Cover
Inizia ora gratuitamente HC2-HC4 - Taal en taalvermogen_DEEL 2 les 2.docx
Summary
# Lokalisatie en visies op taal en denken
Dit onderwerp onderzoekt de locaties van taal en denken in de hersenen, met nadruk op zowel lokalisationistische als holistische visies, en de huidige inzichten over de samenwerking tussen hersengebieden.
## 1. Lokalisatie van taal en denken
### 1.1 Historische perspectieven
Vroege ideeën over de locatie van denken en taal varieerden:
* **Homeros** zag het hart als het centrum van de rede en gevoelens, en plaatste het denken daarin.
* **Hippocrates** situeerde het denken en verstand in de hersenen.
### 1.2 Moderne visies op lokalisatie
Er zijn twee hoofdvisies op de lokalisatie van taal en denken in de hersenen:
#### 1.2.1 De lokalisationistische visie
Deze visie stelt dat specifieke hersengebieden verantwoordelijk zijn voor specifieke functies, waaronder taal.
* **Franz Gall** en zijn frenologie linkten de vorm van de schedel en hersenen aan persoonlijkheidseigenschappen. Hij specificeerde dat taal zich in de frontale cortex bevindt en dat de linkerhersenhelft verantwoordelijk is voor taal.
* **Broca** was de eerste arts die taal lokaliseerde in een specifiek hersengebied, nu bekend als het gebied van Broca.
Onderzoeksmethoden zoals medische beeldvormingstechnieken worden gebruikt om de activiteit van hersengebieden tijdens taal- en denkprocessen te bestuderen.
#### 1.2.2 De holistische visie
Deze visie, vertegenwoordigd door bijvoorbeeld **John Huglings Jackson**, beschouwt de hersenen als één functionerend systeem.
* Taal en denken worden als onlosmakelijk verbonden beschouwd.
* Taalstoornissen werden gezien als speciale vormen van intelligentie stoornissen.
* Volgens deze visie is taal een samenspel van activiteit op verschillende plaatsen in de hersenen, in plaats van gelokaliseerd op één specifieke plek.
#### 1.2.3 Huidige inzichten
Tegenwoordig wordt aangenomen dat hersengebieden weliswaar een voorkeursfunctie hebben, maar dat ze altijd samenwerken om complexe functies zoals taal en denken uit te voeren.
## 2. De relatie tussen taal en denken
De precieze relatie tussen taal en denken is een onderwerp van discussie, met verschillende hypothesen en theorieën.
### 2.1 Vroege hypothesen
Er werden verschillende hypotheses geformuleerd, die echter niet alle eenduidig bevestigd konden worden:
* Als taal en denken onlosmakelijk verbonden zijn, zou men verwachten dat mensen zonder taal niet kunnen denken.
* Mensen die minder goed kunnen denken, zouden minder taalvaardig zijn.
* Verschillende talen zouden aanleiding geven tot verschillende denkwijzen.
* Meertalige mensen zouden op meerdere manieren denken.
### 2.2 Taal en denken als onderscheiden maar verweven vaardigheden
De huidige opvatting is dat taal en denken twee onderscheiden, maar nauw met elkaar verbonden vaardigheden zijn.
* Zonder taal zou het denken beperkter blijven.
* Denken is een vereiste om taal volledig te ontplooien.
**Voorbeeld:** Volwassenen met afasie (door bijvoorbeeld een beroerte) kunnen moeite hebben met spreken, maar zijn vaak nog wel in staat tot denken. Ook mentaal zwakke kinderen kunnen taal leren, wat aangeeft dat denken niet volledig afhankelijk is van taalontwikkeling.
### 2.3 Bepaalt taal ons denken? (Linguïstisch determinisme vs. universalisme)
De vraag of taal ons denken bepaalt of dat denken taal stuurt, kent verschillende posities:
#### 2.3.1 Linguïstisch determinisme
Deze theorie stelt dat het denken wordt gedetermineerd of bepaald door de taal die we spreken.
* **Tegenargumenten:**
* Mensen kunnen gedachteconstructies maken zonder taal.
* Er bestaan niet-talige kunstwerken en technische constructies.
* Denken is deels non-verbaal.
* Een concept kan begrepen worden, zelfs als er geen specifiek woord voor bestaat in de eigen taal (bijvoorbeeld het Nederlandse woord 'onweer' en de Turkse vertaling).
#### 2.3.2 Universalisme
Deze visie stelt dat iedereen op dezelfde manier denkt en dat elke taal aan dit denken welbepaalde woorden hecht. Menselijk denken volgt in alle culturen een gelijkaardig patroon.
#### 2.3.3 De realiteit in het midden: Linguïstische relativiteitshypothese
De werkelijkheid ligt waarschijnlijk in het midden.
* **Universele concepten (semantische primitieven):** Alle talen bevatten enkele universele concepten, zoals 'ik', 'daar', 'groot'.
* **Taal- en cultuurspecifieke concepten:** Er zijn ook concepten die specifiek zijn voor een taal en/of cultuur (bijv. beleefdheidsnormen).
* **Taal beïnvloedt denken (maar beheerst het niet volledig):** Taal beïnvloedt onze waarneming en interpretatie van de werkelijkheid, maar bepaalt deze niet absoluut. Taalontwikkeling gaat hand in hand met cognitieve ontwikkeling.
#### 2.3.4 De Sapir-Whorf hypothese
Deze hypothese stelt dat de taal die we spreken ons denken vormgeeft en onze waarneming beïnvloedt.
* Taal wordt gezien als het programma en de gids voor het denken, en als een filter van de werkelijkheid.
* Taalpatronen bepalen waarnemings- en denkgewoontes en vergemakkelijken het denken in bepaalde categorieën.
**Voorbeelden:**
* **Beroepen:** De begrippen 'verpleegster' en 'vroedvrouw' suggereren verschillende rollen, terwijl 'brandweerman' en 'geneesheer' meer neutrale termen zijn.
* **Kleurenspectrum:** Verschillende talen verdelen het kleurenspectrum anders.
* **Begrippen:** De Inuit hebben veel specifieke woorden voor sneeuw, wat hun waarneming en interactie met hun omgeving weerspiegelt.
### 2.4 Taalvermogen: Nature vs. Nurture
Het taalvermogen is een combinatie van aangeboren aanleg ('nature') en aangeleerde aspecten ('nurture').
* **Rationalisme (19e eeuw):** Ziet de rede als de bron van kennis. Denken wordt als basis van taal beschouwd en taal en denken zijn universeel. Een universele grammatica zou hierdoor mogelijk zijn.
* **Empirisme (20e eeuw):** Stelt dat kennis voortkomt uit ervaringen met de talige omgeving, vaak door beloning en straf (behaviorisme). Taal wordt geleerd uit het taalaanbod.
* **Hedendaags (21e eeuw):** Er wordt uitgegaan van een combinatie van genetische achtergrond en omgevingsinvloeden.
## 3. Semiotiek en taal als tekensysteem
### 3.1 Semiotiek
Semiotiek is de studie van systematische tekens. Een teken is een vorm die verwijst naar of gelinkt is met een betekenis. Taal wordt beschouwd als het meest complexe systeem van tekens, voornamelijk bestaande uit symbolische tekens.
#### 3.1.1 Ferdinand de Saussure
Een grondlegger van de linguïstiek, die taal beschreef als een systeem van tekens voor het uitdrukken van ideeën.
* **Signe (teken):** Bestaat uit:
* **Signifiant (vorm):** De mentale weergave van de vorm van het teken (klank of geschreven vorm). Het is abstract omdat concrete realisaties variëren.
* **Signifié (betekenis):** Het abstracte concept waarnaar de signifiant verwijst. Het is ook abstract en verwijst niet noodzakelijk naar iets in de directe realiteit.
* **Langue (taalsysteem):** Het abstracte, sociale en onbewuste systeem van een taal, de 'competence'. Dit systeem maakt individuele taaluitingen mogelijk en vereist dat sprekers hetzelfde taalsysteem in hun hersenen hebben opgeslagen.
* **Parole (individuele uiting):** De individuele, concrete taaluiting, de 'performance'. Dit is de verschijning van het taalsysteem.
Saussure onderscheidde drie taalniveaus: fonologie, semantiek en syntaxis. Taal creëert zowel signifiant als signifié op een willekeurige, arbitraire manier.
#### 3.1.2 Charles Sanders Peirce
Wordt samen met Saussure als grondlegger van de semiotiek beschouwd. Hij onderscheidde drie soorten tekens:
* **Index:** Een teken dat verwijst naar iets in de onmiddellijke nabijheid (hier en nu). De vorm en betekenis liggen in elkaars verlengde (contiguïteit). Dit zijn de meest primitieve tekens.
* **Icoon:** Een teken dat iets 'afbeeldt'. Het is een visuele, auditieve of perceptuele weergave die lijkt op het concept (herkenning van gelijkenis).
* **Symbool:** Een willekeurig of arbitrair teken. Er is geen natuurlijk verband tussen vorm en betekenis; het verband wordt gelegd door conventies en afspraken.
De menselijke taal verschilt van dierentaal doordat mensen alle drie de tekensystemen gebruiken, terwijl dieren waarschijnlijk alleen indexale tekens gebruiken.
#### 3.1.3 Peirce's structuurprincipes
* **Indexaliteitsprincipe:** Gebaseerd op contiguïteit en afhankelijk van de gebruikssituatie. De spreker vormt woorden en zinnen vanuit een referentiepunt (deixis), wat de interpretatie beïnvloedt.
* **Iconiciteitsprincipe:** Rust op een gelijkenis tussen vorm en betekenis. Dit principe omvat:
* **Volgordeprincipe:** De volgorde van woorden weerspiegelt de opeenvolging in tijd van gebeurtenissen (bijv. "Veni, Vidi, Vici", "Ik ging naar de bakker en kocht een brood").
* **Afstandsprincipe:** Woorden die dicht bij elkaar staan, zijn conceptueel gerelateerd. Woorden die niet bij elkaar horen, worden verder van elkaar geplaatst.
* **Kwantiteitsprincipe:** De omvang van de vorm weerspiegelt de omvang van de betekenis (bijv. een "piepklein baby'tje" of de nadruk in "Dat was zoooooooooo'n mooie film!").
* **Symbolisch principe:** Gaat over impliciete afspraken en willekeurige verbanden tussen vorm en betekenis. Dit principe is fundamenteel voor menselijke taal.
## 4. Universele grammatica van Chomsky
**Noam Chomsky** legde de basis voor de universele grammatica, een aangeboren en biologisch uniek taalvermogen bij de mens.
* Hij brak met de empirische en behavioristische opvattingen door te stellen dat taal niet enkel door ervaring wordt geleerd.
* **Universele grammatica (transformationele, generatieve grammatica):** Een aangeboren taalvermogen wordt omgezet in oppervlaktestructuren via transformatieregels die eigen zijn aan iedere taal.
#### 4.1 Ondersteuning voor Chomsky's theorie
* Elk kind is in staat spontaan de taal van zijn omgeving te verwerven.
* Taalverwerving verloopt op een sterk gelijkaardige manier bij alle kinderen.
* De complexiteit van kindertaal loopt parallel met de ontwikkeling van het kinderbrein.
* Ook cognitief zwakke kinderen kunnen taal verwerven.
* Taal is aangeboren, maar verwerving gebeurt in interactie.
* Taal omvat diepte- en oppervlaktestructuren (diepte: universeel; oppervlakte: uiteindelijke realisatie).
* Denken en taal zijn modulair georganiseerd, wat verklaard wordt door het feit dat mensen met afasie (gestoord taalvermogen) nog kunnen denken.
* Neurologische argumenten, zoals gelijke linkerhemisferische specialisaties voor gebarentaal en gesproken taal, en toenemende linkerhemisferische activiteit bij meertaligen.
## 5. Taal en cultuur
Talenaanbod is een onmisbaar onderdeel van taalverwerving, en taalverschillen hangen vaak samen met cultuurverschillen.
* **Lexicon (woordenschat):** De woordenschat weerspiegelt de waarden en normen van een samenleving en de fysieke omgeving.
* **Voorbeeld:** Het Nederlands heeft één woord voor 'zeehond', terwijl het Inuit meerdere termen heeft. Het Nederlands heeft veel termen voor 'molen' afhankelijk van het type en de functie. Turkse sprekers hebben wel een begrip voor 'onweer', maar geen specifiek woord omdat het niet vaak voorkomt in Turkije.
* **Familierelaties:** Woorden die familierelaties aanduiden, kunnen cultureel bepaald zijn (bijv. 'oom' in het Nederlands versus een gedeelde term voor broer/neef in het Hawaiiaans).
* **Taalgebruiksregels:** De manier waarop taal wordt gebruikt, is cultureel bepaald.
* **Voorbeeld:** Een Japanner zal bij kennismaking direct zijn bedrijf en functie vermelden, omdat status belangrijker is dan het individu. Gebaren zoals een opgestoken duim hebben verschillende betekenissen in verschillende culturen (OK in Vlaanderen, seksuele belediging in Griekenland, vijf in Japan).
## 6. Taalbegrip en taalproductie
### 6.1 Taalgebruiker
De taalgebruiker beschikt over:
* **Cognitief systeem:** Goed psychologisch functioneren (aandacht, geheugen, planning).
* **Kennis van het taalsysteem:** Abstracte, onbewuste linguïstische competentie (grammatica, lexicon).
* **Kennis van de wereld:** Begrip van concepten en de realiteit.
* **Kennis van taalgebruikssituaties:** Communicatieve competentie (aanpassen woordgebruik aan de situatie).
### 6.2 Taalbegrip
* **Herkenning van klanken:** Het herkennen van spraakgeluid (continu en variabel).
* **Herkenning van woorden:** Het opzoeken van woorden in het lexicon, wat economisch gebeurt door modellen zoals het cohortmodel en contexteffecten.
* **Zinsbegrip:** Begrip van semantiek (woordbetekenissen) en syntaxis (groeperen in zinsdelen). Interpretatie van de 'diepere' betekenis gekoppeld aan het cognitieve systeem.
### 6.3 Taalproductie
* **Bedenken en plannen van een uiting:** Het formuleren van een preverbale boodschap, chronologisch en qua inhoud. Hierbij wordt rekening gehouden met de voorkennis van de luisteraar.
* **Fonologische codering:** Het vormen van woord- en zinsstructuren, lettergreep voor lettergreep.
* **Fonetisch plan en articulatie:** Het realiseren van de uiting door spraakbewegingen te maken.
#### 6.3.1 Parallel, top-down, bottom-up en incrementeel proces
Taalproductie en taalbegrip gebeuren grotendeels parallel, met een wisselwerking tussen top-down (vanuit het geheel naar de delen) en bottom-up (vanuit de delen naar het geheel) processen. Het zijn incrementele processen waarbij deels overlappende fases plaatsvinden, wat snelle taalverwerking mogelijk maakt.
## 7. Communicatie
### 7.1 Definitie van communicatie
Communicatie is de uitwisseling van symbolische informatie tussen mensen die zich bewust zijn van elkaars aanwezigheid. Deze informatie wordt deels bewust, deels onbewust gegeven, ontvangen en geïnterpreteerd.
### 7.2 Communicatiemodel (Smessaert & Decoster)
Communicatie omvat het verwoorden van een idee door een zender en het capteren van die boodschap door een ontvanger. Geslaagde communicatie vindt plaats wanneer de bedoelde idee ook zo begrepen wordt.
**Stappen in het communicatieproces:**
1. **Idee:** Een abstract concept dat vertaald moet worden.
2. **Symbolische code:** Het idee wordt omgezet in een symbolische vorm.
3. **Transmissie:** De gecodeerde boodschap wordt verzonden.
4. **Perceptie:** De ontvanger neemt de boodschap waar.
5. **Interpretatie:** De ontvanger ontcijfert de boodschap.
Problemen kunnen optreden bij elke stap, wat interventie vereist (bijvoorbeeld door logopedisten).
#### 7.2.1 Communicatiesystemen
* **Verbaal communicatiesysteem:** Klanken, woordvormen, zinsbouw, betekenissen, stijlen/registers.
* **Paraverbaal communicatiesysteem:** Intonatie, luidheid, toonhoogte, snelheid, accenten.
* **Extaverbaal (non-verbaal) communicatiesysteem:** Gebaren, mimiek, lichaamshouding, oogcontact, kledingkeuze.
#### 7.2.2 Ruis
Ruis zijn storingen die de communicatieoverdracht kunnen verstoren.
* **Intern:** Op mentaal niveau (betekenis).
* **Extern:** Op fysisch niveau (coderen, decoderen, transmissie).
* **Inherent:** Permanent (kenmerken van zender, ontvanger, medium).
* **Situationeel:** Tijdelijk.
* **Lichte vs. ernstige ruis:** Geringe stoornis vs. boodschap komt niet toe.
#### 7.2.3 Feedback
Feedback is de informatie die de zender krijgt over het communicatieproces, zowel van zichzelf als van de ontvanger. Dit helpt bij het herstel van communicatie.
* **Feedback van de zender:** Zelfcorrectie na verspreking, parafraseren.
* **Feedback van de ontvanger:** Non-verbale reacties (fronsen), vragen om verduidelijking.
De relatie tussen feedback en ruis is omgekeerd evenredig: hoe meer ruis, hoe meer nood aan feedback. Schriftelijke communicatie is serieel, maar feedback is ook hier mogelijk.
## 8. Linguïstische niveaus
### 8.1 Fonetiek en Fonologie
* **Fonetiek:** De wetenschappelijke studie van de productie, transmissie en perceptie van spraakgeluid.
* **Articulatorische fonetiek:** De productie van geluid door de spraakorganen.
* **Akoestische fonetiek:** De fysische kenmerken en transmissie van het geluid (frequentie).
* **Auditorische fonetiek:** De perceptie van geluid door het oor.
* **Fonologie:** De studie van het klanksysteem van een taal als kleinste betekenis-onderscheidende elementen (fonemen).
* **Segmentale fonologie:** Bestudeert individuele klanken (fonemen) en de regels voor hun combinatie.
* **Suprasegmentale fonologie:** Bestudeert prosodie (intonatie, ritme, klemtoon).
---
# Relatie tussen taal en denken
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over de relatie tussen taal en denken, gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 2. Relatie tussen taal en denken
Deze sectie analyseert de complexe wisselwerking tussen taal en denken, waarbij de vraag centraal staat of taal ons denken bepaalt, en de concepten linguïstisch determinisme en universalisme worden verkend, inclusief de invloed van taal op waarneming en interpretatie.
### 2.1 Lokalisatie van taal en denken in de hersenen
Historisch gezien werd gedacht dat het hart het centrum van rede en gevoel was, maar later werd het denken en verstand gesitueerd in de hersenen. De vraag of taal en denken zich op specifieke plaatsen in de hersenen bevinden, heeft geleid tot verschillende visies.
#### 2.1.1 Lokalisationistische visie
* **Franz Gall (Frenologie):** Hij legde een verband tussen de vorm van de schedel en de persoonlijkheidseigenschappen van de eigenaar. Volgens deze visie bevond het taalvermogen zich in de frontale cortex, met een specifieke rol voor de linkerhersenhelft, bekend als het gebied van Broca. Broca wordt erkend als de eerste die taal aan een specifiek hersengebied koppelde.
* **Onderzoeksmethoden:** Medische beeldvormingstechnieken worden gebruikt om vast te stellen welke hersengebieden actief zijn tijdens specifieke activiteiten.
#### 2.1.2 Holistische visie
* **John Huglings Jackson:** Deze visie stelt dat de hersenen als één geïntegreerd systeem functioneren voor zowel taal als denken. Hij beschouwde taalstoornissen als een specifieke vorm van een algemene intelligentiebeperking. Taal en denken zijn onlosmakelijk verbonden, en een stoornis in het ene heeft invloed op het andere.
* **Moderne opvatting:** Tegenwoordig wordt aangenomen dat hersengebieden specifieke voorkeursfuncties hebben, maar dat ze samenwerken.
### 2.2 De wisselwerking tussen taal en denken
De aanname dat taal en denken onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, zou impliceren dat mensen zonder taal niet kunnen denken, dat minder begaafde denkers ook minder taalvaardig zijn, en dat verschillende talen leiden tot verschillende manieren van denken, of dat meertalige mensen op meerdere manieren denken. Geen van deze hypothesen kon echter sluitend worden bewezen.
* **Conclusie:** Het is correcter om te stellen dat taal en denken twee onderscheiden, maar nauw met elkaar verbonden functies zijn. Zonder taal zou denken beperkter blijven, en denken is een vereiste voor de volledige ontwikkeling van taal.
* **Meertaligheid:** Meertalige mensen denken niet fundamenteel anders of op meerdere manieren afhankelijk van de gesproken taal.
* **Taalontwikkeling en cognitie:** Zelfs kinderen met een mentale beperking kunnen taal leren, en personen met afasie (taalstoornis na bijvoorbeeld een beroerte) kunnen nog steeds denken. Dit toont aan dat taal en denken onderscheiden, maar verweven vaardigheden zijn.
### 2.3 Bepaalt taal ons denken? Linguïstisch determinisme versus universalisme
De vraag of taal ons denken bepaalt, of dat denken taal vormt, leidt tot twee uiterste visies:
#### 2.3.1 Linguïstisch determinisme
* **Kernidee:** Het menselijk denken wordt volledig bepaald door de taal die men spreekt.
* **Tegenargumenten:**
* Mensen kunnen gedachtenconstructies vormen zonder taal (bijvoorbeeld niet-talige kunstwerken of technische constructies).
* Denken is deels non-verbaal. Een concept kan bestaan, zelfs als er geen specifiek woord voor is in een taal (bv. "onweer" in het Turks, waarvoor wel een uitleg mogelijk is, maar geen enkel woord).
#### 2.3.2 Universalisme
* **Kernidee:** Iedereen denkt op dezelfde manier, ongeacht de taal die gesproken wordt. Menselijk denken volgt in alle culturen een gelijkaardig patroon. Elke taal kent woorden die passen bij dit universele denken.
* **Realiteit (waarschijnlijk ergens in het midden):**
* **Universele concepten (semantische primitieven):** Alle talen bevatten enkele universele concepten zoals "ik", "daar", "groot".
* **Taal- en cultuurspecifieke concepten:** Daarnaast bestaan er concepten die specifiek zijn voor een taal of cultuur, zoals beleefdheidsnormen die per cultuur verschillen.
* **Conclusie:** Taal beïnvloedt denken, maar beheerst het niet volledig. Taalontwikkeling gaat hand in hand met cognitieve ontwikkeling, omdat taalverwerving specifieke cognitieve vaardigheden vereist.
### 2.4 Stuurt taal waarneming en interpretatie van de werkelijkheid? De linguïstische relativiteitshypothese van Sapir-Whorf
Deze hypothese stelt dat de taal die we spreken vorm geeft aan ons denken en onze waarneming beïnvloedt. Taal fungeert als een programma en gids voor het denken en als een filter voor de werkelijkheid.
* **Kernidee:** Taalpatronen bepalen waarnemings- en denkgewoontes en vergemakkelijken het denken in bepaalde categorieën.
* **Voorbeelden:**
* **Beroepen:** Begrippen zoals "verpleegster" en "vroedvrouw" suggereren specifieke associaties.
* **Kleurenspectrum:** Talen kunnen verschillen in hoe ze het kleurenspectrum indelen.
* **Begrippen (bv. sneeuw bij Inuit):** Inuit-talen hebben meerdere specifieke woorden voor sneeuw, wat wijst op een gedetailleerdere waarneming en categorisering van sneeuw.
### 2.5 Taalvermogen: 'nature' versus 'nurture'
Het menselijk taalvermogen wordt gezien als een combinatie van aangeboren (nature) en aangeleerde (nurture) aspecten.
* **Rationalisme (19e eeuw):**
* **Kernidee:** Rede is de bron van kennis. Alleen door logisch denken en deductie kan men tot inzicht komen.
* **Relatie met taal:** Denken wordt gezien als de basis van taal. Zowel denken als taal zijn universeel, wat een universele grammatica mogelijk maakt. Taal wordt als aangeboren beschouwd.
* **Empirisme (20e eeuw):**
* **Kernidee:** Kennis komt voort uit ervaringen met de talige omgeving, geleerd door beloning en straf (behaviorisme).
* **Relatie met taal:** Taal wordt geleerd uit het taalaanbod.
* **Hedendaagse opvatting (21e eeuw):** Een combinatie van genetische aanleg en omgevingsinvloeden.
### 2.6 Studieobject: Taal - Semiotiek en Universele Grammatica
#### 2.6.1 Semiotiek (Studie van tekens)
Semiotiek is de wetenschap van systematische tekens, met Ferdinand de Saussure en Charles Sanders Peirce als grondleggers.
* **Saussure's visie op taal:**
* Taal is een tekensysteem. Een teken bestaat uit een vorm (signifiant - mentale weergave van de vorm, bv. klank of schrift) en een betekenis (signifié - het abstracte concept).
* **Langue (taalsysteem):** Het abstracte, sociale en collectieve taalsysteem dat communicatie mogelijk maakt. De competence die sprekers van een taal delen.
* **Parole (individuele uiting):** De individuele, actieve, concrete taaldraad of performance.
* **Arbitrairiteit:** Het verband tussen vorm en betekenis is willekeurig.
* **Peirce's visie op tekens:** Hij onderscheidde drie soorten tekens:
* **Index (Indexicalistisch):** Verwijst naar iets in de directe omgeving (hier en nu). Het verband tussen vorm en betekenis is causaal of contigu (liggen in elkaars verlengde). Dit zijn de meest primitieve tekens.
* **Icoon (Iconisch):** Beeldt iets uit door gelijkenis (visueel, auditief, perceptueel).
* **Symbool (Symbolisch):** Willekeurig of arbitrair teken waarbij het verband tot stand komt door conventie en afspraken. Menselijke taal gebruikt een combinatie van alle drie de tekensystemen, in tegenstelling tot dierentaal die voornamelijk indexaal is.
* **Structuurprincipes (Peirce):**
1. **Indexaliteitsprincipe:** Afhankelijkheid van de gebruikssituatie, de referentie van de spreker (deixis) en de inherente oriëntatie van objecten.
2. **Iconiciteitsprincipe:** Gelijkenis tussen vorm en betekenis. Dit omvat:
* **Volgordeprincipe:** Volgorde in de tijd of logische opeenvolging van gebeurtenissen.
* **Afstandsprincipe:** Nabijheid van woorden in een zin weerspiegelt conceptuele relatie.
* **Kwantiteitsprincipe:** Omvang van de vorm weerspiegelt omvang van de betekenis.
3. **Symbolisch principe:** Willekeurige, impliciete afspraken tussen sprekers (bv. verschillende woorden voor "huis" in verschillende talen).
#### 2.6.2 Universele grammatica van Noam Chomsky
* **Kernidee:** Het menselijk taalvermogen is aangeboren, biologisch uniek en fundamenteel anders dan leerprocessen zoals beschreven door behavioristen.
* **Universele grammatica (UG):** Een aangeboren taalvermogen dat door middel van transformatieregels wordt omgezet in oppervlaktestructuren die eigen zijn aan iedere specifieke taal.
* **Ondersteunende bevindingen:**
* Kinderen verwerven spontaan taal op een vergelijkbare manier.
* De complexiteit van kindertaal correleert met de ontwikkeling van het brein.
* Zelfs cognitief zwakke kinderen kunnen taal verwerven.
* **Diepte- en oppervlaktestructuur:**
* **Dieptestructuur:** Universeel en vormt de basis.
* **Oppervlaktestructuur:** De uiteindelijke, taal-specifieke realisatie.
* **Modulaire organisatie:** Denken en taal zijn modulair georganiseerd, vergelijkbaar met het verwerken van informatie door autonome modules in het brein.
* **Neurologische argumenten:**
* Mensen met afasie kunnen nog denken.
* Er zijn vergelijkbare linkerhersenhelft-specialisaties voor zowel gesproken taal als gebarentaal.
* De linkerhersenhelftactiviteit van meertaligen neemt toe met beheersing.
* Verschillende schriftsystemen worden linkshemisferisch verwerkt.
### 2.7 Taal en Cultuur
Talen verschillen van elkaar, en deze verschillen hangen samen met cultuurverschillen, waarden en normpatronen van een samenleving.
* **Woordenschat:**
* Verschillende talen hebben andere lexicons, afhankelijk van de fysieke omgeving en culturele focus. Bijvoorbeeld, het Nederlands heeft één woord voor "zeehond", terwijl Inuit-talen meerdere specifieke termen hebben. Het Nederlands heeft meerdere termen voor "molen" (windmolen, watermolen) en verschillende types windmolens.
* Het ontbreken van een specifiek woord voor een concept (bv. "onweer" in het Turks) kan samenhangen met de frequentie van het fenomeen in de cultuur.
* **Familierelaties:** Talen drukken familierelaties anders uit (bv. "oom" versus een bredere term in het Hawaiiaans).
* **Taalgebruiksregels:** Cultuur bepaalt hoe taal wordt gebruikt. In Japan is status belangrijk, wat zich uit in directe vermelding van functie bij kennismaking. Gebaren kunnen verschillende betekenissen hebben in verschillende culturen (bv. opgestoken duim in Vlaanderen versus Griekenland).
### 2.8 Taalbegrip en Taalproductie
#### 2.8.1 Taalgebruiker
De taalgebruiker bezit:
* **Cognitief systeem:** Vereist goed psychologisch functioneren (aandacht, geheugen, planning).
* **Kennis van het taalsysteem (linguïstische competence):** Regels van grammatica en het mentale lexicon. Dit is abstract en onbewust.
* **Kennis van de wereld:** Wat is 'buitenspel' in de realiteit?
* **Kennis van taalgebruikssituaties (communicatieve competence):** Aanpassen van woordgebruik aan de situatie.
#### 2.8.2 Taalbegrip
* **Herkennen van klanken:** Spraakgeluid is continu en variabel. Dit vereist efficiënte processen zoals het cohortmodel en contexteffecten om snel woorden te herkennen in normale gespreksnelheden (2-3 woorden per seconde).
* **Zinsbegrip:** Vereist het verwerken van semantiek (woordbetekenissen) en syntaxis (groeperen in zinsdelen). Er is een economische verwerking van interpretatie en basiszinsstructuur, waarbij een "diepere" betekenis wordt gekoppeld aan het cognitieve systeem.
#### 2.8.3 Taalproductie
Het proces omvat:
1. **Bedenken en plannen van een uiting (conceptuele boodschap):** Wat wil ik zeggen en hoe wil ik het zeggen, rekening houdend met de voorkennis van de luisteraar. Dit kan leiden tot versprekingen of pauzes.
2. **Formuleren van een uiting:**
* **Grammaticale codering:** Woord- en zinskeuze.
* **Fonologische codering:** Woordvorming, lettergreep voor lettergreep. Kan leiden tot "slip-of-the-tongue" of "tip-of-the-tongue" fenomenen.
3. **Fysieke realisatie van een uiting:** Het produceren van het fonetisch plan door spraakbewegingen. Dit proces is meestal onbewust en foutloos.
#### 2.8.4 Parallel proces
Taalproductie en -begrip zijn parallelle processen die incrementeel en overlappend verlopen. Dit verklaart de hoge snelheid van spreken en begrijpen, en de efficiëntie van het lexicon. Er is een wisselwerking tussen top-down (conceptueel) en bottom-up (perceptueel) processen.
### 2.9 Communicatie
#### 2.9.1 Communicatie als proces
Communicatie is de uitwisseling van symbolische informatie tussen mensen die zich bewust zijn van elkaars aanwezigheid. Het doel is dat de idee zoals bedoeld door de zender ook zo wordt begrepen door de ontvanger. Omdat ideeën abstract zijn, worden ze in symbolische vorm gegoten.
#### 2.9.2 Communicatiemodel
Een communicatieproces kent meerdere stappen, waarbij fouten kunnen optreden. Logopedisten grijpen in waar het misloopt.
* **Verbaal communicatiesysteem:** Klanken, woordvormen, zinsbouw, betekenissen, stijlen (regelgebonden).
* **Paraverbaal communicatiesysteem:** Intonatie, luidheid, toonhoogte, snelheid, accent (minder regelgebonden).
* **Extraterraal (non-verbaal) communicatiesysteem:** Gebaren, mimiek, lichaamshouding, oogcontact, kleding (weinig regelgebonden, beperkte impact op betekenis).
#### 2.9.3 Ruis
Ruis zijn storingen die de communicatie kunnen verstoren.
* **Intern:** Op mentaal niveau, betreft betekenis.
* **Extern:** Op fysisch niveau, betreft de vorm.
* **Inherent:** Permanent, niet situatiegebonden.
* **Situationeel:** Tijdelijk, toevallig.
* **Licht vs. ernstig:** Geringe stoornis versus boodschap komt niet aan.
#### 2.9.4 Feedback
Feedback is informatie die de zender krijgt over het communicatieproces, zowel van zichzelf (bv. herstel na verspreking) als van de ontvanger (bv. fronzen, vragen om verduidelijking). Feedback is cruciaal voor het herstel van de communicatie, vooral bij veel ruis.
#### 2.9.5 Voordelen van communicatiemodellen
Modellen helpen bij het begrijpen van de onderdelen van communicatie, het verbeteren van eigen vaardigheden, het ontwikkelen van preventieve en remediërende strategieën, en het bevorderen van interdisciplinair onderzoek.
### 2.10 Linguïstische niveaus
#### 2.10.1 Fonetiek en Fonologie
* **Fonetiek:** De wetenschappelijke studie van de productie, transmissie en perceptie van spraakgeluid.
* **Articulatorische fonetiek:** Productie van klanken door het spraakapparaat.
* **Akoestische fonetiek:** De fysische eigenschappen van het geluid (transmissie).
* **Auditorische fonetiek:** De perceptie van klanken door het oor.
* **Fonologie:** Het klanksysteem van een taal als abstracte representatie.
* **Foneem:** De kleinste betekenisonderscheidende klank (bv. het verschil tussen /r/ en /l/ in "rat" en "lat").
* **Segmentale fonologie:** Bestudeert klanken en hun combinatieregels binnen een taal.
* **Suprasegmentale fonologie:** Bestudeert prosodie (intonatie, ritme, melodie).
---
# Semiotiek en taalsystemen
Dit gedeelte verkent semiotiek als de studie van tekens, met een focus op de theorieën van Saussure en Peirce, de classificatie van tekens (index, icoon, symbool) en Chomsky's concept van universele grammatica.
### 3.1 Semiotiek: de studie van tekens
Semiotiek is de wetenschap van systematische tekens. Een teken is een vorm die verwijst naar of gelinkt is aan een betekenis. Taal wordt beschouwd als het meest complexe tekensysteem, voornamelijk door het gebruik van symbolische tekens. Naast verbale tekens, omvat semiotiek ook non-verbale communicatie.
#### 3.1.1 Ferdinand de Saussure en het taalsysteem
Ferdinand de Saussure, een grondlegger van de linguïstiek, beschreef taal als een systeem van tekens voor het uitdrukken van ideeën. Hij onderzocht taal als een systeem van verbale en non-verbale tekens, waarbij elk teken uit twee elementen bestaat:
* **Signifiant**: De vorm van het teken, de mentale weergave van de uiting. Dit kan een klankvorm of een geschreven vorm zijn en is abstract omdat de concrete realisatie kan variëren.
* **Signifié**: De betekenis van het teken, het mentale concept waarnaar de signifiant verwijst. Dit is ook abstract, omdat het teken verwijst naar een concept en niet noodzakelijk naar een specifieke aanwezige realiteit.
Saussure maakte een onderscheid tussen twee niveaus van taal:
* **Langue**: Het abstracte, sociale en passieve taalsysteem dat gedeeld wordt door een groep sprekers. Communicatie is enkel mogelijk als sprekers van een taal hetzelfde langue in hun hersenen hebben opgeslagen.
* **Parole**: De individuele, concrete en actieve taaldraad of uiting van een spreker.
Volgens Saussure creëert taal zowel de signifiant als de signifié, waarbij willekeurigheid (arbitrairiteit) een sleutelrol speelt.
#### 3.1.2 Charles Sanders Peirce en de classificatie van tekens
Charles Sanders Peirce, samen met Saussure een grondlegger van de semiotiek, onderscheidde drie soorten tekens om een concept op te roepen:
* **Index**: Een teken dat verwijst naar iets in de onmiddellijke nabijheid (hier en nu). De vorm en betekenis liggen in elkaars verlengde (contiguïteit). Indexale tekens zijn primitief en beperkt omdat ze gebonden zijn aan de specifieke context.
* **Icoon**: Een teken dat iets "afbeeldt". Een iconisch teken is een visuele, auditieve of perceptuele weergave die lijkt op het concept, gebaseerd op herkenning van gelijkenis.
* **Symbool**: Een willekeurig of arbitrair teken. Er is geen natuurlijk verband tussen vorm en betekenis; het verband komt tot stand door afspraken (conventie). Menselijke taal verschilt van dierentaal doordat mensen alle drie de tekensystemen samen gebruiken, terwijl dieren waarschijnlijk enkel indexale tekens gebruiken.
Peirce beschreef ook drie structuurprincipes die de relatie tussen vorm en betekenis bepalen:
1. **Indexaliteitsprincipe**: Gebaseerd op contiguïteit, waarbij de vorm en betekenis samenhangen. Dit omvat het gebruik van deiktische oriëntatie (verwijzing naar de spreker of een object) en intrinsieke oriëntatie (gebruik van inherente voor- of achterzijden van een object).
2. **Iconiciteitsprincipe**: Gebaseerd op gelijkenis tussen vorm en betekenis. Dit principe wordt onderverdeeld in:
* **Volgordeprincipe**: De volgorde van woorden of gebeurtenissen weerspiegelt de opeenvolging in de tijd (bv. "Veni, Vidi, Vici", "oorzaak en gevolg").
* **Afstandsprincipe**: Woorden die conceptueel dicht bij elkaar horen, staan dichter bij elkaar in de zin. Conceptueel minder gerelateerde woorden staan verder uit elkaar.
* **Kwantiteitsprincipe**: De omvang van de vorm weerspiegelt de omvang van de betekenis (bv. een piepklein baby'tje versus een grote film).
3. **Symbolisch principe**: Gebaseerd op arbitraire en impliciete afspraken tussen sprekers van dezelfde taal. Er is een losse, toevallige band tussen vorm en betekenis.
> **Voorbeeld:** De verschillende woorden voor "huis" in het Nederlands ("huis"), Engels ("house"), Duits ("Haus"), Frans ("maison"), etc. illustreren het symbolische principe, omdat er geen natuurlijke link is tussen de klank/vorm en het concept "huis".
### 3.2 Universele grammatica van Noam Chomsky
Noam Chomsky legde de basis voor de universele grammatica, stellend dat het menselijk taalvermogen aangeboren en biologisch uniek is voor de menselijke soort. Hij brak hiermee met de empirische behavioristische opvattingen die stelden dat taal geleerd wordt door ervaringen met de talige omgeving.
Chomsky's theorie van de universele grammatica, ook wel transformationele, generatieve grammatica genoemd, stelt dat een aangeboren taalvermogen via transformatieregels wordt omgezet in oppervlaktestructuren die eigen zijn aan elke specifieke taal. Deze theorie wordt ondersteund door:
* Kinderen verwerven spontaan de taal van hun omgeving op een vergelijkbare manier.
* De complexiteit van kindertaal loopt parallel met de ontwikkeling van het kinderbrein.
* Zelfs cognitief zwakke kinderen kunnen taal verwerven.
Chomsky onderscheidt binnen taal een:
* **Dieptestructuur**: De universele, aangeboren structuur die via transformatieregels wordt omgezet.
* **Oppervlaktestructuur**: De uiteindelijke realisatie van de taal.
Volgens Chomsky zijn denken en taal op een vergelijkbare modulaire manier georganiseerd. Mensen met afasie (taalstoornissen na bijvoorbeeld een beroerte) kunnen nog denken, wat suggereert dat taal en denken onderscheiden, maar nauw verbonden, vaardigheden zijn. Neurologische argumenten, zoals de specialisatie van de linkerhersenhelft voor taal, ondersteunen dit, zelfs voor gebarentaal.
#### 3.2.1 Taal en cultuur
Hoewel taal aangeboren is, is talenaanbod een onmisbaar onderdeel van taalverwerving. Talen verschillen van elkaar, en deze verschillen hangen samen met cultuurverschillen. Wat zich in taal weerspiegelt, is het geheel van waarden- en normenpatronen van een samenleving.
Verschillen tussen talen en culturen uiten zich onder andere in:
* **Woordenschat**: Verschillende talen beschikken over een verschillend lexicon, afhankelijk van de fysieke omgeving en culturele relevantie (bv. Inuit-talen met meerdere woorden voor 'zeehond', of het Turkse gebrek aan een specifiek woord voor 'onweer' omdat het minder voorkomt).
* **Familierelaties**: Talen kunnen verschillende termen hebben voor familierelaties, wat de sociale structuren weerspiegelt (bv. het Hawaiiaanse gebruik van dezelfde term voor broer/neef door gedeelde opvoedingstaken).
* **Taalgebruiksregels**: Culturele normen bepalen hoe taal wordt gebruikt (bv. de Japanse gewoonte om direct de werkplek te noemen bij kennismaking, wat status en groepsverbondenheid benadrukt).
> **Tip:** Het is belangrijk om te onthouden dat taal ons denken kan beïnvloeden, maar het niet volledig bepaalt. De realiteit ligt waarschijnlijk in het midden, waarbij er universele concepten zijn (semantische primitieven) en daarnaast taal- en cultuurspecifieke concepten.
---
# Taalgebruiker, communicatie en linguïstische niveaus
Dit onderwerp verkent de taalgebruiker als een cognitief systeem, de mechanismen van taalbegrip en -productie, communicatiemodellen met focus op zender, ontvanger, ruis en feedback, en de linguïstische niveaus van fonetiek en fonologie.
### 4.1 De taalgebruiker als cognitief systeem
De taalgebruiker wordt beschouwd als een complex cognitief systeem, waarbij zowel taal als denken centraal staan. Historisch gezien werd het hart als het centrum van rede en gevoel gezien, terwijl later de hersenen werden geïdentificeerd als de zetel van denken en verstand. De lokalisatie van taal en denken in de hersenen kent twee hoofdvisies:
* **Lokalisationistische visie:** Deze visie, gepropageerd door figuren als Franz Gall met zijn frenologie, stelt dat specifieke hersengebieden verantwoordelijk zijn voor specifieke functies, waaronder taal. Het taalvermogen werd gesitueerd in de frontale cortex, met de linkerhersenhelft als dominante factor, specifiek in het gebied van Broca.
* **Holistische visie:** Aanhangers zoals John Hughlings Jackson geloven dat taal en denken onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en functioneren als een integraal systeem. Taalstoornissen worden hierbij gezien als een vorm van algemene intelligentievermindering.
Moderne inzichten suggereren dat hersengebieden weliswaar een voorkeursfunctie hebben, maar dat taal en denken een samenwerking van verschillende gebieden vereisen.
#### 4.1.1 Relatie tussen taal en denken
De relatie tussen taal en denken is complex en er bestaan verschillende theorieën over hoe deze twee functies elkaar beïnvloeden:
* **Linguïstisch determinisme:** De extreme visie dat denken volledig wordt bepaald door taal. Tegenargumenten hiervoor zijn het bestaan van pre-verbale gedachteconstructies en non-verbale kunstvormen.
* **Universalisme:** De visie dat alle mensen op dezelfde manier denken, ongeacht hun taal, en dat elke taal deze universele gedachten van woorden voorziet.
* **Intermediaire visie:** De meest gangbare opvatting is dat taal en denken twee onderscheiden, maar sterk verweven vaardigheden zijn. Taal beperkt het denken, terwijl denken noodzakelijk is voor de volledige ontplooiing van taal. Het denken wordt weliswaar beïnvloed door taal, maar niet volledig beheerst.
De **linguïstische relativiteitshypothese van Sapir-Whorf** stelt dat de taal die we spreken vorm geeft aan ons denken en onze waarneming van de werkelijkheid, waarbij taal fungeert als een programma en gids voor het denken. Dit betekent dat taal een filter kan zijn voor de werkelijkheid.
De ontwikkeling van taal wordt gezien als een samenspel van **"nature" (aangeboren aanleg)** en **"nurture" (omgevingsinvloeden)**. Rationalisme (19e eeuw) benadrukt de rede als bron van kennis en ziet denken als de basis van taal, wat wijst op een aangeboren taalvermogen. Empirisme (20e eeuw), met het behaviorisme als stroming, stelt dat kennis voortkomt uit ervaring en dat taal geleerd wordt door beloning en straf uit de omgeving. Hedendaagse opvattingen combineren beide visies.
#### 4.1.2 Semiotiek en universele grammatica
* **Semiotiek:** Dit is de wetenschap van systematische tekens, waarbij taal wordt beschouwd als een tekensysteem. Ferdinand de Saussure beschreef taal als een systeem van tekens, waarbij elk teken bestaat uit een **signifiant** (de vorm, klank of geschreven vorm) en een **signifié** (de abstracte betekenis of het mentale concept). Saussure maakte onderscheid tussen:
* **Langue:** Het abstracte taalsysteem van een groep (competence). Dit is sociaal en passief.
* **Parole:** De individuele, concrete taaluiting (performance). Dit is individueel en actief.
De linguïstiek bestudeert taal als een op zichzelf staand systeem.
* **Charles Sanders Peirce** onderscheidde drie soorten tekens:
* **Index:** Een teken dat verwijst naar iets in de nabijheid (hier en nu), waarbij vorm en betekenis contigu zijn.
* **Icoon:** Een teken dat iets afbeeldt door middel van gelijkenis.
* **Symbool:** Een willekeurig of arbitrair teken, waarbij het verband tussen vorm en betekenis tot stand komt door conventies.
Peirce beschreef ook drie structuurprincipes: het indexaliteitsprincipe (afhankelijkheid van de gebruikssituatie), het iconiciteitsprincipe (gelijkenis tussen vorm en betekenis, zoals volgorde, afstand en kwantiteit) en het symbolisch principe (arbitraire afspraken).
* **Universele grammatica van Noam Chomsky:** Chomsky stelt dat het menselijk taalvermogen aangeboren en biologisch uniek is. Hij introduceerde het concept van een **universele grammatica**, een aangeboren taalvermogen dat door middel van transformatieregels wordt omgezet in de oppervlaktestructuren van specifieke talen. Dit wordt ondersteund door het feit dat kinderen spontaan taal verwerven op een vergelijkbare manier, ongeacht hun cognitieve niveau. Taal kent een dieptestructuur (universeel) en een oppervlaktestructuur (uiteindelijke realisatie).
#### 4.1.3 Taalverwerving en cognitieve ontwikkeling
Taalverwerving gaat hand in hand met cognitieve ontwikkeling. Een kind heeft bepaalde cognitieve vaardigheden nodig om taal te verwerken. Het **taalaanbod** is hierbij een onmisbaar onderdeel. Talen verschillen van elkaar, en deze verschillen hangen vaak samen met cultuurverschillen, wat zich weerspiegelt in woordenschat, familierelaties en taalgebruiksregels.
### 4.2 Taalbegrip en taalproductie
Het **taalverwerkingsmodel van Ellis & Young** beschrijft de processen van taalbegrip en -productie:
* **Taalbegrip:**
* **Herkennen van klanken:** Het spraakgeluid is continu en variabel. Het herkennen van klanken is de eerste stap.
* **Herkennen van woorden:** Het snelle opzoeken van woorden in het mentale lexicon, mede ondersteund door het **cohortmodel** en **contextuele effecten**, maakt efficiënte woordherkenning mogelijk.
* **Zinsbegrip:** Dit omvat semantiek (woordbetekenissen) en syntaxis (groepering in zinsdelen). Interpretatie van zinnen gaat verder dan de letterlijke betekenis en is gekoppeld aan het cognitief systeem.
* **Taalproductie:**
* **Bedenken en plannen van een uiting:** Het conceptuele idee wordt voorbereid, rekening houdend met de voorkennis van de luisteraar.
* **Formuleren van een uiting:** Dit omvat grammaticale codering (woord- en zinskeuze) en fonologische codering (woordvorming).
* **Feitelijk realiseren van een uiting:** Het fonetisch plan wordt omgezet in spraakbewegingen door articulatie.
Taalproductie en -begrip zijn **parallelle, top-down en bottom-up, en incrementele processen** die overlappen en elkaar beïnvloeden.
### 4.3 Communicatie en communicatiemodellen
Communicatie is de uitwisseling van symbolische informatie tussen mensen, bewust van elkaars aanwezigheid. Een succesvolle communicatie is geslaagd wanneer de bedoeling van de zender overeenkomt met het begrip van de ontvanger.
#### 4.3.1 Communicatiemodel (Smessaert & Decoster)
Communicatie is een proces dat verschillende stappen kent, waarbij bij elke stap storingen kunnen optreden:
* **Zender:** Verwoordt een idee (betekenis) in een symbolische vorm (de-/codering).
* **Ontvanger:** Capteert de verwoorde boodschap en interpreteert deze (de-/codering).
Communicatie kan verstoord worden door **ruis**, die intern (mentaal) of extern (fysisch) kan zijn, en inherent (permanent) of situationeel (tijdelijk) van aard. Ernstige en duurzame storingen in de communicatie vereisen interventie van logopedisten en audiologen.
Het communicatiesysteem omvat:
* **Verbaal systeem:** Klanken, woordvormen, zinsbouw, betekenissen, stijlen.
* **Paraverbaal systeem:** Intonatie, luidheid, toonhoogte, snelheid.
* **Extraverbaal (non-verbaal) systeem:** Gebaren, mimiek, lichaamshouding, oogcontact.
#### 4.3.2 Feedback
**Feedback** is essentieel voor het herstel van communicatie. Zowel de zender als de ontvanger geven voortdurend feedback over het communicatieproces. Hoe meer ruis er is, hoe meer feedback nodig is. Ruis kan ook optreden op de feedbacklus zelf.
### 4.4 Linguïstische niveaus: Fonetiek en Fonologie
De studie van spraakgeluid kan opgesplitst worden in fonetiek en fonologie.
#### 4.4.1 Fonetiek
**Fonetiek** is de wetenschappelijke studie van de productie, transmissie en perceptie van spraakgeluid. Het richt zich op de fysieke vorm van het spraakgeluid.
* **Articulatorische fonetiek:** Bestudeert de productie van spraakgeluid door de spraakorganen.
* **Akoestische fonetiek:** Bestudeert de transmissie van geluid, de kenmerken van klanken en hoe deze zich door een medium voortplanten.
* **Auditieve fonetiek:** Bestudeert de perceptie van spraakgeluid door het oor van de luisteraar.
#### 4.4.2 Fonologie
**Fonologie** is de abstracte representatie van het klanksysteem van een taal. Het bestudeert klanken als de kleinste betekenisonderscheidende elementen.
* **Foneem:** De kleinste klank die betekenisverschil kan creëren (bv. /r/ in "rat" versus /l/ in "lat").
* **Segmentale fonologie:** Bestudeert de afzonderlijke klanken (segmenten) en de regels voor hun combinatie binnen een taal. Niet alle klankcombinaties zijn mogelijk.
* **Suprasegmentale fonologie:** Bestudeert de prosodie, de 'muzikaliteit' van taal, zoals intonatie, ritme en klemtoon.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Frenologie | Een pseudowetenschap die de vorm van de schedel en de hersenen koppelde aan de persoonlijkheidseigenschappen van een individu. |
| Lokalisationistische visie | De opvatting dat specifieke hersengebieden verantwoordelijk zijn voor specifieke functies, zoals taal of denken. |
| Holistische visie | De opvatting dat de hersenen als een geïntegreerd systeem functioneren en dat taal en denken voortkomen uit de interactie van verschillende hersengebieden. |
| Linguïstisch determinisme | De theorie die stelt dat de taal die we spreken ons denken bepaalt en onze waarneming van de werkelijkheid stuurt. |
| Universalisme | De opvatting dat menselijk denken universeel is en dat alle talen gebaseerd zijn op dezelfde fundamentele concepten en structuren. |
| Semiotiek | De wetenschappelijke studie van tekens en de betekenis die ze overbrengen, inclusief verbale en non-verbale communicatie. |
| Signifiant | Het materiële aspect van een teken, zoals de klankvorm of geschreven vorm, dat verwijst naar een betekenis. |
| Signifié | De abstracte betekenis of het mentale concept waarnaar de signifiant verwijst. |
| Langue | Het taalsysteem als een abstract, sociaal en collectief gegeven, dat de individuele taaluitingen mogelijk maakt. |
| Parole | De individuele, concrete taaluiting of performance, die de realisatie is van het taalsysteem. |
| Index (teken) | Een teken dat verwijst naar iets in de onmiddellijke nabijheid door middel van een contigue of gemotiveerde relatie. |
| Icoon (teken) | Een teken dat iets afbeeldt of nabootst door middel van gelijkenis, zoals een pictogram of een klanknabootsing. |
| Symbool (teken) | Een teken waarbij er geen natuurlijk verband is tussen vorm en betekenis; het verband is arbitrair en conventioneel bepaald door afspraken. |
| Universele grammatica | Een theoretisch concept van Noam Chomsky dat stelt dat er een aangeboren, biologisch uniek taalvermogen is dat ten grondslag ligt aan alle menselijke talen. |
| Fonetiek | De wetenschappelijke studie van de productie, transmissie en perceptie van spraakgeluid, gericht op de fysieke kenmerken van klanken. |
| Fonologie | De wetenschappelijke studie van de klanksystemen van talen, waarbij klanken worden geanalyseerd als de kleinste betekenisonderscheidende elementen (fonemen). |
| Ruis | Storingen of interferenties die de communicatieoverdracht kunnen verstoren, zowel op intern (mentaal) als extern (fysisch) niveau. |
| Feedback | Informatie die de zender ontvangt over het communicatieproces, hetzij van zichzelf (zelfmonitoring) of van de ontvanger, om de communicatie te sturen of te corrigeren. |
| Cognitieve competence | De algemene cognitieve vaardigheden, zoals aandacht, geheugen en planning, die essentieel zijn voor taalbegrip en -productie. |
| Communicatieve competence | De vaardigheid om taal effectief te gebruiken in verschillende sociale situaties, inclusief het aanpassen van woordgebruik en stijl aan de context. |