Cover
Mulai sekarang gratis Stuvia-4641732-samenvatting-gezondheidspsychologie-3ba-jolan-kegelaers.pdf
Summary
# Invloed van alcoholgebruik op gezondheid en aanbevelingen
### Kernconcepten alcoholgebruik
* Alcohol is de op één na meest gebruikte psychoactieve stof, vaak sociaal gebruikt [16](#page=16).
* Overmatig drinken wordt gedefinieerd als meer dan 21 glazen per week voor mannen en meer dan 14 glazen per week voor vrouwen [16](#page=16).
* Bingedrinken is het consumeren van 5 of meer glazen tijdens één gelegenheid [16](#page=16).
* Alcohol is verantwoordelijk voor 15% van de gezondheidsproblemen bij mannen en 4% bij vrouwen, inclusief vroegtijdige mortaliteit [16](#page=16).
* Het speelt een rol bij tumoren, levercirrose (primaire alcoholsterfte) en ongevallen (secundaire alcoholsterfte) [16](#page=16).
* Cijfers voor alcoholgerelateerde problemen zijn hoger bij mannen en jongvolwassenen [16](#page=16).
### Positieve en negatieve effecten van alcohol
* Er is een argument dat matig alcoholgebruik de gezondheid kan beschermen (J-vormige relatie) [16](#page=16).
* Vermeende positieve gevolgen bij matig gebruik zijn vermindering van LDL-cholesterol en een lager risico op hart- en vaatziekten en kankers door antioxidatieve werking [17](#page=17).
* Recent onderzoek trekt de positieve gezondheidseffecten van alcohol in twijfel [17](#page=17).
* De World Health Organization stelt dat geen enkele hoeveelheid alcohol veilig is ("No level of alcohol consumption is safe") [17](#page=17).
* Alcoholgebruik heeft altijd een negatieve impact, hoewel het een sociaal fenomeen is [17](#page=17).
### Aanbevelingen en CAGE-test
* WHO-richtlijnen adviseren maximaal 2 drankjes per dag voor vrouwen en 3 voor mannen, met een maximum van 4 per keer [17](#page=17).
* Specifieke situaties zoals zwangerschap en autorijden vereisen geen alcoholgebruik [17](#page=17).
* Minimaal één dag per week niet drinken wordt aanbevolen [17](#page=17).
* De CAGE-test evalueert problematisch alcoholgebruik via vragen over verminderen, irritatie door opmerkingen, schuldgevoel en het nodig hebben van een 'eye-opener' [17](#page=17).
* Twee of meer positieve antwoorden op de CAGE-test duiden op een mogelijk alcoholprobleem [17](#page=17).
### Redenen voor alcoholgebruik en verslaving
* Redenen om te beginnen met drinken omvatten erfelijkheid, sociaal leren, nieuwsgierigheid, sociale druk, imago, laag zelfbeeld, risicogedrag en gezondheidscognities [17](#page=17).
* Stress en economische tegenspoed kunnen ook bijdragen aan het starten met drinken [18](#page=18).
* Biologisch verslavende eigenschappen werken via dopaminepaden, wat leidt tot fysieke en mentale afhankelijkheid [18](#page=18).
* Tolerantie en ontwenningsverschijnselen (fysiek en psychologisch) treden op bij afhankelijkheid [18](#page=18).
* Hervatten van gedrag werkt als negatieve bekrachtiging, wat een vicieuze cirkel creëert [18](#page=18).
* Psychologische verslaving wordt beïnvloed door familiegeschiedenis, sociaal gedrag, genot, gewoontevorming, comorbide psychopathologie, zelfmedicatie en gebrek aan zelfeffectiviteit [18](#page=18).
### Modellen van verslavingsbehandeling
* Verschillende modellen voor verslavingsbehandeling bestaan: het passieve slachtoffer model, het criminele model, het biomedisch model en het behavioristisch model [18](#page=18).
* Het behavioristisch model focust op het afleren van conditionering en sociaal leren, niet noodzakelijk op volledig stoppen met consumeren [18](#page=18).
---
## Invloeden op gezondheidsgedrag
### Determinanten van gedrag
* **Proximale invloeden:** Factoren die direct op gedrag inwerken, zoals specifieke opvattingen en attitudes [24](#page=24).
* **Distale invloeden:** Externe, stabiele factoren die indirect op gedrag inwerken via proximale factoren, zoals demografische factoren [24](#page=24).
* **Mediërende variabele:** Verklaart het verband tussen twee andere variabelen [24](#page=24).
* **Modererende variabele:** Bepaalt onder welke omstandigheden een relatie tussen variabelen bestaat [24](#page=24).
### Distale invloeden
* **Demografische factoren:**
* Sociaal-economische status (SES) [24](#page=24).
* Leeftijd: Puberteit is cruciaal voor gedragsvorming door identiteitsvorming en sociale invloeden [24](#page=24).
* Gender en gender normen/stereotypen beïnvloeden gedrag, zoals sporten of naar de dokter gaan [24](#page=24).
* Culturele invloeden [24](#page=24).
* **Persoonlijkheid:**
* Eysenck's 3-factoren model (extraversie, neuroticisme, psychoticisme) [25](#page=25).
* Big 5 model (OCEAN): Openheid, Consciëntieusheid, Extraversie, Aangenaamheid, Neuroticisme [25](#page=25).
* Big 5 kenmerken zijn niet deterministisch voor gezondheidsgedrag [25](#page=25).
* Locus of Control (LoC): Mate waarin gebeurtenissen aan interne of externe factoren worden toegeschreven [25](#page=25).
* Health Locus of Control (HLOC) kent drie dimensies: Intern, Extern/toeval, Gezaghebbende andere [25](#page=25).
* Interne HLOC is gerelateerd aan hogere zelfeffectiviteit, indien waarde gehecht wordt aan gezondheid [25](#page=25).
* Dispositioneel pessimisme: Negatieve kijk op het leven, indirect gerelateerd aan minder gezond zijn [25](#page=25).
* **Zelfbeschikkingstheorie (Deci & Ryan):**
* Motivatie voor gezondheidsgedrag, onderverdeeld in intrinsieke (autonomie, competentie, betrokkenheid) en extrinsieke motivatie [25](#page=25).
* Concordante aanpak bevordert therapietrouw [25](#page=25).
### Sociale invloeden
* Gedrag wordt beïnvloed door observatie en ervaringen van anderen (sociaal leren) [26](#page=26).
* Ouders en peers hebben een bepalende invloed op gezondheidsgedrag [26](#page=26).
* **Sociale normen:**
* Injuctieve normen: Wat gedaan zou moeten worden (regels, wetten) [26](#page=26).
* Descriptieve normen: Gebaseerd op populair gedrag bij anderen [26](#page=26).
### Zelfregulatie van gedrag
### Proximale invloeden
### Modellen van gezondheidsgedrag
### Toepassing gedragsverandering (Groepsopdracht 1)
### Bepalen gedragsinvloeden (Precede-Proceed Model)
### Gedragsverandering methoden
### Interventies op populatie niveau: motiveren tot verandering
---
## Gedragsverandering en gezondheidsbevordering
### Strategieën voor gedragsverandering
- Omgevingsfactoren aanpassen om gewenst gedrag te stimuleren zonder bewuste attitudeverandering [40](#page=40).
- Kosten/barrières van gezond gedrag minimaliseren, bv. gratis zonnecrème op festivals [40](#page=40).
- Kosten/barrières van ongezond gedrag maximaliseren, bv. hogere prijs voor frietjes of beperkte alcoholverkoop [40](#page=40).
- Cues aanbieden voor gezond gedrag (nudging) [40](#page=40).
- Negatieve cues uit de omgeving kunnen aanzetten tot ongezond gedrag, zoals reclame [41](#page=41).
- Verandering modelleren door observatie van anderen, via levende, symbolische of verbale modellen [41](#page=41).
- Modelleren omvat de fasen aandacht, retentie, reproductie en beloning [41](#page=41).
- Bekendheid geven aan gedragsverandering via invloedrijke individuen of groepen (diffusie van innovatie) [42](#page=42).
- Gezondheidsbevordering op werk en school kan via voorlichting, screening, gezonde keuzes, toegang tot zorg, rookvrije ruimtes, sociale steun, straffen en beloningen [42](#page=42).
### Gedragsverandering op individueel niveau
- Motiverende gespreksvoering is een niet-sturende vorm van gespreksvoering gericht op het verkennen van ambivalentie [42](#page=42) [43](#page=43).
- Belangrijk is het 'meerollen' met weerstand en het vermijden van de 'righting reflex' [42](#page=42).
- Gidsende stijl is effectiever dan een sturende stijl in motiverende gespreksvoering [43](#page=43).
- Therapeut zoekt naar 'veranderingspraat' om gedragsverandering te starten [43](#page=43).
- Vier stappen om veranderingspraat te ontlokken: nadelen status-quo, voordelen verandering, intentie tot verandering, optimisme voor verandering [43](#page=43).
- Basisvaardigheden motiverende gespreksvoering (OARS): Open vragen, Affirmaties, Reflectief luisteren, Samenvatten [44](#page=44).
- Advies geven binnen motiverende gespreksvoering gebeurt enkel bij aanwezigheid van veranderingspraat, met toestemming en autonomie voor de cliënt [44](#page=44).
### Probleemoplossingsgerichte benaderingen
- Gericht op het tot stand komen van gedragsverandering bij mensen met intentie maar hulp nodig bij implementatie [45](#page=45).
- Basis framework van Gerard Egan: probleemverkenning, doelformulering, facilitatie van handelen [45](#page=45).
- Implementatie intenties overbruggen de kloof tussen intentie en gedrag via 'als-dan'-plannen [46](#page=46).
- Coping implementatie intenties helpen anticiperen op mogelijke barrières en uitdagingen [47](#page=47).
### SMART doelen en andere benaderingen
- SMART doelen zijn een raamwerk voor doelstellingen, maar hebben beperkingen zoals variërende definities en geen wetenschappelijke basis [47](#page=47) [48](#page=48).
- Uitdagende doelen zijn vaak belangrijker dan realistische doelen [47](#page=47).
- Er wordt onderscheid gemaakt tussen taak/ego, uitkomst/prestatie/proces en open doelen [48](#page=48).
- Gradueel taken opbouwen deelt complexe gedragsverandering op in kleinere doelen, wat motivatie en zelfeffectiviteit verhoogt [48](#page=48).
- Publiek engagement (bekendmaking van intenties) versterkt implementatie intenties door subjectieve normen en sociale steun [48](#page=48).
### Cognitieve interventies
### Digitale technologie en interventieontwikkeling
### Waarnemen van ziekte
---
## Het consult en het vervolg: besluitvorming en therapietrouw
### Kenmerken van een effectief consult
* Effectief consult vereist vakinhoudelijke kennis en vaardigheid deze over te brengen [61](#page=61).
* Het opbouwen en onderhouden van een goede werkrelatie met de patiënt is cruciaal [61](#page=61) [62](#page=62).
* Het vaststellen van de aard van het probleem en het inzicht van de patiënt in klachten zijn essentieel [61](#page=61) [62](#page=62).
* Patiëntbetrokkenheid bij besluitvorming en efficiënte tijdindeling dragen bij aan effectiviteit [61](#page=61) [62](#page=62).
### Factoren die het consult beïnvloeden
* Werkrelatie en samenwerking kunnen ondermijnd worden door verschillende doelstellingen en verwachtingen van patiënt en zorgverlener [62](#page=62).
* Communicatievaardigheden van de zorgverlener zijn even belangrijk als vakkennis voor patiënttevredenheid en informatie-uitwisseling [62](#page=62).
* Eigenschappen van de zorgverlener, zoals beroepsgroep (arts vs. verpleegkundige) en gender, beïnvloeden de communicatie [63](#page=63).
* Taalgebruik (jargon, framing van uitkomsten en waarschijnlijkheden) beïnvloedt begrip, attitudes en gedragsverandering [63](#page=63).
* Taal- en cultuurverschillen kunnen leiden tot informatieverlies, verkeerd begrip en grotere machtsafstand [63](#page=63).
* Patiëntgerelateerde factoren zoals angst, gebrek aan voorbereiding of een onduidelijke hulpvraag beïnvloeden de informatie-uitwisseling [64](#page=64).
### Medische besluitvorming
* Medische besluitvorming (diagnose, behandeling) is gebaseerd op consultinformatie en beïnvloed door tijdsdruk en contextuele factoren [64](#page=64).
* Besluitvorming is gevoelig voor cognitieve biases (denkfouten) van de zorgverlener [64](#page=64).
* Methoden voor besluitvorming zijn hypothesetoetsing (complex), patroonherkenning (eenvoudig) en heuristieken (intuïtief, gevoelig voor biases) [64](#page=64).
* Veelvoorkomende cognitieve biases zijn beschikbaarheidsbias, representativiteitsbias, ankerheuristiek, confirmatiebias en overmoedigheidsbias [64](#page=64).
### Het slechtnieuwsgesprek
* Het SPIKES-model structureert het brengen van slecht nieuws: voorbereiden, perceptie evalueren, uitnodiging krijgen, kennis verstrekken, emoties omgaan, strategie en samenvatting [65](#page=65).
* De wijze van slechtnieuws brengen is bepalend voor het welzijn van de patiënt [65](#page=65).
* Patiënten hebben recht om op de hoogte te zijn van hun prognose, en de wijze van communicatie is cruciaal [65](#page=65).
### Therapietrouw
* Therapietrouw is het uitvoeren van therapeutische handelingen conform medisch advies en een voorspeller voor succes [66](#page=66).
* Het omvat het correct innemen van medicatie en het doorvoeren van gedrags-/leefstijlveranderingen [66](#page=66).
* Verschillende benaderingen: compliantie (paternalistisch), adherentie (gelijkwaardiger) en concordantie (gezamenlijke besluitvorming) [66](#page=66).
* Redenen voor suboptimaal medicatiegebruik zijn behandelings-, psychologische en sociale factoren [67](#page=67).
* Maximaliseren van medicatiegebruik vereist inzicht, informatieoverdracht en onthouden, met aandacht voor patiënttevredenheid [67](#page=67).
* Gedrags-/leefstijlveranderingen vereisen zelfcontrolestrategieën, terugvalpreventie en motiverende strategieën; normaliseren van veranderingen is sleutel [68](#page=68).
* Impact van ziekte en diagnose vereist aanpassing van het individu in emotie en dagelijks functioneren [68](#page=68).
---
## Stressmanagementtechnieken en -modellen
### Coping en stressmanagement
* Stressmanagement omvat interventies om mensen te leren omgaan met stress, een negatieve emotionele en fysiologische toestand die voortkomt uit cognitieve reacties op omgevingsgebeurtenissen [79](#page=79).
* Stressmanagementtraining kan objectieve (bv. hartslag) en subjectieve stressindicatoren significant verlagen [79](#page=79).
* Het is gebaseerd op transactionele stressmodellen en tweede generatie cognitief-gedragsmatige therapieën (CGT), zoals CBT en REBT [79](#page=79).
* CGT-benadering: ’irrationele’ of ’foutieve’ gedachten liggen aan de basis van stress en negatieve emoties [79](#page=79).
* Mensen overdrijven negatieve aspecten en minimaliseren positieve aspecten van gebeurtenissen [79](#page=79).
* Automatische, onlogische gedachten worden vaak als waar aangenomen [79](#page=79).
### Irrationele of niet-helpende gedachten
* Catastrofaal denken: gebeurtenissen als volledig negatief en rampzalig beschouwen [80](#page=80).
* Voorbeeld: "Als ik niet slaag, krijg ik geen diploma, geen goede job, en geen hypotheek." [80](#page=80).
* Overmatig generaliseren: algemene conclusies trekken uit één incident [80](#page=80).
* Voorbeeld: "Mijn baas had commentaar op mijn rapport. Ik ben waardeloos in mijn job." [80](#page=80).
* Arbitraire inferentie: conclusies trekken zonder voldoende bewijs [80](#page=80).
* Voorbeeld: "De pijn wijst op een tumor. Ik weet het zeker." [80](#page=80).
* Selectieve abstractie: focussen op één detail buiten context, met nieuwe betekenissen [80](#page=80).
* Voorbeeld: "Mijn vriend zei geen goedendag. Hij ziet me niet meer graag." [80](#page=80).
### Het 5G-model voor stressmanagement
* Dit model identificeert vijf componenten die een gevolg bepalen en aanknopingspunten bieden voor interventie [81](#page=81).
* **Gebeurtenis:** Oorzaken identificeren en aanpakken [81](#page=81).
* **Gedachten:** Irrationele gedachten waarnemen en veranderen [81](#page=81).
* **Gevoelens:** Arousal verminderen via ontspanningstechnieken (zowel emotioneel als fysiologisch) [81](#page=81).
* **Gedrag:** Gedrag aanpassen door alternatieve reacties te bepalen en te oefenen [81](#page=81).
### Ontspanningstechnieken
* Doel: Controle over fysiologische arousal/stressrespons vergroten en toegang tot kalme gedachtenprocessen verbeteren [81](#page=81).
* Progressieve spierontspanning (Jacobson): Beurtelings aanspannen en ontspannen van spiergroepen [81](#page=81).
* Ademhalingsoefeningen: Sturen het parasympathisch zenuwstelsel aan via de nervus vagus [82](#page=82).
* Basisprincipes: Ademhaling vertragen (<10 cycli/minuut), langer uitademen dan inademen [82](#page=82).
* Voorbeelden: Box breathing, slow paced breathing, fysiologische zucht [82](#page=82).
* Biofeedback: Visualisatie van fysiologische processen (ademhaling, hartslag etc.) om bewustzijn en effectiviteit van ontspanningstechnieken te verhogen [82](#page=82).
### Aanleren van ontspanningsvaardigheden
---
## Pijn en strategieën voor pijnbestrijding
### Pijn definiëren
* Pijn is een onaangename sensorische en emotionele ervaring die verband houdt met weefselbeschadiging [90](#page=90).
* Het is een subjectieve ervaring; pijn is wat de patiënt zegt dat het is [90](#page=90).
### Pijnmodellen en soorten
* Het biopsychosociale model beschrijft pijnervaring van weefselbeschadiging tot gedrag [90](#page=90).
* Pijn heeft een signaalfunctie voor potentiële lichamelijke beschadigingen [90](#page=90).
* Nociceptieve pijn: veroorzaakt door actieve of dreigende weefselschade, leidt tot activering van nociceptoren [90](#page=90).
* Viscerale pijn: nociceptieve pijn vanuit interne organen, vaak moeilijker te lokaliseren [90](#page=90).
* Neuropathische pijn: veroorzaakt door schade of functiestoornis van zenuwen, ruggenmerg of hersenen [90](#page=90).
* Acute pijn: ontstaat plotseling en gaat relatief snel over (grens 3-6 maanden) [91](#page=91).
* Chronische pijn: aanhoudt langer dan 6 maanden, heeft geen signaalfunctie meer [91](#page=91).
### Impact van chronische pijn
* Chronische pijn kan leiden tot depressie, angst, slaapstoornissen, verminderde mobiliteit en sociale isolatie [91](#page=91).
### Eenvoudige biologische pijnmodellen
* Deze modellen stellen dat pijnprikkels via zenuwbanen naar de hersenen worden gestuurd [91](#page=91).
* Specificiteitstheorie: specifieke receptoren voor pijn sturen info naar specifieke hersengebieden [92](#page=92).
* Patroontheorie: pijn komt voort uit overmatige prikkeling van niet-specifieke zenuwuiteinden [92](#page=92).
* A-deltavezels: geleiden snelle, scherpe pijn; info naar thalamus/cortex [92](#page=92).
* Polymodale C-vezels: geleiden langzame, doffe pijn; info naar limbisch systeem [92](#page=92).
* A-betàvezels: reageren op tactiele info; kunnen signalen van C-vezels dempen (bv. wrijven) [92](#page=92).
* Beperkingen: pijn kan ontstaan zonder receptoren, lichamelijke schade zonder pijn, en psychosociale factoren beïnvloeden pijn [93](#page=93).
### Psychosociale invloeden op pijn
* Stemming (angst, depressie) heeft een sterke relatie met chronische pijn; wederkerig effect [94](#page=94).
* Aandacht: concentratie op pijn verhoogt impact, afleiding vermindert deze [94](#page=94).
* Cognities (gedachten over pijn, zelfeffectiviteit) beïnvloeden pijnbeleving [94](#page=94).
* Placebo-effect: positieve verwachtingen leiden tot pijnvermindering, ook fysiologisch [94](#page=94).
* Nocebo-effect: negatieve verwachtingen verhogen pijn [95](#page=95).
* Sociale communicatie rond pijn kan voordelen bieden (primaire, secundaire, tertiaire winst) [95](#page=95).
### Poortcontroletheorie
* Combineert sensorische pijnsignalen met emotionele/cognitieve processen via 'poorten' in het ruggenmerg [96](#page=96).
* Endorfines (lichaamseigen pijnstillers) spelen een rol in het reguleren van pijn via dit mechanisme [96](#page=96).
### Meten van pijn en copingstrategieën
---
# Gedragsmodellen en invloeden op gezondheidsgedrag
### Kernidee
* Gedragsmodellen zijn theoretische kaders die verklaren waarom bepaald gedrag niet vertoond wordt en hoe dit gestimuleerd kan worden [24](#page=24).
### Sleutelconcepten
* **Proximale invloeden:** Specifieke opvattingen en attitudes die direct gedrag beïnvloeden [24](#page=24).
* **Distale invloeden:** Externe, stabiele factoren die indirect gedrag beïnvloeden via proximale factoren [24](#page=24).
* **Mediërende variabele:** Verklaart het verband tussen twee andere variabelen door een keten van beïnvloeding [24](#page=24).
* **Modererende variabele:** Verklaart onder welke omstandigheden een relatie tussen variabelen bestaat [24](#page=24).
* **Zelfregulatie:** Cognitieve en gedragsmatige processen om eigen reacties te sturen richting doelen [26](#page=26).
* **Attitudes:** Gezond-verstandrepresentaties over objecten, mensen en gebeurtenissen, met een cognitieve component [26](#page=26).
### Distale invloeden
* **Demografische factoren:** Bevatten sociaal-economische status, leeftijd en gender/gender normen [24](#page=24).
* **Leeftijd:** Puberteit speelt een rol in identiteitsvorming en sociale invloeden op gedrag [24](#page=24).
* **Gender en gender normen:** Neiging om bepaalde normen te volgen kan gedrag beïnvloeden [24](#page=24).
* **Culturele invloeden:** Spelen een rol in gezondheidsgedrag [24](#page=24).
### Persoonlijkheid
* **3-factoren model Eysenck:** Extraversie, neuroticisme, psychoticisme [25](#page=25).
* **Big 5 model Costa & McCrae (OCEAN):** Openheid, consciëntieusheid, extraversie, aangenaamheid, neuroticisme [25](#page=25).
* **Consciëntieusheid:** Geassocieerd met minder risicovol en meer gezondheidsbevorderend gedrag [25](#page=25).
* **Neuroticisme:** Gerelateerd aan ongezond gedrag en hoger gebruik van gezondheidszorg [25](#page=25).
* **Big-5 kenmerken:** Bieden onvoldoende op zichzelf staande verklaring voor gedrag; niet deterministisch [25](#page=25).
* **Locus of Control (LoC):** Mate waarin verantwoordelijkheid voor gebeurtenissen aan zichzelf (intern) of externe factoren wordt toegeschreven [25](#page=25).
* **Health Locus of Control (HLOC):** Interne, externe/toeval, en gezaghebbende andere dimensies [25](#page=25).
* **Interne HLOC:** Gerelateerd aan hogere zelfeffectiviteit, mits waarde gehecht wordt aan gezondheid [25](#page=25).
* **Dispositioneel pessimisme:** Overwegend negatieve kijk op het leven, indirect gerelateerd aan minder gezond zijn [25](#page=25).
### Zelfbeschikkingstheorie (Deci & Ryan)
* **Intrinsieke motivatie:** Gedreven door inherente persoonlijke bevrediging (autonomie, competentie, verbondenheid) [25](#page=25).
* **Extrinsieke motivatie:** Gedreven door externe straffen of beloningen [25](#page=25).
### Sociale invloeden
* **Sociaal leren:** Blootstelling aan en observatie van gedrag en ervaringen van anderen [26](#page=26).
* **Ouders en peers:** Hebben bepalende invloed op gezondheidsgedrag [26](#page=26).
* **Subjectieve sociale normen:** Normen over wat gedaan zou moeten worden (injunctief) of wat populair is (descriptief) [26](#page=26).
### Zelfregulatie van gedrag
---
# Modellen voor gedragsverandering en hun toepassing
### Core idea
* Gedragsverandering is een proces dat in verschillende fasen verloopt, waarbij niet elke fase dezelfde interventies vereist [36](#page=36).
* Modellen helpen bij het strategisch bepalen van interventies op basis van de fase waarin iemand zich bevindt [36](#page=36).
* Interventies kunnen gericht zijn op het motiveren van gedragsverandering of op het concreet ondersteunen bij het veranderen van gedrag [36](#page=36).
### Key facts
* Het Precede-Proceed model analyseert kosten-baten en identificeert gedragsinvloeden vóór een interventie [35](#page=35).
* De Precede fase omvat een contextuele diagnose in vier vormen: sociale context, epidemiologisch, educatief/ecologisch, en beleidsdiagnose [35](#page=35).
* De Proceed fase omvat de implementatie en evaluatie van geplande interventies (proces, effect, uitkomst evaluatie) [35](#page=35).
* De Health Action Process Approach (HAPA) onderscheidt twee hoofdfasen: het bepalen van doelen/intentie/motivatie en het concreet ondersteunen bij gedragsverandering [36](#page=36).
* Intentie/motivatie correleert niet altijd sterk met effectieve gedragsverandering [36](#page=36).
### Key concepts
* **Precede-Procede Model:**
* **Predispositionele factoren:** Kennis, attitudes, overtuigingen, zelfeffectiviteit [35](#page=35).
* **Faciliterende factoren:** Omgevingsfactoren die gedragsverandering ondersteunen (bv. hulpbronnen) [35](#page=35).
* **Versterkende factoren:** Beloning of bekrachtiging van gewenst gedrag (bv. sociale steun) [35](#page=35).
* **HAPA-model fasen:**
* **Motivatiefase:** Formuleren van intentie tot gedragsverandering [33](#page=33).
* **Volitiefase:** Bewust plannen om intentie om te zetten in handelen, met gedetailleerde implementatie-intenties [33](#page=33).
* **Zelfeffectiviteit:** Geloof in eigen kunnen om initiatief te nemen, om te gaan met moeilijkheden en te herstellen na terugval [33](#page=33).
### Implications
* Interventies moeten worden afgestemd op de specifieke fase van gedragsverandering waarin iemand zich bevindt [36](#page=36).
* Factoren zoals zelfeffectiviteit, resultaatverwachting en percepties van bedreiging beïnvloeden de motiverende fase [33](#page=33).
* Voor complexe gedragsveranderingen met veel barrières is de volitiefase en gedetailleerde implementatie-intenties cruciaal [33](#page=33).
* De effectiviteit van interventies is wisselvallig en vereist zorgvuldige evaluatie [35](#page=35).
### Common pitfalls
* Beperkte aandacht voor sociale invloeden in sommige modellen (bv. HAPA) [33](#page=33).
* Beperkte aandacht voor onbewuste of niet-bewuste processen in sommige modellen (bv. HAPA) [33](#page=33).
* Gedragsverandering is moeilijk te meten, vooral de lange-termijn effecten op gezondheid [35](#page=35).
---
# Methoden voor het veranderen van gedrag op omgevings- en individueel niveau
### Kernideeën
* Gedragsverandering verloopt in fases, met specifieke interventies per fase [36](#page=36).
* Interventies kunnen worden opgedeeld in populatieniveau (motiveren) en individueel niveau (veranderen) [36](#page=36).
* Het aanpassen van de omgeving kan gedrag veranderen zonder bewuste attitudeverandering [40](#page=40).
* Observationeel leren via rolmodellen is een methode voor gedragsverandering [41](#page=41).
### Populatieniveau: Motiveren tot verandering
#### Informatieverstrekking
* Directe impact van informatiecampagnes is vaak beperkt, behalve bij nieuwe informatie of als onderdeel van multimodale interventies [37](#page=37).
* Informatieve boodschappen kunnen gericht zijn op resultaatverwachting, persoonlijke relevantie, positieve attitude, zelfeffectiviteit, descriptieve normen, subjectieve normen, en persoonlijke/morele normen [37](#page=37).
* Targeted campagnes zijn effectiever dan algemene campagnes [40](#page=40).
#### Elaboration-likelihood model
* Onderscheidt twee routes van informatieverwerking: de centrale (rationele) en de perifere (indirecte) route [38](#page=38).
* Centrale route is effectief bij motivatie, gelegenheid en capaciteit voor verwerking [38](#page=38).
* Perifere cues (bv. aantrekkelijkheid bron) kunnen beïnvloeden wanneer de centrale route niet aanwezig is [38](#page=38).
#### Angst en framing
* Angstboodschappen zijn populair maar relatief ineffectief; ze kunnen leiden tot angstbeheersing (vermijding) in plaats van gevaarbeheersing [38](#page=38).
* Effectieve angstboodschappen moeten gecombineerd worden met een boodschap om de gevreesde uitkomst te vermijden [39](#page=39).
* Framing benadrukt de gevolgen van (niet)handelen [39](#page=39).
* Positieve (winst) framing en negatieve (verlies) framing bestaan; positieve framing is sterker gerelateerd aan gedragsverandering [39](#page=39).
#### Afstemmen op doelgroep
* Generieke boodschappen zijn vaak niet relevant of afgestemd op specifieke groepen [39](#page=39).
* Informatie moet worden afgestemd op demografische, psychologische kenmerken en relevante cues/boodschappers [39](#page=39).
### Veranderen van gedrag op omgevingsniveau
#### Omgeving structureren (Nudging)
* Omgevingsfactoren aanpassen om gedrag te stimuleren zonder bewuste attitudeverandering [40](#page=40).
* Kosten/barrières van gezond gedrag minimaliseren, en van ongezond gedrag maximaliseren [40](#page=40).
* Nudges spelen in op gedrag, zijn eenvoudig, vereisen geen bewuste afweging, behouden keuzevrijheid, en hebben geen externe beloning/regulering nodig [40](#page=40).
* Negatieve cues uit de omgeving, zoals reclame voor ongezond gedrag, kunnen aanzetten tot ongezond gedrag [41](#page=41).
#### Verandering modelleren (Observationeel leren)
* Attitudes, zelfeffectiviteit of vaardigheden aanleren via observatie van anderen [41](#page=41).
* Drie basismodellen: levend, symbolisch, en verbaal instructie [41](#page=41).
* Effectiviteit vereist aandacht, retentie, reproductie en beloning [41](#page=41).
#### Bekendheid geven aan gedragsverandering
* Gebruikmaken van bepalende individuen of groepen gebaseerd op de diffusie van innovatie theorie [42](#page=42).
* Identificeren en betrekken van "early adopters" bij interventies [42](#page=42).
### Gedragsverandering op individueel niveau
#### Motiverende gespreksvoering
---
# het detecteren en interpreteren van ziekte-signalen
### Kernidee
* Ziekte wordt opgemerkt door veranderingen in lichamelijke of geestelijke signalen en functies [53](#page=53).
* Deze signalen kunnen objectieve indicatoren zijn, maar de interpretatie als ziekte is subjectief [53](#page=53).
* Detectie en interpretatie worden beïnvloed door zowel bottom-up (signaalsterkte) als top-down (aandacht, verwachtingen) processen [53](#page=53) [54](#page=54).
### Belangrijke feiten
* 70-80% van de mensen nemen lichamelijke signalen waar, maar beschouwen zichzelf niet direct als ziek [53](#page=53).
* Lichamelijke signalen moeten concurreren met andere zintuiglijke informatie (competition of cues) [53](#page=53) [54](#page=54).
* Afleiding kan een nuttige vorm van symptoombestrijding zijn [53](#page=53) [54](#page=54).
* 30-50% van de symptomen in de eerstelijnszorg zijn somatisch onverklaarbaar [55](#page=55).
* Ziekteangststoornis (hypochondrie) kenmerkt zich door preoccupatie met ziekte, lichte of afwezige klachten, hoge angst en excessief gezondheidsgedrag [54](#page=54).
### Belangrijke concepten
* **Competition of cues:** Lichamelijke signalen concurreren met andere zintuiglijke informatie voor aandacht [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Bottom-up invloeden:** Signalen die door hun intensiteit (langdurig, nieuw, pijnlijk) meer aandacht trekken [54](#page=54).
* **Top-down invloeden:** Factoren zoals bestaande ziekte, beschikbaarheidsbias, confirmation bias, persoonlijkheid, comorbiditeit en gendersocialisatie vergroten de kans op detectie en perceptie van symptomen [54](#page=54).
* **Ziektepercepties:** 'Gezond verstand' aannames en overtuigingen over de betekenis en gevolgen van symptomen, gevormd door ervaring en socialisatie [55](#page=55).
* **Ziekteprototypen:** Cognitieve schema's met prototypische verwachtingen en overtuigingen rond een bepaalde ziekte [55](#page=55).
* **Ziekterepresentaties:** Impliciete overtuigingen van een patiënt over zijn/haar eigen ziekte, ontstaan na het ervaren van een symptoom of krijgen van een diagnose [56](#page=56).
* **Causale attributies:** Waar iemand de 'oorzaak' van symptomen of ziekte lokaliseert [58](#page=58).
* **Sociale identiteit:** De beleving van tot een sociale groep te behoren, met bijbehorende subjectieve normen die symptoominterpretatie kunnen beïnvloeden [58](#page=58).
### Implicaties
* Ziektepercepties bepalen de interpretatie van ziekte-ernst en de bereidheid om hulp te zoeken [55](#page=55).
* Ziekteprototypen zijn een belangrijke voorspeller voor ziekte-interpretatie en uitstel van medische hulp [55](#page=55).
* Ziekterepresentaties zijn voorspellend voor het zoeken naar medische behandeling, zelfverzorgend gedrag, invaliditeit, angst, depressie en levenskwaliteit [57](#page=57).
* Ervaren controle over de gezondheid leidt tot meer adaptieve uitkomsten [58](#page=58).
* Causale attributies bepalen copinggedrag en kunnen leiden tot self-preservation bias [58](#page=58).
### Veelvoorkomende valkuilen
* Het onderschatten of minimaliseren van onverklaarde lichamelijke symptomen die echt lijden veroorzaken [55](#page=55).
* Opletten voor dualisme bij onverklaarde lichamelijke symptomen; niet elke onverklaarde klacht is direct psychologisch [55](#page=55).
* Self-preservation bias kan leiden tot minder adaptief gezondheidsgedrag [58](#page=58).
---
# Het medisch consult en communicatie
### Kernidee
* Een medisch consult is een interactie waarin artsen en patiënten informatie uitwisselen om diagnostische en therapeutische beslissingen te ondersteunen [60](#page=60).
* Communicatievaardigheden zijn cruciaal voor de kwaliteit van het consult en patiënttevredenheid [62](#page=62).
* Verschuivingen in de machtsverhouding en patiëntgerichte benaderingen beïnvloeden de consultvoering [60](#page=60) [61](#page=61).
### Kernfeiten
* Ziektegedrag omvat medische hulp inroepen, zelfmedicatie, rusten, steun zoeken, en symptomen negeren [59](#page=59).
* Uitstelgedrag (van hulp zoeken) is sterk gerelateerd aan morbiditeit en mortaliteit [59](#page=59).
* Uitstelgedrag kent 3 fasen: beoordelings-, ziekte-, en handelingsuitstel [59](#page=59).
* Redenen voor uitstelgedrag zijn divers, zoals onderschatting van ernst, angst, of financiële zorgen [59](#page=59).
* Mensen zoeken hulp omdat ze symptomen ernstig achten, erger voorkomen, of informatie wensen [60](#page=60).
* Een consult heeft 5 fasen: werkrelatie, reden consult, onderzoek, bespreking aandoening, en vervolg [60](#page=60).
* Kenmerken van een effectief consult zijn kennis, relatieopbouw, probleemidentificatie, patiëntinzicht, tijdsefficiëntie, en besluitvorming [60](#page=60) [62](#page=62).
* De samenwerking tussen patiënt en zorgverlener kan ondermijnd worden door verschillende doelstellingen [62](#page=62).
### Kernconcepten
* **Macht tijdens het consult**: Verhouding tussen zorgverlener centraal en patiënt centraal, evoluerend naar gezamenlijke besluitvorming [60](#page=60) [61](#page=61).
* **Paternalisme**: Zorgverlener neemt beslissingen, patiënt accepteert passief [60](#page=60).
* **Consumentisme**: Patiënt accepteert geen beslissingen meer en neemt deel als consument [60](#page=60).
* **Gezamenlijke besluitvorming**: Patiënt en zorgverlener beslissen samen, vereist 3 stappen (keuze, opties, beslissing) [61](#page=61).
* **Patiëntgerichte benaderingen**: Gericht op patiënttevredenheid, vertrouwen, zelfzorg, en welbevinden [61](#page=61).
* **Health Locus of Control**: De overtuiging van waar de controle over een toestand ligt (intern, extern, of bij gezaghebbende anderen) [61](#page=61).
* **Communicatievaardigheden**: Reflectie en spiegelen zijn belangrijk om empathie te tonen en informatie te ontlokken [62](#page=62).
### Implicaties
* Uitstelgedrag kan ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid [59](#page=59).
* Patiëntgerichte benaderingen leiden tot hogere tevredenheid, ondanks vergelijkbare medische uitkomsten [61](#page=61).
* Er bestaat een perceptiekloof tussen artsen en patiënten over de mate van patiëntgerichtheid [61](#page=61).
* Communicatievaardigheden van de zorgverlener zijn essentieel voor patiënttevredenheid en informatie-uitwisseling [62](#page=62).
* Taalgebruik, inclusief jargon en framing, beïnvloedt begrip en attitudes van de patiënt [63](#page=63).
* Culturele en taalverschillen kunnen de effectiviteit van het consult en de diagnose beïnvloeden [63](#page=63).
### Mogelijke valkuilen
* Artsen die jargon gebruiken of informatie niet duidelijk overbrengen, belemmeren de patiënt [63](#page=63).
---
# Communicatie en therapietrouw in de zorg
### Slechtnieuwsgesprek
* Een slechtnieuwsgesprek is een interactie tussen een zorgverlener en een patiënt (en/of naasten) om slecht nieuws te delen, zoals een ernstige diagnose of slechte prognose [65](#page=65).
* Dit type gesprek is stressvol voor zowel de patiënt als de zorgverlener [65](#page=65).
* Historisch werd de kans op overlijden vaak niet direct aan de patiënt verteld, maar aan familieleden, wat ethisch belastend was [65](#page=65).
* Huidige opvatting is dat patiënten recht hebben op informatie over hun eigen prognose [65](#page=65).
* De manier waarop slecht nieuws wordt gebracht, is cruciaal voor het welzijn van de patiënt [65](#page=65).
### SPIKES-model slechtnieuwsgesprek
* **Voorbereiding:** Mentale oefening van het gesprek en voorbereiden van de fysieke setting (privacy, naasten betrekken, zitten, contact maken, regie over tijd) [65](#page=65).
* **Perceptie van patiënt:** Evalueren van het inzicht van de patiënt in de situatie en eventuele onrealistische verwachtingen [65](#page=65).
* **Uitnodiging patiënt:** Nagaan hoeveel de patiënt wil weten en toestemming verkrijgen voor het delen van informatie [65](#page=65).
* **Informatie verstrekken:** Slecht nieuws delen met verbale waarschuwingssignalen, vermijden van jargon, informatie in kleine porties geven en controleren op begrip [66](#page=66).
* **Omgaan met emoties:** Observeren, identificeren, achterhalen en erkennen van de emoties van de patiënt met empathische reacties en eventueel fysieke troost [66](#page=66).
* **Strategie en samenvatting:** Controleren van begrip en bespreken van een duidelijk behandelplan, indien mogelijk via gedeelde besluitvorming [66](#page=66).
### Therapietrouw
* Therapietrouw is het uitvoeren van therapeutische handelingen in overeenstemming met medische adviezen van de zorgverlener [66](#page=66).
* Het is een belangrijke voorspeller voor het succes van medische interventies [66](#page=66).
* Twee groepen: innemen van medicatie volgens voorschrift en doorvoeren van gedrags- of leefstijlveranderingen [66](#page=66).
* De WHO schat dat de helft van de medicatie voor chronische ziekten niet volgens voorschrift wordt ingenomen [66](#page=66).
### Benaderingen van therapietrouw
* **Compliantie:** Het rechtstreeks opvolgen van adviezen door de patiënt, vanuit een biomedisch en paternalistisch perspectief [66](#page=66).
* **Adherentie:** Het opvolgen van adviezen vanuit een gelijkwaardige relatie, rekening houdend met individuele en omgevingsfactoren [66](#page=66).
* **Concordantie:** Een gezamenlijk bereikte overeenkomst na volledige informatie over voor- en nadelen, gebaseerd op gezamenlijke besluitvorming [66](#page=66).
### Redenen suboptimaal gebruik medicatie
* **Behandelingsfactoren:** Misverstanden, complexiteit, angst voor bijwerkingen, onduidelijk voordeel, slechte patiënt-zorgverlener relatie [67](#page=67).
* **Psychologische factoren:** Depressie/angst, emotioneel gerichte coping, overtuigingen rond medicijngebruik [67](#page=67).
* **Sociale factoren:** Opleidingsniveau, werkloosheid, sociale steun, ziekteovertuigingen van ouders [67](#page=67).
### Maximaliseren medicatiegebruik (Ley's model)
* **Inzicht:** Patiënt moet de ziekte, symptomen en medicatie begrijpen [67](#page=67).
* **Onthouden:** Patiënt moet de informatie kunnen onthouden; 40-80% van consultinformatie wordt op korte termijn vergeten [67](#page=67).
* Therapietrouw is groter bij gezamenlijke besluitvorming (concordantie) [67](#page=67).
* Vermijd louter biomedische aanpak en besteed aandacht aan sociale en emotionele problemen [67](#page=67).
### Medicatie blijven nemen
### Doorvoeren gedrags-/leefstijlveranderingen
---
# Aanpassing aan ziekte en welzijn
### Kernidee
* Aanpassing aan ziekte vereist zowel fysieke als psychologische en sociale aanpassing [69](#page=69).
* Verschillende modellen bieden perspectieven op hoe individuen zich aanpassen aan ziekte [69](#page=69).
### Leventhal's zelfregulatiemodel
* Dit model, eerder behandeld, is ook van toepassing op aanpassing aan ziekte en consultatie [69](#page=69).
* Het model benadrukt de processen die plaatsvinden bij aanpassing [69](#page=69).
### Biopsychosociaal aanpassingsmodel (Taylor)
* Focus op de impact van emoties en cognities op sociaal functioneren en dagelijkse activiteiten [69](#page=69).
* Drie essentiële taken bij aanpassing:
* Zoeken naar betekenis in de ziekte-ervaring [69](#page=69).
* Verkrijgen van controle over de ervaring (bv. door therapie trouw) [69](#page=69).
* Herstellen van het eigen zelfvertrouwen [69](#page=69).
### Gefaseerde ziekterespons modellen
* **Morse & Johnson:**
* Fase 1: Onzekerheid over symptomen [69](#page=69).
* Fase 2: Ontwrichting met crisis en afhankelijkheid van zorg [69](#page=69).
* Fase 3: Streven naar herstel door actieve coping [69](#page=69).
* Fase 4: Herstel van welzijn door acceptatie [69](#page=69).
* **Kübler-Ross (5 fasen rouwverwerking):**
* Fase 1: Ontkenning [69](#page=69).
* Fase 2: Woede [69](#page=69).
* Fase 3: Onderhandeling [70](#page=70).
* Fase 4: Depressie [70](#page=70).
* Fase 5: Aanvaarding [70](#page=70).
### Bedenkingen bij gefaseerde modellen
* Fasen worden niet altijd doorlopen of in vaste volgorde [70](#page=70).
* Individuen kunnen wisselen tussen fasen [70](#page=70).
* Niet iedereen bereikt acceptatie [70](#page=70).
* Modellen kunnen patiënten stigmatiseren en vereisen op maat gesneden zorg [70](#page=70).
### Stress en gezondheid
* **Directe route:** Stress beïnvloedt het immuunsysteem, verhoogt risico op hart- en vaatziekten en sommige kankers [71](#page=71).
### Benaderingen van stress
### Coping
### Stress-gerelateerde aandoeningen
### Sociale steun
### Stressmanagement
---
## Aanleren ontspanningsvaardigheden
### Fasen van aanleren
* Drie fasen: aanleren elementaire vaardigheden, registreren van spanning, toepassen in stressvolle situaties [83](#page=83).
* Fase 1: Oefenen onder begeleiding en thuis met audio-opnames [83](#page=83).
* Fase 2: Zelfstandig identificeren van spanningsmomenten, oorzaken, gedachten, emoties en gedrag via spanningsdagboek [83](#page=83).
* Fase 3: Integreren van ontspanningsoefeningen in het dagelijks leven [83](#page=83).
### Spanningsdagboek
* Bevraagt momenten van spanning, ontspanning, gedrag en gedachten [83](#page=83).
## Cognitieve interventies
### Zelfspraak
* Vervangen van stressvolle gedachten door vooraf gerepeteerde, stressreducerende gedachten [83](#page=83).
* Functies: geruststelling en geheugensteuntjes voor coping [83](#page=83).
### Cognitieve herstructurering
* Complexe interventies om irrationele gedachten te identificeren en veranderen [84](#page=84).
* Onderscheidt oppervlakte cognities (directe gedachten) en dieperliggende schema's (kerncognities) [84](#page=84).
* Behandelt automatische negatieve overtuigingen als hypothesen die onderzocht moeten worden [84](#page=84).
* Gebruikt technieken zoals socratische dialoog en huiswerkopdrachten [84](#page=84).
* Wordt bij voorkeur binnen een therapeutische setting geleid [84](#page=84).
## Gedrag trainen
* Aanleren van gedrag om de impact van stress te beperken [84](#page=84).
* Kan variëren van eenvoudige tot complexe gedragsveranderingen [84](#page=84).
* Inoefenen via rollenspel en evaluatie van effectiviteit in de praktijk [84](#page=84).
## Stressinoculatietraining
* Evidence-based methode voor stress- en angstgerelateerde aandoeningen [84](#page=84).
* Gebaseerd op het principe van inoculatie (blootstelling aan kleine doses stress) [84](#page=84).
* Verloopt in drie fasen: educatiefase, acquisitie- en oefenfase, en applicatiefase [85](#page=85).
* Fase 2 omvat cognitieve herstructurering en aanleren van copingvaardigheden [85](#page=85).
* Fase 3 omvat toepassing van vaardigheden in de praktijk met graduele blootstelling [85](#page=85).
## Graded exposure
* Blootstelling aan stelselmatig toenemende stressvolle ervaringen [85](#page=85).
* Opgebouwd op basis van subjectieve stresservaring (schaal 0-100) [85](#page=85).
## e generatie cognitief-gedragsmatige therapieën
* Aanname: niet-helpende gedachten zijn deel van menselijke ervaring en moeilijk te veranderen [85](#page=85).
* Focus op acceptatie van onaangename ervaringen en doelgerichte actie [85](#page=85).
* Sterk verbonden met mindfulness [85](#page=85).
### Mindfulness-based stress reductie (MBSR)
### Acceptatie en commitment therapie (ACT)
## Oorzaken van stress aanpakken
### Fundamentele beperkingen van stressmanagementtraining
### Oorzaken van stress veranderen binnen bedrijven
### Stress minimaliseren in ziekenhuisomgeving
---
# De fysiologische reactie van het lichaam op stress
### Kernidee
* Stress wordt gedefinieerd als de niet-specifieke respons van het organisme op vereisten uit de omgeving [73](#page=73).
* De focus ligt op biologische en fysiologische processen die de invloed van stress op het lichaam en mogelijke ziekten verklaren [73](#page=73).
### Belangrijke feiten
* Het autonome zenuwstelsel, specifiek het sympathische zenuwstelsel, wordt geactiveerd tijdens stress [73](#page=73).
* Activatie van het sympathisch zenuwstelsel leidt tot verhoogde 'arousal' en de 'fight-or-flight' reactie [73](#page=73).
* Het sympathisch-adrenomedullaire (SAM) systeem geeft catecholamines, adrenaline en noradrenaline af [73](#page=73).
* Het hypothalamus-hypofyse-bijnier (HPA) systeem zorgt voor een langer durende stressreactie door afgifte van glucocorticoïden, zoals cortisol [73](#page=73).
* Cortisol dient als energiebron door glucose- en vetopname te remmen, en onderdrukt het immuunsysteem door ontstekingsreacties te remmen [73](#page=73).
* Allostase is het regulerende vermogen van het lichaam om terug te keren naar homeostase na aanpassing aan omgevingsvereisten [74](#page=74).
* Allostatic load ontstaat wanneer fysiologische systemen overbelast raken door herhaalde of chronische stress, wat terugkeer naar homeostase bemoeilijkt [74](#page=74).
* De fysiologische stressreactie zelf, niet de stressor, veroorzaakt ziekte [74](#page=74).
### Belangrijke concepten
* **Somatisch zenuwstelsel**: Controleerbare lichaamsfuncties [73](#page=73).
* **Autonoom zenuwstelsel**: Automatische lichaamsfuncties [73](#page=73).
* **Parasympatisch zenuwstelsel**: Verantwoordelijk voor 'rest & digest' en werkt tegengesteld aan het sympathisch zenuwstelsel [73](#page=73).
* **Algemeen aanpassingssyndroom (Selye)**: Een model dat de reactie op stress in fasen beschrijft (alarm, weerstand, uitputting) [74](#page=74).
* **Acute vs. Chronische stress**: De duur van de fysiologische reactie bepaalt of deze gunstig of ongunstig is [74](#page=74).
### Implicaties
* Langdurig verhoogde cortisolwaarden worden geassocieerd met onderdrukking van het immuunsysteem, verhoogde bloeddruk, en hartritmestoornissen [74](#page=74).
* Langdurige afgifte van adrenaline en noradrenaline kan leiden tot onderdrukking van cellulaire immuniteit, trombosevorming en slaapproblemen [74](#page=74).
* De focus op stress als fysiologische reactie verklaart de directe relatie tussen stress en gezondheid, maar niet de indirecte [74](#page=74).
* Deze benadering negeert individuele verschillen in reactie op stressoren [74](#page=74).
* De niet-specifieke respons kan de verschillende belevingen van diverse stressoren niet volledig verklaren [74](#page=74).
### Veelvoorkomende valkuilen
* Niet-specifieke respons: de reactie is altijd hetzelfde ongeacht de stressor [73](#page=73).
* Individuele verschillen in reactie worden niet meegenomen [74](#page=74).
---
# Stress-gerelateerde aandoeningen en sociale steun
### Stressoren en aandoeningen
* **Posttraumatische stressstoornis (PTSS):** Reactie op traumatische gebeurtenis die ernstige bedreiging inhoudt voor fysieke integriteit en leven [77](#page=77).
* Type I: Eenmalige, acute, onverwachte en kortdurende gebeurtenissen [78](#page=78).
* Type II: Herhaalde traumatisering [78](#page=78).
* Symptomen: Herbeleving, vermijding van trauma-gerelateerde stimuli, langdurige spanning [78](#page=78).
* **Burnout:** Toestand van mentale en fysieke uitputting door chronische stress, gerelateerd aan de laatste fase van Selye's algemene aanpassingssyndroom [78](#page=78).
* Kern symptomen: Uitputting, depersonalisatie/cynisme, verminderde persoonlijke prestaties [78](#page=78).
* **Job demands-resources model:** Identificeert werkgerelateerde stressoren (bv. hoge werkdruk, lage autonomie) en persoonlijke/werkgerelateerde bronnen (bv. optimisme, sociale steun) [78](#page=78).
### Sociale steun
* Sterke sociale netwerken correleren met minder stress, betere gezondheid en een langer leven [79](#page=79).
* Subjectief ervaren steun is een sterkere voorspeller voor gezondheid dan werkelijk ontvangen steun [79](#page=79).
* Sociale isolatie en eenzaamheid zijn risicofactoren voor negatieve gezondheidsuitkomsten [79](#page=79).
* **Soorten sociale steun:**
* Emotionele steun (empathie, affectie) [79](#page=79).
* Ondersteuning door respect (aanmoediging, bekrachtiging) [79](#page=79).
* Tastbare/instrumentele steun (financiële, materiële hulp) [79](#page=79).
* Informatieve ondersteuning (advies, feedback) [79](#page=79).
* Netwerkondersteuning (integratie in sociale groep) [79](#page=79).
* **Relatie met gezondheid:**
* Directe effecten hypothese: Sociale steun is altijd gunstig [79](#page=79).
* Bufferingshypothese: Sociale steun beschermt tegen negatieve effecten van stress [79](#page=79).
### Stressmanagementtraining (2e generatie CGT)
* **Kern aanname:** Irrationele of foutieve gedachten liggen aan de basis van stress en negatieve emoties [80](#page=80).
* **Irrationele gedachten/denkfouten:**
* Catastrofaal denken: Gebeurtenis als volledig negatief beschouwen [80](#page=80).
* Overmatig generaliseren: Conclusie trekken op basis van één incident [80](#page=80).
* Arbitraire inferentie: Conclusie trekken zonder bewijs [80](#page=80).
* Selectieve abstractie: Concentreren op één detail buiten context [80](#page=80).
### Stressmanagementtraining (3e generatie CGT)
### Oorzaken van stress aanpakken
### Pijn
---
## Stress-gerelateerde aandoeningen en sociale steun (deel 2)
### Psychosociale invloeden op pijn
* Psychologische en sociale factoren beïnvloeden pijnbeleving, wat buiten louter biologische modellen valt [93](#page=93).
* Deze factoren omvatten stemming, aandacht, cognitie en de sociale context [93](#page=93).
### Stemming en pijn
* Chronische pijn en stemmingsstoornissen (angst, depressie) zijn sterk gerelateerd, met een complexe wederkerige relatie [94](#page=94).
* Stress en beperkingen door pijn kunnen depressie veroorzaken [94](#page=94).
* Depressieve personen concentreren zich sneller op lichamelijke signalen en interpreteren deze als pijnlijk [94](#page=94).
* Experimenteel onderzoek toont aan dat depressieve mensen gelijke prikkels als pijnlijker ervaren en minder tolereren [94](#page=94).
* Kortdurende stemmingsverandering heeft een directe invloed op de pijnbeleving [94](#page=94).
### Aandacht en pijn
* Stemming beïnvloedt de aandacht die aan pijn besteed wordt [94](#page=94).
* Concentratie op pijn verhoogt de impact; focus op andere zaken vermindert deze [94](#page=94).
* Aandachtsbias (overgevoeligheid voor pijn) kan leiden tot chronische pijn zonder duidelijke oorzaak [94](#page=94).
### Cognitie en pijn
* Gedachten over de aard en gevolgen van pijn beïnvloeden de pijnbeleving [94](#page=94).
* Attributies over de oorzaak van pijn (bv. levensbedreigende ziekte vs. onschuldige ziekte) verhogen de intensiteit [94](#page=94).
* Hoge zelfeffectiviteit in pijnverdraging leidt tot minder functionele beperkingen [94](#page=94).
* Geloof in de mogelijkheid om pijn te beheersen beïnvloedt de bereidheid tot pijninterventies [94](#page=94).
### Placebo- en nocebo-effect
* Het placebo-effect toont de invloed van cognities op pijnbeleving [94](#page=94).
* Een placebo is een voorgeschreven behandeling zonder werkzaam effect, waarbij de patiënt positief reageert door geloof [94](#page=94).
* 7% tot 50% van patiënten rapporteert minder pijn na een placebo, met variatie door factoren zoals toediening en kleur [95](#page=95).
* Placebo-effecten hebben ook fysiologische effecten, niet enkel subjectieve [95](#page=95).
* Het nocebo-effect treedt op wanneer negatieve verwachtingen over een behandeling voor meer pijn zorgen [95](#page=95).
### Socio-communicatie bij pijn
* Communicatie over pijn kan pijn sociaal maken en voordelen hebben [95](#page=95).
* Pijncommunicatie kan verbaal, non-verbaal, opzettelijk of incidenteel zijn [95](#page=95).
* Mensen zijn goed getraind in het uiten en begrijpen van pijn [95](#page=95).
* Primaire winst: uitingen van pijn leiden tot afname van een aversieve stimulus (bv. overnemen van een taak) [95](#page=95).
* Secundaire winst: pijn heeft positieve gevolgen (bv. sympathie, zorg) [95](#page=95).
* Tertiaire winst: plezier of voldoening die anderen ervaren bij het bijstaan van de patiënt [95](#page=95).
### Poortcontroletheorie
### Meten van pijn
### Omgaan met pijn
### Internationale en lokale gezondheidsverschillen
### Sociaaleconomische status (SES) en gezondheid
### Stress en omgevingsfactoren bij lagere SES
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Gedragsmodellen | Theoretische kaders die proberen te verklaren waarom bepaald gedrag niet wordt vertoond en welke interventies mogelijk zijn om dit gedrag te bevorderen. |
| Proximale invloeden | Specifieke opvattingen en attitudes die direct invloed hebben op het gezondheidsgedrag van een persoon. Deze factoren bevinden zich dicht bij het individu. |
| Distale invloeden | Externe, stabiele factoren die indirect op gedrag inwerken door andere, meer proximale factoren te beïnvloeden. Deze factoren bevinden zich buiten het individu. |
| Mediërende variabele | Een variabele die de relatie tussen twee andere variabelen kan verklaren door een tussenliggend mechanisme aan te tonen. |
| Modererende variabele | Een variabele die de omstandigheden bepaalt waaronder een relatie tussen twee andere variabelen wel of niet bestaat. |
| Sociaal-economische status (SES) | Een distale factor die invloed kan hebben op de perceptie van gezondheid en daarmee op gezondheidsgedrag, vaak via mediërende variabelen. |
| Locus of Control (LoC) | De mate waarin iemand de verantwoordelijkheid voor gebeurtenissen toeschrijft aan zichzelf (intern) of aan externe factoren (extern). |
| Health Locus of Control (HLOC) | Specifieke dimensies van Locus of Control gericht op gezondheid, onderverdeeld in intern, extern/toeval en gezaghebbende andere. |
| Zelfbeschikkingstheorie (Zelfdeterminatietheorie) | Een theorie die de motivatie voor gedrag verklaart vanuit intrinsieke (persoonlijke bevrediging) en extrinsieke (externe beloningen/straffen) bronnen. |
| Intrinsieke motivatie | Motivatie die voortkomt uit inherente persoonlijke bevrediging, plezier of persoonlijke voldoening, zoals autonomie, competentie en verbondenheid. |
| Extrinsieke motivatie | Motivatie die voortkomt uit extern gesitueerde straffen of beloningen, of omdat het gedrag verwacht wordt door de omgeving. |
| Sociale invloeden | De effecten van blootstelling aan en observatie van het gedrag en de ervaringen van anderen, inclusief de invloed van ouders, peers en sociale normen. |
| Motivatiefase | De fase waarin een intentie tot gedragsverandering wordt geformuleerd, mede bepaald door zelfeffectiviteit, resultaatverwachting en percepties omtrent de ernst van een bedreiging. |
| Volitiefase | De fase die gericht is op de instandhouding van gedrag en het proces van bewuste planning om een intentie om te zetten in handelen, met name belangrijk voor complexe gedragsveranderingen en het formuleren van gedetailleerde implementatie-intenties. |
| Zelfeffectiviteit | Het geloof in het eigen kunnen om een bepaald gedrag te initiëren, om te gaan met moeilijke momenten tijdens de gedragsverandering, en te herstellen na een terugval. |
| Implementatie-intenties | Gedetailleerde plannen die specificeren wat, waar, wanneer en hoe een intentie tot gedragsverandering zal worden omgezet in actie, cruciaal voor de volitiefase. |
| Precede-proceed model | Een model dat de planning van interventies voor gedragsverandering structureert, waarbij de "Precede"-fase zich richt op het identificeren van gedragsinvloeden en de "Proceed"-fase op de implementatie en evaluatie van de interventie. |
| Predispositionele factoren | Factoren die gedragsverandering beïnvloeden, zoals kennis, attitudes, overtuigingen en zelfeffectiviteit met betrekking tot het te veranderen gedrag. |
| Faciliterende factoren | Omgevingsfactoren die gedragsverandering kunnen ondersteunen, bijvoorbeeld de beschikbaarheid van hulpbronnen. |
| Versterkende factoren | Elementen die een gewenste gedragsverandering belonen of bekrachtigen, zoals sociale steun, economische beloningen of sociale normen. |
| Epidemiologische diagnose | Een diagnose binnen het Precede-proceed model die zich richt op het identificeren van biopsychosociale risicofactoren die statistisch gerelateerd zijn aan gezondheidsproblemen. |
| Educatieve/ecologische diagnose | Een diagnose binnen het Precede-proceed model die onderzoekt of risicofactoren beïnvloedbaar zijn door gedragsverandering en hoe deze gedragsverandering mogelijk gemaakt kan worden. |
| Proces evaluatie | Een evaluatie binnen de "Proceed"-fase van het Precede-proceed model die nagaat hoe een interventie werd ervaren en of deze deed wat het beoogde, vanuit het perspectief van de deelnemers. |
| Effect evaluatie | Een evaluatie binnen de "Proceed"-fase van het Precede-proceed model die onderzoekt welk effect een interventie had op het specifieke doelgedrag of de beoogde uitkomsten. |
| Slechtnieuwsgesprek | Een gesprek tussen een zorgverlener en een patiënt (en/of diens naasten) waarin slecht nieuws wordt overgebracht, zoals een ernstige diagnose of een slechte prognose. Dit type gesprek is zeer stressvol voor zowel de patiënt als de zorgverlener. |
| SPIKES-model | Een gestructureerd model voor het voeren van slechtnieuwsgesprekken, bestaande uit zes stappen: voorbereiden van het gesprek, evalueren van de perceptie van de patiënt, verkrijgen van een uitnodiging van de patiënt, verstrekken van kennis en informatie, omgaan met de emoties van de patiënt, en het bespreken van de strategie en samenvatting. |
| Therapietrouw | Het uitvoeren van therapeutische handelingen in overeenstemming met de medische adviezen van de zorgverlener. Dit is een belangrijke voorspeller voor het succes van medische interventies en omvat zowel het correct innemen van medicatie als het doorvoeren van gedrags- of leefstijlveranderingen. |
| Compliantie | De meest traditionele benadering van therapietrouw, waarbij de patiënt de adviezen van de zorgverlener rechtstreeks opvolgt vanuit een biomedisch en paternalistisch perspectief, waarbij de arts als de deskundige wordt beschouwd die de beste beslissingen neemt. |
| Adherentie | Een benadering van therapietrouw die voortkomt uit een meer gelijkwaardige relatie tussen patiënt en zorgverlener, waarbij rekening wordt gehouden met individuele of omgevingsfactoren en de wensen en gedachten van de patiënt worden meegenomen in het proces. |
| Concordantie | Een gezamenlijk bereikte overeenkomst over therapietrouw, nadat de patiënt volledig is geïnformeerd over de voor- en nadelen van bepaald gedrag. Dit model benadrukt gezamenlijke besluitvorming, waarbij de patiënt actief betrokken is bij het maken van keuzes. |
| Ley’s model therapietrouw | Een model dat zich richt op het maximaliseren van therapietrouw door inzicht, informatie en het vermogen om informatie te onthouden bij de patiënt te bevorderen. Het model stelt dat therapietrouw groter is bij gezamenlijke besluitvorming en aandacht voor sociale en emotionele problemen. |
| Coping implementatie intenties | Specifieke plannen die worden opgesteld om patiënten te helpen omgaan met of te vermijden van risicovolle situaties die therapietrouw kunnen belemmeren. Dit omvat het anticiperen op mogelijke obstakels en het bedenken van concrete strategieën om deze te overwinnen. |
| Stressoren | Externe potentieel stressvolle gebeurtenissen of stimuli die een reactie van het organisme uitlokken. Dit kunnen catastrofale gebeurtenissen, belangrijke levensgebeurtenissen of dagelijkse bekommernissen zijn. |
| Life event scales | Meetinstrumenten, vaak in de vorm van een checklist, die worden gebruikt om belangrijke levensgebeurtenissen of stressoren te kwantificeren. Ze geven een overzicht van het cumulatieve aantal ervaren gebeurtenissen over een bepaalde periode. |
| Stress sensitisatie hypothese | Een hypothese die een lineaire relatie beschrijft tussen het aantal ervaren stressoren en de kans op mentale en fysieke gezondheidsproblemen. Meer stressoren leiden tot een grotere kans op problemen. |
| Stress inoculatie hypothese | Een hypothese die een curvilineaire (U-vormige) relatie suggereert tussen ervaren stressoren en gezondheidsproblemen. Een gematigd aantal stressoren kan leiden tot betere gezondheidsuitkomsten dan geen of te veel stressoren. |
| Autonoom zenuwstelsel | Het deel van het zenuwstelsel dat automatische lichaamsfuncties reguleert, zoals ademhaling en spijsvertering. Bij stress wordt het sympathische deel geactiveerd, wat leidt tot een "fight-or-flight" reactie. |
| Sympathisch zenuwstelsel | Een onderdeel van het autonome zenuwstelsel dat verantwoordelijk is voor de "fight-or-flight" reactie. Het verhoogt de arousal en bereidt het lichaam voor op actie door de afgifte van catecholaminen zoals adrenaline en noradrenaline. |
| HPA-systeem (Hypothalamus-Hypofyse-Bijnier) | Een neuro-endocrien systeem dat zorgt voor een langdurigere stressreactie door de afgifte van glucocorticoïden, zoals cortisol, in de bijnierschors. |
| Cortisol | Een stresshormoon dat wordt afgegeven door de bijnierschors via het HPA-systeem. Het speelt een rol bij het reguleren van glucose- en vetopname en remt het immuunsysteem. |
| Algemeen aanpassingssyndroom | Een model dat beschrijft hoe het organisme reageert op stress, bestaande uit een alarmfase, een weerstandsfase en een uitputtingsfase, waarbij de langdurige activatie van de stressrespons uiteindelijk kan leiden tot uitputting. |
| Allostase | Het regulerende vermogen van het lichaam om zich aan te passen aan de eisen van de omgeving en terug te keren naar homeostase. |
| Allostatic load | De overbelasting van fysiologische systemen als gevolg van herhaalde acute stress of chronische stress, waardoor de terugkeer naar homeostase bemoeilijkt wordt. |
| Transactionele stressmodel | Een model dat stress beschouwt als een subjectieve ervaring die voortkomt uit een dynamische interactie tussen externe of interne gebeurtenissen, persoonlijke eigenschappen, beoordelingen en beschikbare hulpmiddelen. |
| Health Action Process Approach (HAPA) | Een model dat stelt dat gedragsveranderingen in verschillende fasen verlopen, waarbij interventies specifiek op de betreffende fase gericht moeten zijn. Het model onderscheidt twee hoofdfasen: het bepalen van doelen, intentie en motivatie, en de concrete ondersteuning bij de gedragsverandering zelf. |
| Informatieverstrekking | Het proces van het delen van kennis en feiten om bewustzijn te creëren rond een probleem, de persoonlijke relevantie ervan te benadrukken, een positieve attitude te bevorderen, zelfeffectiviteit te vergroten, en inzicht te geven in descriptieve, subjectieve, persoonlijke en morele normen. De effectiviteit is groter wanneer de informatie nieuw is of deel uitmaakt van een multimodale interventie. |
| Elaboration-likelihood model | Een theorie die voorspelt hoe mensen informatie verwerken, onderscheidend tussen een centrale route (rationele verwerking van argumenten) en een perifere route (indirecte beïnvloeding door bronkenmerken). Attitudeverandering is mogelijk via perifere cues, vooral bij mensen die niet gemotiveerd zijn voor centrale verwerking. |
| Centrale route (informatieverwerking) | Het proces waarbij mensen rationeel argumenten afwegen en pro- en contra-argumenten overwegen om tot een beslissing te komen. Dit vereist overtuigende communicatie, gemotiveerde verwerking en de cognitieve capaciteit om de informatie te verwerken. |
| Perifere route (informatieverwerking) | Een methode van informatieverwerking waarbij beïnvloeding plaatsvindt via indirecte cues, zoals de geloofwaardigheid en aantrekkelijkheid van de bron, zonder dat de ontvanger diepgaand rationeel nadenkt over de inhoud. Dit is effectief wanneer de centrale route niet optimaal functioneert. |
| Angstboodschappen | Communicatie die angst opwekt om mensen te motiveren tot gedragsverandering. Volgens het Extended Parallel Process Model kunnen deze leiden tot gevaarbeheersing (gewenst gedrag vertonen) mits er sprake is van zelfeffectiviteit en responseffectiviteit, of tot angstbeheersing (vermijding van de boodschap), wat paradoxaal kan werken. |
| Gevaarbeheersing | Een reactie op angstinducerende berichten waarbij men oplossingsgericht handelt om de dreiging te verkleinen door het gewenste gedrag te vertonen. Dit vereist een perceptie van zelfeffectiviteit en responseffectiviteit. |
| Angstbeheersing | Een reactie op angstinducerende berichten waarbij men de perceptie van risico probeert te verkleinen door de boodschappen of dreigingen te vermijden of te negeren, wat de kans op gedragsverandering kan verminderen. |
| Framing | Het presenteren van informatie door de gevolgen van (niet)handelen te benadrukken. Positieve framing richt zich op de voordelen van gedragsverandering, terwijl negatieve framing de nadelen van niet-handelen benadrukt. Positieve framing wordt sterker geassocieerd met attitude- en gedragsverandering. |
| Afstemmen op doelgroep | Het aanpassen van informatie en boodschappen aan specifieke kenmerken van een populatie, zoals geslacht, leeftijd, interesses of psychologische kenmerken, om de relevantie en effectiviteit van communicatie te vergroten. |
| Omgeving structureren | Het aanpassen van omgevingsfactoren om mensen aan te zetten tot gewenst gedragsverandering, vaak zonder bewuste attitudeverandering. Dit omvat het minimaliseren van kosten voor gezond gedrag, het maximaliseren van kosten voor ongezond gedrag, en het aanbieden van cues voor gezond gedrag. |
| Nudging | Een techniek waarbij subtiele omgevingsaanpassingen worden gedaan om mensen in de richting van gewenst gedrag te sturen, zonder hun keuzevrijheid te beperken. Nudges spelen direct in op gedrag, vereisen eenvoudige handelingen en minimale motivatie. |
| Uitstelgedrag | Het gedrag waarbij men wacht met het inroepen van medische hulp, wat niet te verwarren is met uitstel van behandeling door wachtlijsten. Dit gedrag kan sterk gerelateerd zijn aan morbiditeit en mortaliteit. |
| Beoordelingsuitstel | De periode die verstrijkt tussen het waarnemen van een symptoom en het moment dat iemand denkt "misschien ben ik toch wel ziek". |
| Ziekteuitstel | De tijd die verstrijkt tussen het besef "ik heb een bepaalde ziekte" en het besluit "ik ga medische hulp roepen". |
| Handelingsuitstel | De fase waarin iemand denkt "symptomen gaan niet over, misschien moet ik naar de arts" en het daadwerkelijk plannen en uitvoeren van een afspraak met de arts. |
| Paternalisme | Een benadering tijdens het medisch consult waarbij de zorgverlener de leiding heeft, directieve vragen stelt en beslissingen neemt, terwijl de patiënt deze passief accepteert. |
| Consumentisme | De meest extreme vorm van een patiënt-centrale benadering waarbij de patiënt actief deelneemt aan het consult, zijn behoeften en wensen kenbaar maakt en mede beslissingen neemt. |
| Gezamenlijke besluitvorming | Een proces waarbij de zorgverlener de patiënt informeert over behandelingsopties, gedetailleerde informatie verstrekt en de patiënt ondersteunt bij het afwegen van voor- en nadelen om tot een gezamenlijke beslissing te komen. |
| Keuzehulpen | Hulpmiddelen of checklists die artsen en patiënten kunnen ondersteunen bij het doorlopen van behandelingsopties en het nemen van beslissingen. |
| Patiënt-gerichte benaderingen | Benaderingen waarbij de patiënt centraal staat, met als doel hogere patiënttevredenheid, vertrouwen in aanbevelingen, verbeterde zelfzorg en welbevinden, hoewel de medische uitkomsten vergelijkbaar kunnen zijn met paternalistische consultvoering. |
| Health Locus of Control | Een concept dat aangeeft waar iemand de controle over een bepaalde toestand plaatst, zoals intern, extern of bij gezaghebbende anderen (bijvoorbeeld de arts). |
| Werkrelatie & samenwerking | De mate waarin patiënt en zorgverlener effectief kunnen samenwerken, wat beïnvloed kan worden door verschillende doelstellingen en verwachtingen binnen het consult. |
| Communicatievaardigheden | De vaardigheden van een zorgverlener om effectief te communiceren, wat net zo belangrijk is als vakkennis voor de tevredenheid van patiënten en het delen van informatie. |
| Ziekte-signalen | Veranderingen in lichamelijke of geestelijke signalen en functies die aangeven dat iemand ziek is, die zelf waargenomen of door anderen aangewezen kunnen worden. |
| Symptomen | Objectieve indicatoren die, na subjectieve interpretatie, een mogelijke indicatie van ziekte kunnen zijn, afhankelijk van biologische, psychologische en contextuele factoren. |
| Competition of cues | Een aandachtsproces waarbij verschillende signalen met elkaar concurreren om aandacht, wat kan leiden tot afleiding en soms een nuttige vorm van symptoombestrijding is. |
| Bottom-up invloeden | Signalen die van nature meer aandacht trekken en moeilijker te bestrijden zijn, vaak door hun intensiteit of nieuwigheid. |
| Top-down invloeden | Factoren zoals reeds aanwezige ziekte, biases, persoonlijkheid of stemmingstoestanden die de kans op detectie en perceptie van symptomen vergroten. |
| Beschikbaarheidsbias | Een cognitieve bias waarbij de frequentie of waarschijnlijkheid van gebeurtenissen wordt overschat op basis van hoe gemakkelijk voorbeelden uit het geheugen kunnen worden opgeroepen, zoals de aandacht voor bepaalde ziektes in de media. |
| Confirmation bias | Een cognitieve bias waarbij men de neiging heeft informatie te zoeken, te interpreteren en te onthouden op een manier die de eigen reeds bestaande overtuigingen bevestigt. |
| Ziekteangststoornis (Hypochondrie) | Een stoornis gekenmerkt door een preoccupatie met het hebben of krijgen van een ernstige ziekte, waarbij lichamelijke klachten afwezig of mild zijn, maar de angst voor ziekte hoog is. |
| Onverklaarde lichamelijke symptomen | Somatische symptomen die niet verklaard kunnen worden door een specifieke medische aandoening, ondanks dat ze echt lijden en beperkingen veroorzaken. |
| Ziektepercepties | "Gezond verstand" aannames en overtuigingen over de betekenis en de gevolgen van symptomen, die bepalen hoe ernstig een ziekte wordt ingeschat en hoe snel hulp wordt gezocht. |
| Ziekteprototypen | Cognitieve schema's of prototypische verwachtingen en overtuigingen rond een bepaalde ziekte, die helpen bij het interpreteren, evalueren en organiseren van lichamelijke signalen en symptomen. |
| Ziekterepresentaties | Impliciete, gezond-verstand overtuigingen van een patiënt omtrent zijn eigen ziekte, die ontstaan zodra een symptoom wordt ervaren of een diagnostisch etiket wordt verkregen. |
| Term | Definitie |
| Copingstijlen | Consistente manieren van omgaan met situaties die personen zich eigen hebben gemaakt, onafhankelijk van specifieke contexten of stressoren, en die in lijn liggen met persoonlijkheidskenmerken. Deze stijlen zeggen echter weinig over de effectiviteit van de coping. |
| Probleem-gerichte coping | Een actieve copingstrategie gericht op het verminderen van de eisen van een stressor of het vergroten van de eigen mogelijkheden om met de stressor om te gaan, bijvoorbeeld door informatie te zoeken of sociale steun in te schakelen om het probleem op te lossen. |
| Emotie-gerichte coping | Een actieve copingstrategie gericht op het omgaan met de gedachten en gevoelens die een stressor oproept, zoals het accepteren van de situatie, het inroepen van emotionele steun of het toepassen van meditatie. |
| Vermijdende coping | Een passieve copingstrategie gericht op het vermijden of minimaliseren van een stressor, bijvoorbeeld door de situatie te ontwijken, afleiding te zoeken of middelengebruik toe te passen. |
| Posttraumatische stressstoornis (PTSS) | Een stoornis die ontstaat als reactie op het ervaren van een traumatische gebeurtenis, waarbij er ernstige dreiging was voor de fysieke integriteit en het leven van de persoon zelf of iemand anders. Stressoren die zodanig omvangrijk en impactvol zijn, kunnen het belastingsvermogen overstijgen. |
| Burnout | Een toestand van mentale en fysieke uitputting die voortkomt uit chronische stress, vaak gerelateerd aan langdurige, chronische beroepsmatige stress. Kenmerkt zich door uitputting, depersonalisatie/cynisme en verminderde persoonlijke prestaties. |
| Job demands-resources model | Een model dat werkgerelateerde stressoren (zoals hoge werkdruk en lage autonomie) en persoonlijke en werkgerelateerde bronnen (zoals optimisme, zelfeffectiviteit, sociale steun en leiderschapskwaliteit) onderscheidt die van invloed zijn op stress en welzijn op het werk. |
| Sociale steun | De hulp en het welzijn dat mensen ervaren vanuit hun sociale netwerk, wat kan variëren van tastbare hulp tot subjectief ervaren betrokkenheid. Een sterk sociaal netwerk wordt geassocieerd met minder stress, betere gezondheid en een langer leven. |
| Emotionele steun | Een vorm van sociale steun die bestaat uit het bieden van empathie, betrokkenheid, verzorging, affectie en vertrouwen aan een ander persoon. |
| Tastbare / instrumentele steun | Een vorm van sociale steun die concrete hulp biedt, zoals financiële, materiële of praktische ondersteuning om een probleem op te lossen of een taak te volbrengen. |
| Directe effecten hypothese | De hypothese die stelt dat sociale steun gunstig is voor de gezondheid, ongeacht de ervaren stress, en kan bijdragen aan gezonder gedrag en hoger psychosociaal welzijn. |
| Bufferingshypothese | De hypothese die stelt dat sociale steun fungeert als een buffer die beschermt tegen de negatieve effecten van stress, door positievere verwachtingen te creëren en proactieve coping te stimuleren. |
| Naïeve modellen | Deze modellen gaan ervan uit dat het verstrekken van informatie leidt tot een verandering in attitudes, wat vervolgens resulteert in gedragsverandering. Ze vormen vaak het uitgangspunt voor campagnes op het gebied van gezondheidseducatie, hoewel informatie alleen niet altijd voldoende is voor motivatie tot gedragsverandering. |
| Health Belief Model (HBM) | Een invloedrijk model dat gezondheidsgedrag verklaart op basis van factoren zoals de waargenomen ernst van een bedreiging voor de gezondheid, de balans tussen waargenomen voordelen en barrières voor gedragsverandering, en de aanwezigheid van interne of externe cues voor actie. Het model veronderstelt dat gezondheidsgedrag optreedt wanneer deze factoren gunstig zijn en de gezondheidsmotivatie hoog is. |
| Waargenomen dreiging (HBM) | De inschatting die een individu maakt van de ernst van een mogelijke gezondheidsprobleem en de waarschijnlijkheid dat dit probleem hem of haar treft. Een hogere waargenomen dreiging kan de motivatie tot preventief gedrag vergroten. |
| Waargenomen voordelen (HBM) | De inschatting die een individu maakt van de positieve uitkomsten die voortvloeien uit het aannemen van een bepaald gezondheidsgedrag. Dit wordt afgewogen tegen de waargenomen barrières. |
| Barrières voor gedragsverandering (HBM) | De obstakels of nadelen die een individu ervaart bij het uitvoeren van een bepaald gezondheidsgedrag. Deze kunnen zowel fysiek als psychologisch van aard zijn. |
| Cues voor handelen (HBM) | Stimuli, zowel intern (bijvoorbeeld lichamelijke sensaties) als extern (bijvoorbeeld een advies van een vriend), die een individu aanzetten tot het overwegen of uitvoeren van een gedragsverandering. |
| Theory of Planned Behavior (TPB) | Een model dat stelt dat gedrag primair wordt bepaald door de intentie om het gedrag uit te voeren. Deze intentie wordt op zijn beurt beïnvloed door de attitude ten opzichte van het gedrag, de subjectieve norm (sociale druk) en de vermeende gedragscontrole (het gevoel van controle over het gedrag). |
| Attitude (TPB) | De positieve of negatieve evaluatie die een individu heeft ten opzichte van een bepaald gedrag, gebaseerd op de verwachte resultaten en het belang dat aan die resultaten wordt gehecht. |
| Subjectieve norm (TPB) | De waargenomen sociale druk om een bepaald gedrag wel of niet uit te voeren, gebaseerd op de opvattingen van belangrijke referentiegroepen en de motivatie van het individu om aan die opvattingen te voldoen. |
| Vermeende gedragscontrole (TPB) | Het gevoel van controle dat een individu heeft over het uitvoeren van een bepaald gedrag, gebaseerd op de aanwezigheid van interne en externe factoren die het gedrag kunnen faciliteren of belemmeren. |
| Gefaseerde gedragsveranderingsmodellen | Modellen die gedragsverandering beschrijven als een proces dat zich ontvouwt in verschillende, opeenvolgende fasen. Elk van deze fasen wordt gekenmerkt door specifieke barrières en vereist mogelijk andere interventies om succesvolle verandering te bewerkstelligen. |
| Transtheoretisch model (TTM) | Een invloedrijk gefaseerd model dat gedragsverandering beschrijft in zes fasen: precontemplatie, contemplatie, voorbereiding, actie, onderhoud en terugval. Het model benadrukt dat interventies moeten worden afgestemd op de specifieke fase waarin een individu zich bevindt. |
| Zelfbeschikkingstheorie (of Zelfdeterminatietheorie) | Een theorie die de motivatie voor gedrag verklaart vanuit intrinsieke bevrediging (autonomie, competentie, betrokkenheid) of extrinsieke beloningen en straffen. |
| Subjectieve sociale normen | Normen die gebaseerd zijn op de ervaren verwachtingen en meningen van anderen, wat suggereert dat bepaald gedrag sociaal wordt goedgekeurd of verwacht. |
| Injuctieve normen | Normen die beschrijven wat gedaan zou moeten worden, vaak in de vorm van wetten of maatschappelijke regels, en die aangeven welk gedrag verwacht wordt. |
| Descriptieve normen | Normen gebaseerd op het gedrag dat populair is binnen een groep of populatie, waarbij individuen dit gedrag overnemen omdat het wijdverbreid lijkt te zijn. |
| Zelfregulatie van gedrag | Cognitieve en gedragsmatige processen die individuen gebruiken om hun eigen reacties te sturen, controleren of aan te passen ten behoeve van specifieke doelen. |
| Attitudes | Gezond-verstandrepresentaties die betrekking hebben op objecten, mensen en gebeurtenissen, bestaande uit cognities (opvattingen), emoties (gevoelens) en gedragsintenties. |
| Gedragsveranderingscyclus | Een model dat de verschillende fasen beschrijft die een persoon doorloopt bij het aanpassen van gedrag, van het overwegen van verandering tot het volhouden ervan. |
| Beleidsdiagnose | Een evaluatie van de mogelijkheid om interventies voor gedragsverandering structureel te integreren in de maatschappij of een organisatie, rekening houdend met mogelijke maatschappelijke gevolgen. |
| Uitkomst evaluatie | Een evaluatie die de langetermijneffecten van een interventie op de gezondheid van de doelpopulatie beoordeelt, wat vaak complexer is dan effect evaluatie. |
| Cognitieve interventies | Interventies die zich richten op gedachten, overtuigingen en cognitieve processen als centrale elementen voor het reguleren van gedrag. Deze interventies zijn bedoeld om vertekende of onjuiste overtuigingen te veranderen, wat leidt tot gedragsverandering. |
| Cognitieve technieken | Specifieke methoden die worden gebruikt binnen cognitieve interventies om maladaptieve overtuigingen te veranderen en adaptieve overtuigingen te bevorderen, zoals de socratische dialoog en huiswerkopdrachten. |
| Socratische dialoog (geleide ontdekking) | Een vraaggestuurd gesprek waarbij de therapeut de kern van maladaptieve overtuigingen identificeert, de geldigheid ervan in twijfel trekt en de cliënt stimuleert om alternatieve perspectieven te overwegen, met als doel de cliënt te leren eigen gedachten kritisch te bevragen. |
| Huiswerkopdracht (gedragsexperiment) | Een opdracht waarbij de cliënt gevraagd wordt om gedrag uit te voeren dat direct indruist tegen maladaptieve overtuigingen. Het succes van zo'n experiment kan leiden tot duurzame cognitieve en gedragsveranderingen. |
| Maladaptieve overtuigingen | Gedachten of overtuigingen die schadelijk gedrag veroorzaken of gedragsverandering belemmeren, zelfs wanneer er een intentie tot verandering is. Voorbeelden zijn lage zelfeffectiviteit of overtuigingen over de onveranderlijkheid van een ziekte. |
| Adaptieve overtuigingen | Gedachten of overtuigingen die bevorderlijk zijn voor gezond gedrag en gedragsverandering. Het vervangen van maladaptieve door adaptieve overtuigingen is een sleutelmechanisme voor gedragsverandering. |
| Cognitieve herstructurering | Een proces binnen cognitieve interventies waarbij vertekende of onjuiste overtuigingen worden aangepakt en veranderd, vaak door automatische negatieve overtuigingen te behandelen als hypothesen die getest kunnen worden. |
| Subjectieve normen | De waargenomen sociale druk om een bepaald gedrag wel of niet te vertonen, gebaseerd op wat men denkt dat belangrijke anderen (zoals vrienden) ervan vinden. |
| Gedragsverandering | Een proces waarbij een individu zijn of haar gedrag aanpast, vaak als gevolg van veranderde overtuigingen, attitudes of omgevingsfactoren. |
| Oplossingsgerichte benaderingen | Therapeutische benaderingen die zich richten op het vinden van oplossingen voor problemen, maar die minder effectief kunnen zijn wanneer er sprake is van significante maladaptieve cognities. |
| Coping | Een dynamisch proces van cognitieve, emotionele en gedragsmatige reacties die ontstaan uit primaire en secundaire beoordelingen en gericht zijn op het verminderen van de invloed van een feitelijke of subjectief ervaren stressor. |
| Coping-responsen | Specifieke reacties die iemand toepast om met stress om te gaan, zoals het vermijden van een situatie, het zoeken naar oplossingen, het relativeren van de situatie, of het uiten van emoties. |
| Distress | Stress die gepaard gaat met overwegend negatieve gevoelens, negatieve spanning, slechtere prestaties of een verstoring van de lichamelijke toestand, wat kan leiden tot negatieve gezondheidsuitkomsten. |
| Eustress | Stress die gepaard gaat met overwegend positieve gevoelens, positieve spanning, verbeterde prestaties of een toestand van gezondheid, vaak geassocieerd met uitdagingen die als stimulerend worden ervaren. |
| Gefaseerde ziekterespons modellen | Theoretische modellen die de aanpassing aan ziekte beschrijven in opeenvolgende stadia, zoals onzekerheid, ontwrichting, streven naar herstel en herstel van welzijn, hoewel niet iedereen deze fasen in dezelfde volgorde doorloopt. |
| HPA-systeem | Het hypothalamus-hypofyse-bijnier systeem, dat zorgt voor een langer durende adaptieve reactie op stress door de afgifte van glucocorticoïden, zoals cortisol, in de bijnierschors. |
| Irrationele gedachten | Gedachten die niet logisch of niet gegrond in de realiteit zijn, vaak gekenmerkt door denkfouten zoals catastrofaal denken of overmatig generaliseren, en die kunnen leiden tot stress en negatieve emoties. |
| Levensgebeurtenissen | Significante gebeurtenissen in het leven die stress kunnen veroorzaken, zoals werkloosheid, ziekte of overlijden, die zowel positief als negatief van aard kunnen zijn en gemeten worden met behulp van life event scales. |
| Mindfulness | Een staat van bewustzijn waarbij men doelgericht de aandacht richt op het huidige moment, zonder oordeel, en openstaat voor en acceptatie toont van opkomende gedachten, gevoelens en sensaties. |
| Niet-specifieke respons | De reactie van het organisme op stressoren die, volgens Hans Selye, altijd dezelfde interne fysiologische of biologische werking heeft, ongeacht de specifieke aard van de stressor. |
| Ontspanningsvaardigheden | Technieken die worden aangeleerd om de fysiologische arousal of stressrespons te controleren, zoals progressieve spierontspanning, ademhalingsoefeningen en biofeedback, met als doel het verhogen van de feitelijke en vermeende controle over stressreacties. |
| Biomedisch ziektemodel | Een opvatting die stelt dat ziekten en symptomen altijd een achterliggende fysiologische verklaring hebben, en dat genezing mechanisch en rechtlijnig verloopt. Dit model beschouwt gezondheid als de afwezigheid van ziekte en heeft een reductionistisch perspectief, waarbij ziekte wordt teruggebracht tot neurale of biochemische processen. |
| Biopsychosociaal perspectief | Een aanvulling op het biomedisch model dat psychologische, sociale en culturele factoren meeneemt in de beoordeling van ziekte en gezondheid. Het verwerpt het dualistische idee van lichaam en geest en legt nadruk op de subjectieve beleving en de interactie tussen biologische, psychologische en sociale aspecten van gezondheid. |
| Positieve gezondheid | Een concept ontwikkeld door Machteld Huber, gebaseerd op positieve psychologie, dat stelt dat mensen meer zijn dan hun beperkingen. Gezondheid wordt hier gezien als het vermogen om eigen regie te voeren en om te gaan met de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven, waarbij zowel feitelijk als subjectief functioneren centraal staat. |
| Epidemiologisch onderzoek | Statistisch onderzoek dat zich richt op het bestuderen van ziektepatronen in verschillende populaties en de relatie daarvan met andere factoren, zoals gedrag en attitudes. Het helpt bij het kwantificeren van de frequentie en verspreiding van ziekten en risicofactoren. |
| Mortaliteit | Het sterftecijfer, oftewel het aantal sterfgevallen in een gegeven populatie en/of in een bepaald jaar, toegeschreven aan een specifieke aandoening. |
| Morbiditeit | De verhouding tussen het aantal mensen dat lijdt aan een bepaalde aandoening en de totale populatie. Dit wordt verder onderverdeeld in prevalentie en incidentie. |
| Prevalentie | Het aantal mensen dat op een bepaald moment lijdt aan een specifieke aandoening binnen een populatie. |
| Incidentie | Het aantal nieuwe gevallen van een aandoening dat zich voordoet binnen een bepaald tijdskader in een populatie. |
| DALY’s (Disability-adjusted life years) | Een maat die het aantal verloren kwaliteitsvolle levensjaren door ziekte of beperking weergeeft. Dit omvat zowel vroegtijdige mortaliteit als het aantal levensjaren geleefd met een beperking. |
| Gedragsmatige pathogenen | Gedragingen die schadelijk zijn voor de gezondheid, zoals roken, overmatig alcoholgebruik en ongezonde voeding. Deze gedragingen verhogen het risico op ziekte en vroegtijdige sterfte. |
| Gedragsmatige immunogenen | Gedragingen die de gezondheid bevorderen, zoals regelmatige lichaamsbeweging, gezonde voeding en voldoende slaap. Deze gedragingen dragen bij aan een betere gezondheid en een langer leven. |
| Overmatig alcoholgebruik | Het consumeren van meer dan 14 glazen alcohol per week voor vrouwen en meer dan 21 glazen per week voor mannen. Bingedrinken, gedefinieerd als 5 of meer glazen tijdens één gelegenheid, valt hier ook onder. |