Cover
Inizia ora gratuitamente Cursus IV. Fysiologie Hart en Bloedsomloop.pdf
Summary
# Functionele anatomie van het hart en de bloedsomloop
Dit topic beschrijft de functionele anatomie van de bloedsomloop, de ligging en grootte van het hart, de anatomie en fysiologie van de kransslagadercirculatie, en de gedetailleerde opbouw van het hart zelf.
### 1.1 Functionele anatomie van de bloedsomloop
De bloedsomloop wordt functioneel onderverdeeld in de grote (systemische) en de kleine (pulmonale) bloedsomloop [2](#page=2).
* **Grote bloedsomloop:** De linker ventrikel pompt bloed in de aorta, die zich vertakt in slagaders, arteriolen en haarvaten om de organen te voorzien van bloed. Via de venen wordt het bloed teruggevoerd naar het rechter atrium. De organen in de grote bloedsomloop zijn parallel geschakeld, wat variatie in bloedverdeling toelaat; zo kan het percentage bloed naar skeletspieren stijgen van ca. 20% in rust tot ca. 80% bij maximale inspanning [2](#page=2).
* **Kleine bloedsomloop:** De rechter ventrikel pompt bloed in de longslagader, die zich in de longen vertakt tot haarvaten. Via de longaders stroomt het bloed terug naar het linker atrium. De grote en kleine bloedsomloop zijn in serie geschakeld [2](#page=2).
Bij hogere diersoorten zijn de linker en rechter harten verenigd in één orgaan, terwijl lagere diersoorten twee afzonderlijke harten kunnen hebben [2](#page=2).
### 1.2 Ligging en grootte van het hart
Het hart is een hol, kegelvormig orgaan, grotendeels bestaande uit hartspierweefsel (myocard). De punt van het hart rust op het diafragma en wijst naar links, onder en voor, ter hoogte van de medioclaviculaire lijn tussen de 5e en 6e rib. De afmetingen van het hart zijn vergelijkbaar met die van een gebalde vuist, met een massa van ongeveer 300 gram, wat neerkomt op circa 0,5% van de totale lichaamsmassa [2](#page=2).
### 1.3 Anatomie en fysiologie van de coronaire circulatie
De kransslagadercirculatie voorziet de hartspier zelf van bloed.
#### 1.3.1 Anatomie
De hartspier bezit, net als skeletspieren, een sterk vertakt netwerk van bloedvaten. Het bloed wordt aangevoerd door de linker en rechter kransslagaders (arteriae coronariae), de eerste aftakkingen van de aorta, die ontspringen nabij de aortaklep. Deze slagaders vertakken zich verder tot arteriolen en haarvaten die de spierwand van het hart doordringen. Het bloed wordt via de kransaders (venae coronariae) teruggevoerd naar het rechter atrium. De grootste takken van de kransslagaders en aders liggen rondom het hart op de grens tussen de voorkamers en kamers [2](#page=2).
#### 1.3.2 Fysiologie
Het bloeddebiet door de kransslagaders bedraagt bij een rustend persoon ongeveer 250 mL/min. Dit is ongeveer 5% van het totale hartdebiet (ca. 5 L/min). Ondanks de relatief kleine massa van het hart (0,5%), ontvangt het dus een disproportioneel groot deel van het bloeddebiet, wat de hoge zuurstofbehoefte weerspiegelt. Het veneuze bloed uit de kransaders is vrijwel volledig gedesatureerd, wat aangeeft dat de hartspier de maximale hoeveelheid zuurstof uit het bloed onttrekt [2](#page=2) [3](#page=3).
Bij verhoogde hartarbeid, zoals tijdens fysieke inspanning, neemt het coronair debiet toe tot maximaal ongeveer 1000 tot 1250 mL/min om de verhoogde zuurstofvraag te dekken [3](#page=3).
### 1.4 Doorsnede doorheen het hart
Een doorsnede door het hart onthult de vier hartholtes en de diverse lagen van de hartwand [3](#page=3).
#### 1.4.1 De hartholtes en kleppen
Het hart bevat vier holtes: de linker en rechter voorkamer (atria) en de linker en rechter kamer (ventrikels). Tussen de voorkamers en de kamers bevinden zich de atrioventriculaire kleppen. Tussen de ventrikels en de aorta en longslagader bevinden zich kleppen die terugstroming voorkomen [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.4.2 De lagen van de hartwand
De wand van het hart bestaat uit drie lagen:
1. **Het myocard:** Dit is de dikke spierlaag van het hart [2](#page=2).
* **Macroscopische structuur:** Het myocard is functioneel verdeeld in de spier van de voorkamers en de spier van de kamers, gescheiden door bindweefselschijven. De dikte varieert: de voorkamers zijn enkele millimeters dik, de rechter ventrikel ongeveer 5 mm, en de linker ventrikel 1,5 à 2 cm. De linker ventrikel is het dikst omdat deze de meeste arbeid moet verrichten. De pompwerking berust voornamelijk op de samentrekking van de ventrikels, terwijl de voorkamers meer als reservoirs functioneren [3](#page=3).
* **Microscopische structuur:** De spiervezels vormen een driedimensionaal netwerk waarin haarvaten verlopen. Tijdens contractie (systole) worden de bloedvaten deels dichtgedrukt, wat resulteert in een ritmische doorbloeding van de hartspier. Op de contactpunten tussen hartspiercellen bevinden zich speciale structuren, "intercalated discs" genaamd, die de hartspier unieke fysiologische eigenschappen verlenen [3](#page=3).
2. **Het endocard:** Dit is een dun, glad vlies dat de binnenzijde van het myocard bekleedt. Het bekleedt ook de binnenzijde van bloedvaten waar het endotheel wordt genoemd en speelt een rol in het voorkomen van bloedstolling. Het endocard vormt de flappen van de atrioventriculaire kleppen en de halvemaanvormige kleppen tussen de ventrikels en de grote slagaders. Tussen de papillaire spieren en de vrije rand van de atrioventriculaire kleppen bevinden zich fijne peesjes die voorkomen dat de kleppen naar de atria overslaan, vergelijkbaar met de baleinen van een paraplu [3](#page=3) [4](#page=4).
3. **Het pericard:** Dit zijn twee vliezen die de buitenzijde van het hart omhullen en een virtuele, met vocht gevulde ruimte insluiten [4](#page=4).
* Het "viscerale" blad kleeft aan het myocard en slaat om op de vaten, waarna het overgaat in het "pariëtale" blad dat aan de omringende structuren vastzit [4](#page=4).
* Het vocht tussen de bladen zorgt voor soepel glijden tijdens hartbewegingen, vergelijkbaar met de functie van een gewricht. Ontsteking van het pericard (pericarditis) kan dit glijden belemmeren en de mechanische efficiëntie van het hart verminderen [4](#page=4).
---
# Fysiologische eigenschappen van de hartspier en geleiding
Dit topic behandelt de unieke fysiologische eigenschappen van de hartspier, zoals prikkelbaarheid, contractiliteit, de "alles of niets"-wet, de refractaire periode, en het automatisme, evenals de geleiding van prikkels door het hart.
### 2.1 Prikkelbaarheid en contractiliteit van de hartspier
Prikkelbaarheid en contractiliteit zijn fundamentele eigenschappen van spieren die voortkomen uit specifieke celmembraan- en sarcomere mechanismen. De hartspier vertoont echter significante verschillen ten opzichte van de skeletspier met betrekking tot de invloed van prikkelsterkte en -frequentie op de contractiekracht [5](#page=5).
#### 2.1.1 De "alles of niets" wet
Bij de hartspier geldt, in tegenstelling tot de skeletspier, de "alles of niets" wet met betrekking tot de prikkelsterkte. Dit betekent dat infraliminale prikkels geen contractie veroorzaken, terwijl supraliminale prikkels een maximale contractie opwekken. Dit verschil is anatomisch bepaald: de hartspier vormt een functioneel syncytium door de aanwezigheid van intercalated discs, die de voortgeleiding van actiepotentialen tussen cellen mogelijk maken. Bij skeletspieren zijn cellen fysiologisch gescheiden, waardoor summatie in de ruimte optreedt en de contractiekracht toeneemt met de prikkelsterkte [5](#page=5).
> **Tip:** Begrijp dat de "alles of niets" wet bij de hartspier betekent dat de prikkelsterkte *niet* de contractiekracht reguleert, in tegenstelling tot bij de skeletspier.
#### 2.1.2 Invloed van de prikkelfrequentie en de refractaire periode
De prikkelfrequentie heeft wel invloed op de contractiekracht van de hartspier, vergelijkbaar met de skeletspier door middel van summatie in de tijd, waarschijnlijk door intracellulaire accumulatie van calciumionen. Echter, bij de hartspier treedt nooit subtetanus of tetanus op. Dit komt door de refractaire periode, die gedurende de gehele duur van de spierschok aanhoudt. Bij de skeletspier is de actiepotentiaal veel korter dan de spierschok, waardoor tetanus wel mogelijk is. De langere duur van de actiepotentiaal bij de hartspier, mede door een "plateau" tijdens de repolarisatie, verklaart de refractaire periode die gelijk is aan de duur van de spierschok. Dit zorgt ervoor dat na elke contractie een relaxatieperiode plaatsvindt, essentieel voor de vulling van de hartkamers met bloed [5](#page=5) [6](#page=6).
> **Tip:** De refractaire periode van de hartspier is cruciaal voor een efficiënte pompwerking doordat deze een volledige contractie (tetanus) voorkomt en een noodzakelijke relaxatiefase garandeert.
#### 2.1.3 Factoren die de contractiekracht en slagarbeid bepalen
De contractiekracht van de hartspier, en daarmee de slagarbeid (de energie die aan de hartspier ter beschikking wordt gesteld voor een pompcyclus), wordt beïnvloed door verschillende factoren:
* **Sarcomeerlengte (Wet van Starling):** De slagarbeid is evenredig met de rustlengte van de spiervezels, die bij het hart sterk afhankelijk is van de vullingstoestand (#page=6, 7). De optimale sarcomeerlengte is ongeveer 2 µm. In rust bedraagt deze gemiddeld 1.6 µm en kan toenemen tot maximaal 2 µm bij sterkere vulling. Dit mechanisme ligt ten grondslag aan de Wet van Starling, die stelt dat een grotere vulling leidt tot een groter slagvolume [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Activatiegraad van dwarsbruggetjes (inotropisme):** De contractiekracht is ook evenredig met de kwaliteit van de dwarsbruggetjes, die geactiveerd worden door een toename van intracellulaire calciumionen. Positief inotrope factoren (zoals zenuwprikkels, adrenaline, digitalis) verhogen de calciuminstroom en dus de slagarbeid. Negatief inotrope factoren (zoals anesthetica, calciumblokkers, hartfalen) verminderen de calciuminstroom en de slagarbeid [7](#page=7).
* **Aantal werkzame spiercellen (summatie in de ruimte):** In tegenstelling tot de skeletspier, treedt bij de hartspier geen summatie in de ruimte op [7](#page=7).
> **Tip:** De ventrikelfunctiecurve, of Starlingcurve, visualiseert het verband tussen de preload (gemeten als ventriculair eind-diastolisch volume of druk) en de slagarbeid, en toont hoe zowel vullingstoestand als inotropisme de hartwerking beïnvloeden.
### 2.2 Geleiding van prikkels in het hart
De prikkel voor elke hartcontractie ontstaat in de sinusknoop, een gespecialiseerde groep cellen in de rechterboezem. Vanaf hier verspreidt de prikkel zich via de voorkamers naar de kamers [7](#page=7).
* **Voorkamers:** De prikkel wordt geleid via de intercalated discs met een snelheid van ongeveer 1 m/s [8](#page=8).
* **Overgang van voorkamers naar kamers:** De bindweefselschijf tussen de voorkamers en kamers is niet prikkelbaar. De prikkel wordt daarom doorgegeven via de atrioventriculaire (AV) knoop, die zich in het tussenschot boven de bindweefselschijf bevindt [8](#page=8).
* **Kamers:** Vanuit de AV-knoop ontspringt de bundel van His, die de bindweefselschijf doorboort en een hoge geleidingssnelheid heeft (5 m/s). De bundel van His en zijn vertakkingen, de vezels van Purkinje, vormen het gespecialiseerde geleidingssysteem van de ventrikels, wat zorgt voor een vrijwel synchrone contractie van de kamers essentieel voor efficiënte pompwerking. De geleidingssnelheid in het normale ventrikelspierweefsel is aanzienlijk trager [8](#page=8).
> **Tip:** Het gespecialiseerde geleidingssysteem (bundel van His en Purkinjevezels) garandeert de snelle en gecoördineerde contractie van de ventrikels, wat cruciaal is voor de pompfunctie van het hart.
### 2.3 Ritmiciteit of automatisme van het hart
Het hart vertoont een inherente ritmische activiteit, ook wel automatisme genoemd, onafhankelijk van zenuwprikkels. Dit automatisme berust op de spontane depolarisatie van gespecialiseerde cellen in het geleidingsweefsel [8](#page=8).
* **Pacemaker functie:** De sinusknoop heeft de hoogste spontane depolarisatiefrequentie (ongeveer 70/min) en fungeert als de primaire pacemaker van het hart [8](#page=8).
* **Andere geleidingsweefsels:** Cellulaire fragmenten uit de AV-knoop en de bundel van His vertonen ook spontane contracties, maar met een lagere frequentie (ongeveer 30/min) [8](#page=8).
* **Hartslagfrequentie:** De hartslagfrequentie wordt bepaald door de pacemaker met de hoogste frequentie, de sinusknoop [8](#page=8).
* **Atrioventriculair blok:** Indien de prikkelgeleiding tussen de boezems en kamers wordt onderbroken, zullen de kamers aan hun eigen, lagere ritme contraheren (ongeveer 30/min), wat kan worden verholpen met een kunstmatige pacemaker [8](#page=8).
---
# De pompwerking van het hart en hemodynamica
Dit deel beschrijft de mechanische principes van de hartpomp, het hartdebiet en de factoren die dit beïnvloeden zoals preload en afterload. Het omvat ook de druk- en volumeveranderingen tijdens de hartcyclus, de uitwendige tekenen van de hartwerking en de berekening van de hartarbeid. De hemodynamische principes, zoals drukgradiënten en stromingswetten in bloedvaten, worden eveneens uiteengezet.
### 3.1 De mechanische principes van de hartpomp
Het hart functioneert als een holle spier die het bloed continu rondpompt door een afwisseling van contractie en relaxatie, wat leidt tot cyclische volumeveranderingen, en de aanwezigheid van kleppen die de bloedstroom in één richting sturen. Zonder kleppen zou er geen netto flow optreden, zoals geïllustreerd met een model van een rubberen peer in een gesloten circuit. Het bloedcirculatiesysteem, met name bij vissen en zoogdieren, vertoont een grote overeenkomst met dit model met kleppen, waarbij de pompwerking door ventrikels en voorkamers wordt geregeld. Hartfalen kan ontstaan door klepletsels of spieraandoeningen die de pompfunctie verminderen. Het hart is een intermitterende pomp: bij systole wordt bloed uitgepompt, bij diastole wordt het gevuld, waarbij het hart zelf geen zuigende werking uitoefent maar gevuld wordt door een 'vis a tergo' [11](#page=11).
### 3.2 Het hartdebiet
#### 3.2.1 Definities, algemene begrippen en waarden in rust en inspanning
Het hartdebiet is het product van de hartfrequentie en het slagvolume. Het slagvolume is het volume bloed dat per slag wordt uitgepompt, terwijl de ejectiefractie de verhouding is van het slagvolume tot het einddiastolisch volume (normaal 50-70%) (#page=11, 12). In rust bevat een ventrikel ongeveer 120 mL, waarvan 70 mL per slag wordt uitgeperst. Bij inspanning neemt het einddiastolisch volume toe en kan het slagvolume met ongeveer 50% toenemen door grotere vulling en meer volledige lediging, met een maximale ejectiefractie van 80-90%. Atleten hebben door hypertrofie van de hartspier een groter einddiastolisch volume, wat resulteert in een groter slagvolume, hoewel het hartdebiet in rust gelijk is aan sedentairen, wat leidt tot een lagere hartfrequentie bij atleten. De maximale hartfrequentie wordt geschat op 220 slagen/min minus de leeftijd. Het hartdebiet wordt vaak genormaliseerd naar lichaamsoppervlakte als hartindex, met een normale waarde van ongeveer 3 L/min/m² in rust [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 3.2.2 Fysiologische determinanten van het hartdebiet
Het hartdebiet wordt bepaald door vier onafhankelijke parameters: hartfrequentie, inotropisme, preload en afterload [12](#page=12).
* **Preload:** De spanning in de hartspiervezels vlak voor de contractie, bepaald door de intraventriculaire druk. In een sferische ventrikel geldt de wet van Laplace: $T = \frac{P \times r}{2d}$, waarbij T de wandspanning, P de intraventriculaire druk, r de straal en d de wanddikte is. De preload bepaalt de sarcomeerlengte en beïnvloedt de slagarbeid [13](#page=13).
* **Afterload:** De spanning die de hartspier moet overwinnen om de aortaklep te openen en het bloed uit te stoten. Dit is gerelateerd aan de arteriële bloeddruk en de perifere weerstand. Een hogere afterload leidt tot een kleiner slagvolume bij gelijke slagarbeid [13](#page=13).
#### 3.2.3 Meting van het hartdebiet
* **FICK-principe:** Gebaseerd op het behoud van massa, waarbij het hartdebiet wordt berekend uit het zuurstofverbruik en het verschil in zuurstofconcentratie tussen arterieel en gemengd veneus bloed: $H.D. = \frac{V_{O_2}}{C_{aO_2} - C_{vO_2}}$ [14](#page=14).
* **Kleurstoffendilutiemethode (STEWART en HAMILTON):** Een kleurstof wordt in de longslagader geïnjecteerd en de concentratieverandering in het arterieel bloed wordt gemeten om het hartdebiet te berekenen. Een variant is de thermodilutiemethode met injectie van een koude oplossing [14](#page=14).
### 3.3 Druk- en volumeveranderingen in het hart tijdens de hartcyclus
De hartcyclus, ongeveer 800 ms in rust (75/min), omvat drukschommelingen die het best bestudeerd worden in het linker hart [15](#page=15).
#### 3.3.1 Drukveranderingen
* **Systole van de voorkamer (0-100 ms):** De aortaklep is gesloten, de AV-klep is open. De druk in het linker atrium stijgt door contractie [15](#page=15).
* **Systole van de ventrikel (100-400 ms):**
* **Isometrische contractiefase (100-150 ms):** Contractie van de ventrikel leidt tot sluiten van de AV-kleppen. Het volume blijft constant terwijl de druk stijgt tot de aortaklep opengaat [15](#page=15).
* **Uitstotingsfase (150-400 ms):** De aortaklep is open. De druk in de ventrikel stijgt eerst en daalt daarna, synchroon met de aortadruk. Het ventrikelvolume neemt af [15](#page=15).
* **Pauze of diastole (400-800 ms):**
* **Isometrische relaxatiefase (400-450 ms):** Na sluiten van de aortaklep blijft het ventrikelvolume constant. De druk daalt snel door spierrelaxatie [16](#page=16).
* **Vullingsfase van de ventrikel (450-800 ms):** De druk daalt verder en blijft laag. De AV-klep opent wanneer de atriale druk hoger wordt dan de ventriculaire druk, waarna de ventrikel gevuld wordt [16](#page=16).
#### 3.3.2 Volumeveranderingen
Tijdens de isovolumetrische contractie- en relaxatiefasen blijft het ventrikelvolume constant. De ventrikel wordt in rust grotendeels gevuld voordat de voorkamer samentrekt [16](#page=16).
#### 3.3.3 Verband tussen mechanische veranderingen en het EKG
De P-top van het EKG correleert met de voorkamersystole, het QRS-complex met de isometrische contractiefase van de ventrikel, en het einde van de T-top met het einde van de isometrische relaxatiefase [16](#page=16).
### 3.4 Uitwendige tekenen van de pompwerking van het hart
De druk- en volumeveranderingen leiden tot waarneembare effecten:
* **Harttonen:** Veroorzaakt door het sluiten van de kleppen. De eerste toon door sluiten van de AV-kleppen, de tweede door sluiten van de ventriculoarteriële kleppen [16](#page=16).
* **Arteriële polsslag:** Een golf die zich door de wand van bloedvaten voortplant, veroorzaakt door het uitrekken van de aorta bij het uitstoten van het slagvolume [17](#page=17).
* **"Punt"stoot:** De pulsatie van de thoraxwand veroorzaakt door het stoten van de linker ventrikelwand tegen de thoraxwand, niet door beweging van de hartpunt zelf [17](#page=17).
### 3.5 De mechanische arbeid van het hart
De hartspier verricht arbeid, bestaande uit druk-volume arbeid en versnellingsarbeid [17](#page=17).
#### 3.5.1 Berekening van de slagarbeid van het hart in rust
* **Druk-volume arbeid:** Berekend als het product van de druktoename en het slagvolume. Voor de linker ventrikel is dit ongeveer 0.931 Joules, voor het hele hart 1.071 Joules [17](#page=17).
* **Versnellingsarbeid:** Afhankelijk van de massa en snelheid van het bloed. Voor de linker ventrikel is dit ongeveer $8.75 \times 10^{-3}$ Joules [17](#page=17).
* **Totale hartarbeid:** De som van druk-volume en versnellingsarbeid, ongeveer 1.090 Joules per slag. De druk-volume arbeid vertegenwoordigt bijna de volledige hartarbeid. De oppervlakte binnen de druk-volume curve van de ventrikel stelt de systolische arbeid voor, de oppervlakte eronder de diastolische arbeid [18](#page=18).
#### 3.5.2 Berekening van het vermogen (arbeid/s)
Bij een hartfrequentie van 75/min bedraagt het vermogen van het hart ongeveer 1.3 Joules per seconde (Watt). Bij verhoogde eisen aan het hart (hoger debiet of druk) wordt een hoger vermogen ontwikkeld door toename van inotropisme, preload en/of frequentie [18](#page=18).
### 3.6 Hemodynamica: Fysische begrippen in verband met de bloedsomloop
#### 3.6.1 Inleidende fysiologische begrippen
De grote bloedsomloop omvat meerdere organen die parallel geschakeld zijn, waarbij het hartdebiet wordt verdeeld en kan worden herverdeeld door vasodilatatie en vasoconstrictie. De bloedvaten zijn functioneel ingedeeld in [25](#page=25):
* **Aorta en slagaders:** Hoogdruk systeem met een sterk ontwikkelde elastische bindweefsel laag voor de windketelfunctie [25](#page=25).
* **Arteriolen:** Centrale rol in regulatie van bloeddruk en lokale doorbloeding door hun sterk ontwikkelde spierlaag (weerstandsvaten) (#page=25, 26) [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Haarvaten (capillairen):** Wand bestaat enkel uit endotheel, waardoor uitwisseling van stoffen plaatsvindt (uitwisselingsvaten) [26](#page=26).
* **Aders (venen):** Dunnere wand, sterk ontwikkelde vasomotorenlaag, fungeren als capaciteitsvaten (ongeveer 65% van bloedvolume) [26](#page=26).
#### 3.6.2 Fysische principes in de grote bloedsomloop
De bloedstroom wordt beïnvloed door de wetten van hydrostatica en hydrodynamica, ondanks de elasticiteit van bloedvaten en actieve diameterveranderingen [26](#page=26).
* **Hydrostatica (Wet van Pascal):** Hydrostatische druk is afhankelijk van de diepte en de dichtheid van de vloeistof. In een staande houding treden grote verschillen op in arteriële en veneuze bloeddruk door de zwaartekracht, waarbij de druk gemeten wordt op hartniveau (#page=26, 27). Veneuze drukken in de onderste ledematen worden gemoduleerd door kleppen en spierwerking [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Hydrodynamica:**
* **Stroming door een buis met uniforme diameter:** Het debiet is evenredig met de perfusiedruk en omgekeerd evenredig met de weerstand ($debiet = \frac{perfusiedruk}{weerstand}$), analoog aan de wet van Ohm. De weerstand wordt bepaald door viscositeit, lengte en de vierde macht van de straal van de buis (wet van POISEUILLE: $weerstand = A \times V \times \frac{L}{r^4}$) [27](#page=27).
* **Stroming door een buis met niet-uniforme diameter:** De grootste drukdaling vindt plaats bij de grootste weerstand. Ter hoogte van vernauwingen neemt de snelheid van de vloeistof toe [28](#page=28).
* **Drukverval in de grote bloedsomloop:** De grootste drukdaling vindt plaats in de arteriolen, wat hen tot de belangrijkste weerstandsvaten maakt [28](#page=28).
* **Gemiddelde snelheid van het bloed:** De snelheid is hoog in de aorta, daalt sterk in de haarvaten (door grotere totale oppervlakte) en neemt weer toe in de aders [28](#page=28).
* **Laminaire en turbulente stroming:** Bij lage snelheden is de stroming laminaire (gelijkmatige laagjes). Bij overschrijding van de "kritische" snelheid ontstaat turbulente stroming met hogere weerstand en geluiden. De wet van Poiseuille geldt alleen voor laminaire stroming. Pathologische vernauwingen kunnen leiden tot turbulente stroming en hoorbare geluiden. Turbulente stroming ontstaat ook bij het sluiten van hartkleppen [28](#page=28).
---
# Regulatie van de hartwerking en bloeddruk
Dit topic behandelt de autonome zenuwregulatie van het hart en de arteriolen, de factoren die de hartwerking en arteriële bloeddruk beïnvloeden, en de reflexen die hierbij een rol spelen.
### 4.1 De bezenuwing van het hart
Het hart wordt motorisch bezenuwd door het autonome zenuwstelsel, bestaande uit de orthosympathicus en de parasympathicus, vanuit cardiale centra in de hersenstam. Sensibele zenuwbanen en receptoren reguleren de hartwerking reflectoir [19](#page=19).
#### 4.1.1 De motorische bezenuwing van het hart
##### 4.1.1.1 De orthosympathische bezenuwing
Orthosympathische zenuwbanen vertrekken vanuit de thoracale segmenten van het ruggenmerg (T1-T5). Preganglionaire neuronen synapsen met postganglionaire neuronen in sympathische ganglia, waarvan de axonen het hart innerveren. Neurotransmissie gebeurt via noradrenaline en beta1-receptoren. Prikkeling leidt tot een toename van de hartfrequentie (positief chronotroop effect) en het inotropisme (positief inotroop effect). Zelfs in rust zorgt de orthosympathicus voor een continu stimulerend effect [19](#page=19).
##### 4.1.1.2 De parasympathische bezenuwing
Parasympathische zenuwbanen vertrekken vanuit het verlengde merg via de nervus vagus. Preganglionaire neuronen synapsen met postganglionaire neuronen in parasympathische ganglia in het hart. Neurotransmissie gebeurt via acetylcholine en muscarinereceptoren. De parasympathicus heeft voornamelijk een negatief chronotroop effect en nauwelijks een effect op de ventrikelspier. In rust oefent de parasympathicus een continue remmende werking uit [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 4.1.2 De vagale tonus
In rust oefenen orthosympathicus en parasympathicus tegengestelde invloeden uit, waarbij de remmende invloed van de parasympathicus sterker is. Dit overwicht van de parasympathicus wordt vagale tonus genoemd, wat leidt tot een lagere basale hartfrequentie en een grotere hartreserve [20](#page=20).
#### 4.1.3 De hartregulerende zenuwcentra
De activiteit van de ortho- en parasympathische zenuwbanen wordt gecoördineerd door centra in het verlengde merg: een hartversnellend en een hartvertragend centrum. Toename van activiteit in het ene centrum leidt tot vermindering van activiteit in het andere (reciproke innervatie) [20](#page=20).
#### 4.1.4 De centripetale bezenuwing van de hartregulerende centra
De activiteit van de hartregulerende centra wordt beïnvloed door reflexogene zones:
* **De carotissinus en zenuw van Hering:** Receptoren in de wand van de carotissinus (verbreding van de a. carotis interna) detecteren druk- (pressoreceptoren) en chemische veranderingen (chemoreceptoren). Prikkeling van de zenuw van Hering veroorzaakt hartvertraging door stimulatie van het hartvertragend centrum en remming van het hartversnellend centrum. In rust is er een continue prikkeling die het hart vertraagt [20](#page=20) [21](#page=21).
* **De aortaboog en de zenuw van Cyon:** Vergelijkbaar met de carotissinus, bevat de aortaboog receptoren die via de zenuw van Cyon de hartfrequentie vertragen. Ook hier is er in rust een continue invloed [21](#page=21).
### 4.2 Factoren die de hartwerking beïnvloeden
Talrijke factoren beïnvloeden de hartfrequentie en het inotropisme, onderverdeeld naar hun aangrijpingspunt [21](#page=21).
#### 4.2.1 Factoren met directe inwerking
Deze factoren werken direct in op de sinusknoop en/of de ventrikelspier [21](#page=21).
* **Scheikundige factoren:** Adrenaline, noradrenaline en sympathicomimetica hebben een positief chrono- en inotroop effect via beta1-receptoren. Acetylcholine en parasympathicomimetica hebben een negatief chronotroop en minimaal negatief inotroop effect via muscarinereceptoren [21](#page=21).
* **Temperatuur:** Een stijging van de lichaamstemperatuur veroorzaakt een hartversnelling (ongeveer 10 slagen/min per graad Celsius) door lokale temperatuurverhoging in de sinusknoop. Dit heeft weinig inotroop effect [21](#page=21).
* **Druk in de rechter voorkamer (Bainbridge-effect):** Een verhoging van de druk in de rechter voorkamer geeft een positief chronotroop effect, mogelijk bijdragend aan de polsversnelling bij inspanning door uitrekking van de rechter voorkamer en mechanische stimulatie van de sinusknoop. De rol hiervan bij inspanning is echter betwist [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Einddiastolische druk in de ventrikel:** Verhoogde einddiastolische druk leidt tot uitrekking van de ventrikel, waardoor een hogere preload een grotere slagarbeid mogelijk maakt (Frank-Starling-mechanisme) [22](#page=22).
#### 4.2.2 Factoren met centrale inwerking
Deze factoren beïnvloeden de hartregulerende centra, vaak door "irradiatie" vanuit andere geactiveerde zenuwcentra. Bijvoorbeeld, activatie van de motorische cortex leidt tot een positief inotroop en chronotroop effect op het hart. Prikkeling van het slaapcentrum kan een hartvertraging veroorzaken [22](#page=22).
#### 4.2.3 Factoren met reflectoire inwerking
Meeste factoren beïnvloeden het hart reflectoir via afferente zenuwen vanuit de periferie naar de hartregulerende centra [22](#page=22).
* **Veranderingen van de arteriële bloeddruk:** Een hogere bloeddruk vertraagt het hart, een lagere bloeddruk versnelt het, via de pressoreceptoren in de carotissinus en aortaboog. Er bestaat een continue lichte prikkeling van deze receptoren. Mechanische druk op de carotissinus veroorzaakt een hartvertraging (carotissinusreflex), wat essentieel is voor het constant houden van de arteriële bloeddruk [22](#page=22).
* **Scheikundige veranderingen in het bloed:** pH, pO2 en pCO2 beïnvloeden de hartfrequentie via chemoreceptoren in de carotissinus en aortaboog, hoewel dit effect groter is op de ademhaling. Een daling van pO2 en/of een stijging van pCO2 veroorzaakt een reflectoire hartversnelling [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Andere reflectoire invloeden:**
* **Proprioreceptoren in pezen en gewrichten:** Prikkeling door beweging veroorzaakt een positief chronotroop en inotroop effect, wat bijdraagt aan cardiale aanpassing bij spierinspanning [23](#page=23).
* **Oogbolreflex:** Druk op de oogbol leidt tot hartvertraging [23](#page=23).
* **Buikvliesreflex:** Prikkeling van het buikvlies veroorzaakt een hartvertraging [23](#page=23).
### 4.3 Het belang van de veneuze terugkeer voor de hartwerking
De veneuze terugkeer is de belangrijkste parameter die het hartdebiet bepaalt, omdat deze direct de preload beïnvloedt en frequent kan variëren. De veneuze terugkeer is afhankelijk van de veneuze capaciteit (vaattonus) en het bloedvolume. Bij een vermindering van de veneuze terugkeer daalt het hartdebiet, zoals bij de overgang van liggend naar staand. Dit wordt deels gecompenseerd door een reflectoire toename van de hartfrequentie. Een verhoging van de veneuze terugkeer (bv. via een arteriovenze shunt) kan het hartdebiet aanzienlijk verhogen, zelfs na sympathische denervatie van het hart [23](#page=23) [24](#page=24).
### 4.4 De arteriële bloeddruk (A.B.D.)
De druk in de slagaders schommelt met elke hartslag (systolische en diastolische druk). In de arteriolen worden deze schommelingen gedempt tot een constante druk. De polsdruk is het verschil tussen systolische en diastolische druk. De gemiddelde A.B.D. wordt berekend als diastolische A.B.D. + polsdruk/3. Tijdens spierinspanning neemt vooral de polsdruk toe [29](#page=29).
#### 4.4.1 Het belang en de oorsprong van de diastolische A.B.D.
De diastolische druk in de aorta en grote slagaders is cruciaal voor een continue weefselperfusie. De elasticiteit van de slagaders en de weerstand van de arteriolen zetten de intermitterende instroom van het hart om in een pulserende of continue uitstroom. Dit principe, geïllustreerd door de experimenten van Borelli, waarbij een elastische buis met een vernauwing aan het einde de functie van de aorta nabootst, zorgt ervoor dat het bloed de haarvaten bereikt zonder pulsaties. Dit verklaart waarom de aorta en grote slagaders ook wel "windketelvaten" worden genoemd [30](#page=30).
#### 4.4.2 Meting van de arteriële bloeddruk
* **Directe methode:** Meting via een manometer die rechtstreeks is aangesloten op een arterie. De meting door Stephen Hales toonde de schommelingen, maar door inertie van de bloedkolom werd de gemiddelde druk met gedempte schommelingen gemeten. Moderne elektronische manometers geven een getrouwere weergave [31](#page=31).
* **Indirecte methode (Riva Rocci):** Gebaseerd op het principe dat de druk nodig om een elastisch bloedvat toe te drukken gelijk is aan de druk erin. Met een pneumatisch manchet om de arm wordt de a. brachialis toegedrukt [31](#page=31).
* **Palpatiemethode:** Bepaalt de systolische druk door het voelen van de polsslag tijdens het geleidelijk verlagen van de manchetdruk. De diastolische druk kan hiermee niet bepaald worden [31](#page=31).
* **Ausculatiemethode (geluiden van Korotkoff):** Gebruikt een stethoscoop om turbulenties te horen die ontstaan wanneer de arterie tijdelijk wordt afgesloten door de manchet. De systolische druk is de hoogste manchetdruk waarbij geluiden hoorbaar zijn, en de diastolische druk is de laagste manchetdruk waarbij nog geluiden worden waargenomen [31](#page=31) [32](#page=32).
### 4.5 Factoren die de arteriële bloeddruk beïnvloeden en de bezenuwing van de arteriolen
De gemiddelde A.B.D. is afhankelijk van het hartdebiet en de perifere weerstand, voornamelijk de arteriolaire weerstand. Vasoconstrictie en vasodilatatie van de arteriolen reguleren de A.B.D. [33](#page=33).
#### 4.5.1 De bezenuwing van de arteriolen
Gladde spieren van de arteriolen (vasomotoren) worden door het autonome zenuwstelsel bezenuwd, voornamelijk de orthosympathicus, vanuit het vasomotoren centrum in de hersenstam [33](#page=33).
##### 4.5.1.1 De motorische bezenuwing
Orthosympathische zenuwbanen vertrekken vanuit de thoracale en lumbale segmenten van het ruggenmerg en synapsen met postganglionaire neuronen in sympathische ganglia. Neurotransmissie gebeurt via noradrenaline en alfa-adrenerge receptoren. Prikkeling veroorzaakt vasoconstrictie. De orthosympathicus oefent een continue tonus uit op de vasomotoren, waardoor doorsnijding leidt tot vasodilatatie. De arteriolen van de hersenen en coronairen zijn vrijwel niet bezenuwd ("sympathetic escape") [33](#page=33).
##### 4.5.1.2 Het vasomotoren centrum
Dit centrum coördineert de orthosympathische neuronen en oefent een continue tonus uit op preganglionaire vezels, wat na doorsnijding van het ruggenmerg leidt tot algemene vasodilatatie en een daling van de A.B.D. (spinale shock) [34](#page=34).
##### 4.5.1.3 De centripetale bezenuwing van het vasomotorencentrum
De activiteit van het vasomotorencentrum wordt, net als de hartregulerende centra, beïnvloed door de zenuwen van Hering en Cyon vanuit de carotissinus en aortaboog. Prikkeling van deze zenuwen veroorzaakt vasodilatatie door remming van het vasomotorencentrum. In normale toestand remmen deze zenuwen het centrum continu [34](#page=34).
#### 4.5.2 Factoren die de arteriolaire tonus beïnvloeden
Factoren worden ingedeeld naar hun aangrijpingspunt [34](#page=34).
##### 4.5.2.1 Factoren met directe inwerking (lokale factoren)
Deze factoren beïnvloeden de spiertonus van de vasomotoren lokaal, wat voornamelijk de herverdeling van het hartdebiet reguleert [34](#page=34).
* **Lokale scheikundige veranderingen:** Veel celmetabolieten (CO2, melkzuur, adenosine) zijn vasodilaterend en spelen een rol in de functie-flow koppeling. Serotonine en sympathicomimetica veroorzaken vasoconstrictie [34](#page=34).
* **Lokale temperatuurveranderingen:** Opwarming veroorzaakt vasodilatatie, afkoeling vasoconstrictie [34](#page=34).
##### 4.5.2.2 Factoren met centrale inwerking
Verschillende zenuwcentra in de hersenen beïnvloeden het vasomotorencentrum door "irradiatie". Het thermoregulerend centrum stuurt impulsen die de huidbloedvaten beïnvloeden (vasodilatatie bij warmte, vasoconstrictie bij koude). Psychische centra beïnvloeden eveneens het vasomotorencentrum ("blozen van schaamte", "wit worden van woede") [34](#page=34) [35](#page=35).
##### 4.5.2.3 Factoren met reflectoire inwerking
* **Veranderingen van de A.B.D.:** Een hogere bloeddruk leidt tot vasodilatatie, een lagere bloeddruk tot vasoconstrictie, via de pressoreceptoren. De carotissinusreflex zorgt voor arteriële bloeddrukregulatie via negatieve feedback. Bij bloedverlies treedt intense vasoconstrictie op, behalve in hersenen en coronairen [35](#page=35).
* **Scheikundige veranderingen van het bloed:** Veranderingen in pH, pO2 en pCO2 beïnvloeden de bloedvaten via chemoreceptoren, met een grotere impact op de ademhaling dan op de bloedsomloop. Een daling van pCO2 en/of stijging van pCO2 veroorzaakt reflectoire vasoconstrictie [35](#page=35).
* **Pijnprikkels:** Pijn leidt tot een veralgemeende reflectoire vasoconstrictie en een toename van de A.B.D. [35](#page=35).
---
# Circulatie in haarvaten, aders en lymfesysteem
Dit topic beschrijft de functies en mechanismen van circulatie in haarvaten, aders en het lymfesysteem, inclusief de processen van uitwisseling, veneuze terugkeer en de vorming van oedeem.
## 5 Circulatie in haarvaten, aders en lymfesysteem
### 5.1 De haarvaten: structuur en uitwisseling
De haarvaten vormen een uitgebreid microscopisch netwerk dat cruciaal is voor de uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefsels [36](#page=36).
#### 5.1.1 Structuur van haarvaten
De wand van een haarvat bestaat uitsluitend uit eenlagig endotheel, met platte polymorfe cellen die elkaar raken en een buis vormen. De totale oppervlakte van het capillaire bed is fysiologisch belangrijker dan de totale lengte, met variërende capillaire dichtheid per orgaan (bv. hartspier 1000 cm²/g, skeletspier 500 cm²/g, hersenen 100 cm²/g). De wand gedraagt zich als poreus voor de meeste moleculen, met uitzondering van grote eiwitten, hoewel er uitzonderingen zijn zoals de grote poriën in lever-sinusoïden en selectief transport in de bloed-hersen barrière [36](#page=36).
#### 5.1.2 Druk en debiet in haarvaten
In haarvaten zijn systolisch-diastolische drukschommelingen afwezig dankzij demping in de arteriolen. De capillaire druk varieert van ongeveer 30 mm Hg aan de ingang tot 20 mm Hg aan het uiteinde. De bloedsnelheid is het traagst in haarvaten (ongeveer 0.5 mm/s) vanwege hun grootste gezamenlijke doorsnede, wat resulteert in een transitduur van ongeveer 1 seconde. Tijdens deze korte passage wisselen bloedcellen zuurstof en CO2 uit [36](#page=36).
#### 5.1.3 Uitwisselingsmechanismen door de wand van haarvaten
##### 5.1.3.1 Diffusie van opgeloste stoffen
De uitwisseling in haarvaten is over het algemeen passief, gebaseerd op concentratiegradiënten voor opgeloste stoffen zoals glucose. Plasmaeiwitten kunnen door hun grootte niet diffunderen, behalve in uitzonderlijke gevallen zoals de lever [37](#page=37).
##### 5.1.3.2 Vloeistoftransport
Vloeistoftransport door de haarvatwand gebeurt passief door filtratie en osmose, beschreven door Starling [37](#page=37).
* **Hydrostatische druk:** De druk in het haarvat daalt van ca. 30 mm Hg naar 20 mm Hg, terwijl de interstitiële hydrostatische druk ca. 8 mm Hg bedraagt. De effectieve filtratiedruk is het verschil hierin [37](#page=37).
* **Colloïd osmotische druk:** Plasmaeiwitten creëren een colloïd osmotische druk die de filtratie tegenwerkt. Deze druk stijgt van 15 mm Hg aan het begin naar 18 mm Hg aan het einde van het haarvat door waterverlies [37](#page=37).
* **Netto vloeistofstroom:** Aan het begin van het haarvat is er netto filtratie naar het interstitium (drukverschil 7 mm Hg), terwijl aan het einde netto reabsorptie vanuit het interstitium naar het bloed plaatsvindt (drukverschil -6 mm Hg). Gemiddeld wordt er meer water gefilterd dan gereabsorbeerd, het overschot wordt opgevangen door lymfevaten [37](#page=37).
* **Dagelijks volume:** Van de ca. 7200 L/d doorbloeding wordt ca. 20 L/d gefilterd, waarvan 17 L direct terugkeert en 3 L via de lymfe [37](#page=37).
#### 5.1.4 De "capillaire reserve" en tonus van haarvaten
In rust is slechts ca. 10% van de haarvaten geopend; dit neemt toe bij orgaanfunctie. De opening en sluiting van haarvaten wordt bepaald door precapillaire sfincters, waarvan de tonus uitsluitend door metabole factoren (bv. lactaat, adenosine, CO2) wordt gereguleerd, niet door neurogene prikkels [37](#page=37) [38](#page=38).
> **Tip:** De "capillaire reserve" illustreert het vermogen van het lichaam om de bloedtoevoer naar organen te verhogen door meer haarvaten te openen tijdens activiteit.
### 5.2 De bloedsomloop in de aders
Aders zijn verantwoordelijk voor de afvoer van bloed en spelen een belangrijke rol in de regulatie van de bloedsomloop. Ongeveer 65% van het bloedvolume bevindt zich in de aders van de grote bloedsomloop, en veranderingen hierin beïnvloeden het hartdebiet significant. Aders worden daarom "capaciteitsvaten" genoemd [39](#page=39).
#### 5.2.1 Druk en debiet in aders
Houdingsveranderingen hebben meer invloed op de veneuze druk dan op de arteriële druk vanwege de lagere druk in aders [39](#page=39).
* **Liggende houding:** De centrale veneuze druk is ca. 0 mm Hg, en de perifere veneuze druk gemiddeld 20 mm Hg. De perfusiedruk voor veneuze terugkeer is het verschil tussen perifere en centrale veneuze druk. De bloedsnelheid in aders is hoger dan in haarvaten omdat de gezamenlijke doorsnede kleiner is [39](#page=39).
* **Staande houding:** Onder invloed van zwaartekracht neemt de druk in bloedvaten onder het hart toe. In de voeten kan dit oplopen tot ca. 80 mm Hg. De aanwezigheid van veneuze kleppen en de spierpomp verminderen deze druktoename in gezonde individuen [39](#page=39).
#### 5.2.2 Veneuze terugkeer: de rol van veneuze kleppen en de "spierpomp"
De veneuze terugkeer wordt geholpen door de veneuze tonus (gereguleerd door het vasomotorencentrum) en additionele mechanismen, met name de spierpomp en veneuze kleppen [40](#page=40).
* **De spierpomp:** Ritmeuze contracties van skeletspieren masseren de aderen, drukken bloed richting het hart en vullen lege segmenten. Dit is essentieel voor veneuze terugkeer, wat blijkt uit syncopes na langdurig stilstaan [40](#page=40).
* **De veneuze kleppen:** Deze kleppen in de ledematen zorgen ervoor dat bloed slechts in één richting (richting het hart) kan stromen. Samen met de spierpomp houden ze de veneuze terugkeer op peil en verminderen ze de veneuze druk in staande houding. Disfunctionerende kleppen kunnen leiden tot veneuze insufficiëntie en spataders [40](#page=40).
### 5.3 De lymfecirculatie
De lymfecirculatie vangt de overtollige vloeistof op die vanuit het bloedplasma naar het interstitium wordt gefilterd en niet direct terugkeert naar het bloed [41](#page=41).
#### 5.3.1 Anatomische begrippen
Het lymfesysteem begint in de weefsels en eindigt nabij de vena cava superior. Microscopische lymfevaten, vergelijkbaar met haarvaten maar met klepjes, komen in alle weefsels voor (behalve hersenen). Deze vaten worden groter richting het hart en hebben een dunne wand zonder spiercellen. Lymfeknopen bevinden zich waar grotere lymfevaten samenkomen. Het grootste lymfevat is de ductus thoracicus, die uitmondt in de vena cava [41](#page=41).
#### 5.3.2 De fysiologie van de lymfecirculatie
##### 5.3.2.1 Druk en debiet
De druk in de lymfevaten is zeer laag (enkele mm Hg). Het debiet in de ductus thoracicus is ca. 2 mL/min (ongeveer 3 L/d) [41](#page=41).
##### 5.3.2.2 Voortbeweging van de lymfe
Er is geen pomp in de lymfecirculatie. De voortbeweging wordt gestimuleerd door [41](#page=41):
* **Arteriële pulsaties:** De polsslag van nabijgelegen slagaders comprimeert de lymfevaten, en in combinatie met de kleppen stuwt dit de lymfe richting de thorax. Dit mechanisme is vergelijkbaar met de spierpomp [41](#page=41).
* **Ademhalingsbewegingen:** Drukverschillen in de thorax tijdens de ademhaling helpen bij de aanvoer van lymfe vanuit het abdominale naar het thoracale deel van de ductus thoracicus [41](#page=41).
##### 5.3.2.3 De samenstelling van de lymfe
Lymfe heeft dezelfde samenstelling als interstitiële vloeistof, dus bloedplasma zonder eiwitten. Bij ontstekingsreacties kan de lymfe wel eiwitten bevatten, omdat de permeabiliteit van haarvaten toeneemt en plasmaeiwitten in het interstitium terechtkomen waar ze niet terug kunnen diffunderen in de haarvaten, maar wel in de meer permeabele lymfevaten [41](#page=41).
### 5.4 Oedeem (waterzucht)
Oedeem is een toename van de interstitiële vloeistof, die lokaal of gegeneraliseerd kan zijn [42](#page=42).
#### 5.4.1 Oedeem door verhoogde capillaire filtratie
Een verhoogde hydrostatische druk in de haarvaten leidt tot meer filtratie naar het interstitium. Dit is vaak gevolg van een verhoogde veneuze druk, die lokaal (bv. door veneuze obstructie) of algemeen (bv. bij hartziekten) kan zijn [42](#page=42).
#### 5.4.2 Oedeem door verminderde capillaire reabsorptie
Een verlaagde colloïd osmotische druk van het bloedplasma vermindert de reabsorptie van vloeistof uit het interstitium. Dit kan optreden bij ondervoeding (verlaagd plasmaeiwitgehalte) of ontstekingsreacties met eiwitexsudatie [42](#page=42).
#### 5.4.3 Oedeem door verminderde lymfeafvoer
Onderbreking van lymfevaten verhindert de afvoer van lymfe, leidend tot regionaal oedeem, typisch na chirurgische verwijdering van lymfeknopen [42](#page=42).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bloedsomloop | Het gesloten systeem van bloedvaten en het hart dat zorgt voor het transport van bloed, zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen door het lichaam. |
| Hart | Een hol spierorgaan dat continu bloed door het lichaam pompt via het cardiovasculaire systeem. Het bestaat uit vier kamers: twee voorkamers (atria) en twee kamers (ventrikels). |
| Kransslagaders | De slagaders die het hart zelf van bloed voorzien. Ze ontspringen uit de aorta direct boven de aortaklep. |
| Myocard | Het spierweefsel waaruit de wand van het hart voornamelijk bestaat. Dit weefsel is verantwoordelijk voor de samentrekkingen die het bloed door het lichaam pompen. |
| Endocard | Het gladde binnenste bekledingsvlies van het hart, dat ook de binnenkant van de bloedvaten bekleedt (als endotheel). Het voorkomt bloedstolling en vormt de klepbladen. |
| Pericard | Het vlies dat het hart omgeeft. Het bestaat uit twee lagen met een vloeistof gevulde ruimte ertussen, wat de wrijving tijdens hartbewegingen vermindert. |
| Voorkamer (Atrium) | Een van de twee bovenste kamers van het hart die bloed ontvangen vanuit het lichaam (rechter voorkamer) of de longen (linker voorkamer). |
| Kamer (Ventriculus) | Een van de twee onderste kamers van het hart die bloed uitpompen naar de longen (rechter kamer) of het lichaam (linker kamer). |
| Atrioventriculaire kleppen | Kleppen tussen de voorkamers en kamers van het hart die voorkomen dat bloed terugstroomt van de kamers naar de voorkamers tijdens de contractie van de kamers. Dit zijn de mitralisklep (links) en de tricuspidalisklep (rechts). |
| Ventriculoarteriële kleppen (semilunare kleppen) | Kleppen tussen de kamers en de grote slagaders (aorta en longslagader) die voorkomen dat bloed terugstroomt van de slagaders naar de kamers na de contractie. |
| Hartdebiet | Het volume bloed dat het hart per minuut uitpompt. Het is het product van de hartfrequentie (slagen per minuut) en het slagvolume (volume bloed per slag). |
| Slagvolume | Het volume bloed dat per hartslag uit de linker of rechter kamer wordt gepompt. |
| Hartfrequentie | Het aantal hartslagen per minuut. |
| Preload (Voorbelasting) | De spanning in de hartspiervezels aan het einde van de diastole, direct voorafgaand aan de contractie. Dit is gerelateerd aan het volume bloed dat de ventrikel vult. |
| Afterload (Nabelasting) | De tegendruk die de hartspier moet overwinnen om bloed uit te pompen. Dit is voornamelijk de arteriële bloeddruk. |
| Inotropisme | De contractiekracht van de hartspier. Positieve inotrope factoren verhogen de contractiekracht, negatieve factoren verlagen deze. |
| Contractiliteit | Het vermogen van een spier om zich samen te trekken. Voor de hartspier verwijst dit naar de kracht die wordt gegenereerd tijdens de systole. |
| Depolarisatie | Een verandering in het membraanpotentiaal van een cel, waarbij het potentiaal minder negatief wordt. Bij hartspiercellen leidt dit tot contractie. |
| Repolarisatie | Een verandering in het membraanpotentiaal van een cel, waarbij het potentiaal weer negatiever wordt na depolarisatie. Bij hartspiercellen volgt hierop relaxatie. |
| Actiepotentiaal | Een snelle, tijdelijke verandering in het elektrische potentiaal van het celmembraan, die optreedt bij prikkeling van een cel, zoals een zenuwcel of spiercel. |
| Refractaire periode | Een periode waarin een zenuw- of spiercel ongevoelig is voor verdere prikkeling na het doorlopen van een actiepotentiaal. Bij de hartspier zorgt dit voor een noodzakelijke rustperiode na elke contractie. |
| Syncytium | Een multinucleair cytoplasma dat ontstaat door de versmelting van meerdere cellen, of door het ontbreken van celgrenzen. Hartspiercellen vormen een functioneel syncytium via de intercalated discs. |
| Intercalated discs | Speciale celverbindingen tussen hartspiercellen die zorgen voor snelle elektrische geleiding en mechanische stevigheid, waardoor het hart als één functionele eenheid kan samentrekken. |
| Gangmaker (Pacemaker) | De cel of groep cellen in het hart (meestal de sinusknoop) die spontaan elektrische prikkels genereert die de hartslag initiëren. |
| Sinusknoop | Een groep gespecialiseerde cellen in de wand van de rechter voorkamer die fungeert als de primaire gangmaker van het hart. |
| Atrioventriculaire knoop (AV-knoop) | Een groep gespecialiseerde cellen die de elektrische prikkel van de voorkamers naar de kamers doorgeeft, met een korte vertraging om de voorkamers eerst te laten samentrekken. |
| Bundel van His | Een bundel van geleidingsvezels die de elektrische prikkel van de AV-knoop naar de kamers van het hart transporteert. |
| Vezels van Purkinje | Vertakte geleidingsvezels die de elektrische prikkel snel door de kamers van het hart verspreiden, wat zorgt voor een gecoördineerde contractie. |
| Elektrocardiogram (ECG of EKG) | Een grafische registratie van de elektrische activiteit van het hart, gemeten op de huid met elektroden. |
| Systole | De periode van contractie van het hart, waarbij het bloed wordt uitgestoten. |
| Diastole | De periode van relaxatie van het hart, waarbij de kamers zich vullen met bloed. |
| Arteriële bloeddruk | De druk van het bloed in de slagaders, die de kracht weergeeft waarmee het bloed tegen de vaatwanden wordt gepompt. |
| Polsdruk | Het verschil tussen de systolische en de diastolische bloeddruk. |
| Gemiddelde arteriële bloeddruk | Het gemiddelde van de systolische en diastolische bloeddruk, gewogen naar de duur van systole en diastole. |
| Vasoconstrictie | Vernauwing van bloedvaten, meestal door samentrekking van de gladde spieren in de vaatwand. |
| Vasodilatatie | Verwijding van bloedvaten, meestal door relaxatie van de gladde spieren in de vaatwand. |
| Arteriolen | Kleine slagaders die vertakken uit de grotere slagaders en de bloedtoevoer naar de haarvaten reguleren. Ze spelen een sleutelrol in de weerstand van de bloedsomloop. |
| Haartvaten (Capillairen) | De kleinste bloedvaten met een zeer dunne wand, waar de uitwisseling van zuurstof, koolstofdioxide, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen bloed en weefsels plaatsvindt. |
| Aders (Venen) | Bloedvaten die bloed terugvoeren van de organen naar het hart. Ze hebben dunnere wanden dan slagaders en bevatten kleppen om terugstroming te voorkomen. |
| Lymfesysteem | Een netwerk van vaten en lymfeknopen dat lymfevocht (interstitiële vloeistof) afvoert uit de weefsels en terugleidt naar de bloedsomloop. |
| Interstitiële vloeistof | De vloeistof die zich bevindt in de ruimte tussen de cellen in de weefsels. Het is afkomstig uit het bloedplasma en is rijk aan voedingsstoffen en zuurstof, maar arm aan eiwitten. |
| Oedeem (Waterzucht) | Een abnormale ophoping van vocht in de interstitiële ruimte, wat leidt tot zwelling van weefsels. |
| Filtratie | Het proces waarbij vloeistof door een membraan wordt geperst, meestal onder invloed van hydrostatische druk. In haarvaten zorgt filtratie voor de uittreding van vocht en kleine opgeloste stoffen naar het interstitium. |
| Reabsorptie | Het proces waarbij vloeistof en opgeloste stoffen terugkeren in de bloedbaan, voornamelijk door osmose, mede gestuurd door de colloïd osmotische druk van plasmaeiwitten. |
| Osmose | De beweging van watermoleculen door een semipermeabel membraan, van een gebied met een lagere concentratie opgeloste stoffen naar een gebied met een hogere concentratie. |
| Colloïd osmotische druk | De osmotische druk die wordt uitgeoefend door grote moleculen, zoals eiwitten, die niet gemakkelijk door een membraan kunnen passeren. In het bloedplasma zorgt dit voor de terugkeer van water in de haarvaten. |
| Autonoom zenuwstelsel | Het deel van het zenuwstelsel dat onbewuste lichaamsfuncties reguleert, zoals hartslag, ademhaling, spijsvertering en bloedvattonus. Het omvat de sympathicus en de parasympathicus. |
| Sympathicus | Een tak van het autonome zenuwstelsel die vaak betrokken is bij de 'vecht-of-vlucht' reactie, leidend tot verhoogde hartslag, bloeddruk en energieverbruik. |
| Parasympathicus | Een tak van het autonome zenuwstelsel die betrokken is bij 'rust en vertering' functies, leidend tot verlaagde hartslag en bevordering van spijsvertering en opslag. |
| Noradrenaline | Een neurotransmitter en hormoon dat door de sympathicus wordt vrijgegeven, en dat de hartslag, bloeddruk en alertheid verhoogt. |
| Acetylcholine | Een neurotransmitter die door zowel het parasympathische zenuwstelsel als het somatische zenuwstelsel wordt gebruikt. In het hart verlaagt het de hartfrequentie. |
| Vasomotoren centrum | Een regio in de hersenstam die de activiteit van de bloedvaten reguleert door controle van de sympathische zenuwactiviteit. |
| Chemoreceptoren | Receptoren die reageren op veranderingen in de chemische samenstelling van het bloed, zoals de partiële spanning van zuurstof en koolstofdioxide, en de pH. |
| Pressoreceptoren | Receptoren die gevoelig zijn voor veranderingen in de bloeddruk, voornamelijk gelokaliseerd in de carotissinus en de aortaboog. |
| Carotissinus | Een verwijding in de halsslagader (arteria carotis interna) die pressoreceptoren en chemoreceptoren bevat, belangrijk voor de bloeddrukregulatie. |
| Aortaboog | Het gebogen deel van de aorta dat uit het hart opstijgt en dat ook pressoreceptoren en chemoreceptoren bevat. |
| Ventrikelwandspanning | De spanning in de wand van de ventrikels van het hart, gerelateerd aan de druk in de ventrikel en de diameter van de ventrikelholte (wet van Laplace). |
| Cardiac output (hartdebiet) | Zie hartdebiet. |
| Ventriculair einddiastolisch volume (VEDV) | Het volume bloed dat zich in de ventrikel bevindt aan het einde van de diastole, vlak voordat de contractie begint. |
| Starlingcurve (Ventrikelfunctiecurve) | Een grafische weergave van het verband tussen de preload (maat voor de einddiastolische druk of volume) en de contractiliteit of het slagvolume van het hart. |
| Hemodynamica | De studie van de fysische wetten die de bloedcirculatie beheersen, inclusief druk, debiet en weerstand. |
| Perifere weerstand | De totale weerstand die het bloed ondervindt tijdens het stromen door de bloedvaten, voornamelijk bepaald door de diameter van de arteriolen. |
| Hydrostatica | De studie van de drukken en krachten in stilstaande vloeistoffen. |
| Hydrodynamica | De studie van de stroming van vloeistoffen en de krachten die daarbij een rol spelen. |
| Wet van Poiseuille | Een wet die de relatie beschrijft tussen de drukval, het debiet, de viscositeit en de geometrie (lengte en straal) van een buis voor laminaire stroming. |
| Laminaire stroming | Een vloeiende, gelaagde stroming van een vloeistof waarbij deeltjes in parallelle banen bewegen zonder vermenging. |
| Turbulente stroming | Een wanordelijke, wervelende stroming van een vloeistof waarbij deeltjes willekeurige bewegingen maken, wat leidt tot hogere weerstand en energieverlies. |
| Windketelfunctie | Het vermogen van elastische bloedvaten, zoals de aorta, om de pulserende bloedtoevoer van het hart om te zetten in een meer continue of pulserende stroming naar de periferie, door opslag en ontlediging van bloed. |
| Korotkoff-geluiden | Geluiden die hoorbaar zijn tijdens het meten van de bloeddruk met een stethoscoop, veroorzaakt door turbulente bloedstroming wanneer een bloedvat gedeeltelijk wordt samengedrukt. |
| Veneuze pooling | Ophoping van bloed in de venen, bijvoorbeeld in de benen bij langdurig staan, wat kan leiden tot verminderde veneuze terugkeer en bloeddrukdaling. |
| Spierpomp | Een mechanisme in de ledematen waarbij de samentrekking van skeletspieren de venen samenperst, waardoor bloed richting het hart wordt gestuwd en de veneuze terugkeer wordt bevorderd. |
| Veneuze kleppen | Kleppen in de aders, met name in de ledematen, die voorkomen dat bloed terugstroomt en de veneuze terugkeer naar het hart ondersteunen. |
| Lymfevaten | Fijn vertakte vaten die interstitiële vloeistof (lymfe) verzamelen en transporteren naar de bloedsomloop. |
| Lymfeknopen | Kleine, boonvormige structuren in het lymfestelsel die een rol spelen bij de afweer en filtering van lymfe. |
| Duct. thoracicus (Borstbuis) | Het grootste lymfevat dat de meeste lymfe uit het lichaam verzamelt en afvoert naar de linker veneuze hoek nabij het hart. |
| Lymfe | De vloeistof die circuleert in het lymfestelsel, bestaande uit interstitiële vloeistof, eiwitten en witte bloedcellen. |
| Interstitieel volume | Het totale volume van de vloeistof die zich tussen de cellen in de weefsels bevindt. |
| Vasomotorische tonus | De mate van intrinsieke contractie van de gladde spieren in de wanden van bloedvaten, voornamelijk arteriolen, die de diameter en dus de weerstand beïnvloedt. |
| Functionele reserve | Het verschil tussen de maximale capaciteit van een orgaan of systeem en de activiteit in rust. Bij het hart verwijst dit naar de extra capaciteit die het hart kan leveren bovenop de rusttoestand, bijvoorbeeld bij inspanning. |
| Vagus zenuw | De tiende craniale zenuw, die een belangrijke rol speelt in de parasympathische bezenuwing van het hart en de organen in de borst- en buikholte. |
| Cardiale centra | Regio's in de hersenstam die de hartfunctie reguleren, inclusief centra die de hartfrequentie en contractiliteit beïnvloeden. |
| Vasomotoren centrum | Een centrum in de hersenstam dat de tonus van de bloedvaten reguleert via het autonome zenuwstelsel. |
| Radiografie | Een medische beeldvormingstechniek die gebruik maakt van röntgenstraling om interne structuren van het lichaam zichtbaar te maken. |
| Palpatie | Het onderzoeken van het lichaam door middel van aanraking, om o.a. polsslag, temperatuur of structuur te beoordelen. |
| Auscultatie | Het luisteren naar geluiden die door het lichaam worden geproduceerd, meestal met behulp van een stethoscoop, om de functie van organen zoals het hart en de longen te beoordelen. |
| Veneuze insufficiëntie | Een aandoening waarbij de venen niet efficiënt het bloed terug kunnen voeren naar het hart, vaak door slecht functionerende kleppen. |