Cover
Inizia ora gratuitamente HP1_readers.pdf
Summary
# Diabetes mellitus
Hier is een uitgebreide studiegids voor Diabetes Mellitus, gebaseerd op de verstrekte documentatie:
## 1. Diabetes mellitus
Dit hoofdstuk biedt een gedetailleerd overzicht van diabetes mellitus, inclusief de oorzaken, symptomen, diagnose, preventie, complicaties en behandelmethoden [7](#page=7).
### 1.1 Wat is diabetes mellitus?
Diabetes mellitus, ook wel suikerziekte genoemd, is een chronische aandoening waarbij het bloedsuikergehalte verhoogd is. Dit komt doordat het lichaam ofwel onvoldoende insuline aanmaakt, ofwel de aangemaakte insuline niet effectief kan gebruiken. Als gevolg hiervan kunnen cellen onvoldoende glucose opnemen, wat leidt tot een opeenhoping van suiker in het bloed. De meest voorkomende vormen zijn diabetes type 1 en type 2, naast tijdelijke vormen zoals zwangerschapsdiabetes en enkele zeldzame varianten [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.1.1 Type 1 diabetes
Bij type 1 diabetes valt het immuunsysteem de bètacellen in de alvleesklier aan en vernietigt deze, waardoor er geen of te weinig insuline wordt aangemaakt. Vanaf de diagnose is levenslange insuline-injectie noodzakelijk. Deze vorm ontstaat meestal bij kinderen en jongvolwassenen onder de 40 jaar, hoewel het ook op latere leeftijd kan voorkomen. Type 1 diabetes treft minder dan 10% van alle diabetespatiënten. De symptomen treden vaak snel en uitgesproken op, zoals veel plassen, dorst, vermageren en vermoeidheid. De oorzaak is nog niet volledig opgehelderd, maar erfelijke factoren spelen een rol, evenals omgevingsfactoren zoals virusinfecties en bepaalde voedingspatronen in de vroege levensfase. Recent onderzoek suggereert dat bètacellen onder stress een foutief eiwit kunnen produceren in plaats van insuline, wat de auto-immuunreactie kan uitlokken [22](#page=22) [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 1.1.2 Type 2 diabetes
Meer dan 90% van de diabetespatiënten lijdt aan type 2 diabetes. Deze vorm treedt meestal op vanaf 40 jaar en wordt gekenmerkt door twee problemen: een onvoldoende insulineproductie en een verminderde werking van de bestaande insuline. Erfelijke aanleg is een factor, maar overgewicht en een gebrek aan lichaamsbeweging verhogen het risico aanzienlijk. Een gezonde levensstijl kan type 2 diabetes grotendeels voorkomen. In tegenstelling tot type 1, hebben veel patiënten met type 2 diabetes bij diagnose weinig of geen klachten, waardoor de aandoening jarenlang onopgemerkt kan blijven. Vaak wordt de diagnose toevallig gesteld, of naar aanleiding van een complicatie zoals een slecht genezende wond [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 1.1.3 Zwangerschapsdiabetes
Zwangerschapsdiabetes is een specifieke vorm die vooral optreedt in de tweede helft van de zwangerschap. Het vereist nauwkeurige opvolging om risico's te beperken. Meestal verdwijnt de aandoening na de bevalling, maar een diagnose van zwangerschapsdiabetes duidt op een sterk verhoogd risico op het ontwikkelen van blijvende diabetes in de toekomst [8](#page=8).
#### 1.1.4 Andere vormen van diabetes
Naast type 1 en 2 bestaan er zeldzamere vormen zoals MODY, MIDD, LADA en neonatale diabetes. Diabetes kan ook veroorzaakt worden door pancreasontsteking of langdurig gebruik van medicatie zoals cortisone [9](#page=9).
### 1.2 Etiologie (Oorzaken)
De oorzaken van diabetes zijn niet volledig begrepen, maar risicofactoren en symptomen zijn cruciaal voor tijdige interventie. Type 1 diabetes is momenteel niet te voorkomen, terwijl type 2 diabetes grotendeels wel voorkómen kan worden door een gezonde levensstijl [9](#page=9).
#### 1.2.1 Ontstaan van type 2 diabetes
Type 2 diabetes ontstaat door een combinatie van verminderde insuline-efficiëntie en een achteruitgang van de alvleesklierfunctie. Belangrijke factoren zijn erfelijke aanleg, overgewicht/obesitas, een ongezonde leefstijl (weinig beweging, ongezonde voeding, roken) en leeftijd. Naarmate men ouder wordt (vanaf 45 jaar), stijgt het risico. Een gezonde leefstijl kan het risico aanzienlijk verlagen of de aandoening uitstellen [9](#page=9).
#### 1.2.2 Ontstaan van type 1 diabetes
Bij type 1 diabetes spelen erfelijke aanleg en omgevingsfactoren een rol. Er worden vaak antilichamen gevonden die gericht zijn tegen bètacellen, wat duidt op een auto-immuunziekte. De precieze trigger is onduidelijk, maar virusinfecties en stoornissen in het immuunsysteem kunnen de aanmaak van antistoffen in gang zetten. Personen met type 1 diabetes kunnen deze aandoening niet voorkomen [10](#page=10) [9](#page=9).
### 1.3 Epidemiologie
In België is er geen systematische registratie van diabetesdiagnoses, maar schattingen wijzen op een verdubbeling van het aantal diabetespatiënten in de afgelopen decennia, voornamelijk door een stijging van type 2 diabetes. De Internationale Diabetes Federatie (IDF) schat de prevalentie in België op 8,0% van de volwassen bevolking, wat oploopt tot naar verwachting 9,6% in 2030. Ongeveer één op de drie diabetespatiënten weet niet dat hij/zij de aandoening heeft. Type 2 diabetes komt frequenter voor in bepaalde bevolkingsgroepen, zoals personen van Turkse/Marokkaanse origine. Daarnaast bevindt 6,5% van de volwassenen zich in de 'grijze zone' van prediabetes [10](#page=10).
Bij type 1 diabetes (<10% van de gevallen) is er geen duidelijke stijgende trend. Het wordt meestal onder de 40 jaar vastgesteld, met een prevalentie van ongeveer 0,4% van de totale Belgische bevolking (ongeveer 40.000 mensen). Er is een opmerkelijke toename van type 1 diabetes op steeds jongere leeftijd vast te stellen, met name bij kinderen onder de 15 jaar [10](#page=10).
### 1.4 Alarmsymptomen
Type 2 diabetes verloopt vaak sluipend en kan leiden tot aanzienlijke orgaan- en weefselschade voordat het wordt ontdekt. Ongeveer een derde van de patiënten weet niet dat ze diabetes hebben. Belangrijke alarmsymptomen die een 'alarmbelletje' moeten doen rinkelen zijn [11](#page=11):
* Veel dorst en droge mond (polydipsie) [11](#page=11).
* Dikke plasdrang (polyurie) [11](#page=11).
* Onverklaarbare vermoeidheid [11](#page=11).
* Sterk vermageren ondanks normale eetlust [11](#page=11).
* Moeilijk genezende wonden, vooral aan de voeten [11](#page=11).
* Verminderd gezichtsvermogen [11](#page=11).
* Krampen, tintelingen of pijnen in voeten of benen [11](#page=11).
* Herhaalde schimmelinfecties (vagina/penis) [11](#page=11).
* Herhaalde blaasontstekingen [11](#page=11).
### 1.5 Diagnose
De diagnose van diabetes mellitus wordt gesteld aan de hand van labo-onderzoek van bloedafnames. Vingerprikken zijn hiervoor niet geschikt. Een nuchtere bloedsuikerwaarde (glycemie) van 126 mg/dl of hoger wijst op diabetes. Een waarde tussen 100-125 mg/dl duidt op 'prediabetes' (gestoorde nuchtere glycemie). Bij een bloedafname op een willekeurig moment (niet nuchter), is diabetes zeker als de bloedsuiker hoger dan 200 mg/dl is. Bij duidelijke symptomen kan één afwijkende labowaarde volstaan [11](#page=11).
De diagnose kan ook gesteld worden via de bepaling van het HbA1c ('versuikerde' hemoglobine). Een waarde van meer dan 6,5% (of 48 mmol/mol) wijst op diabetes. Twee metingen zijn hierbij nodig. Deze methode wordt momenteel niet terugbetaald voor personen zonder reeds vastgestelde diabetes [11](#page=11).
Bij prediabetes zijn maatregelen zoals gewichtsverlies, gezonde voeding en beweging aangewezen, en wordt herhaalde bloedafname na 6 maanden aangeraden [12](#page=12).
### 1.6 Preventie
Preventie richt zich voornamelijk op type 2 diabetes en omvat:
* **Voldoende lichaamsbeweging:** Dagelijks minimaal 30 minuten matig intensieve beweging (5 dagen per week) kan het risico op type 2 diabetes met tot 30% verminderen. Elke stap telt, en het verhogen van het dagelijkse aantal stappen met 2.500-3.000 kan het risico al aanzienlijk doen dalen [12](#page=12).
* **Beperken van sedentair gedrag:** Het verminderen van zittende momenten kan het risico met 10% verlagen. Regelmatige beweegpauzes thuis en op het werk zijn effectief [12](#page=12).
* **Gezonde en gevarieerde voeding:** Dit omvat voldoende vezels, beperking van vet- en verzadigde vet-inname en totale energie-inname [12](#page=12).
* **Gezonde leefstijl:** Voldoende slaap, stressvermijding en het behouden van een gezond gewicht zijn essentieel. Een gewichtsverlies van 5% kan het diabetesrisico met 30% verminderen [12](#page=12).
* **Niet roken:** Roken verhoogt het risico op type 2 diabetes met 50% [12](#page=12).
### 1.7 Verwikkelingen
Diabetes kan leiden tot zowel korte- als langetermijngezondheidsproblemen [13](#page=13).
#### 1.7.1 Verwikkelingen op korte termijn
* **Hypoglycemie (lage bloedsuiker):** Een bloedsuiker onder 60-70 mg/dl. Oorzaken zijn onder andere te veel insuline, te weinig voedselinname, te hoge alcoholinname, of bepaalde medicatie. Symptomen omvatten honger, zweten, beven, hartkloppingen, bleekheid, duizeligheid en wazig zien. Behandeling bestaat uit het innemen van snelwerkende koolhydraten (bv. druivensuiker, frisdrank) [13](#page=13).
* **Hyperglycemie (hoge bloedsuiker):** Een bloedsuiker boven 250 mg/dl die langdurig aanhoudt. Oorzaken zijn ziekte, te veel eten, onvoldoende beweging, te weinig insuline, stress of medicatie. Symptomen zijn veel plassen, veel dorst en vermoeidheid. Langdurig hoge waarden kunnen leiden tot uitdroging, ketoacidose (bij type 1) en schade aan organen. Voldoende drinken is cruciaal [14](#page=14).
* **Ketoacidose:** Voornamelijk gevaarlijk bij type 1 diabetes door een tekort aan insuline, waardoor vetten worden afgebroken en ketonen (giftige stoffen) vrijkomen, wat leidt tot bloedverzuring. Symptomen zijn braken, zwakte, slaperigheid, wazig zicht en een kenmerkende appelgeur van de adem. Onmiddellijk medische hulp is noodzakelijk [15](#page=15).
#### 1.7.2 Verwikkelingen op lange termijn
Langdurig hoge bloedsuikers kunnen leiden tot schade aan diverse organen en bloedvaten [15](#page=15).
* **Hart- en vaatziekten:** Een verhoogd risico op hartinfarct, beroerte en slechte bloedcirculatie in de benen (macro-angiopathie). Bij type 2 diabetes zijn dit de belangrijkste oorzaken van vroegtijdig overlijden. Alarmtekens zijn drukkende pijn op de borstkas (angor) en pijn in de kuiten tijdens het stappen (slagadervernauwing). Preventie omvat goede glycemiecontrole (HbA1c < 7%), gezond gewicht, niet roken, behandeling van cholesterol, hoge bloeddruk en regelmatige controle van risicofactoren [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Oogproblemen:** Aantasting van de bloedvaatjes in het netvlies (retinopathie) kan leiden tot bloedingen, vochtlekkage, en uiteindelijk blindheid als neovascularisatie optreedt. Jaarlijks oogonderzoek en strikte suiker- en bloeddrukcontrole zijn cruciaal [16](#page=16).
* **Nierproblemen:** Schade aan de bloedvaatjes en weefsels in de nieren (nefropathie). Microalbuminurie in de urine is een vroegtijdig alarmsignaal. Goede bloeddruk- en glycemiecontrole, en een zoutbeperking zijn belangrijk [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Zenuwaantasting (neuropathie):** Verstoorde prikkelgeleiding, vaak beginnend in de voeten. Symptomen variëren van gevoelloosheid tot pijn en rusteloze benen. Het kan ook andere organen beïnvloeden, zoals de bloeddrukregulatie, maaglediging en blaasfunctie. Jaarlijkse screening met een monofilament is noodzakelijk [17](#page=17).
* **Voetproblemen:** 25% van de diabetespatiënten ontwikkelt voetproblemen, vaak door verminderd gevoel (neuropathie) en slechte doorbloeding. Dit kan leiden tot moeilijk genezende wonden, infecties en uiteindelijk amputatie. Dagelijks voetonderzoek en een jaarlijkse grondige controle zijn essentieel [17](#page=17).
### 1.8 Behandeling en zorg
Het doel van de behandeling is het bereiken van zo normaal mogelijke bloedsuikerwaarden en het leiden van een zo normaal mogelijk leven, met maximale preventie van complicaties. De behandeling wordt verzorgd door een diabetesteam [18](#page=18).
#### 1.8.1 Educatie
Goede kennis van diabetes is essentieel voor zelfmanagement. Diabeteseducatie omvat het vergroten van kennis en inzicht in de aandoening, voeding, medicatie, meten en injecteren, en het omgaan met hypo's [18](#page=18).
#### 1.8.2 Bloedglucose meten
Zelfmonitoring van de bloedglucose met een bloedglucosemeter is dagelijkse kost voor veel diabetespatiënten, vooral voor insuline-spuitende patiënten. De gemeten waarden helpen bij het bijsturen van de behandeling in overleg met het diabetesteam [18](#page=18).
#### 1.8.3 Insuline
Insuline is een hormoon dat de bètacellen van de alvleesklier produceren. Geneesmiddelen met insuline worden onderhuids ingespoten. Type 1 diabetes vereist levenslange insuline-injectie, en ook bij type 2 diabetes is dit op termijn vaak nodig. Insulines kunnen ingedeeld worden naar type (humane insuline, insulineanalogen) en werkingsduur (kortwerkend, langwerkend, mengsels). Toediening gebeurt meestal met een insulinepen of een insulinepomp. Een insulinepomp bootst de natuurlijke insulineafgifte na met basale (continue) en bolus (maaltijdgebonden) doseringen. Insulinepompen zijn meestal voorbehouden voor personen met type 1 diabetes en zijn de eerstekeusbehandeling tijdens de zwangerschap [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 1.8.4 Medicatie
Voor type 2 diabetes zijn er verschillende orale bloedglucoseverlagende middelen (orale antidiabetica) beschikbaar. Deze medicatie werkt op verschillende manieren: door verbetering van de insulinegevoeligheid, stimulering van de insulinesecretie, beïnvloeding van incretines, of door verhoogde uitscheiding van suikers via de nieren. Enkel medicatie die de insulinesecretie bevordert, kan een hypo veroorzaken. Daarnaast zijn er incretinomimetica (spuitjes) die de werking van darmhormonen nabootsen. Medicatie is een belangrijk hulpmiddel, maar onvoldoende zonder gezonde leefstijlmaatregelen [19](#page=19) [20](#page=20).
### 1.9 Zorgsystemen en voorzieningen
In België zijn er drie zorgsystemen voor diabetespatiënten: het voortraject, het zorgtraject en de diabetesconventie. Aanvullende verzekeringen van ziekenfondsen bieden extra voordelen. Gespecialiseerde diabeteszorg wordt geleverd binnen diabetesconventies in ziekenhuizen, waarbij multidisciplinaire teams intensieve opvolging bieden en zelfzorgmateriaal en educatie ter beschikking stellen. Het zorgtraject type 2 is voor patiënten die behandeld worden met inspuitbare medicatie, en het voortraject type 2 biedt een betere omkadering vanaf de diagnose [20](#page=20).
---
# Dysfagie
Dysfagie, of slikstoornissen, omvat een reeks problemen die optreden tijdens het slikproces, met diverse mogelijke oorzaken en ernstige gevolgen. Als ergotherapeut is het cruciaal om de symptomen te herkennen en een rol te spelen in de behandeling ervan [27](#page=27).
### 2.1 Het normale slikproces
Het normale slikproces bestaat uit vier fasen [27](#page=27):
* **Orale voorbereidende fase:** Voedsel wordt in de mond gekauwd en vermengd met speeksel tot een bolus [28](#page=28).
* **Orale transportfase:** De tong transporteert de bolus richting de keelholte, waarbij de slikreflex wordt getriggerd [28](#page=28).
* **Faryngale fase:** Dit is een reflexmatige fase waarbij de luchtwegen worden afgesloten (neusweg door zacht verhemelte, luchtpijp door sluiting stemplooien, larynxbeweging) en de bolus naar de slokdarm wordt geleid [28](#page=28).
* **Oesofagale fase:** De bolus wordt door peristaltische contracties van de slokdarm naar de maag verplaatst [28](#page=28).
### 2.2 Gestoord slikken
Gestoord slikken ontstaat wanneer problemen optreden in één of meerdere slikfasen, wat kan leiden tot aspiratie [28](#page=28).
#### 2.2.1 Indeling van slikstoornissen
Slikstoornissen kunnen worden ingedeeld op basis van lokalisatie of etiologie:
* **Volgens lokalisatie:**
* **Oro-faryngale dysfagie:** Problemen bij de transfer van voedsel van mond naar farynx en slokdarm [29](#page=29).
* **Oesofagale dysfagie:** Transportproblemen ter hoogte van de slokdarm [29](#page=29).
* **Volgens oorzaak:**
* **Neurogene dysfagie:** Neurologische oorzaak [29](#page=29).
* **Structurele dysfagie:** Probleem ter hoogte van een anatomische structuur [29](#page=29).
* **Psychogene dysfagie:** Psychologische oorzaak [29](#page=29).
* **Iatrogene dysfagie:** Veroorzaakt door een medische behandeling [29](#page=29).
#### 2.2.2 Aspiratie
Aspiratie is het binnendringen van voedsel in de luchtpijp onder de stemplooien. Penetratie is het binnendringen boven de stemplooien. Bescherming tegen aspiratie gebeurt via sluiting van de stemplooien, larynxcontractie, neerklappen strotklepje en larynxbeweging. Wanneer deze bescherming faalt, kan aspiratie optreden [29](#page=29).
* **Aspiratie kan voorkomen:**
* **Voor de slikact:** Door orale dysfunctie, zoals premature spilling (voedseldeeltjes vallen in de keel voor slikreflex) of een vertraagde/afwezige slikreflex [29](#page=29).
* **Tijdens de slikact:** Door onvolledige of vertraagde afsluiting van de luchtpijp [29](#page=29).
* **Na de slikact:** Door stase (voedselresten) in de farynxwand, strotklepje of bovenste sluitspier van de slokdarm, gevolgd door overloop [29](#page=29).
#### 2.2.3 Dysfunctioneel slikken per fase
* **Orale dysfunctie:** Verminderde lipsluiting (orale terugvloei), beperkte kauwfunctie (problemen met bolusvorming), beperkte tongkracht en coördinatie (moeizaam bolustransport, verminderde orale controle, residu) [29](#page=29).
* **Faryngale dysfunctie:** Verminderde elevatie zacht verhemelte (nasale terugvloei), vertraagde slikreflexinitiatie, verminderd faryngeaal transport, vertraagde/verminderde laryngale beveiliging (risico op aspiratie) [30](#page=30).
* **Oesofagale dysfunctie:** Vertraagde/verminderde opening bovenste sluitspier, structurele afwijkingen van slokdarmwand/musculatuur [30](#page=30).
### 2.3 Etiologie (oorzaken)
Dysfagie is vaak een symptoom van een onderliggende aandoening [30](#page=30).
#### 2.3.1 Neuromusculaire aandoeningen
* **CVA (Cerebrovasculair Accident):** Bij 50% van acute CVA-patiënten ontstaat slikdysfunctie door neurologische uitval en/of craniale zenuwuitval. Spontane recuperatie is mogelijk tot 6 maanden post-event; 3-9% blijft dysfagisch [30](#page=30).
* **Andere neuromusculaire aandoeningen:**
* **Ziekte van Parkinson:** Hypo- en bradykinesie, rigiditeit en tremor beïnvloeden kauw- en slikbewegingen. Verminderde hoestkracht is ook een risico. Prevalentie van dysfagie kan oplopen tot 50% [30](#page=30).
* **Multiple Sclerose (MS):** Dysfagie (permanent bij 25%) door spierzwakte, spasticiteit of ataxie. Prevalentie neemt toe met ziekte-ernst [31](#page=31).
* **Amyotroof Laterale Sclerose (ALS):** Spierverlammingen, atrofie en onwillekeurige trillingen/spasmen leiden tot vroege orale symptomen (moeizaam kauwen, transportproblemen door tongatrofie) en later faryngale stoornissen (verminderde contracties, vertraagde initiatie, verminderde larynxbeveiliging) [31](#page=31).
#### 2.3.2 Structurele en functionele oorzaken
Structurele veranderingen aan strottenhoofd of slokdarm (bv. niet-ontspannende bovenste slokdarmsfincter, slokdarmwandproblemen) kunnen slikstoornissen veroorzaken. Dit kan het gevolg zijn van hoofd-halschirurgie of radiotherapie. Functionele problemen zijn beschreven onder 2.2.2.3 en 2.3.1.2 [31](#page=31).
#### 2.3.3 Presbyfagie
Dit verwijst naar slikmoeilijkheden ten gevolge van het ouder worden [31](#page=31).
### 2.4 Alarmsymptomen
Signalen die kunnen wijzen op dysfagie zijn [31](#page=31):
* Hoesten tijdens of na de maaltijd (let op: stille aspiratie!)
* Vochtig klinkende stem na eten
* Verhoogde slijmproductie
* Eten kost veel moeite (traag, vermoeidheid)
* Vermijden van bepaalde voedselconsistenties
* Terugvloei van voedsel langs neus of mond
* Achtergebleven voedselresten (mond/keel)
* Veelvuldig of krachtig slikken per hap
* Terugkeer van voedsel in de mond na slikken
* Opvallend gewichtsverlies
* Dehydratatie
* Frequente bovenste luchtweginfecties
* Indruk van ademhalingsproblemen tijdens maaltijd
### 2.5 Gevolgen
De gevolgen van dysfagie kunnen zich op vier niveaus situeren [32](#page=32):
* **Respiratoir:** Pneumonie door verslikken en aspiratie, afhankelijk van patiëntweerstand en voedselkwaliteit [32](#page=32).
* **Voeding en hydratatie:** Voedingsdeficiënties en onvoldoende vochtinname door het weglaten van bepaalde voedingsproducten [32](#page=32).
* **Sociaal:** Impact op het sociale leven omdat eten en drinken vaak sociale contexten heeft [32](#page=32).
* **Acute verstikking:** Ademhalingsblokkade door voedsel [32](#page=32).
### 2.6 Diagnose
De diagnose wordt gesteld via anamnese, klinisch onderzoek, endoscopie en radiologisch onderzoek [32](#page=32).
#### 2.6.1 Klinisch onderzoek
Inclusief weging, orale inspectie (tong, wangen, tanden, verhemelte, larynxheffing) en observatie van slikken met water of half-vaste voeding (veiliger bij aspiratievermoeden) [32](#page=32).
#### 2.6.2 Endoscopie
* **FEES (Fiberoptic Endoscopic Evaluation of Swallowing):** Endoscoop via neus voor beeldvorming van stemplooien en motoriek. Gebruik van gekleurde bollen om stase, penetratie en aspiratie te detecteren. Beperking: geen beeld tijdens de slikact [32](#page=32).
* Andere endoscopieën: Laryngoscopie (larynx) en oesofagogastroscopie (slokdarm en maag) [32](#page=32).
#### 2.6.3 Radiologie
Beeldvorming van slikfasen om morfologische en functionele afwijkingen op te sporen met behulp van contrastmiddelen en röntgenfoto's/video [33](#page=33).
### 2.7 Behandeling en zorg
De behandeling wordt bepaald na evaluatie en slikonderzoek, rekening houdend met cognitieve en communicatieve vermogens, en facilitaire voorzieningen. Doel is efficiëntie, veiligheid en psychosociale aspecten van eten/drinken te bevorderen [33](#page=33).
#### 2.7.1 Multidisciplinaire samenwerking
Diverse disciplines werken samen bij de behandeling van dysfagie, waaronder ergotherapeuten. De rol van de ergotherapeut kan gericht zijn op: alertheid/oriëntatie, cognitieve/gedragsregulatie, positionering, zelfstandig eten, orale/faryngale sensorische en motorische stoornissen [33](#page=33).
#### 2.7.2 Medische behandeling
Mogelijkheden zijn chirurgische interventies (bv. Zenker's divertikel, stemplooiverlamming), medicatie (bv. L-dopa bij Parkinson) of tijdelijke plaatsing van een PEG- of NG-sonde voor alternatieve voeding [34](#page=34).
#### 2.7.3 Compenserende behandeling
Dit omvat aanpassingen om symptomen direct te beheren [34](#page=34).
* **Houdingsaanpassingen:** Flexie van het hoofd (kin op borst) helpt bij verminderde farynxcontracties en larynxbeveiliging. Hoofd draaien naar de aangedane zijde bij unilaterale dysfunctie stuurt de bolus naar de niet-aangedane zijde. Hoofd kantelen naar de niet-aangedane zijde bij unilaterale faryngale dysfunctie kan de bolusstroom helpen sturen [34](#page=34).
* **Specifiek materiaal:** Dysfagiebekers, -lepels, -borden [35](#page=35).
* **Voedingsaanpassingen:** Aanpassen van volume, temperatuur, smaak en consistentie [35](#page=35).
* **Vast voedsel:** Indicatie bij verminderde laryngale afsluiting en orale controle [35](#page=35).
* **Half-vast voedsel:** Indicatie bij verminderd oraal/faryngeaal transport, vertraagde initiatie faryngale slik en verminderde opening slokdarmsluitspier [35](#page=35).
* **Vloeibaar voedsel:** Indicatie bij verminderd oraal/faryngeaal transport, verminderde opening slokdarmsluitspier, *mits* goede laryngale beveiliging [35](#page=35).
* **Luchtwegbeveiligingstechnieken:**
* **Supraglottic swallow:** Bewuste afsluiting luchtweg vóór slikreflex [35](#page=35).
* **Effortful swallow & multiple swallow:** Extra krachtig slikken en veelvuldig slikken, geïndiceerd bij verminderde farynxcontracties en verminderd oraal transport [35](#page=35).
* **Mendelsohn maneuver:** Willekeurige larynx Elevatie door aanspannen mondbodemspieren om slokdarmsluitspier te openen [35](#page=35).
#### 2.7.4 Revaliderende behandeling
Doel is de slikstoornis te verbeteren [35](#page=35).
* **Mondmotorische en sensorische oefeningen:** Verbeteren efficiëntie, veiligheid, triggering faryngale slik, spiervolume, kracht en bewegingsuitslag. Het principe 'use it or lose it' is hierbij belangrijk [35](#page=35).
* **Andere slikmaneuvers:** Shaker maneuver, Masako maneuver kunnen ook revaliderend werken [35](#page=35).
#### 2.7.5 Algemene adviezen
* Minimaliseer storende externe prikkels (tv, praten) [36](#page=36).
* Zit rechtop met licht gebogen hoofd [36](#page=36).
* Neem kleine hoeveelheden voedsel/drank [36](#page=36).
* Neem voldoende rustpauzes [36](#page=36).
* Neem pas een volgende hap als de mond leeg is [36](#page=36).
* Slik extra krachtig en/of meerdere malen per hap [36](#page=36).
* Hoest regelmatig tijdens de maaltijd [36](#page=36).
* Controleer de mond na de maaltijd [36](#page=36).
---
# Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen
Dit deel introduceert middelgerelateerde en verslavingsstoornissen, inclusief legale en illegale middelen, gokstoornissen, en de effecten op de hersenen en het beloningssysteem [38](#page=38).
### 3.1 Inleiding
Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen omvatten zowel legale (alcohol, tabak) als illegale middelen, evenals niet-middelgerelateerde verslavingen zoals gokstoornissen. Alcohol is het meest gebruikte middel; in 2018 dronk 70% van de Vlaamse uitgaanders minstens wekelijks alcohol, en 4% dagelijks. Tijdens de Covid-19-maatregelen nam het alcoholgebruik toe bij 20% tot 30% van de Vlaamse bevolking, met name bij 35-44-jarigen en hogeropgeleiden [38](#page=38).
Voor illegale middelen betreft het merendeel van de zorgperiodes bij CGG cannabisgebruik (58% in 2005-2015). Opnames in ziekenhuizen met als hoofddiagnose misbruik of afhankelijkheid van andere illegale middelen dan cannabis betroffen voornamelijk opiaatafhankelijkheid. In België speelde in 2016 64% van de bevolking van 18 jaar en ouder het afgelopen jaar kansspelen. In 2018 liep 1% van de Vlaamse bevolking een risico op gokverslaving, waarvan 0,3% een hoog risico had, en slechts 14% van de probleemgokkers zocht hulp [38](#page=38).
### 3.2 Leerdoelen
* De student noemt de hoofdtypen van middelgerelateerde stoornissen volgens de DSM-V en hun algemene kenmerken [39](#page=39).
* De student benoemt en beschrijft niet-middelgerelateerde verslavingen en compulsief gedrag [39](#page=39).
* De student legt het verschil uit tussen fysiologische en psychologische afhankelijkheid en herkent de tekenen hiervan [39](#page=39).
* De student legt aan een leek uit wat wordt verstaan onder misbruik, afhankelijkheid, tolerantie en onttrekkingssyndroom [39](#page=39).
* De student beschrijft en herkent de kenmerken van delirium en weet wanneer dit optreedt, en noemt de risicofactoren [39](#page=39).
* De student noemt het syndroom van Korsakov en de ziekte van Wernicke als voorbeelden van neurocognitieve stoornissen door middelen en legt de problematiek uit [39](#page=39).
* De student benoemt binnen welke categorie een psychoactief middel thuishoort en beschrijft de effecten en risico's ervan [39](#page=39).
* De student schetst de belangrijkste theoretische perspectieven voor het begrijpen van middelgerelateerde stoornissen [39](#page=39).
* De student legt het effect van cocaïne en alcohol op de hersenen uit [39](#page=39).
* De student legt de rol van neurotransmitters en hun invloed op het beloningssysteem bij verslavingsproblematiek uit [39](#page=39).
* De student bespreekt de behandelmethoden van middelgerelateerde stoornissen [39](#page=39).
* De student geeft voorbeelden en kenmerken van een gokstoornis en bespreekt de behandelmethoden hiervoor [39](#page=39).
### 3.3 Verwerkingsvragen
#### 3.3.1 Vraag 1: Stellingen juist of fout?
a) Je kunt niet psychologisch afhankelijk zijn van een middel zonder er ook lichamelijk van afhankelijk te zijn [40](#page=40).
b) Het is veilig om iemand die door alcoholgebruik bewusteloos is geraakt gewoon zijn ‘roes te laten uitslapen’ [40](#page=40).
c) Coca-Cola bevatte oorspronkelijk cocaïne [40](#page=40).
d) Een delirium wordt bijna altijd veroorzaakt door de consumptie van giftige paddenstoelen [40](#page=40).
e) Roken is alleen een slechte gewoonte, geen lichamelijke verslaving [40](#page=40).
f) Mensen die ‘goed tegen drank kunnen’, m.a.w. beter dan de meeste mensen, worden geen probleemdrinkers [40](#page=40).
g) Bij een veel toegepaste behandeling van heroïneverslaving wordt heroïne door een andere verslavende drug vervangen [40](#page=40).
#### 3.3.2 Vraag 2: Effect van cocaïne
Hoe kan je het effect van het gebruik van cocaïne op het centraal zenuwstelsel het best omschrijven [40](#page=40)?
a) Dempend [40](#page=40).
b) Stimulerend [40](#page=40).
c) Vertekenend [40](#page=40).
d) Stimulerend en vertekenend [40](#page=40).
#### 3.3.3 Vraag 3: Effect van alcohol
a) Wat is het effect van alcohol op het centraal zenuwstelsel [40](#page=40)?
b) Hoe wordt dit effect bereikt, of -met andere woorden- wat is het werkingsmechanisme van alcohol op het centraal zenuwstelsel [40](#page=40)?
c) Welke medicijnen werken op een gelijkaardige manier [40](#page=40)?
### 3.4 Casus: Marie
Marie was een gezellige vrouw die veel alcohol dronk, vooral bier, later ook porto en witte wijntjes. Ze had moeite met vernieuwingen op haar werk en begon ook daar te drinken, evenals thuis uit haar verborgen voorraad. Na te laat en dronken op haar werk te verschijnen, werd ze ontslagen [41](#page=41).
Vraag bij de casus: Zou je bij Marie spreken over gebruik of misbruik van alcohol? Staaf je antwoord met duidelijke argumenten uit de casus [41](#page=41).
### 3.5 Zelf op zoek gaan
Schets een concreet voorbeeld van een gokstoornis [41](#page=41).
---
# Decubitus
Decubitus is een medische term voor weefselafsterving veroorzaakt door druk, schuif- en/of wrijfkrachten, met significante gevolgen voor de patiënt, revalidatie en omgeving [42](#page=42).
### 4.1 Wat is decubitus?
Decubitus, ook bekend als doorligwonde of drukletsel, is een gelokaliseerde beschadiging van de huid en/of onderliggend weefsel, meestal ter hoogte van een botuitsteeksel, als gevolg van druk, al dan niet in samenhang met schuifkracht. De onderliggende oorzaak is het dichtdrukken van kleine bloedvaatjes door druk, waardoor weefsel te weinig zuurstof en voedingsstoffen ontvangt en afsterft. Dit leidt niet enkel tot huidletsel, maar primair tot afsterven van onderhuids weefsel en spieren, wat ernstige complicaties en verminkingen kan veroorzaken. Decubitus is een significant gezondheidsprobleem, met naar schatting 10 tot 20% van de ernstig zieke patiënten en patiënten met mobiliteitsstoornissen die eraan lijden in diverse zorginstellingen en thuis. Langdurige bedrust die vaak gepaard gaat met decubitus, heeft negatieve fysieke, psychische en sociale gevolgen en beïnvloedt de levenskwaliteit negatief [42](#page=42).
### 4.2 Indeling decubitus
De classificatie van decubituswonden, aanbevolen in de "richtlijn decubitus preventie en behandeling", kent vier categorieën. Deze indeling dient epidemiologische doeleinden om de ernst van decubitus weer te geven, maar correleert niet direct met de te starten behandeling [42](#page=42).
#### 4.2.1 Graad 1: Niet-wegdrukbare roodheid
Graad 1 kenmerkt zich door niet-wegdrukbare roodheid op een intacte huid. Dit kan gepaard gaan met huidverkleuring, warmte, zwelling of weefselverharding. Bij een lichte huidskleur presenteert het zich als een afgelijnde zone met blijvende roodheid. Bij een donkere huid is er een observeerbare, druk-gerelateerde verandering van de intacte huid, mogelijk met afwijkende huidtemperatuur (warmer of kouder dan de omgeving), weefselconsistentie (hard of zacht), en gevoeligheid (pijn, jeuk). Ook hier is een afgelijnde zone herkenbaar met blijvende rode, blauwe of paarse tinten. Bij het verschijnen van niet-wegdrukbare roodheid op een drukpunt dient onmiddellijk gestart te worden met preventie, of de bestaande preventie moet worden opgevoerd [43](#page=43).
#### 4.2.2 Graad 2: Blaar of open blaar
Graad 2 wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een blaar of een opengesprongen blaar [43](#page=43).
#### 4.2.3 Graad 3: Oppervlakkige decubitus
Graad 3 betreft een huiddefect met schade of necrose van de huid, die zich kan uitstrekken tot aan het onderliggende bindweefselvlies, maar niet daaronder. Dit presenteert zich als een diepe krater [43](#page=43).
#### 4.2.4 Graad 4: Diepe decubitus
Graad 4 omvat een uitgebreide aantasting, weefselafsterfte (necrose) en/of schade aan spieren, botweefsel of ondersteunende weefsels, al dan niet met huidbeschadiging [44](#page=44).
### 4.3 Decubitus bij ouderen
Decubitus komt frequent voor bij ouderen, vooral op plaatsen waar de huid langdurig samengedrukt wordt tussen benige uitsteeksels en een zit- of ligoppervlak. Een doorligwonde ontstaat door constante druk gedurende langere tijd, of door veelvuldige schuifkrachten, zoals bij slecht uitgevoerde hef- en tiltechnieken. Zelfs een constante druk van 150 tot 200 gram per vierkante centimeter kan de capillaire flow blokkeren en tot weefselnecrose leiden. Aanvankelijk ontstaat roodheid, gevolgd door ischemie en necrose, waarna een ulcus (zweer) kan vormen die uitgroeit tot een holte. De genezingstijd is afhankelijk van de effectieve verwijdering van de oorzaak (druk wegnemen) en de grootte van de wonde. Ouderdomsaandoeningen zoals diabetes, overgewicht en incontinentie kunnen het genezingsproces aanzienlijk vertragen. Bij ouderen is de stuit het voornaamste risicogebied voor de ontwikkeling van decubituswonden [44](#page=44).
#### 4.3.1 Effecten op handelen en participatie
Doorligwonden treffen voornamelijk bedlegerige ouderen met een hoge graad van afhankelijkheid, zoals ouderen met ernstige dementie of rolstoelgebruikers. Wonden aan de hielen kunnen de mobiliteit verder beperken [44](#page=44).
#### 4.3.2 Ergotherapeutische interventies met effect op handelen en participatie
Ergotherapeuten richten zich primair op preventie van decubitus, eerder dan op wondverzorging. Belangrijke interventies omvatten een goede positionering en het toepassen van wisselhoudingen, evenals het stimuleren van beweging om de bloedcirculatie te bevorderen. Antidecubitusmaterialen, zoals speciale matrassen en zitkussens, zijn verkrijgbaar om personen correct te positioneren. Ergotherapeuten spelen een cruciale rol in het adviseren van geschikte rolstoelen, met kantelstanden die wisselhoudingen mogelijk maken, waardoor zwaar zorgbehoevende ouderen kunnen deelnemen aan sociale activiteiten. Het is de taak van de ergotherapeut om de kostprijs van dergelijke materialen te verantwoorden aan de hand van het lichamelijke voordeel en te wijzen op beschikbare premies en rentesystemen. Naast hulpmiddelen en bewegingsadvies is aandacht voor de hygiëne van de rolstoel essentieel; regelmatig onderhoud van de zitting is aangewezen. Het vochtig houden van de huid met oliehoudende verzorgingsproducten biedt meerwaarde en kan als tip worden meegegeven tijdens wasmomenten [45](#page=45).
#### 4.3.3 Slotcasus
Mevrouw Van Dael, 91 jaar, werd na een ziekenhuisopname verzorgd in een WZC vanwege haar dementie. Een ergotherapeut huurde een passieve rolstoel met een zacht, druk-verdelend zitgedeelte, waardoor mevrouw Van Dael kon deelnemen aan ochtendactiviteiten, zoals het snijden van groenten. Hoewel haar bijdrage beperkt was, ervaarde ze het gevoel erbij te horen [44](#page=44) [45](#page=45).
### 4.4 Decubitus bij personen met een neurologisch letsel: ruggenmergletsel
Individuen met een ruggenmergletsel (SCI) lopen een constant risico op het ontwikkelen van doorligwonden, omdat ze vaak het sensorische feedback missen dat hen aanzet tot positiewisselingen. Constante druk door een statische houding kan leiden tot huidbeschadiging. Alle personen met SCI moeten een schema voor drukverlichting hanteren. Personen met sterke bovenste ledematen kunnen druk verlichten door voorover te leunen of zijwaarts te kantelen. Personen die dit niet kunnen, moeten gebruikmaken van een elektrische rolstoel met kantel- of ligfunctie. Naast de bilpartijen zijn ook andere lichaamsdelen kwetsbaar, zoals de schouderbladen en het achterhoofd bij hoog-tetrapelgie. Het drukverlichtingsprogramma is alleen succesvol als het geïntegreerd wordt in de dagelijkse routines na ziekenhuisopname. Het is een uitdaging om een volwaardig leven te leiden met de noodzaak tot constante waakzaamheid, huidinspecties, positiewisselingen, onderhoud van hulpmiddelen en minutieuze keuzes in activiteit. Recent onderzoek suggereert dat 2 minuten drukverlichting per uur zittend in de rolstoel nodig is voor weefselzuurstofperfusie, en dat positiewisselingen in bed elke 2 uur dienen plaats te vinden [45](#page=45) [46](#page=46).
> **Tip:** Educatief materiaal, zoals consumentengidsen en websites, kunnen nuttig zijn voor het versterken van het preventieprogramma, maar educatie alleen is niet voldoende [46](#page=46).
Voorbeelden van de rol van ergotherapie bij decubituspreventie omvatten training in huidinspecties, het instellen van routines voor inspectie en reiniging van kwetsbare gebieden, het beoordelen van omgevingsfactoren (bv. voedingskeuzes), het aanbevelen van geschikte uitrusting (bv. zitkussens), en het helpen creëren van een dagprogramma met voldoende rustperiodes [46](#page=46).
### 4.5 Decubitus bij personen met een neurologisch letsel: NAH
Na een beroerte (stroke) hebben patiënten een verhoogd risico op doorligwonden door factoren zoals abnormale sensatie, contracturen, ondervoeding, immobiliteit, en spier- en weefselatrofie, vaak gecompliceerd door hogere leeftijd. Preventie, in plaats van behandeling, dient de focus te zijn. Preventieve maatregelen omvatten frequente herpositionering, het schoon en droog houden van de huid, adequate voeding, en drukverlagende matrassen voor hoog-risicopatiënten. Na het ontstaan van doorligwonden zijn naast preventieve maatregelen ook nauwkeurige wondzorg en mogelijk chirurgische reconstructie van belang [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 4.5.1 Huidbescherming en preventie van afbraak
Huidbeschadiging en doorligwonden zijn veelvoorkomende complicaties bij patiënten op de intensive care of na acute opnames. Na een beroerte verhoogt langdurige bedrust, immobiliteit, slechte circulatie, ondervoeding, oedeem, lage arousal, verwardheid en incontinentie het risico. Drukmanagement en huidbescherming moeten deel uitmaken van elke behandelsessie. Preventie is een teamverantwoordelijkheid; de ergotherapeut speelt een unieke rol door het observeren van het gehele lichaam op tekenen van huidbeschadiging. Gebieden van zorg bij IC-patiënten zijn het sacrum, achterhoofd, hielen, trochanter major en ellebogen. De therapeut kan bescherming bieden met elleboog- en hielkussens en methoden om druk op het achterhoofd en sacrum te verlichten, evenals gespecialiseerde matrassen aanbevelen [47](#page=47).
### 4.6 Decubitus bij personen met een neurologisch letsel: Multiple Sclerose
Langdurig zitten of liggen in één positie verhoogt het risico op doorligwonden. Preventie is cruciaal. Een drukzweer, ook wel doorligwonde of bedwonde genoemd, is een gebied van dode of stervende huid of onderliggend weefsel doordat de bloedtoevoer stagneert. Onbehandeld kunnen druk-ulceren leiden tot ernstige problemen [47](#page=47).
#### 4.6.1 Wie loopt risico?
Personen die moeite hebben met bewegen of regelmatig van positie veranderen, of die geen druk voelen opbouwen, lopen meer risico. Rolstoelgebruikers, bedlegerige personen en ouderen lopen het hoogste risico. Een MS-relaps, met verminderde sensatie of bewegingsproblemen, kan het risico verhogen [48](#page=48).
#### 4.6.2 Hoe ontstaan ze?
Druk-ulceren kunnen op verschillende manieren ontstaan. Het meest voorkomend is rusten op een klein benig gebied zonder te bewegen voor langere tijd. Het kan al binnen 20 minuten beginnen met druk-schade. Het lichaamsgewicht op een klein huidoppervlak stopt de bloeddoorstroming. Bij langdurig zitten, vooral in een rolstoel, wordt een aanzienlijk deel van het lichaamsgewicht gedragen door de zitbeenderen, wat dit gebied bijzonder kwetsbaar maakt. Andere risicogebieden zijn de hielen en het achterhoofd [48](#page=48).
Andere factoren die bijdragen aan het ontstaan van een ulcus zijn:
* **Schuiven (Shearing):** Huidlagen die over elkaar of over dieper weefsel schuiven, veroorzaakt door bijvoorbeeld naar beneden glijden of omhoog getrokken worden in bed of stoel [48](#page=48).
* **Transfers:** Verplaatsen van bed naar stoel kan de huid schuren en beschadigen; voorzichtigheid is geboden om schuren en slepen te vermijden [48](#page=48).
* **Wrijving (Friction):** Kan optreden wanneer kleding tegen de huid schuurt en de opperhuid verwijdert, vaak door slechte til- en verplaatsingstechnieken [48](#page=48).
* **Gevoelloosheid (Numbness):** MS kan leiden tot veranderde sensaties of gevoelloosheid, waardoor men druk niet voelt opbouwen en de positie niet aanpast [48](#page=48).
* **Pijn (Pain):** Pijn kan ertoe leiden dat men terughoudend is om van positie te veranderen uit angst voor meer pijn, waardoor druk zich kan opbouwen [48](#page=48).
* **Vochtigheid (Dampness):** Zweet, vochtige wonden of incontinentie maken de huid kwetsbaarder [48](#page=48).
* **Voorgeschiedenis (History):** Littekenweefsel van eerdere druk-ulceren is zwakker en vatbaarder voor schade [48](#page=48).
* **Dieet (Diet):** Een slecht dieet kan het risico verhogen. Gewichtsverlies kan leiden tot minder beschermend vetweefsel over benige uitsteeksels, en onvoldoende vochtinname kan leiden tot uitdroging van de huid [48](#page=48).
---
# Incontinentie
Incontinentie, het ongewenst verlies van urine of ontlasting, is een veelvoorkomend en sociaal invaliderend probleem bij ouderen en personen met neurologische aandoeningen, wat aanzienlijke impact heeft op hun handelen en participatie [50](#page=50) [51](#page=51).
### 5.1. Incontinentie bij ouderen
Incontinentie voor urine is een belangrijk sociaal probleem door het bestaande taboe, waardoor het opbouwen van een vertrouwensrelatie met hulpverleners cruciaal is. Het komt voor bij ongeveer een kwart van de thuiswonende ouderen, met een hogere prevalentie bij 80-plussers en bij vrouwen. In zorginstellingen is dit percentage aanzienlijk hoger [50](#page=50).
#### 5.1.1. Vormen van urineverlies
Verschillende vormen van urineverlies worden onderscheiden:
* **Stressincontinentie:** Urineverlies bij inspanningen die de intra-abdominale druk verhogen, zoals hoesten of niezen. Dit wordt vaak geassocieerd met een verzwakte bekkenbodem, met name na bevallingen bij vrouwen [50](#page=50).
* **Urge-incontinentie (drangincontinentie):** Veroorzaakt door een overactieve blaas (hypertonie van de m. detrusor) die ongewild contracties veroorzaakt, zelfs bij geringe vulling. Dit gaat vaak gepaard met pollakisurie (frequent urineren) en nycturie (overmatige nachtelijke urineproductie), wat het valrisico verhoogt [51](#page=51).
* **Overloopincontinentie:** Kenmerkt zich door ongewilde kleine lekkages uit een slappe of overrekte blaas, vaak veroorzaakt door anatomische obstructies van de urethra (bv. prostaathypertrofie, tumoren, verharde faeces) [51](#page=51).
* **Functionele incontinentie:** De oorzaak ligt buiten het urinewegstelsel, bijvoorbeeld door desoriëntatie bij dementie, mobiliteitsproblemen of gebrek aan tijdige hulp bij het toiletbezoek. Een groot deel van rusthuisbewoners heeft hulp nodig bij het toiletbezoek [51](#page=51).
* **Incontinentie door fistels:** Resulteert in continu verlies van kleine hoeveelheden urine, vaak veroorzaakt door carcinomen van blaas en vagina [51](#page=51).
#### 5.1.2. Stoelgangincontinentie
Stoelgangincontinentie is een nog groter sociaal invaliderend probleem en kan worden veroorzaakt door obstipatie (met overloopdiarree), denervatie van de bekkenbodem, diarree, colonaandoeningen of een onvindbaar toilet. De inschatting van hulpverleners kan het probleem verergeren door verkeerde prioriteiten of het negeren van signalen [51](#page=51).
#### 5.1.3. Effecten op handelen en participatie
Incontinentie is een belangrijke reden waarom thuiswonende ouderen sociaal terugtrekken. Schaamte, angst voor ongelukjes, het onhygiënisch gevoel en problemen met het gebruik van vreemde toiletten tasten het psychosociaal welbevinden en de participatie aan sociale netwerken sterk aan [51](#page=51).
#### 5.1.4. Ergotherapeutische interventies
Ergotherapeuten spelen een cruciale rol bij het aanpakken van incontinentieproblemen, waarbij een multidisciplinaire aanpak essentieel is. Belangrijke interventies omvatten [52](#page=52):
* **Omgevingsaanpassingen:** Verbeteren van de bereikbaarheid en functionaliteit van toiletten en het signaleringssysteem [52](#page=52).
* **Signaleren en stimuleren:** Aandacht hebben voor signalen van aandrang en ouderen discreet aansporen tot regelmatige toiletbezoeken [52](#page=52).
* **Adviseren van opvangmaterialen:** Zorgvuldige analyse en advisering over geschikte materialen, waarbij men niet te snel moet grijpen naar luiers om zelfredzaamheid te behouden [52](#page=52).
* **Bespreken van problematiek:** Open communicatie met ouderen over incontinentie kan reeds een positief effect hebben [52](#page=52).
* **Herintegratie in sociale context:** Het doel is ouderen te betrekken in sociale activiteiten, beginnend met kleine, succesvolle ervaringen [52](#page=52).
* **Discrete uitvoering:** Alle interventies en materialen moeten discreet worden uitgevoerd en opgeborgen om privacy te respecteren [52](#page=52).
#### 5.1.5. Slotcasus
Een huisbezoek leidde tot oplossingen zoals het verkrijgen van luiers via de mutualiteit, het plaatsen van een verhoogd toilet met grepen, een aangepaste vuilnisbak voor gebruikte luiers en discrete opberging van incontinentiemateriaal. Dit resulteerde in verbeterde sociale participatie voor Mevr. Van Inn [52](#page=52).
### 5.2. Incontinentie als gevolg van een neurologisch letsel - ruggenmergletsel
Bij complete laesies op of boven het S2-S5 niveau is er verlies van vrijwillige controle over mictie en defecatie, resulterend in reflexieve uitscheiding. Bij incomplete laesies in de conus medullaris of cauda equina kan er sprake zijn van gemengde sensorische en/of motorische uitval. Het doel van een eliminatieprogramma is het bevorderen van gezondheid, het verminderen van complicaties en het faciliteren van participatie [53](#page=53).
#### 5.2.1. Stoelgangmanagement
Een typisch stoelgangprogramma omvat orale medicatie voor optimale consistentie, een dagelijkse routine van transfers naar het toilet, kledingmanagement, inbrengen van een zetpil en digitale stimulatie om reflexmatige defecatie te veroorzaken. Ergotherapeuten ondersteunen bij het aanleren van deze vaardigheden, met specifieke aanpassingen voor personen met visuele of cognitieve beperkingen. Personen met tetraplegie hebben extra uitdagingen, zoals het gebruik van een commode, een 'dill stick' voor reflexstimulatie en de noodzaak van visuele compensatie. Het consequent uitvoeren van het stoelgangprogramma vermindert het risico op complicaties. De meeste individuen voeren hun programma om de dag uit in de ochtend, binnen 45 minuten [53](#page=53).
#### 5.2.2. Blaasmanagement
Het doel van het blaasmanagement is een eenvoudig en complicatie-arm routine. Terugkerende urineweginfecties zijn een veelvoorkomende complicatie na een ruggenmergletsel. Bladdersystemen omvatten [53](#page=53):
* **Verblijfskatheter:** Een katheter die langdurig in de urethra blijft en periodiek wordt vervangen. Er wordt gestreefd naar alternatieven om urineweginfecties te verminderen [54](#page=54).
* **Intermitterende katheterisatie (IC):** Handmatig inbrengen van een katheter in de blaas op vaste intervallen (ongeveer 4-6 uur) [54](#page=54).
* **Reflexblaaslediging:** Spontane urinelozing wanneer de blaas vol is. Dit vereist bij mannen een condoomkatheter en beenzak, en bij vrouwen een luier [54](#page=54).
Blaasmanagement is uitdagender voor vrouwen door hun kortere urethra en de locatie van de opening, wat het inbrengen van een katheter bemoeilijkt en hen vatbaarder maakt voor lekkage. Ergotherapeuten helpen bij het integreren van deze routines in reële situaties [54](#page=54).
### 5.3. Incontinentie als gevolg van een neurologisch letsel – NAH: CVA
Urinatoire incontinentie komt veel voor na een CVA (51-60%), wat de revalidatie bemoeilijkt, de ontslaglocatie beïnvloedt en stress veroorzaakt voor mantelzorgers. De prevalentie van incontinentie is significant, zelfs na 1 en 6 maanden na het CVA [54](#page=54).
#### 5.3.1. Urinaire dysfunctie na CVA
De gebruikelijke pathofysiologie is detrusorhyperreflexie, vaak geassocieerd met corticale laesies. Behandeling omvat getimed plassen, medicatie en intermitterende katheterisatie. Indien deze methoden falen, kan een verblijfskatheter noodzakelijk zijn, vooral bij patiënten die zichzelf niet kunnen katheteriseren of fysieke barrières hebben. Verbonden aan verblijfskatheters zijn hoge incidenties van urineweginfecties. Condoomkatheters kunnen een sociaal acceptabele oplossing bieden voor mannen. Het doel is continentie te handhaven en complicaties zoals huidbeschadiging te voorkomen [54](#page=54) [55](#page=55).
#### 5.3.2. Barrières voor participatie en kwaliteit van leven
Urinatoire incontinentie na CVA vormt een vaak over het hoofd geziene barrière voor participatie, met een aanzienlijke impact op de kwaliteit van leven (QoL) en welzijn. Het is geassocieerd met een verhoogd risico op plaatsing in een verpleeghuis, slechtere herstel na CVA, depressie en angst. Dit leidt tot een reductie van sociale activiteiten, veranderingen in fysieke activiteiten en de noodzaak van uitgebreide planning [55](#page=55).
### 5.4. Incontinentie als gevolg van een neurologisch letsel – NAH: Multiple Sclerose (MS)
Bij MS kunnen er problemen optreden met zowel het opslaan als het legen van de blaas. Deze problemen ontstaan wanneer de coördinatie tussen de blaas- en bekkenbodemspieren verstoord is door onderbroken zenuwbanen [55](#page=55).
#### 5.4.1. Blaasproblemen bij MS
* **Problemen met opslag:** Een kleine hoeveelheid urine kan reeds leiden tot blaascontracties, met frequent urineren (frequency) en aandrang (urgency) tot gevolg. Ernstige urgency kan leiden tot urgency-incontinentie [56](#page=56).
* **Problemen met legen:** Als de blaasspieren niet goed samenwerken, kan de urinestroom zwak en onderbroken zijn, en kan de blaas onvolledig leeglopen. Resterende urine kan leiden tot verdere blaascontracties en bijdragen aan urgency en frequency [56](#page=56).
#### 5.4.2. Stoelgangproblemen bij MS
De oorzaken van stoelgangproblemen bij MS zijn minder goed begrepen dan die van blaasproblemen. Mogelijke oorzaken zijn [56](#page=56):
* **Zenuwschade:** Verzwakte en trage colonspieren, vertraagde verwerking van afvalstoffen, wat leidt tot hardere stoelgang en obstipatie. Verstoorde interpretatie van rectale sensaties, defecte reflexen en vrijwillige spiercontrole, waardoor anale sfincterspieren niet goed ontspannen of samentrekken. Persen kan leiden tot lekkage door verzwakte anale spieren [56](#page=56).
* **Medicatie:** Medicatie kan obstipatie veroorzaken, of juist losse stoelgang, wat kan leiden tot stoelgangincontinentie [56](#page=56).
* **Andere MS-symptomen:** Blaasproblemen kunnen leiden tot een lage vochtinname, wat stoelgangproblemen kan veroorzaken. Vermoeidheid en mobiliteitsproblemen beperken beweging en activiteit, wat ook invloed heeft op de stoelgang [56](#page=56).
* **Emotionele factoren:** Psychologische factoren, zoals een negatieve motivatie om naar het toilet te gaan, of depressie, kunnen obstipatie veroorzaken [56](#page=56).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Diabetes Mellitus | Een chronische aandoening waarbij het bloedsuikergehalte verhoogd is doordat het lichaam onvoldoende insuline aanmaakt of de geproduceerde insuline onvoldoende werkzaam is. |
| Insuline | Een hormoon, geproduceerd door de bètacellen van de alvleesklier, dat een cruciale rol speelt bij het reguleren van de bloedsuikerspiegel door het faciliteren van glucoseopname door cellen. |
| Hypoglycemie | Een te lage bloedsuikerwaarde, meestal onder 60-70 mg/dl, die kan ontstaan door te veel insuline, te weinig voedselinname, of verhoogde energieverbruik. |
| Hyperglycemie | Een sterk verhoogde bloedsuikerwaarde, meestal boven de 250 mg/dl, die geleidelijk ontstaat en kan leiden tot uitdroging en op lange termijn orgaanschade. |
| Ketoacidose | Een gevaarlijke complicatie bij type 1 diabetes door insulinetekort, waarbij het lichaam vetten afbreekt voor energie, wat leidt tot de vorming van ketonen en verzuring van het bloed. |
| Retinopathie | Schade aan de bloedvaatjes in het netvlies van het oog, veroorzaakt door langdurig hoge bloedsuikerspiegels, wat kan leiden tot zichtverlies en uiteindelijk blindheid. |
| Nefropathie | Schade aan de bloedvaatjes en weefsels in de nieren als gevolg van een langdurig hoge bloedsuikerspiegel, wat kan leiden tot nierfalen. |
| Neuropathie | Een verstoring van de prikkelgeleiding via de zenuwbanen, vaak beginnend in de voeten, veroorzaakt door diabetes, en kan leiden tot gevoelloosheid, pijn en disfunctie van organen. |
| Dysfagie | Een aandoening waarbij een of meerdere problemen met het slikken optreden, wat kan leiden tot aspiratie, ondervoeding en dehydratie. |
| Aspiratie | Het binnendringen van voedsel of vloeistoffen in de luchtpijp onder het niveau van de stembanden, wat kan leiden tot longontsteking. |
| Presbyfagie | Slikmoeilijkheden die optreden als gevolg van het natuurlijke verouderingsproces van het lichaam, wat invloed heeft op de slikfunctie. |
| Decubitus | Een gelokaliseerde beschadiging van de huid en/of onderliggend weefsel, meestal ter hoogte van een botuitsteeksel, veroorzaakt door langdurige druk, schuif- of wrijfkrachten. |
| Zorgtraject | Een gestructureerd zorgmodel in België voor personen met diabetes type 2 die specifieke injecteerbare medicatie gebruiken, met als doel intensieve opvolging en ondersteuning. |
| Fortraject | Een nieuw zorgmodel in België bedoeld om patiënten met diabetes type 2 die geen deel uitmaken van een zorgtraject of gespecialiseerd centrum een betere omkadering te bieden vanaf de diagnosestelling. |
| Incontinentie | Ongewenst verlies van urine of ontlasting, wat grote sociale, psychische en fysieke gevolgen kan hebben voor de patiënt. |
| Stressincontinentie | Urineverlies dat optreedt bij inspanningen zoals hoesten, bukken of niezen, vaak door verzwakte bekkenbodemspieren. |
| Urge-incontinentie | Urineverlies als gevolg van een plotselinge, sterke aandrang om te plassen (drang), veroorzaakt door een overactieve blaas. |
| Functionele incontinentie | Urineverlies dat optreedt omdat de patiënt het toilet niet tijdig kan bereiken, bijvoorbeeld door mobiliteitsproblemen of desoriëntatie. |