Cover
Inizia ora gratuitamente Hoodstuk 15 Algemene Verpleegkundige.pdf-summary.pdf
Summary
# Klinisch redeneren: definitie en praktijkmodel
Dit onderwerp legt de basis voor klinisch redeneren in de verpleegkunde, definieert het proces en introduceert het Proactive Nursing model van Marc Bakker met zijn drie kerncompetenties: observeren, analyseren en communiceren.
### 1.1 Definitie en belang van klinisch redeneren
Klinisch redeneren kan worden gedefinieerd als het reflecteren op professioneel handelen binnen de praktijk. Het is een continu, dagelijks proces dat leidt tot medische of verpleegkundige diagnoses en omvat alle redeneringen met betrekking tot de gezondheidssituatie van een patiënt, van opname tot ontslag. Verpleegkundigen zijn 24/7 betrokken bij patiënten en vereisen flexibiliteit om de toestand van de patiënt te beoordelen en adequaat te reageren. De fundamentele vraag "Hoe gaat het?" is essentieel om inzicht te krijgen in het bio-psycho-sociale functioneren van de patiënt [4](#page=4).
### 1.2 Praktijkmodel van Marc Bakker
Marc Bakker heeft een universeel toepasbaar praktijkmodel voor klinisch redeneren ontwikkeld, genaamd "Proactive Nursing". Dit model streeft naar een eenduidige aanpak van klinisch redeneren en rust op drie kerncompetenties: observeren, analyseren en communiceren [4](#page=4).
> **Tip:** Het model van Marc Bakker biedt een gestructureerde aanpak voor het complexe proces van klinisch redeneren.
#### 1.2.1 Competentie 1: observeren
Observeren behelst het bewust zoeken naar klachten en opvallende verschijnselen (uiterlijk, verbale uitingen, mimiek, gedrag) om de toestand van de patiënt te beoordelen. Gestructureerd observeren is methodisch en wordt vaak uitgevoerd middels een assessment [4](#page=4).
De kernvraag bij observeren is: **Wat signaleer je op dit moment bij deze patiënt?** [4](#page=4).
* **Signaleren:** Dit omvat alles wat op een specifiek moment gezien, gevraagd, gehoord of geroken wordt. Het kan variëren van een "niet pluis" gevoel tot klinimetrische metingen, scores, klachten en bloedwaarden [4](#page=4).
* **Moment:** Observaties zijn tijdgebonden (bijvoorbeeld voor/na belasting, in een specifieke levensfase) en contextafhankelijk (fysiek, sociaal, maatschappelijk) [4](#page=4).
* **Patiënt:** Observaties moeten altijd in de context van de specifieke patiënt (kenmerken, gezondheidsachtergrond) worden geplaatst [4](#page=4).
Observaties worden door verpleegkundigen gebruikt als verzamelnaam voor signalen, symptomen en metingen, die zowel subjectief als objectief kunnen zijn. Het is belangrijk om observaties als een geheel te zien, als een vorm van assessment [5](#page=5).
Observatievaardigheden kunnen worden ingedeeld in verschillende niveaus [5](#page=5):
* **Niet pluissignalen:** Indicatoren van achteruitgang in mentale of lichamelijke toestand. Deze zijn vaak subjectief en moeilijk meetbaar, maar kunnen vroege signalen van onderliggend lijden zijn, zoals stress, pijn, kortademigheid, vermoeidheid of teruggetrokkenheid [5](#page=5).
* **Klinimetrie of parametrie:** Getalsmatig te waarderen observaties die de toestand van vitale functies in kaart brengen, zoals pols, ademhaling, temperatuur, bloeddruk, saturatie, glucose en stolling [5](#page=5).
* **Scoresystemen:** Gestructureerde observatiemethoden, zoals MEWS, pijnscores of DOS [5](#page=5).
* **Uitgebreid bloedbeeld:** Gedetailleerde analyse van bloedwaarden [5](#page=5).
* **Uitgebreide en specifieke telemetrie:** Zoals ECG, invasieve drukmetingen en beademingsparametrie [5](#page=5).
> **Tip:** Inventariseer welke observaties, parametrie en scoresystemen worden gebruikt op uw stageplaats.
#### 1.2.2 Competentie 2: analyseren
Analyseren is het inzichtelijk maken van de problematiek. Gestructureerd analyseren is methodisch en probleemoplossend. Dit kan worden gedaan aan de hand van de ICF zorgthema's, met name in niet direct levensbedreigende situaties [5](#page=5).
De kernvraag bij analyseren is: **Wat is goed, is in gevaar, gaat niet goed en wat moet er gebeuren?** [5](#page=5).
De analyse richt zich op het mentale en fysieke functioneren van de patiënt, het identificeren van functiestoornissen, functioneringsproblemen en hun oorzaken. Tevens wordt nagedacht over noodzakelijke interventies, zorg, informatievoorziening, educatie, advies, voorspraak en ondersteuning, waarbij de prioriteit wordt bepaald [5](#page=5).
Zorgthema's (volgens ICF) omvatten:
* **Welbevinden:** Algemeen welbevinden, onderverdeeld in mentaal, lichamelijk en sociaal welbevinden. Factoren kunnen positief (veilig, geborgen, opgewekt) of negatief (pijn, koorts, moe, bang) zijn [6](#page=6).
* **Mentale functies:** Dit omvat abstract denken, taal, emotie, bewustzijn, oriëntatie, geheugen, stemming, denken, hogere cognitieve functies, reken- en taalfunctie, etc. Assessment kan onder andere via de SCEGS plaatsvinden [6](#page=6).
* **Sensorische functies en pijn:** Prikkelverwerking uit de omgeving en uit het lichaam, met focus op somatosensoriek en pijn [6](#page=6).
* **Stem en spraak:** Het vermogen om geluid voort te brengen via de stembanden en de ontwikkeling van talen voor communicatie [6](#page=6).
* **Functioneren en zelfredzaamheid:** Menselijk functioneren is ingedeeld in aandachtspunten zoals leren, communicatie, mobiliteit, zelfzorg, huishouden, relaties en maatschappelijk leven. Zelfredzaamheid omvat vitaliteit, kennis, vaardigheden, zelfsturing en sociaal netwerk [6](#page=6).
* **ABC Vitale functies:**
* **Luchtwegen:** De verbinding tussen buitenlucht en longblaasjes [6](#page=6).
* **Ademhaling:** Actief inhaleren en passief exhaleren van lucht, aangepast aan activiteit, stress en lichaamstemperatuur [6](#page=6).
* **Circulatie:** De pompfunctie van het hart en het bloedvatenstelsel (arterieel, veneus, microcirculatie) [6](#page=6).
* **Zuurstofvoorziening van het hart:** De balans tussen zuurstofaanvoer en zuurstofbehoefte van de hartspier [6](#page=6).
* **Bloedwaarden:** De samenstelling van bloed en de transportfunctie van rode bloedcellen, zuur-base-evenwicht, stolling [6](#page=6).
* **Urogenitale functies:** Balans van water en elektrolyten, nierfunctie en mictie [6](#page=6).
* **Disability functies:**
* **Neurologische functies:** Zenuwstelsel voor waarneming van prikkels en aansturing van organen [6](#page=6).
* **Bewegingsapparaat:** Willekeurig bewegen, motiliteit van organen, houding en bewegingsreflexen [6](#page=6).
* **Hormonaal stelsel:** Regulatie van homeostase op lange termijn door hormonen [6](#page=6).
* **Exposure functies:**
* **Spijsverteringsfuncties en voeding:** Inname, vertering, absorptie en uitscheiding van voedsel en vocht, en de voedingstoestand [7](#page=7).
* **Huid en afweerfuncties:** Beschermende barrières (huid, slijmvliezen) en immuunsysteem [7](#page=7).
* **Thermoregulatiesysteem:** Balans tussen warmteproductie en warmteafgifte om lichaamstemperatuur constant te houden [7](#page=7).
* **Voortplanting:** Seksualiteit, zwangerschap, baring, lactatie [7](#page=7).
#### 1.2.3 Competentie 3: communiceren
Communiceren is een cruciale vaardigheid waarbij de juiste woorden, attitude, voortvarendheid en volharding in het vertegenwoordigen van de patiëntbelangen essentieel zijn. Communicatiefouten zijn verantwoordelijk voor een groot deel van de incidenten in de zorg en kunnen ernstige gevolgen hebben. Klinisch redeneren vereist deskundige communicatie over diagnostische bevindingen en overleg met anderen [7](#page=7).
De kernvraag bij communiceren is: **Met wie, wanneer en hoe bespreek je je bevindingen?** [7](#page=7).
* **Met wie:** Direct betrokkenen en verantwoordelijken (patiënt, familie, hulpverleners) [7](#page=7).
* **Over wie:** De betreffende patiënt [7](#page=7).
* **Hoe:** De manier van communicatie (telefonisch, consult, etc.) [7](#page=7).
* **Wanneer:** Tijdstip, overlegvorm en urgentie [7](#page=7).
* **Waarover:** Wat er niet goed gaat, oorzaken, benodigde acties en de eigen mening [7](#page=7).
> **Tip:** Bepaal vooraf wat u wilt bereiken en voorkomen tijdens de communicatie.
Gestructureerde communicatie is methodisch en volgt kaders, in tegenstelling tot ongestructureerde communicatie die willekeurig verloopt. Methoden zoals SBAR kunnen overleg efficiënter maken. Belangrijk is gezamenlijke besluitvorming met de patiënt, rekening houdend met diversiteit (persoonlijke eigenschappen, culturele achtergronden) [7](#page=7).
### 1.3 De 6 stappen van klinisch redeneren
Er is een methodiek met 6 stappen ontwikkeld om klinisch redeneren richting te geven. Deze stappen bouwen op elkaar voort, waarbij de observaties van de eerste stap het vertrekpunt vormen voor de volgende. Het proces omvat het systematisch verwoorden, analyseren en oplossen van klinische problemen, leidend tot beroepsinhoudelijke diagnoses, resultaten en interventies [7](#page=7).
> **Tip:** De 6 stappen zijn een leidraad, geen rigide protocol. Flexibiliteit en professioneel oordeel blijven cruciaal.
---
# De competentie observeren in klinisch redeneren
Observeren vormt de eerste cruciale competentie binnen klinisch redeneren, waarbij bewust signalen worden opgevangen om de toestand van de patiënt te beoordelen [8](#page=8).
### 2.1 Kernaspecten van observeren
#### 2.1.1 Signaleren
Signaleren is het proces van het waarnemen van alle relevante informatie op een bepaald moment. Dit omvat zowel subjectieve bevindingen, zoals de kleur van de huid, als objectievere metingen. Het "niet pluis" gevoel is een belangrijk onderdeel van signaleren, maar ook klinimetrie, scores en bloedwaarden vallen hieronder [8](#page=8).
#### 2.1.2 Het belang van moment en context
Het moment van observatie is essentieel; dit kan voor of na fysieke belasting zijn, in een bepaalde levensfase, of onder specifieke omstandigheden. De patiëntcontext is eveneens cruciaal, waarbij de specifieke kenmerken en gezondheidsachtergrond van de persoon van invloed kunnen zijn op de waarnemingen. Alle gesignaleerde informatie moet altijd worden beschouwd in de context van de patiënt en het moment van constatering [8](#page=8).
> **Tip:** Beschouw observaties als een geheel, als een vorm van assessment, en houd altijd rekening met de individuele patiënt en het specifieke observatiemoment [8](#page=8).
#### 2.1.3 Niveaus van observatievaardigheden
Observatievaardigheden worden onderscheiden in vijf niveaus, oplopend van basis tot specifiek en invasief [9](#page=9).
1. **Continue professionele alertheid en aandacht voor niet-pluissignalen**: Dit betreft het continu alert zijn op en aandacht schenken aan opvallende signalen die kunnen duiden op een achteruitgang van de mentale of lichamelijke toestand. Deze signalen zijn vaak niet goed meetbaar of uit te drukken in getallen, maar kunnen vroege indicatoren zijn van onderliggend lijden of complicaties. Voorbeelden zijn stress, pijn, kortademigheid, depressiviteit, vermoeidheid, teruggetrokkenheid en afwijkende kleuren. Dit niveau omvat kijken, vragen, voelen, ruiken en luisteren [9](#page=9).
2. **Parametrie/Klinimetrie**: Dit niveau omvat observaties die wel getalsmatig gewaardeerd kunnen worden en waarmee de toestand van vitale functies in kaart wordt gebracht. Basis klinimetrie omvat parameters zoals ademfrequentie (referentiewaarde: 12 – 20/min), bloeddruk (referentiewaarde: 120/80 mm Hg), pols (referentiewaarde: 60 – 100/min), kerntemperatuur (referentiewaarde: 36,5°C – 37,5 °C), reactiepatroon (referentiewaarde: alert), saturatie, capillaire refill, diurese en enkelvoudige bloedwaarden zoals glucose en stolling [9](#page=9).
3. **Specifieke scoresystemen**: Dit zijn gestructureerde observatiemethoden om een bepaalde situatie vast te stellen of meetbaar te maken. Voorbeelden hiervan zijn de MEWS (Modified Early Warning Score), pijnscores, DOS (Dehydratie Observatie Score) en FAST (Face, Arms, Speech, Time). Deze hulpmiddelen maken gestructureerd gegevens verzamelen en verwerken mogelijk, wat het redeneren vereenvoudigt [9](#page=9).
4. **Uitgebreid bloedbeeld**: Dit verwijst naar een meer gedetailleerde analyse van bloedwaarden [9](#page=9).
5. **Uitgebreide en specifieke monitoring**: Dit omvat geavanceerde monitoringstechnieken zoals ECG (elektrocardiogram), invasieve drukmetingen, hemodynamische profielen en beademingsparametrie [9](#page=9).
> **Tip:** Inventariseer welke specifieke observaties, parametrie en scoresystemen op jouw stageplaats gebruikt worden voor de patiënten die je verzorgt [9](#page=9).
Gestructureerd observeren gebeurt methodisch door middel van een assessment, waarbij het geheel van observaties de beoordeling van de patiënt vormt. Het uiteindelijke doel is te weten hoe het gaat met de patiënt op fysiek, mentaal en sociaal vlak [9](#page=9).
---
# De competentie analyseren met behulp van ICF-zorgthema's
Dit onderwerp verdiept zich in de competentie analyseren, waarbij de kernvragen van analyse worden uitgelegd en de 18 ICF-zorgthema's worden gepresenteerd als een analysekader voor de problematiek van een patiënt [10](#page=10).
### 3.1 Inleiding tot analyseren
Analyseren is een methodisch proces van probleemoplossend denken om inzicht te verkrijgen in een problematiek. Met behulp van de ICF-zorgthema's kan deze analyse gestructureerd en efficiënt worden uitgevoerd, vooral in niet-levensbedreigende situaties. De centrale analysevragen luiden: wat gaat goed, wat is in gevaar, wat gaat er niet goed, en wat moet er gebeuren? [10](#page=10).
### 3.2 De kernvragen van analyseren
De analyse van de patiëntproblematiek is gebaseerd op drie centrale vragen gericht op het mentale en fysieke functioneren [10](#page=10):
* **Wat gaat goed?**
* **Wat is in gevaar?**
* **Wat gaat er niet goed?**
Deze vragen stimuleren de reflectie op specifieke problemen binnen een zorgthema, de aard van functiestoornissen en functioneringsproblemen, en hun oorzaken [10](#page=10).
De vierde, essentiële vraag is:
* **Wat moet er gebeuren?**
Dit omvat het bepalen van benodigde interventies, de te verlenen zorg, noodzakelijke informatievoorziening, educatie, advies, voorspraak, en de vorm van lichamelijke en geestelijke ondersteuning. Tevens wordt de prioriteit en de volgorde van handelen bepaald [10](#page=10).
### 3.3 De ICF-zorgthema's als analysekader
De 18 ICF-zorgthema's bieden een gestructureerd raamwerk voor het analyseren van patiëntproblematiek, waarbij diverse aspecten van menselijk functioneren en welzijn worden bestreken [10](#page=10).
#### 3.3.1 Welbevinden
Algemeen welbevinden is cruciaal voor goed functioneren en omvat mentaal, lichamelijk en sociaal welbevinden [10](#page=10).
* **Positieve factoren:** Veilig, geborgen, thuis, verzadigd (eten en drinken), behaaglijk, continent, schoon, droog, beschut, rustig, uitgerust, uitgeslapen, energiek, opgewekt, soepel, beweeglijk, gerespecteerd, waardig, gehoord, begrepen, geïnformeerd, ambitie, hoop, in control, zelfstandig, autonoom [10](#page=10).
* **Negatieve factoren:** Pijn, kramp, kortademig, hoesten, benauwd, misselijk, dorst, honger, koorts, jeuk, stinken, trillen, incontinent, bevuild, koud, nat, stijf, stram, moe, lusteloos, krachteloos, bedreigd, bang, verdrietig, somber, verlies, rouw, boos, onrust, beschaamd, gestrest, uitzichtloos, eenzaam, verlaten, verward, ontheemd, onbegrepen, afhankelijk [10](#page=10).
#### 3.3.2 Mentale functies
Dit thema behandelt unieke menselijke vermogens zoals abstract denken, taal, introspectie, probleemoplossing en emotie [11](#page=11).
* **Inbegrepen functies:** Bewustzijn, oriëntatie, intellectuele functies, globale psychosociale functies, temperament en persoonlijkheid, energie en driften, slaap, aandacht, geheugen, psychomotorische functies, stemming, perceptie, denken, hogere cognitieve functies, reken- en taalfunctie, bepaling van sequentie bij complexe bewegingen, en het ervaren van tijd en zelf. De SCEGS kan als assessment voor dit thema worden gebruikt [11](#page=11).
#### 3.3.3 Sensorische functies en pijn
Dit thema richt zich op de zintuigen die prikkels uit de omgeving waarnemen en signalen uit het lichaam doorgeven [11](#page=11).
* **Klinisch relevante aspecten:** Somatosensoriek en pijn [11](#page=11).
#### 3.3.4 Stem en spraak
Dit betreft de capaciteit om geluid te produceren via stembandtrillingen, wat cruciaal is voor communicatie [11](#page=11).
* **Functie:** Spreken, zingen, schreeuwen en andere klanken voortbrengen [11](#page=11).
#### 3.3.5 Functioneren en zelfredzaamheid
Dit thema omvat het brede scala aan menselijke activiteiten en wordt onderverdeeld in negen aandachtspunten [11](#page=11).
* **Aandachtspunten functioneren:** Leren en toepassen van kennis, algemene taken en eisen, communicatie, mobiliteit, zelfverzorging, huishouden, tussenmenselijke interacties en relaties, belangrijke levensgebieden, en maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven [11](#page=11).
* **Onderdelen zelfredzaamheid:** Vitaliteit, kennis en inzicht, vaardigheden, zelfsturing en sociaal netwerk [11](#page=11).
#### 3.3.6 Ademhaling (ABC Vitale functies)
De luchtwegen verbinden de buitenlucht met de longblaasjes en omvatten de neus/mondholte, keelholte, strottenhoofd, trachea, hoofdbronchiën, bronchiën, bronchiolen en alveoli. Ademhaling is een actief proces van inhalatie en passieve exhalatie door spierarbeid, waarbij zuurstof wordt opgenomen en kooldioxide wordt uitgescheiden. De ademhaling past zich aan activiteit, stress en lichaamstemperatuur aan [11](#page=11).
#### 3.3.7 Circulatie (ABC Vitale functies)
Het hart functioneert als de motor van de bloedsomloop. Arteriën transporteren bloed van het hart naar de organen, terwijl venen het bloed terugvoeren [12](#page=12).
* **Klinisch relevante aspecten:** Veneuze vaatstelsel, prikkelvorming, -geleiding en -overdracht, pompfunctie, arteriële vaatstelsel en microcirculatie [12](#page=12).
#### 3.3.8 Zuurstofvoorziening van het hart (ABC Vitale functies)
De zuurstofbalans van het hart, de verhouding tussen zuurstofaanvoer en -behoefte, is vitaal en een tekort kan levensbedreigend zijn [12](#page=12).
* **Klinisch relevante aspecten:** Zuurstofaanvoer en zuurstofbehoefte [12](#page=12).
#### 3.3.9 Bloedwaarden (ABC Vitale functies)
Bloed transporteert essentiële stoffen en is betrokken bij zuurstof- en kooldioxidetransport, zuur-base-evenwicht, stolling en de klinisch-chemische samenstelling [12](#page=12).
#### 3.3.10 Urogenitale functies
Dit thema behandelt de balans tussen de inname en uitscheiding van water en elektrolyten, gecoördineerd door nieren en hormonen [12](#page=12).
* **Klinisch relevante aspecten:** Inname en behoefte, osmolariteit, watermassa, nierfunctie en mictie [12](#page=12).
#### 3.3.11 Neurologische functies (Disability functies)
Het zenuwstelsel maakt het mogelijk om prikkels uit de omgeving en het lichaam waar te nemen en erop te reageren [12](#page=12).
* **Functies:** Reactie op prikkels (reflexmatig, emotioneel, cognitief), aansturing van inwendige organen door het autonome/vegetatieve zenuwstelsel [12](#page=12).
#### 3.3.12 Bewegingsapparaat (Disability functies)
Dit thema betreft de motoriek, zowel willekeurig (skeletspieren) als onwillekeurig (motiliteit van interne organen) [12](#page=12).
* **Klinisch relevante aspecten:** Willekeurig bewegen, motiliteit van orgaansystemen, houding en bewegingsreflexen [12](#page=12).
#### 3.3.13 Hormonaal stelsel (Disability functies)
Het hormonale systeem werkt samen met het zenuwstelsel (neuro-endocrien systeem) voor langetermijnregulatie [12](#page=12).
* **Regulatie:** Centrale regulatie door hypothalamus en hypofyse, invloed op schildklier, bijnieren, ovaria en testikels, die hormonen produceren die stofwisseling, stressreacties en geslachtskenmerken beïnvloeden. De pancreas en bijschildklieren reguleren bloedglucose en calciumconcentratie onafhankelijk [13](#page=13).
* **Klinisch relevante aspecten:** Centrale regulatie, lagere endocriene organen en doelorganen [13](#page=13).
#### 3.3.14 Spijsverteringsfuncties en voeding (Exposure functies)
Het spijsverteringssysteem is verantwoordelijk voor de inname, afbraak, opname en uitscheiding van voedsel en vloeistoffen [13](#page=13).
* **Functies:** Opslag en eiwitafbraak (maag), enzymatische afbraak (pancreas), opname van water, brandstoffen en bouwstoffen (dunne darm), defecatie [13](#page=13).
* **Klinisch relevante aspecten:** Inname en behoefte, afbraak en vertering, transport, absorptie en defecatie. De voedingstoestand wordt bepaald door inname, absorptie, benutting van voeding en invloed van ziektefactoren [13](#page=13).
#### 3.3.15 Huid en afweerfuncties (Exposure functies)
Dit thema omvat de beschermende buitenlaag (huid, slijmvliezen) en het immuunsysteem dat indringers bestrijdt [13](#page=13).
* **Klinisch relevante aspecten:** Huid, slijmvliezen, bloed en lymfe [13](#page=13).
#### 3.3.16 Thermoregulatiesysteem (Exposure functies)
Het handhaven van een constante lichaamstemperatuur is vitaal voor optimaal functioneren en is afhankelijk van het evenwicht tussen warmteproductie en -afgifte [13](#page=13).
#### 3.3.17 Voortplanting
Dit zorgthema is niet gedetailleerd in het document [13](#page=13).
#### 3.3.18 Stem en spraak
Dit zorgthema is gedetailleerd bij punt 3.3.4 [13](#page=13).
### 3.4 Het analyseren van een zorgthema: opdracht
Bij de analyse van een zorgthema wordt gevraagd om één zorgthema te selecteren en dit beknopt (binnen één minuut) te bespreken, met de nadruk op kernpunten. Dit omvat het identificeren van relevante observaties, risico's en potentiële problemen [13](#page=13).
### 3.5 Observaties en metingen
Continue professionele alertheid en aandacht voor opvallende signalen zijn van belang om de toestand van een patiënt te bepalen [13](#page=13).
---
# De competentie communiceren en het SBAR-model
Dit onderwerp behandelt de cruciale competentie van communiceren, de bijbehorende kernvragen en introduceert het gestructureerde communicatiemodel SBAR [14](#page=14).
### 4.1 Het belang van goede communicatie
Communicatie is een essentiële vaardigheid die direct bijdraagt aan de kwaliteit van leven en het welzijn van de patiënt. Circa 70% van de fouten in de zorg wordt veroorzaakt door communicatiefouten, wat ernstige consequenties kan hebben, waaronder een afname van de fysieke conditie van de patiënt en in het ergste geval overlijden. Goede communicatie omvat meer dan alleen de juiste woorden op het juiste moment vinden; het vereist ook de juiste attitude, voortvarendheid en volharding bij het vertegenwoordigen van de belangen van de patiënt. Binnen klinisch redeneren is de vaardigheid van communiceren met name gericht op het deskundig bespreken van diagnostische bevindingen en het voeren van inhoudelijk goede overleggen met anderen [14](#page=14).
### 4.2 Kernvragen bij communicatie
De centrale vraag bij communicatie in de zorg is: "Met wie, wanneer en hoe bespreek je je bevindingen?". Hierbij zijn de volgende componenten essentieel [14](#page=14):
* **Met wie**: Dit betreft de direct betrokkenen en verantwoordelijken, zoals de patiënt, familie en andere hulpverleners [15](#page=15).
* **Over wie**: De communicatie gaat altijd over de betreffende patiënt [15](#page=15).
* **Hoe**: Dit verwijst naar de manier waarop de communicatie plaatsvindt, zoals telefonisch, in een consult of een andere overlegvorm [15](#page=15).
* **Wanneer**: Dit omvat het tijdstip, de overlegvorm en de urgentie van de situatie [15](#page=15).
* **Waarover**: Dit gaat over wat er niet goed gaat, waardoor het probleem is ontstaan, wat er gedaan moet worden en wat de eigen professionele mening is over de beste aanpak [15](#page=15).
> **Tip:** Goede communicatie vereist vooruitdenken. Het is belangrijk om te beoordelen met wie en wanneer overleg het meest effectief is en hoe de informatie bondig, concreet en respectvol kan worden overgebracht. Bepaal wat je wilt bereiken en wat je wilt voorkomen [15](#page=15).
### 4.3 Gestructureerde communicatie: SBAR
Ongestructureerde communicatie kenmerkt zich door het ongeorganiseerd uitwisselen van informatie zonder herkenbare kaders. Gestructureerde communicatie daarentegen gebeurt methodisch en op een bepaalde manier, bijvoorbeeld met de SBAR-methode. De SBAR-methode (Situatie, Background, Assessment, Recommendation) zorgt voor efficiëntere, prettigere en duidelijkere overlegmomenten wanneer zowel de zender als de ontvanger ermee bekend is [15](#page=15).
> **Voorbeeld:** Verschillende vormen van overleg met collega's of andere zorgverleners zijn onderling overleg, telefonische consulten en multidisciplinair overleg. Het doel is gezamenlijke besluitvorming [15](#page=15).
Bij het betrekken van de patiënt bij besluitvorming is het cruciaal om rekening te houden met diversiteit in persoonlijke eigenschappen, etnische, culturele en levensbeschouwelijke achtergronden en ideologische overtuigingen. Overleg dient altijd concreet, bondig en respectvol te zijn [15](#page=15).
> **Tip:** Richt je zoveel mogelijk op gezamenlijke besluitvorming met de patiënt [15](#page=15).
---
# Het Internationale Classificatie van Functioneren, Invaliditeit en Gezondheid (ICF)
De ICF is een classificatiesysteem van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat het menselijk functioneren beschrijft vanuit een biopsychosociaal perspectief, rekening houdend met zowel individuele als omgevingsfactoren [16](#page=16).
### 5.1 Wat is de ICF?
De ICF, gepubliceerd door de WHO in 2001 (met een Nederlandse vertaling in 2002), is een classificatie die bedoeld is om het functioneren van mensen te beschrijven. Het categoriseert iemands gezondheid in vier hoofdonderdelen: lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen, activiteiten, participatie, en omgevingsfactoren (externe factoren). Daarnaast wordt rekening gehouden met interne factoren, ook wel persoonlijke factoren genoemd. De ICF beschrijft gezondheid vanuit een lichamelijk, individueel en maatschappelijk perspectief met een neutraal taalgebruik, en vult de ICD-10 aan door verder te kijken dan mortaliteit en ziekte [16](#page=16).
### 5.2 Ontstaan van de ICF
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is een gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties die zich richt op wereldwijde gezondheidszorg en de ontwikkeling van classificatiekaders, zoals de WHO-FIC (Family of International Classifications). De directe voorganger van de ICF was de ICIDH (International Classification of Impairment, Disability and Handicap), die in 1980 werd ontwikkeld. De ICIDH was het eerste biopsychosociale denkkader, maar kreeg kritiek omdat het te lineair was (oorzaak-gevolg) en contextuele factoren negeerde, en enkel gericht was op problemen, wat leidde tot stigmatisering. In 2001 werd de ICF gelanceerd als een biopsychosociaal denkkader dat functioneren vanuit drie perspectieven beschrijft: het lichaam, het menselijk handelen en de participatie in het maatschappelijk leven. De ICF gebruikt neutraal taalgebruik, houdt rekening met beïnvloedende factoren (intern en extern) en beschouwt functioneren als circulair. In 2008 verscheen de ICF-CY (Child and Youth), een specifieke versie voor kinderen en jongeren [16](#page=16).
### 5.3 Doel en toepassingsgebied van de ICF
De ICF heeft diverse doelen en toepassingsgebieden [17](#page=17).
#### 5.3.1 Doelstellingen
* Het bieden van een wetenschappelijke grondslag voor het begrijpen en bestuderen van menselijk functioneren, uitkomsten en determinanten [17](#page=17).
* Het creëren van een gemeenschappelijke taal voor het beschrijven van functioneren, ter verbetering van communicatie tussen beroepsbeoefenaars en het handelen van mensen met functioneringsproblemen [17](#page=17).
* Het mogelijk maken van vergelijking van gegevens over tijd, landen, vakgebieden en sectoren [17](#page=17).
* Het bieden van een systematisch codestelsel voor informatiesystemen in de gezondheidszorg [17](#page=17).
#### 5.3.2 Toepassingsgebieden
* Het in kaart brengen van functioneren tijdens intakegesprekken, behandelingen en ondersteuningsprojecten [17](#page=17).
* Basis voor het ontwikkelen van meetinstrumenten in welzijns- en gezondheidszorg [17](#page=17).
* Basis voor het ontwikkelen van onderzoeksinstrumenten voor het meten van kwaliteit van leven, effecten van zorg of externe factoren [17](#page=17).
* Basis voor het ontwikkelen van instrumenten voor sociaal beleid, sociale zekerheid, uitkeringsstelsels en beleidsuitvoering [17](#page=17).
* Basis voor het ontwikkelen van onderwijsinstrumenten en lesprogramma's [17](#page=17).
* Basis voor het verzamelen en vastleggen van statistische gegevens, zoals gezondheidszorg enquêtes [17](#page=17).
### 5.4 Beschrijving van het ICF-schema
Het ICF-schema beschrijft de interactie tussen verschillende aspecten van iemands gezondheidstoestand en de omgeving, waarbij zowel externe als persoonlijke factoren invloed hebben [17](#page=17).
#### 5.4.1 Gezondheidstoestand
Dit onderdeel omvat de aandoeningen of letsels van een persoon. Hier wordt enkel de diagnose meegedeeld en wordt het functioneren nog niet beschreven [17](#page=17).
Voorbeelden: Diabetes, obesitas, hypertensie, artrose, multiple sclerose, amputatie onderbeen [17](#page=17).
Casus Bram: Diabetes, obesitas [17](#page=17).
#### 5.4.2 Lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen
Dit betreft de fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk lichaam. Functies zijn onderverdeeld in diverse categorieën, zoals mentale functies, sensorische functies, functies van het bewegingsapparaat, spijsverteringsfuncties, etc. Stoornissen zijn afwijkingen of verlies van deze functies of anatomische eigenschappen [18](#page=18).
Voorbeelden: Het niet meer kunnen horen (stoornis van het oor), vermindering van denkvermogen (stoornis van de hersenen), verminderde spierkracht (stoornis van de spieren) [18](#page=18).
Casus Bram: Gewichtstoename (spijsverteringsfuncties), hoog bloedsuikergehalte (bloed-, hormonale functies), vaak extreme dorst (urogenitale functies), introverte persoonlijkheid (mentale functies), spieren en gewrichten niet stevig (bewegingsapparaat), weinig doorzettingsvermogen (mentale functies) [18](#page=18).
#### 5.4.3 Activiteiten
Activiteiten zijn de onderdelen van iemands handelen, oftewel de vaardigheden en handelingen die iemand uitvoert op individueel niveau. Problemen met het uitvoeren van activiteiten worden beperkingen genoemd [18](#page=18).
Voorbeelden: Zitten, schoonmaken, boodschappen doen, beslissingen formuleren en nemen [18](#page=18).
Beperkingen: Alleen op een aangepaste stoel kunnen zitten, schoonmaken niet lang kunnen volhouden, moeite hebben met beslissingen nemen in complexe situaties [18](#page=18).
Casus Bram: Minder voetbalactiviteiten, lopen verloopt moeilijker, snel uitgeput tijdens het lopen [18](#page=18).
#### 5.4.4 Participatie
Participatie betreft de deelname aan het maatschappelijk leven op alle levensterreinen, en of iemand daadwerkelijk meedoet als een volwaardig lid van de maatschappij. Dit gebeurt in wisselwerking met de omgeving op maatschappelijk niveau. Problemen met participatie worden participatieproblemen genoemd [18](#page=18).
Voorbeelden: Deelnemen aan het verkeer, een eigen huishouden hebben, in het openbaar spreken, een betaalde baan hebben en houden [18](#page=18).
Participatieproblemen: Geen gebruik kunnen maken van openbaar vervoer (ontoegankelijkheid), geen eigen huishouden kunnen hebben (regelgeving, sociale normen), niet in het openbaar mogen spreken, niet in staat zijn een baan te behouden (onvermogen, stigma) [18](#page=18).
Casus Bram: Gepest en uitgelachen worden op school, minder contact met buurtkinderen, weinig sociaal opstellen, weinig contact zoeken met leeftijdsgenoten [18](#page=18).
#### 5.4.5 Externe factoren
Externe factoren omvatten de fysieke en sociale omgeving van een persoon. Deze factoren kunnen het functioneren belemmeren of bevorderen [19](#page=19).
Voorbeelden: Huisvesting (gelijkvloers), hulpmiddelen (technologie, medicatie), werkomgeving, kwaliteit buitenlucht, ondersteuning en relaties, sociale normen, wetten [19](#page=19).
Casus Bram: Angst van ouders om zoon onvoldoende te kunnen helpen met diabetes (belemmerend/bevorderend), wens van ouders om professionele hulp te zoeken (bevorderend), ondersteuning van huisarts met ervaring in diabetes [19](#page=19).
#### 5.4.6 Persoonlijke factoren
Persoonlijke factoren zijn kenmerken van het individu die geen deel uitmaken van de functionele gezondheidstoestand, maar wel invloed hebben op het functioneren. Deze zijn niet uitgewerkt in een officiële lijst binnen de ICF [19](#page=19).
Voorbeelden: Leeftijd, ras, geslacht, opleiding, opvoeding, levensstijl, coping stijl, ervaringen uit het heden en verleden, sociale achtergrond, diploma [19](#page=19).
Deze factoren kunnen ondersteunend of belemmerend werken [19](#page=19).
Casus Bram: 11 jaar oud, laaggeschoolde ouders, laag zelfbeeld, gepest zijn in het verleden, eetpatroon (veel snoep en koeken) [19](#page=19).
> **Tip:** De ICF benadrukt de wisselwerking tussen alle componenten. Een persoon functioneert niet geïsoleerd, maar in constante interactie met zijn of haar omgeving en met interne kenmerken die het functioneren beïnvloeden [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Twee patiënten met dezelfde diagnose (bv. dwarslaesie C6) kunnen significant verschillend functioneren en participeren als gevolg van uiteenlopende persoonlijke factoren (bv. intelligentie, copingstijl) en externe factoren (bv. financiële middelen, aangepaste woning, sociale ondersteuning) [19](#page=19).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Klinisch redeneren | Het proces van het beoordelen van de gezondheidstoestand van een patiënt, het analyseren van de bevindingen, en het nemen van passende beslissingen voor interventies en zorg, essentieel voor effectieve en gepersonaliseerde zorg. |
| Observeren | Het bewust en systematisch waarnemen van signalen, symptomen, gedragingen en fysieke kenmerken van een patiënt, zowel subjectief als objectief, om inzicht te krijgen in diens toestand, inclusief non-verbale communicatie en objectieve meetgegevens. |
| Signaleren | Het identificeren en herkennen van alle waarneembare feiten, zowel fysiek als mentaal, op een specifiek moment bij een patiënt, inclusief het "niet pluisgevoel" dat een verpleegkundige kan ervaren. |
| Klinimetrie | Het systematisch meten en kwantificeren van patiëntgegevens, met name vitale functies en parameters, om de toestand van de patiënt objectief in kaart te brengen, zoals ademhalingsfrequentie, bloeddruk en temperatuur. |
| Scoresystemen | Gestructureerde hulpmiddelen die worden gebruikt om specifieke situaties of de toestand van een patiënt meetbaar te maken en te beoordelen, zoals de MEWS (Modified Early Warning Score) en pijnscores, die helpen bij het detecteren van veranderingen in de gezondheidstoestand. |
| Analyseren | Het proces van het doorgronden en inzichtelijk maken van de problematiek van een patiënt door gestructureerd probleemoplossend te denken, waarbij wordt onderzocht wat goed gaat, wat in gevaar is, wat niet goed gaat, en welke interventies noodzakelijk zijn. |
| Zorgthema's | Categorieën die worden gebruikt binnen het ICF-kader om het functioneren en de gezondheidstoestand van een persoon te structureren en te analyseren; er zijn 18 zorgthema's die verschillende aspecten van menselijk functioneren bestrijken. |
| Communiceren | Het uitwisselen van informatie en bevindingen op een duidelijke, bondige en respectvolle manier met alle direct betrokkenen (patiënt, familie, hulpverleners), cruciaal voor gezamenlijke besluitvorming en het minimaliseren van communicatiefouten. |
| SBAR | Een gestructureerd communicatiemodel (Situatie, Achtergrond, Assessment, Aanbeveling) dat wordt gebruikt om informatie efficiënt en effectief over te dragen tussen zorgverleners, vooral in kritieke situaties. |
| ICF | De Internationale Classificatie van Functioneren, Invaliditeit en Gezondheid (ICF) is een classificatiesysteem van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat het menselijk functioneren en de gezondheid beschrijft vanuit een biopsychosociaal perspectief. |
| Lichaamsfuncties | De fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk lichaam, zoals het gehoor, het denkvermogen en de spierkracht; stoornissen hierin kunnen leiden tot beperkingen in het dagelijks leven. |
| Activiteiten | Onderdelen van het menselijk handelen, zoals zitten, schoonmaken of beslissingen nemen; beperkingen treden op wanneer er moeilijkheden zijn bij het uitvoeren van deze activiteiten. |
| Participatie | Deelname aan het maatschappelijk leven op diverse gebieden, zoals werk, gezin of sociale interacties; participatieproblemen ontstaan wanneer iemand niet (volledig) kan deelnemen aan de maatschappij. |
| Externe factoren | Elementen uit de fysieke en sociale omgeving die het functioneren van een persoon kunnen beïnvloeden, zoals huisvesting, hulpmiddelen, werkomgeving en sociale relaties, die zowel bevorderend als belemmerend kunnen werken. |
| Interne factoren (Persoonlijke factoren) | Kenmerken die inherent zijn aan het individu en die het functioneren kunnen beïnvloeden, zoals leeftijd, geslacht, opleiding, levensstijl en copingstijl; deze factoren zijn subjectief en variëren per persoon. |
| ICIDH | De International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps, de voorganger van de ICF, die bekritiseerd werd omdat het te lineair was, geen rekening hield met context en zich te veel richtte op problemen. |
| Gezondheidstoestand | De diagnose of aandoening(en) van een persoon, zoals diabetes of obesitas; de ICF beschrijft het functioneren rondom deze aandoeningen, in plaats van enkel de diagnose zelf. |