Cover
Inizia ora gratuitamente 60 sec handboek myeloproliferatie.docx
Summary
# Inleiding tot myeloproliferatieve ziekten
Myeloproliferatieve aandoeningen (MPN) kenmerken zich door een abnormale proliferatie van beenmergvoorlopers en hun afgeleide bloedcellen.
## 1. Classificatie van myeloproliferatieve ziekten
MPN worden onderverdeeld op basis van het stadium van de betrokken bloedcellijnen en de aanwezigheid van differentiatiestoornissen.
### 1.1 Chronische myeloproliferatieve ziekten
Deze ziekten zijn gekenmerkt door de overmatige productie van rijpe bloedcellen.
#### 1.1.1 Polycythemia vera (PV)
Gekenmerkt door een teveel aan rode bloedcellen.
#### 1.1.2 Chronische myeloïde leukemie (CML)
Gekenmerkt door een teveel aan voorloper- en rijpe witte bloedcellen.
#### 1.1.3 Essentiële thrombocytemie (ET)
Gekenmerkt door een teveel aan circulerende bloedplaatjes.
#### 1.1.4 Myelofibrose (MF)
Gekenmerkt door een toename van fibroblasten in het beenmerg, leidend tot de uitwijking van normale hematopoëse naar de lever en milt (myeloïde metaplasie). Dit kan leiden tot extramedullaire hematopoëse, zichtbaar als een leuco-erythroblastair bloedbeeld in het perifeer bloed.
### 1.2 Acute myeloproliferatieve ziekten
Deze vormen worden gekenmerkt door een overgroei van vroege voorlopercellen en kunnen samenvallen met acute leukemie.
### 1.3 Myeloproliferatief-myelodysplastische ziektebeelden (MDS-MPN)
Dit zijn overgangsvormen of mengvormen tussen myeloproliferatieve en myelodysplastische aandoeningen, waarbij naast proliferatie ook gestoorde uitrijping van bloedcellen optreedt.
## 2. Pathogenese van myeloproliferatieve ziekten
MPN ontstaan door een stapsgewijze accumulatie van mutaties in stamcellen of vroege progenitorcellen. Deze mutaties geven de cellen een proliferatief voordeel, wat leidt tot klonale expansie.
### 2.1 "Double hit" hypothese bij acute leukemie
Acute leukemie ontstaat door een combinatie van een differentiatie-stop en een proliferatieve mutatie.
### 2.2 Klonaliteit en veroudering
MPN worden steeds meer gezien als afwijkingen van natuurlijke verouderingsprocessen in de clonale hematopoëse. Dit brengt uitdagingen met zich mee voor de opvolging van behandeling, aangezien het terugvinden van een driver-mutatie na remissie niet noodzakelijk wijst op resterende ziekte, en de leukemische stamcel mogelijk overblijft zelfs na verdwijning van de blasten.
## 3. Polycythemia vera (PV)
PV is een chronische myeloproliferatieve ziekte gekenmerkt door een verhoogd aantal rode bloedcellen met een abnormaal hoog hemoglobinegehalte.
### 3.1 Oorzaken van polycythemie
* **Secundaire polycythemie:** Fysiologische overproductie van erytropoëtine (Epo) door een zuurstoftekort in de nieren of algemene circulatie.
* **Primaire polycythemie (Polycythemia vera):** Proliferatieve mutatie van de voorlopercellen. De meest voorkomende mutatie is in het Januskinase 2 (Jak-2) gen, dat betrokken is bij de signaaltransductie van de Epo-receptor.
### 3.2 Diagnostiek van PV
De diagnose van primaire polycythemie wordt ondersteund door de aanwezigheid van een Jak-2 mutatie en een lage Epo-spiegel.
### 3.3 Differentiaaldiagnose van secundaire polycythemie
* **Bij gedaalde O² saturatie:** Cardiale of pulmonale aandoeningen, hypoxie op grote hoogte, arterioveneuze aneurysmata of bypasses.
* **Bij normale O² saturatie:** Overmaat aan androgenen of steroïden, afwijkingen van hemoglobine (bv. carboxyhemoglobine bij rokers, methemoglobine), inadequate stijging van Epo door renale arteriestenose of Epo-producerende tumoren.
### 3.4 Kliniek en laboratoriumbevindingen bij PV
* **Symptomen:** Hoofdpijn, duizeligheid, oorsuizen, visusstoornissen, neusbloedingen, blauwe plekken, jeuk (vooral na douchen), hypertensie, verhoogde trombose-neiging, cardiovasculair risico (coronaire en cerebrovasculaire accidenten, hartfalen), gastro-intestinale symptomen (meteorisme, maagzweren).
* **Klinisch onderzoek:** Plethora facies (roodheid gezicht), conjunctivale injectie, hepatosplenomegalie, erythromelalgie (brandende pijn en roodheid in extremiteiten).
* **Laboratorium:** Verhoogd aantal rode bloedcellen met verhoogde rode bloedcelmassa, hematocriet kan stijgen tot >70%, normale tot gestegen reticulocyten, vaak gestegen trombocyten (>450.000/µl), lage sedimentatie, hyperplastisch beenmerg met spontane uitgroei van erytroïde voorlopers in cultuur. Verhoogd urinezuur, met risico op jicht.
* **Moleculair:** Vaak een activerende V617F puntmutatie in het Jak-2 gen.
### 3.5 Behandeling van PV
* **Aderlating:** Eerste keuze therapie om hematocriet te verlagen tot een streefwaarde van 45%.
* **Trombocytenaggregatieremming:** Aspirine (80 mg/dag) ter preventie van cardiovasculaire complicaties.
* **Hyperuricemie:** Behandeling met allopurinol ter preventie van jicht en nierfalen.
* **Celremmende medicatie:** Hydroxy-ureum (Hydrea) bij stijging van andere cel-lijnen, splenomegalie, of hoog-risico PV. Jak-2 inhibitoren (bv. ruxolitinib) bij resistentie of intolerantie aan Hydrea, vooral bij significante splenomegalie of overgang naar myelofibrose.
## 4. Idiopathische myelofibrose (IMF)
IMF is een chronische myeloproliferatieve ziekte gekenmerkt door de proliferatie van abnormale megakaryocytaire precursoren die fibroblast growth factor afscheiden, leidend tot fibrose in het beenmerg.
### 4.1 Pathogenese en kliniek
De fibrose verdringt de normale hematopoëse, die uitwijkt naar de lever en milt (extramedullaire hematopoëse).
* **Perifeer bloedbeeld:** Leuco-erythroblastair bloedbeeld met aanwezigheid van rode en witte voorlopercellen.
* **Presentatie:** Variabel, met enerzijds fibrose en cytopenie, en anderzijds extramedullaire hematopoëse met splenomegalie en hypersplenisme.
* **Leeftijd:** Meestal op middelbare tot oudere leeftijd (mediaan diagnose op 65 jaar).
* **Symptomen:** Vermoeidheid (door anemie), bloedingen (door trombopenie), vergrote milt (kan leiden tot portale hypertensie en ascites), botpijnen, algemene inflammatoire/metabole symptomen (B-symptomen: vermagering, koorts, nachtzweten).
* **Laboratorium:** Vaak anemie, leukocytose, trombopenie. Rode en witte voorlopercellen aanwezig. Beenmergpunctie kan leiden tot een "dry tap"; botbiopt toont fibrose.
### 4.2 Moleculaire kenmerken
In 90% van de gevallen zijn er mutaties in signaaltransductiewegen van de trombopoëtine receptor, met name Jak2 (50%), Mpl (5-10%), en Calreticuline (30-35%). "Triple negativiteit" is prognostisch ongunstig.
### 4.3 Prognose en behandeling
* **Prognose:** Ongunstig, met een mediane overleving van ongeveer 5 jaar vanaf diagnose. Terminale fase wordt gedomineerd door infecties, orgaanfalen, en transformatie naar therapieresistente acute myeloïde leukemie (AML).
* **Behandeling:** Afhankelijk van leeftijd en conditie. Hydroxy-ureum en Jak-2 inhibitoren (bv. ruxolitinib) kunnen worden ingezet bij celrijke stadia of evoluerende splenomegalie. Stamceltransplantatie is een optie bij jongere, fitte patiënten. Bij oudere patiënten is het beleid vaak ondersteunend.
## 5. Essentiële thrombocytemie (ET)
ET is een van de minst bedreigende myeloproliferatieve aandoeningen, gekenmerkt door een verhoogd aantal bloedplaatjes.
### 5.1 Pathogenese
Ontstaat door verlies van normale negatieve feedback op trombopoëtine (Tpo)-productie.
### 5.2 Kliniek en diagnose
* **Kliniek:** Sluipend, vaak een toevallige vondst. Kan zich uiten door arteriële trombose of paradoxaal door bloedingen. Microcirculatiestoornissen kunnen hoofdpijn of branderige gevoelens veroorzaken. Splenomegalie is zeldzaam.
* **Leeftijd:** Op jongere leeftijd dan andere MPN (mediaan 55-60 jaar).
* **Diagnose:** Persisterende trombocytose (>450.000/µl) na exclusie van andere oorzaken. Vaak aanwezigheid van Jak-2 (60%) of Calreticuline (20%) mutaties.
### 5.3 Behandeling
Afhankelijk van leeftijd en cardiovasculair risico. Laag-gedoseerde aspirine volstaat bij patiënten onder de 60 jaar met een plaatjesaantal onder 1.000.000/µl en zonder trombose-incidenten. Hydroxy-ureum wordt gestart bij patiënten boven de 60 jaar, bij stijgende leukocytose of na trombose-incidenten.
## 6. Chronische myeloïde leukemie (CML)
CML wordt gekenmerkt door een sterke proliferatie van het myeloïde witte bloedcelcompartiment, veroorzaakt door een reciproke translocatie tussen chromosoom 9 en 22, resulterend in het Bcr-Abl fusiegen.
### 6.1 Pathogenese
Het Bcr-Abl fusiegen codeert voor een constitutief actieve tyrosine kinase die zorgt voor een groeivoordeel van myeloïde progenitorcellen.
### 6.2 Kliniek en diagnose
* **Kliniek:** Leukocytose (tot honderdduizenden) met alle voorlopercellen in het bloed, vaak trombocytose, splenomegalie, en in latere stadia anemie en metabole symptomen. Leucostase kan optreden bij zeer hoge witte bloedcelaantallen.
* **Leeftijd:** Meestal tussen 40-60 jaar.
* **Diagnose:** Vaststelling van leukocytose met voorlopercellen, en bevestiging van het Philadelphia-chromosoom (Ph-chromosoom) of de Bcr-Abl translocatie via cytogenetica, FISH of PCR.
### 6.3 Ziekteverloop en behandeling
* **Ziekteverloop:** Natuurlijk verloop kent een chronische fase, acceleratiefase en blastencrisis (transformatie naar AML of ALL).
* **Behandeling:** Tyrosine kinase inhibitoren (TKI's) zoals imatinib, dasatinib, nilotinib, bosutinib en ponatinib. Deze hebben de prognose drastisch verbeterd, waardoor CML steeds meer als een chronische aandoening wordt behandeld. Allogene stamceltransplantatie wordt slechts in uitzonderlijke gevallen toegepast.
* **Monitoring:** Behandeling kan worden gestopt bij patiënten die langdurig in diepe moleculaire remissie zijn, met potentieel voor genezing.
## 7. Acute leukemie
Acute leukemie is een klonale proliferatie van ongedifferentieerde of weinig gedifferentieerde cellen (blasten) uit de hematopoëtische cellijnen, met meer dan 20% blasten in het beenmerg.
### 7.1 Oorzaken en classificatie
Ontstaat door een combinatie van een differentiatie-stop en een proliferatieve mutatie. Naargelang de lineage spreekt men van acute myeloïde leukemie (AML) of acute lymfatische leukemie (ALL). Secundaire acute leukemie, volgend op reeds bestaande MDS of chemotherapie, heeft een ongunstigere prognose dan primaire leukemie.
### 7.2 Kliniek
Symptomen zijn het gevolg van pancytopenie en proliferatieve component: petechiën, hematomen, bloedingsneiging, bleekheid, vermoeidheid, koorts, infecties, lymfeklieropzetting, hepatosplenomegalie, botpijn, neurologische symptomen, huidinfiltratie, en symptomen door hyperleukocytose (leukostase).
### 7.3 Laboratorium en diagnose
* **Bloedonderzoek:** Anemie, trombopenie, wisselend aantal witte bloedcellen met blasten. Vaak verhoogd LDH, urinezuur, hyperkaliëmie, hyperfosfatemie. Auerstaafjes kunnen aanwezig zijn in blasten.
* **Beenmergonderzoek:** Sterk verhoogd aantal blasten.
* **Typering:** Gebaseerd op cytologie, flowcytometrie, array CGH en next generation sequencing (NGS).
### 7.4 Behandeling en prognose
* **Intentie:** Curatief. Bij kinderen met ALL is de genezingskans >90%, bij volwassenen met AML variabel met de leeftijd.
* **Behandeling:** Intensieve chemotherapie (inductie, consolidatie, intensificatie) met ondersteunende zorg. Allogene stamceltransplantatie en onderhoudsbehandeling zijn afhankelijk van prognostische factoren.
* **Prognostische factoren:** Leeftijd, WBC-aantal, cytogenetische afwijkingen, moleculaire markers, respons op behandeling.
* **Specifieke vormen:** Acute promyelocytenleukemie (APL) met translocatie t(15;17) wordt behandeld met ATRA en arseen trioxide.
## 8. Overgang en evolutie van myeloproliferatieve ziekten
Myeloproliferatieve aandoeningen zijn onderhevig aan clonale evolutie. Zo kunnen PV en ET evolueren naar myelofibrose, en vervolgens naar therapieresistente AML. CML en PV kunnen ook direct transformeren naar AML, al dan niet via een MDS-tussenstadium. Dit leidt tot mengvormen of overlap-syndromen (MDS-MPN). De prognose van getransformeerde myeloproliferatieve ziekten is ongunstig.
---
# Polycythemie vera
Polycythemie vera is een myeloproliferatieve aandoening gekenmerkt door een overmatige productie van rode bloedcellen in het beenmerg, wat leidt tot een verhoogde viscositeit van het bloed.
### 2.1 Definitie en kenmerken
Polycythemie wordt gedefinieerd als een verhoogd aantal rode bloedcellen met een abnormaal hoog hemoglobinegehalte (Hb >16 g/dl bij vrouwen, >18.5 g/dl bij mannen). Dit kan primair zijn, veroorzaakt door een proliferatieve mutatie in beenmergvoorlopercellen, zoals bij polycythemia vera (PV, ziekte van Vaquez), of secundair door fysiologische overproductie van erytropoëtine (Epo) bij zuurstoftekort.
#### 2.1.1 Oorzaak en diagnostiek van primaire polycythemie
De meest frequente oorzaak van PV is een activerende mutatie in het Januskinase 2 (Jak-2) gen, specifiek de V617F puntmutatie. Deze mutatie bevindt zich in de signaaltransductieweg van de Epo-receptor, wat leidt tot onafhankelijke groei van erytroïde voorlopercellen.
De diagnose van PV wordt gesteld op basis van:
* Een polycythemisch bloedbeeld.
* Een onderdrukte, lage Epo-spiegel.
* Aanwezigheid van de Jak-2 mutatie.
In afwezigheid van deze kenmerken dient onderscheid gemaakt te worden met secundaire polycythemie.
#### 2.1.2 Differentiaaldiagnose van secundaire polycythemie
**Bij gedaalde zuurstofsaturatie:**
* Cardiaal of pulmonaal lijden.
* Productie van Epo door hypoxie op grote hoogte.
* Arterioveneuze aneurysmata of bypasses.
**Bij normale zuurstofsaturatie:**
* Overmaat aan androgenen of steroïden (Cushing).
* Afwijkingen van het hemoglobine die de zuurstofbinding verminderen, zoals carboxyhemoglobine (rokers, CO-vergiftiging) of methemoglobine (aangeboren of medicatie).
**Bij inadequate stijging van Epo in afwezigheid van hypoxie:**
* Renale arteriestenose.
* Epo-secreterende tumoren (bv. leiomyomen).
### 2.2 Klinische presentatie van Polycythemia Rubra Vera (PRV) / Ziekte van Vaquez
PRV ontstaat meestal rond de leeftijd van 60 jaar, vaker bij mannen. Het begin is sluipend en symptomen worden gedreven door verhoogde bloedviscositeit en microcirculatiestoornissen.
**Symptomen gerelateerd aan verhoogde bloedviscositeit:**
* Hoofdpijn.
* Duizeligheid.
* Oorsuizen.
* Visusstoornissen.
* Neusbloedingen en/of blauwe plekken.
* Jeuk, typisch na baden of douchen (aquagenic pruritus).
* Hypertensie.
* Verhoogde neiging tot trombose, leidend tot cardiovasculaire (coronaire, cerebrovasculaire accidenten) en cardiale decompensatie.
**Symptomen gerelateerd aan splenomegalie en microcirculatiestoornissen:**
* Gastro-intestinale symptomen, waaronder meteorisme, zwaartegevoel en maagulcera.
* Splenomegalie (in 75% van de patiënten), wat kan leiden tot hypersplenisme.
* Hepatomegalie (in 50% van de patiënten).
* Erytromelalgie: (zwart)rode verkleuring van vingers of tenen met branderige pijn, kan leiden tot gangreen.
**Overige bevindingen:**
* Plethora facies (uitgesproken roodheid van het gelaat).
* Conjunctivale injectie.
* Verhoogd urinezuur door verhoogde aanmaak van rode bloedcellen, wat kan leiden tot jicht.
### 2.3 Laboratoriumbevindingen bij Polycythemia Vera
* **Verhoogd aantal rode bloedcellen (erytrocytose)** met een verhoogde "red cell mass".
* **Verhoogd hematocriet (Hct)**, kan stijgen tot boven de 70%.
* Normaal tot gestegen aantallen reticulocyten.
* Vaak gestegen trombocyten (> 106/µl) in een vroege fase.
* Zeer lage sedimentatiesnelheid door het hoge Hct.
* Hyperplastisch beenmerg.
* Spontane uitgroei van erytroïde voorlopers in vitro zonder toevoeging van Epo.
* Onderdrukte Epo-spiegel.
* Aanwezigheid van Jak-2 mutatie (meestal V617F).
* Verhoogd urinezuur.
### 2.4 Behandelingsstrategieën voor Polycythemia Vera
Het primaire doel van de behandeling is het voorkomen van trombose en het verminderen van de symptomen veroorzaakt door verhoogde bloedviscositeit.
#### 2.4.1 Aderlating (venapunctie)
* **Principe:** Het doel is om het ijzergehalte te reduceren, wat de proliferatie van het beenmerg remt.
* **Procedure:** Initieel 300-400 ml bloed afnemen, indien nodig aangevuld met vocht.
* **Frequentie:** Wekelijks tot een Hct van <45% is bereikt. Daarna aangepast naar 1 tot 3 maal per maand.
* **Streefwaarde:** Hematocriet <45%.
* **Belangrijk:** Geen ijzersupplementen geven tijdens aderlating, omdat dit juist de bedoeling is om een ijzertekort te induceren.
* **Bijwerking:** Kan leiden tot een stijging van de plaatjes.
#### 2.4.2 Medicatie
* **Aspirine (80 mg/dag):** Profylaxe ter preventie van cardiovasculaire complicaties.
* **Contra-indicatie:** Verworven tekort aan von Willebrandfactor (vWF), meetbaar door een verlengde aPTT. Dit kan ontstaan bij hoge plaatjesaantallen (>106/µl).
* **Allopurinol:** Bij hyperuricemie ter preventie van jicht en nierfalen.
* **Celremmende medicatie:** Wordt geïndiceerd bij stijging van andere bloedcellijnen (trombocyten, leukocyten), splenomegalie, inadequate respons op aderlatingen, of bij hoog risico PV (patiënten >60 jaar met voorafgaande trombose).
* **Hydroxy-ureum (Hydrea):** Eerste keuze. Een antimetaboliet die interferert met de beschikbaarheid van deoxy-ribonucleotiden (S-fase inhibitor).
* *Bijwerkingen:* Slecht helende ulcera aan de benen, verhoogde gevoeligheid voor huidtumoren (basocellulair epithelioom).
* **Jak-2 inhibitoren (Ruxolitinib):** Alternatief bij resistentie of intolerantie aan Hydrea, vooral bij significante splenomegalie, ongecontroleerde jeuk of transformatie naar myelofibrose.
* *Bijwerkingen:* Onderdrukking van normale erytroïde en trombopoëse met transiënte anemie en trombopenie.
#### 2.4.3 Behandeling van complicaties
* **Hyperuricemie:** Behandeling met allopurinol.
* **Trombose:** Anticoagulatie.
* **Jeuk:** Behandeling met antihistaminica, fototherapie, of specifieke medicatie zoals Jak-2 inhibitoren.
---
> **Tip:** De behandeling met aderlatingen is gericht op het induceren van een ijzertekort. Dit verklaart waarom het hematocriet, en niet het aantal rode bloedcellen, de primaire streefwaarde is, aangezien bij ijzergebrek de rode bloedcellen kleiner worden.
> **Voorbeeld:** Een patiënt met een hematocriet van 60% en een normaal aantal rode bloedcellen heeft meer bloedvolume per cel dan een patiënt met een hematocriet van 60% en een verhoogd aantal rode bloedcellen (wat duidt op kleinere cellen door ijzertekort). Het doel is om het totale volume aan rode bloedcellen te verminderen, ongeacht de celgrootte.
---
# Idiopathische myelofibrose
Idiopathische myelofibrose (IMF) is een chronische myeloproliferatieve aandoening die gekenmerkt wordt door progressieve fibrose (vervetting) van het beenmerg, resulterend in extramedullaire hematopoëse.
### 3.1 Pathogenese
IMF ontstaat door de overmatige afscheiding van fibroblast groeifactor door klonale, afwijkende megakaryocytaire voorlopercellen. Dit leidt tot een toename van bindweefsel in het beenmerg, waardoor de normale bloedvorming (hematopoëse) wordt verdrukt. De normale hematopoëse moet hierdoor uitwijken naar andere, embryonale locaties voor bloedvorming, met name de lever en de milt. Dit fenomeen wordt extramedullaire hematopoëse genoemd en verklaart de oude benaming van deze ziekte: myelofibrose met myeloïde metaplasie (MMM).
Moleculair gezien worden bij ongeveer 90% van de patiënten met IMF mutaties gevonden die gerelateerd zijn aan de signaaltransductieweg van de trombopoëtine receptor. Dit omvat:
* **JAK2-mutaties:** komen voor bij ongeveer 50% van de patiënten.
* **MPL-mutaties (TPO-receptor):** komen voor bij 5-10% van de patiënten.
* **Calreticuline-mutaties:** komen voor bij 30-35% van de patiënten. Calreticuline is een chaperonne-eiwit dat cruciaal is voor de aanmaak van de MPL-receptor in het endoplasmatisch reticulum van megakaryocyten.
De afwezigheid van al deze mutaties, de zogenaamde 'triple negativiteit', is een ongunstige prognostische factor.
### 3.2 Klinische presentatie
IMF presenteert zich variabel. Twee hoofdbeelden worden onderscheiden:
1. **Dominant fibrotische vorm:** Hierbij staat de fibrose in het beenmerg op de voorgrond, wat kan leiden tot bot sclerose zichtbaar op röntgenfoto's en cytopenie (tekort aan bloedcellen).
2. **Dominant extramedullaire hematopoëse:** Dit leidt tot significante orgaanvergroting, met name splenomegalie (miltvergroting) en soms hepatomegalie (leververgroting). Hypersplenisme kan hierbij optreden, wat de bloedcel aantallen verder doet dalen.
De ziekte begint sluipend en wordt meestal gediagnosticeerd bij mensen van middelbare tot oudere leeftijd, met een mediane leeftijd van diagnose rond 65 jaar. Echter, de ziekte kan al langer aanwezig zijn op het moment van diagnose. Mannen worden iets vaker getroffen dan vrouwen.
De presentatie kan onder meer bestaan uit:
* **Splenomegalie:** Dit kan leiden tot de grootste milten die de buikholte domineren, soms tot voorbij de navel of in de rechter flank. De massale miltvergroting kan leiden tot verhoogde bloedstroom in de milt en drukverhoging in het portale systeem, wat bijdraagt aan portale hypertensie en ascites (vochtophoping in de buik).
* **Hypersplenisme:** Dit resulteert in anemie (bloedarmoede) met symptomen als vermoeidheid, en trombopenie (laag aantal bloedplaatjes) met verhoogd risico op bloedingen.
* **Leukocytose:** Ondanks de algemene cytopenie is het aantal witte bloedcellen vaak verhoogd.
* **Botpijnen:** Vooral bij de sclerotische vormen.
* **Algemene inflammatoire of metabole symptomen (B-symptomen):** Deze kunnen in gevorderde stadia optreden en omvatten vermagering, koorts, aanhoudende vermoeidheid, jeuk en nachtzweten.
### 3.3 Laboratoriumbevindingen
De laboratoriumbevindingen bij IMF zijn doorgaans:
* **Bloedbeeld:** Meestal anemie, leukocytose en trombopenie.
* **Perifeer bloed:** Aanwezigheid van rode én witte voorlopercellen (leuco-erythroblastair bloedbeeld).
* **Beenmergpunctie:** Vaak is aspiratie van beenmerg onmogelijk ('dry tap') vanwege de fibrose.
* **Beenmergbiopt:** Toont wisselende graden van vervezeling of fibrose.
### 3.4 Behandelingsopties
De behandeling van IMF is afhankelijk van de leeftijd en het draagvermogen van de patiënt:
* **Vroege fase en asymptomatische patiënten:**
* Bij een celrijk stadium (hoge aantallen bloedcellen) kan hydroxy-ureum (Hydrea) worden overwogen. Hydrea is een antimetaboliet die de beschikbaarheid van deoxyribonucleotiden beïnvloedt. Bijwerkingen kunnen ulcusvorming aan de benen en een verhoogde gevoeligheid voor huidtumoren zijn.
* Bij symptomatische splenomegalie, ongecontroleerde jeuk, of overgang naar myelofibrose, kunnen JAK-2 inhibitoren, zoals ruxolitinib, worden ingezet. Deze medicatie onderdrukt de normale erytropoëse en trombopoëse, wat kan leiden tot tijdelijke anemie en trombopenie.
* **Jongere, fitte patiënten:** Stamceltransplantatie is gericht op genezing. Voorafgaande miltbestraling kan nodig zijn.
* **Oudere patiënten:** De behandeling is vaak meer ondersteunend, met transfusies en ascitespuncties indien klinische hinder optreedt, na het falen van of intolerantie voor Hydrea en JAK-2 inhibitoren.
### 3.5 Prognose
De prognose van idiopathische myelofibrose is ongunstig. De mediane overleving na diagnose is ongeveer 5 jaar, maar gezien de late diagnose kan dit oplopen tot 10 jaar vanaf het begin van de ziekte. In de terminale fase domineren complicaties zoals infecties, cardiovasculaire en hepatische decompensatie met ascites. Vaak transformeert IMF naar therapieresistente acute myeloïde leukemie (AML).
> **Tip:** Het onderscheid tussen de fibrotische en extramedullaire hematopoëse vormen van IMF is cruciaal voor de klinische presentatie en de daaruit voortvloeiende symptomen. Houd rekening met de variabele presentatie en de mogelijkheid van B-symptomen in gevorderde stadia.
> **Tip:** De aanwezigheid van specifieke moleculaire mutaties (JAK2, MPL, CALR) is diagnostisch en prognostisch relevant. Triple-negatieve patiënten hebben een slechtere prognose.
> **Voorbeeld:** Een patiënt presenteert zich met ernstige vermoeidheid, forse miltvergroting tot in de buikholte, en bloedonderzoek toont anemie, leukocytose en trombopenie met voorlopercellen. Dit beeld past bij idiopathische myelofibrose met dominante extramedullaire hematopoëse. Een beenmergbiopt toont wijdverbreide fibrose, wat de diagnose bevestigt.
---
# Essentiële thrombocytose en chronische myeloïde leukemie
Essentiële thrombocytose is een minder bedreigende myeloproliferatieve aandoening gekenmerkt door een overmaat aan bloedplaatjes, terwijl chronische myeloïde leukemie een neoplastische ziekte is die wordt veroorzaakt door een specifieke moleculaire afwijking (Bcr-Abl) en behandeld kan worden met tyrosinekinase-inhibitoren.
## 4. Essentiële thrombocytose en chronische myeloïde leukemie
### 4.1 Essentiële thrombocytose (ET)
Essentiële thrombocytose (ET) wordt beschouwd als de minst bedreigende myeloproliferatieve aandoening. De aandoening ontstaat door het verlies van normale negatieve feedbackmechanismen die de aanmaak van trombocyten reguleren. Normaal gesproken wordt trombopoëtine (Tpo), geproduceerd in de lever, gebonden door circulerende bloedplaatjes. Bij een laag aantal bloedplaatjes is er meer vrij Tpo beschikbaar om de megakaryocyten in het beenmerg te stimuleren tot productie van nieuwe bloedplaatjes. Bij een hoog aantal bloedplaatjes wordt Tpo gebonden, waardoor de productie wordt geremd. Bij ET is dit mechanisme verstoord.
#### 4.1.1 Kliniek en diagnose van ET
De kliniek van ET is vaak sluipend en de aandoening wordt frequent als een toevallige vondst ontdekt. Symptomatische manifestaties kunnen zich uiten in arteriële trombose. Paradoxaal genoeg kan ET ook leiden tot bloedingen, doordat de vergrote bloedplaatjes de von Willebrand factor kunnen binden, wat leidt tot plasmatische stollingsstoornissen. In ernstige gevallen kunnen microcirculatiestoornissen optreden, wat hoofdpijn of een brandend gevoel in handen en voeten kan veroorzaken. Splenomegalie is zeldzaam bij ET.
ET komt vaker voor op jongere leeftijd dan andere myeloproliferatieve aandoeningen, met een mediane leeftijd van 55-60 jaar, maar de spreiding naar jonge leeftijd is breder. De incidentie bedraagt 0.5-2.5 per 100.000 personen per jaar, en door het indolente karakter is de prevalentie 30 per 100.000. ET komt tweemaal vaker voor bij vrouwen dan bij mannen, in tegenstelling tot andere myeloïde aandoeningen.
De diagnose wordt gesteld bij een persisterende trombocytose van meer dan 450.000 per microliter, na uitsluiting van andere oorzaken zoals polycythemia vera, CML, idiopathische myelofibrose (IMF), myelodysplastische syndromen (MDS) en reactieve trombocytose. Vaak zijn er bij patiënten met ET ook Jak-2 mutaties (in 60% van de gevallen) of calreticuline mutaties (in 20% van de gevallen) aanwezig. Calreticuline mutaties gaan vaak gepaard met een hogere trombocytose (tot 4-5 miljoen per microliter) en een verhoogde bloedingsneiging.
#### 4.1.2 Behandeling van ET
De behandeling van ET is afhankelijk van de leeftijd en het cardiovasculair risico van de patiënt. Bij patiënten onder de 60 jaar volstaan anti-aggregantia, zoals lage dosis aspirine, indien het bloedplaatjesaantal onder 1 miljoen per microliter blijft en er geen voorafgaande thrombotische incidenten zijn. Indien er wel thrombotische incidenten zijn, bij een concomitante stijging van de leukocyten, of bij patiënten boven de 60 jaar, wordt gestart met hydroxy-ureum (Hydrea). Het behoud van aspirine hangt af van de bepaling van de von Willebrand factor. Bij intolerantie of onvoldoende effect van Hydrea kan worden overgeschakeld op anagrelide.
ET kan, net als andere myeloproliferatieve aandoeningen, evolueren naar myelofibrose en vervolgens naar een secundaire acute myeloïde leukemie (AML).
### 4.2 Chronische myeloïde leukemie (CML)
Chronische myeloïde leukemie (CML) is een neoplastische ziekte die gepaard gaat met een sterke proliferatie van het myeloïde witte bloedcel compartiment, waarbij in principe de differentiatie behouden blijft. De oorzaak van CML is een specifieke moleculaire afwijking: een reciproque translocatie tussen chromosoom 9 en 22. Dit fenomeen werd in 1960 ontdekt en was een van de eerste tumoreigen genetische afwijkingen die zichtbaar waren met standaard karyotypering.
#### 4.2.1 Moleculaire oorzaak (Bcr-Abl)
Moleculair onderzoek heeft uitgewezen dat deze translocatie leidt tot het ontstaan van een fusiegen tussen het *Abl*-gen (Abelson leukemia virus oncogen) op chromosoom 9 en het *Bcr* (break cluster region) gen op chromosoom 22. Het c-Abl gen codeert voor een intracellulair tyrosine kinase. Fysiologisch speelt c-Abl een rol in het cytoskelet en de cyclusregulatie bij DNA-schade. Door de constitutionele activatie in het Bcr-Abl fusiegen fungeert het als een cytoplasmatische groeifactor (een zogenaamde non-receptor tyrosine kinase) voor de aangetaste cel. Bij CML zijn dit de vroege progenitors van de witte bloedlijn, met uitzondering van de T-lymfopoiese. CML-patiënten dragen dus geen Philadelphia-chromosoom in hun T-lymfocyten.
> **Tip:** Het Philadelphia-chromosoom, ook wel aangeduid als het $\Phi$ of $\text{Ph}$ chromosoom, is de specifieke cytogenetische afwijking die wordt aangetroffen bij chronische myeloïde leukemie (CML).
#### 4.2.2 Kliniek en diagnose van CML
Door het groeivoordeel van de myeloïde witte bloedcellen met behoud van hun differentiatiepotentieel, ontstaat een leukocytose. Deze kan matig zijn, maar soms oplopen tot in de honderdduizenden. Vaak is er tevens sprake van trombocytose. Door ruimtegebrek in het beenmerg wijkt de hematopoiese uit naar de milt (splenomegalie) en eventueel de lever.
In het beginstadium is deze evolutie traag, en CML wordt vaak bij routine bloedonderzoek toevallig ontdekt. Op de lange termijn ontstaat echter ook anemie, en metabole symptomen zoals koorts, nachtzweten en gewichtsverlies. Bij een uitgesproken stijging van de witte bloedcellen kan leucostase optreden, met microcirculatiestoornissen, kortademigheid, visusstoornissen en hoofdpijn. Splenomegalie, afwezig in ongeveer 10% van de gevallen, kan soms gerefereerde pijn geven naar de linkerschouder.
CML komt voor in de leeftijd van 40-60 jaar, en er bestaat een zeer zeldzame juveniele vorm. De diagnose berust op de vaststelling van leukocytose met het volledige spectrum van voorlopercellen, vaak gecombineerd met een beperkte trombocytose. Het diagnostisch definitieve onderzoek is de bepaling van het $\Phi$ chromosoom door cytogenetica van het beenmerg, of de bevestiging van de Bcr-Abl translocatie op bloed, hetzij met PCR of met interfase FISH.
#### 4.2.3 Ziekteverloop en behandeling van CML
Vóór de introductie van tyrosine kinase inhibitoren (TKI's) verliep de natuurlijke ziekte-evolutie van CML van een chronische fase, al dan niet over een acceleratiefase (toegenomen ziekte-activiteit onder ongewijzigde behandeling), naar een blastencrisis, wat transformatie naar AML of ALL betekent.
De behandeling van CML is drastisch veranderd met de introductie van TKI's. CML was een van de eerste maligne aandoeningen waarbij de behandeling evolueerde van chemotherapie en transplantatie naar een gerichte, orale behandeling met meer succes. Dit is mogelijk door de unieke situatie waarin één driver-mutatie een grote rol speelt in de pathogenese, en doordat deze bovendien deel uitmaakt van een fusiegen dat farmacologisch kan worden getarget zonder interferentie met de normale biologie.
Imatinib heeft de vooruitzichten van CML-patiënten getransformeerd van een verwachte overleving van 3-4 jaar naar die van een chronische conditie met levenslange onderhoudsmedicatie. Hoewel resistentie over de tijd kan optreden, wordt deze voor een groot deel onder controle gehouden met opvolgmoleculen zoals dasatinib, nilotinib, bosutinib en ponatinib. Allogene stamceltransplantatie wordt slechts in uitzonderlijke gevallen nog overwogen.
CML is in veel opzichten een modelziekte geweest voor targeted treatment in de hematologische oncologie. Door het unieke fusiegen tussen twee chromosomen kan de ziekte niet alleen farmacologisch worden getarget, maar ook worden opgevolgd met interfase cytogenetica of PCR. Dit maakt het mogelijk om de respons te definiëren op hematologisch niveau (bloedbeeld niet te onderscheiden van normaal), cytogenetisch niveau (geen translocatie meer aantoonbaar met FISH) en moleculair niveau (logaritmische reductie op PCR). Hierdoor kan de behandeling bij patiënten die langdurig in diepe moleculaire remissie zijn, worden onderbroken zonder dat zij een recidief ontwikkelen. In tegenstelling tot de vroegere chemotherapeutische aanpak, maakt dit het mogelijk CML bij een aantal patiënten curatief te genezen.
> **Example:** Een patiënt met CML die na twee jaar behandeling met imatinib een diepe moleculaire remissie bereikt, kan na zorgvuldige monitoring de behandeling eventueel stoppen, met een goede kans op langdurige ziektevrije overleving.
### 4.3 Evolutie van myeloproliferatieve aandoeningen
Myeloproliferatieve aandoeningen zijn onderhevig aan clonale evolutie. Zo kunnen polycythemia vera en essentiële thrombocytose evolueren naar myelofibrose, en van daaruit mogelijk naar een therapieresistente AML. CML en polycythemia vera kunnen ook zonder transformatie naar fibrose zelf transformeren naar AML, al dan niet via een MDS tussenstadium. Dit verklaart de aanwezigheid van mengvormen of tussenvormen tussen de 'typische' myeloproliferatieve ziekten, die worden aangeduid als myeloproliferatief/myelodysplastisch overlap syndroom (MPN/MDS). De prognose van getransformeerde myeloproliferatieve ziekten is steevast infaust.
---
# Acute leukemie
Acute leukemie is een klonale maligniteit gekenmerkt door de accumulatie van ongedifferentieerde of weinig gedifferentieerde voorlopercellen (blasten) in het beenmerg, wat leidt tot een snel optredende pancytopenie en proliferatieve component.
### 5.1 Definitie en voorkomen
* **Definitie:** Een klonale proliferatie van ongedifferentieerde of weinig gedifferentieerde hemapoëtische voorlopercellen (blasten). Bij meer dan 20% blasten in het beenmerg wordt gesproken van acute leukemie.
* **Pathogenese:** Ontstaat door een combinatie van een differentiatie-stop en een proliferatieve mutatie (een 'double hit'). Cytogenetische afwijkingen, opgespoord met next-generation sequencing (NGS), zijn cruciaal voor prognosebepaling.
* **Classificatie:**
* Acute myeloïde leukemie (AML)
* Acute lymfatische leukemie (ALL)
* **Secundaire versus primaire leukemie:**
* **Secundaire leukemie:** Ontstaat na reeds bestaande myelodysplastisch syndroom (MDS) of volgend op chemotherapie. Heeft een ongunstiger prognose dan primaire leukemie.
* **Primaire leukemie:** Ontstaat zonder voorafgaande risicofactoren.
* **Hypercellulaire AML:** Gedefinieerd als een cel-aantal van meer dan 100.000 witte bloedcellen per microliter bloed.
* **Leeftijdspreiding:** Kan op elke leeftijd voorkomen. ALL komt vooral voor op jonge kinderleeftijd, terwijl AML vaker voorkomt op oudere volwassen leeftijd. Mannen hebben een iets hogere incidentie dan vrouwen.
### 5.2 Kliniek
De symptomen zijn het gevolg van een snel optredende pancytopenie gecombineerd met een proliferatieve component:
* **Bloedingstendentie:** Petechiën, hematomen, neusbloedingen. Bij acute promyelocytenleukemie (APL) kan dit disproportioneel uitgesproken zijn door fibrinolyse.
* **Anemie:** Bleekheid, uitgesproken vermoeidheid.
* **Infecties:** Koorts, infecties die moeilijk overgaan.
* **Lymfadenopathie en hepatosplenomegalie:** Vooral bij ALL of hypercellulaire AML.
* **Symptomen door infiltratie van blasten:**
* Neurologische symptomen bij centrale zenuwstelsel (CNS) lokalisatie.
* Botpijn, manken, nachtelijke botpijn (vooral bij ALL).
* Huidinfiltratie, tandvleeshypertrofie.
* Extramedullaire tumoren (chloromen).
* **Hyperleukocytose:** Kan leiden tot leukostase met microcirculatiestoornissen en thrombi door aggregaten van witte bloedcellen. Dit kan resulteren in CNS symptomen (onrust, hoofdpijn, visusstoornissen, agitatie, verwardheid, stupor) of pulmonaire hypoxie en dyspnoe. Hyperleukocytose is een hematologische urgentie.
### 5.3 Laboratoriumonderzoek en diagnose
* **Bloedonderzoek:**
* Wisselende, vaak uitgesproken anemie en trombopenie.
* Gedaald of (matig tot sterk) gestegen aantal witte bloedcellen met blasten in de differentiatie.
* Bij secundaire AML is vaak sprake van leukopenie en neutropenie.
* **Tumorlyse syndroom:** Vaak aanwezig met verhoogd lactaatdehydrogenase (LDH), urinezuur, hyperkaliëmie en hyperfosfatemie, soms leidend tot acute nierinsufficiëntie.
* **Auerstaafjes:** Kristallijne staafjes die in blasten kunnen voorkomen.
* **Beenmergonderzoek:** Toont een sterk verhoogd aantal blasten. Het beenmerg kan hypo- of hypercellulair zijn. Soms is aspiratie niet mogelijk (dry tap).
* **Diagnostische technieken:**
* **Cytologie:** Morfologische classificatie van blasten.
* **Flowcytometrie:** Immunofenotypering van blasten.
* **Moleculair onderzoek (Array CHG, NGS):** Opsporen van specifieke genetische afwijkingen voor prognosebepaling.
* **Lumbaalpunctie:** Uitgevoerd om CNS infiltratie uit te sluiten, vooral bij ALL.
* **Röntgen thorax:** Bij ALL wordt dit gedaan om eventuele mediastinale massa's op te sporen, met name bij T-ALL.
### 5.4 Behandeling en prognose
De behandeling van acute leukemie is gericht op curatie.
* **Intensieve chemotherapie:** De basis van de behandeling, vaak met langdurige ziekenhuisopnames. Het doel is om de blasten te elimineren en herstel van normale bloedaanmaak vanuit gezonde stamcellen te bewerkstelligen.
* **Ondersteunende zorg:**
* Transfusies van erytrocyten en trombocyten ter correctie van anemie en trombopenie.
* Antibiotica en antifungale middelen ter preventie en behandeling van infecties bij neutropenie.
* **Fasen van de behandeling:**
* **Inductiebehandeling:** Gericht op het terugdringen van blasten tot <5% in het beenmerg, resulterend in hematologische remissie. Bij ALL kan een prefase met corticosteroïden worden toegepast om de respons te beoordelen.
* **Consolidatiebehandeling:** Versterkt het effect van de inductiebehandeling en dient om minimale ziekterest (MRD) te bestrijden.
* **Intensificatie/Onderhoudsbehandeling:** Afhankelijk van prognostische factoren en respons.
* **Allogene stamceltransplantatie:** Vooral bij AML en hoog-risico ALL.
* **Onderhoudsbehandeling:** Vaker bij AML.
* **Prognostische factoren (indicatief):**
* **Voor ALL:** Leeftijd (<1 of >10 jaar), WBC >50.000/µl, CNS/testiculaire lokalisatie, T-cel fenotype, specifieke cytogenetische merkers (bv. t(9;22), t(4;11)), NGS bevindingen (bv. IKZF1).
* **Voor AML:** Leeftijd >60 jaar, secundaire AML, bepaalde cytogenetische afwijkingen (bv. trisomie 5 of 7, del 5q-, 11q23, t(9;22)), complex karyotype, Flt3-ITD mutatie.
* **Therapietrouw:** Onvoldoende respons op prefase corticosteroïden (ALL), meer dan 5% blasten na eerste kuur inductie (AML), of aanhoudende MRD binnen 90 dagen zijn ongunstig.
* **Behandeling van specifieke vormen:**
* **Philadelphia-chromosoom-positieve ALL (Ph+ ALL):** Behandeling met imatinib kan worden toegevoegd aan de chemotherapie.
* **Acute promyelocytenleukemie (APL, AML M3):** Veroorzaakt door t(15;17). Behandeling met All-Trans Retinoinezuur (ATRA) en arseen trioxide kan de differentiatie van promyelocyten bevorderen. Chemotherapie wordt ingezet bij onvoldoende respons. APL gaat gepaard met aanzienlijke bloedingsneiging, wat een urgentie vormt.
* **Behandeling bij oudere patiënten:** Bij patiënten >60-70 jaar is de balans tussen curatieve intentie en morbiditeit anders. Stabilisatie met hoge morbiditeit kan optreden. Minder ziekenhuisopname en bijwerkingen kunnen soms bereikt worden met de combinatie van epigenetische en pro-apoptotische medicatie (bv. azacitidine-venetoclax).
* **Recidief of onvoldoende respons:** Is een indicatie voor allogene stamceltransplantatie, met toenemende concurrentie van nieuwe immunotherapieën (bv. CAR-T celtherapie).
* **Prognose:**
* Kinderen met ALL: Meer dan 90% genezing.
* Volwassenen met AML: Variabel, 60% bij jonge volwassenen tot <25% bij 65-plussers.
* APL: Gunstige vooruitzichten, met een 5-10% mortaliteit door bloedingen die door snelle behandeling voorkomen kan worden.
### 5.5 Hematologische urgenties bij acute leukemie
Basisartsen dienen de volgende urgenties te herkennen en zo nodig spoed te verwijzen:
* **Hyperleukocytose:** Meer dan 30.000 witte bloedcellen met blasten.
* **Neurologische symptomen:** Recent opgekomen en/of evoluerende neurologische symptomen in de context van een gestoord bloedbeeld.
* **Mediastinale massa:** Kan wijzen op T-ALL.
* **Tumorlyse syndroom:** Met hyperkaliëmie, hyperfosfatemie, hypocalciëmie, hyperuricemie en eventueel nierinsufficiëntie.
* **Febriele neutropenie:** Verhoogd risico op sepsis.
* **Hemodynamische instabiliteit.**
* **Respiratoire insufficiëntie:** Toenemende dyspnoe.
* **Bloedingen en stollingsproblemen:** Trombopenie bij alle acute leukemieën, en forse fibrinolyse specifiek bij APL.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Myeloproliferatieve neoplasieën (MPN) | Een groep beenmergaandoeningen die gekenmerkt worden door de overmatige aanmaak van voorlopercellen of bloedcellen in het beenmerg. |
| Polycythemia vera | Een chronische myeloproliferatieve aandoening die primair wordt gekenmerkt door een overproductie van rode bloedcellen, maar vaak ook gepaard gaat met een verhoogd aantal bloedplaatjes en witte bloedcellen. |
| Chronisch myeloïde leukemie (CML) | Een chronische myeloproliferatieve aandoening veroorzaakt door een specifieke genetische afwijking (het Philadelphia-chromosoom, Bcr-Abl fusiegen), leidend tot een overgroei van witte bloedcellen. |
| Essentiële thrombocytose (ET) | Een myeloproliferatieve aandoening die gekenmerkt wordt door een significant verhoogd aantal bloedplaatjes in het bloed, met een laag risico op trombose vergeleken met andere MPN's. |
| Myelofibrose | Een myeloproliferatieve aandoening waarbij bindweefsel (fibrose) zich ophoopt in het beenmerg, wat de normale bloedaanmaak verstoort en leidt tot extramedullaire hematopoiese in lever en milt. |
| Myelodysplastische syndromen (MDS) | Een groep aandoeningen waarbij het beenmerg niet goed functioneert en onvoldoende gezonde bloedcellen aanmaakt, vaak gepaard gaand met dysplasie (afwijkende celvorming) en een verhoogd risico op transformatie naar acute myeloïde leukemie. |
| Extramedullaire hematopoiese | De vorming van bloedcellen buiten het beenmerg, meestal in de lever en milt, wat kenmerkend is voor aandoeningen zoals myelofibrose. |
| Hematopoiese | Het proces van bloedcelvorming in het beenmerg en andere hematopoietische organen. |
| Progenitors | Voorlopercellen die zich nog kunnen ontwikkelen tot specifieke soorten bloedcellen. |
| Clonale evolutie | Het proces waarbij mutaties zich ophopen in een specifieke celpopulatie, wat kan leiden tot de selectie en proliferatie van afwijkende cellen, zoals bij myeloproliferatieve ziekten. |
| Januskinase (Jak-2) | Een intracellulair enzym dat een cruciale rol speelt in signaaltransductiewegen, waaronder die van de erytropoëtine-receptor, en waarvan mutaties vaak voorkomen bij myeloproliferatieve neoplasieën. |
| Erytropoëtine (Epo) | Een hormoon dat wordt geproduceerd door de nieren en dat de aanmaak van rode bloedcellen stimuleert. |
| Leucostase | Een complicatie van ernstige leukocytose waarbij de witte bloedcellen aggregeren en de microcirculatie blokkeren, wat kan leiden tot orgaanschade. |
| Trombose | De vorming van een bloedstolsel in een bloedvat, wat de bloedstroom kan belemmeren of blokkeren. |
| Stamceltransplantatie | Een medische procedure waarbij beschadigd beenmerg wordt vervangen door gezonde hematopoietische stamcellen, afkomstig van een donor of van de patiënt zelf. |
| Tyrosinekinase-inhibitoren (TKI's) | Een klasse van medicijnen die specifiek de activiteit van tyrosinekinasen remmen, vaak gebruikt bij de behandeling van kanker, zoals bij CML. |
| Minimale Residuele Ziekte (MRD) | De aanwezigheid van een zeer kleine hoeveelheid kankercellen die na behandeling niet detecteerbaar is met standaard diagnostische methoden, maar die wel een risico op terugval kan betekenen. |
| Acute myeloïde leukemie (AML) | Een acute leukemie die ontstaat uit myelïde voorlopercellen in het beenmerg, gekenmerkt door een snelle proliferatie van onrijpe cellen (blasten). |
| Acute lymfatische leukemie (ALL) | Een acute leukemie die ontstaat uit lymfoïde voorlopercellen, vaker voorkomend bij kinderen dan bij volwassenen. |
| Blasten | Onrijpe, ongedifferentieerde bloedcellen die kenmerkend zijn voor acute leukemie. |
| Cytogenetica | De studie van chromosomen en hun structuur, en hoe deze verband houden met ziekte. |
| Next-Generation Sequencing (NGS) | Een geavanceerde technologie voor het sequencen van DNA en RNA, die wordt gebruikt om genetische mutaties te identificeren die verband houden met ziekten zoals kanker. |
| Inductiebehandeling | De eerste fase van de behandeling van acute leukemie, gericht op het zo snel mogelijk elimineren van de meeste leukemische cellen en het bereiken van een hematologische remissie. |
| Consolidatiebehandeling | De tweede fase van de behandeling van acute leukemie, gericht op het verder verminderen van eventuele resterende leukemische cellen en het voorkomen van terugval. |
| Acute promyelocytenleukemie (APL) | Een specifieke subtype van AML die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van abnormale promyelocyten en vaak gepaard gaat met ernstige stollingsstoornissen. |