Cover
Inizia ora gratuitamente STP_2_-_HC_2_20250925_met_notities (2).pptx
Summary
# Anamnese en de ICF-methode in spraakpathologie
Hier is de samenvatting voor het onderwerp "Anamnese en de ICF-methode in spraakpathologie", opgesteld volgens de opgegeven richtlijnen.
## 1. Anamnese en de ICF-methode in spraakpathologie
De anamnese, verrijkt met de ICF-methode, vormt de hoeksteen voor een holistische diagnostiek in de spraakpathologie, waarbij de focus ligt op het begrijpen van de impact van spraakklankstoornissen op het dagelijks leven van de zorgvrager.
### 1.1 Het doel van de anamnese in spraakpathologie
Het anamnesegesprek is cruciaal om een open blik te ontwikkelen en het verhaal van de zorgvrager en zijn omgeving te beluisteren, aangezien de specifieke spraakklankstoornis (SKS) en de aard ervan voorafgaand aan het gesprek vaak nog onbekend zijn. Het theoretische kader achter spraak- en taalprocessen helpt bij het begrijpen van de mogelijke oorzaken van spraakmoeilijkheden.
#### 1.1.1 Het spraakproductieproces
Het spraakproductieproces kan theoretisch worden opgesplitst in verschillende fasen:
* **Conceptualisatie:** Het vormen van een gedachte of boodschap.
* **Formulering:** Het selecteren van woorden uit het lexicon, grammaticale codering en fonologische representatie van de boodschap. Fonologische SKS situeren zich op dit niveau.
* **Motorische planning en programmering:** De uitvoering van spraakbewegingen en vloeiendheid. Fonetische SKS situeren zich hier.
* **Articulatie:** De daadwerkelijke productie van spraakklanken.
* **Auditieve waarneming:** De verwerking van de gesproken klanken, essentieel voor correctie en opslag in het lexicon.
#### 1.1.2 De anamnese in het licht van de ICF-methode
De ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) biedt een kader om functioneren en beperkingen te beschrijven vanuit verschillende perspectieven, wat essentieel is voor een complete spraakpathologische diagnostiek.
##### 1.1.2.1 ICF: Functies en anatomische eigenschappen
Dit domein focust op de fysieke en mentale functies die relevant zijn voor spraak. Hieronder vallen:
* **Mentale functies gerelateerd aan expressie van gesproken taal:** Inclusief bewustzijn, intellectuele functies, motivatie, aandacht, geheugen, psychomotore functies, emoties en taalfuncties (receptief en expressief).
* **Fysiologische aspecten van spraakklankstoornissen:**
* Motorische controle van de spraakorganen (lippen, tong, gehemelte).
* Auditieve mogelijkheden en gehoorverwerking.
* Fonologische mogelijkheden.
* **Anatomische structuren:** Structuur en integriteit van de spraakorganen.
* **Specifieke functies:** Stem, uitspraak, vloeiendheid en ritme.
> **Tip:** Bij het bevragen van intellectuele functies is het belangrijk om na te gaan of het kind zich bewust is van de problematiek en wat de algemene mogelijkheden zijn.
##### 1.1.2.2 ICF: Activiteiten en participatie
Dit domein onderzoekt hoe de spraakklankstoornis het dagelijks leven van de zorgvrager beïnvloedt. Het gaat om de concrete handelingen en de deelname aan maatschappelijke situaties:
* **Communicatie:** Spreken, converseren, bespreken.
* **Invloed op sociale situaties, school en werk:** De mate waarin de SKS de participatie in deze domeinen belemmert.
* **Leren en toepassen van kennis.**
* **Doelbewust gebruiken van zintuigen:** Inclusief horen, zien, voelen.
> **Voorbeeld:** Een logopedist onderzoekt of de spraakproblemen van een kind invloed hebben op schoolprestaties of sociale interacties met leeftijdsgenoten.
##### 1.1.2.3 ICF: Omgeving
Dit domein kijkt naar externe factoren die het functioneren van de zorgvrager beïnvloeden, zowel positief als negatief:
* **Factoren van personen:** Familie, vrienden, collega's, hulpverleners.
* **Factoren van het fysieke milieu:** Communicatiehulpmiddelen, toegankelijkheid van omgevingen, lawaainiveau.
* **Factoren van de sociale omgeving:** Ondersteuning, begrip, communicatiepatronen binnen het gezin of op school.
> **Tip:** Het onderverdelen van omgevingsfactoren is enigszins artificieel; in de praktijk lopen deze vaak door elkaar.
### 1.2 Opbouw van het intakegesprek volgens het ICF-model
Het intakegesprek wordt gestructureerd om informatie te verzamelen die overeenkomt met de ICF-domeinen, beginnend met minder complexe vragen.
#### 1.2.1 Kennismaking en algemene informatie
* **Introductie:** Voorstellen van de logopedist en uitleg over het verloop van de afspraak.
* **Reden van aanmelding:** Hulpvragen, wensen en verwachtingen van de zorgvrager en/of omgeving.
* **Doorverwijzing:** Informatie over wie de zorgvrager heeft doorverwezen.
* **Identificatiegegevens:** Naam, geboortedatum/leeftijd, adres, contactgegevens, mutualiteit.
* **Gezinssamenstelling:** Ouders (opleiding/tewerkstelling), broers/zussen (leeftijden, familiale predispositie), kerngezin/nieuw samengesteld gezin, andere opvoeders.
* **School:** Schoolloopbaan, schoolstart, extra begeleiding op school in verband met de problematiek.
#### 1.2.2 Ontwikkelingsanamnese
* **Zwangerschap en bevalling:** Verloop, complicaties.
* **Voedingsgewoonten:** Fopspeengebruik, borstvoeding/flesvoeding.
* **Mondgewoonten:** Duimzuigen, infantiel mondgedrag, mond- of neusademhaling.
* **Medische voorgeschiedenis:** Veelvuldige ziekte, verkoudheden, oorontstekingen, andere relevante medische informatie.
* **Motorische ontwikkeling:** Kruipen, stappen, fijne en grove motoriek, spraakmotorische ontwikkeling.
#### 1.2.3 Talige ontwikkeling
* **Taalaanbod:** Welke taal/talen thuis en opvang/school.
* **Brabbelfase:** Wanneer begonnen, variatie in klanken.
* **Eerste woordje en eerste zinnetje.**
* **Ontwikkeling van begrijpen versus gebruiken van taal.**
* **Meertaligheid:** Moedertaal, ontwikkeling van de tweede taal, verschil in begrip en productie.
#### 1.2.4 Persoonlijkheid en sociale ontwikkeling
* **Persoonlijkheidskenmerken:** Karakter, gedrag, concentratie.
* **Interactie met de omgeving:** Sociale contacten (thuis, op school, met vriendjes).
* **Emotionele ontwikkeling:** Emotionele maturiteit, besef van moeilijkheden met taal/spraak, frustratie.
* **Familiale predispositie:** Taalstoornissen, leerstoornissen, gedragsstoornissen.
#### 1.2.5 Stoornisgerichte vragen en externe factoren
* Specifieke vragen over de aard van de spraakmoeilijkheden.
* Bevraging van omgevingsfactoren (zie ICF-omgeving).
* Identificatie van positieve punten en sterktes van de zorgvrager.
> **Tip:** Het is belangrijk om deze categorieën niet strikt gescheiden te zien, maar als een flexibel kader om de problematiek breed te exploreren.
### 1.3 Diagnostiek en Assessment
Na de anamnese volgt het diagnostisch onderzoek, dat gericht is op het gedetailleerd in kaart brengen van de spraak-, taal- en communicatiefuncties. Dit omvat zowel functieonderzoek (ICC) als activiteit- en participatieonderzoek (ICF).
#### 1.3.1 Onderzoek van de spraakorganen
Een algemeen onderzoek van de articulatieorganen is altijd geïndiceerd:
* **Lippen:** Lipsluiting, lipmotoriek.
* **Gebit en kaken:** Stand van de tanden, kaakbewegingen.
* **Tong:** Tongpositie (in rust en tijdens spreken), tongbewegingen (spreiden, omhoog, omlaag), tongvorm.
* **Verhemelte:** Vorm van het harde verhemelte, beweeglijkheid en lengte van het zachte verhemelte, aanwezigheid van littekenweefsel.
* **Keel.**
* **Neusholte.**
* **Ademhaling.**
#### 1.3.2 Spontane spraakanalyse
Het observeren en transcriberen van spontane spraak geeft inzicht in de fonologische processen en de algemene uitspraakkwaliteit.
#### 1.3.3 Gestandaardiseerde testen
Verschillende testen kunnen worden ingezet om specifieke aspecten van spraak en taal te onderzoeken.
##### 1.3.3.1 Onderzoek op activiteit- en participatieniveau
* **Nederlands Articulatie Onderzoek (NAO) en NAO VV (Verwervingsvolgorde):**
* **NAO:** Onderzoekt articulatieplaats en woordstructuur. Kan volledig of gedeeltelijk worden afgenomen en is logisch opgebouwd qua articulatieplaats. Deel 1 focust op klankposities in woorden.
* **NAO VV:** Volgt de verwervingsvolgorde van klanken volgens een normgroep. Bevat geen woordstructuuronderdeel.
* **Doelgroep:** Vanaf ontwikkelingsleeftijd 2;6 jaar.
* **Scoring:** Fonetische transcriptie van de productie, met codes voor correctie, omissie, reductie, substitutie, distorsie en additie.
* **Analyse:** Kwantitatieve analyse (somscores, staafdiagrammen) en kwalitatieve analyse (welke klanken, welke fouten, in welke positie).
> **Tip:** De keuze tussen NAO en NAO VV hangt af van de klinische vraag en de voorkeur van de logopedist. NAO is praktischer, maar de analyse kan bij de opstelling van een behandelplan intensiever zijn.
* **Computer-Assisted Assessment (CAI) / CAI-Systemen:**
* **CAI (Boomtest Onderwijs):** Computergestuurd (afname en scoring), voor kinderen van 2 tot 6 jaar, met zowel fonetische als fonologische analyse. Genormeerd voor Nederland.
* **SKO (SIG):** Computergestuurd (afname en scoring), genormeerd voor Vlaanderen (2,6-8 jaar). Bevat meerdere modules: vooronderzoek, basisonderzoek (fonetische en fonologische analyse), inconsistentie, diadochokinese en s/r.
* **Basisonderzoek:** Doorgedreven analyse met 72 doelwoorden (67 benoemen, 5 nazeggen). Biedt percentielwaarden en percentages voor verschillende meetdoelen zoals procent gevonden fonologische processen (PFP), percentage consonanten correct (PCC) en fonetische foutencategorieën.
* **Module diadochokinese:** Zinvol bij vermoeden van neurogene SKS of ernstige SKS.
> **Voorbeeld:** De SKO-basisonderzoek module levert een digitaal rapport met onmiddellijke resultaten na transcriptie, inclusief percentielwaarden en percentages van fonologische processen.
##### 1.3.3.2 Onderzoek op functie- en activiteitenniveau
* **Specifieke SKS-onderzoeken:**
* **Metaphon, AFPO, SKO, PROMPT:** Indicatief voor fonologische en fonetische processen.
* **NAO (VV):** Specifiek voor fonetische/functionele onderzoeken indien fonologische processen worden waargenomen.
#### 1.3.4 Scoring en analyse
* **Scoren van fonetische realisaties:** Gebruik van IPA-transcriptie, met codes voor correctie (C), niet spontaan gerealiseerd maar nagesproken (N), omissie (O), reductie (R), substitutie (S), distorsie (D) en additie (A).
* **Scores optellen:** Somscores voor verschillende onderdelen.
* **Kwantitatieve analyse:** Staafdiagrammen en tabellen om resultaten visueel voor te stellen en vergelijkingen te maken.
* **Kwalitatieve analyse:** Beschrijving van fouten per klank, in welke woordpositie, geïsoleerd en/of in clusters.
* **Conclusies:** Vaststellen of de resultaten leeftijdsadequaat zijn, identificeren van fonetische en/of fonologische fouten, kenmerken van spraakontwikkelingsdyspraxie (SOD) en opmerkingen bij taalontwikkeling.
#### 1.3.5 Vervolgonderzoek en therapiegevoeligheid
* **Vervolgonderzoek:** Herhalingsonderzoek naar eigen keuze van de logopedist.
* **Therapiegevoeligheid:** Het observeren van verbetering na imitatie of het vermogen om klanken correct te produceren na stimulatie, kan indicaties geven voor de aanpak in therapie.
> **Tip:** Het observeren van mondgedrag, mondmotoriek en de mate van consequentie in de uitspraak tijdens het onderzoek kan waardevolle informatie opleveren voor therapie.
* **Auditieve vaardigheden:** Nagaan of kinderen klaar zijn voor therapie door het horen van klanken.
#### 1.3.6 Conclusies en vervolgstappen
Na de analyse van de onderzoeksresultaten worden conclusies getrokken met betrekking tot de spraakontwikkeling, mogelijke stoornissen (fonetisch, fonologisch, SOD) en de impact op het kind en de omgeving. Dit vormt de basis voor het opstellen van een behandelplan.
> **Voorbeeld:** Een kind produceert consequent /t/ in plaats van /k/ (fonologisch proces: fronting). Dit leidt tot een aangepaste therapie gericht op het correct produceren van achterin de mond gevormde klanken.
---
# Diagnostiek van spraakklankstoornissen: methoden en instrumenten
Dit hoofdstuk beschrijft de diverse diagnostische instrumenten en methoden die gebruikt worden in de spraakpathologie, met een focus op articulatieonderzoeken, screenings, driepositietests, en computergestuurde onderzoeken.
### 2.1 Overzicht van diagnostische stappen
Het diagnostische proces van spraakklankstoornissen (SKS) omvat meerdere stappen die elkaar logisch opvolgen:
* **STAP 1: Aanmelding:** Initiële contact en het verzamelen van basisinformatie.
* **STAP 2: Intakegesprek (anamnese):** Gedetailleerd gesprek volgens het ICF-model om de situatie van de zorgvrager te begrijpen.
* **STAP 3: Onderzoek (diagnostiek/assessment):** Het daadwerkelijk uitvoeren van verschillende onderzoeken om de aard en omvang van de SKS te bepalen.
* **Vervolg:** Op basis van de onderzoeksresultaten wordt een plan opgesteld en eventueel vervolgonderzoek gepland.
### 2.2 Het intakegesprek (anamnese)
Het anamnesegesprek dient om een breed beeld te krijgen van de zorgvrager en diens communicatieve functioneren, waarbij het ICF-model (International Classification of Functioning, Disability and Health) als leidraad dient.
#### 2.2.1 Doel van de anamnese
De anamnese helpt bij het identificeren van de volgende aspecten:
* **Functies en anatomische eigenschappen:** Onderzoek naar fysiologische aspecten zoals de motorische controle van de spraakorganen (lippen, tong, gehemelte), de auditiemogelijkheden, intellectuele functies, aandacht, geheugen, psychomotore functies, emoties, en de receptieve en expressieve taal in gesproken en geschreven vorm.
* **Activiteiten en participatie:** Beoordelen van de invloed van de SKS op het dagelijks leven, zoals communicatie in sociale situaties, op school of werk. Dit omvat ook het vermogen om te spreken, converseren en bespreken.
* **Omgeving (externe factoren):** Nagaan welke omgevingsfactoren het functioneren van de patiënt beïnvloeden, zoals steun van familie, communicatiehulpmiddelen, of de toegankelijkheid van logopedie.
#### 2.2.2 Opbouw van het anamnesegesprek
Een gestructureerde aanpak van het anamnesegesprek is essentieel. De volgende onderdelen komen aan bod:
* **Kennismaking:** Uitleg over het doel van de afspraak.
* **Reden van aanmelding, hulpvragen, wensen en verwachtingen, doorverwijzing.**
* **Identificatiegegevens:** Naam, geboortedatum/leeftijd, adres, contactgegevens, mutualiteit.
* **Gezinssamenstelling:** Informatie over gezinsleden, opvoeders, en eventuele familiale predispositie.
* **School:** Schoolloopbaan, schoolstart, eventuele extra begeleiding.
* **Ontwikkeling:** Zwangerschap, bevalling, fopspeengebruik, borstvoeding/flesvoeding, duimzuigen, mond- of neusademhaling, medische geschiedenis (ziekten), en motorische ontwikkeling (kruipen, stappen).
* **Talige ontwikkeling:** Taalaanbod, brabbelfase, eerste woordje/zinnetje, verschil in ontwikkeling tussen begrijpen en gebruiken van taal, en meertaligheid.
* **Persoonlijkheid:** Karakter, gedrag, concentratie.
* **Interactie met de omgeving/sociale ontwikkeling:** Interactie met familie, school, vriendjes.
* **Emotioneel:** Emotionele maturiteit, besef van moeilijkheden, frustratie.
* **Familiale predispositie:** Taalstoornissen, leerstoornissen, gedragsstoornissen.
* **Stoornisgerichte vragen:** Specifieke vragen gericht op de aard van de SKS.
* **Externe factoren:** Positieve punten/sterktes in de omgeving.
#### 2.2.3 Verschil tussen fonologische en enkelvoudige SKS
Tijdens de anamnese is het belangrijk om een initiële differentiatie te maken tussen:
* **Fonologische SKS:** Stoornissen in de taalontwikkeling die zich uiten in de uitspraak. Dit kan leiden tot moeilijkheden met het verwerken van klanken, het vervormen of vervangen van klanken, en heeft vaak een ernstige invloed op de verstaanbaarheid van het spreken (SVH). Vaak zijn er bijkomende moeilijkheden met taal.
* **Enkelvoudige SKS:** Hierbij is er geen duidelijk aanwijsbare oorzaak voor het niet correct kunnen realiseren van een specifieke spraakklank, of het is het gevolg van een organische of structurele belemmering. Dit heeft doorgaans een beperktere invloed op de SVH, tenzij het om meerdere geïsoleerde problemen gaat.
> **Tip:** Het onderscheid tussen fonologische en enkelvoudige SKS is cruciaal, omdat de aanpak van beide stoornissen significant verschilt. Een fonetische aanpak bij een fonologische stoornis kan contraproductief werken.
### 2.3 Onderzoeksmethoden en instrumenten
Na de anamnese volgt het daadwerkelijke onderzoek om de spraakklankstoornis gedetailleerd in kaart te brengen.
#### 2.3.1 Onderzoek van de articulatieorganen
Dit is een standaardonderdeel van elk articulatieonderzoek en omvat:
* **Lippen:** Lipmotoriek, lipsluiting.
* **Gebit en kaken:** Stand van de tanden.
* **Tong:** Tongpositie (in rust en tijdens spreken), beweeglijkheid, spreiden, vorm.
* **Hard en zacht verhemelte:** Vorm, lengte, eventueel littekenweefsel.
* **Keel:** Inspectie van de keelholte.
* **Neusholte:** Inspectie van de neus.
* **Ademhaling:** Evaluatie van de ademhalingspatronen.
#### 2.3.2 Articulatieonderzoeken: NAO en NAO VV
Het Nederlands Articulatie Onderzoek (NAO) en de NAO Verwervingsvolgorde (NAO VV) zijn veelgebruikte instrumenten in Nederland voor het onderzoeken van articulatie.
* **Nederlands Articulatie Onderzoek (NAO):**
* **Doelgroep:** Vanaf ontwikkelingsleeftijd 2;6 jaar.
* **Structuur:** Bestaat uit 143 prenten verdeeld over 7 delen. Het kan volledig of gedeeltelijk worden afgenomen.
* **Onderdelen:**
* Enkelvoudige consonanten initiaal, mediaal, en finaal.
* Meervoudige consonanten initiaal en finaal.
* Vocalen en tweeklanken.
* Woordstructuur: beoordeling van de uitspraak van langere woorden, inclusief beklemtoonde lettergrepen en woorden met voorvoegsels (be-, ver-, ge-).
* **Articulatieplaats:** De consonanten worden systematisch geanalyseerd van voor naar achter in het spraakkanaal (bilabiaal naar achter). Binnen dezelfde plaats van articulatie wordt een specifieke volgorde aangehouden (explosieven SL, SH, fricatieven SL, SH).
* **Woordstructuur (clusters):** Bij initiële clusters wordt vaak de tweede consonant weggelaten (bv. "bloem" wordt "boem"). Bij finale clusters wordt de volgorde van de laatste consonant aangehouden.
* **Normering:** Bevat geen specifieke normgroepvergelijking.
* **NAO Verwervingsvolgorde (NAO VV):**
* **Doelgroep:** Vanaf ontwikkelingsleeftijd 2;6 jaar, met vergelijking mogelijk met leeftijdsgroepen tot 10 jaar.
* **Structuur:** Bestaat uit 125 woorden, geordend volgens de verwervingsvolgorde van Stes en Elen.
* **Onderdelen:** Bevat geen apart onderdeel woordstructuur zoals de NAO.
* **Scoren:** Een klank wordt als 'correct' beschouwd indien deze door minimaal 75% van de kinderen in een bepaalde leeftijdscategorie correct wordt uitgesproken, zonder distorsie of devoicing.
* **Afname:** Start bij het begin en stopt na de leeftijdscategorie van het kind of één leeftijdscategorie verder. Bij herhalingsonderzoek worden enkel de onderdelen herhaald die nog niet volledig correct waren.
* **Klankverwerving:** Volgt de volgorde waarin klanken typisch verworven worden, waarbij geïsoleerde klanken vroeger dan consonantclusters worden verworven.
> **Tip:** De keuze tussen NAO en NAO VV hangt af van de specifieke klinische vraag. De NAO is vaak praktischer en minder tijdrovend, terwijl de NAO VV meer inzicht kan geven in de verwervingsvolgorde, wat nuttig kan zijn voor het opstellen van een handelingsplan.
#### 2.3.3 Computergestuurde onderzoeken
Moderne diagnostiek maakt steeds meer gebruik van computergestuurde instrumenten, die efficiëntie en objectiviteit bieden.
* **CAI (Computergestuurde Articulatie Inspectie):**
* **Publicatiejaar:** Vrij nieuw, 2019.
* **Uitgever:** Boomtest Onderwijs.
* **Kenmerken:** Volledig computergestuurd (afname en scoring), genormeerd voor Nederland. Geschikt voor kinderen van 2 tot 6 jaar. Biedt zowel fonetische als fonologische analyse.
* **Kosten:** Basis pakket met 5 afnames kost ongeveer 800 euro.
* **SKO (Spraakklank Onderzoek):**
* **Publicatiejaar:** 2020.
* **Uitgever:** SIG.
* **Kenmerken:** Volledig computergestuurd (afname en scoring), genormeerd voor Vlaanderen (2;6-8 jaar, verdeeld over 6 leeftijdsgroepen). Biedt zowel fonetische als fonologische analyse.
* **Modulen:**
* **Vooronderzoek:** Snelle screening om te bepalen of het basisonderzoek aangewezen is.
* **Basisonderzoek:** Doorgedreven fonetische en fonologische analyse van de spraak met 72 doelwoorden (67 benoemwoorden, 5 nazegwoorden). Resultaten zijn direct beschikbaar in een digitaal rapport.
* **Inconsistentie (SKO-INCO):** Verdieping in de diagnose, kan helpen bij het onderscheiden van inconsistente fonologische stoornis (IFS) en spraakontwikkelingsdyspraxie (SOD).
* **Diadochokinese (SKO-DDK):** Zinvol bij verdenking op een neurogene spraakklankstoornis of bij ernstige SKS. Meet de snelheid van afwisselende bewegingen.
* **S/R module:** Specifieke analyse van de uitspraak van /s/ en /r/.
* **Resultaten:** Levert percentielwaarden en percentages op voor verschillende meetdoelen, zoals PFP (procent gevonden fonologische processen), PCC (procent consonanten correct), en inventaris van fonetische foutencategorieën.
* **Kosten:** Individuele licentie met 10 afnames, met optie voor bulkpakketten credits/afnames.
> **Tip:** Computergestuurde onderzoeken zoals CAI en SKO bieden gedetailleerde analyses en kunnen waardevolle informatie leveren voor diagnostiek en behandelplanning, met name door hun vermogen tot snelle en accurate scoring en rapportage.
#### 2.3.4 Afname en scoring van articulatieonderzoeken
Bij de afname van articulatieonderzoeken, zoals de NAO, zijn belangrijke aandachtspunten:
* **Omgeving:** Zorg voor een rustige en aanmoedigende sfeer. Ouders mogen aanwezig zijn.
* **Observatie:** Let tijdens het onderzoek op taal, spraak, gehoor, concentratie en werkhouding. Observeer ook mondgedrag en mondmotoriek. Consequentie van de uitspraak, verbetering na imitatie, en zoekende articulatie zijn belangrijke indicatoren.
* **Afname:** Leg uit wat er zal gebeuren. Laat het kind eerst spontaan woorden benoemen. Indien een klank niet correct wordt gerealiseerd, probeer deze dan uit te lokken via aanvullende zinnen, gebaren, of imitatie (voorkeur voor uitgestelde imitatie).
* **Scoring:** Gebruik fonetische transcriptie om de productie van doelklanken vast te leggen. Belangrijke scoringscategorieën zijn:
* `C`: Correct.
* `N`: Niet spontaan gerealiseerd, wel nagesproken.
* `O`: Omissie (weglating) van de gehele doelklank, consonant of cluster.
* `R`: Reductie van een cluster.
* `S`: Substitutie door een andere klank.
* `D`: Distorsie van de doelklank.
* `A`: Additie (toevoeging) bij de doelklank.
* Voor woordstructuur: Omissie of additie van een syllabe.
#### 2.3.5 Analyse van onderzoeksresultaten
De analyse van de onderzoeksresultaten omvat zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten:
* **Kwantitatieve analyse:**
* Optellen van scores (somscores) voor de verschillende onderdelen (bv. NAO en NAO VV).
* Visualisatie van resultaten via staafdiagrammen en tabellen om trends te tonen en vergelijking over tijd mogelijk te maken.
* Bij SKO: analyse van scores procentueel en in percentielen, met focus op PCC, PFP, fonetische foutencategorieën en syllabestructuurprocessen.
* **Kwalitatieve analyse:**
* Beschrijving van de fouten: bij welke spraakklanken, welke soorten fouten (omissie, substitutie, distorsie, etc.), in welke woordposities (initiaal, mediaal, finaal), geïsoleerd of in clusters.
* Identificeren van fonologische processen en fonetische fouten.
* Beoordelen van de impact op het kind en de omgeving (SVH, frustraties).
#### 2.3.6 Conclusies en vervolg
Op basis van de analyse worden conclusies getrokken:
* Is de uitspraak leeftijdsadequaat?
* Zijn er fonetische fouten?
* Zijn er fonologische fouten?
* Welke kenmerken van een SKS (bv. SOD) worden waargenomen?
* Zijn er opmerkingen met betrekking tot de taalontwikkeling?
Vervolgens wordt bepaald of een herhalingsonderzoek nodig is en welke onderdelen opnieuw afgenomen moeten worden. Het succes van therapie is mede afhankelijk van de auditieve vaardigheden van het kind en de therapiegevoeligheid van de klanken, die bijvoorbeeld gemeten kan worden via een test als de PFB of door middel van 'proberen'.
> **Tip:** Het horen van bepaalde klanken is essentieel voor het aanbrengen van veranderingen tijdens therapie. Daarom is het belangrijk om de auditieve vaardigheden van het kind tijdens het diagnostische proces te evalueren.
### 2.4 Overige screenings en tests
Naast de uitgebreide articulatieonderzoeken zijn er ook screeningsinstrumenten en specifieke tests die een indicatie kunnen geven van een spraakklankstoornis:
* **Screenings:** Korte, informele tests die een indicatie geven of verder onderzoek nodig is. Voorbeelden kunnen zijn het benoemen van prenten of het herhalen van woorden.
* **Driepositietests:** Deze tests onderzoeken de uitspraak van een klank in verschillende woordposities (initiaal, mediaal, finaal).
* **Stimulatietest:** Een test die de therapiegevoeligheid van een klank onderzoekt, door te kijken of een kind de klank kan produceren na een korte stimulatie.
* **STAP-onderzoeken (Speech Assessment and Training App):** Dit is een verzamelnaam voor diverse computergestuurde diagnostische tools die spraakanalyse en training ondersteunen.
Dit overzicht van methoden en instrumenten vormt de basis voor een grondige diagnostiek van spraakklankstoornissen, wat essentieel is voor een effectieve behandeling.
---
# Differentiatie tussen fonologische en enkelvoudige spraakklankstoornissen
Dit hoofdstuk legt de nadruk op het onderscheid tussen fonologische spraakklankstoornissen (SKS) en enkelvoudige SKS, waarbij de eerste gerelateerd zijn aan taalverwerkingsprocessen en de tweede aan specifieke articulatieproblemen.
### 3.1 Fonologische spraakklankstoornissen
Fonologische SKS worden beschouwd als een stoornis in de taalontwikkeling die zich uit in de spraakproductie van een kind. Ze kenmerken zich door problemen in het verwerken van klanken, wat leidt tot het vervormen, vervangen of weglaten van klanken binnen woorden. Dit type stoornis kan een ernstige invloed hebben op de spraak- en taalvaardigheid (SVH) van het kind en gaat vaak gepaard met andere taalgerelateerde moeilijkheden.
### 3.2 Enkelvoudige spraakklankstoornissen
Enkelvoudige SKS, daarentegen, betreffen het niet (correct) kunnen realiseren van een specifieke spraakklank. Dit kan voortkomen uit een organische of structurele belemmering, of er kan geen duidelijke oorzaak voor het probleem aangewezen worden. Over het algemeen hebben enkelvoudige SKS een meer beperkte invloed op de spraak- en taalvaardigheid, tenzij er sprake is van meerdere enkelvoudige problemen tegelijk.
### 3.3 Kernverschillen en diagnostische overwegingen
Het onderscheid tussen fonologische en enkelvoudige SKS is cruciaal voor de diagnostiek en behandelplanning, aangezien beide stoornissen een totaal verschillende aanpak vereisen. Een verkeerde diagnose en behandeling, bijvoorbeeld het toepassen van een fonetische aanpak bij een fonologische stoornis, kan de voortgang belemmeren of zelfs negatieve effecten hebben.
> **Tip:** Het is belangrijk te beseffen dat het onderscheid tussen deze twee stoornissen niet altijd strikt te maken is en soms overlappend kan zijn. Flexibiliteit in de diagnostische benadering is daarom essentieel.
#### 3.3.1 Aanpak en behandeling
De aanpak bij fonologische SKS richt zich op de onderliggende fonologische processen en de representatie van klanken in het spraaksysteem. Bij enkelvoudige SKS ligt de focus meer op het aanleren van de correcte articulatie van specifieke klanken, eventueel met behulp van fonetische methoden.
#### 3.3.2 Diagnostiektools
Verschillende diagnostische instrumenten kunnen worden ingezet om tot een juiste differentiatie te komen:
* **Nederlands Articulatie Onderzoek (NAO)** en **NAO VV**: Deze onderzoeken richten zich op articulatieplaats en verwervingsvolgorde, en kunnen zowel fonetische als fonologische aspecten belichten.
* **Computergestuurde Audiometrische Indicatie (CAI)**: Een relatief nieuw instrument dat zowel fonetische als fonologische analyse mogelijk maakt voor kinderen van 2 tot 6 jaar.
* **Spraakklank Onderzoek (SKO)**: Een recenter instrument dat een diepgaande fonetische en fonologische analyse biedt, met modules voor vooronderzoek, basisonderzoek, inconsistentie en diadochokinese. Het genereert gedetailleerde rapporten met percentielwaarden en percentages.
> **Voorbeeld:** Een kind dat consequent de /k/ vervangt door een /t/ (bv. "taat" voor "kaat") vertoont waarschijnlijk een fonologisch proces (fronting). Een kind dat de /r/ niet kan uitspreken in bepaalde posities, maar dit wel in andere situudeert, kan een enkelvoudige articulatieprobleem hebben.
Bij de analyse van de onderzoeksresultaten is het van belang zowel de kwantitatieve (somscores, percentielen) als de kwalitatieve aspecten (welke klanken, welke fouten, in welke posities) te beschouwen om een gefundeerde conclusie te kunnen trekken. Dit helpt bij het bepalen van de specifieke kenmerken van de stoornis en het opstellen van een effectief behandelplan.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Spraakpathologie | Een discipline binnen de logopedie die zich bezighoudt met de diagnostiek en behandeling van stoornissen in de spraakproductie en -begrip. |
| Anamnese | Het systematisch verzamelen van informatie over de patiënt, zijn/haar achtergrond, de hulpvraag en de ontwikkeling, vaak door middel van een gestructureerd interview. |
| ICF | De Internationale Classificatie van het Functioneren, Handicap en Gezondheid (ICF) is een classificatiesysteem dat een gestandaardiseerd kader biedt om het functioneren van een persoon en de factoren die dit beïnvloeden, te beschrijven. |
| Spraakklankstoornissen (SKS) | Een algemene term voor moeilijkheden in de productie van spraakklanken, variërend van articulatieproblemen tot fonologische en fonetische stoornissen. |
| Fonologische SKS | Een type spraakklankstoornis dat voortkomt uit problemen in de taalontwikkeling en het systematisch toepassen van fonologische processen, wat leidt tot vervormingen, vervangingen of weglatingen van klanken in woorden. |
| Enkelvoudige SKS | Een spraakklankstoornis waarbij één of meerdere specifieke spraakklanken niet correct geproduceerd kunnen worden, zonder dat er sprake is van een duidelijke fonologische stoornis of organische belemmering. |
| Articulatie | Het proces van het produceren van spraakklanken door middel van de mond, tong, lippen, tanden, gehemelte en kaak. |
| Articulatieorganen | De anatomische structuren in het hoofd-halsgebied die betrokken zijn bij de productie van spraak. |
| Spontane spraakanalyse | Het observeren en analyseren van de natuurlijke spraakproductie van een persoon zonder specifieke aansturing, om inzicht te krijgen in de gebruikte klanken en patronen. |
| Drie-positietests | Een diagnostische methode waarbij klanken op drie posities in het woord worden getest: initiaal (begin), mediaal (midden) en finaal (eind). |
| Stimulatietest | Een test waarbij een logopedist probeert om een correcte productie van een specifieke klank uit te lokken bij de cliënt, om de therapiegevoeligheid te beoordelen. |
| NAO | Het Nederlands Articulatie Onderzoek, een instrument voor de beoordeling van de articulatie van spraakklanken bij kinderen. |
| NAO VV | De verwervingsvolgorde variant van het Nederlands Articulatie Onderzoek, die de volgorde van klankverwerving volgt. |
| SKO | Spraakklankonderzoek, een computergestuurd diagnostisch instrument voor fonetische en fonologische analyse van spraak. |
| CAI | Computergestuurd Articulatie/Fonologisch Instrument, een diagnostisch instrument dat computergestuurde analyse van spraak mogelijk maakt. |
| Fonetische SKS | Stoornissen in de motorische planning en programmering van spraakbewegingen, die leiden tot problemen in de uitspraak en vloeiendheid. |
| Klankverwerving | Het proces waarbij kinderen geleidelijk de verschillende klanken van hun moedertaal leren produceren en gebruiken. |
| Fonemisch | Betrekking hebbend op het fonemisch niveau, dat wil zeggen de betekenisonderscheidende klanken in een taal. |
| Morfemen | De kleinste betekenisdragende eenheden in een taal, die gecombineerd kunnen worden om woorden te vormen. |
| Lexicon | Het mentale woordenboek van een persoon, dat alle woorden bevat die bekend zijn, inclusief hun uitspraak, betekenis en grammaticale eigenschappen. |
| Grammaticale codering | Het proces waarbij de intentie tot communicatie wordt omgezet in een grammaticaal correcte zinsstructuur. |
| Fonologische codering | Het proces waarbij de grammaticale structuur wordt omgezet in een reeks van klanken die de woorden vormen. |
| Motorische planning en programmering | De neurologische processen die betrokken zijn bij het voorbereiden en uitvoeren van de bewegingen die nodig zijn voor spraakproductie. |
| Auditieve waarneming | Het vermogen om gesproken geluiden te horen en te verwerken, zodat ze herkend en geïnterpreteerd kunnen worden. |
| Diadochokinese | De vaardigheid om snel opeenvolgende, afwisselende bewegingen uit te voeren, zoals het snel herhalen van de klanken /pa/, /ta/, /ka/. |
| PCC (Procent Consonanten Correct) | Een maatstaf die het percentage correct geproduceerde medeklinkers ten opzichte van het totaal aantal beoogde medeklinkers aangeeft, gebruikt in de analyse van spraakklankstoornissen. |