Cover
Mulai sekarang gratis 06 Peak Performance 25-26.pptx
Summary
# Begrip van topprestaties
**Begrip van topprestaties**
Dit onderwerp verkent de definitie van topprestaties, hun kenmerken en hoe ze zich verhouden tot normale prestaties, inclusief de rol van psychologische factoren.
## 1. Topprestaties
### 1.1 Definitie en kenmerken van topprestaties
Topprestaties, ook wel "magische momenten" genoemd, zijn uitzonderlijke prestaties die het normale prestatieniveau van een atleet overstijgen. Ze worden gekenmerkt door een episode van superieur functioneren, waarbij zowel fysieke als mentale aspecten samenkomen. Dit gaat verder dan enkel sportvaardigheden; het betreft het menselijk functioneren als geheel. Topprestaties leiden vaak tot persoonlijke records en worden ervaren als een individuele prestatie die relatief zeldzaam is en buiten de directe controle van de atleet lijkt te staan. Dit roept de vraag op of atleten getraind kunnen worden om vaker op topniveau te presteren of consistent dicht bij hun optimale niveau te blijven.
> **Tip:** Het streven naar topprestaties is niet exclusief voor topsporters; het is een uitzonderlijke prestatie in verhouding tot iemands eigen normale prestatieniveau.
### 1.2 Psychologische factoren bij topprestaties
Naarmate atletische vaardigheden tot in de perfectie worden ontwikkeld, wordt het mentale aspect cruciaal voor succes. Hoewel er nog niet alle antwoorden zijn, wijzen studies naar gemeenschappelijke psychologische kenmerken die geassocieerd worden met topprestaties:
* **Volledige onderdompeling:** Geen afleiding van externe factoren, enkel focus op de activiteit.
* **Gericht op het huidige moment:** Geen afleiding door het verleden of de toekomst.
* **Gevoel van controle:** Controle over beheersbare zaken en geen afleiding door onbeheersbare factoren.
* **Desoriëntatie in tijd en ruimte:** Een subjectieve ervaring van tijd en ruimte.
* **Automatische en moeiteloze uitvoering:** De prestatie voelt natuurlijk en zonder grote inspanning.
* **Emotionele en mentale controle:** Controle over emoties en gedachten, met een hoge mate van zelfvertrouwen en weinig angst om te falen.
* **Fysiek en mentaal ontspannen:** Een staat van zowel fysieke als mentale rust.
* **Beperkte herinnering achteraf:** Een vaagere herinnering aan de specifieke gebeurtenissen.
* **Verhoogd energieniveau:** Gevoel van energie en vitaliteit na de prestatie.
* **Plezier en intrinsieke bevrediging:** De gebeurtenis was leuk, plezierig en intrinsiek lonend.
Onderzoek met Australische topatleten heeft aangetoond dat zij topprestaties vaak omschrijven als "op de automatische piloot" of "alsof het lichaam automatisch doet wat het moet doen". Ze ervaren concentratie, leven in het moment en vertrouwen in hun eigen kunnen.
### 1.3 Flow-ervaring in relatie tot topprestaties
De kenmerken van topprestaties vertonen sterke gelijkenissen met de "flow"-ervaring, gedefinieerd als de toestand waarin mensen zo betrokken zijn bij een activiteit dat niets anders ertoe doet. Flow is intrinsiek lonend en harmonieus, waarbij alles op zijn plaats lijkt te vallen, zelfs tijdens extreme uitdagingen. Hoewel er een positief verband is tussen flow en prestatievermogen, is er geen causaliteit bewezen.
De negen dimensies van flow, zoals beschreven door Csikszentmihalyi en anderen, zijn:
* **Uitdaging-vaardigheidbalans:** De uitdaging van de situatie sluit aan bij de vaardigheden, beide op een hoog persoonlijk niveau.
* **Duidelijke doelen:** Een helder beeld van wat er bereikt moet worden.
* **Ondubbelzinnige feedback:** Duidelijke feedback over de eigen acties.
* **Versmelting van actie en bewustzijn:** Bewustzijn en actie vloeien in elkaar over.
* **Focus op de taak:** Volledige concentratie op de huidige taak.
* **Gevoel van controle:** Een paradoxale controle die moeiteloos aanvoelt.
* **Verlies van zelfbewustzijn:** Minder bezig met zelfevaluatie of het oordeel van anderen.
* **Transformatie van tijd:** Tijd lijkt te versnellen of te vertragen.
* **Autotelische ervaring:** De activiteit is op zichzelf al plezierig en een beloning.
Factoren die flow bevorderen zijn onder andere optimale fysieke en mentale voorbereiding, focus op de taak, intrinsieke motivatie, optimale arousal, vertrouwen, positieve feedback en optimale omgevingsomstandigheden.
> **Tip:** Hoewel flow niet de enige verklaring is voor topprestaties, kunnen atleten vaardigheden leren die de kans op het ervaren van flow vergroten, zoals het beheersen van angst, focussen op de taak en het stellen van uitdagende doelen.
### 1.4 De 'Clutch'-ervaring
Recent onderzoek suggereert dat naast flow, ook de "clutch"-ervaring een rol speelt bij topprestaties. De clutch-toestand vereist meer inspanning, heeft een verhoogde intensiteit en een groter bewustzijn van de situatie en de eisen. Waar flow vaak als automatisch en moeiteloos wordt ervaren, vergt clutch een doelbewuste focus en intense inspanning. Beide toestanden kunnen leiden tot optimale prestaties, maar verschillen in hun ontstaansmechanismen en ervaring.
* **Flow:** Komt vaak voor in situaties van exploratie en ontdekking, met geleidelijke opbouw van zelfvertrouwen en het nastreven van "open doelen".
* **Clutch:** Ontstaat in situaties met een potentieel voor een belangrijk resultaat, gekenmerkt door de beoordeling van de situatie, het stellen van concrete doelen en verhoogde inspanning. Dit is meer verbonden met "vaste doelen", die specifiek, meetbaar en objectief zijn.
### 1.5 Individuele zone van optimaal functioneren (IZOF)
Het IZOF-model, ontwikkeld door Hanin, probeert patronen van emoties te identificeren die samenhangen met succesvolle prestaties van een individu. Het benadrukt dat optimale prestaties zowel positieve als negatieve emoties kunnen omvatten. De sleutel is dat deze emoties prestatiebevorderend zijn. De intensiteit van de emoties is ook cruciaal; zowel te laag als te hoog kan de prestatie belemmeren.
> **Tip:** Het IZOF-model kan worden toegepast door het bijhouden van een dagboek of retrospectieve herinneringen aan optimale prestaties, om zo prestatiebevorderende emoties te identificeren en te reproduceren met behulp van metaforen en beelden.
### 1.6 Arousal en de Inverted-U theorie
Arousal verwijst naar de mate van fysiologische en psychologische activatie van een persoon. Er is arousal nodig om te presteren, maar te veel arousal kan de prestatie belemmeren. Het Inverted-U model suggereert dat er een optimale arousalzone bestaat voor prestaties, waarbij te lage of te hoge arousal leidt tot suboptimale resultaten. Het is belangrijk te onthouden dat arousal op zichzelf niet positief of negatief is en individueel verschilt per atleet en situatie.
## 2. Choking (prestatiedaling onder druk)
### 2.1 Definitie en kenmerken van choking
Choking wordt gezien als het tegenovergestelde van topprestaties en treedt op wanneer atleten er niet in slagen om hun normale prestatieniveau te halen. Het wordt gekenmerkt door een proces waarbij het individu de middelen ontoereikend acht voor de eisen van de situatie, wat resulteert in een aanzienlijke prestatiedaling. Cruciale componenten zijn de perceptie van druk, angst en ongepaste aandacht, wat leidt tot ondermaatse prestaties, niet enkel suboptimale.
### 2.2 Theoretische modellen van choking
Verschillende modellen proberen choking te verklaren:
* **Zelfpresentatiemodel:** Stelt dat de angst voor hoe men wordt waargenomen en beoordeeld door anderen, de kans op choking vergroot, vooral in competitieve situaties.
* **Aandachtsmodellen:** Deze modellen gaan ervan uit dat optimale prestaties afhangen van een focus op relevante informatie en het negeren van irrelevante cues. Bij toenemende angst verschuift de aandacht naar interne (bewegings- of emotiegerelateerde) of externe (omgevingsgerelateerde) irrelevante signalen.
* **Zelf-focus model:** Choking treedt op wanneer angst leidt tot expliciete aandacht voor de uitvoering van vaardigheden. Het bewust proberen te controleren van geautomatiseerde gedragingen verstoort de natuurlijke uitvoering ("paralysis by analysis"). Dit model wordt ondersteund door studies die laten zien dat experts, die vaardigheden hebben geautomatiseerd, beter presteren bij dubbeltaken dan beginners.
* **Afleidingsmodel:** Hoge angst verschuift de aandacht naar bedreigende en taak-irrelevante stimuli, wat de verwerking van taakrelevante informatie belemmert. Momenteel is hier nog weinig bewijs voor en is er meer onderzoek nodig.
### 2.3 Interventies tegen choking
Interventies zijn gericht op het voorkomen of verminderen van choking:
* **Interventies gericht op zelf-focus:** Verminderen van expliciete kennis en bewuste controle over vaardigheidsuitvoering, bijvoorbeeld door het gebruik van metaforen in plaats van expliciete instructies tijdens het leerproces.
* **Rechterhersenhelft activering:** Activatie van de rechterhersenhelft, wat geassocieerd wordt met automatische en bekwame uitvoering, kan helpen. Dit kan worden gestimuleerd door acties met de linker lichaamshelft, zoals het knijpen in een bal met de linkerhand.
* **Afleidingsgebaseerde interventies:** Elimineren van interne of externe afleidingen om een taak-relevante focus te bevorderen. De "Quiet Eye" (QE) interventie, die gericht is op langere visuele fixaties op een doelwit vóór het uitvoeren van een beweging, valt hieronder. Dit helpt om doelgerichte aandachtssturing te behouden en de invloed van stimulusgestuurde aandacht (zoals eigen angst) te verminderen.
> **Tip:** Hoewel het opwekken van choking voor experimenteel onderzoek moeilijk is, zijn de meeste interventies gebaseerd op aandachtsmodellen, gericht op het beheersen van de gevolgen van angst en het voorkomen ervan. Het focussen op het voorkomen van angst zelf, in plaats van op choking als gevolg van angst, is een belangrijk aandachtspunt.
---
# Flow en clutchervaringen
Dit gedeelte analyseert de concepten van flow en clutchervaringen als mogelijke verklaringen voor topprestaties, met hun dimensies, faciliterende factoren en verschillen.
### 2.1 Topprestaties en de psychologische component
Topprestaties worden gekenmerkt door momenten waarop een atleet fysiek en mentaal volledig in balans is, resulterend in uitzonderlijke prestaties die het normale prestatieniveau overstijgen. Deze "episodes van superieur functioneren" zijn meer dan alleen sportvaardigheden; ze betreffen het menselijk functioneren als geheel en zijn een individuele ervaring. Hoewel relatief zeldzaam en schijnbaar buiten bewuste controle, is de vraag of atleten getraind kunnen worden om vaker optimaal te presteren of consistent prestaties te leveren die dicht bij het optimale niveau liggen. Naarmate fysieke vaardigheden perfectioneren, wordt het mentale aspect cruciaal voor succes.
> **Tip:** Topprestaties zijn relatief zeldzaam en individueel bepaald. De focus ligt op het identificeren en ontwikkelen van gemeenschappelijke psychologische kenmerken om prestaties consistent dichter bij het optimale niveau te brengen.
#### 2.1.1 Gemeenschappelijke psychologische kenmerken van topprestaties
Onderzoek naar topprestaties bij Australische eliteatleten onthulde diverse gemeenschappelijke psychologische kenmerken:
* Volledige onderdompeling in de activiteit, met exclusieve aandacht voor de taak.
* Focus op het huidige moment, zonder afleiding door het verleden of de toekomst.
* Gevoel van controle over beheersbare zaken, en ongestoord door externe factoren.
* Desoriëntatie in tijd en ruimte.
* Automatische en moeiteloze prestatie-uitvoering.
* Controle over emoties, gedachten en opwinding.
* Hoge mate van zelfvertrouwen zonder angst voor falen.
* Fysieke en mentale ontspanning.
* Nadien beperkte herinnering aan de gebeurtenis.
* Hoog energieniveau na de gebeurtenis.
* De activiteit werd ervaren als leuk, plezierig en intrinsiek bevredigend.
Deze ervaringen worden vaak beschreven als "als een autopilot", waarbij het lichaam automatisch doet wat nodig is.
### 2.2 De flow-ervaring
De flow-ervaring, gedefinieerd als de toestand waarin mensen zo betrokken zijn bij een activiteit dat niets anders ertoe doet, vertoont sterke overeenkomsten met de psychologische kenmerken van topprestaties. Flow is intrinsiek lonend en harmonieus, waarbij alle elementen op hun plaats lijken te vallen, zelfs tijdens extreme uitdagingen. Hoewel gerelateerd aan topprestaties, zijn flow en topprestaties niet identiek; het is mogelijk om in flow te verkeren zonder optimaal te presteren.
#### 2.2.1 Dimensies en proximale condities van flow
Csikszentmihalyi beschrijft negen dimensies van flow, onderverdeeld in proximale condities en ervaringscomponenten:
**Proximale condities voor flow:**
* **Uitdaging-vaardigheid balans:** De uitdaging van de situatie sluit aan bij de vaardigheden, beiden op een persoonlijk hoog niveau.
* **Duidelijke doelen:** De doelen van de activiteit zijn helder gedefinieerd.
* **Ondubbelzinnige feedback:** De activiteit geeft duidelijke feedback over de effectiviteit van de acties.
**Experiëntiële componenten van flow:**
* **Fusie van actie en bewustzijn:** Actie en bewustzijn vloeien samen, waardoor men niet langer een losstaand zelf is dat handelt.
* **Focus op de taak:** Volledige concentratie op de taak die voorhanden is.
* **Paradox van controle:** Gevoel van volledige controle zonder actief te hoeven streven naar controle; het gaat moeiteloos.
* **Verlies van zelfbewustzijn:** Bewustzijn van de prestatie zonder zelfevaluatie of bezorgdheid over het oordeel van anderen.
* **Transformatie van tijd:** Tijd lijkt te versnellen of te vertragen.
* **Autotelische ervaring:** De activiteit is plezierig en de deelname zelf is een beloning.
> **Tip:** De proximale condities (uitdaging-vaardigheid balans, duidelijke doelen, ondubbelzinnige feedback) creëren de kans op flow, terwijl de ervaringscomponenten beschrijven wat er gebeurt *tijdens* een flowtoestand.
#### 2.2.2 Verband tussen flow en prestatie
Onderzoek toont een positieve associatie aan tussen flow en prestatie, hoewel de causaliteit niet eenduidig is vastgesteld. Meta-analyses suggereren een klein tot matig positief verband. Omdat flow een retrospectieve ervaring is, is het lastig om deze causaal te koppelen aan prestaties middels experimentele manipulatie.
#### 2.2.3 Faciliterende factoren voor flow
Verschillende factoren worden verondersteld flow te bevorderen:
* Optimale fysieke en mentale voorbereiding.
* Gerichte aandacht op de taak.
* Optimale, intrinsieke en zelfbepaalde motivatie.
* Optimale arousal (niet te laag, niet te hoog).
* Vertrouwen in eigen kunnen.
* Positieve, niet-evaluatieve feedback.
* Optimale omgevings- en situationele omstandigheden zonder afleiding.
#### 2.2.4 Terugkeren naar flow
Wanneer men uit een flowtoestand valt, zijn er verschillende strategieën die de kans op herstel kunnen vergroten: positief denken, een taakgerichte mindset aannemen, ontspannen, de geest tot rust brengen (bijvoorbeeld door ademhalingsoefeningen) en zelfvertrouwen opbouwen. Atleten kunnen vaardigheden aanleren die de kans op flow vergroten, zoals het beheersen van angst, focus op de taak, en het stellen van uitdagende doelen.
### 2.3 Clutchervaringen
Recent onderzoek suggereert dat flow niet alle aspecten van optimale prestaties verklaart en introduceert het concept van 'clutch'-ervaringen. Clutch vereist meer inspanning, met verhoogde intensiteit en een groter bewustzijn van de situatie en de eisen.
#### 2.3.1 Ervaring van flow versus clutch
* **Flow:** Ervaren als een automatische, moeiteloze focus op de taak. Atleten hebben geen specifieke focus op taakeisen en geen kritische gedachten over hun voortgang. Arousal is optimaal, variërend van ontspannen tot intens.
* **Clutch:** Gepaard met een volledige en doelbewuste focus, intense inspanning en een verhoogde arousal. Atleten hebben geen negatieve gedachten over het niet behalen van doelen, maar kunnen wel kritische gedachten hebben over hoe te presteren om het doel te bereiken. De automatische uitvoering van goed aangeleerde vaardigheden gaat gepaard met een groter bewustzijn van de eisen en consequenties van succes en falen.
#### 2.3.2 Optreden van flow en clutch
* **Flow:** Komt vaak voor in situaties van exploratie, nieuwigheid, ontdekking en experimenteren. Een geleidelijke opbouw van zelfvertrouwen door positieve feedback kan leiden tot het nastreven van "open doelen" en het verkennen van eigen grenzen.
* **Clutch:** Treedt op in situaties met potentieel voor een belangrijk resultaat. Het begint met een beoordeling van de situatie en de eisen, leidt tot concrete doelen, gevolgd door verhoogde inspanning, concentratie en intensiteit.
#### 2.3.3 Open versus vaste doelen
Een cruciale determinant voor het onderscheiden van flow en clutch is het type doel:
* **Open doelen:** Verkennend van aard, specificeren geen exact resultaat. Belangrijk voor flow, waarbij de focus ligt op het verkennen van grenzen en het maximale uit zichzelf halen.
* **Vaste doelen:** Specifiek, duidelijk, meetbaar en objectief, met een duidelijk resultaat (bv. een wereldrecord lopen). Cruciaal voor clutch, omdat ze de atleet meer bewust maken van de eisen en consequenties, wat leidt tot verhoogde inspanning.
#### 2.3.4 Zelfregulatie en flow/clutch
Zelfregulatie, inclusief doelen stellen, zelfmonitoring en zelfbeheersing, speelt een rol bij zowel flow als clutch.
* **Flow:** Kenmerkt zich door intrinsieke motivatie om de ervaring te beleven, flexibele en niet-specifieke doelen ("doe je best", "kijk hoe ver ik kan komen"), waardoor er geen druk of verwachtingen zijn. De activiteit is optimaal uitdagend. Monitoring is minimaal, met focus op omgeving of route, en een gevoel van moeiteloosheid en vertrouwen.
* **Clutch:** Gekenmerkt door intrinsieke motivatie om een doel te bereiken of erkenning te krijgen, met duidelijk omschreven, uitdagende doelen (bv. persoonlijk record). Dit legt meer nadruk op prestatie en verwachtingen. Monitoring is cruciaal om de voortgang richting het doel bij te houden. Atleten ervaren aanzienlijke inspanning, vermoeidheid en een behoefte aan actieve zelfregulatiestrategieën. De ervaring is minder prettig en gemotiveerd door de prestatie.
### 2.4 Individuele zone van optimaal functioneren (IZOF)
Het IZOF-model, ontwikkeld door Hanin, richt zich op de individuele patronen van emoties die geassocieerd zijn met succesvolle prestaties. Het doel is om atleten te leren deze patronen te reproduceren. Optimale prestaties kunnen zowel positieve als negatieve emoties omvatten, en de intensiteit van deze emoties is van belang. Te lage of te hoge intensiteit kan de prestatie belemmeren. Het model benadrukt dat zowel positieve als negatieve emoties prestatiebevorderend of -belemmerend kunnen zijn, afhankelijk van het individu en de situatie.
> **Tip:** Het IZOF-model erkent dat optimale prestaties niet per se alleen positieve emoties vereisen. Het draait om het vinden van de juiste balans en intensiteit van emoties, zowel positief als negatief, die leiden tot de beste prestatie voor een specifiek individu.
#### 2.4.1 Gebruik van het IZOF-model
Kennis uit het IZOF-model kan worden toegepast door middel van:
* **Dagboeken:** Atleten identificeren specifieke emoties die prestaties verbeteren of belemmeren.
* **Retrospectief herinneren:** Terugdenken aan de beste prestatie en de bijbehorende emoties.
* **Metaforen en beelden:** Verbinden van prestatiebevorderende emoties met specifieke metaforen (bv. een tijger die klaar is om aan te vallen) om deze emoties te induceren.
#### 2.4.2 Arousal en de omgekeerde U-curve
Arousal, de fysiologische en psychologische activatie, is noodzakelijk voor prestaties. Echter, te veel arousal kan leiden tot prestatievermindering, zoals beschreven in het omgekeerde U-model. Arousal is geen positief of negatief concept op zich, maar de intensiteit is cruciaal.
### 2.5 Choking (verstikking)
Choking is het tegenovergestelde van topprestaties, waarbij atleten falen om hun standaardprestaties te evenaren. Het wordt gekenmerkt door de perceptie van druk, angst en ongepaste aandacht, wat resulteert in prestaties die substantieel onder het normale niveau liggen.
#### 2.5.1 Theoretische modellen van choking
* **Zelfpresentatiemodel:** Benadrukt de rol van het beheersen van hoe men door anderen wordt waargenomen. Competitie kan de behoefte aan zelfpresentatie verhogen, wat leidt tot zorg over het maken van een goede indruk en angst.
* **Aandachtsmodellen:** Stelt dat optimale prestaties vereisen dat aandacht gericht is op sportspecifieke, prestatierelevante informatie. Angst kan leiden tot een verschuiving van aandacht naar irrelevante interne of externe stimuli.
* **Zelf-focusmodel:** Angst zorgt ervoor dat atleten expliciete aandacht richten op vaardigheidsuitvoering, wat natuurlijke, automatische processen verstoort ("paralysis by analysis"). Expertise en geautomatiseerde vaardigheden verminderen de afhankelijkheid van werkgeheugen, waardoor aandacht naar andere taken kan gaan.
* **Afleidingsmodel:** Hoge angst verschuift de aandacht naar bedreigende of taak-irrelevante stimuli, wat de aandachtsruimte vermindert en de verwerking van taakrelevante informatie belemmert.
#### 2.5.2 Interventies tegen choking
* **Zelf-focus-gebaseerde interventies:** Verminderen van expliciete kennis en bewuste controle over vaardigheidsuitvoering, vaak door middel van analogieën in motorisch leren. Dit voorkomt dat atleten in stressvolle situaties expliciete kennis aanspreken.
* **Rechterhersenhelft activatie:** Activering van de rechterhersenhelft, mogelijk door het gebruik van de linker lichaamshelft (bv. knijpen in een bal met de linkerhand), lijkt geassocieerd te zijn met optimale, automatische prestaties, terwijl linkerhersenhelft activatie kan leiden tot zelfbewuste controle en choking.
* **Afleidingsgebaseerde interventies:** Elimineren van interne of externe afleidingen om een sportspecifieke focus te bevorderen, zoals de "Quiet Eye" interventie die gericht is op langere visuele fixaties op een doel.
> **Tip:** Interventies tegen choking richten zich voornamelijk op aandachtsmodellen, waarbij de nadruk ligt op het beheersen van de gevolgen van angst door middel van zelf-focus en afleidingsbeperking. Minder aandacht is er voor zelfpresentatie-interventies, omdat individuele verschillen hierin stabieler zijn.
---
# Individuele zone van optimaal functioneren en arousal
Hier is een studiehandleiding over het concept van de individuele zone van optimaal functioneren en arousal.
## 3. Individuele zone van optimaal functioneren en arousal
Dit thema onderzoekt het IZOF-model en het concept arousal, en hoe deze zich verhouden tot emoties en fysiologische activiteit bij het bereiken van optimale prestaties.
### 3.1 Topprestaties
Topprestaties worden gekenmerkt door magische momenten waarop een atleet fysiek en mentaal optimaal functioneert, resulterend in een uitzonderlijke prestatie die het normale prestatieniveau overstijgt. Deze prestaties gaan verder dan sportvaardigheden en betreffen het menselijk functioneren als geheel. Topprestaties zijn individuele ervaringen, vaak resulterend in persoonlijke records. Hoewel ze zeldzaam en schijnbaar buiten de directe controle van de atleet lijken te liggen, kan onderzoek helpen bij het identificeren van gemeenschappelijke kenmerken die aangeleerd en ontwikkeld kunnen worden. Naarmate atletische vaardigheden toenemen, wordt het mentale aspect van prestaties cruciaal.
#### 3.1.1 Psychologische kenmerken van topprestaties
Onderzoek heeft een aantal gemeenschappelijke psychologische kenmerken geïdentificeerd die geassocieerd worden met topprestaties:
* Volledige onderdompeling in de activiteit, zonder afleiding.
* Gedachten gericht op het huidige moment, zonder afleiding door het verleden of de toekomst.
* Gevoel van volledige controle over beheersbare zaken en geen afleiding door externe factoren.
* Desoriëntatie in tijd en ruimte.
* Automatische en moeiteloze uitvoering van de prestatie.
* Controle over emoties en gedachten.
* Groot zelfvertrouwen en geen angst om te falen.
* Fysiek en mentaal ontspannen zijn.
* Weinig tot geen herinnering aan de gebeurtenis achteraf.
* Zeer energiek zijn door de gebeurtenis.
* De gebeurtenis was plezierig en intrinsiek bevredigend.
#### 3.1.2 Flow-ervaring
De kenmerken van topprestaties vertonen sterke gelijkenissen met de 'flow'-ervaring, gedefinieerd als de toestand waarin mensen zo betrokken zijn bij een activiteit dat niets anders ertoe doet. Deze toestand is intrinsiek lonend en harmonieus, waarbij alle elementen op hun plaats vallen, zelfs onder extreme uitdagingen. Hoewel flow sterk geassocieerd is met topprestaties, zijn ze niet identiek; het is mogelijk om in een flowtoestand te verkeren zonder optimaal te presteren.
De negen dimensies van flow, zoals beschreven door Csikszentmihalyi, zijn:
* **Proximale condities voor flow:**
* Uitdaging-vaardigheidbalans (zowel op een hoog niveau).
* Duidelijke doelen.
* Ondubbelzinnige feedback.
* **Ervaren componenten:**
* Actie en bewustzijn versmelten.
* Focus op de taak.
* Paradoxale controle (gevoel van controle zonder actieve inspanning).
* Verlies van zelfbewustzijn (geen zelfevaluatie).
* Transformatie van tijd (versnellen of vertragen).
* Autotelische ervaring (intrinsiek lonende activiteit).
Hoewel er een positieve correlatie bestaat tussen flow en prestaties, is er geen direct causaal verband vastgesteld. Factoren die flow bevorderen zijn onder andere optimale fysieke en mentale voorbereiding, taakgerichte focus, intrinsieke motivatie, optimale arousal, vertrouwen, positieve feedback en optimale omgevingsomstandigheden.
#### 3.1.3 Clutch-ervaring
Recent onderzoek suggereert dat naast flow, ook de 'clutch'-ervaring een rol speelt bij topprestaties. Clutch wordt gekenmerkt door meer inspanning, verhoogde intensiteit en een groter bewustzijn van de situatie en de eisen.
* **Flow-ervaring:** Gekenmerkt door automatische taakgerichte focus en moeiteloze prestatie.
* **Clutch-ervaring:** Vereist meer inspanning en bewuste focus, met een verhoogde intensiteit en bewustzijn van de eisen.
Deze toestanden kunnen worden beïnvloed door het soort doelen dat wordt gesteld:
* **Open doelen:** Exploratief en bevorderlijk voor flow.
* **Vaste doelen:** Specifiek, meetbaar en objectief, bevorderlijk voor clutch.
Zelfregulatie, bestaande uit een voorbereidingsfase (doelen stellen), uitvoeringsfase (zelfmonitoring en zelfbeheersing) en zelfreflectiefase, is een belangrijk kader voor het begrijpen van flow en clutch.
### 3.2 Individuele zone van optimaal functioneren (IZOF)
Het IZOF-model, ontwikkeld door Hanin, richt zich op het identificeren van patronen van emoties die geassocieerd worden met individuele succesvolle prestaties. Het doel is om atleten te leren deze patronen te reproduceren.
* **Emoties en prestaties:** Optimale prestatietoestanden kunnen zowel positieve als negatieve emoties omvatten. Zowel positieve als negatieve emoties kunnen prestatiebevorderend of -belemmerend zijn. De intensiteit van deze emoties is ook cruciaal; te lage of te hoge intensiteit kan de prestatie belemmeren.
Het IZOF-model kan worden toegepast door middel van:
* **Dagboek bijhouden:** Identificeren van prestatiebevorderende en -belemmerende emoties.
* **Retrospectieve recall:** Terugdenken aan eerdere topprestaties en de ervaren emoties.
* **Metaforen en beelden:** Verbinding leggen van prestatiebevorderende emoties met specifieke metaforen of beelden.
#### 3.2.1 Arousal
Arousal verwijst naar de fysiologische en psychologische activatie van een persoon. Het is een intensiteitsdimensie van motivatie en kan variëren van laag (bv. slapend) tot hoog (bv. zeer opgewonden).
* **Arousal en prestatie:** Er is arousal nodig om te presteren, maar te veel arousal kan de prestatie belemmeren. Dit concept wordt vaak gevisualiseerd met het 'omgekeerde U-model', hoewel dit een vereenvoudiging is die verschilt per atleet en per taak/situatie.
### 3.3 Choking (verlamming door druk)
Choking wordt gezien als het tegenovergestelde van topprestaties en treedt op wanneer een atleet niet voldoet aan de verwachte prestatie. Het wordt gekenmerkt door een proces waarbij middelen als ontoereikend worden ervaren voor de eisen van de situatie, wat resulteert in een significante prestatiedaling.
Belangrijke componenten van choking zijn:
* Perceptie van druk.
* Angst.
* Ongepaste aandacht.
Dit leidt tot prestaties die substantieel onder het normale niveau liggen.
#### 3.3.1 Modellen die choking verklaren
Verschillende modellen proberen het fenomeen van choking te verklaren:
* **Zelfpresentatiemodel:** Benadrukt de behoefte van atleten om een positief publiek imago te creëren, wat onder druk kan leiden tot angst en een grotere vatbaarheid voor choking.
* **Aandachtsmodellen:** Stellen dat verhoogde angst de aandacht afleidt van taak-relevante stimuli naar irrelevante interne of externe prikkels.
* **Zelf-focus model:** Choking treedt op wanneer atleten tijdens verhoogde angst expliciete aandacht besteden aan de uitvoering van vaardigheden, wat de geautomatiseerde uitvoering verstoort ("paralysis by analysis").
* **Afleidingsmodel:** Hoge angst verschuift de aandacht naar taak-irrelevante stimuli, wat de aandachtsruimte vermindert en de verwerking van taak-relevante informatie belemmert.
#### 3.3.2 Interventies tegen choking
Interventies zijn gericht op het voorkomen of verminderen van choking:
* **Zelf-focus-gebaseerde interventies:** Verminderen van expliciete kennis en bewuste controle over vaardigheidsuitvoering, bijvoorbeeld door middel van analogie-leren.
* **Activering van de rechter hersenhelft:** Beoogd de linkerkant van het lichaam te gebruiken om de rechterhersenhelft te activeren, wat geassocieerd wordt met optimale prestaties.
* **Afleidingsgebaseerde interventies:** Elimineren van interne of externe afleidingen om een sportspecifieke focus te bevorderen, zoals de "Quiet Eye"-interventie.
Choking blijft een uitdagend concept om experimenteel te onderzoeken, waarbij de meeste interventies zich richten op aandachtsmodellen en het beheersen van de gevolgen van angst.
---
# Choking en preventieve interventies
Dit hoofdstuk behandelt het fenomeen 'choking', de theoretische modellen die het proberen te verklaren, en diverse interventies om het te voorkomen, met een focus op aandacht- en zelfpresentatiemodellen.
### 4.1 Wat is choking?
Choking wordt beschouwd als het tegenovergestelde van topprestaties, waarbij atleten er niet in slagen om hun gebruikelijke prestatieniveau te halen. Hoewel er geen universeel aanvaarde definitie is, zijn er wel enkele kritieke componenten geïdentificeerd: de perceptie van druk, angst, en ongepaste aandacht, wat resulteert in prestaties die aanzienlijk onder het normale niveau liggen. Choking leidt dus niet tot suboptimale prestaties, maar tot ondermaatse prestaties.
### 4.2 Theoretische modellen van choking
Verschillende theoretische modellen proberen het fenomeen van choking te verklaren:
#### 4.2.1 Zelfpresentatiemodel
Dit model stelt dat bepaalde persoonlijkheidsfactoren atleten vatbaarder maken voor choking door een grotere neiging tot verhoogde angst onder druk. Zelfpresentatie is het proces waarbij individuen proberen te controleren hoe ze door anderen worden waargenomen en beoordeeld. Competitie, vooral in drukke situaties, verhoogt het belang van zelfpresentatie, waardoor atleten zich zorgen kunnen maken over het maken van een goede indruk. Angst en de angst voor negatieve evaluatie zijn nauw gerelateerd aan zelfpresentatie en verhogen de kans op choking.
#### 4.2.2 Aandachtsmodellen
Deze modellen zijn gebaseerd op de overtuiging dat optimale prestaties worden behaald wanneer de aandacht gericht is op sportspecifieke, prestatierelevante informatie en processen, terwijl irrelevante signalen worden genegeerd. Wanneer angst toeneemt, verschuift de aandacht van atleten naar interne (bewegings- of emotiegerelateerde) of externe (omgevingsgerelateerde) irrelevante signalen.
##### 4.2.2.1 Zelffocusmodel
Dit model stelt dat choking optreedt wanneer atleten expliciete aandacht richten op de uitvoering van vaardigheden tijdens momenten van verhoogde angst. De perceptie van angst activeert een poging om bewust complexere, procedurele kennis te beheersen die zich al buiten het werkgeheugen bevindt. Het toepassen van een stapsgewijze procedure bij het uitvoeren van expertise, geautomatiseerde gedragingen, verstoort de natuurlijke vaardigheidsuitvoering. Dit fenomeen wordt ook wel "paralysis by analysis" genoemd. Experts, wiens vaardigheden geautomatiseerd zijn, presteren doorgaans beter bij dubbeltaken dan beginners, omdat hun aandacht (werkgeheugen) kan worden toegewezen aan een tweede, minder relevante taak. Beginners, die nog afhankelijk zijn van stapsgewijze procedures, hebben meer aandacht nodig voor de vaardigheidsuitvoering, waardoor de tweede taak te veel aandacht kan opeisen.
##### 4.2.2.2 Afleidingsmodel
Volgens dit model verschuift hoge angst de aandacht naar op dreiging en taak-irrelevante stimuli, wat de aandachtsruimte vermindert en de verwerking van taakrelevante informatie belemmert. Er is momenteel echter beperkt bewijs voor dit model, en er is meer onderzoek nodig naar de verschillende stadia van informatieverwerking.
Het belangrijkste verschil tussen de aandachtmodellen is dat het zelfpresentatiemodel zich richt op dispositionele kenmerken en antecedenten die leiden tot een grotere vatbaarheid voor angst onder druk, terwijl aandachtmodellen zich richten op de op aandacht gebaseerde veranderingen die voortkomen uit de toename van angst tijdens choking.
### 4.3 Interventies tegen choking
Verschillende interventies kunnen worden ingezet om choking te voorkomen:
#### 4.3.1 Zelffocus-gebaseerde interventies
Deze interventies zijn gericht op het verminderen van expliciete kennis en bewuste controle over de uitvoering van vaardigheden. Een effectieve methode is het gebruik van metaforen (analogie motorisch leren) in plaats van expliciete instructies. Dit voorkomt dat atleten in drukke situaties toegang krijgen tot expliciete kennis, wat choking kan voorkomen. Bijvoorbeeld, een tafeltennisbackhand slaan alsof men een frisbee gooit. Onderzoek heeft aangetoond dat deze analoge leerroute kan leiden tot prestatiebehoud onder druk en minder accumulatie van expliciete kennis vergeleken met traditionele motorische leermethoden.
#### 4.3.2 Activering van de rechterhersenhelft
Onderzoek suggereert dat een verhoogde activatie van de linkerhersenhelft geassocieerd is met druk en kan leiden tot choking, terwijl succesvolle prestaties correleren met verhoogde activatie van de rechterhersenhelft en verminderde activatie van de linkerhersenhelft. Dit neurologische patroon lijkt geassocieerd te zijn met automatische, bekwame uitvoering. Om de rechterhersenhelft te activeren, kan men de linkerkant van het lichaam gebruiken, bijvoorbeeld door vlak voor een prestatie in een schuimrubberen bal te knijpen met de linkerhand of op de linker dijen of knie te tikken.
#### 4.3.3 Afleidings-gebaseerde interventies
Deze interventies zijn erop gericht interne of externe afleidingen te elimineren om een sportspecifieke, relevante focus van aandacht te bevorderen. De "Quiet Eye" (QE) interventie is een voorbeeld hiervan. Een lange QE-duur, waarbij de atleet langer naar een doel fixeert voordat een beweging wordt ingezet, kan de prestaties verbeteren door optimale aandachtssturing te waarborgen. Dit helpt de atleet om de juiste focus te behouden en vermindert de impact van stimulus-gestuurde aandachtssystemen, zoals eigen angstgevoelens.
### 4.4 Conclusie over choking
Choking blijft een complex fenomeen om experimenteel te onderzoeken, mede omdat het opwekken van choking moeilijk is. De meeste interventies richten zich op aandacht-gebaseerde modellen (zelffocus en afleiding) en gaan over het omgaan met de gevolgen van angst. Interventies gericht op zelfpresentatie komen minder vaak voor, omdat individuele verschillen op dit gebied stabieler en moeilijker te veranderen zijn. De focus ligt daarom vaak op het voorkomen van angst zelf, in plaats van op choking als een direct gevolg van angst.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Topprestatie (Peak Performance) | Een episode van superieur functioneren die uitzonderlijke prestaties oplevert, waarbij het normale prestatieniveau wordt overstegen en die vaak gepaard gaat met persoonlijke records en een individuele ervaring van exceptioneel menselijk functioneren als geheel. |
| Flow | Een psychologische toestand waarin mensen zo betrokken zijn bij een activiteit dat niets anders ertoe doet; het is een intrinsiek belonende en harmonieuze toestand waarin alles op zijn plaats valt, zelfs tijdens extreme uitdagingen. |
| Clutch | Een staat die meer inspanning vereist dan flow, gekenmerkt door verhoogde intensiteit en een groter bewustzijn van de situatie en de eisen die gesteld worden, vaak optredend in situaties met een belangrijk potentieel resultaat. |
| Arousal | De mate van fysiologische en psychologische activiteit binnen een persoon, die varieert van laag (slaperig) tot hoog (extreem alert); het is een intensiteitscomponent van motivatie en is op zichzelf niet positief of negatief. |
| IZOF-model (Individual Zone of Optimal Functioning) | Een model dat patronen van emoties identificeert die samenhangen met succesvolle individuele prestaties, waarbij zowel positieve als negatieve emoties prestatiebevorderend of -belemmerend kunnen zijn, afhankelijk van hun intensiteit en de context. |
| Choking | Een proces waarbij een individu ervaart dat zijn of haar middelen ontoereikend zijn om aan de eisen van de situatie te voldoen, resulterend in een aanzienlijke prestatiedaling die onder het normale niveau ligt, vaak veroorzaakt door perceptie van druk, angst en ongepaste aandacht. |
| Zelfpresentatiemodel | Een theoretisch model dat stelt dat het gedrag van atleten onder druk wordt beïnvloed door hun pogingen om te controleren hoe ze door anderen worden waargenomen, wat kan leiden tot angst en verstoring van de prestatie wanneer de focus verschuift van de taak naar het imago. |
| Aandachtsmodellen | Theoretische modellen die uitleggen hoe angst de prestaties beïnvloedt door de aandacht van de atleet af te leiden van taakrelevante informatie naar interne of externe irrelevante prikkels, wat resulteert in een verminderde verwerking van essentiële informatie. |
| Zelffocusmodel | Een aandacht model dat suggereert dat "choking" optreedt wanneer atleten tijdens verhoogde angst expliciete aandacht richten op de uitvoering van vaardigheden, waardoor de natuurlijke, geautomatiseerde uitvoering wordt verstoord door bewuste controle. |
| Afleidingsmodel | Een aandacht model dat stelt dat hoge angst de aandacht verschuift naar dreigings- en taakirrelevante stimuli, waardoor de beschikbare aandachtsruimte wordt beperkt en de verwerking van taakrelevante informatie wordt aangetast. |
| Werkgeheugen | Het tijdelijke opslag- en bewerkingsgebied van de hersenen voor informatie die nodig is voor actieve taken; het heeft een beperkte capaciteit en kan overbelast raken door te veel informatie, afleiding, vermoeidheid of emoties, wat de prestaties kan beïnvloeden. |