Cover
Inizia ora gratuitamente module 4 - case Belgie deel 2 (lang)
Summary
# Knelpunten van de Bijzondere Financieringswet (BFW) en de 6de Staatshervorming
Dit document bespreekt de knelpunten van de Bijzondere Financieringswet (BFW) vóór de 6de Staatshervorming en de hervormingen die daaruit voortvloeiden.
## 1. De situatie net voor de 6de Staatshervorming
De Bijzondere Financieringswet (BFW) was complex, moeilijk democratisch controleerbaar en creëerde prikkels voor gewesten om minder eigen inspanningen te leveren. Daarnaast hield de wet onvoldoende rekening met de vergrijzingsdruk op de federale overheid en de chronische onderfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG). Nieuwe bevoegdheidsoverdrachten vereisten ook bijhorende financiering. De belangrijkste knelpunten waren:
### 1.1 De onderfinanciering van Brussel
Ondanks een schijnbaar stabiele financiële situatie, was Brussel structureel ondergefinancierd. Hoge kosten gerelateerd aan armoede, werkloosheid, grootstedelijke problemen en pendel werden onvoldoende gedekt door de toegewezen middelen.
#### 1.1.1 Dalende fiscale draagkracht
Sinds de jaren ’90 daalde de personenbelasting (PB) per capita in Brussel, waardoor het gewest steeds meer aangewezen was op federale solidariteitsbijdragen.
#### 1.1.2 Specifieke bevolkingsmix
De bevolkingsmix in Brussel, met veel relatief arme inwoners en van PB vrijgestelde eurocraten, drukte de fiscale draagkracht.
#### 1.1.3 Woonplaatsprincipe
Het woonplaatsprincipe, waarbij de PB wordt verdeeld op basis van waar men woont en niet waar men werkt, benadeelde Brussel ondanks de hoge inkomensvorming in de stad.
#### 1.1.4 Verlaging van belastingen sinds 2001
Pogingen om rijkere inwoners aan te trekken door belastingen (schenkings-, registratierechten) te verlagen, hadden twijfelachtige budgettaire effecten.
#### 1.1.5 De “dode hand”
Vrijstellingen van internationale en overheidsgebouwen van bepaalde belastingen verminderden de eigen inkomsten van Brussel.
#### 1.1.6 Hoge uitgaven
Brussel had te kampen met extra kosten door zijn rol als hoofdstad en internationaal centrum, de overschrijdingseffecten van pendelaars en bezoekers, een dure politieke structuur en de ondersteuning van financieel zwakke gemeenten.
### 1.2 De solidariteitsval
Het solidariteitsmechanisme tussen gewesten creëerde een "development trap", waarbij economische vooruitgang financieel "afgestraft" leek te worden.
#### 1.2.1 Werking van de solidariteitstussenkomst
De solidariteitstussenkomst van de federale overheid was een cruciale inkomstenbron voor Wallonië en Brussel.
#### 1.2.2 De “solidariteitsval”
Regio’s die economisch zwakker waren, ontvingen extra solidariteit. Echter, bij economische verbetering en een stijging van de PB-inkomsten, daalde de solidariteitstussenkomst vaak sterker dan de basisdotatie steeg, wat netto kon leiden tot minder middelen.
#### 1.2.3 Simulaties (Decoster & Sas)
Simulaties toonden aan dat zelfs bij economische groei in Brussel, het gewest gedurende vele jaren minder middelen uit de BFW kon ontvangen dan Vlaanderen, terwijl Wallonië zonder groei toch kon vooruitgaan.
#### 1.2.4 Oplossingen en discussie
Oplossingen omvatten het wijzigen van de verdeling van de basisdotatie (bv. via revenue sharing) of het afzwakken van de solidariteit. Het bestaan van de development trap was sterk afhankelijk van realistische groeiscenario's.
### 1.3 De verarming van de federale staat
De federale overheid kende een toenemende "vertical imbalance", waarbij ze steeds meer middelen afstond aan de regio's, terwijl ze geconfronteerd werd met zware en groeiende uitgaven.
#### 1.3.1 Verticale imbalance
De federale overheid verloor aandeel in het BBP als gevolg van de doorgifte van belastinginkomsten aan de regio's, terwijl haar uitgaven stegen.
#### 1.3.2 Vergrijzing
De vergrijzing leidde tot hogere federale uitgaven voor pensioenen en volksgezondheid, wat een significante druk op de begroting legde.
#### 1.3.3 Conjuncturele schokken
De federale overheid ving de klappen van economische neergangen op, met dalende inkomsten en stijgende uitgaven (werkloosheid), wat leidde tot hogere staatsschuld.
#### 1.3.4 Staatsschuld en rentelasten
De volledige staatsschuld en de bijhorende rentelasten drukten op de federale middelen.
#### 1.3.5 Oorzaak van de verarming
De verarming was primair te wijten aan dure federale bevoegdheden (vergrijzing, sociale zekerheid, staatsschuld), versterkt door de BFW die middelen doorschoof naar de regio's.
#### 1.3.6 Impact van de BFW op de buffer
De BFW creëerde een buffer voor de federale overheid doordat de dotaties aan de gewesten niet volledig parallel liepen met de werkelijke belastinginkomsten. Bij groei profiteerde de federale staat disproportioneel, maar bij krimp leed ze ook het grootste verlies.
#### 1.3.7 Belastingselasticiteit en elasticiteitsbonus
De elasticiteit van de PB (groei sneller dan BBP) genereerde een "elasticiteitsbonus" voor de federale overheid, wat leidde tot politieke discussies met de deelstaten.
### 1.4 De fiscale kloof (vertical imbalance)
Er bestond een aanzienlijke fiscale kloof tussen gedecentraliseerde uitgaven en ontvangsten, wat de roep om meer fiscale autonomie voedde.
#### 1.4.1 Fiscale autonomie
De mogelijkheid voor regio's om hun belastingbevoegdheden optimaal te benutten, in lijn met hun beleidsprioriteiten.
#### 1.4.2 Fiscale kloof (internationaal en nationaal)
Internationaal waren er aanzienlijke fiscale kloven, met België als een van de landen met een grote kloof, wat betekent dat meer uitgaven dan ontvangsten gedecentraliseerd waren. Binnen België was de kloof het kleinst in Brussel en groter in Vlaanderen.
#### 1.4.3 Oorzaken van de kloven
Theoretische overwegingen (behoefte aan centrale herverdelings- en stabiliserende belastingen) en de vrees voor belastingconcurrentie droegen bij aan het ontstaan van deze kloven.
#### 1.4.4 Fiscale autonomie vóór de 6de Staatshervorming
Gewesten hadden al eigen belastingen en konden via opcentiemen op de PB sturen, maar de federale progressiviteit moest behouden blijven.
#### 1.4.5 Gedeelde belastingen en “vertical externalities”
Gedeelde belastingen maakten inkomsten afhankelijk van andere niveaus, wat leidde tot "vertical externalities". Fiscale autonomie werd losgekoppeld van responsabilisering.
## 2. De 6de Staatshervorming en de hervorming van de BFW
De 6de Staatshervorming (Vlinderakkoord) beoogde de problemen van onderfinanciering, verkeerde prikkels en de roep om autonomie aan te pakken.
### 2.1 Grote krachtlijnen van het Vlinderakkoord
Het akkoord omvatte politieke vernieuwing, de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, de overdracht van nieuwe bevoegdheden (arbeidsmarkt, gezondheidszorg, gezinsbijslagen, justitie, mobiliteit) en een grondige wijziging van de BFW.
### 2.2 Principes van de hervorming
Belangrijke principes waren het vermijden van deloyale concurrentie, het behoud van de progressiviteit van de PB, het voorkomen van structurele verarming van deelstaten, het verhogen van de leefbaarheid van de federale staat, het versterken van de responsabiliseerbaarheid van de deelstaten, het erkennen van de sociologische realiteit van BHG en het hanteren van behoeftecriteria voor gemeenschapsbevoegdheden.
### 2.3 Financiële middelenoverdrachten
Er was een additionele overdracht van circa 17 miljard euro aan de deelstaten, met grote stromen voor arbeidsmarktbeleid, kinderbijslag, ouderenzorg en woningfiscaliteit.
### 2.4 Belangrijkste wijzigingen voor de Gewesten
* **Verruiming van fiscale responsabilisering:** De discretionaire macht over de PB werd vergroot (ongeveer 25% van de PB werd "speelruimte"). Het plafond van 6,75% werd afgeschaft.
* **Vereenvoudiging van stromen:** Specifieke dotaties werden opgenomen in globale dotaties voor meer overzicht.
* **Hervorming solidariteitsmechanisme:** Het mechanisme werd aangepast om minder "perverse prikkels" te geven.
* **Responsabilisering voor klimaat en vergrijzing:** Gewesten werden financieel mee verantwoordelijk gemaakt voor klimaatdoelstellingen en stijgende vergrijzingskosten.
* **Grotere enveloppe voor Brussel:** Extra dotaties werden voorzien voor de specifieke situatie van Brussel.
* **Overgangsmechanismen:** Verliezen of winsten werden gespreid in de tijd om budgettaire schokken te voorkomen.
#### 2.4.1 Fiscale autonomie na de 6de Staatshervorming
De fiscale autonomie van de gewesten steeg aanzienlijk, met ongeveer 25% van de PB-opbrengsten die zij zelf konden vormgeven via opcentiemen en kortingen. De federale overheid bleef echter bevoegd voor de belastbare basis en inning. De totale eigen fiscale ontvangsten van de gewesten namen sterk toe.
### 2.5 Wijzigingen voor de Gemeenschappen
De financiering van de gemeenschappen werd hervormd, met uitgebreide basistdotaties, de afschaffing van de Lambermontdotatie, nieuwe dotaties voor extra bevoegdheden en een tragere groeikoppeling om bij te dragen aan de vergrijzingskosten.
#### 2.5.1 Financiering van huidige bevoegdheden
De financiering bleef hoofdzakelijk gebaseerd op de BTW-dotatie (verdeeld volgens leerlingensleutel) en een PB-dotatie (verdeeld volgens "juste retour").
#### 2.5.2 Wijzigingen door de 6de Staatshervorming
De extra BTW-dotatie en de dotatie voor kijk- en luistergeld verdwenen als aparte potten en werden herverdeeld. De PB-dotatie evolueerde minder snel mee met de federale BBP-groei.
#### 2.5.3 Nieuwe bevoegdheden
Nieuwe bevoegdheden werden gefinancierd met specifieke dotaties, met name voor gezinsbijslag, ouderen en gezondheidszorg/hulp aan personen, die evolueerden op basis van behoeftecriteria.
### 2.6 Conclusies
De BFW werd niet vereenvoudigd; de transparantie nam af door de invoering van complexe opcentiemen en talrijke dotaties met diverse verdeelsleutels. De solidariteit werd beperkt afgebouwd maar gaf geen aanleiding meer tot solidariteitsvallen. De fiscale autonomie van de gewesten nam toe, maar federale hervormingen bleven de gewestelijke inkomsten beïnvloeden door "vertical externalities". Gemeenschappen, met name de Nederlandstalige Gemeenschap, leveren een bijdrage aan de federale begroting door een tragere groei van hun dotaties. Parameterwaarden werden regelmatig bijgestuurd, en de gewesten moesten bijdragen aan de sanering van federale begrotingstekorten.
---
# De hervormingen van de Bijzondere Financieringswet na de 6de Staatshervorming
Dit hoofdstuk analyseert de aanpassingen aan de Bijzondere Financieringswet (BFW) als gevolg van de 6de Staatshervorming, met een focus op de nieuwe bevoegdheden van de deelstaten, de aanpassingen aan de dotaties, de verhoogde fiscale autonomie en de hervorming van het solidariteitsmechanisme.
## 1. Context: problemen met de Bijzondere Financieringswet vóór de 6de staatshervorming
Vóór de 6de Staatshervorming kampte de BFW met diverse knelpunten die hervormingen noodzakelijk maakten:
* **Complexiteit:** De wet was uiterst complex, wat democratische controle bemoeilijkte en het systeem voor burgers en parlement moeilijk te begrijpen maakte.
* **Onderprikkeling voor inspanningen:** Bepaalde mechanismen ontmoedigden regio's om zelf voldoende middelen te vergaren, doordat ze konden "leunen" op federale stromen.
* **Onderschatting vergrijzingsdruk:** De BFW hield onvoldoende rekening met de toenemende vergrijzingsdruk op de federale overheid, met name voor pensioenen.
* **Onderfinanciering van Brussel:** Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) werd structureel ondergefinancierd, ondanks aanzienlijke grootstedelijke en sociale kosten.
* **Noodzaak voor nieuwe bevoegdheidsoverdrachten:** Verschillen in economische evolutie tussen de gewesten leidden tot de noodzaak voor nieuwe bevoegdheidsoverdrachten, die gepaard moesten gaan met bijhorende financiering.
Specifieke knelpunten die aan bod kwamen in de aanloop naar de hervormingen waren:
* **De onderfinanciering van Brussel:** Ondanks een schijnbaar "oké" financiële situatie, kampten de Brusselse uitgaven met structurele tekorten door de hoge kosten verbonden aan grootstedelijke problemen, armoede en pendel.
* **De solidariteitsval:** Het solidariteitsmechanisme kon regio's financieel "afstraffen" voor economische vooruitgang, wat de prikkel om te groeien ondermijnde.
* **De verarming van de federale staat:** Door de toenemende dotaties aan de deelstaten raakte de federale overheid financieel uitgehold, waardoor ze haar eigen taken minder goed kon financieren.
* **De roep om meer fiscale autonomie van de deelstaten:** De deelstaten, met name Vlaanderen, wensten meer controle over de personenbelasting om hun eigen beleid effectiever te kunnen sturen.
## 2. De onderfinanciering van Brussel
Brussel kampte sinds de jaren '90 met structurele financiële problemen, veroorzaakt door een dalende fiscale draagkracht en een oneerlijke verdeling van de personenbelasting (PB).
### 2.1 Dalende fiscale draagkracht
De PB bracht per inwoner (per capita) steeds minder op in Brussel vergeleken met het rijksgemiddelde. Dit betekende dat Brussel meer federale solidariteitsbijdragen nodig had om tekorten te compenseren.
### 2.2 Specifieke bevolkingsmix
De dalende fiscale draagkracht was toe te schrijven aan de Brusselse bevolkingsmix:
* Grote groepen relatief arme inwoners die weinig of geen belastingen betaalden.
* Veel eurocraten en internationale ambtenaren met hoge inkomens, die vrijgesteld waren van de PB.
### 2.3 Woonplaatsprincipe
Het woonplaatsprincipe speelde Brussel parten. Hoewel er veel inkomens werden gegenereerd en de toegevoegde waarde hoog was in Brussel, kwam de PB-opbrengst niet ten goede aan het gewest omdat de belasting werd verdeeld op basis van de woonplaats en niet de werkplaats. Dit resulteerde in een situatie waarin Brussel wel rijkdom produceerde, maar slechts een klein deel van de PB-opbrengst ontving.
### 2.4 Verlaging van belastingen sinds 2001
Sinds 2001 had Brussel, na het Lambermont-akkoord, de mogelijkheid om diverse belastingen (schenkingsrechten, registratierechten) te verlagen in een poging rijkere inwoners aan te trekken. Het beoogde terugverdieneffect, waarbij een bredere belastingbasis de lagere tarieven zou compenseren, bleek echter twijfelachtig en verergerde de budgettaire toestand mogelijk.
### 2.5 De "dode hand"
Vrijstellingen voor internationale gebouwen (ambassades) en overheidsgebouwen in Brussel ontnamen het gewest eigen belastingsinkomsten, een fenomeen dat bekend staat als de "dode hand". Hoewel er compensatie was, vond Brussel deze onvoldoende.
### 2.6 Uitgavenkant van Brussel
Naast de inkomstenproblematiek, kende Brussel ook aan de uitgavenkant specifieke en hoge kosten:
* **Hoofdstadfunctie en internationaal centrum:** Extra uitgaven voor veiligheid, ordehandhaving, infrastructuur en openbaar domein vanwege de rol als hoofdstad van drie regio's en zetel van internationale instellingen.
* **Overschijpelingseffecten (horizontale externaliteiten):** Veel pendelaars en bezoekers gebruikten Brusselse voorzieningen (ziekenhuizen, openbaar vervoer, infrastructuur) zonder er lokale belastingen te betalen, wat kosten genereerde die niet in Brussel werden vergoed.
* **Dure politieke en bestuurlijke structuur:** Brussel beschikte over een complex en kostbaar politiek apparaat met een eigen parlement, gemeenschapscommissie en 30 gemeenten.
* **Veel arme gemeenten en voogdijrol:** Het BHG moest arme, deficitaire gemeenten financieel bijspringen, terwijl deze gemeenten sinds 2001 ook belangrijke inkomstenbronnen verloren hadden.
Onderzoekers schatten het fundamentele tekort in de financiering van BHG op honderden miljoenen euro's per jaar, waarbij ook ruimte voor efficiëntieverbeteringen werd geïdentificeerd.
## 3. De solidariteitsval
De solidariteitsval, ook wel 'development trap' genoemd, beschrijft een situatie waarin economisch zwakkere regio's, die extra solidariteit ontvangen, financieel worden bestraft wanneer ze economisch verbeteren.
### 3.1 Rol van de solidariteitstussenkomst
De solidariteitstussenkomst van de federale overheid was een cruciale aanvulling op de basisdotatie voor Wallonië en Brussel. Deze tussenkomst groeide significant in de jaren voorafgaand aan de 6de Staatshervorming.
### 3.2 Het mechanisme van de solidariteitsval
Wanneer economisch zwakkere regio's (W, BHG) economische groei realiseren en meer PB-inkomsten genereren, gebeuren er twee dingen:
1. Hun aandeel in de basisdotatie PB stijgt.
2. Hun solidariteitstussenkomst daalt sterker.
Netto kon dit leiden tot een financiële achteruitgang bij economische verbetering, wat de prikkel om te groeien wegnam. Dit werd versterkt door de snelheid waarmee het aandeel in de basisdotatie steeg en de omvang van de solidariteitstussenkomst per hoofd.
### 3.3 Grafiek-simulatie (Decoster & Sas)
Een simulatie met 2% BBP-groei in Brussel en 0% groei in Vlaanderen en Wallonië toonde aan dat Brussel gedurende ongeveer negen jaar minder middelen uit de BFW per hoofd ontving, ondanks de groei. Het duurde zelfs vijftien jaar voordat een Brusselaar per hoofd evenveel uit de BFW haalde als een Vlaming. Ondertussen ging Wallonië, met nul groei, er nog op vooruit. Dit illustreert dat een groeiend gewest jarenlang met minder middelen per hoofd genoegen moest nemen dan een gewest dat niets veranderde.
### 3.4 Tabelvoorbeeld: +100 miljoen belastbare basis in Brussel
Een gesimuleerde stijging van 100 miljoen euro aan belastbare basis in Brussel resulteerde in netto middelenverlies voor Brussel, terwijl Wallonië, dat niet groeide, een netto winst boekte. Dit bevestigde dat het systeem Brussel niet stimuleerde om de participatiegraad te verhogen.
### 3.5 Oplossingen voor de solidariteitsval
De solidariteitsval kon worden opgelost door:
* **Wijzigen van de verdeling van de basisdotatie:** Overstappen naar een 'revenue sharing'-systeem, waarbij elk gewest een vast percentage van de geïnde PB-ontvangsten krijgt, onafhankelijk van de evolutie in andere gewesten. Dit bouwt meer responsabilisering in.
* **Afzwakken van de solidariteit:** De solidariteitstussenkomst per hoofd verkleinen, waardoor de terugval minder groot is bij economische relance van achtergestelde gewesten.
Decoster benadrukte echter dat de development trap sterk afhankelijk is van groeiveronderstellingen. In meer realistische scenario's met gematigde groei in alle gewesten verdween de development trap.
## 4. De verarming van de federale staat
De federale overheid kampte met een structurele verzwakking van haar budgettaire positie, voornamelijk door twee factoren:
### 4.1 Verticale imbalance: federale middelen vs. regio's
Al tientallen jaren werden steeds meer inkomsten (met name uit PB en BTW) afgestaan aan de regio's, terwijl de federale overheid geconfronteerd werd met steeds zwaardere en groeiende uitgaven. Dit leidde tot een verticale scheefgroei in de financiering.
### 4.2 Vergrijzing: zware druk op de federale begroting
De vergrijzing vanaf 2020, met een piek rond 2030, zou leiden tot verhoogde pensioenlasten en hogere uitgaven voor volksgezondheid. Deze kosten zijn voornamelijk federaal. Prognoses toonden aan dat de verwachte federale inkomsten onvoldoende zouden zijn om de verplichtingen van de sociale zekerheid na te komen zonder hervormingen.
### 4.3 Conjuncturele schokken en recessies
De federale overheid droeg bij conjuncturele neergang de grootste klappen. Dalende federale belastinginkomsten en stijgende uitgaven (werkloosheidskosten) leidden tot hogere overheidstekorten en een toenemende staatsschuld.
### 4.4 Staatsschuld en rentelasten
De volledige staatsschuld bleef federaal. Onverwachte schokken konden de schuld snel doen oplopen, met stijgende rentelasten die de federale middelen steeds zwaarder belastten.
### 4.5 Rol van de BFW als buffer
De BFW bevatte wel een buffer voor de federale overheid. De dotaties PB en BTW aan de gewesten bewogen niet één-op-één mee met de werkelijke inkomsten. Bij economische groei stegen de federale ontvangsten veel sterker dan die van de regio's door de elasticiteit van federale belastingen (met name de progressieve PB). Omgekeerd droeg de federale overheid bij een recessie ook het grootste verlies.
#### 4.5.1 Belastingselasticiteit
De belastingselasticiteit van de PB (bv. 1,2) betekende dat een stijging van het BBP met 1% leidde tot een grotere stijging van de belastingontvangsten (1,2%). Echter, de dotaties aan de deelstaten groeiden slechts mee met het BBP (bv. 1% bij 1% BBP-groei) of zelfs minder (BTW-toelage 0,91%).
#### 4.5.2 De 'elasticiteitsbonus'
Het verschil tussen de snellere belastinggroei en de tragere dotatiegroei vormde de 'elasticiteitsbonus', die bij de federale staat bleef. Dit werd een belangrijk discussiepunt tussen de federale overheid en de deelstaten. In een 'revenue sharing'-systeem zouden de deelstaten wel meedelen in deze groei.
## 5. De fiscale kloof (verticale imbalance)
De fiscale autonomie, de mogelijkheid voor regio's om hun 'taxing powers' optimaal te benutten, werd eveneens onder de loep genomen. Internationale vergelijkingen toonden een algemene verticale kloof (verschil tussen gedecentraliseerde uitgaven en ontvangsten), waarbij de meeste landen meer uitgaven dan inkomsten decentraliseren.
### 5.1 Fiscale kloof in België
Binnen België was de kloof aanzienlijk en verschilden deze per gewest. Vlaanderen kende een kloof van ongeveer 20 procentpunten (35% uitgaven, <20% ontvangsten), wat de vraag naar meer autonomie voedde.
### 5.2 Redenen voor fiscale kloven
Theoretische verklaringen omvatten de noodzaak om herverdelende en stabiliserende belastingen centraal te houden en de vrees voor belastingconcurrentie tussen regio's ('race to the bottom').
### 5.3 Fiscale autonomie vóór de 6de staatshervorming
Vóór de 6de Staatshervorming hadden gewesten al enige eigen belastingen en konden ze via opcentiemen op de PB tot 6,75% van hun PB-ontvangsten sturen, hoewel de federale progressiviteit altijd gerespecteerd moest worden.
### 5.4 Gedeelde belastingen en 'vertical externalities'
Een verdere fiscale autonomie werd best gerealiseerd via belastingen waarover regio's volledige 'taxing powers' hebben. Gedeelde belastingen zoals de PB zijn gevoelig voor 'vertical externalities', waarbij federale hervormingen direct gevolgen hebben voor de inkomsten van lagere overheden.
### 5.5 Fiscale autonomie vs. responsabilisering
Fiscale autonomie werd onderscheiden van responsabilisering. Responsabilisering houdt in dat overheden verantwoordelijk worden gehouden voor de gevolgen van hun beleid. In de oude BFW werd een significant deel van de middelen als responsabiliserend beschouwd, en dit bleef ook na de hervorming het geval, ondanks kritiek op 'consumptiefederalisme'.
## 6. De hervorming van de Bijzondere Financieringswet na de 6de Staatshervorming
De 6de Staatshervorming (Vlinderakkoord, 2011, wet 2013) bracht ingrijpende wijzigingen aan de BFW om de knelpunten van onderfinanciering van Brussel, de solidariteitsval en de vraag naar meer autonomie aan te pakken.
### 6.1 Grote krachtlijnen van het Vlinderakkoord
* **Politieke vernieuwing:** Versterking van het parlement, hervorming tweekamerstelsel (o.a. afschaffing Senaat).
* **Splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde:** Oplossing voor een langdurig communautair conflict.
* **Nieuwe bevoegdheidsoverdrachten:** Naar de deelstaten op domeinen als arbeidsmarkt, gezondheidszorg, gezinsbijslagen, justitie en mobiliteit.
* **Ingrijpende wijziging van de BFW:** Om de nieuwe bevoegdheden te financieren en de knelpunten aan te pakken.
### 6.2 Principes van de hervorming
De hervorming van de BFW moest voldoen aan volgende principes:
* Vermijden van deloyale concurrentie tussen regio's ('level playing field').
* Behoud van de progressiviteit van de PB, met beperkte versoepeling.
* Geen structurele verarming van een van de deelstaten.
* Verhogen van de leefbaarheid van de federale staat op lange termijn.
* Versterken van de responsabilisering van de deelstaten.
* Erkennen van de specifieke sociologische en externe functie van BHG.
* Gebruik van bevolkings- en leerlingencriteria voor gemeenschapsbevoegdheden.
* Financiële stabiliteit van de deelstaten via een overgangsmechanisme.
* Pertinentie van modellen via simulaties.
* Rekening houden met de bijdragen van deelstaten aan de financiële sanering.
* Principe van 'juste retour' blijft primair voor gewestfinanciering.
### 6.3 Belangrijkste wijzigingen voor de Gewesten
* **Verruiming van fiscale responsabilisering:** Fiscale autonomie op de PB uitgebreid tot ongeveer 25% van de opbrengsten, met afschaffing van het oude plafond van 6,75%. Gewesten kunnen tarieven, kortingen en opcentiemen differentiëren per belastingschijf, mits behoud van de globale progressiviteit.
* **Vereenvoudiging van geldstromen:** Specifieke dotaties opgenomen in globale dotaties voor meer overzichtelijkheid.
* **Hervorming solidariteitsmechanisme:** Aangepast om perverse prikkels te verminderen en de stimulans tot activering te vergroten.
* **Responsabilisering voor klimaat en vergrijzing:** Gewesten worden financieel mede verantwoordelijk gemaakt voor klimaatdoelstellingen en stijgende pensioen-/vergrijzingskosten.
* **Grotere enveloppe voor Brussel:** Bijkomende dotaties voor de specifieke situatie van Brussel (pendelaars, internationale functie, etc.).
* **Overgangsmechanisme:** Gefaseerde invoering van de nieuwe regels om budgettaire schokken te vermijden, waarbij regio's die veel middelen kregen, vanaf 2026 een trager groeiende dotatie zien om federaal tekort te helpen saneren.
* **Nieuwe dotaties:** Voor arbeidsmarktbeleid (ca. 4,3 miljard euro) en fiscale uitgaven (ca. 1,9 miljard euro), die jaarlijks worden geïndexeerd en deels meegroeien met de federale BBP-groei.
#### 6.3.1 De 'negatieve term' en solidariteit
De negatieve term verdween als aparte lijn en werd geïntegreerd in de PB-dotatie. Het solidariteitsmechanisme voor gewesten met een lager aandeel in de PB dan in hun bevolkingsaandeel werd hervormd met de formule $V \times (d_b - d_{pb}) \times X$. Hierbij is $V$ de omvang van de middelen verbonden aan fiscale autonomie en dotaties, $d_b$ het bevolkingsaandeel, $d_{pb}$ het PB-aandeel, en $X$ een compensatiefactor van 80%. Dit mechanisme voorziet nog steeds solidariteit voor Wallonië en Brussel, maar is beperkter dan voorheen.
#### 6.3.2 Fiscale autonomie in de praktijk
Na de 6de Staatshervorming steeg het aandeel van de eigen fiscale ontvangsten van de gewesten in hun totale ontvangsten aanzienlijk, van ongeveer 20% naar circa 34%. De autonome schijf van de PB (waarover gewesten tarieven kunnen bepalen) vertegenwoordigt ongeveer 25% van de PB-opbrengst. De federale overheid blijft echter bevoegd voor de belastbare basis en de inning.
### 6.4 Wijzigingen voor de Gemeenschappen
De gemeenschappen, financieel belangrijk door hun bevoegdheden in onderwijs, welzijn en cultuur, kregen ook een aangepaste financiering:
* **Uitbreiding basistdotaties:** Met meer vaste middelen.
* **Afschaffing Lambermontdotatie:** Deze snel groeiende dotatie werd vervangen door een herverdeling over andere dotaties en gedeeltelijk federaal gehouden.
* **Nieuwe dotaties:** Voor extra bevoegdheden, met tragere groeikoppeling om mee te helpen de vergrijzingskosten te dragen.
* **Integratie van dotaties:** De Lambermontdotatie en de dotatie voor kijk- en luistergeld werden geïntegreerd in de historische BTW-dotatie.
* **PB-dotatie:** Groeit slechts voor 82,5% mee met de federale BBP-groei en wordt volledig verdeeld volgens 'juste retour'.
* **Dotaties voor nieuwe bevoegdheden:** Zoals gezinsbijslag, ouderen- en gezondheidszorg, die evolueren met inflatie, bevolkingsaantallen (0-18, 80+) en deels met economische groei. Deze worden verdeeld volgens behoeftecriteria.
### 6.5 Conclusies over de hervormingen
* De BFW is complexer geworden door de opcentiemen, gedeelde PB en diverse verdeelsleutels.
* De solidariteit is afgezwakt, maar de solidariteitsval is grotendeels weggewerkt.
* De fiscale autonomie van de gewesten is aanzienlijk toegenomen, maar federale hervormingen raken nog steeds gewestelijke inkomsten.
* De gemeenschappen dragen, net als de gewesten, bij aan de federale begrotingssanering via tragere dotatiegroei.
* De financiering van Brussel werd structureel gewijzigd met tijdelijke extra dotaties voor specifieke Brusselse noden.
* De elasticiteitswinsten van de PB vloeien nu gedeeltelijk naar de gewesten, maar de dotaties voor nieuwe bevoegdheden groeien trager dan de federale BBP-groei om de federale financiën te ondersteunen.
De hervormingen beoogden een betere financiering van Brussel, minder perverse prikkels, grotere fiscale autonomie en een versterkte responsabilisering van de deelstaten, hoewel de complexiteit van de wet toenam.
---
# Fiscale autonomie van de gewesten en gemeenschappen
Hier is een gedetailleerde samenvatting over de fiscale autonomie van de gewesten en gemeenschappen, gebaseerd op de verstrekte documentatie:
## 3. Fiscale autonomie van de gewesten en gemeenschappen
Dit onderwerp onderzoekt de mate van fiscale autonomie die de gewesten en gemeenschappen hebben verworven, met name door de hervorming van de personenbelasting en de overdracht van nieuwe bevoegdheden, en de implicaties daarvan voor hun begrotingen en het Belgische federalisme.
### 3.1 Situatie voorafgaand aan de zesde staatshervorming
Vóór de zesde staatshervorming was de Bijzondere Financieringswet (BFW) complex, democratisch moeilijk controleerbaar, en bevatte mechanismen die de prikkel voor gewesten om zelf voldoende middelen te vergaren verminderden. Hervormingen drongen zich op vanwege de onderschatting van de vergrijzingsdruk op de federale overheid, de onvoldoende compenserende aard van de BFW voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG), en de noodzaak om nieuwe bevoegdheden te financieren. Specifieke knelpunten waren:
* **Onderfinanciering van Brussel:** Het BHG kampte met structurele onderfinanciering door hoge kosten (armoede, grootstedelijke problemen) die onvoldoende gedekt werden door de toegewezen middelen.
* **De solidariteitsval:** Het solidariteitsmechanisme kon economisch zwakkere gewesten in een val duwen, waarbij economische vooruitgang financieel "afgestraft" leek te worden.
* **Verarming van de federale staat:** Door de transfer van middelen naar de deelstaten en de aanhoudende financiering van dure federale bevoegdheden (sociale zekerheid, pensioenen), raakte de federale overheid financieel uitgehold.
* **Roep om meer fiscale autonomie:** De deelstaten, met name Vlaanderen, wensten meer controle over de personenbelasting, aangezien hun autonomie hierin praktisch beperkt was.
### 3.2 Onderfinanciering van Brussel
Sinds de jaren '90 heeft Brussel te kampen met een structureel financieel probleem, veroorzaakt door een dalende fiscale draagkracht en een ongelijke verdeling van de personenbelasting (PB).
* **Dalende fiscale draagkracht:** De PB bracht per capita steeds minder op in Brussel, waardoor het gewest steeds meer federale solidariteitsbijdragen nodig had om het tekort te compenseren.
* **Oorzaken van de dalende fiscale draagkracht:**
* **Specifieke bevolkingsmix:** Grote groepen relatief arme inwoners die weinig belastingen betalen, gecombineerd met veel eurocraten die vrijgesteld zijn van de PB.
* **Woonplaatsprincipe:** Veel inkomens worden in Brussel verdiend, maar de PB gaat naar de woonplaats, niet de werkplaats, waardoor veel pendelaars hun belastingen elders betalen.
* **Verlaging van belastingen sinds 2001 (Lambermont):** Pogingen om rijkere inwoners aan te trekken door verlagingen van o.a. schenkings- en registratierechten hebben een twijfelachtig terugverdieneffect gehad.
* **"De dode hand":** Vrijstellingen voor internationale en overheidsgebouwen in Brussel leiden tot derving van eigen belastingsinkomsten.
Op de uitgavenkant kent Brussel ook specifieke kosten:
* **Hoofdstadfunctie en internationaal centrum:** Hoge kosten voor veiligheid, ordehandhaving, reinheid, en infrastructuur.
* **Overschijpelingseffecten/horizontale externaliteiten:** Gebruik van Brusselse voorzieningen door pendelaars en bezoekers die er geen lokale belastingen betalen.
* **Dure politieke en bestuurlijke structuur:** Complex en kostbaar politiek apparaat met meerdere bestuurslagen.
* **Arme gemeenten en voogdijrol:** Het gewest moet financieel bijspringen bij tekorten van veel Brusselse gemeenten, die bovendien sinds 2001 inkomsten verloren hebben.
* **Onderzoek:** Studies schatten het fundamentele tekort in de financiering van BHG op honderden miljoenen euro's per jaar, met ruimte voor efficiëntieverbeteringen.
### 3.3 De solidariteitsval (development trap)
Dit knelpunt betreft de negatieve prikkels die het solidariteitsmechanisme kan creëren voor economisch zwakkere gewesten.
* **Rol van de solidariteitstussenkomst:** Voor Wallonië en BHG is de solidariteitstussenkomst een cruciale inkomstenbron.
* **Mechanisme van de solidariteitsval:** Economisch zwakkere gewesten (W, BHG) ontvangen solidariteitsgeld. Als zij economisch verbeteren en meer PB-inkomsten genereren, stijgt hun aandeel in de basisdotatie, maar daalt hun solidariteitstussenkomst nog sterker. Netto kunnen ze hierdoor achteruitgaan, wat de prikkel om te groeien wegneemt.
* **Oorzaken:** De combinatie van de snelheid waarmee het aandeel in de basisdotatie stijgt bij economische relance, en de omvang van de solidariteitstussenkomst per hoofd.
* **Simulatie (Decoster & Sas):** Een scenario met 2% BBP-groei in BHG en 0% in Vlaanderen en Wallonië toonde aan dat Brussel ondanks groei jarenlang minder BFW-middelen per capita kreeg, en het 15 jaar duurde voor een Brusselaar per hoofd evenveel ontving als een Vlaming, terwijl Wallonië zonder groei erop vooruitging.
* **Gevolgen uit tabel (Leibfritz):** De tabel toonde aan dat Wallonië en Brussel vooral profiteren van groei elders, terwijl Vlaanderen enkel baat heeft bij eigen groei. De federale overheid wint het meest bij groei in BHG en W. Dit bevestigt de solidariteitsval, omdat zwakkere regio's meer beloond worden voor andermans groei dan voor het versterken van hun eigen fiscale basis.
* **Oplossingen:**
* **Revenue sharing:** Vervanging van dotaties door een vast percentage van de PB-ontvangsten per regio, waardoor het aandeel onafhankelijk wordt van de evolutie van andere gewesten.
* **Afzwakken van de solidariteit:** De solidariteit per hoofd kleiner maken, zodat de terugval minder groot is bij economische relance.
* **Realistische scenario's:** De ontwikkeling van een development trap is sterk afhankelijk van groeiveronderstellingen. In meer realistische scenario's (bv. 2% groei in VL, 1% in W, 0,5% in BHG) verdwijnt de development trap en stijgen de middelen voor alle gewesten.
### 3.4 Verarming van de federale staat
Dit knelpunt verwijst naar de structurele verzwakking van de federale begroting.
* **Verticale imbalans:** Sinds decennia draagt de federale staat steeds meer middelen af aan de regio's, terwijl zij met toenemende uitgaven voor kerntaken blijft zitten.
* Federale inkomsten dalen als percentage van het BBP, terwijl federale uitgaven stijgen.
* **Vergrijzing:** Sterke druk op de federale begroting door verhoogde pensioenlasten en uitgaven voor volksgezondheid vanaf 2020-2030. Deze kosten zijn voornamelijk federaal.
* **Conjuncturele schokken en recessies:** De federale overheid draagt de gevolgen van conjuncturele neergang, met dalende inkomsten en stijgende uitgaven (werkloosheid), wat leidt tot extra staatsschuld.
* **Staatsschuld en rentelasten:** De volledige staatsschuld is federaal en de rentelasten drukken zwaar op de federale middelen.
* **Oorzaak van de verarming:** De federale overheid heeft inkomsten (o.a. PB) doorgeschoven naar de regio's, maar behoudt de zwaarste en groeiende uitgavenposten (pensioenen, sociale zekerheid, schuld), terwijl haar eigen belastinginkomsten als percentage van het BBP dalen.
### 3.5 De bufferrol van de BFW en de elasticiteitsbonus
De BFW bevat een buffer voor de federale financiën doordat de dotaties PB en BTW aan de gewesten niet één-op-één meestijgen met de werkelijke belastinginkomsten.
* **Belastingselasticiteit:** De PB groeit sneller dan het BBP. Een belastingelasticiteit van bijvoorbeeld 1,2 betekent dat een stijging van het BBP met 1% leidt tot een stijging van de PB-ontvangsten met 1,2%.
* **Dotaties:** De dotaties aan de deelstaten groeien echter slechts mee met het BBP (2%) of minder (BTW-toelage 0,91%).
* **Elasticiteitsbonus:** Het verschil tussen de snellere belastinggroei en de tragere dotatiegroei blijft bij de federale overheid. Dit "restant" wordt de elasticiteitsbonus genoemd.
* **Politiek conflict:** Deelstaten eisen een deel van deze bonus op, terwijl de federale overheid deze claimt om toekomstige uitgaven te financieren. In een systeem van *revenue sharing* zou de elasticiteitsbonus naar de regio's verschuiven.
### 3.6 Fiscale kloof (verticale imbalans)
Dit betreft de omvang van de fiscale autonomie en het onevenwicht tussen gedecentraliseerde uitgaven en ontvangsten.
* **Fiscale autonomie:** De mogelijkheid voor regio's om hun "taxing powers" optimaal te benutten in functie van beleidsnoden. Dit vereist ook fiscale instrumenten (belastingaftrekken, verminderingen) naast bevoegdheidsoverdrachten.
* **Verticale kloof:** Het verschil tussen het percentage gedecentraliseerde uitgaven en gedecentraliseerde ontvangsten. De meeste landen (waaronder België) hebben een kloof, wat betekent dat meer uitgaven dan ontvangsten gedecentraliseerd worden.
* **Kloof binnen België:** De kloof is het kleinst in BHG. Als gemeenschappen worden meegerekend, neemt de kloof toe omdat zij geen eigen belastingbevoegdheden hebben. Vlaanderen kent een aanzienlijke kloof (bv. 35% uitgaven vs. <20% ontvangsten).
* **Oorzaken van kloven:**
* **Theorie van fiscal federalism:** Herverdelende en stabiliserende belastingen blijven best centraal.
* **Vrees voor belastingconcurrentie:** Te snelle fiscale decentralisatie kan leiden tot een "race to the bottom".
* **Autonomie vóór de 6de staatshervorming:** Gewesten hadden eigen belastingen en konden tot 6,75% van de PB sturen, maar moesten de federale progressiviteit respecteren.
* **Gedeelde belastingen en "vertical externalities":** Gedeelde belastingen (zoals PB) maken inkomsten van verschillende niveaus onderling afhankelijk. Federale hervormingen van de PB-grondslag beïnvloeden ook gemeentelijke inkomsten.
* **Fiscale autonomie versus responsabilisering:** Fiscale autonomie betekent controle over belastingheffing, responsabilisering betekent verantwoordelijk gehouden worden voor beleidsgevolgen. Het huidige systeem koppelt middelen aan "fiscale capaciteit" (opbrengst PB) wat als responsabiliserend wordt gezien, maar er zijn vragen over de geschiktheid van PB-opbrengst als indicator van "goed beleid".
### 3.7 De zesde staatshervorming en de financieringswet
De zesde staatshervorming, vastgelegd in het Vlinderakkoord, beoogde de knelpunten van de BFW aan te pakken.
* **Krachtlijnen van het Vlinderakkoord:**
* Politieke vernieuwing.
* Splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.
* Overdracht van nieuwe bevoegdheden (arbeidsmarkt, gezondheidszorg, gezinsbijslagen, justitie, mobiliteit) naar de deelstaten.
* Grondige wijziging van de Bijzondere Financieringswet.
* **Principes van de hervorming:**
* Vermijden van deloyale concurrentie.
* Behoud van de progressiviteit van de PB (max. 10% versoepeling).
* Geen structurele verarming van deelstaten.
* Verhoging van de leefbaarheid van de federale staat op lange termijn.
* Versterking van de responsabilisering van de deelstaten.
* Erkenning van de sociologische realiteit en externe functie van BHG.
* Gebruik van bevolkings- en leerlingcriteria voor gemeenschapsbevoegdheden.
* Financiële stabiliteit van deelstaten via een overgangsmechanisme.
* Gebruik van simulaties om toekomstige financieringsstromen te beoordelen.
* Rekening houden met bijdragen van deelstaten aan financiële sanering.
* **Middelenoverdracht:** Ongeveer 17 miljard euro extra overdracht van de federale overheid naar de deelstaten, met grote stromen naar arbeidsmarkt, kinderbijslag, ouderenzorg en woningfiscaliteit.
#### 3.7.1 Wijzigingen voor de Gewesten
* **Fiscale autonomie verruimd:** De fiscale autonomie inzake de personenbelasting is aanzienlijk uitgebreid. Ongeveer 25% van de PB-opbrengst wordt "speelruimte" voor de gewesten, die tarieven, kortingen en opcentiemen kunnen aanpassen (vroeger max. 6,75%). Het oude plafond is weggevallen.
* **Vereenvoudiging van stromen:** Specifieke dotaties zijn opgenomen in globale dotaties voor een overzichtelijker systeem.
* **Hervorming solidariteitsmechanisme:** Het mechanisme is aangepast om minder "perverse prikkels" te geven en economische groei te stimuleren.
* **Responsabilisering:** Gewesten worden financieel mee verantwoordelijk gemaakt voor klimaatdoelstellingen en vergrijzingskosten.
* **Grotere enveloppe voor BHG:** Extra dotaties voor de specifieke situatie van Brussel (pendelaars, internationale functies, grootstedelijke problemen).
* **Overgangsmechanisme:** Verliezen of winsten door de hervorming worden gespreid in de tijd om budgettaire schokken te vermijden. Gewesten die veel extra middelen kregen (bv. Brussel, Wallonië) zien hun dotaties trager groeien om middelen terug te laten vloeien naar federaal niveau.
* **Responsabilisering inzake pensioenen en klimaat:** Gewesten en gemeenschappen dragen mee bij aan de kosten van vergrijzing en er wordt een mechanisme voor klimaatdoelstellingen ingevoerd met financiële consequenties.
* **Financiering van nieuwe bevoegdheden:** Specifieke dotaties worden ingevoerd voor nieuwe bevoegdheden zoals werk en fiscale uitgaven, met een tragere groeikoppeling dan de federale BBP-groei om bij te dragen aan federale begrotingssanering.
* **Verdeling van middelen:** De middelen worden grotendeels verdeeld volgens het principe van "juste retour" (fiscale capaciteit), met uitzondering van sommige bevoegdheden waar behoeftecriteria (bv. inwoners, aantal leerlingen) een rol spelen.
* **Toegenomen eigen fiscale ontvangsten:** Voor Vlaanderen stijgt het aandeel van eigen fiscale ontvangsten van ongeveer 40% naar bijna 80%. Brussel genereerde reeds meer middelen uit gewestbelastingen en ziet de toename minder uitgesproken.
* **Praktische invulling fiscale autonomie:** Ongeveer 25% van de PB-opbrengst wordt "speelruimte". Opcentiemen kunnen nu op afzonderlijke belastbare inkomens geheven worden, gecombineerd met algemene kortingen, en gedifferentieerd worden per belastingschijf, met behoud van globale progressiviteit. De belastbare basis en bedrijfsvoorheffing blijven federaal.
* **Verdeling van PB-opbrengst:** Een uniforme gewestelijke opcentiem van 33,3% resulteert in een verdeling van ongeveer 75% federaal en 25% gewestelijk. De uiteindelijke belastingfactuur kan verschillen afhankelijk van hoe gewesten hun autonomie invullen.
* **Impact op totale middelen:** De gewesten en gemeenschappen hadden in 2018 ongeveer 1 miljard euro minder inkomsten dan in 2017 door aanpassingen in de groeikoppeling van dotaties en overgangsmechanismen.
* **Fiscale autonomie als percentage van BBP:** De fiscale autonomie van de regio's, gemeten op basis van uitgavenbevoegdheden, neemt toe van 12,5% naar 16% van het BBP, ten koste van het aandeel van de federale staat en de sociale zekerheid.
#### 3.7.2 Wijzigingen voor de Gemeenschappen
* **Financiering van huidige bevoegdheden:** Voornamelijk gefinancierd via de historische BTW-dotatie (die meegroeit met economische groei en inflatie, verdeeld volgens leerlingensleutel) en een kleinere PB-dotatie.
* **Veranderingen door de 6de staatshervorming:**
* **Herschikking Lambermontdotatie:** De extra BTW-dotatie sinds Lambermont wordt afgeschaft als aparte pot en herverdeeld (deels naar PB-dotatie van gemeenschappen, deels federaal).
* **Integratie dotatie kijk- en luistergeld:** Deze verdwijnt als aparte lijn en wordt opgenomen in de historische BTW-dotatie, die onveranderd blijft qua groei en verdeling.
* **Tragere groeikoppeling PB-dotatie:** De PB-dotatie zal voortaan maar voor 82,5% evolueren met de federale BBP-groei, en blijft geïndexeerd aan inflatie. De verdeling blijft via "juste retour".
* **Nieuwe dotaties voor nieuwe bevoegdheden:** Specifieke dotaties voor gezinsbijslag (groeipakket), ouderen (rusthuizen, ouderenzorg) en gezondheidszorg/hulp aan personen. Deze dotaties zijn aangepast aan inflatie, gedeeltelijke BBP-groei, en behoeftecriteria (bv. aantal 0-18-jarigen, 80-plussers, bevolking).
* **Bijdrage aan vergrijzingskosten:** De tragere groeikoppeling van dotaties zorgt ervoor dat gemeenschappen meehelpen de vergrijzingskosten te dragen.
#### 3.7.3 Conclusies
De hervorming heeft de Bijzondere Financieringswet complexer gemaakt, met verslechterde transparantie door de invoering van opcentiemen op de PB. Er zijn tal van extra dotaties met diverse verdeelsleutels. De solidariteit is beperkt afgenomen, maar de nieuwe systemen geven minder aanleiding tot "solidariteitsvallen". De fiscale autonomie van de gewesten is sterk toegenomen, maar federale hervormingen van de PB raken nog steeds gewestelijke inkomsten (verticale externaliteiten). De gemeenschappen, met name de Nederlandstalige, leveren een bijdrage aan de federale sanering via overgangsbijdragen en tragere groeikoppeling van dotaties. De middelen worden steeds meer verdeeld op basis van behoeftecriteria voor specifieke bevoegdheden, wat een verschuiving impliceert van "juste retour" naar meer herverdeling op basis van noden, vooral voor de gemeenschappen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bijzondere Financieringswet (BFW) | Een wet die de verdeling van inkomsten tussen de federale overheid en de deelstaten regelt, met name via de doorstorting van federale belastingen (zoals personenbelasting en BTW) naar de gewesten en gemeenschappen. |
| Fiscal federalism | Een concept binnen de publieke financiën dat de verdeling van begrotings- en belastingbevoegdheden tussen verschillende overheidsniveaus (federaal, regionaal, lokaal) onderzoekt en analyseert. |
| 6de Staatshervorming | Een reeks grondwetswijzigingen en institutionele hervormingen in België die in 2011 en 2013 werden doorgevoerd, waarbij aanzienlijke bevoegdheden van de federale overheid naar de deelstaten werden overgeheveld, waaronder op het gebied van arbeidsmarkt, gezondheidszorg en gezinsbijslagen. |
| Personenbelasting (PB) | Een directe belasting op het inkomen van natuurlijke personen, die een belangrijke inkomstenbron vormt voor zowel de federale overheid als de deelstaten in België. |
| Fiscale draagkracht | Het vermogen van een overheid om via belastingen voldoende inkomsten te genereren om haar uitgaven te dekken. Een lage fiscale draagkracht kan leiden tot afhankelijkheid van transfers van andere overheden. |
| Solidariteitsbijdrage | Een vorm van financiële transfer van de federale overheid of rijkere deelstaten naar economisch zwakkere regio's, bedoeld om economische en sociale verschillen te verminderen. |
| Solidariteitsval (development trap) | Een situatie waarin economisch zwakkere regio's die meer solidariteitsbijdragen ontvangen, financieel worden ontmoedigd om hun economie te ontwikkelen. Verbetering kan leiden tot een snellere daling van de solidariteit dan de stijging van de eigen inkomsten, waardoor de regio netto achteruitgaat. |
| Verticale imbalance | Een onevenwicht in de financiële verdeling tussen verschillende overheidsniveaus, waarbij het ene niveau (bijvoorbeeld de federale staat) onevenredig veel uitgaven heeft ten opzichte van zijn inkomsten, of andersom, in vergelijking met een ander niveau (bijvoorbeeld de deelstaten). |
| Vergrijzing | De demografische trend waarbij het aandeel ouderen in de bevolking toeneemt, wat leidt tot hogere kosten voor pensioenen, gezondheidszorg en ouderenzorg, voornamelijk op het federale niveau. |
| Staatsschuld | De totale schuld die een staat heeft opgebouwd door opeenvolgende begrotingstekorten. Deze schuld brengt rentelasten met zich mee die een aanzienlijk deel van de federale begroting kunnen opslokken. |
| Belastingelasticiteit | De mate waarin de belastinginkomsten reageren op veranderingen in de economische groei (BBP). Een hoge elasticiteit betekent dat de belastinginkomsten sneller stijgen of dalen dan de economische groei zelf. |
| Elasticiteitsbonus | Het extra inkomen dat de federale overheid ontvangt doordat de groei van de federale belastinginkomsten (zoals de personenbelasting) sneller is dan de groei van de dotaties die aan de deelstaten worden doorgegeven. |
| Fiscale autonomie | De mate waarin een overheid zelf beslissingsbevoegdheid heeft over haar belastingtarieven, -grondslagen en -instrumenten, om zo eigen beleidsaccenten te kunnen leggen en inkomsten te genereren. |
| Opcentiemen | Een toeslag die de gewesten, gemeenschappen, provincies of gemeenten kunnen heffen op een federale belasting (bijvoorbeeld de personenbelasting), waardoor zij een deel van de opbrengst zelf kunnen innen en de belastingdruk kunnen beïnvloeden. |
| Revenue sharing | Een systeem waarbij belastinginkomsten worden gedeeld tussen verschillende overheidsniveaus. De opbrengsten van een bepaalde belasting worden verdeeld op basis van vooraf afgesproken percentages of sleutels. |
| Juste retour | Het principe waarbij de middelen die door een deelstaat worden gegenereerd, grotendeels aan diezelfde deelstaat worden teruggestort. Dit staat tegenover een herverdelend mechanisme dat middelen herverdeelt op basis van behoeften. |
| Dotatie | Een financiële overdracht van de ene overheid naar de andere, vaak om de financiering van specifieke bevoegdheden of diensten te verzekeren. |
| Gewesten | De drie geografische en politieke entiteiten in België (Vlaams Gewest, Waals Gewest, Brussels Hoofdstedelijk Gewest) die met de gemeenschappen bevoegd zijn voor een breed scala aan beleidsdomeinen. |
| Gemeenschappen | De drie culturele en persoonsgebonden entiteiten in België (Vlaamse Gemeenschap, Franse Gemeenschap, Duitstalige Gemeenschap) die bevoegd zijn voor onderwijs, cultuur, welzijn en persoonsgebonden aangelegenheden. |
| Belastbare basis | Het totaalbedrag waarop een belasting wordt geheven, voordat tarieven en verminderingen worden toegepast. |
| Progressiviteit (van belastingen) | Een belastingstelsel waarbij hogere inkomens relatief een hoger percentage belasting betalen dan lagere inkomens. |
| Gedeelde belastingen (tax sharing) | Een systeem waarbij de opbrengsten van een bepaalde belasting worden gedeeld tussen verschillende overheidsniveaus, die elk een deel van de belastinggrondslag of het tarief kunnen beïnvloeden. |
| Vertical externalities | Situaties waarbij beleidsbeslissingen op het ene overheidsniveau onbedoelde financiële gevolgen hebben voor de inkomsten van een ander overheidsniveau, bijvoorbeeld door veranderingen in de federale belastinggrondslag die de regionale belastinginkomsten beïnvloeden. |
| Responsabilisering | Het proces waarbij overheden verantwoordelijk worden gehouden voor de financiële gevolgen van hun beleid, vaak door hen meer controle te geven over hun inkomsten en uitgaven, en door hen te laten delen in de resultaten van hun economisch beleid. |
| Behoeftecriteria | Criteria die worden gebruikt om financiële middelen te verdelen op basis van de concrete noden of uitgaven van een regio of gemeenschap, in plaats van enkel op basis van eigen inkomsten of economische prestaties. |