Cover
Mulai sekarang gratis GBWN1 - 6. Opgaand metselwerk.cursus hedendaags metselwerk - aangeduid.pdf
Summary
# Algemene begrippen en baksteenkenmerken
Dit hoofdstuk introduceert de fundamentele concepten van metselwerk, de functies van metselwerkwanden en een gedetailleerde analyse van bakstenen, inclusief hun productie, classificatie en eigenschappen zoals afmetingen, waterabsorptie en vorstweerstand. Het is essentieel om de begrippen niet enkel vanbuiten te leren, maar ze vooral te begrijpen en verbanden te leggen met andere vakken [5](#page=5) [6](#page=6).
### 1.1 Functies (metselwerk)wanden
Metselwerkwanden vervullen diverse functies [8](#page=8):
* **Dragende functie:** De primaire functie, waarbij de muur verticale en horizontale belastingen opneemt en overdraagt naar de fundering en de grond. Secundaire functies zoals scheiden, bouwfysische en esthetische eigenschappen kunnen hierbij ook aanwezig zijn [8](#page=8).
* **Scheidende functie:** Wanden die verschillende ruimtes van elkaar scheiden, variërend van het verdelen van een grote ruimte, het scheiden van aangrenzende woningen, tot het afscheiden van de binnen- en buitenomgeving [8](#page=8).
* **Bouwfysische (beschermende) functie:** Gerelateerd aan de scheidende functie, beschermt deze de binnenomgeving tegen weersinvloeden, geuren en geluiden. Isolatiematerialen worden vaak toegevoegd om deze functies te verbeteren [9](#page=9).
* **Veiligheid:** Zorgt voor de controle van toegang en beschermt tegen gevaren zoals brand of waterschade [9](#page=9).
* **Esthetische functie:** Draagt bij aan het uiterlijk van een gebouw door materiaalkeuze, maatvoering en verwerking [9](#page=9).
* **Duurzaamheid:** Verzekert dat de toegepaste functies langdurig behouden blijven [9](#page=9).
### 1.2 Bakstenen
#### 1.2.1 Productie baksteen
Bakstenen worden geproduceerd via een eeuwenoud proces dat gemoderniseerd is [10](#page=10).
1. **Kleiwinning:** De basisgrondstof is klei, die overvloedig aanwezig is en niet verloren gaat tijdens het proces [10](#page=10).
2. **Voorbereiding:** Klei wordt machinaal bewerkt tot een homogene massa, eventueel met toevoeging van andere grondstoffen [10](#page=10).
3. **Vormgeving:**
* **Handvormsteen:** Gevormd door klei in een mal te leggen, resulterend in een grillig oppervlak [10](#page=10).
* **Vormbaksteen:** Klei wordt in vormbakjes geduwd en nageperst voor een strakkere vorm [10](#page=10).
* **Strengperssteen:** Klei wordt door een mondstuk geëxtrudeerd en in stukken gesneden, vaak voorzien van perforaties en oppervlakteprofilering [11](#page=11).
4. **Drogen:** De gevormde klei wordt langzaam gedroogd in droogkamers of -tunnels om krimpscheuren te voorkomen [11](#page=11).
5. **Bakken:** Gedroogde klei wordt in fasen gebakken, wat de definitieve kleur bepaalt, afhankelijk van de kleisamenstelling en het bakproces [11](#page=11).
> **Tip:** De kleur van bakstenen wordt voornamelijk bepaald door de kleisamenstelling (bv. hoog ijzergehalte voor rode bakstenen) en kan gemanipuleerd worden door toevoegingen zoals krijt voor blekere kleuren [11](#page=11).
#### 1.2.2 Indeling en eigenschappen bakstenen
Bakstenen kunnen op verschillende eigenschappen worden onderverdeeld, voornamelijk beschreven in Eurocode 6 [12](#page=12).
##### 1.2.2.1 Gebruiksbestemming
* **Zichtbaar metselwerk (gevel-/parament-/façadestenen):** Esthetische functie, met een breed gamma aan soorten, kleuren en texturen. Ze moeten bestand zijn tegen weersinvloeden zoals regen en vorst-dooicycli, waardoor specifieke eigenschappen zoals porositeit en waterabsorptie belangrijk zijn [13](#page=13).
* **Niet-zichtbaar metselwerk (snelbouwstenen):** O.a. voor dragende, scheidende of bouwfysische functies. Dit zijn voornamelijk geperforeerde strengpersstenen, vaak met tand- en groefsystemen voor efficiëntere verwerking. Voor dragend metselwerk zijn bijvoorbeeld snelbouwstenen met een hoge druksterkte vereist [13](#page=13).
##### 1.2.2.2 Verschijningsvorm en groepen
Eurocode 6 deelt bakstenen in op basis van de hoeveelheid holtes of perforaties, wat hun mechanische gedrag (druksterkte) beïnvloedt [14](#page=14):
* **Groep 1 (volle bakstenen):** Maximaal 25% perforaties. Meestal gevelstenen [14](#page=14).
* **Groep 2 (geperforeerde bakstenen):** 25% tot 55% perforaties. Ze wegen minder, waardoor grotere formaten mogelijk zijn en sneller gemetst kan worden [14](#page=14).
* **Groep 3 (holle bakstenen):** 25% tot 70% perforaties. In België weinig gebruikt [14](#page=14).
* **Groep 4:** 25% tot 70% perforaties, met specifieke kenmerken van het web en de huid [14](#page=14).
> **Tip:** Het aantal, patroon en richting van perforaties kunnen variëren om de eigenschappen van de baksteen te verbeteren [14](#page=14).
##### 1.2.2.3 Afmetingen
De afmetingen van bakstenen worden benoemd als volgt:
* Lengte: strek [15](#page=15).
* Breedte: kop [15](#page=15).
* Hoogte: dikte [15](#page=15).
##### 1.2.2.4 Formaten
Bakstenen zijn verkrijgbaar in verschillende formaten [15](#page=15):
* **Nominale afmetingen:** De afmetingen van de "blote" steen, bv. 190 x 90 x 50 mm voor een M50 [15](#page=15).
* **Modulaire afmetingen:** Nominale afmetingen plus 2 maal de dikte van een halve voeg (10 mm), bv. 200 x 100 x 60 mm voor een M50. Deze domineren het straatbeeld en zijn ideaal voor traditionele metselverbanden [16](#page=16).
* **Productiematen:** Modulaire maat min de dikte van een voeg (12 mm), bv. 188 x 88 x 48 mm voor een M50 [16](#page=16).
Tabel 2 toont formaten voor gevelmetselwerk en Tabel 3 voor snelbouwstenen. Naast klassieke formaten bestaan er ook speciale formaten zoals voegloze bakstenen, "slanke" bakstenen (kop kleiner dan 65 mm) en "platte" bakstenen [16](#page=16) [17](#page=17).
##### 1.2.2.5 Toelaatbare maatafwijking
Binnen de CE-markering moeten producenten maximale maatafwijkingen respecteren, onderverdeeld in tolerantieklassen (Ti) en spreidingsklassen (Ri) [18](#page=18).
* **Tolerantie (Ti):** Verschil tussen de gemiddelde werkelijke afmeting en de nominale afmeting [18](#page=18).
* **Spreiding (Ri):** Verschil tussen de grootste en kleinste afmeting binnen een lot [18](#page=18).
Hogere index 'i' betekent een strengere klasse. Een '+' bij de index duidt op een strengere eis voor de hoogte. Voor de meest courante stenen gelden T1+ & T2+ = ± 1 mm en R1+ & R2+ = 1 mm. Tabel 4 geeft de tolerantie- en spreidingsklassen voor afmetingen tussen 40 en 290 mm weer. Vlakheid en evenwijdigheid van legvlakken zijn ook belangrijk voor gelijmd metselwerk [18](#page=18) [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** Voor een snelbouwsteen van 290 x 190 x 140 mm met tolerantieklasse T2 en spreidingsklasse R2:
> * Lengte (290 mm): T2 = ± 4 mm, R2 = 5 mm.
> * Breedte (190 mm): T2 = ± 3 mm, R2 = 4 mm.
> * Hoogte (140 mm): T2 = ± 3 mm, R2 = 4 mm [19](#page=19).
##### 1.2.2.6 Waterabsorptie door capillariteit
Capillariteit is het verschijnsel waarbij water door de poriën van een baksteen wordt opgezogen. Bakstenen worden ingedeeld in klassen (IW1 tot IW4) op basis van hun initiële waterabsorptiegraad over 60 seconden [20](#page=20).
| Klasse | Initiële waterabsorptiegraad IW (kg/m²∙min) | Beschrijving |
| :----- | :------------------------------------------- | :----------------- |
| IW1 | IW ≤ 0,5 | Zeer weinig opzuigend |
| IW2 | 0,5 < IW ≤ 1,5 | Weinig opzuigend |
| IW3 | 1,5 < IW ≤ 4,0 | Normaal opzuigend |
| IW4 | 4,0 < IW | Sterk opzuigend |
Tabel 5: Initiële waterabsorptiegraad van bakstenen [20](#page=20).
Deze classificatie beïnvloedt de keuze van de metselmortel en de hechting tussen steen en mortel [20](#page=20).
##### 1.2.2.7 Vorstweerstand
De vorstweerstand in België wordt bepaald via een vorstproef volgens NBN B 27-009. Er worden 3 klassen onderscheiden: zeer vorstbestendig, normaal vorstbestand en niet vorstbestand. Volgens NBN EN 771-1 wordt de vorstweerstand beoordeeld op basis van klimatologische omstandigheden (F0, F1, F2). Sinds 2019 is er een Europese vorstproef (NBN EN 772-22), die als minder streng wordt beschouwd voor het Belgische klimaat. Voor onbeschermd metselwerk in strenge omstandigheden (F2) moeten bakstenen als "zeer vorstbestendig" worden beschouwd [20](#page=20).
##### 1.2.2.8 Thermische eigenschappen
De thermische eigenschappen worden bepaald door de massadichtheid en de perforaties in de steen. Volle bakstenen isoleren minder goed dan geperforeerde bakstenen. Een steen wordt als "isolerend" beschouwd wanneer de warmtegeleidbaarheid ($\lambda$-waarde) kleiner is dan 0,2 W/mK. Isoleren de bakstenen vallen steeds binnen verschijningsvorm groep 2. Een voorbeeld is de Lambdabloc, waarbij perforaties gevuld zijn met minerale wol [21](#page=21).
#### 1.2.3 Andere ‘Niet-gebakken’ stenen
Naast bakstenen bestaan er andere metselstenen en -blokken [21](#page=21):
* **Kalkzandstenen:** Grotere formaten, geschikt voor dragende muren in grote projecten, met goede akoestische en brandwerende eigenschappen, maar mindere thermische prestaties [21](#page=21).
* **Natuurstenen** [21](#page=21).
* **Betonstenen:** Voor toepassingen met hogere sterkte en in vochtige omstandigheden [21](#page=21).
* **Cellenbetonblokken:** Kleinere massadichtheid, goede thermische eigenschappen, beschouwd als isolerende blokken ($\lambda$-waarde ≤ 0,2 W/mK) [21](#page=21).
* **Gipsblokken:** Groot formaat met tand- en groefsysteem voor snelle, niet-dragende binnenmuren; goede akoestiek en hoge brandweerstand [21](#page=21).
* **Overige kunststenen:** Composietstenen en isolerende blokken uit een composiet van verschillende materialen (bv. PERINSUL, THERMOBLOCK) om koudebruggen te voorkomen [21](#page=21).
Verder zijn er waterwerende stenen en metselstenen op basis van natuurlijke materialen (biobased, bv. hennep zoals IsoHemp-blokken), hoewel deze laatste niet onder Eurocode 6 vallen en enkel voor niet-dragend metselwerk geschikt zijn vanwege hun geringe druksterkte [22](#page=22).
---
# Ontwerp en uitvoering van muren
Dit deel behandelt de constructie en het ontwerp van verschillende muurtypes, met een focus op de geïsoleerde spouwmuur, scheidingsmuren en volle muren, inclusief de principes van belasting en bescherming van vers metselwerk [51](#page=51).
### 2.1 Inleiding
Metselwerkwanden, of muren, zijn opgebouwd uit metselstenen en metselmortels die de stenen onderling verbinden. De eigenschappen en de wijze van opbouw van deze muren zijn afhankelijk van de materialen, zoals bakstenen, mortel en pleisters. Het ontwerp moet direct rekening houden met de uitvoering, waarbij technische informatie van fabrikanten essentieel is. Typische muurconstructies zijn spouwmuren (geïsoleerd en niet-geïsoleerd), scheidingsmuren, volle muren (binnen en buiten) en ondergronds metselwerk [53](#page=53).
### 2.2 De geïsoleerde spouwmuur
#### 2.2.1 Een beetje geschiedenis
Het gebruik van baksteenbouw nam toe vanaf de middeleeuwen, aanvankelijk met volle muren zoals steensmuren en anderhalfsteensmuren, die vaak aan de binnenzijde gepleisterd werden. Een belangrijk nadeel van volle muren was de waterdoorslag bij langdurige regen, wat leidde tot vochtige binnenklimaten [53](#page=53) [54](#page=54).
Om dit probleem op te lossen, werd de spouwmuur ontwikkeld. Dit type muur bestaat uit twee baksteenmuren (het binnen- en buitenspouwblad) gescheiden door een luchtspouw. Het buitenspouwblad heeft een scheidende en esthetische functie, terwijl het binnenspouwblad voor stabiliteit en draagkracht zorgt. Beide bladen worden verbonden door stalen ankers. Door de luchtspouw kan water dat het buitenspouwblad binnendringt, naar beneden worden afgevoerd zonder het binnenspouwblad te bereiken. Spouwmuren werden breed toegepast na WOI en WOII, wat bijdroeg aan een aangenamer en gezonder binnenklimaat [54](#page=54).
De isolatie van spouwmuren begon serieus aandacht te krijgen na de oliecrisis van 1973, wat leidde tot het vullen van de luchtspouw met isolatiematerialen zoals XPS en later minerale wol. Tegenwoordig, onder invloed van strengere energieprestatienormen zoals EPB en BEN, zijn de isolatiediktes aanzienlijk toegenomen, variërend van 100 tot 180 mm, en worden materialen als PUR en PIR vaker gebruikt [55](#page=55) [56](#page=56).
#### 2.2.2 De elementen van een goede spouwmuur
##### 2.2.2.1 Overzicht van de elementen
Een goede spouwmuur bestaat uit verschillende continu doorlopende elementen die samen de gebouwschil vormen [57](#page=57).
##### 2.2.2.2 Het ui-model
Het ui-model vergelijkt de gebouwschil met de schillen van een ui, waarbij elke laag continu moet doorlopen om een aangenaam binnenklimaat te garanderen. De kern van het model betreft stabiliteit, gevolgd door waterdichtheid, winddichtheid, isolatie en luchtdichtheid. De prioriteit bij het ontwerp en de uitvoering is eerst stabiliteit, dan water- en winddichtheid (vanaf buiten), daarna isolatie en tot slot luchtdichtheid [57](#page=57) [58](#page=58).
##### 2.2.2.3 Binnenspouwblad
Het binnenspouwblad is het dragende element van de spouwmuur en wordt als eerste opgetrokken. De minimale dikte is 14 cm. Meestal wordt het uitgevoerd in snelbouwstenen vanwege hun formaat en perforaties, wat snelle en ergonomische verwerking mogelijk maakt. Verwerking gebeurt met mortel of lijm, waarbij de aandachtspunten voor metselwerk uit hoofdstuk 1.3 gevolgd moeten worden. De kimlaag, die de thermische continuïteit tussen vloer- en spouwisolatie waarborgt, wordt uitgevoerd in een isolerende baksteen of blok, zoals cellenbeton, en moet vlak en recht geplaatst worden. Het binnenspouwblad wordt bij voorkeur in een halfsteensverband gemetseld, met aandacht voor vlakke oppervlakken en het minimaliseren van mortelbaarden om een correcte bevestiging van de spouwisolatie te garanderen. Andere materialen zoals cellenbetonblokken of kalkzandsteen zijn ook mogelijk voor het binnenspouwblad [59](#page=59) [60](#page=60) [61](#page=61).
> **Tip:** Een zorgvuldige uitvoering van het binnenspouwblad, met vlakke oppervlakken en zonder mortelresten aan de spouwwijde, is cruciaal voor een goede plaatsing van de spouwisolatie [60](#page=60).
##### 2.2.2.4 Spouwisolatie
De spouwisolatie vervult een thermische functie, met een maximale U-waarde voor de spouwmuur van 0,24 W/m²K volgens BEN-eisen. Er kan gekozen worden voor harde of halfharde isolatieplaten van materialen als PUR, PIR, glaswol, rotswol of cellenglas. De isolatie wordt tegen het binnenspouwblad bevestigd met isolatiepluggen en moet nauw aansluiten. Isolatieplaten worden onderling aaneengesloten geplaatst, vaak met een tand- en groefsysteem waarbij de tand naar omhoog wordt geplaatst om waterbarrières te creëren. Bij halfharde isolatieplaten grijpen de vezels in elkaar voor een aaneengesloten geheel. Bij cellenglas worden de voegen afgedicht met bitumen [62](#page=62).
Voor het bereiken van de gewenste isolatiedikte kunnen twee lagen isolatie nodig zijn, waarbij zowel horizontale als verticale voegen geschrankt geplaatst moeten worden om luchtcirculatie te voorkomen. Bij één laag isolatie worden de naden afgetapet om luchtcirculatie tussen de isolatieplaten en het binnenspouwblad te voorkomen. Het gebruik van de juiste tape is essentieel om loskomen en vervuiling van de luchtspouw te vermijden. Bij verzaagde PUR/PIR-platen wordt het aftapen van de kopse zijkanten aanbevolen om gasontsnapping en krimp te beperken [63](#page=63) [64](#page=64).
> **Tip:** Raadpleeg altijd de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant van de isolatiematerialen, aangezien deze kunnen verschillen [62](#page=62).
##### 2.2.2.5 Spouwankers
Spouwankers verbinden het buitenspouwblad met het binnenspouwblad voor stabiliteit en dienen tevens om de spouwisolatie tegen het binnenspouwblad te bevestigen. Tegenwoordig worden thermisch verbeterde spouwankers gebruikt, bestaande uit een isolatieplug en een metalen slagspouwanker. Deze worden in de lintvoegen van het buitenspouwblad gemetst. Belangrijke voorwaarden voor thermisch verbeterde spouwankers zijn corrosiebestendigheid, lichte naar buiten hellende plaatsing ter voorkoming van vochtinfiltratie, voldoende sterkte (minimaal 5-6 mm dikte aanbevolen, hoewel 4 mm gangbaar is), en het correct aantal per m² (minimaal 5). De maximale afstand tussen ankers is 75 cm horizontaal en 30 cm verticaal. De afstand tot de rand van een isolatieplaat moet minstens 10 cm zijn om afsplijten van het binnenspouwblad te voorkomen. De ankers worden bij voorkeur geschrankt geplaatst. Het type boor moet aangepast zijn aan de metselstenen van het binnenspouwblad om beschadiging te voorkomen [64](#page=64) [65](#page=65) [66](#page=66).
Vroeger werden prikspouwankers gebruikt, waarbij de isolatie over de ankers werd geprikt. Deze worden sinds 2015 afgeraden door Buildwise vanwege beschadiging van de isolatie, moeilijke positionering van dikke isolatie en slechte isolerende eigenschappen [67](#page=67).
> **Tip:** De correcte plaatsing en keuze van spouwankers is cruciaal voor de stabiliteit en de juiste bevestiging van de spouwisolatie [65](#page=65).
##### 2.2.2.6 Luchtspouw
De luchtspouw scheidt het binnen- en buitenspouwblad en voorkomt dat regenwater doorslaat. Het helpt ook bij de afvoer van vocht dat het buitenspouwblad is binnengedrongen. Dit vocht wordt via een draineringsmembraan en open stootvoegen naar buiten afgevoerd. Minimaal één open stootvoeg per lopende meter moet voorzien worden, vaak om de 2 à 3 gevelstenen in de praktijk. Dit geldt voor klassiek uitgevoerd gevelmetselwerk; bij gelijmd metselwerk zijn de stootvoegen altijd open. De luchtspouw wordt geventileerd door de open stootvoegen, wat snellere uitdroging bevordert, maar ook waterinfiltratie kan vergemakkelijken [69](#page=69) [70](#page=70).
> **Tip:** Het markeren van de stootvoegen die open moeten blijven, is essentieel tijdens de ruwbouwfase om latere opvulling te voorkomen [70](#page=70).
##### 2.2.2.7 Buitenspouwblad
Het buitenspouwblad, ook wel gevelmetselwerk of parament genoemd, biedt bescherming tegen weersinvloeden en heeft primair een esthetische functie. Het heeft geen dragende functie en wordt met spouwankers verbonden aan het binnenspouwblad. Voor gevelmetselwerk worden stenen aanbevolen die vorstbestendig zijn (klasse ‘normale vorstweerstand’ of ‘hoge vorstweerstand’). De bakstenen kunnen klassiek met mortel of met dunne voegen (3-6 mm) verwerkt worden, waarbij de stootvoegen open blijven. Bij gelijmd gevelmetselwerk geldt een overlap-eis van minimaal 40 mm voor bovenliggende gevelstenen. Een nette verwerking van mortel en lijm is belangrijk om speciebaarden aan de spouwwijde te vermijden, die de vochtafvoer kunnen verstoren en de isolatiewaarde kunnen aantasten. De overkraging van het gevelmetselwerk ten opzichte van de fundering wordt best beperkt tot 15 mm. Bij energetische renovaties worden vaak slanke gevelstenen gebruikt om de toename van de spouwmuurbreedte te beperken, hoewel dit wel meer spouwankers per m² vereist [72](#page=72) [73](#page=73) [74](#page=74).
Om scheurvorming te voorkomen, worden bewegingsvoegen (dilatatievoegen) aangebracht om vervormingen op te vangen. Verticale bewegingsvoegen mogen maximaal 12 m² oppervlakte beslaan in niet-dragend metselwerk. Horizontale bewegingsvoegen worden om de 6 à 9 meter aangebracht, vaak gerealiseerd met geveldragers [75](#page=75) [76](#page=76).
> **Tip:** Slanke gevelstenen kunnen bij energetische renovaties helpen om de totale breedte van de spouwmuur te beperken, maar vereisen wel een verhoogd aantal spouwankers [74](#page=74).
##### 2.2.2.8 Binnenpleisterwerk
Omdat metselwerk niet luchtdicht is, wordt aan de binnenzijde van het binnenspouwblad pleisterwerk aangebracht voor luchtdichtheid en afwerking. Dit pleisterwerk moet minimaal 10 mm dik zijn en voldoende tijd krijgen om uit te drogen [79](#page=79).
##### 2.2.2.9 Volgorde van uitvoering
Een correct uitgevoerde spouwmuur volgt een specifieke volgorde:
1. **Binnenspouwblad:** Dit wordt als eerste volledig opgetrokken, samen met andere dragende elementen [80](#page=80).
2. **Spouwisolatie en buitenspouwblad:** Deze kunnen gelijktijdig worden uitgevoerd, met een controleafstand van ongeveer 1 meter tussen de twee bladen. Soms wordt eerst de spouwisolatie volledig geplaatst, gevolgd door het buitenspouwblad [80](#page=80).
3. **Binnenpleisterwerk:** Dit gebeurt tijdens de afwerkingsfase, nadat al het buitenschrijnwerk is geplaatst [80](#page=80).
> **Tip:** Het volgen van de correcte uitvoeringsvolgorde is essentieel voor de integriteit en functionaliteit van de spouwmuur [80](#page=80).
### 2.3 Scheidingsmuren
Een scheidingsmuur kan verwijzen naar een gemene muur op een perceelsgrens tussen twee eigendommen, of naar een muur tussen twee wooneenheden, zoals appartementen. De primaire functie is scheiden, maar ook dragende en bouwfysische functies (brandveiligheid, akoestiek) zijn belangrijk. Thermische eisen voor scheidingsmuren zijn minder streng dan voor spouwmuren (Umax = 0,6 W/m²K). De opbouw van scheidingsmuren wordt tegenwoordig vaak in onderling overleg vastgelegd. Meestal bestaan ze uit twee draagmuren (14 cm dik) met daartussen een spouw van minimaal 4 cm gevuld met akoestische isolatie. Het is cruciaal om directe contacten tussen de draagmuren te minimaliseren (voorkomen van mortelbruggen) om akoestiekproblemen te vermijden. Soepele isolatiematerialen, zoals 'Party-wall' van Isover, worden bij voorkeur gebruikt [82](#page=82) [83](#page=83).
### 2.4 Volle muren
#### 2.4.1 Geïsoleerde volle buitenmuren
Een volle buitenmuur dient als dragend element, vergelijkbaar met het binnenspouwblad van een spouwmuur. Aan de buitenzijde wordt isolatie aangebracht, gevolgd door een buitenafwerking zoals pleisterwerk (crepi), hout, of steenstrips. Dit resulteert in een geïsoleerde volle buitenmuur, toegepast in zowel nieuwbouw als renovatie [85](#page=85).
#### 2.4.2 Volle binnenmuren
Volle binnenmuren kunnen dragend zijn, met daarnaast eisen voor akoestiek of thermiek. Niet-dragende binnenmuren dienen primair ter scheiding en kunnen aanvullende eisen hebben voor akoestiek en brand. Naast metselwerk kunnen niet-dragende muren ook bestaan uit lichte wanden van houten of metalen stijlen en regels, vaak met isolatie ertussen en afgewerkt met gipsplaten [86](#page=86).
#### 2.4.3 Ondergronds metselwerk
Dit type metselwerk bevindt zich onder het maaiveld, zoals funderings- en keldermuren. Het kan dragend of scheidend zijn. Vanwege de vochtige omgeving wordt ondergronds metselwerk bij voorkeur uitgevoerd in betonblokken in plaats van baksteen, vanwege de lagere capillaire werking. Buitenmuren van kelders moeten beschermd worden tegen waterdruk en agressieve grondstoffen [87](#page=87).
#### 2.4.4 Belasten van metselwerk
##### 2.4.4.1 Algemene principes
Metselwerkwanden kunnen goed drukspanningen opnemen, maar slechts beperkt trekspanningen. Schuifspanningen kunnen worden opgenomen in combinatie met druk. Spanningsconcentraties kunnen ontstaan bij uitwendige plaatselijke krachten (bv. opleggingen) en discontinuïteiten in de constructie (bv. openingen, materiaalveranderingen). Deze concentraties worden in de praktijk zoveel mogelijk vermeden. Dragend metselwerk wordt belast door eigen gewicht en constructie-elementen zoals vloeren. Belastingen worden onderverdeeld in gelijkmatig verdeelde lasten en puntlasten [88](#page=88).
##### 2.4.4.2 Gelijkmatig verdeelde belasting
Voorbeelden hiervan zijn het eigengewicht van het metselwerk en de belasting van vloerelementen. Bij een verticale verdeelde belasting lopen de druklijnen verticaal en evenwijdig [89](#page=89).
##### 2.4.4.3 Puntlasten
Puntlasten ontstaan bijvoorbeeld bij de opleg van balken en lateien die lasten overbrengen op het metselwerk. De druklijn loopt hierbij verticaal in de muur [89](#page=89).
##### 2.4.4.4 Spanningsconcentraties
De combinatie van verdeelde lasten en puntlasten kan leiden tot plaatselijke hogere spanningen en scheurvorming. Om dit te voorkomen, worden puntlasten over een groter oppervlak verdeeld, vaak onder een hoek van 60°. Dit kan door [90](#page=90):
* Een grotere opleg van het constructie-element, bijvoorbeeld met een gewapende betonnen verdeelbalk (slof) [90](#page=90).
* Wapening in de lintvoegen onder de puntlast [90](#page=90).
* Gebruik van materialen met een hogere druksterkte in de laag onder de belasting, of het integreren van gewapende betonnen balken of kolommen [90](#page=90).
Wapening in betonnen balken en sloffen vangt trekspanningen op. Gewapend beton en stalen profielen zijn onmisbaar bij de uitvoering van metselwerkwanden. Na het metselen moet minimaal 16 uur gewacht worden met verdeelde lasten en 24 uur met puntlasten [90](#page=90) [91](#page=91).
> **Tip:** Spanningsconcentraties zijn inherent aan metselwerkwanden. Het correct toepassen van wapening, verdeelbalken en eventueel gewapend beton is essentieel om bezwijking te voorkomen [90](#page=90).
### 2.5 Bescherming van vers metselwerk
#### 2.5.1 Stockage bakstenen
Een nette werf weerspiegelt vaak een zorgvuldige uitvoering. Bakstenen moeten beschermd worden tegen vuil, regen en geleverd worden op stabiele, vlakke en droge ondergronden [92](#page=92).
#### 2.5.2 Bescherming tegen weersinvloeden
Vers metselwerk is kwetsbaar tijdens en direct na de uitvoering. Om stabiliteit en esthetiek te garanderen, zijn beschermende maatregelen nodig [93](#page=93).
* **Bescherming tegen regen:** Het bovenvlak en de bovenste 80 cm van vers metselwerk worden afgedekt met een dampopen plastic folie om uitdroging mogelijk te maken. De folie wordt vastgelegd met gewichten, waarbij hout nooit direct op het metselwerk mag komen om vlekken te voorkomen. Het beschermen van vers metselwerk tegen indringend water beperkt het risico op uitbloeiingen. Ook moet worden voorkomen dat water capillair wordt opgezogen [93](#page=93).
---
# Wandopeningen en buitenschrijnwerk
Dit hoofdstuk behandelt de constructieve aspecten van wandopeningen en het correct plaatsen van buitenschrijnwerk, met de nadruk op stabiliteit en water- en winddichtheid.
## 3 Wandopeningen en buitenschrijnwerk
Het creëren van openingen in metselwerkwanden introduceert uitdagingen op het gebied van stabiliteit. Zonder passende oplossingen kan het metselwerk boven de opening bezwijken. Dit hoofdstuk verkent de problematiek, de verschillende ontlastingsconstructies en de nauwgezette plaatsing van buitenschrijnwerk om deze problemen te voorkomen en de bouwfysische integriteit te waarborgen.
### 3.1 Inleiding
Woningconstructies omvatten niet alleen massieve muren, maar ook openingen voor ramen en deuren, die essentieel zijn voor daglichttoetreding, ventilatie en toegang. Het metselwerk boven dergelijke openingen wordt verzwakt en kan doorbuigen of bezwijken onder belasting. Om dit te voorkomen, worden ontlastingsconstructies toegepast, zoals lateien of gewelfwerkingen. De plaatsing van buitenschrijnwerk markeert vaak het einde van de ruwbouwfase, waarna het gebouw wind- en waterdicht is [97](#page=97).
### 3.2 Ontlastingsconstructies
#### 3.2.1 Algemene principes
##### 3.2.1.1 Probleemstelling wandopeningen
Wanneer een metselwerkwand verticaal wordt belast, lopen de druklijnen verticaal. Het maken van een opening in deze wand verzwakt deze, waardoor de druklijnen afbuigen rond de opening. Dit leidt tot [98](#page=98):
* Trekspanningen net boven en onder de opening [98](#page=98).
* Verhoogde drukspanningen in de wand naast en boven de opening, waar de druklijnen dichter bijeen liggen [98](#page=98).
* Spanningsconcentraties in de hoeken van de opening [98](#page=98).
Het metselwerk boven een opening heeft de neiging tot doorbuigen, vergelijkbaar met een betonnen balk op twee steunpunten, wat tot scheurvorming en bezwijken kan leiden. Metselwerk kan drukspanningen goed opnemen, en de verhoogde drukspanningen boven de opening worden door een **drukboog** afgeleid via het omliggende metselwerk. Dit principe staat bekend als **gewelfwerking**. Echter, de optredende **trekspanningen** boven de opening, in combinatie met de drukspanningen, veroorzaken problematische spanningsconcentraties die vermeden moeten worden [99](#page=99).
> **Tip:** Visualiseer de krachtenwerking door gevelstenen trapsgewijs te stapelen en een steen uit de derde rij te verwijderen. Dit illustreert waar de druk het grootst is en hoe de hoogte van het metselwerk boven de opening de stabiliteit beïnvloedt [100](#page=100).
##### 3.2.1.2 Oplossingen wandopeningen
Om de trekspanningen boven een wandopening op te vangen, zijn er principieel drie oplossingen, die allen als ontlastingsconstructies worden beschouwd:
1. **Verdiepingshoge opening**: Door de opening de volledige hoogte van een verdieping te geven, wordt er geen metselwerk boven de opening geplaatst, waardoor de spanningen vermeden worden. Deze oplossing beperkt echter de ontwerpvrijheid aanzienlijk .
2. **Gewelfwerking**: Het metselwerk boven de opening wordt zo uitgevoerd dat er een drukboog ontstaat die de belasting afleidt naar de zijmuren. Voor een succesvolle gewelfwerking zijn de volgende voorwaarden cruciaal :
* Voldoende hoogte van het metselwerk boven de opening voor de vorming van de drukboog .
* Geen openingen of geconcentreerde lasten in het drukgebied van de boog .
* Voldoende brede zijmuren om de afgeleide drukkrachten op te vangen .
Deze methode, hoewel effectief, legt beperkingen op aan het ontwerp, met name bij meerdere openingen op verschillende verdiepingen .
3. **Latei**: Een latei is een bijkomende constructie boven een opening die specifiek de **trekspanningen** opneemt. Lateien kunnen vervaardigd zijn uit beton (gewapend of voorgespannen), staal of een combinatie van materialen .
#### 3.2.2 Ontlastingsconstructies voor binnenmetselwerk
Bij wandopeningen in binnenmetselwerk wordt doorgaans een latei toegepast. Deze kunnen onderverdeeld worden in twee systemen :
##### 3.2.2.1 Zelfdragende systeem
Bij een zelfdragend systeem neemt de latei alle spanningen op: druk-, trek- en schuifspanningen. Het functioneert als een balk op twee steunpunten, waarbij het bovenliggende metselwerk de belasting levert. Er is geen constructieve samenwerking tussen de latei en het metselwerk .
##### 3.2.2.2 Samenwerkende systeem
In een samenwerkend systeem vormen de latei en het bovenliggende metselwerk één geheel. De latei neemt de trekspanningen op, terwijl in het metselwerk een drukboog de drukkrachten verzorgt. De hechting tussen de latei en het metselwerk vangt de schuifspanningen op .
> **Voorwaarden voor een goed samenwerkend systeem:**
> * Het metselwerk boven de opening moet voldoende hoog zijn (groter dan de helft van de openinglengte) voor de vorming van de drukboog .
> * Goede hechting tussen latei en metselwerk, verkregen door een voldoende mortellaag bovenop de latei. Onvoldoende hechting kan ertoe leiden dat de latei ook drukspanningen opneemt en mogelijk bezwijkt .
##### 3.2.2.3 Materiaal
Lateien kunnen uit diverse materialen bestaan:
* **Betonnen balken**: Kunnen zowel zelfdragend als samenwerkend worden uitgevoerd. Voor grotere overspanningen en belastingen worden zelfdragende balken gebruikt. Prefab voorgespannen betonnen lateien maken grotere overspanningen mogelijk. Gewapende betonnen balken kunnen prefab of ter plaatse worden gestort. Prefab balken vereisen een mortellaag voor betere lastverdeling en hechting. Bij verdiepingshoge openingen kan uitstekende wachtwapening voorzien worden voor verbinding met bovenliggende vloerelementen .
* **Stalen profielen**: Worden toegepast bij grote overspanningen of zware belastingen. Dit betreft warmgewalste I- en H-profielen, die roestwerend zijn en een brandwerende coating hebben. Ze worden op een betonnen verdeelbalk geplaatst om spanningsconcentraties te vermijden. Een mortellaag kan, al dan niet gewapend, vooraf worden aangebracht .
* **Combinatie van voorgespannen beton en gebakken aarde**: Deze latei heeft een voorgespannen betonnen kern omhuld met gebakken aarde en werkt volgens het samenwerkende systeem. Een voordeel is dat latei en wand uit hetzelfde materiaal bestaan, wat krimpscheuren minimaliseert, zoals bij de 'staltonlatei' .
Indien de drukkrachten in het metselwerk boven een opening te groot worden, kan men overstappen op materialen met een hogere druksterkte (bv. betonblokken) of een hogere betonnen balk gebruiken, waarbij men eventueel overschakelt van een samenwerkend naar een zelfdragend systeem .
##### 3.2.2.4 Aandachtspunten bij uitvoering
* **Opleglengte**: De latei moet aan beide zijden voldoende op het metselwerk liggen. De opleglengte wordt bepaald door stabiliteitsberekeningen en is afhankelijk van de wandopening. Een vuistregel is:
Opleglengte $\geq$ min. (10 cm; hoogte latei) .
* **Hoogte van de latei**: De hoogte van de latei is ook berekend en neemt toe met de grootte van de wandopening. Een vuistregel is:
Hoogte $\geq$ min. (lengte/10; 15 cm) .
* **Gelijmd metselwerk**: Bij gelijmd metselwerk worden lateien steeds op een mortellaag geplaatst. De eerste laag metselwerk boven de latei wordt eveneens met mortel uitgevoerd voor vlakheid, vergelijkbaar met de kimlaag .
#### 3.2.3 Ontlastingsconstructies voor gevelmetselwerk
Hoewel trekspanningen ook bij gevelmetselwerk optreden, wijken de ontlastingsconstructies af van die voor binnenmetselwerk omwille van esthetische eisen en lagere belastingen .
##### 3.2.3.1 Rollaag
Bij een rollaag worden gevelstenen op hun kop naast elkaar geplaatst. Deze methode is geschikt voor kleine openingen (max. 90 cm). Voor grotere openingen kan lintvoegwapening worden toegevoegd of kunnen lateihaakjes worden gebruikt, hoewel dit tussenoplossingen zijn .
##### 3.2.3.2 Boogvorm of streklaag
Een boogvorm of streklaag (ook hanenkam genoemd) zijn alternatieven voor de rollaag. Een strek is een wigvormig gezaagde rollaagsteen. Beide systemen werken volgens het principe van gewelfwerking en kunnen met voegwapening worden versterkt. De uitvoering vereist vakmanschap en een boogbekisting, wat de kosten verhoogt. Daarom worden ze in de woningbouw zelden toegepast, behalve bij renovaties om esthetische redenen .
##### 3.2.3.3 Latei
In gevelmetselwerk worden voornamelijk stalen L-profielen gebruikt, die thermisch verzinkt zijn tegen corrosie. De opleglengte en afmetingen worden bepaald door de belasting en overspanning, en de technische specificaties van de fabrikant moeten gevolgd worden. De L-vormige latei draagt het metselwerk erboven, waardoor het metselverband kan doorlopen. Bekende producten zijn Catnic en PG lateien van Scaldex .
> **Afwerkingen van stalen L-profielen:**
> * De onderzijde kan zichtbaar blijven .
> * Het profiel kan verborgen worden met gevelstenen, met behulp van rollaagbeugels (dunne, geplooide staven) die aan de opstaande flens worden gehangen .
> * Alternatief is het lijmen van gevelstenen tegen de onderste flens, waarbij tijdelijke ondersteuning raadzaam is. Het gebruik van de juiste lijm is cruciaal om loskomen te voorkomen .
Stalen L-profielen kunnen grotere gevelopeningen overspannen dan rollagen of bogen, maar bij zeer grote overspanningen of belastingen kunnen consoles nodig zijn om doorbuiging te voorkomen .
##### 3.2.3.4 Console of geveldragers
Een console of geveldrager is een voorziening die aan een dragend element (zoals de latei van de draagmuur) wordt bevestigd om het gevelmetselwerk te ondersteunen. Dit is enkel mogelijk bij zelfdragende lateien in de draagmuur. Geveldragers worden toegepast bij grote gevelopeningen, zware belastingen, overkragingen en horizontale bewegingsvoegen. In tegenstelling tot een latei wordt de geveldrager niet door het gevelmetselwerk zelf gedragen .
> **Kenmerken van geveldragers:**
> * **Verankering**: Bevestiging aan zelfdragende betonnen of stalen lateien kan via doorsteekankers, bouten, ankerrails of chemische verankering. Chemische verankeringen vereisen tijdelijke ondersteuning .
> * **Positionering**: Regelbaar in 3 richtingen voor correcte positionering ten opzichte van het gevelmetselwerk .
> * **Afwerking**: De onderste flens kan zichtbaar blijven of worden afgedekt met gevelstenen (met rollaagbeugels of lijmen), waarbij tijdelijke ondersteuning aanbevolen is .
> * **Isolatie**: Spouwisolatie moet continu doorlopen rond de geveldragers .
> * **Warmteverlies (koudebrug)**: Om warmtetransport te voorkomen, wordt rechtstreeks contact tussen de geveldrager en het binnenspouwblad vermeden door het plaatsen van drukvaste kunststof plaatjes tussen beide .
### 3.3 Plaatsing buitenschrijnwerk
#### 3.3.1 Algemeen
Buitenschrijnwerk wordt geplaatst in de wandopeningen aan het einde van de ruwbouwfase en zorgt voor wind- en waterdichtheid. De plaatsing gebeurt in spouwmuren, waarbij de opening in het binnenspouwblad groter is dan die in het buitenspouwblad, wat resulteert in een **slag** (ook neg genoemd) [97](#page=97).
##### 3.3.1.1 Functies
Buitenschrijnwerk heeft meerdere functies:
* **Scheiding**: Het scheidt de binnen- en buitenomgeving .
* **Licht en straling**: Laat natuurlijk licht en zonnestraling door, wat bijdraagt aan passieve verwarming .
* **Ventilatie**: Kan bijdragen aan de ventilatie van het gebouw .
* **Bouwfysisch**: Beperkt warmtestromen en geluidsoverlast .
* **Stabiliteit**: Moet weerstand bieden aan uitwendige belastingen zoals wind, en wordt verankerd in de draagstructuur; het buitenschrijnwerk zelf is niet dragend .
* **Veiligheid**: Moet inbraakwerend zijn .
* **Esthetiek**: Draagt bij aan het uiterlijk van het gebouw .
* **Duurzaamheid**: Alle functies moeten duurzaam zijn .
##### 3.3.1.2 Opbouw opendraaiend raam
Een opendraaiend raam bestaat uit een vast profiel (raamkader) en een opendraaiend profiel waarin de beglazing is geplaatst. Voor thermische prestaties zijn de profielen thermisch onderbroken en wordt meervoudig verbeterd glas gebruikt. Profielen kunnen uit hout, metaal (bv. aluminium) of kunststof (bv. PVC) bestaan. Het opendraaiende raamkader bevindt zich doorgaans aan de binnenzijde .
#### 3.3.2 Plaatsing
Het buitenschrijnwerk wordt op het einde van de ruwbouwfase geplaatst in de voorziene wandopeningen .
* **Slag (neg)**: Bij spouwmuren is de opening in het binnenspouwblad groter dan in het buitenspouwblad, wat een slag creëert aan de zijkanten en bovenzijde van de opening .
* **Dagmaat**: De maat van de opening in het buitenspouwblad, zowel verticaal als horizontaal, wordt de dagmaat genoemd. Deze is cruciaal voor het bepalen van de afmetingen van het buitenschrijnwerk en wordt op de werf opgemeten .
Het buitenschrijnwerk wordt van binnen naar buiten geplaatst, net niet tegen de slag van het gevelmetselwerk. Vaak worden ramen zonder beglazing geplaatst omwille van het gewicht, en wordt de beglazing later in het vaste raamkader gemonteerd .
##### 3.3.2.1 Horizontaal
* **Positionering**: De binnenmaat van de opening is gelijk aan de dagmaat plus tweemaal de breedte van de slag. De breedte van de slag varieert doorgaans van 4 tot 6 cm, en is kleiner bij metalen ramen dan bij hout of PVC. Er is een overlap tussen het vaste raamkader en de slag, meestal 2 tot 4 cm. Voldoende speling (ca. 3 cm) tussen het raamkader en de dagkanten (zijkanten) is noodzakelijk voor plaatsing en afwerking. Het buitenschrijnwerk moet waterpas geplaatst worden om problemen met het openen te voorkomen .
* **Bevestiging**: Buitenschrijnwerk wordt aan de zijkanten aan de draagstructuur bevestigd met **raamdoken** (ook raamankers genoemd) en ankers. Raamdoken zijn metalen hulpstukken die de verbinding vormen tussen het schrijnwerk en de draagstructuur. Ze worden met ankers (mechanisch of chemisch) in de draagstructuur vastgezet. Raamdoken uit bandstaal, vaak in een 'z'-vorm geplooid, zijn courant. Bij hogere belastingen, zoals bij scharnieren of grotere overkragingen, worden dikkere raamdoken uit plaatstaal gebruikt .
* **Kaleerblokjes**: Deze (houten of kunststof) blokjes worden tussen de raamdoken en de dagkant geplaatst om de positie van het buitenschrijnwerk tijdens bevestiging te behouden en fouten te corrigeren .
* **Multiplexkader**: Voor strenge luchtdichtheidseisen kan een omkasting uit multiplex worden gebruikt. Het multiplex wordt op het raamkader bevestigd (verlijmd of met schuimband) en vervolgens met het buitenschrijnwerk aan de muur verankerd. Dit zorgt voor een luchtdichte aansluiting en vlakkere dagkanten, wat de binnenafwerking vergemakkelijkt .
##### 3.3.2.2 Verticaal
* **Positionering**: Aan de onderzijde rust het buitenschrijnwerk op een **dorpel**, waar geen slag voorzien is. De thermische onderbreking van het schrijnwerk moet voorbij de achterzijde van de dorpel komen. Een lijn silicone op de dorpel verhoogt de wind- en waterdichtheid. De verticale dagmaat wordt gemeten vanaf het bovenste punt van de dorpel tot de onderkant van het gevelmetselwerk. Bovenaan wordt het schrijnwerk (net niet) tegen een slag geplaatst, waarvan de grootte kan variëren afhankelijk van zonnewering of rolluikkasten. Voor esthetische redenen wordt aangeraden dat het vaste raamkader bovenaan evenveel uitsteekt als aan de zijkanten .
* **Bevestiging**: Onderaan en bovenaan is bevestiging aan de draagstructuur niet altijd noodzakelijk, tenzij bij grote glasoppervlakken, schuiframen, deuren of kamerhoge ramen. Dit gebeurt met raamdoken of specifieke, al dan niet verstelbare, raamdokensystemen .
* **Dorpels**: Dorpels zijn vervaardigd uit beton, natuursteen (bv. arduin) of metaal (bv. aluminium). Hun voornaamste functie is het afvoeren van regenwater dat van het buitenschrijnwerk druppelt .
* **Vormgeving**: Dorpels worden op maat gemaakt. Het bovenvlak moet naar buiten afhellen, ofwel door de plaatsing van rechte dorpels onder lichte helling, ofwel door geprofileerde dorpels met een ingebouwde helling. Opstanden aan de zijkanten worden in het gevelmetselwerk ingewerkt, en een opstand aan de binnenzijde vormt een extra barrière tegen waterinfiltratie .
* **Druipneus (druiplijst)**: Een inkeping of profilering die ervoor zorgt dat regenwater naar beneden druipt en niet langs de gevel loopt, wat vlekken en vochtproblemen kan veroorzaken. Zonder druipneus kan water onder de dorpel lopen en het gevelmetselwerk binnendringen .
* **Plaatsingsvoorwaarden**: Dorpels worden in een mortelbed geplaatst. Ze worden minstens 5 cm in het gevelmetselwerk ingewerkt aan de zijkanten en moeten minstens 5 cm uit het gevelvlak uitspringen. Bij brede openingen worden meerdere dorpels geplaatst; een waterkerende folie onder de voeg tussen dorpels voorkomt waterinfiltratie .
#### 3.3.2.3 Binnenafwerking
De binnenzijde van de wandopening wordt doorgaans afgewerkt met pleisterwerk, mits de ondergrond pleisterbaar is. Stucplaten of pleisterbare isolatieplaten kunnen als ondergrond dienen. De onderzijde wordt vaak afgewerkt met een **tablet**, dat na het pleisteren wordt geplaatst. Het tablet mag de dorpel niet raken om koudebruggen te voorkomen. Een soepele voeg tussen het vaste raamkader en het tablet zorgt voor luchtdichtheid .
#### 3.3.3 Alternatieve plaatsingen
* **Tijdens de ruwbouwfase**: Soms wordt buitenschrijnwerk reeds tijdens de ruwbouwfase geplaatst, na de uitvoering van het binnenspouwblad. De spouwisolatie en het gevelmetselwerk worden dan rondom het buitenschrijnwerk aangebracht. Dit vergemakkelijkt de uitvoering en verhoogt de aandacht voor waterdichtheid, thermische continuïteit en luchtdichtheid .
* **Alternatieve positionering**:
* **In het gevelvlak**: Het buitenschrijnwerk wordt in het vlak van de gevel geplaatst, zonder slag. Dit wordt toegepast bij blokramen met bredere en diepere kaders die het schrijnwerk accentueren .
* **In een omkasting**: De wandopening wordt afgewerkt met een kader, wat zorgt voor meer dieptezicht, zowel aan de binnen- als buitenzijde. Deze alternatieve uitvoeringen vereisen extra aandacht voor waterdichtheid, isolatiecontinuïteit en luchtdichtheid .
---
# Detailleringen van aansluitingen
Dit hoofdstuk behandelt specifieke detailleringen van bouwknopen, met nadruk op de aansluiting van buitenschrijnwerk op spouwmuren en de aanzet van de spouwmuur, steeds vanuit het ui-model en met aandacht voor de continuïteit van functies zoals stabiliteit, water- en luchtdichtheid.
## 4. Detailleringen van aansluitingen
Dit hoofdstuk verdiept zich in de detailleringen van aansluitingen, met specifieke aandacht voor de plaatsing van buitenschrijnwerk op een spouwmuur en de aanzet van de spouwmuur. Het is cruciaal om de principes van het ui-model te begrijpen, aangezien deze ten grondslag liggen aan het continu laten doorlopen van functies over de gebouwschil heen. De detaillering van bouwknopen, waar verschillende scheidingsconstructies samenkomen, is complexer dan de standaarduitvoering van wanden, vloeren en daken. Het detailleren van aansluitingen is geen exacte wetenschap; verschillende oplossingen zijn mogelijk, mits rekening gehouden wordt met materialen, uitvoeringswijze en randvoorwaarden .
### 4.1. Algemeen principe detailleringen
Het algemene principe van detailleringen berust op het ui-model, waarbij de functies van de gebouwschil continu moeten doorlopen. Bouwknopen, de aansluitingen tussen verschillende scheidingsconstructies, vereisen specifieke aandacht om deze continuïteit te waarborgen. De aansluiting van buitenschrijnwerk op een spouwmuur is een voorbeeld van zo'n complex bouwknop .
### 4.2. Detaillering aansluiting buitenschrijnwerk op spouwmuur
De detaillering van de aansluiting van buitenschrijnwerk op een spouwmuur is cruciaal voor de continuïteit van stabiliteit, waterdichtheid, isolatie en luchtdichtheid .
#### 4.2.1. Aansluiting zijkanten
De aansluiting aan de zijkanten van buitenschrijnwerk op een spouwmuur vereist aandacht voor stabiliteit, wind- en waterdichtheid, thermische continuïteit en luchtdichtheid .
##### 4.2.1.1. Stabiliteit, wind- en waterdichtheid
Bij een buitenspouwblad van gelijmd metselwerk is een waterkering tussen het buitenschrijnwerk en het buitenspouwblad aanbevolen om het schrijnwerk tegen water te beschermen. Materialen zoals EPDM of DPC-folie kunnen hiervoor gebruikt worden, waarbij EPDM de voorkeur geniet vanwege betere verlijmbaarheid. Het buitenschrijnwerk wordt doorgaans bevestigd met raamdoken en ankers. Een opening van enkele millimeters tussen de waterkering en het raamkader wordt opgevuld met schuimband (compriband) en een soepele voeg (silicone) om wind- en waterdichtheid te garanderen en ongedierte buiten te houden .
##### 4.2.1.2. Thermische continuïteit
Om de isolatieschil continu te laten doorlopen, wordt de ruimte tussen het raamkader en de spouwisolatie opgevuld met tussengevoegde isolatie. Gespoten PUR is hiervoor een veelgebruikt materiaal, mits de speling tussen de 3 en 4 cm breed is. Soepele isolatiematerialen zoals rotswol in de vorm van halfharde isolatieplaten kunnen ook toegepast worden .
##### 4.2.1.3. Luchtdichtheid
Luchtdichtheid aan de zijkanten wordt primair gerealiseerd door een zorgvuldig uitgevoerde binnenpleisterlaag op de dagkanten. Essentiële elementen hierbij zijn :
* Een hoekprofiel aan de hoek van de dagkant .
* Een stopprofiel aan de aansluiting op het raamkader .
* Het wegsnijden van overtollig pleisterwerk tegen het vaste raamkader en opvullen met een soepele voeg .
Indien een luchtdichte afwerking via pleisterwerk moeilijk te realiseren is, kan een bijkomend luchtdichtingsmembraan of vloeibare dichting tussen de dagkanten en het raamkader worden aangebracht .
Bij buitenschrijnwerk dat via een luchtdicht multiplexkader (omkasting) geplaatst wordt, wordt de luchtdichtheid tussen het raamkader en de omkasting gerealiseerd door een luchtdichtingsvoeg of expansieve lijm. Om de aansluiting met het pleisterwerk te waarborgen en zettingen op te vangen, wordt een bepleisterbaar luchtdichtingsmembraan voorzien .
#### 4.2.2. Aansluiting bovenkant
De aansluiting aan de bovenzijde van buitenschrijnwerk op een spouwmuur vraagt aandacht voor stabiliteit, wind- en waterdichtheid, thermische continuïteit en luchtdichtheid .
##### 4.2.2.1. Stabiliteit, wind- en waterdichtheid
Om te voorkomen dat spouwvocht boven de wandopening op het buitenschrijnwerk vloeit, wordt een draineringsmembraan in de spouwmuur voorzien. Dit membraan voert het spouwvocht via open stootvoegen naar buiten. Essentieel is dat het membraan voldoende bevestigd is, naar buiten afhellend, minstens 20 cm buiten de wandopening doorloopt en de uiteinden omhoog geplooid worden in een stootvoeg. DPC-folie wordt afgeraden vanwege de stugheid en het moeilijke plooigedrag. De opening tussen de latei van het gevelmetselwerk en het buitenschrijnwerk wordt opgevuld met schuimband en een soepele voeg voor wind- en waterdichtheid .
##### 4.2.2.2. Thermische continuïteit en luchtdichtheid
De thermische continuïteit wordt gerealiseerd door de ruimte tussen het raamkader en de spouwisolatie op te vullen met tussengevoegde isolatie, meestal gespoten PUR. Luchtdichtheid wordt, net als aan de zijkanten, bereikt door zorgvuldig binnenpleisterwerk met hoek- en stopprofielen en een soepele voeg. Een bijkomend luchtdicht membraan of een omkasting uit multiplex kan gebruikt worden voor extra zekerheid. Bij een geveldrager die het gevelmetselwerk draagt, worden vaak twee waterkerende membranen boven de wandopening voorzien om vochtcontact te vermijden .
#### 4.2.3. Aansluiting onderkant
De aansluiting aan de onderzijde van buitenschrijnwerk op een spouwmuur focust op stabiliteit, wind- en waterdichtheid, thermische continuïteit en luchtdichtheid .
##### 4.2.3.1. Stabiliteit, wind- en waterdichtheid
De dorpel en de aansluiting ervan zijn cruciaal voor de waterdichtheid. Een soepele voeg tussen het vaste raamkader en de dorpel is standaard. Een bijkomende waterkering aan de achterzijde van de dorpel kan horizontaal vochttransport voorkomen en spouwvocht bij een retour opvangen en naar buiten afvoeren. Bij het plaatsen van een waterkering onder de dorpel moet de stabiliteit van de dorpel gewaarborgd worden, om loskomen te voorkomen. Bij buitenschrijnwerk op een multiplexomkasting is extra aandacht voor waterdichtheid vereist om de houten omkasting te beschermen .
##### 4.2.3.2. Thermische continuïteit en luchtdichtheid
Thermische continuïteit wordt bereikt door tussengevoegde isolatie onderaan de wandopening. Luchtdichtheid wordt meestal gerealiseerd door het doorpleisteren van de dagkant tot tegen het buitenschrijnwerk, met de nodige profielen en soepele voeg. Het tablet mag niet in de zijkanten ingewerkt worden om de continue luchtdichtschil niet te onderbreken. Bij een multiplexomkasting wordt de luchtdichtheid van de dagkant door de multiplex gegarandeerd, met een bepleisterbaar luchtdichtingsmembraan in de hoek .
### 4.3. Aanzet van de spouwmuur
De aanzet van de spouwmuur, ook muurvoet genoemd, is een essentieel detail dat de aansluiting van de spouwmuur met een vloer op volle grond behandelt. Hierbij wordt ingezoomd op stabiliteit, water- en winddichtheid, thermische isolatie en luchtdichtheid volgens het ui-model .
#### 4.3.1. Binnenspouwblad
##### 4.3.1.1. Kimlaag binnenspouwblad
De eerste laag van het binnenspouwblad, de kimlaag, wordt op een egaliserende mortellaag geplaatst om onregelmatigheden op te vangen. Voor de kimlaag wordt een isolerende baksteen of bouwblok gebruikt om thermische continuïteit met de vloerisolatie te garanderen. Deze materialen moeten over voldoende druksterkte beschikken, afhankelijk van het aantal bouwlagen .
##### 4.3.1.2. Anticapillaire barrière
Om opstijgend vocht in het binnenspouwblad te voorkomen, wordt een anticapillaire barrière voorzien. Deze kan onder de kimlaag of hoger, minstens 1 cm boven de afgewerkte vloer, geplaatst worden. DPC-folie is het meest gebruikte materiaal voor deze waterkerende membraan, ingewerkt in een mortelvoeg en breder dan het binnenspouwblad. De overlap van de membranen moet minstens 15 cm bedragen .
#### 4.3.2. Waterkering muurvoet
Aan de muurvoet wordt een waterkerend membraan geplaatst om de aansluiting van de fundering met het binnenspouwblad waterdicht te maken en het tussengevoegde isolerende deel te beschermen. Dit membraan moet minstens 15 cm boven het afgewerkte buitenniveau verticaal opgetrokken worden. Materialen zoals bitumen of EPDM-stroken komen in aanmerking; DPC-folies zijn ongeschikt vanwege hun onvermogen om duurzaam verlijmd te worden. De waterkering voorkomt vochtinfiltratie van de buitenzijde en vanuit de grond, mits de vloerplaat voldoende dik is .
#### 4.3.3. Spouwisolatie en aanzet buitenspouwblad
De spouwisolatie wordt tegen het binnenspouwblad geplaatst met thermisch verbeterde spouwankers. Isolatie onder het afgewerkte buitenniveau moet vochtbestendig zijn, zoals geëxtrudeerd polystyreen (XPS). Het buitenspouwblad, de eerste barrière tegen weersinvloeden, wordt vaak uitgevoerd in betonstenen ondergronds vanwege hun vochtweerstand en kostprijs .
#### 4.3.4. Draineringsmembraan luchtspouw
Onderaan de muurvoet wordt een waterkerend membraan over de volledige omtrek voorzien om geïnfiltreerd water af te voeren. Dit membraan moet naar buiten afhellen, minstens 15 cm overlappen in hoeken en kruisingen, en voldoende bevestigd zijn. Bitumen- en EPDM-membranen komen hiervoor in aanmerking; DPC-folie is stug en moeilijk te verwerken .
#### 4.3.5. Anticapillaire barrière buitenspouwblad
Bij poreuze gevelstenen en sterke blootstelling aan vocht kan een anticapillaire barrière in het buitenspouwblad worden voorzien. Dit membraan, geplaatst in de voeg boven de rij gevelstenen met open stootvoegen, heeft voornamelijk een esthetische functie om capillaire opzuiging van vocht door de gevelstenen te voorkomen .
#### 4.3.6. Luchtdichting en binnenpleisterwerk
De continuïteit van de luchtdichtheid aan de binnenzijde wordt gegarandeerd door het binnenpleisterwerk en een luchtdichting tussen het binnenpleisterwerk en de betonnen vloerplaat. Dit kan een luchtdicht membraan (folie of vloeibaar) of een cementering zijn. Belangrijke randvoorwaarden zijn een stofvrije ondergrond, voldoende overlap met het pleisterwerk, en bescherming tegen beschadiging. Bij een luchtdicht uitgevoerde waterkering van de muurvoet is een aparte luchtdichting aan de binnenzijde in principe niet nodig .
#### 4.3.7. Verdere vloeropbouw
Bij de verdere vloeropbouw is het belangrijk dat de vloerisolatie contact maakt met het tussengevoegde isolerende deel voor thermische continuïteit. Een omtrekvoeg, gerealiseerd in de vorm van randisolatie, is noodzakelijk om krimp en zettingen van de dekvloer op te vangen. De plint moet hechten op het 'zuivere' binnenpleisterwerk, boven de overlapping met de luchtdichting .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Metselwerk | Het resultaat dat ontstaat nadat stenen verwerkt zijn met een hechtingsspecie. |
| Opgaand metselwerk | Metselwerk dat verticaal wordt uitgevoerd, zoals muren. |
| Spouwmuur | Een buitenmuur die bestaat uit twee bakstenen muren die gescheiden zijn door een luchtspouw. |
| Binnenspouwblad | Het binnenste deel van een spouwmuur dat instaat voor de stabiliteit en een dragende functie heeft. |
| Buitenspouwblad | Het buitenste deel van een spouwmuur dat gescheiden is door een luchtspouw en voornamelijk een scheidende en esthetische functie heeft. |
| Spouwanker | Een verbindingselement dat het buitenspouwblad verbindt met het binnenspouwblad, en tevens dient om de spouwisolatie te bevestigen. |
| Spouwisolatie | Isolerend materiaal dat in de luchtspouw van een spouwmuur geplaatst wordt om warmteverlies te beperken. |
| Ui-model | Een concept dat de verschillende scheidingsconstructies van een gebouw beschrijft als continue schillen, vergelijkbaar met de lagen van een ui, waarbij de continuïteit van functies zoals stabiliteit, waterdichtheid, winddichtheid, isolatie en luchtdichtheid cruciaal is. |
| Druksterkte | De maximale druk die een materiaal kan weerstaan voordat het bezwijkt. |
| Waterabsorptie | De mate waarin een materiaal water kan opzuigen, vaak uitgedrukt in klassen zoals IW1 tot IW4. |
| Vorstweerstand | De weerstand van bakstenen tegen vorst-dooicycli, ingedeeld in verschillende klassen. |
| Mortel | Een bindmiddel dat bestaat uit een mengsel van minerale bindmiddelen, toeslagmaterialen en water, gebruikt om metselstenen aan elkaar te hechten. |
| Lijmmortel | Een mortel die gebruikt wordt voor metselwerk met dunne voegen, vaak toegepast met een spuitzak of lijmpomp. |
| Dunbedmortel | Een mortel die gebruikt wordt voor metselwerk met dunne voegen, toegepast met een truweel, voornamelijk voor gevelmetselwerk. |
| Traditioneel metselwerk | Metselwerk waarbij metselstenen met cementmortel worden verwerkt, met voegen van 8 tot 12 mm dikte. |
| Metselwerk met dunne voegen | Metselwerk waarbij de voegen minder dan 8 mm dik zijn, met behulp van lijmmortels of dunbedmortels. |
| Geprefabriceerd metselwerk | Metselwerkwanden die vooraf in een fabriek worden geproduceerd en op de bouwplaats worden gemonteerd. |
| PU-lijmsysteem | Een innovatieve techniek voor het optrekken van metselwerkwanden met een polyurethaanlijm in spuitbussen. |
| Mortelpads | Een innovatief verwerkingssysteem waarbij ecologische mortelpads als hechtingsmiddel worden gebruikt. |
| Droogstapelsysteem | Een verwerkingsmethode waarbij gevelstenen droog op elkaar worden gestapeld en mechanisch worden verankerd, zonder gebruik van mortel of lijm. |
| Metselwerkverband | De wijze waarop bakstenen ten opzichte van elkaar worden gestapeld om stabiliteit en een esthetisch uiterlijk te garanderen. |
| Halfsteensverband | Een metselwerkverband waarbij de stootvoegen met de helft van de steenlengte verspringen. |
| Wildverband | Een metselwerkverband met een willekeurige volgorde van koppen en strekken, met specifieke voorwaarden om doorlopende stootvoegen te voorkomen. |
| Maatafwijking | De toegestane afwijking in de afmetingen van metselstenen, bepaald door tolerantie- en spreidingsklassen (Ti, Ri). |
| Dagmaat | De maat van de opening in het buitenspouwblad, de belangrijkste maat voor het bepalen van de afmetingen van het buitenschrijnwerk. |
| Slag | De opening tussen het buitenspouwblad en het buitenschrijnwerk, aan de zijkanten en bovenaan van de opening. |
| Dorpel | Een constructie onderaan een wandopening die het buitenschrijnwerk ondersteunt en dient voor de afvoer van regenwater. |
| Ontlastingsconstructie | Een constructie boven een wandopening die de bovenliggende lasten opvangt en overdraagt, om doorbuiging en bezwijking van het metselwerk te voorkomen. |
| Latei | Een bijkomende constructie, meestal van beton of staal, die boven een opening in een metselwerkwand wordt geplaatst om trekspanningen op te nemen. |
| Rollaag | Een laag gevelstenen die op hun kop naast elkaar zijn geplaatst, vaak gebruikt als ontlastingsconstructie voor kleine openingen. |
| Boogvorm | Een gebogen constructie in het metselwerk boven een opening, die drukkrachten afleidt via gewelfwerking. |
| Steel profiel | Een stalen balk, zoals een I- of H-profiel, gebruikt als latei voor grotere overspanningen of belastingen. |
| Console / Geveldrager | Een voorziening die aan een dragend element wordt bevestigd om het gevelmetselwerk te ondersteunen, vaak gebruikt bij grote gevelopeningen of belastingen. |
| Anticapillaire barrière | Een waterkerend membraan dat wordt geplaatst om opstijgend vocht in het metselwerk te voorkomen. |
| Waterkering muurvoet | Een waterkerend membraan dat de aansluiting van de fundering met het binnenspouwblad waterdicht maakt. |
| Draineringsmembraan | Een membraan dat dient voor de afvoer van water uit de luchtspouw naar buiten. |
| Luchtdichting | Maatregelen die worden genomen om de luchtdoorlatendheid van een gebouw te minimaliseren, essentieel voor energieprestaties. |
| Kimlaag | De eerste laag metselwerk die op de fundering of vloerplaat wordt geplaatst, vaak met isolerende materialen voor thermische continuïteit. |