Cover
Mulai sekarang gratis Samenvatting Bestuurskunde.pdf
Summary
# Sferen in de samenleving en bestuurskunde als discipline
Hier is een gedetailleerde samenvatting over de maatschappelijke sferen en bestuurskunde als discipline, opgesteld volgens de specificaties.
## 1. Sferen in de samenleving en bestuurskunde als discipline
Dit onderwerp behandelt de vier maatschappelijke sferen (gemeenschappen, staat, markt, civil society) en de evolutie van bestuurskunde als studieobject, inclusief definities en de toepassing op een casus.
### 1.1 De vier maatschappelijke sferen
Elke samenleving is opgebouwd rond vier sferen met een constante wisselwerking ertussen, waar een individu niet aan kan ontsnappen. Samenlevingen kunnen omschreven worden als: "Politiek georganiseerde verbanden, met relativering van de territoriale grenzen en het door elkaar lopen van politieke gemeenschappen" [2](#page=2).
#### 1.1.1 De sfeer van de gemeenschappen (private sfeer)
Deze sfeer focust op de relatie tussen het individu en de gemeenschap. Ze wordt gekenmerkt door liefde, vrijwilligheid en een evenredige machtsverdeling. Hoewel in theorie de private sfeer ook die van rechten en vrijheden is, komen deze voornamelijk voort uit de staatsfeer. Maatschappelijke verwachtingen of sociaaleconomische posities kunnen de bewegingsvrijheid binnen deze sfeer beperken, ondanks dat deze geacht wordt vrij te zijn van dwang [2](#page=2).
#### 1.1.2 De sfeer van de staat
De staat omvat het geheel van overheden en instellingen die optreden voor het algemeen belang en burgers kunnen verplichten, stimuleren of hinderen [2](#page=2).
* **Overheden:** Dit zijn het politieke systeem op alle niveaus, de rechterlijke machten en de administraties die beslissingen uitvoeren en bekrachtigen (wetgevend, uitvoerend, rechterlijk). De scheiding tussen deze machten varieert per land [2](#page=2).
In deze sfeer is er sprake van dwang, zoals het afdwingen van wetten en het opleggen van belastingen. De rechten en plichten van de staat worden vastgelegd in de grondwet, al houden enkel democratische staten zich hieraan. Burgers hebben via de 'voice' medezeggenschap en kunnen protesteren tegen de staat [2](#page=2).
#### 1.1.3 De sfeer van de markt
Voor sommige aspecten kan de markt de samenleving beter organiseren dan de staat, wat leidt tot marktsturing gebaseerd op vraag en aanbod. In deze sfeer is de burger een consument. Consumenten kunnen een markt verlaten door een product niet meer te kopen ('exit'), wat onmogelijk is in de staatsfeer [2](#page=2).
#### 1.1.4 De sfeer van de 'civil society'
Deze sfeer omvat burgerverenigingen in diverse vormen. Burgers hebben hier vertrouwen in elkaar (sociaal kapitaal) en in de organisaties die ze gezamenlijk oprichten. Deze verenigingen kunnen ook mensen met een gelijkaardig profiel sterken, bijvoorbeeld vrouwenverenigingen. De civil society kan invloed uitoefenen op de private sfeer (bv. beeld van homo's en vrouwen verbeteren), de staat (eisen stellen) en de markt (ethische handel eisen) [3](#page=3).
### 1.2 De wisselwerking tussen de sferen
Er is een constante interactie tussen de verschillende sferen [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.2.1 Invloed van de staat op andere sferen
* **Private sfeer:** De staat bepaalt rechten en vrijheden omtrent zaken als huiselijk geweld, adoptie en erfenissen. Overheidsmaatregelen beïnvloeden hoe mensen hun leven vormgeven, daarom is controle via het politieke systeem belangrijk [3](#page=3).
* **Marktsfeer:** De staat creëert omgevingsfactoren (onderwijs, mobiliteit) die kansen scheppen voor bedrijven, maar stelt ook regels, reguleert de markt en heft belastingen. Taken kunnen door de staat uitbesteed worden aan bedrijven, en vermarkte materies kunnen teruggenomen worden indien er ongewenste effecten optreden [3](#page=3).
* **Civil society:** De staat ondersteunt de civil society via subsidies en maakt vereniging mogelijk. Maatschappelijke opdrachten worden toegekend aan het maatschappelijk middenveld, zoals onderwijs en beheer van sociale zekerheid [3](#page=3).
#### 1.2.2 Invloed van de markt op andere sferen
* **Private sfeer:** De markt beperkt de keuzevrijheid via het aanbod en reclame, en beïnvloedt de dagindeling van mensen door werk [3](#page=3).
* **Staat:** Bedrijven kunnen hun belangen lobbyen bij de staat [3](#page=3).
* **Civil society:** Middenveldpartijen kunnen in concurrentie evolueren naar marktpartijen of overgenomen worden door marktspelers [3](#page=3).
### 1.3 Context: tijd en ruimte
De context van tijd en ruimte maakt en verklaart de verschillen tussen samenlevingen, zoals tijdens communisme versus kapitalisme, of in Noord-Korea versus Amerika [3](#page=3).
### 1.4 Basistermen
* **Publieke sfeer** (staat, markt) versus **private sfeer** (privésfeer en civil society) [3](#page=3).
* **Formele organisaties** (publieke sfeer) versus **informele organisaties** (private sfeer).
* **Profit organisaties** (markt, winst) versus **non-profitorganisaties** (staat, privé, civil society, algemeen belang).
### 1.5 Governance
Governance betreft de samenwerking tussen verschillende niveaus en de afgesproken bevoegdheidsverdeling [3](#page=3).
### 1.6 Bestuurskunde als discipline
#### 1.6.1 Evolutie in definitie
De definitie van bestuurskunde is geëvolueerd van smal naar breed, van intern naar extern, en van een focus op administratie, ambtenaren en politici naar een bredere visie op sturing in de samenleving en het samenspel van krachten, inclusief private organisaties ('governance') [4](#page=4).
#### 1.6.2 Studieobject en definitie
* **Studieobject (locus):** Het openbaar bestuur (publieke sector) is het geheel van organisaties en activiteiten gericht op de besturing van de maatschappij. Bestuurskunde richt zich niet op de inrichting van de wetgevende en rechterlijke macht [4](#page=4).
* **Definitie:** Bestuurskunde bestudeert, rekening houdend met de maatschappelijke, politieke en juridische omgeving (tijd en ruimte), de inrichting en werking van het openbaar bestuur, gericht op de besturing van de maatschappij. Het streeft naar verbetering van de kwaliteit (rechtmatig, doelmatig, democratisch, integer) van het openbaar bestuur [4](#page=4) [6](#page=6).
* **Activiteiten:** Beleid (extern, op samenleving gericht) en management (intern, op beheer en organisatie gericht) [4](#page=4).
#### 1.6.3 Toepassing: casus asielcrisis
De asielprocedure omvat het beoordelen of iemand in aanmerking komt voor een vluchtelingenstatuut of subsidiaire bescherming. De procedure kent meerdere stappen, van de aanvraag tot mogelijke toekenning van statuten of uitzetting. Verschillende federale, regionale en lokale diensten zijn betrokken, naast buitenstatelijke actoren zoals NGO's [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Omgeving van het openbaar bestuur in de casus:**
* **Politiek-institutionele aspecten:** België's federale staatstructuur en particratie maken de besluitvorming complex. In de context van asiel is er sprake van multi-level governance [5](#page=5).
* **Rechtstaat:** Bevoegdheden en middelen van het bestuur zijn wettelijk vastgelegd, met bescherming van grondrechten voor burgers [5](#page=5).
* **Brede maatschappelijke omgeving:** Burgers en organisaties kunnen de staat ter verantwoording roepen. De staat is afhankelijk van belastingen en de arbeidsmarkt [5](#page=5).
* **Easton's systeembenadering:** De casus kan geanalyseerd worden via inputs (eisen, steun) en outputs (wetten, subsidies) die leiden tot outcomes en feedback. De vraag naar opvang neemt toe, terwijl de steun afneemt [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.6.4 Empirische, normatieve en prescriptieve bestuurskunde
Bestuurskunde produceert vier soorten kennis: beschrijvend, verklarend, evaluerend en prescriptief (voorstellen ter verbetering) [6](#page=6).
* **Kwaliteitsmaatstaven:** Criteria zoals rechtszekerheid, onpartijdigheid, efficiëntie en transparantie worden gehanteerd [6](#page=6).
* **Redeneringsniveaus voor kwaliteit:**
* **Macroniveau (institutioneel):** Is het bestuur juist georganiseerd en vervult het zijn functie? (bv. bevoegdheidsverdeling) [6](#page=6).
* **Mesoniveau (beleidsprocessen):** Doet de overheid de 'juiste' dingen in het algemeen belang? Was de besluitvorming democratisch en rationeel? [6](#page=6).
* **Microniveau (bedrijfsvoering):** Hoe kan het bestuur dingen goed doen? (bv. interne organisatie en management) [6](#page=6).
#### 1.6.5 Kennisintegratie en interdisciplinariteit
Bestuurskunde integreert kennis uit diverse domeinen zoals recht, economie, politicologie en sociologie. Voor de casus asielcrisis is kennis nodig van asielwetgeving, internationale betrekkingen en aanvraagverwerking [6](#page=6).
---
# Publiek en privaat: de dynamiek van organisaties en goederen
Dit onderdeel verkent de veranderlijke grenzen tussen publieke en private sectoren, de definities en kenmerken van publieke en private goederen, en de opkomst van hybride organisaties, geplaatst in een historische en economische context.
### 2.1 De vervagende scheidslijnen tussen publiek en privaat
Het onderscheid tussen publieke en private sferen is niet altijd scherp te trekken, mede door de opkomst van hybride organisaties en de digitalisering van informatie. Traditioneel wordt het onderscheid gemaakt op fysiek niveau (bv. publiek strand versus private gezinswoning) en psychologisch niveau (privacy). Er bestaat een spectrum van mengvormen, waarbij de impact van het private op het publieke en vice versa ook relevant is. De informatiemaatschappij draagt bij aan het vervagen van deze grenzen, aangezien private zaken steeds vaker worden bijgehouden en opvraagbaar zijn door derden [8](#page=8).
### 2.2 Publieke en private goederen: het klassiek liberaal-economisch onderscheid
Het klassieke liberale economische model stelt dat marktsturing de regel is en overheidsoptreden de uitzondering, enkel ingrijpend wanneer de markt faalt. Marktfalen treedt op wanneer marktwerking voor bepaalde goederen niet mogelijk is of wanneer er geen rekening wordt gehouden met externaliteiten. Het is echter belangrijk te erkennen dat de markt zelf door de overheid gecreëerd is en niet als een natuurtoestand kan worden beschouwd [8](#page=8).
#### 2.2.1 Typologie van goederen volgens Ostrom
Elinor Ostroms typologie van goederen is gebaseerd op twee factoren: uitsluiting en consumptie, waarbij het type goed op elk moment kan veranderen [8](#page=8).
* **Particuliere (private) goederen:** Dit zijn individuele consumptiegoederen waarvoor mensen uitgesloten kunnen worden. Er wordt een prijs op geplakt en ze worden individueel geconsumeerd. Na aankoop is het goed niet meer beschikbaar voor anderen [9](#page=9).
* **Publieke goederen:** Dit zijn goederen die bedoeld zijn voor de gemeenschap. Niemand is uitsluitbaar, wat kan leiden tot het 'free-rider' probleem waarbij niet iedereen meebetaalt maar wel geniet van het goed. Voorbeelden zijn beveiliging, milieubeheer en infrastructuur, die typisch door de overheid gefinancierd worden via belastingen [9](#page=9).
* **Tolgoederen:** Dit zijn gemeenschappelijke consumptiegoederen waarbij men wel mensen kan uitsluiten. Tolwegen zijn een voorbeeld: iedereen kan de weg gebruiken, maar niet iedereen kan de tol betalen. Economisch gezien zijn autostrades dus geen zuivere publieke goederen [9](#page=9).
* **Gemeenschappelijke gebruiksgoederen:** Dit zijn individuele goederen die door iedereen aangewend kunnen worden, zoals natuurlijke bronnen. Uitsluiting is hier moeilijk, wat vragen oproept over het beheer ervan (overheid, markt of burgers zelf) [9](#page=9).
#### 2.2.2 Imperfecte werking wegens externaliteiten
* **Onderwijs:** Hoger onderwijs is geen puur publiek goed, omdat uitsluiting van niet-betalers mogelijk is. Het wordt beschouwd als een 'quasi-public good' en een tolgoed. Gezien de positieve externe effecten voor individu en samenleving, deelt de samenleving de kosten, maar ook het individu draagt bij. Dit leidt tot politieke debatten over financiering van verschillende onderwijsvormen. Bij roken is het omgekeerde het geval: hoge belastingen door negatieve externe effecten [9](#page=9).
* **Veiligheid:** Algemene openbare veiligheid is een duidelijk publiek goed waar uitsluiting onmogelijk is en free-riders zich zullen voordoen. Betaling via belastingen is de oplossing. Veiligheid in beperktere ruimtes (bv. winkelcentra) kan echter als tolgoed fungeren, waarbij betaling leidt tot uitsluiting van niet-betalers. Persoonlijke beveiliging door private firma's maakt het tot een privaat goed [9](#page=9).
### 2.3 Publieke en private organisaties: hybride vormen en kenmerken
Er is een toenemende aanwezigheid van hybride organisaties die zich tussen de overheid en de private sector bevinden. Voorbeelden hiervan zijn non-profitorganisaties met een publiek doel, verzelfstandigde overheidsbedrijven met private inbreng, private bedrijven met overheidsparticipatie, en publiek-private samenwerkingsvormen met eigen rechtspersoonlijkheid. Ook publieke organisaties kunnen een privaatrechtelijk statuut hebben, zoals de VRT, een naamloze vennootschap van publiek recht [10](#page=10).
#### 2.3.1 Meerdimensionale modellen van overheidsorganisaties
Verschillende modellen proberen de aard van overheidsorganisaties te duiden:
* **Perry en Rainey:** Indeling gebaseerd op eigenaar, financiering en aansturing [10](#page=10).
* **Bozeman:** Legt nadruk op politieke controle/aansturing als essentieel onderscheid [10](#page=10).
* **Van Montfort:** Stelt dat een indeling in 3 dimensies niet genuanceerd genoeg is en introduceert 7 dimensies om gradaties mee te nemen [10](#page=10).
#### 2.3.2 Hybride organisaties nader bekeken
Hybride organisaties bevinden zich tussen publiek en privaat. De rechtsvorm is hierbij een belangrijke, maar complexe, dimensie met veel grijze zones [10](#page=10).
* **Publiekrechtelijke rechtsvorm:** Vastgelegd in wetgeving voor kader, organisatie, inrichting en werking.
* **Privaatrechtelijke rechtsvorm:** Gebruikt door particulieren (VZW, BVBA, NV, etc.) maar ook door de publieke sector voor meer vrijheid.
De VRT illustreert de hybride aard: een NV van publiek recht die zowel vennootschapswetgeving als publiekrechtelijke aspecten volgt, met een meerderheidsbelang van de overheid maar ook particuliere aandeelhouders. Hoewel non-profit, speelt concurrentie om kijkcijfers, en vervult de VRT publieke taken voor een democratische en geïnformeerde samenleving [10](#page=10).
#### 2.3.3 Gevolgen van het publieke karakter
Het publieke karakter van publieke organisaties heeft gevolgen voor hun relatie met de omgeving en voor hun interne structuren en processen [10](#page=10).
* **Externe impact:** Publieke diensten zijn dwingend, monopolistisch en onvermijdbaar; de overheid kiest zijn klanten. Ze zijn onderworpen aan uitgebreide formele, wettelijke beperkingen en toezicht, met verwachtingen van transparantie, eerlijkheid en rechtvaardigheid. Er is ook intense externe politieke invloed, waarbij afhankelijkheid van politieke autoriteiten en rekening houden met belangengroepen, partijen en media noodzakelijk is [10](#page=10).
* **Interne impact:** Publieke organisaties kennen veelvuldige, vage en conflicterende doelstellingen. Doelstellingen zijn vaak vaag geformuleerd om verschillende partijen te accommoderen (bv. ecologie, innovatie). Ze worden geconfronteerd met 'wicked issues', waarbij beoordeling van doelen, de weg ernaartoe, resultaten en evaluatie complex is. Overheidsmanagers werken met politici en vervullen een politieke rol, waarbij intern management en politieke interventies verzoend moeten worden. Publieke organisaties hebben ook te maken met 'red tape', wat enerzijds overmatige regelgeving kan zijn, maar anderzijds ook bescherming kan bieden [11](#page=11).
### 2.4 Het gevaarlijke begrip 'winst'
'Winst' lijkt eenduidig, maar is binnen de profitsector multi-interpreteerbaar. Wat meer 'opbrengt' is niet altijd causaal aan te duiden (bv. investering in vorming). De problematiek van externe kosten en de keuze tussen investeren of verdelen spelen hierbij een rol [11](#page=11).
### 2.5 Vormen van dienstverlening: keuzes tussen publiek en privaat
Er zijn diverse manieren waarop diensten geleverd kunnen worden, variërend van puur overheidsbeheer tot privatisering en publiek-private samenwerking [11](#page=11).
* **Dienstverlening via het overheidsapparaat:**
1. **Alles in eigen beheer:** Door eigen klassieke overheidsdiensten [11](#page=11).
2. **Interne delegatie:** Minister delegeert beperkte operationele bevoegdheid [11](#page=11).
3. **Interne verzelfstandiging:** Agentschap zonder rechtspersoonlijkheid krijgt autonomie binnen de bureaucratie [11](#page=11).
4. **Externe verzelfstandiging:** Agentschap met eigen rechtspersoonlijkheid en bestuur, op afstand van politici [11](#page=11).
Deze vormen kennen toenemende autonomie, maar agentschappen blijven vaak nauw verbonden met de politieke wereld [11](#page=11).
* **Dienstverlening door niet-overheidsinstellingen:**
5. **Uitbesteding:** Taken of diensten aan een private organisatie [11](#page=11).
6. **Erkenning en subsidiëring van non-profitorganisaties:** Voor publieke dienstverlening (bv. ouderenzorg) [11](#page=11).
7. **Privatisering:** Dienstverlening niet langer door de overheid uitgevoerd, wel marktregulering [11](#page=11).
8. **Publiek-private samenwerking (PPS):** Vaak voor grote infrastructuurprojecten [11](#page=11).
#### 2.5.1 Afwegingen bij de keuze van dienstverleningsvorm
De keuze voor een bepaalde vorm hangt af van context, de aard van de taak, politieke criteria, de gewenste mate van autonomie en beschikbare expertise. Veiligheid kan bijvoorbeeld niet zomaar uitbesteed of geprivatiseerd worden. Strategisch belang, democratische controle, politieke verantwoordelijkheid en de noodzaak van autonomie in competitieve omgevingen spelen ook een rol. Privéorganisaties kunnen meer expertise hebben opgebouwd dan de kernoverheid [12](#page=12).
### 2.6 Stereotypen over de overheid en de realiteit
Pollitt identificeert vier veelgebruikte stereotypen over de publieke versus private sector [12](#page=12).
* **Stereotype 1:** Publieke sector is minder efficiënt dan private sector. Dit klopt niet; veel technische innovaties komen uit de publieke sector, en privatisering leidt niet altijd tot efficiëntieverhoging [12](#page=12).
* **Stereotype 2:** De rol van de publieke sector houdt meer bemoeienis in. Dit is waar, maar vaak noodzakelijk (bv. politie) [12](#page=12).
* **Stereotype 3:** Overheidspersoneel moet politiek correct redeneren. Dit wordt ook steeds belangrijker in de private sector voor de profilering als ethisch correcte onderneming [12](#page=12).
* **Stereotype 4:** De private sector kent concurrentie wat leidt tot hogere efficiëntie. Dit is dubbel onjuist: private sectoren zijn niet altijd competitief (monopolies), en de effecten van competitiviteit zijn niet altijd positief, bijvoorbeeld door verlaging van standaarden [12](#page=12).
### 2.7 De wederzijdse afhankelijkheid van publiek en privaat
Publieke en private sectoren zijn sterk op elkaar aangewezen en versterken elkaar, in plaats van dat het ene ten koste gaat van het andere (communicerende vaten). "Regelcompetitie" (bedrijven vestigen zich in landen met soepelere regelgeving) is een voorbeeld van hoe sectoren elkaar beïnvloeden, wat kan leiden tot padafhankelijkheid. De aard van de publieke sector bepaalt de aard van de private sector, en omgekeerd [12](#page=12).
### 2.8 Conclusie
Het onderscheid tussen publieke en private organisaties is dynamisch en complex, maar beide sectoren zijn essentieel en wederzijds afhankelijk [12](#page=12).
---
# Historische evolutie van de staat en bestuurskunde
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de historische evolutie van de staat en bestuurskunde, gebaseerd op de verstrekte documentatie:
## 3. Historische evolutie van de staat en bestuurskunde
Dit thema traceert de ontwikkeling van de overheid en bestuurskunde door de geschiedenis heen, van de nachtwakersstaat naar de netwerkstaat, inclusief verschillende paradigma's zoals NPM en NPG.
### 3.1 De driehoek van wederzijdse beïnvloeding: maatschappij, bestuur en bestuurskunde
De geschiedenis van het bestuur kan worden geanalyseerd aan de hand van drie onderling verbonden factoren: maatschappelijke condities, verschuivingen in het bestuurssysteem en de rol van de overheid, en de ontwikkeling van de bestuurskunde als wetenschap. De causale relaties binnen deze driehoek zijn wederkerig, waarbij de overheidsrollen elkaar aanvullen in plaats van vervangen [13](#page=13).
### 3.2 Evolutie van de staatsrollen en de overheid
De rol van de staat is door de geschiedenis heen geëvolueerd, met verschillende dominante modellen die elkaar opvolgden of aanvulden.
#### 3.2.1 De nachtwakersstaat (circa 1800-1870)
* **Maatschappelijke condities:** Gekenmerkt door de 18e-eeuwse ontluikende industrialisering, wat leidde tot economische groei en een ongelijke welvaartsverdeling, met de vorming van een industrieel proletariaat in erbarmelijke omstandigheden. Het verlichtingsdenken zorgde voor een verschuiving van goddelijk gezag naar politieke democratisering. Ambtenaren evolueerden van dienaren van heersers naar werkers voor de staat [13](#page=13).
* **Rol van de overheid:** De staat werd gedefinieerd door drie kerntaken [13](#page=13):
* Verdedigen van territoriale integriteit (Ministeries van Buitenlandse Zaken en Oorlog).
* Garanderen van interne orde en minimale veiligheid (Ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie).
* Innen van belastingen en beheren van middelen (Ministerie van Financiën).
Deze taken werden als collectief belang uitgevoerd, met een staatsapparaat gericht op controle en beheersing [13](#page=13).
* **Bestuurskunde:** De bestuurskunde was nog in de kinderschoenen, met een focus op bestuursrecht en de trias politica, gericht op de bescherming van individuele burgerrechten tegen de staat. Ducpétiaux was een vroege pionier die bestuur als een wetenschap benaderde en de ruimere maatschappelijke rol van de staat erkende, zoals het reguleren van onderwijs en kinderarbeid [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 3.2.2 De infrastructuurstaat (circa 1870-1918)
* **Maatschappelijke condities:** Gekenmerkt door de tweede industriële revolutie met technologische innovaties. Dit leidde in België tot snelle ontwikkeling van infrastructuur (spoor, post, wegen) en sociale voorzieningen (gezondheidszorg, onderwijs). Urbanisatie en immigratie namen toe, wat leidde tot sociale problemen. Corruptie was wijdverbreid, met politieke steun in ruil voor gunsten ('Bossism' of patronage) [14](#page=14).
* **Rol van de overheid:** De overheid investeerde in fysieke infrastructuur en breidde sociale ministeries uit. Er was een groeiende roep om overheidsinterventie bij economische en sociale wantoestanden. Burgerinitiatieven zoals Settlement Houses en de coöperatieve beweging ontstonden om maatschappelijke problemen aan te pakken [14](#page=14).
* **Bestuurskunde:** Rond 1900 begon de studie van bestuur als fenomeen te groeien, met aandacht voor de interne organisatie en de relatie met politici. Woodrow Wilson en Frank Goodnow onderscheidden 'politics' en 'administration', en pleitten voor een professionele, op meritocratie gebaseerde ambtenarij, geïnspireerd door privaat management. Max Weber introduceerde het concept van bureaucratie als de meest rationele organisatievorm, gebaseerd op legaal-rationeel gezag. Scientific Management focuste op de efficiëntie van werkprocessen door taakversnippering en standaardisatie [14](#page=14) [15](#page=15) [20](#page=20).
#### 3.2.3 De welvaartsstaat (circa 1918-1978)
* **Maatschappelijke condities:** Gekenmerkt door de groei van een maatschappelijke middenklasse, economische groei en verbeterde sociale bescherming. Verzuiling en Europeanisering (EGKS 1951) waren belangrijke trends [15](#page=15).
* **Rol van de overheid:** Het welzijn van burgers werd centraal gesteld en beschouwd als een collectieve verantwoordelijkheid. Een uitgebreid sociaal zekerheidssysteem werd opgebouwd, en overheidsdienstverlening werd als een recht beschouwd. De overheid nam een plannende rol op zich op diverse beleidsterreinen. Het maakbaarheidsideaal, gebaseerd op geloof in rede en wetenschap, kenmerkte deze periode. Specialisatie en professionalisering leidden echter ook tot verkokering [16](#page=16).
* **Bestuurskunde:** Systeemdenken (Parsons, Easton, Luhmann) en beleidswetenschap (Laswell, Dror, Lindblom) wonnen aan belang. Complexere modellen beschreven politiek-ambtelijke verhoudingen, waarbij de dichotomie tussen beleidsopstelling en uitvoering vervaagde. De 'street level bureaucrats' (Lindblom) kregen meer aandacht. Kritische bestuurskunde, beïnvloed door marxistische ideeën, pleitte voor decentralisatie en meer greep van burgers op hun leefomgeving. Human Resource Management (HRM) benadrukte de motiverende behandeling van werknemers [16](#page=16).
#### 3.2.4 De ondernemende staat (circa 1973-2000)
* **Maatschappelijke condities:** De oliecrisissen van 1973 en 1979 markeerden een keerpunt, met stagnatie van economische en overheidsgroei. Kritiek op de welvaartsstaat nam toe, mede door de onbetaalbaarheid en het vermeende misbruik ervan [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Rol van de overheid:** Besparingen, privatisering en 'cut-back management' (Thatcher) werden geïntroduceerd. Het idee ontstond dat de overheid moest sturen, maar niet noodzakelijk meer zelf moest uitvoeren. Er was een legitimiteitscrisis ("The government is not the solution to our problems, the government is the problem"). De politiek werd als minder representatief ervaren [17](#page=17).
* **Bestuurskunde:** Economische en sociologische kritiek op het overheidsfunctioneren kwam op. Principal-Agent modellen benadrukten de informatie-asymmetrie en mogelijke inefficiëntie door eigenbelang van ambtenaren. Neo-institutionalisme analyseerde hoe instituties gedrag sturen en hoe verandering plaatsvindt (path dependency). New Public Management (NPM) ontstond, met een focus op marktwerking, concurrentie, verzelfstandiging en het toepassen van private managementtechnieken [17](#page=17) [18](#page=18) [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 3.2.5 De netwerkstaat (circa 2000-heden)
* **Maatschappelijke condities:** Globalisering, informatisering, toegenomen migratie ('superdiversiteit') en de groeiende macht van multinationals vormden belangrijke maatschappelijke trends. Milieuvervuiling, criminaliteit en culturele dominantie globaliseerden mee. Er ontstond een erosie van hiërarchie en vertegenwoordiging, informalisering, volatiele politiek en een grotere kloof tussen geschoolden en ongeschoolden. Nieuwe breuklijnen (ecologisch, multicultureel, stad-rand) kwamen aan het licht [18](#page=18).
* **Rol van de overheid:** Europeanisering en 'multi-level governance' leidden tot decentralisatie en een grotere rol voor lokale actoren. Het concept van 'governance' verving 'government', wat impliceert dat het sturen van de maatschappij niet langer exclusief de verantwoordelijkheid van de overheid is. De overheid werkt samen met andere maatschappelijke spelers om doelen te bereiken. Glokalisering (globalisering en lokalisering) is een belangrijk fenomeen [18](#page=18) [19](#page=19) [27](#page=27).
* **Bestuurskunde:** Netwerktheorieën benadrukken de interactie tussen publieke organisaties en de maatschappij. New Public Governance (NPG) wordt geïntroduceerd als een evolutie van NPM, met herintegratie van gesplitste taken, behoeftegericht holisme en digitalisering. De burger evolueert van klant naar partner of coproducent. Postmodernisme stelt dat de overheid enkel condities moet creëren voor spontane maatschappelijke ontplooiing [19](#page=19) [27](#page=27).
### 3.3 Paradigma's in de bestuurskunde
Door de geschiedenis heen zijn verschillende paradigma's dominant geweest in de bestuurskunde, die de visie op de rol van de overheid en de organisatie van het bestuur hebben beïnvloed.
#### 3.3.1 Het bureaucratisch organisatiemodel (Weber)
* **Definitie:** Weber ontwikkelde een theoretisch ideaaltype van bureaucratie als de meest rationele en wenselijke organisatievorm, zowel in de publieke als private sector [20](#page=20).
* **Historische context:** Ontstond tijdens de overgang van 'Gemeinschaft' naar 'Gesellschaft', van traditionele naar moderne maatschappij, waar legaal-rationeel gezag dominant werd [20](#page=20).
* **Kenmerken van een bureaucratische organisatie:**
* Continue en geregelde uitoefening van ambtstaken [21](#page=21).
* Ambtstaken gekoppeld aan competenties (diploma's), met specifieke bevelsbevoegdheid en sanctiemogelijkheden [21](#page=21).
* Hiërarchische rangschikking van competenties voor controle en beroepsmogelijkheden [21](#page=21).
* Uitoefening van taken volgens vaste regels, vereist vakopleiding [21](#page=21).
* Bestuursmiddelen zijn eigendom van de organisatie, niet van de ambtenaar [21](#page=21).
* Ambtenaar kan geen eigendomsrechten op zijn ambt doen gelden [21](#page=21).
* Alle bestuurshandelingen verlopen schriftelijk, wat controleerbaarheid garandeert maar traagheid kan veroorzaken [21](#page=21).
* **Individuele ambtenaar:** Vrij, gebonden aan regels; vaste hiërarchie; duidelijk afgebakende competenties; arbeidscontract op basis van vrije keuze; benoeming op basis van vakbekwaamheid (diploma, examen); salaris en pensioenrechten; carrière met promotie op grond van anciënniteit en/of prestaties; onderworpen aan discipline en controle. Vaste benoeming en pensioenen garanderen onafhankelijkheid van de politiek [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Kwaliteiten van bureaucratie:** Nauwkeurigheid, continuïteit, discipline, betrouwbaarheid, gelijke behandeling, berekenbaarheid, prestatiegerichtheid, snelheid en universele toepasbaarheid [22](#page=22).
* **Deskundigheid en controle:** Weber benadrukte de deskundigheid ('Fachwissen') maar waarschuwde voor te grote zelfstandigheid. Democratische controle op bureaucratie is noodzakelijk. Er is een duidelijke scheiding tussen de rol van politici (bevelen, controle, verantwoording aan burger) en ambtenaren (uitvoering, verantwoording aan politici) [22](#page=22).
* **Kritiek op het model:**
* **Dysfuncties (Merton, Gouldner):** In de praktijk bleken bureaucratische organisaties minder rationeel, met ritualisme en conformisme waarbij naleving van regels belangrijker werd dan het doel. Spanning tussen deskundigheid en controle [22](#page=22).
* **Omgevingsinvloed (Crozier):** Bureaucratie is niet altijd de gepaste organisatievorm in een dynamische omgeving, wat leidt tot inefficiëntie en geslotenheid. Crozier analyseerde de spanning tussen officiële en onofficiële machtsverhoudingen en de vorming van stratificatie binnen bureaucratie. Dit kan leiden tot een vicieuze cirkel van controle en conflict [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Economisch ('Public Choice'):** Downs en Niskanen analyseerden bureaucratie vanuit eigenbelang en nutsmaximalisatie van individuele actoren (politici, ambtenaren, burgers, organisaties). Ambtenaren streven naar budgetmaximalisatie [23](#page=23).
#### 3.3.2 New Public Management (NPM)
* **Ontstaan en doel:** Ontstond vanaf de jaren '80 als reactie op de crisis van de welvaartsstaat, geïnspireerd door de public choice theorie en de kritiek op de overheid. Het doel is betere prestaties van publieke diensten door een meer economische benadering, gebaseerd op effectiviteit, economie en efficiëntie (de 3 E's), in tegenstelling tot de 3 R's van Weber (rechtsgelijkheid, rechtszekerheid, rechtmatigheid) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Kernprincipes (Hood, Dunleavy):**
* **Privatisering (competition):** Taken uitbesteden aan de private sector en concurrentie stimuleren [24](#page=24).
* **Verzelfstandiging (disaggregation):** Afplatting van de hiërarchie, agentschappen oprichten om controle te vergemakkelijken en managers meer autonomie te geven, afgerekend op prestatie [24](#page=24).
* **Private managementtechnieken (incentivization):** Toepassen van technieken zoals klantgerichtheid en prestatiebeloning [24](#page=24).
* **Doorwerking en context:** NPM is contextgebonden en verschilt per land. Landen met een 'marketize' of 'minimal state' strategie voeren NPM verder door dan 'maintain' of 'modernize' landen [25](#page=25).
* **Impact en dysfuncties:** De impact is moeilijk te evalueren. Dysfuncties omvatten perverse effecten van prestatiebeoordeling, problemen met politieke verantwoordelijkheid bij verzelfstandiging, fragmentatie, hoge transactiekosten, verzwakking van publieke ethiek, en verminderde controle van politici over de bureaucratie [26](#page=26).
* **Bijsturingen:** Er is een trend naar herintegratie, meer coördinatie ('Joined-Up Government'), en een herwaardering van de specifieke meerwaarde van de overheid (billijkheid, rechtvaardigheid) [26](#page=26).
#### 3.3.3 New Public Governance (NPG)
* **Ontstaan en kenmerken:** Ontstond als reactie op de dysfuncties van NPM, met focus op herintegratie, behoeftegericht holisme en digitalisering. Het concept 'governance' omvat samenwerking tussen overheid, markt en middenveld [27](#page=27).
* **Focus:** Burger wordt gezien als partner of coproducent. Multi-level en multi-actor governance zijn cruciaal, waarbij samenwerking over bestuursniveaus en met niet-overheidsactoren centraal staat [27](#page=27).
* **Relaties:** Vernieuwde relaties met markt (regulering), bedrijven (publiek-private samenwerking), middenveld (samenwerking, netwerking) en burger (coproducent) [27](#page=27).
### 3.4 Decentralisatie en de rol van lokale besturen
De staatshervormingen hebben geleid tot een significante decentralisatie van bevoegdheden, met een toenemende rol voor gewesten, gemeenschappen en lokale besturen.
#### 3.4.1 Lokale besturen in België
* **Kenmerken:** Gemeenten en provincies zijn rechtstreeks verkozen, hebben eigen belastingbevoegdheid en een open taakstelling, onderworpen aan toezicht [44](#page=44).
* **Staatshervorming en lokale besturen:** De bevoegdheid voor organisatie en werking van lokale besturen is via decreten van de gewesten geregeld (gemeentewet). Diverse bevoegdheden, zoals ruimtelijke ordening en onderwijs, vallen onder gewestelijke materies, terwijl politie en burgerlijke stand federaal geregeld blijven [44](#page=44).
* **Fusies:** Grote gemeentefusies vonden plaats in 1977 en de trend naar vrijwillige fusies zet zich voort [44](#page=44).
* **Autonomie vs. Medebewind:** Lokale besturen genieten beleidsvrijheid (autonomie) maar zijn gebonden aan medebewindstaken in opdracht van hogere overheden. De gouverneur oefent toezicht uit namens de Vlaamse Regering [45](#page=45).
* **Financiën:** Lokale besturen zijn deels afhankelijk van eigen belastingen (o.a. opcentiemen) en deels van dotaties en subsidies van hogere overheden (gemeentefonds) [46](#page=46) [47](#page=47).
* **Organisatie:** De gemeenteraad (wetgevend) en het college van burgemeester en schepenen (uitvoerend) vormen de lokale politieke organisatie. Er is een trend naar een managementteammodel onder leiding van een secretaris/griffier [48](#page=48) [49](#page=49).
* **NPM op lokaal niveau:** De invloed van NPM is merkbaar in managementtechnieken, verzelfstandiging en de beleids- en beheerscyclus, maar privatisering is minder prominent [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Andere lokale actoren:** OCMW's, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en politiezones spelen een belangrijke rol [50](#page=50) [51](#page=51).
#### 3.4.2 Provinciebesturen
* **Historische rol en evolutie:** Aanvankelijk beperkt in macht, kregen provinciebesturen geleidelijk meer autonomie. De rol is echter in debat, mede door de sterke regio's en grotere gemeenten [47](#page=47).
* **Bevoegdheden:** Binnen de Vlaamse overheid zijn provincies onderworpen aan het provinciedecreet. Ze halen inkomsten uit belastingen (niet op inkomen) en fondsen [47](#page=47) [48](#page=48).
* **Toekomst:** Er wordt gedebatteerd over hun voortbestaan, met een mogelijke rol in specifieke streekdossiers of opsplitsing/vervanging door streekbesturen [48](#page=48).
### 3.5 Bestuurskundige concepten en modellen
Gedurende de historische evolutie van de staat zijn diverse bestuurskundige concepten en modellen ontwikkeld en toegepast.
* **Trias Politica:** De scheiding der machten (wetgevend, uitvoerend, rechterlijk) als basis voor een democratische rechtsstaat [13](#page=13).
* **Bureaucratie (Weber):** Een ideaaltype van organisatie gebaseerd op rationeel-legaal gezag, met hiërarchie, regels en deskundigheid [20](#page=20).
* **Scientific Management (Taylor):** Focus op efficiëntie van werkprocessen door taakversnippering en standaardisatie [15](#page=15).
* **Systeemdenken (Parsons, Easton, Luhmann):** Organisatie als een open systeem dat interageert met zijn omgeving [16](#page=16).
* **Beleidswetenschap (Laswell, Lindblom):** Wetenschappelijke onderbouwing van beleidsvorming en -uitvoering [16](#page=16).
* **Principal-Agent theorie:** Analyse van de relatie tussen opdrachtgever (principal) en uitvoerder (agent), met nadruk op informatie-asymmetrie en eigenbelang [17](#page=17).
* **Neo-institutionalisme (March & Olsen):** Onderzoek naar de rol van instituties (regels, gewoonten) in het sturen van gedrag en organisatieverandering [17](#page=17).
* **New Public Management (NPM):** Toepassing van private managementprincipes in de publieke sector (concurrentie, verzelfstandiging, efficiëntie) [24](#page=24).
* **New Public Governance (NPG):** Samenwerkingsgericht bestuur, met focus op netwerken, multi-level en multi-actor governance [27](#page=27).
* **Multi-level governance:** Bestuur of beleid dat tot stand komt via de combinatie van inspanningen op verschillende bestuursniveaus (federaal, regionaal, lokaal, Europees) [51](#page=51).
De evolutie van de staat en bestuurskunde toont een voortdurende zoektocht naar de meest effectieve, efficiënte en democratisch verantwoorde inrichting van het openbaar bestuur, in reactie op veranderende maatschappelijke behoeften en uitdagingen.
---
# Regulering en de politiek-ambtelijke verhoudingen
De regulering door de overheid omvat de mechanismen, stijlen en de complexe relatie tussen politieke en ambtelijke macht.
## 4. Regulering en de politiek-ambtelijke verhoudingen
### 4.1 Regulering
#### 4.1.1 Het concept regulering
Regulering wordt gedefinieerd als "sustained and focused control by a public organization over activities that are valued by a community". Dit houdt in dat een overheidsorganisatie een permanente invloed uitoefent om maatschappelijke doelstellingen te beschermen of te realiseren. Het concept is breed en omvat diverse activiteiten, waaronder het vastleggen van normen, het toepassen van regels in individuele gevallen, het controleren van naleving en het afdwingen van sancties [54](#page=54).
#### 4.1.2 Waarom reguleren?
Er zijn verschillende motieven voor regulering:
* **Economische motieven:** Regulering stuurt de marktwerking en pakt marktfalen aan, zoals monopolies, negatieve externe effecten (bijvoorbeeld vervuiling), asymmetrische informatie (bijvoorbeeld verplichte etikettering) en anticompetitief gedrag (verbod op kartels) [54](#page=54) [55](#page=55).
* **Public interest motieven:** Dit betreft het beschermen of realiseren van maatschappelijke en politieke waarden, zoals mediaregulering ter waarborging van vrije meningsuiting en pluraliteit. Ook universele dienstverlening ter bescherming van zwakkere groepen valt hieronder, zoals de verplichte aanleg van watervoorzieningen in plattelandsgebieden [55](#page=55).
De **positivistische economische theorie** stelt dat regulering nadelig kan zijn, omdat het kosten met zich meebrengt en belangengroepen de regulering naar hun hand kunnen zetten ('regulatory capture'), waardoor het hun eigenbelang dient in plaats van het maatschappelijk belang [55](#page=55).
#### 4.1.3 Wie reguleert en wie wordt gereguleerd?
Regulering kan plaatsvinden door de overheid, door zelfregulering (overleg tussen actoren), of door bedrijven en burgers via 'naming and shaming' [55](#page=55).
#### 4.1.4 Stijlen van regulering
Er zijn diverse stijlen van regulering te onderscheiden:
* **Command and control:** Strikte regelgeving door de overheid, met potentiële nadelen zoals te veel regels, weinig flexibiliteit en ineffectieve sancties [55](#page=55).
* **Zelfregulering:** Sectoren reguleren zichzelf. Dit kan voordelig zijn door de expertise van bedrijven, maar brengt gevaren met zich mee zoals kartelvorming en marktafsluiting ('capture') [55](#page=55).
* **Geconditioneerde zelfregulering (meta-regulering):** Zelfregulering die gecontroleerd wordt door de overheid, zoals de rol van het FAVV of intellectuele beroepsorganisaties [55](#page=55).
* **Slimme regulering:** Het 'leaner' maken van het command and control model door gerichte wetten en risicoanalyses, met instrumenten zoals de Regulatory Impact Analysis (RIA) [56](#page=56).
#### 4.1.5 Evalueren van regulering
Evaluatie van regulering kan **ex ante** (voorafgaand aan invoering, via RIA) en **ex post** (achteraf) plaatsvinden, waarbij kosten en baten worden afgewogen [56](#page=56).
#### 4.1.6 Evoluties in economische regulering
De overheid evolueert van een producerende rol naar een regulerende staat, waarbij taken als toezichthouder en marktmeester belangrijker worden [56](#page=56).
* **Liberalisering:** Het verhogen van concurrentie door toetredingsdrempels te verlagen, vaak gevolgd door herregulering om marktfalen te voorkomen [56](#page=56).
* **Privatisering:** Het overdragen van overheidsactiviteiten aan de private markt om efficiëntie te verhogen en kosten te verlagen [56](#page=56).
#### 4.1.7 Regulerende agentschappen en regulerende constellaties
* **Regulerende agentschappen:** Onafhankelijke organisaties die verantwoordelijkheid voor regulering gedelegeerd krijgen. Ze bieden geloofwaardigheid, stabiliteit en expertise, maar kennen kritiek op gebrek aan democratische controle en 'regulatory capture' [57](#page=57).
* **Multiactorregulering en regulerende constellaties:** Regulerende agentschappen werken samen met andere actoren binnen sectoren via vier assen van coördinatie: horizontaal, verticaal, diagonaal en de relatie met de mededingingsautoriteit. Coördinatie kan via marktsturing (competitie) of netwerksturing (samenwerking) verlopen [58](#page=58).
### 4.2 Politiek-ambtelijke verhoudingen
#### 4.2.1 Klassieke dichotomie: Wilson en Weber
De klassieke kijk op politiek-ambtelijke verhoudingen wordt sterk beïnvloed door de normatieve benaderingen van Wilson en Weber [59](#page=59).
* **Wilson:** Stelde een strikte scheiding voor tussen de politieke en ambtelijke sfeer. Politici stellen beleid op en leggen verantwoording af aan de kiezer, terwijl ambtenaren dit beleid loyaal en onafhankelijk van de politiek uitvoeren [59](#page=59).
* **Weber:** Benadrukte dat bureaucratie democratisch gestuurd moet worden. Politici sturen en controleren ambtenaren, maar geven hen tegelijkertijd de vrijheid om hun expertise toe te passen [59](#page=59).
Het **dichotomiemodel** stelt dat politiek en ambtenarij twee gescheiden werelden zijn met eigen verantwoordelijkheden: politici stellen beleid op, ambtenaren voeren het loyaal en neutraal uit [59](#page=59).
#### 4.2.2 Voorbij de dichotomie
Verschillende veranderingen maakten dit model minder realistisch:
* De morfologie van de overheid is veranderd, met een groeiende en complexere ambtelijke organisatie [59](#page=59).
* De overheid is hybrider geworden met verzelfstandigde diensten die op afstand van de politiek staan [59](#page=59).
* Meer complexe overheidstaken vereisen intensieve interactie tussen politici en hooggeschoolde ambtenaren [59](#page=59).
* Rechtstreekse contacten tussen ambtenaren (street-level bureaucrats) en burgers creëren een driehoeksverhouding [60](#page=60).
Kritiek op het dichotomiemodel kwam ook uit de economie (public choice, principal-agent theorieën) en sociologie (conflict tussen hiërarchische niveaus, belang van informele regels) [60](#page=60).
#### 4.2.3 Politiek-ambtelijke verhoudingen in België
Het publieke debat in België focust voornamelijk op politieke benoemingen in de ambtenarij en de grootte van politieke kabinetten [60](#page=60).
##### 4.2.3.1 Hoe wordt men ambtenaar?
Er zijn twee tewerkstellingsregimes: statutairen en contractanten, met juridische verschillen op vlak van pensioen en sociale bescherming. Statutairen worden geselecteerd via vergelijkende examens, terwijl contractanten niet altijd verplicht zijn een examen af te leggen. Mandaten van topambtenaren worden na interviews met experts en de regering toegekend [60](#page=60) [61](#page=61).
##### 4.2.3.2 Public Service Motivation (PSM)
Naast jobvoordelen speelt PSM een rol, waarbij dienstbaarheid aan de maatschappij een motief is om bij de overheid te werken. PSM kan worden beïnvloed door geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en sociale instituties, en heeft impact op prestatie, jobtevredenheid en engagement [60](#page=60) [61](#page=61).
##### 4.2.3.3 Politieke benoemingen
Politieke benoemingen kennen drie gradaties, van puur politiek doorslaggevend tot elke benoeming waar partijsteun bij komt kijken. Bij topambtenaren wordt gestreefd naar evenredigheid, wat de dichotomie in het gedrang brengt. Aanstelling kan op basis van een meritsysteem (expertise) of representativiteit (diversiteit) gebeuren. Historisch dienden politieke benoemingen ter pacificatie en als cliëntelistisch systeem. België wordt gezien als een hybride gepolitiseerd model, waar objectieve procedures ruimte laten voor politieke aanstellingen [61](#page=61) [62](#page=62).
##### 4.2.3.4 Ministeriële kabinetten
Ministeriële kabinetten ondersteunen de minister en spelen een sleutelrol in de besluitvorming en onderhandelingen. Kritiek omvat het uitsluiten van de administratie, inefficiëntie, het uithollen van de parlementaire macht en de politisering van de administratie. Kabinetten blijven bestaan vanwege hun functies als beleidskweekschool, kanaal voor dienstbetoon, wachtheuvel, springplank en instrument voor politieke controle. Kabinetsmedewerkers hebben intensievere interacties met ministers, andere beleidsdomeinen, politiek-parlementaire actoren en maatschappelijke groeperingen dan topambtenaren [61](#page=61) [62](#page=62) [63](#page=63).
#### 4.2.4 Theoretische modellen in de bestuurskunde
Diverse auteurs hebben het dichotomiemodel verfijnd binnen roltheoretische stromingen en de structurele relatie-stroming, of een combinatie daarvan.
* **Aberbach, Putnam en Rockman:** Onderzochten de verschillen en gelijkenissen tussen topambtenaren en politici als 'policymakers' en identificeerden vier roltypologieën:
1. **Policy administration:** Hiërarchische scheiding met politieke superioriteit [63](#page=63).
2. **Facts interests:** Ambtenaren brengen feiten en kennis, politici waarden en belangen in [63](#page=63).
3. **Energy equilibrium:** Politici articuleren brede belangen, ambtenaren specifieke belangen; politici zijn vernieuwend, ambtenaren pragmatisch [63](#page=63).
4. **Hybride model:** Bureaucratisering van de politiek en politisering van de bureaucratie [63](#page=63).
* **Svara:** Herinterpreteert de dichotomie door de rollen in de beleidscyclus (mission, policy, administration, management) te situeren. Het dichotomy-duality model toont hoe de rol van ambtenaren toeneemt naarmate het beleidsproces opschuift naar beleidsuitvoering [64](#page=64).
* **Peters:** Analyseert de aard van de samenwerking en machtsverhoudingen via vijf interactiemodellen:
1. **Village life:** Coöperatie op basis van gedeelde waarden en belangen [64](#page=64).
2. **Functional Village Life:** Coöperatie binnen een sector of domein van expertise [64](#page=64).
3. **Formal – legal:** Klassieke dichotomie met politieke overmacht [64](#page=64).
4. **Adversarial:** Permanente strijd tussen politieke en ambtelijke elites [64](#page=64).
5. **Administrative State:** Dominantie van ambtenaren [64](#page=64).
* **Hood (Public Service Bargain - PSB):** Een impliciete of expliciete overeenkomst tussen politici en ambtenaren over rechten en plichten, bestaande uit beloning, capaciteiten en loyaliteit. Hij onderscheidt 'trustee' bargains (ambtenaren als bewakers van het algemeen belang) en 'agency' bargains (ambtenaren ten dienste van politieke meesters) [65](#page=65).
#### 4.2.5 Contextuele factoren
De politiek-ambtelijke verhoudingen worden beïnvloed door:
* **Kenmerken van het politieke systeem:** De electorale cyclus, politieke stabiliteit, coalitieregeringen en het aantal politiek verantwoordelijken per dienst bepalen de machtsverhouding [65](#page=65).
* **Settings (Noordegraaf):** De aard van de job en taak van ambtenaren beïnvloeden hun relatie met politici, variërend van bedrijfsmatige settings tot crisissituaties waar het onderscheid vervaagt [65](#page=65).
---
# Burgerparticipatie en het maatschappelijk middenveld
Dit thema onderzoekt de verschillende manieren waarop burgers invloed kunnen uitoefenen op het bestuur, de rollen van het maatschappelijk middenveld, en de uitdagingen van participatie [67](#page=67).
## 5. Burgerparticipatie en het maatschappelijk middenveld
### 5.1 Burger en bestuur: een complexe relatie
De relatie tussen burger en bestuur is complex en essentieel voor het functioneren van een samenleving. Vertrouwen van burgers in de overheid is cruciaal voor de legitimiteit van beslissingen en voor de bereidheid van burgers om hun ideeën te delen. Sinds de jaren '90 is er een dalende trend in dit vertrouwen te zien, wat geleid heeft tot bestuurlijke vernieuwingen gericht op herstel [67](#page=67).
#### 5.1.1 Legitimiteit van de overheid
Legitimiteit kan op drie manieren worden ingedeeld:
* **Inputlegitimiteit**: Het gevoel dat de eisen en vragen van burgers worden gehoord op een inclusieve en representatieve wijze [67](#page=67).
* **Throughputlegitimiteit**: Het gevoel dat procedures wettelijk, transparant en kwalitatief correct worden doorlopen; de nadruk ligt op de correcte naleving van regels en besluitvormingsprocessen [67](#page=67).
* **Outputlegitimiteit**: De uiteindelijke beleidsresultaten moeten voldoen aan de verwachtingen van burgers en oplossingen bieden voor hun problemen [67](#page=67).
De relevantie van elke dimensie is contextafhankelijk. In België is sinds de jaren '80 vooral ingezet op outputlegitimiteit [67](#page=67).
#### 5.1.2 Voice, exit en loyalty
Het voice-exit-loyalty-kader van Hirschman beschrijft hoe burgers reageren op ontevredenheid met publieke organisaties [67](#page=67):
* **Voice**: Burgers uiten hun grieven direct aan de politiek of administratie, individueel of collectief (bv. protestacties). Dit wordt vaak gebruikt wanneer exit geen optie is [67](#page=67).
* **Exit**: Burgers beëindigen hun relatie met een publieke organisatie (bv. wisselen van kinderopvang) of verlaten zelfs een regio (Tiebout exit). Individuele exit heeft weinig impact; effect treedt op bij massale exit [67](#page=67).
* **Loyalty**: Burgers blijven trouw aan de overheid ondanks onvrede, vaak uit schuldgevoel of omdat de band sterk is. Dit kan gepaard gaan met "threat of exit", een vorm van voice waarbij men dreigt met exit [67](#page=67).
#### 5.1.3 Trends en toenemende burgerkritiek
Verschillende maatschappelijke trends hebben geleid tot kritischere burgers:
* **Cognitieve mobilisatie**: Een hoger opleidingsniveau en bredere kennisverspreiding vergroten de betrokkenheid en geloofwaardigheid van burgerkritiek [68](#page=68).
* **Individualisering**: Meer focus op zelfontplooiing vermindert ontzag voor autoriteit. Ontzuiling en secularisering leiden ertoe dat burgers minder verbonden zijn met oude organisaties, waardoor de intermediaire rollen van deze organisaties worden uitgehold [68](#page=68).
* **Nieuwe vormen van engagement**: Niet-geïnstitutionaliseerde participatievormen zoals Facebookgroepen en petities hebben een lage drempel [68](#page=68).
* **Informalisering**: Directe relaties tussen burger en politiek met snelle actie, in plaats van formele structuren [68](#page=68).
* **Informatisering**: Is de drijvende kracht achter veel van deze ontwikkelingen [68](#page=68).
#### 5.1.4 Rollen van burgers
Burgers vervullen naast kiezer en belastingbetaler diverse rollen in hun interactie met de overheid [68](#page=68):
* **Burger als kiezer**: Verkiest vertegenwoordigers en evalueert hen op beleidsvoering [68](#page=68).
* **Burger als belastingbetaler**: Heeft de wens voor lage belastingen en efficiënt gebruik van belastinggeld, evalueert op klantgerichtheid en efficiëntie [68](#page=68).
* **Burger als klant van publieke diensten**: Verwacht goede dienstverlening en een dienende overheid [68](#page=68).
* **Burger als controleur van de overheid**: Een rol die versterkt is door informatisering [68](#page=68).
* **Burger als coproducent van publieke diensten**: Werkt samen met het bestuur aan het tot stand brengen van zaken (bv. bijles aanbieden aan de universiteit) [68](#page=68).
* **Burger als participant**: Neemt deel aan besluitvormingsprocessen [68](#page=68).
* **Burger als ‘rechtsonderhorige’**: Onderwerpt zich aan de wet [68](#page=68).
* **Burger als activist**: Brengt ongenoegen ter sprake en kan schadevergoedingen eisen [68](#page=68).
Ondanks deze rollen behoudt de overheid een geweldmonopolie en de mogelijkheid om te straffen. Sommige burgers bestaan 'niet' voor de overheid (bv. illegalen, zwervers) [68](#page=68).
#### 5.1.5 Politieke opvattingen over burgerrollen
* **New Public Management (NPM)**: Legt de nadruk op de burger als klant en reduceert rollen zoals coproducent of activist [68](#page=68).
* **De 'participatiemaatschappij'**: Ziet de burger als coproducent die verantwoordelijkheden krijgt, wat door sommigen als positief wordt gezien, en door anderen als een manier om besparingen door te voeren. Deze initiatieven zijn vaak alternatieven voor overheidsinstellingen maar niet altijd inclusief [69](#page=69).
#### 5.1.6 Burgers als klanten
* **Klagende klanten**: Klachten worden nu eerst behandeld door een klachtenbehandelaar, daarna eventueel door de ombudsdienst. Sociale media zijn ook een kanaal voor klachten [69](#page=69).
* **Kiezende klanten**: Marktwerking en de afwezigheid van een overheidmonopolie op diensten stellen ontevreden klanten in staat over te stappen naar alternatieve aanbieders, gebaseerd op beschikbare openbare informatie [69](#page=69).
#### 5.1.7 Rechts- en belangenbescherming
Burgers controleren het bestuur om hun rechten en belangen te beschermen. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van openbaarheid van bestuur en openbaar onderzoek [69](#page=69).
##### 5.1.7.1 Openbaar onderzoek en bezwaarschriften
Bij infrastructuurprojecten zijn een Milieueffectenrapport (MER), een Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) en een Omgevingsvergunning cruciaal, waarbij burgers inspraak hebben [69](#page=69).
* **MER**: Burgers kunnen suggesties en opmerkingen geven op milieugevolgen [69](#page=69).
* **RUP**: Aanpassing van het ruimtelijk ordeningsplan [69](#page=69).
* **Omgevingsvergunning**: Belanghebbenden kunnen bezwaarschriften indienen [69](#page=69).
Dit proces kan leiden tot de "hindermacht" van burgers (NIMBY - Not in my backyard), wat projecten vertraagt. In complexere projecten is er ruimte voor participatie in de beginfasen [69](#page=69).
##### 5.1.7.2 Openbaarheid van bestuur
Het doel is de democratische kloof te dichten door de geheimhouding in beleidsvorming te verminderen en transparantie te verhogen [69](#page=69).
* **Actieve openbaarheid**: Het bestuur informeert het publiek over beleidsaspecten [70](#page=70).
* **Passieve openbaarheid**: Burgers moeten zelf initiatief nemen om documenten op te vragen [70](#page=70).
**Voordelen van openbaarheid**: Gelijkheid van informatie, betere rechtsbescherming, grotere acceptatie van beleid, en rationeler overheidshandelen [70](#page=70).
**Nadelen van openbaarheid**: Potentiële informatieoverload, extra werk voor ambtenaren, en problemen met informatieveiligheid en lekken [70](#page=70).
### 5.2 Burgers als adviseurs, participanten en co-creanten
#### 5.2.1 Een participatieladder
Hoe hoger op de ladder, hoe meer de burger betrokken is bij het besluitvormingsproces. Arnsteins oorspronkelijke acht treden (manipulatie, therapie, consultatie, verzoening, informatie, partnerschap, overgedragen macht en burgerbestuur) worden verder uitgewerkt [70](#page=70).
Pröpper en Steenbeek onderscheiden een omslagpunt van gesloten naar interactieve beleidsvoering, waarbij voldoende openheid (inhoudelijk, naar actoren toe, en procesmatig) essentieel is voor meer invloed van participanten. Hun ladder koppelt participatieniveaus aan specifieke rollen van overheid en participant. De ladder van Edelenbos en Monnikhof kent minder categorieën, waarbij de onderste niveaus bestuurscentrisch zijn (informeren, consulteren) en vanaf het niveau 'adviseren' een grotere gelijkwaardigheid ontstaat [70](#page=70).
#### 5.2.2 De adviesraden
Adviesraden maken deel uit van de adviserende trede van de participatieladder. Ze kunnen vrijwillig (bv. ouderraad) of verplicht (bv. cultuurraad) georganiseerd zijn en steunen op representatie. Hun afhankelijkheid van het bestuur (of het bestuur advies vraagt en ermee doet) is groot. Het onderscheid tussen advies geven en belangenverdediging is soms onduidelijk. Nieuwe burgerorganisaties vinden vaak moeilijk een plaats in deze raden [70](#page=70).
#### 5.2.3 Referendum en volksraadpleging
* **Referendum**: Een beleidsmaatregel wordt voorgelegd aan kiezers met een bindende ja/neen-uitspraak [70](#page=70).
* **Volksraadpleging**: De uitslag is consultatief en wordt meegenomen in de uiteindelijke besluitvorming [71](#page=71).
Volksraadplegingen betreffen vaak ruimtelijke ordening en infrastructuur met directe fysieke impact. Ze komen meestal voort uit volksinitiatieven van actiegroepen en vereisen een bepaald percentage van opkomst om geldig te zijn [71](#page=71).
#### 5.2.4 Co-creatie en autonome burgerinitiatieven
Dit zijn de meest verregaande vormen van participatie, waarbij burgers zelf vormgeven aan de samenleving [71](#page=71).
* **Co-creatie**: Actieve, directe medewerking van de overheid. Burgers treden op als coproducenten, werken samen met de overheid om de kwaliteit en kwantiteit van maatschappelijk waardevolle goederen en diensten te verbeteren. Dit kan in de organisatie, implementatie of beide [71](#page=71).
* **Autonome burgerinitiatieven**: De overheid is minder sterk betrokken en treedt op als regulator of facilitator. Deze initiatieven ontstaan vaak uit onvrede met politieke realisaties of eigen expertise, wat leidt tot "omgekeerde participatie" waarbij de vraag is wat de overheid voor de burger doet [71](#page=71).
#### 5.2.5 Beschouwingen over participatie
**Voordelen van participatie**:
* Vergroot draagvlak voor beleid [71](#page=71).
* Verhoogt democratische legitimiteit [71](#page=71).
* Dicht de kloof tussen burger en bestuur [71](#page=71).
* Past binnen streven naar politieke en bestuurlijke vernieuwing (interactieve beleidsvoering) [71](#page=71).
* Draagt bij aan een beter imago van de overheid [71](#page=71).
* Doorbreekt de "verkokering" van beleidsdomeinen [71](#page=71).
* Leidt tot betere analyses en oplossingen door kennisintegratie [71](#page=71).
**Participatieparadox**: Hoe meer participatiemogelijkheden, hoe groter de kloof tussen degenen die ervan gebruik (kunnen) maken en zij die dat niet kunnen. Vaak nemen mensen met een vergelijkbaar profiel initiatief (Mattheus-effect) [71](#page=71).
**Risico's van interactieve beleidsvoering**:
* Leidt niet noodzakelijk tot versnelling, kan juist vertragen [71](#page=71).
* Biedt geen garantie op inhoudelijke verrijking; kan leiden tot verarming door het tegemoetkomen van participanten [71](#page=71).
### 5.3 Bestuur en middenveld
Het maatschappelijk middenveld in België is uitgebreid, invloedrijk en voert diverse publieke taken uit. Dit omvat non-profitorganisaties, ledenverenigingen, belangenorganisaties en burgerinitiatieven [72](#page=72).
#### 5.3.1 Rollen van het middenveld
Het middenveld speelt drie hoofrollen ten opzichte van de overheid: belangenverdediging, leveren van publieke diensten en medebeheer. Young typeert de relatie op drie manieren [72](#page=72):
* **'Supplement' voor de overheid**: Actief als dienstverlener in sectoren waar de overheid niet kan of wil opereren; geen samenwerking [72](#page=72).
* **'Complement' voor publieke dienstverlening**: Bijvoorbeeld medebeheer, wat duidt op wederzijdse afhankelijkheid [72](#page=72).
* **'Tegenstander' van de overheid**: [72](#page=72).
#### 5.3.2 Belangenverdediging en beleidsbeïnvloeding ('advocacy rol')
Dit betreft het verdedigen van belangen en het beïnvloeden van beleidsmakers, wat ook voor de politiek nuttig is om noden te vernemen. Er is een onderscheid tussen groepen die primair de belangen van hun achterban behartigen en groepen die het algemeen belang dienen [72](#page=72).
* **Depolitisering van het middenveld**: Organisaties keren zich meer naar binnen en laten hun waakhondfunctie varen, met een focus enkel op de achterban [72](#page=72).
#### 5.3.3 Beleidsuitvoering: 'particuliere organisaties non-profit met een publieke taak'
Beleidsuitvoering wordt vaak overgedragen aan private non-profitorganisaties (vzw's, CVBA's, stichtingen). Winsten worden geïnvesteerd in dienstverlening. Deze organisaties zijn semi-publiek door overheidssubsidies (ongeveer 75% van de middelen). Contractuele ondersteuning, waarbij slechts specifieke projecten worden gesubsidieerd, zorgt voor meer onzekerheid. De "derde betaler" (gebruiker) kiest zelf waar hij uitgeeft (bv. via dienstencheques) en giften (incl. crowdfunding) spelen ook een rol [72](#page=72).
#### 5.3.4 Voor- en nadelen van dienstverlening door het middenveld
**Voordelen**:
* Erkenning van zelforganisatie in de samenleving [72](#page=72).
* Meer ideologische keuzevrijheid voor burgers [72](#page=72).
* Goedkoper dan wanneer de overheid het zelf doet [72](#page=72).
**Nadelen**:
* Verzwakte sturingsmogelijkheden voor de overheid (indirecte aansturing personeel non-profits) [73](#page=73).
* De overheid verliest contact met burgers en wordt afhankelijk van het middenveld voor beleidsinformatie [73](#page=73).
* Vragen rondom verantwoordelijkheid en verantwoording [73](#page=73).
#### 5.3.5 Medebeheer
Belangengroepen worden vaak betrokken bij de uitvoering van beslissingen en adviseren hierover (bv. OCMW). Belangrijke discussies betreffen het primaat van de politiek versus medebeheer, het algemeen belang versus eigenbelangen, en de discussie over meer "neutrale" bestuurders [73](#page=73).
---
# Kwaliteitsmaatstaven voor goed bestuur
Goed bestuur omvat criteria die de kwaliteit van overheidsoptreden meten, onderverdeeld in Sigma, Theta en Lambda waarden, elk met specifieke focuspunten en onderlinge relaties [74](#page=74).
### 6.1 Sigma waarden: een scherpe en doelgerichte overheid
Sigma waarden richten zich op de effectiviteit en efficiëntie van overheidsorganisaties. Een centraal denkkader hierbij is het input-output model [74](#page=74).
#### 6.1.1 Input-output model binnen Sigma waarden
Het proces start met het formuleren van doelstellingen op basis van socio-economische situaties en behoeften. Deze doelstellingen dienen relevant te zijn. Vervolgens worden middelen ingezet voor activiteiten die producten of diensten voortbrengen [74](#page=74).
* **Middelenverwerving en -gebruik:** Middelen moeten zuinig verworven worden en zo min mogelijk verbruikt [74](#page=74).
* **Kwaliteitsmeting:** De uiteindelijke doorwerking in de maatschappij bepaalt de kwaliteit, met aandacht voor directe effecten op korte termijn en effecten op lange termijn [74](#page=74).
* **Kernaspecten:** Er wordt gekeken naar effectiviteit, kosteneffectiviteit en duurzaamheid van beleidskeuzes [74](#page=74).
### 6.2 Theta waarden: een integere, rechtvaardige en democratische overheid
Theta waarden omvatten principes van rechtmatigheid, rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en behoorlijk bestuur. Deze waarden staan in een model naast de '3 E's' van Sigma (Economy, Efficiency, Effectiveness) [74](#page=74).
* **Spanning tussen Sigma en Theta:** Een illustratie van het spanningsveld tussen Sigma en Theta waarden is te vinden in de toepassing van GAS-boetes. Hoewel deze boetes bijdragen aan het bestraffen van overlast (Sigma), kan de willekeurige toepassing ervan de principes van rechtmatigheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid (Theta) ondermijnen [74](#page=74).
### 6.3 Lambda waarden: een robuuste en dynamische overheid
Lambda waarden beogen een overheid die robuust en dynamisch is [75](#page=75).
* **Kenmerken van Lambda waarden:**
* **Redundantie:** Het beschikken over een back-up infrastructuur die de bestaande capaciteit dupliceert [75](#page=75).
* **Diversiteit:** Het omarmen van verschillende denkwijzen om herhaling van fouten te vermijden [75](#page=75).
* **Robuustheid:** Het verzekeren van een basisvoorziening [75](#page=75).
* **Integrerend:** Het afstemmen van acties van overheidsdiensten op gemeenschappelijke problemen [75](#page=75).
* **Leerfalen:** Het openstaan van managementsystemen voor andere organisaties en het leren van elkaars fouten [75](#page=75).
* **Innovatief:** Het voortdurend zoeken naar nieuwe en verbeterde methoden [75](#page=75).
* **Risicoanalyse en rampenpreventie:** Lambda waarden zijn cruciaal bij risicoanalyse en het tegengaan van rampen, zoals actieve maatregelen tegen zeespiegelstijging. Echter, dit kan ook leiden tot irrationele investeringen, zoals een grootschalige vaccinatiecampagne bij een lage mortaliteit [75](#page=75).
### 6.4 Verhouding tussen de kwaliteitsmaatstaven
De verschillende kwaliteitsmaatstaven kunnen zowel complementair als in conflict met elkaar opereren [75](#page=75).
#### 6.4.1 Complementaire relaties (macroniveau)
Op macroniveau, binnen het politieke systeem, vullen de waarden elkaar aan [75](#page=75).
* **Legitimiteit:** De legitimiteit van het regime (Lambda) is van belang voor de legitimiteit van procedures (Theta), wat op zijn beurt de functionele legitimiteit (Sigma) bepaalt [75](#page=75).
* In volwassen democratieën worden deze drie aspecten doorgaans vervuld, waarbij de nadruk op Sigma-waarden, mede door New Public Management (NPM), is afgenomen ten gunste van Theta-waarden [75](#page=75).
* In ontwikkelingslanden is het bereiken van een minimumdrempel voor deze waarden vaak een uitdaging; een betrouwbare en goed uitgebouwde overheid is een voorwaarde voor het garanderen van democratie [75](#page=75).
#### 6.4.2 Conflicterende relaties (microniveau)
Op microniveau, bij de concrete beleidsmaatregelen, kunnen conflicten ontstaan door de dominantie van bepaalde kernwaarden [75](#page=75).
* **Sigma versus Theta:** Het tegengaan van corruptie binnen een politiekorps (Theta) kan ten koste gaan van de efficiëntie (Sigma). Overmatige focus op proceskwaliteit en integriteit kan de doelmatigheid schaden, en omgekeerd [75](#page=75).
* **Sigma versus Lambda:** De privatisering van de Britse spoorwegen ten behoeve van klantvriendelijkheid en efficiëntie (Sigma) leidde tot onbetrouwbaarheid van het systeem (Lambda) en een dalende legitimiteit [75](#page=75).
* **Lambda versus Theta:** Het publiceren van ranglijsten met 'beste scholen' kan ertoe leiden dat scholen zich meer richten op hun ranking dan op de kwaliteit van het onderwijs. Regelgerichtheid en verantwoordingsdrang worden een doel op zich, wat systeemlegitimiteit kan aantasten [75](#page=75).
#### 6.4.3 Ruimtelijke en temporele dynamiek
De balans tussen deze waarden is deels cultureel bepaald en evolueert in de tijd. Waarden kunnen belangrijker worden (bv. NPM) of door publieke opinie plots meer aandacht krijgen [75](#page=75).
> **Tip:** Begrijpen hoe Sigma, Theta en Lambda waarden zich tot elkaar verhouden, is essentieel. Denk aan concrete voorbeelden waarbij een focus op één waarde ten koste gaat van een andere. Dit helpt om de complexiteit van goed bestuur te doorgronden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sferen in de samenleving | De vier fundamentele maatschappelijke gebieden: de sfeer van de gemeenschappen (private sfeer), de sfeer van de staat, de sfeer van de markt en de sfeer van de civil society, die voortdurend met elkaar interageren. |
| Staat | Het geheel van overheden en instellingen die optreden voor het algemeen belang, met de mogelijkheid om burgers te verplichten, stimuleren of hinderen, en waar burgers zelf ook invloed op hebben. |
| Marktsturing | Een organiserend principe waarbij de wet van vraag en aanbod centraal staat voor de allocatie van middelen en de organisatie van diensten, soms als alternatief voor overheidssturing. |
| Civil society | Burgerverenigingen en -organisaties in alle mogelijke vormen, gekenmerkt door wederzijds vertrouwen (sociaal kapitaal) en het collectief behartigen van belangen. |
| Governance | Het concept dat verwijst naar de samenwerking tussen verschillende niveaus en actoren binnen de samenleving, inclusief de afgesproken bevoegdheidsverdeling, voor de besturing van maatschappelijke processen. |
| Openbaar bestuur | Het geheel van organisaties en activiteiten gericht op de besturing van de maatschappij, met inbegrip van overheidsniveaus, beleidsvorming en intern management, rekening houdend met de omgevingsfactoren. |
| Beleid | De externe gerichtheid van overheidsactiviteiten, gericht op het sturen en beïnvloeden van de samenleving en het aanpakken van maatschappelijke problemen. |
| Management | De interne gerichtheid van overheidsactiviteiten, gericht op het efficiënt en effectief beheren en organiseren van de overheidsorganisaties zelf. |
| Rechtsstaat | Een beginsel waarbij de bevoegdheden en middelen van het openbaar bestuur wettelijk zijn vastgelegd, wat zowel de staat beperkt als burgers beschermt met grondrechten en de mogelijkheid om rechten af te dwingen. |
| Systeembenadering (Easton) | Een theoretisch kader dat openbaar bestuur ziet als een proces van input (eisen en steun), conversie (politiek-bestuurlijke besluitvorming) en output (wetten, subsidies), met feedback van de uitkomsten naar nieuwe input. |
| Empirische, normatieve en prescriptieve bestuurskunde | Drie benaderingen binnen de bestuurskunde: het beschrijven en verklaren van bestuurspraktijken (empirisch), het evalueren van bestuur aan de hand van normen (normatief), en het opstellen van verbeteringsvoorstellen (prescriptief). |
| Bureaucratie (Weber) | Een ideaaltype van organisatievorm, gekenmerkt door hiërarchie, vaste regels, functiescheiding en onpersoonlijk gezag, die als rationeel en efficiënt wordt beschouwd voor de moderne staat en het kapitalisme. |
| Scientific management | Een managementfilosofie gericht op het optimaliseren van werkprocessen door middel van taakonderverdeling en efficiëntie, met als doel de productiviteit te verhogen. |
| Welvaartsstaat | Een staatsvorm waarin de overheid een actieve rol speelt in het waarborgen van het welzijn van burgers door middel van sociale zekerheid, publieke dienstverlening en planning. |
| New Public Management (NPM) | Een managementparadigma dat principes uit de private sector toepast op het openbaar bestuur, met nadruk op marktwerking, concurrentie, verzelfstandiging en prestatiegerichtheid. |
| New Public Governance (NPG) | Een recenter managementconcept dat samenwerking, netwerksturing en burgerparticipatie centraal stelt, waarbij de burger van klant evolueert naar partner of coproducent. |
| Federale overheid | Het hoogste bestuursniveau in België, bevoegd voor onder andere defensie, justitie, buitenlandse zaken en een deel van de sociale zekerheid, georganiseerd in een wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. |
| Vlaamse overheid | De gewestelijke en gemeenschapsbevoegde entiteit in Vlaanderen, met eigen wetgevende (Vlaams Parlement) en uitvoerende (Vlaamse Regering) macht, bevoegd voor onder andere onderwijs, cultuur en ruimtelijke ordening. |
| Lokale besturen | Gemeenten en provincies die rechtstreeks verkozen worden, eigen belastingbevoegdheid hebben en een open taakstelling hanteren, waarbij hun bevoegdheden en organisatie grotendeels door de deelstaten worden geregeld. |
| Regulering | Het proces waarbij overheden door middel van regels, normen en sancties het gedrag van actoren (bedrijven, burgers) sturen en beïnvloeden om maatschappelijke doelen te bereiken. |
| Command and control regulering | Een traditionele vorm van regulering waarbij de overheid strikte regels oplegt en naleving controleert en sanctioneert, vaak bekritiseerd om zijn inflexibiliteit en bureaucratie. |
| Zelfregulering | Een vorm van regulering waarbij sectoren of organisaties zichzelf regels opleggen en controleren, soms in samenwerking met of onder toezicht van de overheid (geconditioneerde zelfregulering). |
| Slimme regulering | Een moderne benadering van regulering die streeft naar meer efficiëntie en effectiviteit door middel van gerichte wetgeving, risicoanalyses en incentives, in plaats van strikte command and control. |
| Politiek-ambtelijke verhoudingen | De dynamische en complexe relatie tussen politici (beleidsmakers) en ambtenaren (beleidsuitvoerders), die wordt gekenmerkt door wederzijdse beïnvloeding, machtsverhoudingen en verschillende rolopvattingen. |
| Dichotomiemodel | Een klassiek concept dat de politieke en ambtelijke sfeer strikt scheidt, waarbij politici het beleid bepalen en ambtenaren dit neutraal uitvoeren, wat echter door de realiteit wordt uitgedaagd. |
| Ministeriële kabinetten | Persoonlijke advies- en ondersteuningsorganen van ministers, die een sleutelrol spelen in de besluitvorming, onderhandelingen en politieke controle, maar ook kritiek krijgen op inefficiëntie en politisering. |
| Public Service Motivation (PSM) | De motivatie van individuen om bij de overheid te werken vanuit een drang tot dienstbaarheid aan de maatschappij en het algemeen belang. |
| Participatie | De betrokkenheid van burgers en maatschappelijke actoren bij beleidsvorming en -uitvoering, via verschillende vormen zoals inspraak, advies, coproducentie en autonome burgerinitiatieven. |
| Maatschappelijk middenveld | Een verzameling van non-profitorganisaties, ledenverenigingen, belangenorganisaties en burgerinitiatieven die een belangrijke rol spelen in belangenverdediging, publieke dienstverlening en medebeheer. |
| Goed bestuur | Bestuur dat voldoet aan verschillende kwaliteitsmaatstaven, waaronder effectiviteit, efficiëntie (Sigma), rechtmatigheid, rechtvaardigheid en democratie (Theta), en dat robuust, dynamisch en lerend is (Lambda). |
| Public Value | Het collectief nut dat door goed bestuur wordt nagestreefd en dat niet ondergeschikt is aan individuele belangen, waarbij de overheid bijdraagt aan maatschappelijke doelstellingen. |
| Behoorlijk bestuur | Een reeks principes die de kwaliteit en rechtmatigheid van overheidsbeslissingen en -handelingen waarborgen, zoals transparantie, onpartijdigheid, redelijkheid en zorgvuldigheid. |