Cover
Inizia ora gratuitamente Constituenten-Vanderweghe.pdf
Summary
# Woordsoorten en hun criteria
Dit onderwerp bespreekt de classificatie van woorden in verschillende categorieën, gebaseerd op semantische, syntactische en morfologische criteria, met een onderscheid tussen open en gesloten categorieën en een overzicht van hun kenmerken [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.1 Woordsoorten
#### 1.1.1 Criteria voor classificatie
Woordsoorten worden gekarakteriseerd op drie terreinen: semantisch, syntactisch en morfologisch [2](#page=2).
* **Semantisch:** Dit betreft de betekenis van het woord; wat beschrijft of noemt het woord [2](#page=2)?
* **Syntactisch:** Dit slaat op de syntactische valentie; op welke manier treden de leden van de categorie in verbinding met structuren en leden van andere categorieën [2](#page=2)?
* **Morfologisch:** Dit gaat over de vorm; hoe zijn de leden van de categorie vormelijk te onderscheiden van andere [2](#page=2)?
#### 1.1.2 Open en gesloten categorieën
Er wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten woordcategorieën [2](#page=2).
* **Open categorieën:** Deze categorieën bevatten duizenden woorden, en er kan elk moment een nieuw woord in de taal opduiken. Typische voorbeelden zijn substantieven, adjectieven en werkwoorden. Telwoorden worden in de regel ook bij de open categorieën ingedeeld, ondanks dat het bestand eindig is, vanwege hun oneindige combinatiemogelijkheden [2](#page=2).
* **Gesloten categorieën:** Deze categorieën hebben een beperkt en stabiel aantal leden. Voorbeelden zijn lidwoorden, voornaamwoorden, voorzetsels en voegwoorden. Gesloten categorieën bestaan grotendeels uit functiewoorden, waarvan de grammaticale component de lexicale betekenis overtreft en die pas betekenisvol functioneren in combinatie met andere woorden [2](#page=2).
#### 1.1.3 Tussencategorieën
Sommige categorieën vertonen een tweeslachtigheid [2](#page=2).
* **Werkwoorden:** Zelfstandige werkwoorden behoren tot de open categorie van inhoudswoorden, terwijl hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden gesloten categorieën van functiewoorden zijn [2](#page=2).
* **Bijwoorden:** In principe een open categorie van inhoudswoorden, maar met ondersoorten die tot gesloten categorieën behoren, zoals voorbijwoorden en adverbiale partikels [2](#page=2).
### 1.2 Overzicht van woordsoorten
#### 1.2.1 Open categorieën
Dit overzicht beschrijft de eigenschappen vanuit de prototypische vertegenwoordigers van de open categorieën [3](#page=3).
WoordsoortSemantischSyntactischMorfologischSubstantief (zn)Zelfstandigheid, benoemt zaken, personen, abstractaKern van een Nominale Constituent (NC)Meervoud, genus, verkleinvormAdjectief (bn)Eigenschap, kenmerk, beschrijvingKern van een Adjectivale Constituent (AdjC), bouwsteen van een NC, predicaatVerbuiging (-e)Hoeveelheidswoord (hoevw)Hoeveelheid, getalBouwsteen van een NC, aanpassingskenmerkenGeen eigen aanpassingskenmerkenWerkwoord (ww)Handeling, proces, toestandSluitsteen van een zinVervoegingBijwoord (bw)Eigenschap, kenmerk van plaats, tijd, wijzeBouwsteen in AdjC, modificatie van werkwoordenOnveranderlijk
> **Tip:** Houd er rekening mee dat bepaalde karakteristieken op atypische categorieleden van open categorieën eventueel niet van toepassing zijn [3](#page=3).
#### 1.2.2 Gesloten categorieën
Bij gesloten categorieën zijn de relatieusoorden morfologisch gekenmerkt door onveranderlijkheid. Semantisch dragen deze bij in logische, eerder dan referentiële termen [3](#page=3).
WoordsoortSemantischSyntactischMorfologischVoorzetsel (vz)Relator, geeft relatie aan tussen NC en iets andersRelator + NCOnveranderlijkVoegwoord (vvw)Relator, verbindt zinnen of zinsdelenRelator + zinOnveranderlijkNevenvoegwoord (nsvw)Relator, verbindt elementen van gelijk niveauRelator verbindt elementen van gelijk niveauOnveranderlijkModificatiewoordModificeren, geven globale evaluatie of specifieke plaats/tijd/wijze aanModificerenOnveranderlijkAdverbiaal partikelVergelijking, evaluatie, negatie, aanhechting, schakering, connectieModificatieOnveranderlijkVerwijswoord (vnw)Verwijzen naar personen en zaken, geven referentieel statuut aan een NCVerwijzen naarGenusaanpasbaar (sommige leden)Vervoegingswoord (vtw)Verwijzen naar tijd, plaats en wijzeVerwijzen naar tijd, plaats en wijzeOnveranderlijkHoofdtelwoord (htw)Angeven bij zn om NC referentieel te vormenAngeven bij zn om NC te vormenGenusaanpasbaarLidwoord (lw)Angeven bij zn om NC referentieel te vormenAngeven bij zn om NC te vormenGenusaanpasbaarInterjectie (tsw)Emotie, zins-vervangend, interactieZins-vervangend, interactieOnveranderlijk
> **Voorbeeld:** De gesloten categorie van lidwoorden (zoals 'de', 'het', 'een') is essentieel voor het aangeven van het referentiële statuut van nominale constituenten, ondanks dat de lexicale betekenis van het lidwoord zelf vrijwel nihil is [2](#page=2) [3](#page=3).
* * *
# Binnenbouw van constituenten: kern en bepaling
Dit onderwerp onderzoekt de interne structuur van zinsdelen, met een focus op het onderscheid tussen de kern en de bepaling en hoe dit hun interpretatie beïnvloedt [4](#page=4).
### 2.1 Kern en bepaling
De kern is het centrale element van een constituent, rondom welk de andere elementen (bepalingen) georganiseerd zijn. De interpretatie van de constituent wordt primair bepaald door de lexicale kern [4](#page=4).
#### 2.1.1 De weglatingsproef
Het onderscheid tussen kern en bepaling kan worden aangetoond met de weglatingsproef: de bepaling kan doorgaans worden weggelaten, terwijl de kern dat niet kan zonder de constituent ongrammaticaal of onbegrijpelijk te maken [4](#page=4).
* **Voorbeeld:**
> **Example:** Bij "knappende broodjes" kan "knappende" worden weggelaten om "broodjes" te krijgen. Weglaten van "broodjes" om "knappende" over te houden, leidt tot een onaanvaardbaar resultaat [4](#page=4).
Dit geldt ook voor adjectief- en telwoordconstituenten [4](#page=4).
#### 2.1.2 Interne verbinding en de kern
De kern is het centrale gegeven waarmee al het andere in de constituent in verband staat [4](#page=4).
* **Nominale constituent:** In een nominale constituent is het nomen de kern. Bepalingen zoals "extreem vriendelijke" of "met z'n geruite pet" verwijzen naar de kern "jongeman" [4](#page=4).
* **Verbale constituent:** Bij verschillende werkwoorden in een verbale constituent vormt het niet-hulpwerkwoord (het zinswerkwoord) de kern. Weglaten van het zinswerkwoord leidt tot een onaanvaardbaar resultaat [4](#page=4).
### 2.2 Lexicale en functionele kern
Naast het onderscheid tussen kern en bepaling, identificeert de weglatingsproef ook twee soorten kernen: lexicale en functionele kernen [5](#page=5).
* **Lexicale kern:** Dit is het inhoudswoord dat centraal staat in de interpretatie van de constituent en dat de bepalingen, complementen, objecten en satellieten "regeert". Voorbeelden zijn het nomen in een nominale constituent of het zinswerkwoord in een verbale constituent [5](#page=5).
* **Functionele kern:** Dit zijn functiewoorden die structureel onmisbaar zijn en de verbinding naar "hogerop" (naar de bredere zinsstructuur) mogelijk maken. Voorbeelden zijn het lidwoord bij een nominale constituent of het hulpwerkwoord in de persoonsvorm van een verbale constituent [5](#page=5).
#### 2.2.1 Constituenten genoemd naar de functionele kern
Constituenten die gegarandeerd worden door een voorzetsel, achterzetsel of voegwoord (relatoren) worden naar deze functionele kern genoemd [5](#page=5).
* **Voorzetselconstituent (VzC):** Bestaat uit een relator (voorzetsel) en een intern argument. De combinatie van voorzetsel en het daaraan direct rechts staande element vormt de VzC [5](#page=5).
* **Voegwoordconstituent:** Het relatum van het voegwoord is een deelzin [5](#page=5).
Bij relatoren is de lexicale inbreng groter dan bij functiewoorden zoals lidwoorden. De weglatingsproef levert in geen van beide richtingen een aanvaardbaar resultaat op voor deze constituenten [5](#page=5).
> **Tip:** Hoewel de lexicale inbreng van een relator groter is dan die van een lidwoord, worden constituenten met relatoren toch naar deze \_functionele kern genoemd [5](#page=5).
### 2.3 De nominale constituent (Ne)
De nominale constituent heeft een nomen als lexicale kern, maar een determinator is cruciaal voor de functie in het zinsverband [6](#page=6).
#### 2.3.1 Het nomen als kern
* **Syntactische en morfologische valentie:** Zelfstandige naamwoorden (zn's) zijn herkenbaar aan de mogelijkheid om er "de" of "het" voor te zetten. Ze hebben morfologische eigenschappen zoals meervoudsvorming en verkleinvorming [6](#page=6).
* **Syntactische beperkingen:** Zn's kennen beperkingen, zoals het ontbreken van een lidwoord bij eigennamen (\*de Karel) of het ontbreken van een telwoord bij niet-telbare zn's (\*drie zanden) [6](#page=6).
* **Woorden uit andere categorieën als zn:** Woorden uit andere categorieën kunnen de syntactische valentie van een zn overnemen door nominalisering (morfologisch of syntactisch) of door een "zelfnoemfunctie" [6](#page=6).
#### 2.3.2 Soorten zelfstandige naamwoorden
* **Soortnaam vs. eigennnaam:** Soortnamen duiden een verzameling aan, terwijl eigennamen verwijzen naar een uniek individu [7](#page=7).
* **Telbaar vs. niet-telbaar:** Telbare zn's kunnen in meervoud staan en worden voorafgegaan door een telwoord; niet-telbare zn's niet [7](#page=7).
* **Collectief vs. niet-collectief:** Sommige zn's verwijzen naar een collectiviteit (bv. "directie"), andere naar individuele personen of voorwerpen [7](#page=7).
#### 2.3.3 De determinator in de Ne
De determinator is een cruciaal element voor de functie van een Ne in het zinsverband [6](#page=6).
* **Lidwoord:**
* **Bepaald (de, het) en onbepaald (een):** Deze geven de plaats van de referent in het gedeelde kennisgeheel aan. Bepaald wordt gebruikt als de referent bekend is, onbepaald als deze nieuw geïntroduceerd wordt [7](#page=7).
* **Bij de bepaalde Ne:** Het bepaalde lidwoord kent de vormen "het" (onzijdig enkelvoud) en "de" (overige gevallen). Eigennamen hebben doorgaans geen lidwoord omdat de referent al uniek bepaald is [7](#page=7).
* **Bij de onbepaalde Ne:** Het onbepaalde lidwoord "een" geeft aan dat de referent nieuw geïntroduceerd wordt en heeft een existentieel en individualiserend aspect. Het signaleert dat de referent nieuw is, bestaat en enkelvoudig is [8](#page=8).
* **Nul-lidwoord (-Ø):** In het meervoud en bij niet-telbare zn's wordt de tegenstelling bepaald/onbepaald gecodeerd door de afwezigheid van een determinator, wat de semantische waarde van "een" heeft, behalve bij individualiteit [8](#page=8).
* **Partitieve determinator:** Samengesteld uit het voorzetsel "van" + demonstrativum, geeft een onbepaalde Ne met een niet-enkelvoudig zn een partitieve betekenis ("onderdeel uit een geheel") [9](#page=9).
* **Veralgemenende referentie:** Met een onbepaald lidwoord kan naar een hele categorie verwezen worden (categorisch gebruik). Met een bepaald lidwoord kan de NC staan voor de hele soort (generische referentie) [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Kwantificerende determinatie:**
* **Universele kwantificatie:** Determinatoren als "ieder(e)", "elk(e)", "alle" geven aan dat de uitspraak van toepassing is op de hele verzameling [11](#page=11).
* **Existentiële kwantificatie:** Determinatoren zoals "sommige", "enkele", "wat", "enig(e)" duiden op een niet-lege verzameling [11](#page=11).
* **Classificerende determinatie:** "zo'n", "zulke", "wat voor (een)" verwijzen naar de aard van de referent [12](#page=12).
#### 2.3.4 Hoeveelheidsbepalingen
* **Telwoorden:** Precisere numerieke telwoorden, of benaderende vormen zoals "tiental", "honderden", of combinaties met bijvoeglijke naamwoorden [13](#page=13).
* **Ne als hoeveelheidsbepaling:** Substantieven die de rol van hoeveelheidsaanduiding op zich nemen (bv. "een liter", "een handvol", "een dozijn") [13](#page=13).
* **Andere hoeveelheidswoorden:** Relatieve woorden (bv. "veel", "weinig") en normbetrokken woorden (bv. "voldoende", "te veel") [14](#page=14).
#### 2.3.5 Kwalificatie en specificatie
Bepalingen die de nominale kern kwalificeren of specificeren, worden onderverdeeld in voor- en nabepalingen [14](#page=14).
* **Voorbepalingen:** Geplaatst tussen de determinator en de kern (bv. adjectieven, deelwoordconstructies, andere zn's) [14](#page=14).
* **Adjectiefconstituent (AdjC):** Een adjectief met mogelijke bijwoordelijke bepalingen of complementen [15](#page=15).
* **Opeenstapeling van bijvoeglijke kernbepalingen:** Bepalingen kunnen aan elkaar nevengeschikt zijn of een hiërarchie vertonen gebaseerd op inherentie [15](#page=15).
* **Verzwegen kern:** Een adjectiefconstituent kan als bepaling bij een "lege" nominale kern optreden [15](#page=15).
* **Rangordenende voorbepaling:** Geeft een plaats in een rangorde aan (bv. "derde", "laatste") [16](#page=16).
* **Nabepalingen:** Geplaatst na de kern (bv. VzC, AdvC, NC, bijzin) [14](#page=14).
* **Kern en bepaling beide nominaal:** Een nieuwe Ne als bijvoeglijke bepaling, die beperkend (identificerend of specificerend) of uitbreidend (bijstelling/appositie) kan zijn .
#### 2.3.6 Hoe de kern opsporen in een Ne
* **Congruentieproef:** Controleren op welk nomen de persoonsvorm van het werkwoord zich richt [15](#page=15).
* **Weglatingsproef:** De kern kan moeilijker weggelaten worden dan de bepaling [15](#page=15).
### 2.4 Schema's voor constituenten
Constituenten kunnen visueel worden voorgesteld met boomschema's die de hiërarchische structuur en relaties weergeven. Gelaagde structuren met binaire vertakkingen worden gebruikt om de gelaagdheid van de constituent weer te geven. Recursiviteit, waarbij een knoop op verschillende niveaus terugkeert, is een belangrijk bouwprincipe. Woordsoortinformatie kan worden toegevoegd onder de betreffende woorden [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18).
* * *
# De nominale constituent
De nominale constituent (NC) is een essentieel onderdeel van zinnen, gekenmerkt door een nomen als kern en aangevuld met determinatoren en andere bepalingen [6](#page=6).
## 3\. De nominale constituent
### 3.1 Wat is een nominale constituent?
De nominale constituent (NC) is een zinsdeel waarin een zelfstandig naamwoord (nomen) de lexicale kern vormt. Voor een correcte functie binnen de zin is een determinator echter even cruciaal als de kern zelf [6](#page=6).
### 3.2 De kern: zelfstandig naamwoord (nomen)
#### 3.2.1 Syntactische en morfologische valentie
Zelfstandige naamwoorden (zn's) zijn herkenbaar aan de mogelijkheid om er "de" of "het" voor te plaatsen. Op basis van het lidwoord worden ze ingedeeld in de-woorden (mannelijk en vrouwelijk genus, meervoud) en het-woorden (onzijdig genus). Twee belangrijke morfologische eigenschappen van de meeste zn's zijn de mogelijkheid tot meervoudsvorming (bv. hond/honden) en verkleinwoordvorming (bv. rieltje). Woorden kunnen van categorie wisselen, bijvoorbeeld een de-woord wordt een het-woord in verkleinvorm (de boom -> het boompje), en een het-woord wordt een de-woord in meervoudsvorm (het paard -> de paarden) [6](#page=6).
Zn's kennen syntactische beperkingen, zoals het ontbreken van een lidwoord bij eigennamen (\*de Karel) of het ontbreken van een telwoord bij niet-telbare zn's (\*drie zanden) [6](#page=6).
Woorden uit andere woordsoorten kunnen de syntactische valentie van een zn overnemen, wat kan leiden tot nominalisering of een 'zelfnoemfunctie' [6](#page=6).
* **Nominalisering**:
* **Morfologische nominalisering**: Woorden uit andere categorieën (bv. bijvoeglijk naamwoord, werkwoord) worden zelfstandig naamwoorden, waarbij ze morfologische kenmerken overnemen (bv. -e uitgang, meervoud op -n; zn-suffixen als -st, -ing) [6](#page=6).
* Adjectief -> substantief: \_de zieke, een afvallige [6](#page=6).
* Werkwoord -> substantief: \_de vangst, de ontmoeting; het tuezen [6](#page=6).
* **Syntactische nominalisering**: Woorden nemen aspecten van de syntactische valentie van het nomen over zonder van woordsoort te veranderen. Een typisch voorbeeld is een werkwoord in de infinitiefvorm: \_het opstijgen [6](#page=6).
* **Zelfnoemfunctie**: Elk woord kan gebruikt worden om naar de woordvorm zelf te verwijzen, los van de betekenis. De woordvorm kan dan vergezeld worden van een lidwoord of andere determinator, of er zonder voorkomen [6](#page=6).
* \_De (is uit de lichtreclame weggevallen) [6](#page=6).
* \_Zijn 'hm' (was veelbetekenend) [6](#page=6).
* \_leven (is een telwoord, maar ook een werkwoord) [6](#page=6).
#### 3.2.2 Soorten zelfstandige naamwoorden
* **Soortnaam vs. eigennamen**: Een soortnaam duidt een verzameling aan, terwijl een eigennamen naar een uniek individu verwijst [7](#page=7).
* \_De kwajongen (liep weg) [7](#page=7).
* \_Bertje (liep weg) [7](#page=7).
* **Telbaar zn vs. niet-telbaar zn**: Bij telbare zn's is er een enkelvoud/meervoud-onderscheiding en kan er een telwoord aan toegevoegd worden. Bij niet-telbare zn's is dit niet mogelijk omdat de referent niet als individu wordt gezien [7](#page=7).
* \_Hij drijft een handeltje in zand / "zanden [7](#page=7).
* \_Hij heeft een goed stel hersenen / "twee hersenen [7](#page=7).
* **Collectief zn vs. niet-collectief zn**: Sommige zn's verwijzen naar individuele personen of voorwerpen, andere naar een collectiviteit [7](#page=7).
* \_De directie heeft het personeel bijeengeroepen [7](#page=7).
* \_Het volk kwam in opstand [7](#page=7).
* \_De herder dreef zijn kudde naar het weiland [7](#page=7).
### 3.3 Het lidwoord
#### 3.3.1 Bepaald en onbepaald
Het lidwoord is de meest elementaire determinator. De tegenstelling tussen bepaald (de, het) en onbepaald (een) drukt de functie van determinatie uit: het aangeven van de plaats die de door het zn aangeduide entiteit inneemt in het gedeelde kennisgeheel van zender en ontvanger. Een adres dat al in het ontvangerbestand zit, krijgt een bepaalde determinator; een nieuw adres krijgt een onbepaalde determinator [7](#page=7).
* \_(Bij vaders thuiskomst zegt Licsje.) Pa, er zit een muis onder de kast. [7](#page=7).
* \_(Na een klopjacht van enkele uren hijgt vader.) Ik heb de muis verjaagd. [7](#page=7).
#### 3.3.2 Het lidwoord bij de bepaalde NC
Het bepaalde lidwoord kent twee vormen: "het" voor onzijdige zn's in het enkelvoud, en "de" voor alle andere gevallen (soortnamen). In vaste verbindingen komen nog oude genitiefvormen voor (bv. \_het Leger des Heils) [7](#page=7).
Eigennamen en gelijk te stellen zn's (bv. "vader" in gezinsverband) functioneren vaak zonder lidwoord, omdat de referent al uniek bepaald is [7](#page=7).
* \_Ik heb Hendrik nog niet gezien vandaag. [7](#page=7).
* \_Heb je aan allemOeder over gesproken? [7](#page=7).
**Tip**: Het Duits en Antwerps kennen wel de mogelijkheid om een eigennaam met het bepaald lidwoord te gebruiken (\_Ich habe den Hans noch nicht gesehen) [7](#page=7).
In het Standaardnederlands kan dit wel in figuurlijk gebruik: \_Haha, die Hans toch! [7](#page=7).
#### 3.3.3 'Ver-soortnaming' van eigennamen
Een eigennamen kan als soortnaam gebruikt worden wanneer het niet om uniek bepaalde referenten gaat. De naam verwijst dan naar een lid van een categorie en wordt "vermenigvuldigbaar" [7](#page=7).
* \_De Vermeulens zijn een taai ras. [7](#page=7).
* \_Het Rusland van vóór de Oktoberrevolutie. [7](#page=7).
* \_Dit museum bezit twee Van Goghs. [7](#page=7).
#### 3.3.4 Het lidwoord bij de onbepaalde NC
##### 3.3.4.1 Het onbepaald lidwoord 'een'
Het onbepaald lidwoord "een" zorgt ervoor dat een nominaal element ingepast kan worden in een predicatie en maakt de NC onbepaald. Het geeft aan dat de referent nieuw wordt geïntroduceerd en nog niet in het 'adressenbestand' van de conversatie zat [8](#page=8).
* \_Ik heb het boek gekocht. (waar we het eerder over hadden) [8](#page=8).
* \_Ik heb een boek gekocht. (voor het eerst ter sprake) [8](#page=8).
In logische termen staat dit gelijk aan 'existentiële kwantificatie' ( $\\exists x$: 'er is een x') [8](#page=8).
* \_Ik heb geen boek gekocht. [8](#page=8).
"Een" heeft een kwantificerend aspect, wat ook aanwezig is in het meervoud:
* \_Ik heb boeken gekocht. [8](#page=8). Hier is de verzameling van "door mij gekochte boeken" groter dan één, waarvoor geen apart lidwoord nodig is [8](#page=8).
Onbepaaldheid van de NC wordt niet altijd door "een" gecodeerd, namelijk bij niet-telbare substantieven:
* \*Had jij zand / \_een zand besteld? [8](#page=8).
* \*Mijn neef verbouwt wijn / \_een wijn. [8](#page=8).
* \*Die man geeft blijk van rechtschapenheid / \_een rechtschapenheid. [8](#page=8).
Als "een" gecombineerd wordt met een normaal niet-telbaar substantief, leidt dit tot een individualiserende lezing:
* \_Dat is een wijn uit de Rhônestreek. (= soort) [8](#page=8).
* \_Eén fanatisme zoals hij aan de dag legt, kom je zelden tegen. (= soort) [8](#page=8).
* \_Ze zoeken daar naar een diamant. (= een edelsteen, niet de delfstof) [8](#page=8).
**Conclusie**: "Een" signaleert drie zaken betreffende de referent van de NC: (i) nieuw te introduceren [8](#page=8). (ii) existentie [8](#page=8). (iii) individualiteit / enkelvoudigheid [8](#page=8).
Bij expressief gebruik kan "een" ook "veel" betekenen:
* \_Een hoop volk dat er waren! [8](#page=8).
* \_Een onzin dat ze uitkraamden! [8](#page=8).
##### 3.3.4.2 Het nul-lidwoord
In het meervoud en bij niet-telbare zn's wordt het onderscheid bepaald/onbepaald gecodeerd door de aanwezigheid van het bepaald lidwoord tegenover de afwezigheid van een determinator. Deze afwezigheid is ook een coderend teken met dezelfde semantische waarde als "een", behalve op het gebied van individualiteit. Dit wordt nul-determinatie genoemd, weergegeven als $\\epsilon^0$ [8](#page=8).
* \_Liesje heeft de vraagstukken opgelost. (waarover eerder sprake) [8](#page=8).
* \_Liesje heeft $\\epsilon^0$ vraagstukken opgelost. (eerste vermelding, existentie) [8](#page=8).
* \_Liesje heeft geen vraagstukken opgelost. (niet-existentie) [8](#page=8).
**Argumenten voor een nul-element**: (i) De opposities bepaald/onbepaald en enkelvoud/niet-enkelvoudig blijven semantisch intact [9](#page=9).
* Tabel 15.1: Systeem in de lidwoorden [9](#page=9). | | bepaald | onbepaald | | ----------- | ------- | --------- | | enkelvoudig | de, het | een | | niet-enkelvoudig | de | $\\epsilon^0$ |
(ii) Het systeem wordt systematischer door de positie-oppositie bepaald/onbepaald en enkelvoud/niet-enkelvoudig, met negaties als 'geen' [9](#page=9). (iii) Vergelijking met andere talen (bv. Frans) toont formele uitdrukking van deze opposities [9](#page=9).
##### 3.3.4.3 De partitieve determinator
Een determinator samengesteld uit het voorzetsel "van" en het demonstrativum "die" of "dat" levert een onbepaalde NC op met een partitieve betekenis ('onderdeel uit een geheel of verzameling'). Deze determinator, bv. "\_van die lekkere wafels", gedraagt zich als subject in presentatieve "er"-zinnen [9](#page=9).
* \_Er ligt daar van die lekkere wafels. [9](#page=9).
#### 3.3.5 Veralgemenende referentie
##### 3.3.5.1 Onbepaald lidwoord en categoriale referentie
In normale interpretatie verwijst een NC met "een" naar een enkelvoudig individu. Als de uitspraak echter niet aan een specifiek moment is gebonden, kan "een" verwijzen naar de hele categorie [9](#page=9).
* \_Een muis kan grote schade aanrichten. [9](#page=9).
* \_Katten zijn echte jagers. [9](#page=9).
Dit is een categoriaal gebruik van het lidwoord, waarbij de NC geïnterpreteerd wordt als een willekeurige vertegenwoordiger van de categorie. Een herkenningsmiddel is dat er geen betekenisverschil is tussen enkelvoud en meervoud als de NC subject is. Niet alle subject-predicaatsverbindingen lenen zich hiervoor; "uitsterven" verwijst naar een hele verzameling als soort [9](#page=9).
##### 3.3.5.2 Bepaald lidwoord en generische referentie
Een bepaald lidwoord kan, in plaats van een individuele referent, staan voor de hele soort [9](#page=9).
* \_De walvis is met uitsterven bedreigd. [10](#page=10).
Beide betekenissen (individueel en generiek) kunnen dicht bij elkaar liggen:
* \_Een groene knolamaniet / de groene knolamaniet is uiterst giftig. [10](#page=10).
* \_Een poema / de poema is een gevaarlijk dier. [10](#page=10).
### 3.4 Determinatie en kwantificatie
Naast lidwoorden kent het Nederlands diverse determinerende en kwantificerende uitdrukkingen [10](#page=10).
#### 3.4.1 Identificerende determinatie
##### 3.4.1.1 Aanwijzend voornaamwoord (demonstrativum)
Demonstrativa kunnen verwijzen naar de spreeksituatie (deixis) of de tekst (tekstverwijzing) [10](#page=10).
* **Deixis**: onderscheid tussen nabijheid (deze, dit) en afstand (die, dat; ginds(e) - archaïsch) [10](#page=10).
* **Tekstverwijzing**: onderscheid tussen vooruitverwijzing (catafoor: deze, dit) en terugverwijzing (anafoor: die, dat; soms deze, dit) [10](#page=10).
"Die" en "dat" zijn verwant aan de bepaalde lidwoorden "de" en "het", maar behouden hun aanwijzende betekenis [10](#page=10).
##### 3.4.1.2 Bezittelijk voornaamwoord (possessivum)
Elk bezittelijk voornaamwoord correspondeert met een grammaticale persoon (bv. mijn/mij'n). Er zijn volle (beklemtoonbare) en doffe (niet-beklemtoonbare) vormen. Een genitiefvorm van een zn kan ook als possessieve determinator fungeren [10](#page=10).
* \_vaders fiets [10](#page=10).
##### 3.4.1.3 Vragend voornaamwoord (interrogativum)
* **Identificatievraag**: "\_welk(e)" (bv. \_Welk woordenboek is het?) [10](#page=10).
* **Bezittelijke vraag**: "\_wiens" (bv. \_Wiens mobieltje is dat?) [10](#page=10).
##### 3.4.1.4 Onbepaald voornaamwoord
Determinatoren als "ene", "(een) zekere", "(de) een of andere" houden de identificatie vaag [10](#page=10).
#### 3.4.2 Kwantificerende determinatie
##### 3.4.2.1 Universele kwantificatie
Universele kwantificeerders (kwanoren) gelden voor de gehele ter discussie staande verzameling (symbool: $\\forall x$). Ze zijn de tegenhangers van existentiële kwantoren [10](#page=10).
* \_ieder(e) en \_elk(e) (met zn in het enkelvoud) [11](#page=11).
* \_alle (of \_al de) (met zn in het meervoud) [11](#page=11).
* \_Alle / al de dichters van Nederland waren op het festival. [11](#page=11). De betekenis is dat de verzameling van aanwezige dichters samenvalt met de totaliteit van Nederlandse dichters. In een uitspraak met bepaald lidwoord is dit effect impliciet [11](#page=11).
"Al" kan niet zonder bepaalde identificerende determinator gebruikt worden [11](#page=11).
* **Universele telwoorden**: "Beide" duidt een verzameling van twee leden aan. Voor grotere verzamelingen is een combinatie met een gewoon telwoord nodig, dat gevolgd wordt door een bepaalde determinator [11](#page=11).
* \_Beide performers hadden een geweldig succes. [11](#page=11).
* \_Alledrie de organisatoren kregen een dankbaar applaus. [11](#page=11).
##### 3.4.2.2 Existentiële kwantificatie
Het onbepaald lidwoord "een" en het nul-lidwoord voegen existentiële kwantificatie toe ($\\exists x$): "de verzameling waarover sprake is niet leeg" [11](#page=11). Bepaalde bijvoeglijke hoeveelheidswoorden hebben een vergelijkbare rol:
* \_sommige, enkele [11](#page=11).
* \_wat [11](#page=11).
* \_enig(e) [11](#page=11).
Deze hoeveelheidswoorden verdragen geen lidwoord of andere determinator, tenzij in een andere betekenis:
* \_Dat is de enige oplossing. (= 'unieke') [11](#page=11).
Kwantificeerders geven een indicatie van de grootte van de verzameling.
* \_veel en \_weinig plaatsen de hoeveelheid ten opzichte van een norm [11](#page=11).
* \_verscheidene, ettelijke duiden relatief grote hoeveelheden aan [11](#page=11).
#### 3.4.3 Classificerende determinatie
Classificerende determinatoren zijn een toepassing van onbepaalde lidwoorden en verdelen NC's parallel aan het onbepaald en nul-lidwoord [11](#page=11).
* **Aanwijzend**: \_zo'n (met lidwoord 'een') of \_zulk(e) (zonder lidwoord bij niet-enkelvoudige zn's) [12](#page=12).
* \_Zulk glas leent zich niet tot recycling. [12](#page=12).
* \_Er staat nog zo'n wijnglas in de kast. [12](#page=12).
* **Vragend**: "\_wat voor (een)?" (classificatievraag) [12](#page=12).
* \_Wat voor fouten maakt hij het vaakst? [12](#page=12).
* \_Wat voor marmer gebruik je? [12](#page=12).
### 3.5 Hoeveelheidsbepalingen
Als de zender heeft aangegeven dat de verzameling niet leeg is, kan verdere informatie gegeven worden over de grootte van de verzameling [12](#page=12).
#### 3.5.1 Telwoorden
* **Numerieke telwoorden**: Benoemen een aantal (een, twee, tien, honderd) [12](#page=12).
* **Aanwijzend telwoorden**: \_zoveel [12](#page=12).
* **Vragend telwoorden**: \_hoeveel? [12](#page=12).
**Benaderend maken van telwoorden**:
* Combinatie met "een X-tal" of "een X" (bv. \_een tiental, een driehonderd) [13](#page=13).
* Telwoorden worden meervoudig gemaakt (bv. \_tientallen, honderden) [13](#page=13).
**Meervoudige betekenis bij telwoorden**: Elk telwoord hoger dan één maakt de NC semantisch meervoudig. Bij eenheidsnoemende zn's kan de combinatie met een telwoord een totaliteit aanduiden [13](#page=13).
* \_Ze weegt vijftig kilo. (kilo wordt als eenheid gezien) [13](#page=13).
* \_Er was een dikke driehonderd man. (man als eenheid) [13](#page=13).
Als de eenheidsnaam individualiserend wordt opgevat, gelden de gewone regels:
* \_De drie vijftigste kilometers waren die op oneffen terrein. [13](#page=13).
#### 3.5.2 NC als hoeveelheidsbepaling
Substantieven die de rol van hoeveelheidsaanduiding op zich nemen, vaak gerelateerd aan maten of inhoud [13](#page=13).
* Neutrale eenheden: \_een liter, een handvol, een aantal [13](#page=13).
* Grote hoeveelheden: \_een karrenvracht, bakken, een massa [13](#page=13).
* Geleksicaliseerde getallen: \_een dozijn (= 12), \_een gros (= 144) [13](#page=13).
* \_Een paar: letterlijk twee, maar vaak benaderend (bv. \_een paar schoenen) [13](#page=13).
De syntactische rol van deze woorden kan ambivalent zijn: kern of bepaling [13](#page=13).
#### 3.5.3 Andere hoeveelheidswoorden
* **Relatieve hoeveelheidswoorden**: geven de relatieve situering op een schaal aan (bv. \_veel, weinig, meer, minder) [13](#page=13).
* **Normbetrokken hoeveelheidswoorden**: brengen de grootte van de verzameling in verband met een richtnorm (bv. \_voldoende, genoeg, te veel, te weinig). Deze kunnen voor- of nabepaling zijn [13](#page=13).
### 3.6 Kwalificatie en specificatie
Bepalingen die de nominale kern nader specificeren of kwalificeren [13](#page=13).
#### 3.6.1 Voor- en nabepalingen
* **Voorbepalingen**: bevinden zich tussen de determinator en de kern.
* Bijvoeglijke voorbepalingen: adjectieven of deelwoordconstructies (bv. \_dat mooie boek, de lachende koe) [14](#page=14).
* Andere zelfstandige naamwoorden (bv. \_Prins Bernhard) [14](#page=14).
* **Nabepalingen**: bevinden zich in het 'achterveld' van de NC.
* Voorzetselconstituenten (bv. \_de gezanten van Mars) [14](#page=14).
* Bijwoordconstituenten (bv. \_dit boek hier) [14](#page=14).
* Andere NC's (bv. \_mijn zusje Almie - beperkend, of \_mijn zusje, Almie - uitbreidend) [14](#page=14).
* Bijzinnen (bv. \_de man die zijn haar kort liet knippen) [14](#page=14).
#### 3.6.2 Kern voorafgegaan door adjectief constituent (AdjC)
Een AdjC heeft een adjectief als kern, eventueel met bijwoordelijke bepalingen [14](#page=14).
* \_(een) heel mooi (kunstwerk) [14](#page=14).
* \_(de) dertig jaar oude (voorzitter) [14](#page=14).
**Opeenstapeling van bijvoeglijke kernbepalingen**: Bepalingen kunnen nevengeschikt of hiërarchisch geordend zijn op basis van inherentie (hoe inherenter, hoe dichter bij de kern) [14](#page=14).
* \_de elegante witte houten constructie [14](#page=14).
**Verzwegen kern**: Een AdjC kan bepaling zijn bij een "lege" nominale kern om herhaling te vermijden [14](#page=14).
* \_Dit oude huis vind ik mooier dan dat nieuwe 0... [14](#page=14).
* \_De rode rozen en de gele 0... [14](#page=14).
**Rangordenende voorbepaling**: Adjectivische voorbepalingen die een plaats in een rangorde aangeven, zoals rangtelwoorden (bv. \_de derde en laatste waarschuwing). Ze gedragen zich als kernbepalingen [15](#page=15).
#### 3.6.3 Kern en bepaling allebei nominaal
##### 3.6.3.1 Beperkende of uitbreidende nabepaling
Een nieuwe NC kan optreden als bijvoeglijke bepaling bij de kern-NC [15](#page=15).
* **Beperkend**: De nabepaling is identificerend of specificerend.
* Identificerend: de nabepaling identificeert de referent (bv. \_Mijn nichtje ANNIE) [15](#page=15).
* Specificerend: bij een onbepaalde NC (bv. \_een kudde SCHAPEN) [15](#page=15).
* **Uitbreidend (bijstelling/appositie)**: Twee opeenvolgende NC's verwijzen naar dezelfde referent [15](#page=15).
* \_Jaap, onze sympathieke coach, is van een ladder gevallen. [15](#page=15).
##### 3.6.3.2 Hoe de kern opsporen?
* **Congruentieproef**: De persoonsvorm van het werkwoord richt zich op de kern van de NC qua getal [15](#page=15).
* \_In de vaas staat een bos bloemen. (Kern = bos) [15](#page=15).
* Er is een dubbele ontledingsmogelijkheid bij bepaalde constructies (bv. \_een aantal herrieschoppers - kern kan 'aantal' of 'herrieschoppers' zijn, afhankelijk van congruentie) [15](#page=15).
* **Weglatingsproef**: De kern kan moeilijker weggelaten worden dan de bepaling [15](#page=15).
* \_(het paleis) van Beatrix (Kern = Beatrix) [15](#page=15).
### 3.7 Marginale bepalingen: kop- en staartbepaling
Bepalingen die een band leggen met een ruimer interpretatiekader, buiten de gebruikelijke plaats binnen de NC. Ze bevinden zich in de 'kop' (volledig links, vóór de determinator) of de 'staart' (volledig rechts, na nabepalingen) van de NC [16](#page=16).
* \_Alleen die vrienden [16](#page=16).
* \_die vrienden allen [16](#page=16).
### 3.8 Schema's
#### 3.8.1 Basisschema
De structuur van een NC kan worden weergegeven in een boomschema met knopen die de hiërarchische relaties aangeven. Dit kan een 'platte' structuur zijn, of een 'gelaagde' structuur met binaire vertakkingen [16](#page=16).
* Figuur 15.2: Platte structuur van een NC [16](#page=16).
* Figuur 15.3: Gelaagde structuur van een NC [16](#page=16).
* Figuur 15.4: NC met hiërarchisch geordende bepalingen [17](#page=17).
#### 3.8.2 Toevoegingen
Extra labels kunnen worden gebruikt voor kop- en staartbepalingen, en tussenlabels voor sub-constituenten [17](#page=17).
* Figuur 15.5: Extra-label en tussenlabel (platte structuur) [17](#page=17).
* Figuur 15.6: Extra-label en tussenlabel (gelaagde structuur) [17](#page=17).
**Recursiviteit**: Een sub-constituent kan op verschillende niveaus terugkomen, waardoor dezelfde knoop op verschillende niveaus voorkomt [18](#page=18).
* Figuur 15.7: Recursiviteit [18](#page=18).
#### 3.8.3 Woordsoortinformatie
In schema's kan ook woordsoortinformatie worden toegevoegd. Hierbij moet rekening gehouden worden met 'complexe woorden' die samen een onscheidbare eenheid vormen (bv. \_een miljoen, \_in weerwil van) [18](#page=18).
* Figuur 15.8: Schema met woordsoorten [18](#page=18).
* * *
# De verbale constituent
Dit onderwerp behandelt de opbouw en betekenis van de verbale constituent (VC), inclusief het werkwoordelijk deel, hulpwerkwoorden, tijd, aspect, modaliteit, causativiteit en vaste werkwoorduitdrukkingen [26](#page=26).
### 4.1 Verbale constituent: enge en ruime opvatting
De afbakening van de verbale constituent is complex. In een enge opvatting omvat deze enkel werkwoorden en niet-werkwoordelijke vaste aanvullingen, en valt deze samen met de zinsrelator. In een ruime zin omvat de VC complementen, objecten en satellieten, die equivalent zijn aan bijvoeglijke bepalingen in de Naamwoordelijke Constituent (NC). Het argument hiervoor is de isoleerbaarheid van zinsdelen zoals "Met de trein reizen" of "Na vijftien jaar nog niet van ophouden willen weten". Deze groepen rond de lexicale kern missen echter een structureel element om verankerd te worden in het predicationele zinsverband en de link met een subject te leggen. Dit ontbrekende element is de persoonsvorm (pv), die een vergelijkbare rol speelt als de determinator in een NC [26](#page=26).
Aangezien argumenten, complementen en satellieten reeds uitvoerig zijn behandeld, focust dit hoofdstuk zich op het verbale gedeelte met zijn vaste aanhangsels, de werkwoordgroep. Dit omvat (i) het werkwoordelijk deel, met het zinswerkwoord en alle hulpwerkwoorden, en (ii) het niet-werkwoordelijk deel, de vaste aanhangsels [26](#page=26).
### 4.2 Het werkwoordelijk deel
#### 4.2.1 Opbouw
De lexicale kern van de werkwoordgroep en de verbale constituent wordt gevormd door het zinswerkwoord. Als er slechts één werkwoord is, vallen de lexicale en functionele kern samen, en staat dit werkwoord in de persoonsvorm. Bij meer dan één werkwoord staat een hulpwerkwoord in de persoonsvorm. Een hulpwerkwoord heeft per definitie een ander werkwoord als v-complement binnen zijn syntactische valentie. Het hulpwerkwoord dat semantisch het verst van het zinswerkwoord afstaat, neemt de ankerpositie van de persoonsvorm in en vormt zo de basis van de gehele 'ketting' van werkwoorden [26](#page=26) [27](#page=27).
**Voorbeeld:** Ik moet toch eens moeten gaan kijken [27](#page=27).
**Grafische voorstelling:** hulpww₃/INFL $\\rightarrow$ zal hulpww₂ $\\rightarrow$ moeten hulpww₁ $\\rightarrow$ gaan ZINSWW $\\rightarrow$ kijken
Figuur 18.1. Ketting van ww's [27](#page=27).
Hulpww₁ sluit het dichtst aan bij het zinsww (V), dan hulpww₂, enz. Het hulpwerkwoord dat het verst van het zinsww afstaat, hulpww₃, vormt de functionele INFL-kern (INFL staat voor 'vervoegde ww-vorm'). Dit INFL beheerst de gehele ketting van v-complementen, met het zinsww als ultieme complement. Elk hulpwerkwoord vormt semantisch een modificatie van wat er als v-complement op volgt [27](#page=27).
Om het zinswerkwoord te vinden in werkwoordgroepen met twee of meer v-complementen, kan de zinswerkwoordproef worden gebruikt. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat in een zin met twee samenhorende ww-vormen de persoonsvorm nooit de lexicale kern is. Als er drie of meer ww-vormen zijn, schrapt men telkens de persoonsvorm en maakt een nominale vorm (infinitief of deelwoord) van het laatst overgebleven werkwoord. Dit laatste werkwoord is het zinswerkwoord; alle overige werkwoorden zijn hulpwerkwoorden [27](#page=27).
**Voorbeelden:**
* Zij moet het hebben kunnen vermoeden.
* Zij heeft het kunnen vermoeden.
* Zij kan het vermoeden.
* Zij vermoedt het [27](#page=27).
Systematisch worden de hulpwerkwoorden geschrapt, waardoor uiteindelijk een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord als zinswerkwoord overblijft [27](#page=27).
#### 4.2.2 Het v-complement
Hulpwerkwoorden (symbool: v) hebben, net als koppelwerkwoorden, weinig betekenis op zichzelf en hebben een aanvulling nodig om betekenisvol te zijn. Bij een koppelwerkwoord is de aanvulling een niet-werkwoordelijk gezegde (NC, AdjC, VzC), terwijl bij een hulpwerkwoord de aanvulling werkwoordelijk is. Deze aanvulling is altijd een nominale (niet-vervoegde) vorm van het werkwoord: een deelwoord of een infinitief [27](#page=27).
##### 4.2.2.1 Het deelwoord
a. **Onvoltooid deelwoord (OD)** Met het OD geeft de spreker aan dat een proces of gebeuren aan de gang is binnen een door de persoonsvorm gedefinieerde tijdszone [27](#page=27).
* **OD + tegenwoordige tijd:** hij is werkende. De tijdszone valt samen met het spreekmoment $t\_0$ [27](#page=27).
* **OD + verleden tijd:** Wat was er gaande? De tijdszone valt samen met een punt vóór het spreekmoment $t\_0$ [27](#page=27).
Wanneer het OD als bepaling van gesteldheid wordt gebruikt, worden twee toestanden van zaken genoemd waartussen gelijktijdigheid bestaat [27](#page=27).
**Voorbeeld:** Hijgend, struikelend kwam hij in het station aan (= terwijl hij hijgde en struikelde) [27](#page=27).
b. **Voltooid deelwoord (VD)** Met het VD geeft de spreker aan dat een proces of gebeuren in zijn totaliteit wordt bekeken. Vanuit het relevante tijdstip gezien, kan het gebeuren afgelopen zijn, soms resulterend in een toestand [27](#page=27).
**Voorbeelden:**
* Zij is gestorven [27](#page=27).
* De arbeiders hebben gestaakt [27](#page=27).
* Geschrokken keek ze de vreemde bezoeker aan [28](#page=28).
Deze deelwoordvorm is ook dienstig bij het passief; het passieve deelwoord verschilt qua vorm niet van het voltooid deelwoord [28](#page=28).
**Voorbeelden:**
* Er is tien weken lang gestaakt [28](#page=28).
##### 4.2.2.2 De infinitief
De infinitief is een neutrale vorm die de handeling als zodanig benoemt en op zichzelf niets met temporele ordening te maken heeft [28](#page=28).
**Voorbeelden:**
* Zijn of niet zijn, dat is de vraag [28](#page=28).
* Ik zal, moet, wil eens kijken [28](#page=28).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een korte infinitief (zie voorbeelden 8 en 9) en een lange of te-infinitief [28](#page=28).
**Voorbeelden:**
* Dat valt nog te bezien [28](#page=28).
* Zit je te dutten [28](#page=28)?
Het 'te' voegt feitelijk geen betekenis toe aan de infinitief, maar had oorspronkelijk, net als het Engelse 'to', te maken met richting of finaliteit [28](#page=28).
### 4.3 Betekenisbijdrage van het hulpwerkwoord
#### 4.3.1 Bepalen van de betekenis
Elk hulpwerkwoord vormt een modificatie van wat er als v-complement op volgt. Om de betekenisbijdrage van een hulpwerkwoord te achterhalen, kan een vergelijkingsproef worden gehanteerd: de zinnen mét en zónder hulpwerkwoord worden vergeleken. Het netto-verschil is de betekenisbijdrage van het hulpwerkwoord [28](#page=28).
**Voorbeelden:**
* a. Ze slaapt. b. Ze heeft geslapen. (b = a + voltooidheid) [28](#page=28).
* a. Hij komt. b. Hij moet komen. (b = a + modaliteit) [28](#page=28).
* a. Het regent. b. Het begint te regenen. (b = a + aspect) [28](#page=28).
In het tijdsvormensysteem van het Nederlands spelen de hulpwerkwoorden een rol, maar nog belangrijker is de vorm van het vervoegde werkwoord. De combinatie maakt de volgende basistegenstellingen mogelijk [28](#page=28): (i) niet-verleden $\\leftrightarrow$ verleden vormen (ii) onvoltooide $\\leftrightarrow$ voltooide vormen [28](#page=28).
Tegenstelling (i) wordt door INFL, specifiek het tijdsonderdeel van de persoonsvorm, aangegeven: vanuit een referentiepunt wordt gecontroleerd of de Situatie (SvZ) op afstand ligt (naar vroeger toe) of niet. In het elementaire geval valt dit referentiepunt samen met het spreekmoment $t\_u$; in andere gevallen met een moment in het verleden. Om binnen niet-verleden de additionele tegenstelling tussen tegenwoordig en toekomstig uit te drukken, is een extra hulpwerkwoord nodig: zullen (of gaan) [28](#page=28).
Tegenstelling (ii) komt tot uiting in de al of niet aanwezige voltooid deelwoordvorm, in combinatie met de hulpwerkwoorden hebben of zijn. Hiermee kan worden aangegeven of het gebeuren is afgelopen op een bepaald temporeel referentiepunt: voltooid (perfectisch) versus onvoltooid (imperfectisch). Voltooid zijn de vormen die een voltooid deelwoordvorm van het zinswerkwoord combineren met een hulpwerkwoord van voltooidheid (hebben of zijn); de overige zijn onvoltooid [29](#page=29).
**Voorbeeld:** wandelen
1. o.t.t.: Els wandelt
2. o.v.t.: Els wandelde
3. v.t.t.: Els heeft gewandeld
4. v.v.t.: Els had gewandeld
5. o.t.t.k.t.: Els zal wandelen
6. o.v.t.k.t.: Els zou wandelen
7. v.t.t.k.t.: Els zal gewandeld hebben
8. v.v.t.k.t.: Els zou gewandeld hebben [29](#page=29).
Vormen 3 en 4 worden ook wel 'legterm' genoemd, maar ze zijn voltooid: een combinatie van een voltooid deelwoord met een hulpww van voltooidheid. Tegenwoordige tijd wordt aangegeven door de pv aan te passen. Toekomst kan vanuit het heden of vanuit het verleden worden gezien; voltooidheid kan ook op de toekomst worden geprojecteerd (7 vanuit spreekmoment, 8 vanuit vroeger punt) [29](#page=29) [5](#page=5) [6](#page=6).
##### 4.3.2 Tijd
###### 4.3.2.1 Hulpwerkwoorden voor de tijdsvormen
* **Hww's van voltooidheid: hebben / zijn**
* **hebben:**
* (i) beweging zonder geïmpliceerde overgang naar eindtoestand: Ria heeft gewandeld [28](#page=28).
* (ii) actie gepresenteerd vanuit Agens-perspectief: Jan heeft Ria bedrogen [28](#page=28).
* **zijn:**
* (i) beweging met geïmpliceerde overgang: Ria is het bos in gewandeld. Overgang: begin-toestand v + eindtoestand [28](#page=28).
* (ii) actie niet gepresenteerd vanuit Agens-perspectief: Ria is (door Jan) bedrogen [28](#page=28).
* Karen is gevallen [28](#page=28).
* **Futurische hww's: zullen; gaan**
* Ik zal/ga die brief nu onmiddellijk posten [28](#page=28).
In veel talen, zoals de Romaanse, wordt de oppositie tussen tijdsvormen morfologisch aan de persoonsvorm gecodeerd, vgl. Frans: il a (pres.tens), il avait (preter.), il aura (futur.) [29](#page=29).
Het gebruik van de onvoltooide tegenwoordige tijd (o.t.t.) voor het verleden, bekend als historisch presens, wordt gebruikt om een verhaal levendiger te maken [29](#page=29).
**Voorbeelden:**
* Morgen bel ik op. o.t.t. voor TOEKOMST [29](#page=29).
* Gisteren loop ik over de Antwerpse Meir, en wie loop ik daar tegen het lijf? Bert-Jan Loui himself! o.t.t. voor VERLEDEN [29](#page=29).
De onvoltooide verleden tijd (o.v.t.) kan voor irrealis worden gebruikt [29](#page=29).
**Voorbeeld:** Had ik nu maar wat zakgeld, dan kocht ik een draagbare radio. o.v.t. voor IRREALIS [29](#page=29).
###### 4.3.2.2 Overzicht van de tempusvormen
Tabel 18.1. Tempusvormen toont een overzicht van de tempusvormen in het Nederlands [29](#page=29).
###### 4.3.2.3 Tijdsvorm $\\neq$ Tijd
Het is belangrijk om te onthouden dat tijdsvorm en tijd niet per se hetzelfde zijn. Er bestaan verleden tijdsvormen die niet op het verleden slaan, en tegenwoordige tijdsvormen die op het verleden of de toekomst betrekking hebben. Enkele opvallende gevallen zijn: (i) tegenwoordige tijdsvorm voor niet-heden en (ii) verleden tijdsvorm, niet voor temporele maar voor modale afstand (irrealis) [29](#page=29).
#### 4.3.3 Aspect
Aspect heeft te maken met fasen en/of overgangen. Vanuit het gezichtspunt van de gebeurtenis zelf, heeft elke situatie met enige duur in de tijd een begin-, midden- en eindfase. Gzien in relatie tot wat voorafgaat of volgt, is er een overgang van niet-gebeuren naar gebeuren of van gebeuren naar niet-gebeuren. Met een aspectische aanduiding geeft de spreker aan op welke fase van het gebeuren of van een reeks gebeurtenissen zijn blik gericht is. De belangrijkste soorten aspect zijn ingressief aspect (beginfase), progressief aspect ('aan de gang'-fase), continuatief aspect ('niet eindigen') en egressief aspect (eindfase) [29](#page=29).
**Voorbeelden:**
* Het begint te regenen, ingressief [29](#page=29).
* Het is aan het regenen. progressief [29](#page=29).
* Zij is te studeren. progressief [29](#page=29).
* Het blijft regenen. continuatief [29](#page=29).
* Het houdt op te regenen. egressief [29](#page=29).
Deze termen hebben betrekking op aspect bij GEBEURTENISSEN en HANDELINGEN. Bij TOESTANDEN spreekt men van mutatief (overgang), immutatief (geen overgang) en continuatief (denkbare overgang vindt niet plaats). Toestandsaspect is begrijpelijkerwijs eerder terug te vinden bij koppelwerkwoorden dan bij hulpwerkwoorden [29](#page=29).
#### 4.3.4 Perspectief
Actieve en datieve presentatiewijzen hebben geen hulpwerkwoord nodig (ongemarkeerd perspectief); passief en receptief wel: worden/zijn en krijgen (gemarkeerd perspectief) [29](#page=29).
**Voorbeelden:**
* De poes is melk aan het likken: de melk wordt opgelikt door de poes. Na een poosje is de melk opgelikt [29](#page=29).
* (Men speelde hem het initiatief toe - receptivering.) Hij kreeg het initiatief toegespeeld [29](#page=29).
#### 4.3.5 Modaliteit
##### 4.3.5.1 Soorten
Modaliteit betreft de verhouding waarin, naar het oordeel van de spreker, de inhoud van de propositie staat tot de werkelijkheid, met als belangrijkste begrippen NOODZAAK en MOGELIJKHEID. Modaliteit heeft te maken met de verhouding van de Situatie (activiteit, gebeurtenis) tot mogelijke alternatieven; bij de hulpwerkwoorden gaat het daarbij niet alleen om realiteitsgehalte (epistemische modaliteit), maar ook om de realisatievoorwaarden (materiële modaliteit) [30](#page=30).
* **Materiële modaliteit:** In hun letterlijke betekenis preciseren de modale hulpwerkwoorden de wijze waarop het subject van de zin 'toegang heeft' tot activiteiten: materiële modaliteit. De toegangsalternatieven kunnen open zijn (mogen, kunnen) of gesloten (moeten, niet mogen). Varianten van de open modaliteit zijn willen en durven [30](#page=30).
* a. Materiële mogelijkheid: capaciteit (intern bepaald) of toestemming (extern bepaald)
* Hij kan zwemmen [30](#page=30).
* Zij mag zwemmen [30](#page=30).
* b. Psychologische gerichtheid
* Zij durft niet naar bed te gaan [30](#page=30).
* Hij wil zwemmen [30](#page=30).
* c. Materiële verplichting of noodzaak; ontkenning daarvan = materieel verbod
* Hij moet komen [30](#page=30).
Twee soorten ontkenning:
* Ga. Hij hoeft niet te komen. (= niet noodzakelijk) [30](#page=30).
* Gb. Hij mag niet komen. (= niet toegelaten) [30](#page=30).
* **Epistemische modaliteit:** Epistemische of oordeelsmodaliteit betrekt het realiteitsgehalte van de beschreven Situatie op het oordeel, de inschatting van de spreker of eventuele externe instanties. Dit kan resulteren in evaluaties met gradaties van open (mogen, kunnen) tot gesloten (moeten, niet kunnen) [30](#page=30).
* a. Logische mogelijkheid
* Het kan waar zijn [30](#page=30).
* b. Waarschijnlijkheid
* Het zal wel waar zijn [30](#page=30).
* c. Zekerheid
* Het moet waar zijn [30](#page=30).
* Het kan niet waar zijn. (ontkenning van 9) [30](#page=30).
Ook evidentiële hulpwerkwoorden (blijken / lijken / schijnen te + infin.) betrekken het werkelijkheidsgehalte van de Situatie op een externe factor, nl. de kennisbron [30](#page=30).
`**Voorbeeld:**`
* Het schijnt waar te zijn [30](#page=30).
> **Opmerking:** De modale werkwoorden onttrekken zich soms aan het principe dat een hulpwerkwoord per definitie een werkwoordelijke aanvulling vereist [30](#page=30). > > **Voorbeelden:**
>
> * Dat kan niet! (epistemisch) [30](#page=30).
>
> * Dat zou ik nooit kunnen. (materieel) [30](#page=30).
>
> * Ik zal wel moeten [30](#page=30).
>
> * Ik wil naar huis [30](#page=30)! > Bij dit zelfstandige gebruik is er doorgaans nog een verbaal complement te bedenken: \[(waar) zijn, \[doen, \[gaan [30](#page=30).
>
##### 4.3.5.2 Onderscheidingsproef: sjablone met modale aanhef
Het verschil tussen epistemische en materiële modaliteit kan blijken uit de proef met de modale aanhef (MOD = modaliteit) die ook bij de zinsmodificatie werd gebruikt [30](#page=30).
**Proef:** Het MOD zo + (te) zijn dat: p
Deze proef levert enkel bij epistemische en evidentiële modaliteit een aanvaardbaar resultaat op, aangezien die soort modaliteit op de hele propositie betrokken is. Materiële modaliteit daarentegen heeft veeleer betrekking op de relatie tussen subject en handeling [30](#page=30).
**Voorbeelden:**
* 12a Jan kan zich vergist hebben.
* 12b = Het KAN zo zijn dat.. [30](#page=30).
* 13a Jan schijnt zich vergist te hebben.
* 13b... Het SCHIJNT (zo te zijn) dat.. [30](#page=30).
* 14a Jan kan zwemmen.
* 14b... Het KAN zo zijn dat.. [30](#page=30).
In voorbeeld 12 is de parafrase oké, want MOD slaat op de hele propositie, evenals in 13. In voorbeeld 14 slaat het modale hulpwerkwoord echter enkel op de relatie tussen subject en handeling: materiële modaliteit [30](#page=30).
#### 4.3.6 Causativiteit
Betekenis: causativiteit heeft te maken met veroorzaken, oftewel een ingreep van een externe medespeler op de al-of-niet afwikkeling van een Situatie [31](#page=31).
* a. Verzoorzaken dat iets gebeurt: doen, laten
* Waarom heb je die oude man doen \[laten schrikken [31](#page=31)?
* b. Verzoorzaken in de zin van 'opdracht geven'; laten
* Mijn buurman heeft zijn huis laten schilderen [31](#page=31).
* c. Niet veroorzaken dat iets niet gebeurt (niet verhinderen): laten
* (verwant met het modale mogen, maar nu wordt de externe instantie als controlerend subject opgevoerd)
* Ik laat ze nog wat spelen [31](#page=31).
* d. Hij liet het met zich sollen [31](#page=31).
### 4.4 Niet-werkwoordelijk deel
#### 4.4.1 Niet-ww deel van samengesteld ww
Bij samengestelde werkwoorden zijn er die scheidbaar zijn (bv. vollopen) en andere die niet scheidbaar zijn (bv. volharden). De scheidbare bestaan uit de combinatie van een werkwoord en een niet-werkwoordelijk deel dat de woordklemtoon krijgt. Als de klemtoon op de eerste lettergreep ligt, is het werkwoord doorgaans scheidbaar, met enkele uitzonderingen (bv. doodverven, stofzuigen, zweefvliegen, valschermspringen). Sommige werkwoorden (bv. doorbreken) kunnen beide zijn, afhankelijk van waar de klemtoon ligt [31](#page=31).
**Voorbeelden:**
* De auto liep vol [31](#page=31).
* Zij volhardde in de boosheid [31](#page=31).
* a. Zij brak door in haar discipline.
* b. Hij doorbrak de erecode [31](#page=31).
Het niet-werkwoordelijke deel van het scheidbare werkwoord maakt deel uit van de werkwoordgroep in enge zin, en dus van de zinsrelator. Dit eerste deel is vaak een (voorzetsel-)bijwoord dat ook werkwoordelijk partikel wordt genoemd (a), maar soms ook een adjectief (b) of een substantief (c) [31](#page=31).
* a. `vastspannen`, `andoen`
* b. `goedkeuren`, `grootbrengen`
* c. `plaatsvinden`, `ademhalen` [31](#page=31).
#### 4.4.2 Niet-ww deel van ww uitdrukking
Vaste ww-verbindingen ontstaan doorgaans uit de verstarring van een combinatie van ww + object, of ww + vrij complement. Deze verstarde combinaties, waarin de syntagmatische en paradigma-tische vrijheid is verdwenen, zijn enkel in hun geheel te interpreteren en niet meer analyseerbaar in hun onderdelen. De verstarring gaat doorgaans gepaard met betekenisoverdracht (letterlijk $\\rightarrow$ figuurlijk), betekenisverbleking, of een combinatie van die twee factoren [31](#page=31).
**Voorbeelden:**
* de draak steken (met) [31](#page=31).
* Verbleking ww-betekenis: zijn voordeel doen, de spot drijven, in de clinch gaan (met) [31](#page=31).
* Verbleking betekenis van de aanvulling: het begeven, eruit zien [31](#page=31).
##### 4.4.2.1 Parafraseerbaarheid van de hele uitdrukking
Vaak kan een ww-uitdrukking door één enkel werkwoord worden vervangen, wat wijst op de betekeniseenheid [31](#page=31).
**Voorbeelden:**
* de draak steken (met) = 'spotten (met)' [31](#page=31).
* in de clinch gaan (met) = 'vechten (met)' [31](#page=31).
##### 4.4.2.2 Beperkingen bij de onderdelen
Bij vaste ww-verbindingen leveren proeven die de paradigma-tische of syntagmatische vrijheid testen, een ongrammaticaal resultaat. Dit komt vooral doordat de erin gebruikte constituenten (NC's, VzC's,...) geen referentiële waarde (meer) hebben [31](#page=31).
* **Beperkingen op vervanging:Voorbeelden:**
* een hekel hebben
* \*een hekelt je
* \*twee hekels
* het hazenpad kiezen
* \*het hazenpaadje
* \*het konijnenpad [32](#page=32).
* **Wal-proef:** Om dezelfde reden, nl. geen referentialiteit, is de wat-proef negatief [32](#page=32).
* Hij had daar een hekel aan [32](#page=32).
* a. \*Wat hij daaraan had, was een hekel [32](#page=32).
* b. \*Wat had hij daaraan? Een hekel [32](#page=32).
* **Beperkingen op verplaatsing: 1 ZDP:**
* a. Hij stak de draak met mijn onbeholpenheid [32](#page=32).
* b. \*De draak stak hij met... [32](#page=32).
##### 4.4.2.3 Beperkte mogelijkheden
Verstarring betekent nog niet dat er paradigma-tisch of syntagmatisch volstrekt niets mogelijk is [32](#page=32).
* **Beperkte paradigma-tische ingrepen:** Het (uiterst) beperkte paradigma kan de volgende richtingen opgaan:
* a. Gradering of versterking:
* een - hekel / een - afkeer / een - poets
* hebben / hebben / bakken
* grondige / diepe / lelijke [32](#page=32).
* b. Aanpassing bezittelijke determinator aan subject:
* Ik doe mijn voordeel met... [32](#page=32).
* Jij doet je [32](#page=32).
* Hij doet zijn [32](#page=32).
* c. Vervanging (beperkt) door werkwoorden uit hetzelfde semantische veld:
* een hekel hebben / in de penarie zitten
* krijgen / geraken
* \*geven / \*gaan zitten [32](#page=32).
* **Beperkte syntagmatische vrijheid:** Met de wending medelijden hebben met, is het mogelijk te zeggen:
* Medelijden heb ik niet met hem [32](#page=32). Bij een hekel hebben is zoiets nog beter mogelijk na versterking [32](#page=32).
* Een grondige hekel heb ik daaraan [32](#page=32).
#### 4.4.3 Vast reflexief zinsdeel
In een vast reflexieve verbinding vormen 'zich' en werkwoord een onverbrekelijke betekeniseenheid; het vaste reflexieve 'zich' zorgt voor een reflexieve betekenisverkleuring van het werkwoord. Het vormt geen autonoom zinsdeel, is dus niet apart benoembaar, maar maakt deel uit van de ZR (Werkwoordelijke Constituent). De reden dat bij vast reflexieve werkwoorden het reflexivum tot het werkwoord wordt gerekend, is dat het element aan referentiële waarde heeft ingeboet: het verwijst niet naar een medespeler in het valentieschema van het (niet-reflexieve) werkwoord. Het vaste reflexieve werkwoord als geheel kan dan weer wel verschillende combinaties aangaan: monovalent (a), divalide met DO (b), divalent met VzO (c) [32](#page=32).
**Voorbeelden:**
* (a) zich haasten, zich amuseren, zich bedrinken
* (b) zich iets herinneren, zich iets verbeelden
* (c) zich aan iets ergeren, zich met iets bemoeien, zich aan iemand vergrijpen; met copulatieve ZA: zich van iets bewust zijn [32](#page=32).
##### 4.4.3.1 Vergelijking toevallig / vast
In een vast reflexieve verbinding is het reflexivum vast en niet als zinsdeel benoembaar [32](#page=32).
* **Paradigma-tische beperktheid:** De paradigma-tische vrijheid is nihil: geen vervangbaarheid, en geen mogelijkheid tot toevoeging van '-zelf' [32](#page=32). **Vergelijking:**
* 1a. Hij haast zich. (vast)
* Ib. Hij haast \*iemand anders. (geen vervanging)
* Ic. Hij haast \*zichzelf. (geen toevoeging)
* 2a. Hij bevrijdt zich. (toevallig)
* 2b. Hij bevrijdt iemand anders. \[DO
* 2c. Hij bevrijdt zichzelf. \[DO [32](#page=32).
* **Geen vooropplaatsing als zinsdeel:** Toepassing van de eenzinsdeelproef is, zoals bij de bespreking van de objecten, ook bij toevallig reflexieve verbindingen niet zonder meer mogelijk; men moet altijd de beklemtoonde vorm van het reflexivum nemen [33](#page=33). **Vergelijking:**
* 1a. Hij bekijkt zich in de spiegel.
* 1b. Hij bekijkt zichzelf [33](#page=33).
* 2a. \*Zich bekijkt hij in de spiegel [33](#page=33).
* 2b. Zichzelf... [33](#page=33).
Aangezien het vast-reflexieve 'zich' echter niet contrasteerbaar is en dus geen beklemtoonde tegenhanger heeft, is vooropplaatsing niet mogelijk [33](#page=33).
##### 4.4.3.2 Verwarrende varianten
Reflexieve verbindingen kunnen alleen toevallig reflexief zijn, als bij de transitieve tegenhanger de betekenis niet verandert. Zo is er wel een duidelijk betekenisverschil tussen de leden van de volgende paren [33](#page=33):
Transitief (vast)Reflexief(IEM.) aanstellenzich aanstellen(IEM.) ophoudenzich (ERGENS) ophouden(IETS/IEM.) aantrekkenzich (IETS) aantrekken(IEM./IETS) voordoenzich voordoen(IEM./IETS) afmakenzich (van IETS) afmaken(IEM./IETS) storenzich (aan IETS) storen
Moeilijker wordt de scheiding bij een aantal werkwoorden, vooral impressiewerkwoorden, met een (soms vrij grote) betekenisverwantschap tussen reflexief en transitief:
Transitief (vast)Reflexief(IEM.) verbazenzich verbazen(IEM. aan IETS) herinnerenzich (IETS) herinneren(IEM.) verheugenzich verheugen(IEM./IETS) verspreidenzich verspreiden
Toch blijft men hier spreken van vast reflexieve verbindingen: 'zich' is niet door 'zichzelf' vervangbaar, wat verklaard wordt door het toch nog aanwezige betekenisverschil tussen transitief en reflexief; het eerste bevat een causatief (DOEN/MAKEN) betekeniselement, het laatste niet [33](#page=33).
**Ter vergelijking:**
* verbazen: 'verbaasd DOEN staan', 'met verstomming slaan' $\\neq$ 'zich(zelf) verbaasd DOEN staan', 'zichzelf met verstomming slaan' [33](#page=33).
* zich verbazen = 'verbaasd staan' [33](#page=33).
* zich verspreiden $\\neq$ zichzelf verspreiden [33](#page=33).
Het betekenisverschil blijkt ook hieruit dat naast het vast reflexieve zich verbazen of zich verspreiden ook een toevallig reflexieve tegenhanger denkbaar is, die dan wél de causatieve betekenis behoudt [33](#page=33).
**Voorbeelden:**
* Soms verbaas ik niet alleen mijn omgeving, maar ook mezelf [33](#page=33).
* a. De politie verspreidde zich. (= 'ging uiteen') [33](#page=33).
* b. De politie trad zo ongecoördineerd op dat ze op de duur niet zozeer de menigte dan wel zichzelf verspreidde. (= 'doen uiteengaan') [33](#page=33).
* * *
# Voornaamwoordelijke constituenten en hun functies
Dit onderwerp analyseert de pronominale constituent, de verschillende soorten voornaamwoorden en hun syntactische en semantische rollen binnen zinnen [19](#page=19).
## 5.1 De pronominale constituent
De pronominale constituent (zvn) wordt beschouwd als een ondersoort van de nominale constituent (Ne), met dezelfde syntactische valentie als een Ne. Intern heeft de kern van zo'n constituent, zijnde een zvn of een verzelfstandigd hoeveelheidswoord (zhw), geen verdere determinator nodig, aangezien het zvn zelf al bepaald of onbepaald is. Bepalingen tussen de determinator en de kern zijn uitgesloten, maar nabepalingen en marginale bepalingen zijn wel mogelijk [19](#page=19).
### 5.1.1 Soorten voornaamwoorden
Voornaamwoorden kunnen worden ingedeeld op basis van hun semantische functie.
#### 5.1.1.1 Identificerende voornaamwoorden
Deze voornaamwoorden hebben betrekking op de identiteit van de referent, waarbij de spreker aangeeft dat de bedoelde referent bekend is bij de ontvanger (bepaald) of waarover informatie wordt gevraagd (onbepaald) [19](#page=19).
* **Aanwijzend zvn (demonstrativum):** De identiteit van de referent kan worden vastgelegd met een gebaar (situatie) of anaforisch (tekst). Vormen zijn onder andere \_die/dat, \_deze/dit, en combinaties met \_-zelfde en \_-gene [19](#page=19).
> **Example:** Ik heb een agenda gekocht. \_Die hou ik altijd bij me [19](#page=19).
* **Vragend zvn (interrogativum):** Met deze voornaamwoorden wordt gevraagd naar de identiteit van de referent, waarvan bekend is wat er in de rest van de zin gezegd wordt. De vormen zijn de w-vormen: \_wie, \_wat [19](#page=19).
> **Example:** \_Wie heeft dat kaartje geschreven [19](#page=19)?
* **Betrekkelijk zvn (relativum):** Semantisch vergelijkbaar met een anaforisch demonstrativum, maar syntactisch gespecialiseerd in zinsverbinding. Het koppelt een betrekkelijke bijzin aan een antecedent uit de hoofdzin. Vormen zijn vergelijkbaar met demonstratieve en interrogatieve vormen [20](#page=20).
* **Zvn's voor grammaticale personen:** Deze voornaamwoorden hebben een gesloten referentie, wat betekent dat de identiteit van de referent bekend is in het gedeelde adressenbestand van spreker en hoorder. Dit zijn dus bepaalde zvn's [20](#page=20).
#### 5.1.1.2 Kwantificerende voornaamwoorden
Deze voornaamwoorden geven informatie over de hoeveelheid of het bestaan van een referent.
* **Existentiële zvn's:** De meest typische zijn \_iemand (personen) en \_iets (zaken). Ze geven aan of een verzameling al dan niet leeg is en zijn referentieel open. Ze passen goed in presentatieve \_er-zinnen [20](#page=20).
> **Example:** Er zit \_niemand te wachten [20](#page=20). **Example:** Ik heb \_iets bedacht [20](#page=20).
* **Universele zvn's:** \_Iedereen en \_alles zijn de logische tegenhangers van de existentiële zvn's. \_Ieder en \_elk zijn varianten. Ze kwantificeren universeel over een reeds bekende verzameling en zijn referentieel gesloten. Ze kunnen daarom niet in \_er-zinnen voorkomen [20](#page=20).
> **Example:** \_Iedereen was teleurgesteld [20](#page=20). **Example:** \_Alles was in orde gebracht [20](#page=20). **Example:** \_Er was iedereen teleurgesteld. (Foutief) [20](#page=20).
* **Verzelfstandigde hoeveelheidswoorden:** Dit zijn niet-substantieven die de kern van een Ne kunnen vormen. Voorbeelden zijn \_een, \_geen, telwoorden, \_allen, \_beiden, \_sommigen, \_anderen, \_enkelen, \_vele, \_weinig. Deze woorden kunnen optreden met het kwantitatieve \_er of een nabepaling [20](#page=20).
> **Example:** Ik heb er \_een / \_geen zien weglopen [20](#page=20). **Example:** \_Allen waren opgelucht [20](#page=20).
#### 5.1.1.3 Classificerende voornaamwoorden
Deze voornaamwoorden verwijzen of vragen naar de aard van de referent. Ze ontstaan door de combinatie van een demonstratief of vragend element met een onbepaald verwijswoord [21](#page=21).
AanwijzendVragend\_zo + iemand, iets\_wat voor + iemand, iets\_(g)een (verzelfst.)\_een (verzelfst.)
> **Example:** \_Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt [21](#page=21). **Example:** Je hebt al die soorten honden gezien. \_Wat voor een heb je gekozen [21](#page=21)?
## 5.2 Paradigma's van verwijswoorden
De grondparadigma's van de voornaamwoorden vertonen verbanden met die van bijvoeglijke en bijwoordelijke voornaamwoorden, aangezien hun paradigma's volgens vergelijkbare criteria zijn opgebouwd [21](#page=21).
### 5.2.1 Identificerend en kwantificerend
Semantisch onderscheiden deze verwijswoorden personen en zaken enerzijds, en plaatsen, tijden en wijzen anderzijds [21](#page=21).
* **Individuele vs. adverbiale verwijzing:** Zelfstandige verwijswoorden (zvn's) kunnen naar een individuele entiteit verwijzen, terwijl bijwoordelijke verwijswoorden over plaats, tijd en wijze spreken. Bijwoordelijke verwijswoorden zijn onveranderlijk [21](#page=21).
* **Identiteit en hoeveelheid:** Identificerende verwijswoorden zijn stellend (demonstratief) of vragend (interrogatief). Kwantificerende verwijswoorden betreffen verzamelingen: al dan niet leeg, of een deel van een bekende verzameling [21](#page=21).
Tabel 16.2 toont een overzicht van verwijswoorden, onderverdeeld naar hoeveelheidsbetrokkenheid en identiteitsbetrokkenheid [21](#page=21).
VnwHoeveelheids-betrokkenheidIdentiteits-betrokkenheidexistentieel (-3x)vragendontkenning (-3x)aanwijzenduniverseel (Vx)**Zelfstandig**PersooniemandwieZelfstandigietswat**Bijvoeglijk**Persoon\_ieder(e), \_elk(e) N\_welk(e) NZelfstandig\_alle N\_die/dat N**Tijd**\_ooit\_wanneer\_nooit\_dan, toen (nu)\_altijd**Plaats**\_ergens\_waar\_nergens\_daar, er (hier, ginder)\_overal**Wijze**\_enigszins\_hoe\_geenszins\_zo\_alleszins
De vormen tussen `` staan aan de rand van de categorie en zijn gegrammaticaliseerd tot lidwoorden. Voornaamwoordelijke bijwoorden zijn samengestelde bijwoorden, gevormd door een voorzetsel en een verwijswoord [21](#page=21) [22](#page=22).
### 5.2.2 Grammaticale personen
De voornaamwoorden die corresponderen met werkwoordsvormen (1e, 2e, 3e enkelvoud en meervoud) hebben een gesloten referentie. Dit geldt ook voor de bezittelijke voornaamwoorden [22](#page=22).
* **Persoonlijke zvn's:** De 1e en 2e persoon duiden de gesprekspartners aan, de 3e persoon verwijst naar entiteiten buiten de gesprekssituatie [22](#page=22).
* **Reflexieve zvn:** Dit zvn is coreferentieel met het onderwerp van de zin. De vormen vallen samen met de objectsvormen van het persoonlijk zvn, met \_zich als specifieke vorm voor de 3e persoon [22](#page=22).
* **Reciproke zvn:** Dit zvn is ook coreferentieel met het (meervoudige) onderwerp, maar de verschillende referenten vervullen verschillende rollen. De vorm is \_elkaar (informele variant \_mekaar) [22](#page=22).
Tabel 16.3 toont de paradigma's van zelfstandige en bijvoeglijke verwijswoorden voor grammaticale personen [22](#page=22).
Persoonlijk (Subjectsvormen)Persoonlijk (Objectsvormen)Bezittelijk**1E**\_ik, 'k\_mij, me\_mijn, m'n**2**\_wij, je // \_u\_jou, je // \_u\_jouw, je // \_uw**3**\_hij, ie\_hem, 'm + \_zich (3°P)\_zijn, z'n\_zij, ze\_haar, d'r\_haar, d'r\_het, 't\_het, 't\_men**1M**\_wij, we\_ons\_ons**2**\_jullie // \_u\_jullie // \_u\_jullie // \_uw**3**\_zij, ze\_hen, hun; ze\_hun, d'r
Het voornaamwoord \_men is een buitenbeentje, verwijzend naar een vage referent. Het heeft een bijpassend possessivum (\_zijn) en reflexivum (\_zich), net als andere 3e-persoonsvoornaamwoorden. Het is een subjectsvorm [22](#page=22).
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Woordsoorten | Categorieën van woorden die worden geclassificeerd op basis van semantische, syntactische en morfologische criteria, wat bepaalt hoe ze in zinnen functioneren en verbindingen leggen met andere woorden. |
| Semantische criteria | Criteria die betrekking hebben op de betekenis van een woord; wat het woord beschrijft, benoemt of representeert, zoals een handeling, eigenschap of hoeveelheid. |
| Syntactische criteria | Criteria die verwijzen naar de grammaticale functie en verbindingsmogelijkheden van een woord binnen zinsstructuren; hoe het woord interageert met andere woordsoorten en zinsdelen. |
| Morfologische criteria | Criteria die de vormelijke kenmerken van woorden betreffen, zoals hun verbuigings- of vervoegingsmogelijkheden, waardoor ze van andere categorieën te onderscheiden zijn. |
| Open categorieën | Woordsoorten waarvoor een grote hoeveelheid leden bestaat en waar voortdurend nieuwe woorden aan toegevoegd kunnen worden, zoals substantieven, adjectieven en werkwoorden. |
| Gesloten categorieën | Woordsoorten met een eindig en stabiel aantal leden, waar zelden of nooit nieuwe woorden bijkomen, zoals lidwoorden, voornaamwoorden en voegwoorden. |
| Kern | Het hiërarchisch belangrijkste onderdeel van een constituent, waarvan de lexicale of functionele eigenschappen bepalen welke verbindingen mogelijk zijn binnen die constituent. |
| Functiewoorden | Woorden waarvan de grammaticale betekenis overheerst boven de lexicale betekenis, en die betekenisvol worden in combinatie met andere woorden, zoals lidwoorden en voorzetsels. |
| Inhoudswoorden | Woorden met een duidelijke lexicale betekenis die doorslaggevend is voor hun gebruikswaarde, zoals substantieven, adjectieven en werkwoorden. |
| Relatiewoorden | Woorden binnen gesloten categorieën die morfologisch gekenmerkt worden door onveranderlijkheid en wiens bijdrage primair in logische termen wordt uitgedrukt om verbanden te leggen. |
| Verwijswoorden | Woorden binnen gesloten categorieën die cruciaal zijn voor referentiële samenhang op tekstniveau, door te verwijzen naar personen, zaken, plaatsen of tijden. |
| Term | Definitie |
| Bepaling | Een element binnen een zinsdeel (constituent) dat de kern nader specificeert, aanvult of modificeert. Bepalingen beperken of verruimen de betekenis van de kern en kunnen verschillende functies vervullen, zoals het specificeren van een deelverzameling. |
| Weglatingsproef | Een syntactische test die gebruikt wordt om het onderscheid tussen de kern en de bepaling binnen een zinsdeel (constituent) aan te tonen. De bepaling kan doorgaans succesvol worden weggelaten, terwijl het weglaten van de kern leidt tot ongrammaticaliteit of een betekenisverandering. |
| Lexicale kern | De kern van een constituent die een inhoudswoord is (zoals een zelfstandig naamwoord of een werkwoord) en die de primaire semantische bijdrage levert. Deze kern staat centraal in de interpretatie van de hele constituent. |
| Functionele kern | De kern van een constituent die een functiewoord is (zoals een lidwoord of hulpwerkwoord) en die primair dient voor de grammaticale structuur en de verbinding met andere zinsdelen of hogere structuren. |
| Constituent | Een zinsdeel dat een zelfstandige eenheid vormt binnen een zin en dat op basis van zijn interne structuur kan worden geanalyseerd. Een constituent kan bestaan uit één woord of een groep woorden die samen een betekenisvolle eenheid vormen. |
| Nominalisering | Een proces waarbij woorden van andere woordsoorten (zoals bijvoeglijke naamwoorden of werkwoorden) de syntactische en/of morfologische kenmerken van een zelfstandig naamwoord overnemen, waardoor ze als nominale constituenten kunnen functioneren. |
| Syntactische valentie | De mogelijkheid van een woord om bepaalde andere zinsdelen of elementen te "vragen" of aan zich te binden om een correcte en betekenisvolle zinsconstructie te vormen. Dit bepaalt de combinatiemogelijkheden van een woord binnen een zin. |
| Lexicale invulling | De specifieke woorden of woordgroepen die de syntactische structuur van een zinsdeel (constituent) vullen en zo de concrete betekenis van dat zinsdeel bepalen. |
| Syntactische structuur | De manier waarop de verschillende woorden en zinsdelen van een zin met elkaar verbonden zijn op basis van grammaticale regels. Dit omvat de hiërarchische opbouw en de relaties tussen de componenten. |
| Determinator | Een woord (zoals een lidwoord, aanwijzend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord) dat voorafgaat aan een zelfstandig naamwoord of een nominale constituent en dat de referent introduceert of specificeert, bijvoorbeeld door bepaaldheid of onbepaaldheid aan te geven. |
| Kwantificatie | Het aangeven van de hoeveelheid of het bestaan van de referent van een nominale constituent. Dit kan variëren van universele kwantificatie (elk, alle) tot existentiële kwantificatie (een, sommige). |
| Nominale constituent (NC) | Een zinsdeel waarvan het zelfstandig naamwoord (nomen) de lexicale kern vormt en dat doorgaans wordt aangevuld met een determinator. Het functioneert als een eenheid binnen de zinsstructuur. |
| Nomen (zelfstandig naamwoord) | Het lexicale centrum van een nominale constituent, dat herkenbaar is aan de mogelijkheid om er een lidwoord voor te plaatsen. Het kan ook meervoudsvormen en verkleinvormen vormen. |
| Lidwoord | De elementaire vorm van een determinator, die aangeeft of een zelfstandige entiteit bepaald (de, het) of onbepaald (een) is in de gedeelde kennis van zender en ontvanger. |
| Bepaald lidwoord | Geeft aan dat de referent van het nomen reeds bekend is bij de ontvanger of zich in het actieve adressenbestand van de conversatie bevindt. De vormen zijn 'de' en 'het'. |
| Onbepaald lidwoord | Geeft aan dat de referent van het nomen nieuw wordt geïntroduceerd in het adressenbestand van de conversatie. De vorm is 'een'. |
| Nul-lidwoord (nul-determinatie) | De afwezigheid van een determinator, die in het meervoud en bij niet-telbare zelfstandige naamwoorden de tegenstelling bepaald/onbepaald codeert. Het heeft dezelfde semantische waarde als 'een', behalve wat betreft individualiteit/enkelvoudigheid. |
| Aanwijzend voornaamwoord (demonstrativum) | Een determinator die verwijst naar de spreeksituatie (deixis) of naar de tekstuele context (tekstverwijzing). Voorbeelden zijn 'deze', 'die', 'dit', 'dat'. |
| Bezittelijk voornaamwoord (possessivum) | Een determinator die aangeeft wie de bezitter is van de referent van het nomen. Deze komen overeen met een grammaticale persoon en hebben zowel volle als doffe vormen (bijv. mijn/m'n). |
| Soortnaam | Een zelfstandig naamwoord dat kan verwijzen naar een hele categorie van referenten, in tegenstelling tot een eigennaam die naar een uniek individu verwijst. |
| Eigennaam | Een zelfstandig naamwoord dat verwijst naar een uniek individu en doorgaans geen lidwoord bij zich krijgt, tenzij het als soortnaam wordt gebruikt. |
| Telbaar zelfstandig naamwoord | Een zelfstandig naamwoord waarbij een meervoud/enkelvoud-onderscheiding mogelijk is en waaraan een telwoord kan worden toegevoegd. |
| Niet-telbaar zelfstandig naamwoord | Een zelfstandig naamwoord waarvan de referent niet als individu wordt gezien en waarbij meervoudsvorming of het toevoegen van telwoorden niet mogelijk is. |
| Collectief zelfstandig naamwoord | Een zelfstandig naamwoord dat naar een collectiviteit verwijst, zoals 'directie' of 'volk'. |
| Zelfnoemfunctie | Een gebruik waarbij naar de woordvorm zelf wordt verwezen, onafhankelijk van de betekenis. |
| Universele kwantificatie | Kwantoren die aangeven dat een uitspraak van toepassing is op de gehele ter discussie staande verzameling (symbool: $\forall x$). |
| Existentiële kwantificatie | Kwantoren die aangeven dat er minstens één instantie is die aan de beschrijving voldoet (symbool: $\exists x$). Dit is verbonden met het onbepaalde lidwoord en het nul-lidwoord. |
| Classificerende determinator | Een specifieke toepassing van onbepaalde determinatoren die de aard van de referent aangeeft, vaak in de vorm van classificatievragen zoals 'wat voor (een)'. |
| Rangtelwoord | Een woord dat een plaats in een rangorde aangeeft, afgeleid van hoofdtelwoorden, en dat zich syntactisch gedraagt als een kernbepaling. |
| Kernbepaling | Een bepaling die deelverzamelingen definieert ten opzichte van de verzameling zoals gedefinieerd door de nominale kern. Dit kunnen voor- of nabepalingen zijn. |
| Voorbepaling | Een bepaling die zich vóór de nominale kern bevindt, binnen het nominale middenveld. |
| Nabepaling | Een bepaling die zich na de nominale kern bevindt, in het achterveld van de nominale constituent. |
| Recursiviteit | Het verschijnsel waarbij een bepaald knooppunt (zoals een nominale constituent) op verschillende niveaus in de boomstructuur kan terugkomen, wat een krachtig principe is voor de opbouw van zinsdelen. |
| Verbale Constituent (VC) | Het deel van de zin dat het werkwoord en de bijbehorende elementen omvat, zoals hulpwerkwoorden, complementen, objecten en satellieten. Dit deel bepaalt de kern van de predicaat van de zin. |
| Werkwoordelijk deel | Het deel van de verbale constituent dat bestaat uit het hoofdwerkwoord en alle hulpwerkwoorden. Dit deel is cruciaal voor de temporele, aspectuele en modale betekenis van de zin. |
| Hulpwerkwoord (hww) | Een werkwoord dat grammaticale functies vervult, zoals het aangeven van tijd, aspect, modaliteit of passiviteit, en dat syntactisch een ander werkwoord als complement heeft. |
| Zinswerkwoord | Het lexicale werkwoord in een verbale constituent dat de kernbetekenis draagt. In een ketting van werkwoorden staat het zinswerkwoord meestal aan het einde. |
| V-complement | Een aanvulling bij een hulpwerkwoord die zelf een werkwoordelijke vorm heeft, meestal een infinitief of deelwoord. |
| Onvoltooid deelwoord (OD) | Een werkwoordelijke vorm die aangeeft dat een proces of gebeuren gaande is op een bepaald moment, of die gebruikt wordt om gelijktijdigheid van toestanden aan te geven. |
| Voltooid deelwoord (VD) | Een werkwoordelijke vorm die aangeeft dat een proces of gebeuren in zijn totaliteit wordt bekeken, wat kan resulteren in een voltooide actie of een toestand. |
| Infinitief | De onvervoegde, neutrale vorm van een werkwoord die de handeling als zodanig benoemt, zonder specifieke temporele aanduiding. |
| Tijd | De temporele aanduiding binnen de verbale constituent, bepaald door hulpwerkwoorden en de vorm van het vervoegde werkwoord, die onderscheid maakt tussen verleden, heden en toekomst. |
| Aspect | De manier waarop een gebeuren of toestand in de tijd wordt gepresenteerd, met aandacht voor fasen en overgangen, zoals ingressief (begin), progressief (gaande), continuatief (niet eindigen) en egressief (eind). |
| Modaliteit | De houding van de spreker ten opzichte van de werkelijkheid van de propositie, die aangeeft of iets noodzakelijk, mogelijk of toegestaan is, onderverdeeld in materiële en epistemische modaliteit. |
| Causativiteit | Het veroorzaken van een gebeurtenis of toestand door een externe partij, waarbij werkwoorden als "doen" en "laten" een causatieve functie hebben. |
| Vaste werkwoorduitdrukking (vaste uitdrukking) | Een combinatie van een werkwoord met andere elementen (zoals een zelfstandig naamwoord of voorzetselgroep) die als één betekeniseenheid functioneert en vaak een figuurlijke betekenis heeft. |
| Vast reflexief werkwoord | Een werkwoord waarbij het reflexivum (zich) integraal deel uitmaakt van de betekenis en niet als een los zinsdeel functioneert of vervangen kan worden door "zichzelf". |
| Voornaamwoordelijke constituent | Een zinsdeel waarvan de kern een voornaamwoord is. Deze constituent gedraagt zich syntactisch vergelijkbaar met een nominale constituent en kan worden voorafgegaan door determinatoren of nabepalingen. |
| Identificerend zvn | Een voornaamwoord dat verwijst naar de identiteit van een referent, waarvan de positie in het kennisbestand van de ontvanger bekend is (bepaald) of waarover informatie wordt opgevraagd (onbepaald). |
| Aanwijzend zvn | Een identificerend voornaamwoord waarbij de identiteit van de referent kan worden vastgelegd met een wijsgebaar in de situatie of anaforisch in de tekst. |
| Vragend zvn | Een identificerend voornaamwoord dat wordt gebruikt om naar de identiteit van een referent te vragen, waarbij de rest van de zin informatie over die referent geeft. |
| Betrekkelijk zvn | Een voornaamwoord dat een bijzin verbindt aan een antecedent in de hoofdzin, en dat dient als basis voor de referentiële interpretatie van het betrekkelijke zinsdeel. |
| Kwantificerend zvn | Een voornaamwoord dat verwijst naar de hoeveelheid of het bestaan van een referent, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen existentiële (bestaan) en universele (geheel) kwantificering. |
| Essentiële zvn's (3x) | Onbepaalde voornaamwoorden die aangeven of een verzameling al dan niet leeg is en die een nieuwe referent introduceren in het kennisbestand van de spreker/hoorder. |
| Universele zvn's (Vx) | Voornaamwoorden die verwijzen naar alle leden van een reeds bekende verzameling en die daarom referentieel gesloten zijn en niet in presentatieve zinnen voorkomen. |
| Classificerend zvn | Een voornaamwoord dat verwijst naar of vraagt naar de aard of categorie van een referent, vaak gevormd door de combinatie van een demonstratief of vragend element met een onbepaald verwijswoord. |
| Verzelfstandigd hoeveelheidswoord | Woorden die oorspronkelijk geen substantieven zijn, maar wel de kern van een nominale constituent kunnen vormen door verzelfstandiging, vaak in combinatie met kwantitatieve elementen. |
| Grammaticale personen | Voornaamwoorden die verwijzen naar de sprekers (1e persoon), toehoorders (2e persoon) of andere entiteiten (3e persoon) binnen een communicatieve situatie. |
| Reflexief zvn | Een voornaamwoord dat coreferentieel is met het onderwerp van de zin en dezelfde referent aanwijst. Het vertoont een nauwe relatie met de objectsvormen van persoonlijke voornaamwoorden. |
| Reciprook zvn | Een voornaamwoord dat coreferentieel is met het meervoudige onderwerp van de zin, maar waarbij de verschillende referenten verschillende rollen vervullen binnen het valentieschema van het werkwoord. |