Cover
Inizia ora gratuitamente H6v2.pptx
Summary
# Financiële analyse van liquiditeit
De financiële analyse van liquiditeit onderzoekt of een onderneming over voldoende middelen beschikt om haar kortetermijnschulden tijdig te voldoen.
### 1.1 Nettobedrijfskapitaal (NBK)
Het nettobedrijfskapitaal (NBK) is een cruciale indicator die aangeeft of een onderneming over voldoende langetermijnmiddelen beschikt om haar langetermijnactiva te financieren.
#### 1.1.1 Berekening en interpretatie van NBK
De berekening van NBK richt zich op de vraag of de onderneming voldoende vlottende activa heeft om de kortlopende schulden snel te kunnen aflossen.
* **Positief nettobedrijfskapitaal:** Dit duidt op een overschot aan permanent vermogen ten opzichte van de langetermijnactiva. Dit betekent dat er voldoende kortetermijnactiva aanwezig zijn om de kortetermijnpassiva te voldoen, waardoor er geen liquiditeitstekort dreigt.
* **Negatief nettobedrijfskapitaal:** Dit wijst op een tekort aan permanent vermogen ten opzichte van de vaste activa. De onderneming heeft onvoldoende kortetermijnactiva om de kortetermijnpassiva terug te betalen, wat een liquiditeitstekort kan veroorzaken.
> **Tip:** Bij de interpretatie van het nettobedrijfskapitaal is het belangrijk om rekening te houden met de mogelijkheid van slecht verkoopbare of verouderde voorraden, of klanten die in financiële moeilijkheden verkeren. De grootte van het NBK moet daarom per sector en per onderneming geëvalueerd worden.
#### 1.1.2 Behoefte aan nettobedrijfskapitaal
De behoefte aan nettobedrijfskapitaal onderzoekt of de onderneming financiering nodig heeft vanuit haar exploitatie, hoe zij financiering gebruikt en hoe zij kan profiteren van automatische financiering door bedrijfspassiva.
* **Bedrijfsactiva:** Deze omvatten onder andere voorraden, vorderingen korter dan één jaar, geldbeleggingen en liquide middelen, en overlopende rekeningen. Vorderingen langer dan één jaar behoren wel tot de vlottende activa, maar niet tot de beperkt vlottende activa.
* **Bedrijfspassiva:** Deze omvatten financiële schulden korter dan één jaar, handelsschulden korter dan één jaar, overige schulden korter dan één jaar (exclusief dividenden) en overlopende rekeningen.
De nettokaspositie (NKP) op korte termijn wordt berekend als: $$ \\text{NKP} = \\text{Geldbeleggingen en liquide middelen} - \\text{Financiële schulden } < 1 \\text{ jaar} $$
#### 1.1.3 Werkkapitaalbeheer
Een efficiënt werkkapitaalbeheer streeft naar het minimaliseren van het aandeel van voorraden en vorderingen, het maximaliseren van het aandeel van leveranciersschulden, het beperken van vaste activa en het geven van de voorkeur aan schulden op lange termijn. Vanuit een rendabiliteitsperspectief worden vaste activa (investeringen) geprefereerd, en de keuze voor kort- of langlopende schulden hangt af van het gebruik en de kostprijs.
### 1.2 Cashconversiecyclus
De cashconversiecyclus meet de behoefte aan nettobedrijfskapitaal in dagen en geeft aan hoe snel een onderneming cash genereert en of zij haar exploitatie autonoom kan financieren.
Een kortere cashconversiecyclus betekent dat er sneller cash wordt gegenereerd.
> **Example:** Grondstoffen in voorraad (van aankoop tot start productie): 30 dagen. Productie: 5 dagen. Afgewerkte producten in voorraad: 5 dagen. Klantenkrediet: 30 dagen. Leverancierskrediet: (45 dagen). De lengte van de cashconversiecyclus is dan: $30 + 5 + 5 + 30 - 45 = 25$ dagen.
### 1.3 Liquiditeitsratio's
Diverse ratio's worden gebruikt om de liquiditeit te analyseren:
* **Current ratio (kredietratio):** Deze ratio vergelijkt de totale activa met de totale passiva op korte termijn. Een vergelijking met andere ondernemingen en de sector is mogelijk. $$ \\text{Current ratio} = \\frac{\\text{Vlottende activa}}{\\text{Kortlopende schulden}} $$
* **Quick ratio (acid-test ratio):** Deze ratio is strikter dan de current ratio en sluit voorraden en soms ook overlopende rekeningen uit. $$ \\text{Quick ratio} = \\frac{\\text{Vlottende activa} - \\text{Voorraden}}{\\text{Kortlopende schulden}} $$
* **Rotatie van de voorraden en het aantal dagen voorraad:** Deze meten hoe snel de voorraden worden verkocht. Dit kan berekend worden op basis van een jaar van 365 dagen of 360 dagen.
* Voor handelsgoederen, grond- en hulpstoffen: $$ \\text{Omloopsnelheid van de voorraad} = \\frac{\\text{Ingekochte goederen}}{\\text{Gemiddelde voorraad}} $$$$ \\text{Dagen voorraad} = \\frac{\\text{Gemiddelde voorraad}}{\\text{Ingekochte goederen}} \\times 365 \\text{ dagen} $$
* Voor afgewerkte producten, goederen in bewerking, bestellingen in uitvoering: $$ \\text{Omloopsnelheid van de voorraad} = \\frac{\\text{Kostprijs van de verkopen}}{\\text{Gemiddelde voorraad}} $$$$ \\text{Dagen voorraad} = \\frac{\\text{Gemiddelde voorraad}}{\\text{Kostprijs van de verkopen}} \\times 365 \\text{ dagen} $$
* **Rotatie van de handelsvorderingen en het aantal dagen klantenkrediet:** Deze meten hoe snel klanten hun facturen betalen. Dit kan berekend worden op basis van een jaar van 365 dagen of 360 dagen. $$ \\text{Omloopsnelheid van de vorderingen} = \\frac{\\text{Omzet (op krediet)}}{\\text{Gemiddelde handelsvorderingen}} $$$$ \\text{Dagen klantenkrediet} = \\frac{\\text{Gemiddelde handelsvorderingen}}{\\text{Omzet (op krediet)}} \\times 365 \\text{ dagen} $$
* **Rotatie van de handelsschulden en het aantal dagen leverancierskrediet:** Deze meten hoe snel de onderneming haar leveranciers betaalt. Dit kan berekend worden op basis van een jaar van 365 dagen of 360 dagen. $$ \\text{Omloopsnelheid van de schulden} = \\frac{\\text{Inkoop (op krediet)}}{\\text{Gemiddelde handelsschulden}} $$$$ \\text{Dagen leverancierskrediet} = \\frac{\\text{Gemiddelde handelsschulden}}{\\text{Inkoop (op krediet)}} \\times 365 \\text{ dagen} $$
* * *
# Ratioanalyse van solvabiliteit
De solvabiliteitsanalyse onderzoekt het vermogen van een onderneming om haar schulden op lange termijn terug te betalen.
### 2.1 Kernconcepten van solvabiliteit
Solvabiliteit richt zich op de financiële stabiliteit van een onderneming over een langere periode. Het gaat hierbij niet enkel om de huidige financiële situatie, maar ook om de capaciteit om toekomstige verplichtingen na te komen. Dit omvat zowel de langetermijnfinanciering van de onderneming als de terugbetaling van op lange termijn aangegane schulden.
### 2.2 Belangrijke ratio's voor solvabiliteitsanalyse
Er zijn verschillende ratio's die gebruikt kunnen worden om de solvabiliteit van een onderneming te beoordelen. De belangrijkste zijn:
#### 2.2.1 Eigen vermogen ratio
Deze ratio analyseert het aandeel van het eigen vermogen ten opzichte van het totale vermogen van de onderneming. Een hoger eigen vermogen indiceert over het algemeen een sterkere solvabiliteit, aangezien dit betekent dat een groter deel van de activa gefinancierd wordt door de eigen middelen van de aandeelhouders in plaats van door geleend geld.
De formule voor de eigen vermogen ratio is:
$$ \\text{Eigen vermogen ratio} = \\frac{\\text{Eigen vermogen}}{\\text{Totaal vermogen}} $$
**Tip:** Het is belangrijk om niet alleen naar de hoogte van het eigen vermogen te kijken, maar ook naar de samenstelling ervan. Bepaalde instrumenten, zoals achtergestelde leningen of achtergestelde schulden, kunnen door hun aard als 'quasi eigen vermogen' beschouwd worden, wat de solvabiliteit positief kan beïnvloeden.
#### 2.2.2 Gearing ratio
De gearing ratio (ook wel financiële hefboom genoemd) meet de verhouding tussen de financiële nettoschuld en het eigen vermogen. Het geeft aan hoeveel schuld er is per eenheid eigen vermogen. Een hogere gearing ratio impliceert een hogere financiële risicograad.
De financiële nettoschuld wordt berekend als de som van de financiële schulden op korte en lange termijn, verminderd met de liquide middelen en kortetermijngeldbeleggingen.
$$ \\text{Gearing ratio} = \\frac{\\text{Financiële nettoschuld}}{\\text{Eigen vermogen}} $$
waarbij: $$ \\text{Financiële nettoschuld} = \\text{Financiële schulden korte en lange termijn} - \\text{Liquide middelen en geldbeleggingen korte termijn} $$
#### 2.2.3 Schuldratio (Debt-to-EBITDA ratio)
De schuldratio, in deze context de schuldratio ten opzichte van de EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation, and Amortization), geeft aan hoe lang het zou duren voor een onderneming om haar schulden af te betalen uit haar operationele winst voordat rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie in mindering worden gebracht.
Een schuldratio van 3 wordt vaak beschouwd als een acceptabele bovengrens, hoewel dit sterk kan variëren per sector.
$$ \\text{Schuldratio} = \\frac{\\text{Financiële nettoschuld}}{\\text{EBITDA}} $$
**Tip:** Deze ratio's moeten altijd worden geëvalueerd binnen de context van de specifieke sector waarin de onderneming actief is, en in vergelijking met concurrenten. Benchmarking is cruciaal voor een correcte interpretatie.
### 2.3 Toepassing op de case
De analyse van de solvabiliteit wordt toegepast op de eindbalans van Fase 2 van de case-studie. Hierbij wordt gekeken naar de verhouding tussen het eigen vermogen en het totale vermogen, en de mate waarin de onderneming geleefd kapitaal inzet om haar activiteiten te financieren. De beoordeling van de solvabiliteit zal hierbij de resultaten van de eerder berekende ratio's integreren om een compleet beeld te krijgen van de financiële stabiliteit op lange termijn.
* * *
# Ratioanalyse van rendabiliteit
De ratioanalyse van rendabiliteit onderzoekt hoe efficiënt een onderneming haar middelen inzet om winst te genereren, met aandacht voor verschillende winstmarges, de waardetoevoeging, en de impact van arbeid en kapitaal.
### 3.1 Algemeen overzicht van rendabiliteit
Rendabiliteit is een cruciaal thema in de bedrijfseconomie, dat gericht is op het maximaliseren van de winst onder bepaalde voorwaarden. Het meet hoe goed de onderneming presteert in relatie tot de ingezette middelen. Het resultaat, of de winst, vertegenwoordigt de toegevoegde waarde voor de aandeelhouders. De "geldmachine" van de onderneming draait goed als de rendabiliteit hoog is.
#### 3.1.1 Bedrijfsopbrengsten
Bij de analyse van rendabiliteit is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen de omzet en de bedrijfsopbrengsten. Waar mogelijk, dienen de recurrente bedrijfsopbrengsten, die ruimer zijn dan de omzet (rekeningen 70 tot en met 74), te worden gebruikt voor een completer beeld.
### 3.2 Toegevoegde waardemarge
De toegevoegde waardemarge is een belangrijke indicator die de winstgevendheid van de kernactiviteiten van een onderneming weerspiegelt. Het toont het bedrag dat overblijft na aftrek van intermediair verbruik, en dient ter dekking van diverse kosten en winst.
#### 3.2.1 Intermediair verbruik
Intermediair verbruik omvat kosten die direct gerelateerd zijn aan de productie of aankoop van goederen en diensten die de onderneming doorverkoopt of verwerkt. Dit omvat met name de kosten van handelsgoederen (rekening 60) en de kosten van diensten en diverse goederen (rekening 61).
#### 3.2.2 Doel en omvang van de toegevoegde waardemarge
De toegevoegde waardemarge heeft als doel:
* Dekking van de personeelskosten.
* Dekking van de kosten van de vaste activa.
* Dekking van interesten en dividenden.
* Het behalen van winst.
De omvang van de toegevoegde waardemarge is sterk afhankelijk van de sector waarin de onderneming actief is. Het is raadzaam om sectorgemiddelden te raadplegen voor benchmarking.
### 3.3 Arbeidsintensiteit en arbeidsproductiviteit
Deze concepten meten de verhouding tussen de personeelskosten en de door de onderneming gecreëerde toegevoegde waarde, en omgekeerd, hoe productief het personeel is.
#### 3.3.1 Berekening
* **Arbeidsintensiteit:** De verhouding tussen de totale personeelskosten en de totale toegevoegde waarde, uitgedrukt in een percentage. $$ \\text{Arbeidsintensiteit} = \\frac{\\text{Personeelskosten}}{\\text{Toegevoegde waarde}} \\times 100% $$
* **Arbeidsproductiviteit:** De verhouding tussen de totale toegevoegde waarde en de totale personeelskosten, uitgedrukt in een percentage of factor. Een hogere arbeidsproductiviteit betekent dat het personeel meer waarde creëert ten opzichte van de kosten die het met zich meebrengt. $$ \\text{Arbeidsproductiviteit} = \\frac{\\text{Toegevoegde waarde}}{\\text{Personeelskosten}} \\times 100% $$
#### 3.3.2 Interpretatie
Elke werknemer moet meer toegevoegde waarde creëren dan hij de onderneming kost. Een stijgende arbeidsintensiteit, gecombineerd met een dalende toegevoegde waarde per voltijdsequivalent (VTE), duidt op een afname van de arbeidsefficiëntie. Er is een direct verband tussen loon, de te creëren toegevoegde waarde en de verantwoordelijkheid.
> **Tip:** Wees voorzichtig met algemene gemiddelden voor arbeidsproductiviteit. Zoek zelf sectorrapporten op en volg de actualiteit om de specifieke context van de onderneming te begrijpen.
### 3.4 Kapitaalintensiteit
Dit concept kijkt naar de mate waarin materiële vaste activa (MVA) bijdragen aan de toegevoegde waarde. De investeringen in MVA hebben impact op de toegevoegde waarde, hoewel afschrijvingen betrekking hebben op zowel het lopende als voorgaande jaren.
#### 3.4.1 Berekening
* **Kapitaalintensiteit:** De verhouding tussen de afschrijvingen op materiële vaste activa en de totale toegevoegde waarde, uitgedrukt in een percentage. $$ \\text{Kapitaalintensiteit} = \\frac{\\text{Afschrijvingen op M.V.A.}}{\\text{Toegevoegde waarde}} \\times 100% $$
### 3.5 Winstmarges: EBITDA en EBIT
Deze marges meten de operationele winstgevendheid van een onderneming op verschillende niveaus.
#### 3.5.1 EBITDA-marge
De EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation, and Amortization) marge meet hoeveel bruto operationele winst wordt gegenereerd per honderd euro aan bedrijfsopbrengsten. Dit geeft een indicatie van de operationele rendabiliteit vóór de impact van financieringskosten, belastingen en afschrijvingen. $$ \\text{EBITDA-marge} = \\frac{\\text{EBITDA}}{\\text{Bedrijfsopbrengsten}} \\times 100% $$
#### 3.5.2 EBIT-marge
De EBIT (Earnings Before Interest and Taxes) marge meet hoeveel operationele winst (bedrijfsresultaat) er wordt gerealiseerd per honderd euro aan bedrijfsopbrengsten, na aftrek van afschrijvingen en waardeverminderingen, maar vóór rentekosten en belastingen. $$ \\text{EBIT-marge} = \\frac{\\text{EBIT}}{\\text{Bedrijfsopbrengsten}} \\times 100% $$
> **Tip:** Een kleiner verschil tussen de EBITDA-marge en de EBIT-marge suggereert een relatief lage impact van afschrijvingen op de winstgevendheid.
### 3.6 Break-evenanalyse
De break-evenanalyse bepaalt de prijs en/of verkochte hoeveelheid waarbij de onderneming quitte speelt, oftewel waarbij de opbrengsten gelijk zijn aan de kosten en het resultaat nul is.
#### 3.6.1 Kostenindeling
Een essentieel onderdeel van de break-evenanalyse is het onderscheid tussen vaste kosten (onafhankelijk van de productiehoeveelheid) en variabele kosten (afhankelijk van de productiehoeveelheid).
#### 3.6.2 Kernconcepten
* **Contributie (per eenheid):** Het verschil tussen de verkoopprijs per eenheid en de variabele kosten per eenheid. Dit bedrag draagt bij aan de dekking van de vaste kosten en de winst. $$ \\text{Contributie per eenheid} = \\text{Verkoopprijs per eenheid} - \\text{Variabele kosten per eenheid} $$
* **Contributiemarge:** De contributie per eenheid uitgedrukt als een percentage van de verkoopprijs. $$ \\text{Contributiemarge} = \\frac{\\text{Contributie per eenheid}}{\\text{Verkoopprijs per eenheid}} \\times 100% $$
* **Break-evenomzet:** Het omzetniveau dat minimaal behaald moet worden om alle vaste en variabele kosten te dekken. $$ \\text{Break-evenomzet} = \\frac{\\text{Totale vaste kosten}}{\\text{Contributiemarge}} $$
* **Break-evenafzet:** De hoeveelheid producten die verhandeld moet worden om bij een bepaalde verkoopprijs break-even te draaien. Het aantal eenheden moet altijd naar boven worden afgerond. $$ \\text{Break-evenafzet} = \\frac{\\text{Totale vaste kosten}}{\\text{Contributie per eenheid}} $$
* **Break-evenprijs:** Het prijsniveau dat aangehouden moet worden om bij een bepaalde verkochte hoeveelheid break-even te draaien. $$ \\text{Break-evenprijs} = \\frac{\\text{Totale kosten}}{\\text{Verkochte hoeveelheid}} $$
> **Tip:** Het correct identificeren van vaste en variabele kosten kan uitdagend zijn, met name voor rekeningen zoals diensten en diverse goederen (rekening 61 en 62).
#### 3.6.3 Voorbeeld van break-evenberekening
Stel, de vaste kosten bedragen 18.350,61 euro per jaar, de variabele kosten per broodje zijn 0,43 euro, en de verkoopprijs per broodje is 2,50 euro.
* Contributie per eenheid = $2,50 - 0,43 = 2,07$ euro.
* Contributiemarge = $\\frac{2,07}{2,50} \\times 100% = 82,80%$.
* Break-evenomzet = $\\frac{18.350,61}{0,8280} \\approx 22.162,57$ euro.
* Break-evenafzet = $\\frac{22.162,57}{2,50} \\approx 8.865,03$ eenheden. Afgerond naar boven: 8.866 eenheden.
**Controle:** Bij 8.866 verkochte eenheden is de omzet $8.866 \\times 2,50 = 22.165$ euro. De totale variabele kosten zijn $8.866 \\times 0,43 = 3.812,38$ euro. De winst is dan $22.165 - 3.812,38 - 18.350,61 \\approx 2,01$ euro, wat nagenoeg nul is.
### 3.7 Operationele hefboom
De operationele hefboom meet de gevoeligheid van het bedrijfsresultaat voor veranderingen in de omzet. Een hogere operationele hefboom betekent dat een kleine procentuele verandering in de omzet een grotere procentuele verandering in het resultaat veroorzaakt. Dit komt door de aanwezigheid van vaste kosten.
### 3.8 Sensitiviteitsanalyse
De sensitiviteitsanalyse onderzoekt hoe veranderingen in bepaalde variabelen (zoals huurprijzen of kosten van handelsgoederen) de financiële resultaten of de break-evenpunten beïnvloeden. Hierbij worden verschillende scenario's bekeken:
* **Normaal scenario:** Het meest waarschijnlijke scenario.
* **Beste scenario ('best case'):** Onverwachte positieve gebeurtenissen.
* **Slechtste scenario ('worst case'):** Onvoorziene tegenslagen.
### 3.9 Rendabiliteit op de totale activa (ROA)
De rendabiliteit op de totale activa meet hoeveel winst een onderneming genereert ten opzichte van de totale ingezette middelen (activa). $$ \\text{ROA} = \\frac{\\text{Winst na belastingen}}{\\text{Totale activa}} \\times 100% $$
### 3.10 Rendement op eigen vermogen (REV)
Het rendement op eigen vermogen meet hoeveel winst de middelen van de aandeelhouders genereren, vóór of na aftrek van belastingen. $$ \\text{REV} = \\frac{\\text{Winst na belastingen}}{\\text{Eigen vermogen}} \\times 100% $$
### 3.11 Financiële hefboom
De financiële hefboom analyseert het verband tussen de rendabiliteit op de totale activa (RTV) en het rendement op het eigen vermogen (REV).
#### 3.11.1 Voorwaarden en impact
Een positieve financiële hefboom treedt op wanneer het rendement op vreemd vermogen hoger is dan de rentevoet van het vreemd vermogen, waardoor het rendement op het eigen vermogen wordt verhoogd.
* **Positieve financiële hefboom:** Als de gemiddelde rente op het vreemd vermogen lager is dan de rendabiliteit op de totale activa, zal het rendement op het eigen vermogen stijgen.
* **Negatieve financiële hefboom:** Als de gemiddelde rente op het vreemd vermogen hoger is dan de rendabiliteit op de totale activa, zal het rendement op het eigen vermogen dalen.
> **Tip:** Een hoge schuldgraad kan leiden tot solvabiliteitsproblemen. Een gezond evenwicht tussen eigen en vreemd vermogen is essentieel.
#### 3.11.2 Verhoging van de rendabiliteit
Rendabiliteit kan worden verhoogd door:
* De winstmarge te vergroten.
* De activa sneller te laten roteren.
* De schuldgraad strategisch te verhogen (financiële hefboom).
* Het toepassen van het Dupont-schema.
### 3.12 Kasstroomanalyse
De kasstroomanalyse overzicht de werkelijke inkomsten en uitgaven in geldtermen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Kosten die geen uitgaven zijn:** Zoals afschrijvingen.
* **Opbrengsten die (nog) geen inkomsten zijn:** Zoals verkopen met uitstel van betaling.
#### 3.12.1 Kasstroom uit operationele activiteiten
Deze kasstroom omvat het resultaat na belasting, gecorrigeerd voor niet-kaskosten en niet-kasopbrengsten, en wijzigingen in voorraden, handelsvorderingen en handelsschulden.
#### 3.12.2 Kasstroom uit investeringen
Dit betreft investeringen (-) en desinvesteringen (+), wat resulteert in de 'free cashflow'.
#### 3.12.3 Kasstroom uit financieringen
Deze component omvat nieuwe financiële schulden (+), aflossing van financiële schulden (-), dividenden (-), kapitaalverhogingen (+) of kapitaalverminderingen (-), en inkoop van eigen aandelen.
### 3.13 Investeringsanalyse (Capital Budgeting)
Capital budgeting richt zich op investeringsuitgaven (CAPEX) en gebruikt 'free cashflows' om de rentabiliteit van investeringen te beoordelen.
#### 3.13.1 Terugverdientijd (Payback Period)
De terugverdientijd is de periode die nodig is om de oorspronkelijke investeringsuitgave terug te verdienen uit de operationele kasstromen. Voor jaarlijks gelijke cashflows: $$ \\text{Terugverdientijd} = \\frac{\\text{Initiële investering}}{\\text{Jaarlijkse cashflow na belasting}} $$ Bij jaarlijks verschillende cashflows moet de cumulatieve cashflow per periode worden berekend.
#### 3.13.2 Rendabiliteit van de investering (ROI)
De ROI meet de procentuele cashflow ten opzichte van de initiële investeringsuitgave over de looptijd van de investering. $$ \\text{ROI} = \\frac{\\text{Gemiddelde jaarlijkse cashflow na belasting}}{\\text{Initiële investering}} \\times 100% $$
#### 3.13.3 Actualisatie van toekomstige kasstromen
Toekomstige kasstromen worden verdisconteerd naar hun contante waarde met behulp van een verdisconteringsrente. Deze rente wordt bepaald door de financieringswijze (OLO-rente + risicopremie voor eigen vermogen, rente op lening voor vreemd vermogen, of een gewogen gemiddelde zoals de WACC).
* **Vooruitrekenen:** Toekomstige waarde wordt berekend met $V\_{futuur} = V\_{nu} \\times (1+i)^n$.
* **Terugrekenen (verdisconteren):** Contante waarde wordt berekend met $V\_{nu} = \\frac{V\_{futuur}}{(1+i)^n}$.
#### 3.13.4 Net Present Value (NPV)
De Net Present Value (NPV) is de som van de verdisconteerde toekomstige kasstromen minus de initiële investering. Een positieve NPV duidt op een winstgevende investering. $$ \\text{NPV} = \\sum\_{t=1}^{n} \\frac{CF\_t}{(1+r)^t} - I\_0 $$ Waarbij:
* $CF\_t$ = Cashflow in periode $t$
* $r$ = Verdisconteringsvoet
* $n$ = Looptijd van de investering
* $I\_0$ = Initiële investering
> **Tip:** Een negatieve NPV suggereert dat de investering niet rendabel is bij de gehanteerde verdisconteringsvoet. Mogelijke acties omvatten het verlagen van de investeringskosten, het verhogen van de verwachte kasstromen, of het verlagen van de financieringskosten.
* * *
# Investeringsanalyse
Dit onderwerp richt zich op de analyse van investeringen, inclusief kapitaalbudgettering, terugverdientijd, rendement op investering (ROI) en de actualisatie van toekomstige kasstromen (net present value).
## 4.1 Kapitalbudgettering en investeringsbeslissingen
Kapitalbudgettering, of \_capital budgeting, omvat het proces van het plannen en beheren van investeringsuitgaven (\_Capital Expenditures of CAPEX). Het doel is om te bepalen welke investeringen waarde toevoegen aan de onderneming. Hierbij worden veelal vrije kasstromen (\_Free Cashflows) gebruikt, die de kasstromen uit operaties en investeringen vertegenwoordigen. Bij de analyse is het cruciaal om te focussen op de incrementele kasstromen: de extra inkomsten, besparingen en/of uitgaven die direct voortvloeien uit de investering.
### 4.1.1 Terugverdientijd
De terugverdientijd is een methode om de periode te bepalen die nodig is om een initiële investeringsuitgave terug te verdienen uit de gegenereerde kasstromen van die investering.
* **Formule bij jaarlijks gelijke kasstromen:**$$ \\text{Terugverdientijd} = \\frac{\\text{Initiële Investering}}{\\text{Jaarlijkse Kasstroom}} $$
* **Terugverdientijd bij jaarlijks verschillende kasstromen:** Dit vereist een cumulatieve optelling van de jaarlijkse kasstromen totdat deze de initiële investering evenaren of overschrijden.
> **Voorbeeld:** Een investering van 30.000 euro met een jaarlijkse kasstroom na belasting van 6.000 euro heeft een terugverdientijd van 5 jaar ($30.000 / 6.000$). Bij verschillende jaarlijkse kasstromen (bijvoorbeeld: jaar 1: 6.000, jaar 2: 6.600, jaar 3: 5.760, jaar 4: 7.986, jaar 5: 8.784,60 euro) kan de terugverdientijd worden berekend door de cumulatieve kasstromen op te tellen. Na 4 jaar is er 26.346 euro terugverdiend. Het resterende bedrag is $30.000 - 26.346 = 3.654$ euro. Dit wordt dan verdeeld over de kasstroom van jaar 5: $3.654 / 8.784,60 \\approx 0,416$ jaar. Dit komt neer op ongeveer 152 dagen ($0,416 \\times 365$ dagen). De totale terugverdientijd is dan 4 jaar en 152 dagen.
### 4.1.2 Rendement op investering (ROI)
Het rendement op investering (ROI) meet de procentuele winstgevendheid van een investering ten opzichte van de oorspronkelijke investeringsuitgave.
* **Formule:**$$ \\text{ROI} = \\frac{\\text{Gemiddelde Jaarlijkse Kasstroom Na Belasting}}{\\text{Initiële Investering}} \\times 100% $$
> **Voorbeeld:** Bij een investering van 30.000 euro en een gemiddelde jaarlijkse kasstroom na belasting van 6.000 euro, is de ROI 20% ($6.000 / 30.000$). Bij de eerdere voorbeeld met verschillende kasstromen is de gemiddelde jaarlijkse kasstroom $7.026,12$ euro. De ROI is dan $7.026,12 / 30.000 \\approx 23,4%$.
## 4.2 Actualisatie van toekomstige kasstromen
Het actualiseren, of verdisconteren, van toekomstige kasstromen is essentieel om hun huidige waarde te bepalen. Dit houdt rekening met het tijdskarakter van geld, wat betekent dat geld vandaag meer waard is dan dezelfde hoeveelheid geld in de toekomst vanwege inflatie en potentiële rendementen.
### 4.2.1 Verdisconteringsrente
De verdisconteringsrente (\_discount rate) is cruciaal voor het actualiseren van kasstromen. De keuze van deze rente hangt af van de financieringswijze van de investering:
* **Financiering met eigen vermogen:** De rente op staatsobligaties (\_OLO-rente in België) plus een risicopremie. Deze premie compenseert voor het extra risico omdat de terugbetaling bij eigen vermogen niet gegarandeerd is.
* **Financiering met vreemd vermogen:** De rente op de lening.
* **Gemengde financiering:** Een gewogen gemiddelde van de kosten van eigen en vreemd vermogen, bekend als de \_weighted average cost of capital (WACC).
### 4.2.2 Tijdsawaarde van geld
* **Vooruitrekenen:** Geld dat men op een bepaald moment in de toekomst ontvangt, wordt vermenigvuldigd met $(1+i)^n$, waarbij $i$ de rentevoet is en $n$ het aantal periodes. $$ \\text{Toekomstige Waarde} = \\text{Huidige Waarde} \\times (1+i)^n $$
* **Terugrekenen (Verdisconteren):** Geld dat men in de toekomst verwacht te ontvangen, wordt gedeeld door $(1+i)^n$ om de huidige waarde te bepalen. $$ \\text{Huidige Waarde} = \\frac{\\text{Toekomstige Waarde}}{(1+i)^n} $$
> **Voorbeeld:** U krijgt vandaag 5.000 euro aangeboden, of 7.500 euro over 10 jaar. De geschatte spaarrente is 5% per jaar.
>
> * \_Vooruitrekenen: 5.000 euro aan 5% over 10 jaar is $5.000 \\times (1,05)^{10} \\approx 8.144,47$ euro. Dit is meer dan de 7.500 euro die over 10 jaar wordt aangeboden.
>
> * \_Terugrekenen (Verdisconteren): 7.500 euro over 10 jaar, verdisconteerd tegen 5%, is $7.500 / (1,05)^{10} \\approx 4.604,35$ euro. Dit is minder dan de 5.000 euro die u vandaag kunt ontvangen. Conclusie: De 5.000 euro vandaag is financieel aantrekkelijker.
>
### 4.2.3 Net Present Value (NPV)
De Net Present Value (NPV), of Netto Contante Waarde (NCW), is een cruciaal criterium voor investeringsanalyse. Het vertegenwoordigt het verschil tussen de huidige waarde van alle toekomstige kasstromen gegenereerd door een investering en de initiële investeringsuitgave.
* **Formule:**$$ \\text{NPV} = \\sum\_{t=0}^{n} \\frac{CF\_t}{(1+i)^t} - \\text{Initiële Investering} $$ Waarbij:
* $CF\_t$ = Kasstroom in periode $t$
* $i$ = Verdisconteringsvoet (discount rate)
* $n$ = Levensduur van de investering
* **Beslissingsregel:**
* Als $NPV > 0$: De investering wordt verwacht winstgevend te zijn en waarde toe te voegen.
* Als $NPV = 0$: De investering genereert precies voldoende om de kosten te dekken en de vereiste rendementsvoet te behalen.
* Als $NPV < 0$: De investering wordt verwacht verliesgevend te zijn en waarde te vernietigen.
> **Toepassing op Case (Fase 1):** Investering gebouw: 300.000 euro, looptijd 20 jaar. Verwachte jaarlijkse omzetstijging: 20.000 euro (voor belasting). Belastingvoet: 40%.
>
> * \_Kasstroom vóór belasting: 20.000 euro
>
> * \_Belasting: $20.000 \\times 40% = 8.000$ euro
>
> * \_Kasstroom na belasting: $20.000 - 8.000 = 12.000$ euro.
>
>
> Stel de verdisconteringsvoet is 2,6%. De som van de verdisconteerde kasstromen over 20 jaar is 277.972,39 euro.
>
> * \_NPV: $277.972,39 - 300.000,00 = -22.027,61$ euro.
>
>
> **Conclusie:** De NPV is negatief, wat betekent dat deze investering op basis van deze aannames niet rendabel is.
### 4.2.4 Mogelijke Acties bij een Negatieve NPV
Wanneer een investering een negatieve NPV oplevert, kunnen verschillende acties worden overwogen:
* **Kosten reduceren:** Onderzoeken of het mogelijk is om een goedkoper gebouw aan te kopen of de initiële investeringsuitgave te verlagen. Bijvoorbeeld, om een NPV van nul te bereiken met een verdisconteerde waarde van 277.615 euro, zou de maximale investeringsuitgave 277.615 euro mogen bedragen.
* **Kasstromen verhogen:** Nagaan of de verwachte kasstromen kunnen worden verhoogd. Om een NPV van nul te bereiken met een verdisconteerde waarde van 277.972,39 euro en een verdisconteringsfactor van 15,243 (voor 20 jaar tegen 2,6%), zou de minimale jaarlijkse kasstroom na belasting 19.426 euro moeten bedragen (in plaats van 18.000 euro uit de formule: $300.000 / 15,243 \\approx 19.700$ euro, met een bijhorende belastingcorrectie).
* **Financieringskost verlagen:** Proberen de verdisconteringsvoet te verlagen.
* \_Interne Rendementsvoet (IRR): De rentevoet waarbij de NPV exact nul is. Dit kan berekend worden met financiële functies (bijvoorbeeld de `IR` functie in Excel). In het voorbeeld is de maximale aanvaardbare rentevoet (IRR) 2,137%, wat lager is dan de gebruikte 2,6%.
### 4.2.5 Vergelijking met Andere Methoden
* **Terugverdientijd (Payback Period):** Een snelle indicator, maar negeert kasstromen na de terugverdienperiode en houdt geen rekening met de tijdswaarde van geld. In het voorbeeld is de terugverdientijd minder dan 20 jaar, wat als positief wordt beschouwd, maar dit is onvoldoende voor een investeringsbeslissing.
* **Rendement op Investering (ROI):** Geeft een percentage rendement, maar negeert eveneens de timing van de kasstromen.
* **Net Present Value (NPV):** De meest robuuste methode omdat het rekening houdt met de tijdswaarde van geld en alle toekomstige kasstromen meeneemt, wat leidt tot de meest betrouwbare beslissingsondersteuning voor investeringen.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Nettobedrijfskapitaal (NBK) | Het nettobedrijfskapitaal geeft weer of een onderneming voldoende middelen op lange termijn heeft om de activa op lange termijn te financieren, en of er voldoende kortetermijnactiva zijn om kortlopende schulden terug te betalen. |
| Liquiditeitstekort | Een liquiditeitstekort dreigt wanneer een onderneming onvoldoende permanent vermogen heeft ten opzichte van de vaste activa en onvoldoende kortetermijnactiva om de kortetermijnpassiva terug te betalen. |
| Cashconversiecyclus | De cashconversiecyclus, uitgedrukt in dagen, geeft weer hoe snel een onderneming cash genereert vanuit haar exploitatie en of zij in staat is deze autonoom te financieren. |
| Current ratio | De current ratio is een financiële ratio die de verhouding tussen de kortlopende activa en de kortlopende passiva weergeeft en kan vergeleken worden met andere ondernemingen of sectoren. |
| Quick ratio | De quick ratio is een liquiditeitsratio die de verhouding tussen de liquide activa (exclusief voorraden en overlopende rekeningen) en de kortlopende passiva weergeeft. |
| Solvabiliteit | Solvabiliteit is het vermogen van een onderneming om haar schulden op lange termijn terug te betalen, wat geanalyseerd wordt door te kijken naar het aandeel van het eigen vermogen en de verhouding tussen financiële nettoschuld en EBITDA. |
| Gearing ratio | De gearing ratio is de verhouding tussen de financiële nettoschuld en het eigen vermogen, en geeft een indicatie van de financiële hefboomwerking van een onderneming. |
| Schuldratio | De schuldratio meet de verhouding tussen de financiële nettoschuld en de EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation, and Amortization), waarbij een schuldratio van 3 vaak als aanvaardbaar maximum wordt beschouwd. |
| Rendabiliteit | Rendabiliteit is het vermogen van een onderneming om winst te maken door de ingezette middelen, gemeten aan de hand van diverse ratio's zoals de toegevoegde waardemarge en winstmarges. |
| Toegevoegde waardemarge | De toegevoegde waardemarge geeft aan in welke mate de personeelskosten, de kosten van vaste activa en renten en dividenden gedekt worden door de toegevoegde waarde, en of er winst wordt behaald. |
| Arbeidsintensiteit | Arbeidsintensiteit meet het aandeel van de personeelskosten ten opzichte van de toegevoegde waarde, en geeft een indicatie van hoe efficiënt arbeid wordt ingezet in de productie. |
| Arbeidsproductiviteit | Arbeidsproductiviteit meet de hoeveelheid toegevoegde waarde die wordt gecreëerd per werknemer of per euro aan personeelskosten, wat aangeeft hoe productief het personeel is. |
| Kapitaalintensiteit | Kapitaalintensiteit meet de mate waarin een onderneming afhankelijk is van kapitaalintensieve activa, zoals materiële vaste activa, in verhouding tot de gecreëerde toegevoegde waarde. |
| EBITDA-marge | De EBITDA-marge geeft aan hoeveel brutobedrijfsresultaat (EBITDA) er wordt gegenereerd per 100 euro aan bedrijfsopbrengsten, en meet de operationele winstgevendheid. |
| EBIT-marge | De EBIT-marge geeft aan hoeveel bedrijfsresultaat (EBIT) er wordt gegenereerd per 100 euro aan bedrijfsopbrengsten, na aftrek van niet-kaskosten zoals afschrijvingen. |
| Break-evenanalyse | De break-evenanalyse bepaalt bij welke prijs of verkochte hoeveelheid een onderneming haar totale kosten (vaste en variabele) dekt en dus geen winst of verlies maakt (resultaat = 0). |
| Contributie | Contributie is het bedrag dat per verkochte eenheid overblijft van de verkoopprijs na aftrek van de variabele kosten, en dat gebruikt wordt om de vaste kosten te dekken. |
| Operationele hefboom | De operationele hefboom meet hoe gevoelig het bedrijfsresultaat is voor veranderingen in de omzet, voornamelijk bepaald door de verhouding tussen vaste en variabele kosten. |
| Sensitiviteitsanalyse | Sensitiviteitsanalyse onderzoekt hoe veranderingen in bepaalde variabelen (zoals huurprijzen of grondstofkosten) het financiële resultaat of break-evenpunten van een onderneming beïnvloeden. |
| Rendabiliteit op de totale activa (ROA) | ROA meet hoe efficiënt een onderneming haar totale activa gebruikt om winst te genereren, uitgedrukt als een percentage van de totale activa. |
| Rendement op eigen vermogen (REV) | REV meet de winstgevendheid voor de aandeelhouders, uitgedrukt als een percentage van het geïnvesteerde eigen vermogen, vóór of na aftrek van belastingen. |
| Financiële hefboom | De financiële hefboom analyseert het verband tussen de rendabiliteit op het eigen vermogen (REV) en de rendabiliteit op het totale vermogen (ROA), en laat zien hoe schuldfinanciering de winstgevendheid kan beïnvloeden. |
| Financieel evenwicht | Een financieel evenwicht betekent dat een onderneming een gezonde financiële structuur heeft, voldoende rendabel is en cash genereert om aan haar verplichtingen te voldoen. |
| Kasstroomanalyse | Kasstroomanalyse overzicht de werkelijke inkomsten en uitgaven van een onderneming in geldtermen, verdeeld over operationele activiteiten, investeringen en financieringen. |
| Kasstroom uit operationele activiteiten | Dit deel van de kasstroomanalyse omvat het resultaat na belasting, correcties voor niet-kaskosten en -opbrengsten, en wijzigingen in voorraden, vorderingen en schulden. |
| Kasstroom uit investeringen | Dit betreft de uitgaven voor investeringen en de opbrengsten uit desinvesteringen, wat resulteert in de vrije kasstroom ('free cashflow'). |
| Kasstroom uit financieringen | Dit omvat de aan- en aflossing van financiële schulden, dividenduitkeringen, kapitaalverhogingen of -verminderingen en inkoop van eigen aandelen. |
| Capital budgeting (CAPEX) | Capital budgeting is het proces van het plannen en beheren van grote investeringsuitgaven (Capital Expenditures), waarbij vrije kasstromen worden gebruikt om de economische levensvatbaarheid te beoordelen. |
| Terugverdientijd | De terugverdientijd is de periode die nodig is om de oorspronkelijke investeringsuitgave terug te verdienen uit de exploitatie van die investering. |
| Rendabiliteit van de investering (ROI) | ROI meet de procentuele winstgevendheid van een investering ten opzichte van de oorspronkelijke investeringsuitgave, vaak berekend over de levensduur van de investering. |
| Actualisatie | Actualisatie is het proces van het terugrekenen van toekomstige kasstromen naar hun huidige waarde, rekening houdend met een disconteringsvoet (rentevoet). |
| Verdisconteren | Verdisconteren is het proces waarbij toekomstige financiële waarden worden omgerekend naar hun huidige waarde door gebruik te maken van een rentepercentage, om de tijdswaarde van geld te weerspiegelen. |
| Weighted Average Cost of Capital (WACC) | WACC is de gewogen gemiddelde kostenvoet van de financieringsbronnen van een onderneming (eigen en vreemd vermogen), gebruikt als disconteringsvoet voor investeringsanalyses. |
| Net Present Value (NPV) | NPV is het verschil tussen de huidige waarde van alle toekomstige kasstromen van een investering en de initiële investeringsuitgave, een positieve NPV duidt op een winstgevende investering. |