie van wat belangrijk is beïnvloedt. |
| Gatekeeping | Het proces waarbij journalisten en redacteuren beslissen welke nieuwsberichten worden geselecteerd en gepubliceerd, en welke worden geweigerd. |
| Nieuiswaarden | Criteria die journalisten gebruiken om te bepalen welke gebeurtenissen nieuws zijn en welke aandacht krijgen, zoals actualiteit, nabijheid, impact en prominentie. |
| Publiek | De groep mensen die de mediaboodschappen ontvangen; concepten van publiek variëren van een passieve massa tot actieve consumenten en prosumers. |
| Mediatekst | Zowel het product dat door een medium wordt geproduceerd (bv. een film) als de betekenisvolle uitkomst van de interactie tussen de inhoud en de lezer/kijker (bv. de interpretatie van een serie). |
| Open teksten | Teksten die veel aanleiding geven tot verschillende interpretaties en die vaak geassocieerd worden met hoge cultuur. |
| Gesloten teksten | Teksten die weinig interpretaties toestaan en vaak geassocieerd worden met populaire cultuur. |
| Polysemisch | Het principe dat teksten meerdere betekenissen kunnen hebben en openstaan voor verschillende interpretaties door het publiek. |
| Dominante lezing | De interpretatie van een mediatekst die het dichtst bij de bedoeling van de maker ligt en vaak wordt opgedrongen door de tekst zelf. |
| Genegotieerde lezing | Een interpretatie waarbij de lezer de betekenis grotendeels aanvaardt, maar deze kritisch bekijkt vanuit eigen ervaringen en belangen. |
| Oppositionele lezing | Een interpretatie die compleet afwijkt van, of tegengesteld is aan, de intentie van de maker. |
| Mediagenre | Een categorie van mediaproducten die kenmerken delen op het gebied van doelstelling, vorm en relatie tot de realiteit, erkend door zowel producenten als publiek. |
| Media-effecten | De invloed die massamedia uitoefenen op individuen en de samenleving, variërend van directe, korte-termijn effecten tot indirecte, lange-termijn veranderingen. |
| Almacht van de media paradigma | Een vroege opvatting dat massamedia zeer krachtig zijn en het publiek, dat als weerloos wordt beschouwd, direct en sterk beïnvloeden. |
| Beperkte effecten paradigma | Een opvatting die de invloed van media nuanceert, benadrukkend dat individuen niet passief zijn en dat sociale en psychologische factoren de mediagebruik en effecten beperken. |
| Actief publiek | Het concept dat media-ontvangers geen passieve consumenten zijn, maar actief keuzes maken in hun mediagebruik en betekenisgeving. |
| Two-step flow hypothese | Een theorie die stelt dat media-invloed vaak indirect verloopt via opinieleiders, die informatie filteren en doorgeven aan minder actieve groepen in de samenleving. |
| Cultivatetheorie | Een theorie die stelt dat langdurige blootstelling aan televisie leidt tot een vertekend beeld van de werkelijkheid, dat overeenkomt met de dominante ideologieën en stereotyperingen die in televisieseries worden gepresenteerd. |
| Agenda-setting theorie | Een theorie die stelt dat de media niet bepalen *wat* mensen denken, maar wel *waarover* mensen denken, door de nadruk te leggen op bepaalde onderwerpen in de nieuwsagenda. |
| Zwijgspiraaltheorie | Een theorie die stelt dat mensen met een minderheidsmening de neiging hebben om stil te blijven uit angst voor sociale isolatie, waardoor de heersende opinie wordt versterkt. |
| Hyperpersoonlijk model | Een model dat stelt dat online communicatie sneller en intenser persoonlijke relaties kan ontwikkelen dan face-to-face interactie, deels door overattributie en cognitieve reallocatie. |