Cover
Mulai sekarang gratis Pneumo HC Respiratoire infecties 3 2025.pdf
Summary
# Acute exacerbaties van chronische respiratoire aandoeningen
Dit onderwerp bespreekt de oorzaken, diagnostiek, behandeling en preventie van acute exacerbaties bij chronische longaandoeningen, met een focus op COPD en bronchiëctasieën [4](#page=4).
### 1.1 Acute exacerbatie van COPD (AECOPD)
Een acute COPD-exacerbatie wordt gekenmerkt door een acute toename van de sputumproductie, hoest en dyspneu. Wanneer er sprake is van een surinfectie, wordt het sputum purulent [5](#page=5).
#### 1.1.1 Diagnostiek van AECOPD
De diagnostiek van AECOPD omvat:
* **Anamnese**: Belangrijke symptomen zijn toegenomen expectoratie, purulent sputum, toegenomen hoest en dyspneu, en verminderde inspanningstolerantie. Koorts of rillingen zijn zelden aanwezig [6](#page=6).
* **Klinisch onderzoek**: Kenmerken zijn een verlengd expirium, grove ronchi en/of wheezing [6](#page=6).
* **RX thorax**: Meestal zijn de afwijkingen discreet en zelden typisch [6](#page=6).
* **Sputumcultuur**: Kan worden ingezet [6](#page=6).
#### 1.1.2 Etiologie van AECOPD
De etiologie van AECOPD is divers en omvat:
* **Bacteriële infecties**: Veelvoorkomende verwekkers zijn *S. pneumoniae*, *H. influenzae*, en *M. catarrhalis* [7](#page=7).
* **Virale infecties**: Influenza- en para-influenzavirus, rhinovirus, RSV en coronavirussen zijn veelvoorkomende virale oorzaken [7](#page=7).
* **Niet-infectieuze stimuli**: Factoren zoals toegenomen luchtverontreiniging, andere fysische en chemische prikkels, en nicotine-abusus kunnen een exacerbatie uitlokken [7](#page=7).
#### 1.1.3 Behandeling van AECOPD
De behandeling van AECOPD is gericht op het verlichten van de symptomen en het voorkomen van complicaties en omvat:
* **Adequate bronchodilatatie**: Verbetering van de luchtwegdoorgankelijkheid [8](#page=8).
* **Orale steroïden**: Zoals methylprednisolone [8](#page=8).
* **Antibiotica**: De indicatie voor antibiotica is afhankelijk van de ernst van de COPD-exacerbatie, beoordeeld aan de hand van de Anthonissen criteria (dyspneu, toename sputumvolume, toename sputumpurulentie) en de ernst van de COPD volgens de GOLD-classificatie [8](#page=8).
* **Ademhalingskinesitherapie**: Ondersteuning van de ademhaling [8](#page=8).
* **Zuurstof**: Geïndiceerd bij tekenen van respiratoire insufficiëntie, met een lage dosis (maximaal 1,5-2 liter per minuut) [8](#page=8).
#### 1.1.4 Indicatie voor antibiotica bij AECOPD
Purulent sputum is het belangrijkste Anthonissen criterium voor de indicatie van antibiotica. De beslissing tot antibiotische behandeling wordt verder gestuurd door de combinatie van Anthonissen criteria en GOLD-stadia. Bij patiënten die mechanisch geventileerd worden, is antibiotica-gebruik standaard [12](#page=12) [9](#page=9).
> **Tip:** De BAPCOC richtlijnen geven specifieke adviezen omtrent de indicatie en keuze van antibiotica bij AECOPD [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 1.1.5 Keuze van antibiotica bij AECOPD
De antibioticumkeuze bij AECOPD hangt af van de ernst van de exacerbatie, de Anthonissen criteria, en factoren zoals Gold stadium III-IV, frequente exacerbaties (>4/jaar) en voorafgaande hospitalisaties [12](#page=12).
### 1.2 Chronisch antibioticagebruik bij recidiverende exacerbaties
Chronisch gebruik van macroliden, zoals azithromycine in immunomodulerende doses, kan worden overwogen bij een geselecteerde populatie met ernstige COPD (GOLD II-IV) en frequente exacerbaties. Dit kan leiden tot een reductie van het aantal exacerbaties, maar heeft geen bewezen effect op de longfunctie of overleving. Bij bronchiëctasieën kan het chronisch gebruik van macroliden ook het aantal exacerbaties verminderen, met name bij patiënten gekoloniseerd met *P. aeruginosa* [13](#page=13) [14](#page=14).
> **CAVE:** Chronisch antibioticagebruik brengt risico's met zich mee, waaronder bijwerkingen zoals gehoorverlies, risico op aritmie (torsades de pointes) en diarree, evenals toenemende macrolide-resistentie [14](#page=14).
> **Voorafgaand onderzoek:** Vóór start van chronisch macrolidegebruik dient QTc-verlenging (>450 msec) uitgesloten te worden, evenals de aanwezigheid van niet-tuberculeuze mycobacteriën (NTM). Eventueel gehooronderzoek kan geïndiceerd zijn [14](#page=14).
### 1.3 Exacerbatie van bronchiëctasieën
Bij exacerbaties van bronchiëctasieën is de therapie gericht op (kolonisatie)kweken [15](#page=15).
#### 1.3.1 Empirische en specifieke therapie
* **Empirische therapie**: Indien er geen kweken beschikbaar zijn, wordt gestart met amoxicilline-clavulaanzuur in hoge dosering ter dekking van gramnegatieven [15](#page=15).
* **Specifieke therapie**: Bij patiënten gekoloniseerd met *Pseudomonas aeruginosa* wordt een andere antibioticumkeuze gemaakt, zoals (associatie van) ciprofloxacine in hoge dosering (750 mg tweemaal daags) of intraveneuze antibiotica na hospitalisatie [15](#page=15).
#### 1.3.2 Duur van de behandeling
De behandelingsduur voor exacerbaties van bronchiëctasieën is doorgaans 14 dagen [15](#page=15).
> **Tip:** Bij exacerbaties van bronchiëctasieën is laagdrempelig overleg met de behandelend longarts aangewezen [15](#page=15).
---
# Opportunistische infecties bij immuungecompromitteerden
Dit deel van de cursus behandelt pneumonie bij patiënten met een verzwakt immuunsysteem, waarbij specifieke aandacht uitgaat naar pulmonale mycosen zoals *Pneumocystis jirovecii* pneumonie en pulmonale aspergillose, evenals niet-tuberculeuze mycobacteriën (NTM) longziekte [16](#page=16).
### 2.1 Pneumonie bij immuungecompromitteerden
Bij patiënten met primaire of secundaire (inclusief iatrogene) immuundeficiënties kan pneumonie worden veroorzaakt door klassieke verwekkers, maar ook door opportunistische pathogenen die zelden ziekte veroorzaken bij immuuncompetente personen. Deze opportunistische pathogenen zijn vaak ubiquitaire micro-organismen, ongewone bacteriën, virussen en schimmels. De diagnose is vaak moeilijk en vereist gespecialiseerde onderzoeken zoals HRCT van de thorax en bronchoscopie met bronchoalveolaire lavage (BAL) [17](#page=17).
### 2.2 Pulmonale mycosen
#### 2.2.1 Pneumocystis jirovecii pneumonie (PCP)
*Pneumocystis jirovecii* is een eencellige, gist-achtige fungus die PCP kan veroorzaken. Vroeger werd dit ook wel *Pneumocystis carinii* pneumonie genoemd [20](#page=20).
**Risicogroepen:**
* Patiënten onder langdurige immuunsuppressie, zoals systemische corticosteroïden en/of anti-rejectiemedicatie na transplantatie [20](#page=20).
* HIV-patiënten met een CD4+ T-celaantal lager dan 200/µL (AIDS) [20](#page=20).
**Diagnose:**
* **RX thorax:** Diffuse bilaterale alveolaire en interstitiële infiltraten, soms met pneumothorax [20](#page=20).
* **(HR)CT thorax:** Kenmerkende matglasinfiltraten en een "crazy paving" patroon [20](#page=20).
* **Bronchoscopie met BAL:** Microscopie en/of PCR. Het is belangrijk op te merken dat *P. jirovecii* een ubiquitair organisme is [20](#page=20).
**Behandeling:**
* Hoge dosis trimethoprim-sulfamethoxazole (cotrimoxazole) [20](#page=20).
**Profylaxe:**
* Profylaxe met cotrimoxazole is essentieel bij risicogroepen [20](#page=20).
#### 2.2.2 Pulmonale aspergillose
De verwekker van pulmonale aspergillose is *Aspergillus* spp., hoofdzakelijk *A. fumigatus*. Dit is een filamenteuze fungus die ubiquitair voorkomt en wordt ingeademd via sporen [21](#page=21).
**Ziektespectrum:**
* **Asymptomatische kolonisatie:** Komt voor bij ongeveer 15% van patiënten met chronisch longlijden [22](#page=22).
* **Invasieve infectie:** Treedt op bij immuungecompromitteerden met onderliggend structureel longlijden [22](#page=22).
* **Overgevoeligheidsreacties:** Zoals fungal sensitized astma en allergische bronchopulmonale aspergillose (ABPA) [22](#page=22).
**Diagnose:**
* Gebaseerd op klinische (gastheer) en radiologische factoren [25](#page=25).
* **Microbiologie:** Onderzoek van sputum en/of BAL-vocht, inclusief direct onderzoek, fungale kweek en detectie van Aspergillus antigen (galactomannan) op BAL of serum bij diep neutropene patiënten [25](#page=25).
**Behandeling:**
* Afhankelijk van de ernst van de infectie en de onderliggende immuunstatus [25](#page=25).
* Behandeling kan bestaan uit triazoles of lipide-gebaseerde amfotericine B [25](#page=25).
### 2.3 NTM longziekte
#### 2.3.1 Niet-tuberculeuze mycobacteriën (NTM)
Niet-tuberculeuze mycobacteriën zijn ubiquitair aanwezig in bodem en water en zijn geen obligaat pathogene organismen. Ze kunnen worden aangetroffen in drinkwater-distributiesystemen (door biofilmvorming), natuurlijke waterbronnen, hot tubs en spa's, potgrond en aquaria [27](#page=27).
**Verschillen met *Mycobacterium tuberculosis***:
NTM en *Mycobacterium tuberculosis* verschillen significant in pathogeniciteit, infectierisico en transmissieroutes [29](#page=29) [30](#page=30).
* **NTM:** Niet-obligate pathogenen, leven vrij in de omgeving, lage virulentie, gewoonlijk niet pathogeen zonder predisponerende factoren, quasi geen mens-op-mens transmissie, grote heterogene groep, amper gevoelig aan antibiotische therapie [29](#page=29) [30](#page=30).
* ***Mycobacterium tuberculosis***: Obligate pathogenen, vereisen een gastheer, pathogeen, mens-op-mens transmissie, kleine groep nauw verwante subspecies, gevoelig aan antibiotische therapie (tuberculostatica) [29](#page=29) [30](#page=30).
**Risicofactoren voor NTM longziekte:**
* **Iatrogene factoren:** Immuunsuppressie (inhalatiecorticosteroïden, DMARDs, anti-TNF-α therapie), orgaantransplantatie, hematologische maligniteit [31](#page=31).
* **Bronchopulmonale factoren:** Cystic fibrosis (muco-viscidose), bronchiectasieën, COPD, post-tuberculose, interstitieel longlijden, silicose [31](#page=31).
* **Associatie met multisysteemlijden en genetische predispositie:** Dit kan voorkomen [31](#page=31).
**Klinische presentaties van NTM longziekte:**
Er worden twee hoofdtypen onderscheiden:
* **"Lady Windermere syndroom" (Nodulair/bronchiëctatische ziekte):** Meestal postmenopauzale vrouwen, geassocieerd met scoliose, mitralisklepprolaps, lage BMI, zonder reeds bestaande longziekte. Klinische symptomen zijn langdurige hoest, vermoeidheid, gewichtsverlies. Radiologisch zijn bronchiectasieën met noduli en "tree-in-bud" morfologie te zien, waarbij de middenkwab en lingula het meest getroffen zijn [33](#page=33).
* **Fibro-cavitaire ziekte:** Meestal mannen op middelbare leeftijd, geassocieerd met COPD, silicose, fibrose. Klinische presentatie is gelijkaardig aan tuberculose, maar trager. Radiologisch zijn fibro-cavitaire laesies, vaak in de bovenkwabben, zichtbaar [33](#page=33).
**Diagnostische criteria voor NTM longziekte (ATS/IDSA 2007):**
De diagnose vereist een combinatie van klinische, radiologische en microbiologische bevindingen [34](#page=34).
* **Klinische symptomen:** Hoest, vermoeidheid, vermagering, koorts/nachtzweten [34](#page=34).
* **Radiologie:** Zowel nodulair/bronchiëctatische afwijkingen als fibro-cavitaire laesies kunnen voorkomen, afhankelijk van het type [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Microbiologie:** Vereist minstens twee positieve sputumculturen of één positieve BAL-cultuur voor NTM, of suggestieve histologie met een positieve kweek [34](#page=34).
> **Tip:** De mediane tijd van begin symptomen tot diagnose van NTM longziekte is significant lang, namelijk 2 jaar [34](#page=34).
**Laboratoriumdiagnostiek NTM:**
* Zuurvaste kleuring en mycobacteriële kweek op respiratoire stalen moeten expliciet worden aangevraagd [35](#page=35).
* Indien positief, dient eerst een (snelle) PCR voor *M. tuberculosis* te worden uitgevoerd [35](#page=35).
* Indien positief: diagnose en behandeling van tuberculose volgt [35](#page=35).
* Indien negatief: identificatie van NTM in een referentielaboratorium wordt afgewacht [35](#page=35).
* In de pneumologische praktijk is het cruciaal om een NTM-infectie op sputumstaal uit te sluiten alvorens macroliden in immunomodulerende dosissen op te starten [35](#page=35).
**Behandeling van NTM longziekte:**
* Behandeling dient enkel te gebeuren volgens strikte criteria [36](#page=36).
* Er wordt gebruik gemaakt van combinatietherapie, meestal inclusief azithromycine. Monotherapie met macroliden moet vermeden worden [36](#page=36).
* De behandeling is vaak toxisch en langdurig, veel langer dan bij *M. tuberculosis* [36](#page=36).
* Patiënten moeten altijd worden doorverwezen naar een specialist [34](#page=34) [36](#page=36).
---
# Preventie van respiratoire infecties door vaccinatie
Dit gedeelte van de studiehandleiding focust op de preventieve strategieën tegen respiratoire infecties, met een uitgebreide focus op de rol en toepassing van vaccinatie.
### 3.1 Algemene principes van infectiepreventie
Preventie van respiratoire infecties omvat meerdere strategieën, waaronder het vermijden van expositie door basis infectiepreventiemaatregelen zoals mondmaskers, ventilatie, handhygiëne en social distancing, met name in pandemische settings. Voor immuungecompromitteerde personen is het belangrijk om omgevingsblootstelling te vermijden en profylaxie te overwegen, bijvoorbeeld cotrimoxazol bij langdurig systemisch corticosteroïdengebruik. Vaccinatie speelt een cruciale rol in de preventie van specifieke respiratoire infecties [39](#page=39).
### 3.2 Respiratoire vaccins
Er zijn verschillende vaccins beschikbaar ter preventie van respiratoire infecties, waaronder vaccins tegen influenza, SARS-CoV-2, pneumokokken, pertussis en RSV [40](#page=40).
#### 3.2.1 Influenza vaccinatie
* **Samenstelling en type:** Het influenzavaccin is een geïnactiveerd vaccin waarvan de samenstelling jaarlijks wordt aangepast conform de voorschriften van de WHO. Tot het seizoen 2024-2025 is het vaccin tetravalent, bevattende twee influenza A-stammen en twee influenza B-stammen. Vanaf 2025-2026 keert men terug naar een trivalente formulering door de verdwenen B/Yamagata-stam [41](#page=41).
* **Dosering:**
* Standaardgedoseerd: 3 x 15 µg hemagglutinine (HA) eiwit per vaccin. Bekende merknamen zijn Influvac®, Vaxigrip®, en Alpharix® [41](#page=41).
* Versterkte vaccins:
* Met adjuvans (MF59): 3 x 15 µg HA eiwit (bv. Fluad®). Dit wordt terugbetaald voor 65-plussers [41](#page=41).
* Hooggedoseerd (60 µg HA eiwit): 3 x 60 µg HA eiwit (bv. Efluelda®). Dit wordt terugbetaald voor 65-plussers die in residentiële zorg verblijven, of 75-plussers die niet in een (zorg)instelling verblijven [41](#page=41).
* **Timing:** De vaccinatie dient jaarlijks plaats te vinden vóór de epidemische periode, idealiter in oktober en november [41](#page=41).
* **Aanbevelingen:**
* Vaccinatie wordt aanbevolen voor alle personen vanaf midden oktober [42](#page=42).
* Op individuele basis voor personen tussen 18 en 65 jaar, in het bijzonder voor de leeftijdsgroep 50-65 jaar, voornamelijk indien er sprake is van roken, ethylabusus en/of obesitas [42](#page=42).
#### 3.2.2 SARS-CoV-2 vaccinatie
* **Type vaccin en samenstelling (seizoen 2025-2026):** mRNA vaccin Comirnaty® (Pfizer) wordt gebruikt, met een dosering van 30 µg voor volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar. Het vaccin is gebaseerd op de LP.8.1 variant (een omicron-subvariant) [44](#page=44).
* **Booster na doorgemaakte infectie:** Aanbevelingen voor de timing van een booster na een doorgemaakte SARS-CoV-2-infectie variëren, van zodra genezen (Hoge Gezondheidsraad) tot 3 tot 6 maanden wachten na infectie (CDC) [44](#page=44).
* **Aanbevelingen:**
* De focus ligt op risicogroepen, die sterk overlappen met de griepvaccinatie-doelgroepen [45](#page=45).
* Vaccinatie kan apart plaatsvinden of gelijktijdig met de griepvaccinatie [45](#page=45).
* Risicofactoren voor ernstige COVID-19 omvatten (huidig of voormalig) roken, fysieke inactiviteit en excessief alcoholgebruik [46](#page=46).
#### 3.2.3 Pneumokokken vaccinatie
Er zijn twee hoofdtypen pneumokokkenvaccins beschikbaar voor volwassenen: polysaccharidenvaccins en conjugaatvaccins [47](#page=47).
* **Types vaccins en serotypes:**
* **Conjugaatvaccins (PCV):**
* PCV13/15: 13- of 15-valent, bevat serotypes 1-9, 12F, 14, 15B, 17F, 19A, 19F, 23F, en daarnaast 22F en 33F (voor PCV15). Stimuleren een T-cel-afhankelijke immuunrespons, wat leidt tot de productie van antilichamen door B-cellen en het genereren van immuungeheugen [47](#page=47) [48](#page=48).
* PCV20 (Prevenar® 20): 20-valent, bevat de serotypes van PCV13 plus 8, 10A, 11A, 12F, 15B, 17F, 22F, en 33F [47](#page=47).
* PCV21 (Capvaxive®): 21-valent, beschikbaar voor volwassenen [49](#page=49).
* **Polysaccharidenvaccin (PPV23):** 23-valent, bevat 23 serotypes, met uitzondering van serotype 6A. Stimuleert een T-cel-onafhankelijke immuunrespons door de stimulatie van B-cellen tot antilichaamproductie [47](#page=47) [48](#page=48).
* **Basis vaccinatieschema kinderen:** PCV13 wordt toegediend op 8 en 16 weken, en op 12 maanden leeftijd [50](#page=50).
* **Vaccinatieschema volwassen risicogroepen (Hoge Gezondheidsraad 2022):**
* **Voorkeur:** Eénmalige toediening van PCV20, eventueel gevolgd door PPV23 na 5 jaar [50](#page=50).
* **Alternatief:** PCV15 gevolgd door PPV23 na meer dan 8 weken, te herhalen om de 5 jaar [50](#page=50).
* **Gedefinieerde risicogroepen:**
* Volwassenen met een verhoogd risico op pneumokokkeninfecties: personen met immunodepressie, anatomische of functionele asplenie, sikkelcelanemie of hemoglobinopathie, liquorlekkage of met een cochleair implantaat [50](#page=50).
* Volwassenen met comorbiditeit: chronisch hart-, long-, lever- of nierlijden, diabetes mellitus, neurologische/neuromusculaire aandoeningen, alcoholici, rokers [50](#page=50).
* Gezonde personen van 65 jaar of ouder [50](#page=50).
#### 3.2.4 Pertussis vaccinatie
* **Pathogeen:** Kinkhoest wordt veroorzaakt door de Gram-negatieve bacterie *Bordetella pertussis* [51](#page=51).
* **Virulentiefactoren:** Deze beschadigen gastheerweefsel door verminderde ciliaire activiteit (ciliostase) en bevatten LPS met een ongewone structuur [51](#page=51).
* **Klinisch beeld:** Kenmerkend is een aanslepende hoest van meer dan 21 dagen, voornamelijk bij jonge kinderen, maar het treft ook volwassenen. Kinkhoest kan leiden tot aanzienlijke morbiditeit en mortaliteit bij zuigelingen [51](#page=51).
* **Diagnose:** De diagnose wordt gesteld middels PCR [51](#page=51).
* **Aanbevelingen:** Specifieke aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad worden in dit gedeelte niet gedetailleerd beschreven, maar het belang van vaccinatie in de preventie wordt onderstreept [52](#page=52).
#### 3.2.5 RSV vaccinatie
* **Virale kenmerken:** Respiratoir syncytieel virus (RSV) is een enkelstrengig RNA-virus van de Pneumoviridae-familie. De infectie verloopt in de eerste stadia via oppervlakteglycoproteïnen [53](#page=53).
* F (fusieproteïne): Essentieel voor de fusie tussen de virale enveloppe en epitheelcellen van de luchtwegen, en is zeer goed geconserveerd tussen RSV-A en RSV-B. Het F-proteïne zorgt ook voor de vorming van syncytia (grote meerkernige cellen) door fusie van geïnfecteerde cellen [53](#page=53).
* G (aanhechtingsglycoproteïne): Hecht aan trilhaarcellen van de luchtwegen en is variabel tussen RSV-A en RSV-B, wat de antigene verschillen verklaart [53](#page=53).
* **RSV-subgroepen:** Er zijn twee subgroepen van RSV: A en B [53](#page=53).
* **Risicogroepen:**
* Zuigelingen lopen een verhoogd risico op ernstige RSV-infectie; vrijwel alle kinderen zijn tegen de leeftijd van 2 jaar besmet geweest [54](#page=54).
* Oudere volwassenen lopen een verhoogd risico op ernstige RSV-infectie, wat nog groter is bij personen met comorbiditeiten [54](#page=54).
* **Immuniteit en herinfecties:** Natuurlijke immuniteit na een RSV-infectie is onvolledig en van korte duur, wat leidt tot herhaalde infecties gedurende het hele leven [54](#page=54).
* **Ziektebelasting bij oudere volwassenen:** RSV-ARI (acute respiratoire infectie) heeft een aanzienlijke incidentie (1,62%), leidend tot vele hospitalisaties (0,15%) en sterfgevallen (7,13% case fatality rate in het ziekenhuis) bij oudere volwassenen. Er is meer surveillancegegevens nodig in Europa en België om de impact van vaccinatie te kunnen evalueren [55](#page=55).
* **Risicofactoren voor ernstige RSV-ziekte bij volwassenen:**
* **Oudere leeftijd:** In het bijzonder voor de populatie ≥60 jaar [56](#page=56).
* **Comorbiditeiten:** Asthma, COPD, chronisch hartfalen, coronair lijden, diabetes, chronische nierziekte. Veel oudere volwassenen die gehospitaliseerd worden voor RSV hebben COPD of asthma en ontwikkelen daardoor exacerbaties of COPD [56](#page=56).
* **Verzwakte immuunstatus:** Door onderliggend lijden en/of immuunsuppressieve medicatie [56](#page=56).
* **Indicatie RSV-vaccins (beschikbaar sinds 2023):**
* **Arexvy®:** Een geadjuveerd (AS01) RSVpreF-vaccin voor actieve immunisatie van volwassenen >60 jaar en risicopatiënten van 50-59 jaar [57](#page=57).
* **Abrysvo®:** Bevat 2 recombinante RSVpreF-antigenen (RSV A en RSV B) voor actieve immunisatie van volwassenen >18 jaar. Het biedt ook passieve bescherming aan zuigelingen tot 6 maanden oud via vaccinatie van de moeder tijdens de zwangerschap (tussen week 24 en 36) [57](#page=57).
* **Samenstelling en toediening:**
* **Arexvy®:** 120 µg RSV-A preF eiwit met AS01 adjuvans. Vereist reconstitutie en wordt toegediend als één intramusculaire injectie [58](#page=58).
* **Abrysvo®:** PreF eiwit (60 µg RSV-A, 60 µg RSV-B). Vereist reconstitutie en wordt toegediend als één intramusculaire injectie [58](#page=58).
* **Co-administratie en duur van bescherming:** Beide vaccins kunnen samen met het griepvaccin worden toegediend. De beschermingsduur is minimaal 3 volledige seizoenen voor Arexvy® en minimaal 2 volledige seizoenen voor Abrysvo®. De optimale timing voor hervaccinatie is nog in onderzoek [58](#page=58).
* **Prijs:** Arexvy® kost 206,30 dollars, en Abrysvo® kost 185,10 dollars [58](#page=58).
> **Tip:** Bij het bestuderen van de vaccinaties is het belangrijk om niet alleen de samenstelling en dosering te onthouden, maar ook de specifieke risicogroepen en de aanbevelingen voor timing en herhaling, aangezien deze essentieel zijn voor de klinische toepassing. Let specifiek op de nuances tussen de verschillende vaccintypes binnen elke categorie (bv. standaard vs. hooggedoseerd griepvaccin).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Longziekten | Aandoeningen die de longen aantasten, waaronder infecties, chronische obstructieve longziekten en interstitiële longziekten. |
| Respiratoire infecties | Infecties die het ademhalingssysteem aantasten, variërend van verkoudheid en griep tot ernstigere aandoeningen zoals longontsteking en bronchitis. |
| Farmacotherapie | De toepassing van geneesmiddelen voor de behandeling van ziekten en aandoeningen. |
| Acute respiratoire infecties | Plotseling optredende infecties van de luchtwegen die leiden tot symptomen zoals hoesten, koorts en ademhalingsproblemen. |
| Tuberculose | Een besmettelijke ziekte die voornamelijk de longen aantast, veroorzaakt door de bacterie Mycobacterium tuberculosis. |
| Griepaal syndroom | Een groep symptomen die lijken op griep, waaronder koorts, spierpijn, hoofdpijn en vermoeidheid, vaak veroorzaakt door virussen. |
| Influenza | Een virale infectie van de luchtwegen, algemeen bekend als griep, gekenmerkt door plotselinge aanvang van koorts, hoesten en spierpijn. |
| Emerging respiratory infections | Nieuw opduikende respiratoire infectieziekten die een potentieel pandemisch risico vormen. |
| COVID-19 | Een besmettelijke ziekte veroorzaakt door het SARS-CoV-2-virus, die voornamelijk de luchtwegen aantast en griepachtige symptomen kan veroorzaken. |
| Pneumonie | Een infectie van de longen die de longblaasjes (alveoli) doet ontsteken, vaak gevuld met vocht of pus. |
| Community-acquired pneumonie (CAP) | Longontsteking die wordt opgelopen buiten een ziekenhuisomgeving, bijvoorbeeld thuis of in de gemeenschap. |
| Hospital-acquired pneumonie (HAP) | Longontsteking die wordt opgelopen in een ziekenhuisomgeving, meer dan 48 uur na opname. |
| Exacerbaties van chronische respiratoire aandoeningen | Plotselinge verergering van symptomen bij patiënten met een chronische longaandoening zoals COPD of astma. |
| Opportunistische infecties | Infecties die worden veroorzaakt door micro-organismen die normaal gesproken geen ziekte veroorzaken bij mensen met een gezond immuunsysteem. |
| Preventie van respiratoire infecties | Maatregelen om de incidentie en verspreiding van infecties van het ademhalingssysteem te verminderen. |
| Acute COPD-exacerbatie (AECOPD) | Een plotselinge verslechtering van de symptomen van chronische obstructieve longziekte (COPD), meestal veroorzaakt door een infectie. |
| Sputumproductie | De productie van slijm vanuit de luchtwegen, dat kan worden opgehoest. |
| Dyspnoe | Kortademigheid of ademnood, een gevoel van onvoldoende lucht krijgen. |
| Purulent sputum | Sputum dat geelgroen van kleur is en wijst op een bacteriële infectie. |
| Anamnese | Het medische gesprek met een patiënt om informatie te verzamelen over zijn of haar medische geschiedenis en symptomen. |
| Expectoratie | Het ophoesten van slijm uit de luchtwegen. |
| Inspanningstolerantie | Het vermogen van een persoon om fysieke activiteit uit te voeren zonder overmatige vermoeidheid of kortademigheid. |
| Koorts | Een verhoogde lichaamstemperatuur, meestal als reactie op een infectie of ontsteking. |
| Rillingen | Onvrijwillige spiersamentrekkingen die trillen veroorzaken, vaak gepaard gaand met koorts. |
| Klinisch onderzoek | Fysiek onderzoek van een patiënt door een arts om diagnoses te stellen. |
| Verlengd expirium | Een verlengde uitademing, wat een teken kan zijn van luchtwegobstructie. |
| Grove ronchi | Ruwe, laagfrequente ademhalingsgeluiden die worden gehoord met een stethoscoop, vaak door slijm in de grotere luchtwegen. |
| Wheezing | Een piepend geluid tijdens de ademhaling, veroorzaakt door vernauwing van de luchtwegen. |
| RX thorax | Een röntgenfoto van de borstkas, gebruikt om de longen, het hart en andere structuren te visualiseren. |
| Sputumcultuur | Een laboratoriumtest om micro-organismen (bacteriën, schimmels) in sputum te identificeren. |
| Etiologie | De studie van de oorzaken van ziekten. |
| Bronchodilatatie | Het verwijden van de luchtwegen, vaak met behulp van medicatie, om de ademhaling te vergemakkelijken. |
| Orale steroïden | Corticosteroïden die oraal worden ingenomen om ontstekingen te verminderen. |
| Methylprednisolone | Een synthetisch corticosteroïd dat wordt gebruikt om ontstekingen te verminderen. |
| Antibiotica | Geneesmiddelen die worden gebruikt om bacteriële infecties te bestrijden. |
| Anthonissen criteria | Criteria gebruikt om de ernst van een COPD-exacerbatie te beoordelen, gebaseerd op dyspneu, toename van sputumvolume en purulentie van sputum. |
| GOLD classificatie | Een systeem voor het classificeren van de ernst van COPD op basis van de longfunctie (FEV1). |
| Ademhalingskinesitherapie | Fysiotherapie gericht op het verbeteren van de ademhalingsfunctie. |
| Zuurstoftherapie | Het toedienen van extra zuurstof om de zuurstofniveaus in het bloed te verhogen. |
| Respiratoire insufficiëntie | Onvermogen van de luchtwegen om voldoende zuurstof in het bloed te brengen of koolstofdioxide te verwijderen. |
| Mechanisch geventileerd | Behandeling waarbij een machine (ventilator) helpt bij de ademhaling. |
| Frequentie exacerbaties | Hoe vaak een patiënt exacerbaties van zijn of haar longaandoening ervaart. |
| Hospitalisaties | Opnames in het ziekenhuis. |
| Macroliden | Een klasse van antibiotica, zoals azithromycine, die worden gebruikt om bacteriële infecties te behandelen. |
| Azithromycine | Een macrolide antibioticum dat wordt gebruikt om een breed scala aan bacteriële infecties te behandelen. |
| Immunomodulerende dosis | Een dosis van een medicijn die de immuunrespons moduleert, in plaats van deze volledig te onderdrukken of te stimuleren. |
| Bronchiëctasieën | Een chronische aandoening waarbij de luchtwegen permanent verwijd en beschadigd zijn, wat leidt tot ophoping van slijm en frequente infecties. |
| Pseudomonas aeruginosa | Een veelvoorkomende bacterie die opportunistische infecties kan veroorzaken, vooral bij mensen met een verzwakt immuunsysteem of chronische longziekten. |
| Ciprofloxacine | Een breedspectrum antibioticum dat wordt gebruikt om ernstige bacteriële infecties te behandelen. |
| Amoxicilline-clavulaanzuur | Een combinatie van een antibioticum (amoxicilline) en een bèta-lactamase-remmer (clavulaanzuur), gebruikt om een breder spectrum aan bacteriën te bestrijden. |
| Gramnegatieven | Een groep bacteriën die zich niet kleuren met de Gram-kleuring, vaak geassocieerd met infecties. |
| P. aeruginosa | Afkorting voor Pseudomonas aeruginosa. |
| Immuungecompromitteerden | Personen met een verzwakt immuunsysteem, waardoor ze vatbaarder zijn voor infecties. |
| Primaire immuundeficiënties | Genetisch bepaalde aandoeningen waarbij het immuunsysteem niet goed functioneert. |
| Secundaire immuundeficiënties | Immuundeficiënties die worden veroorzaakt door externe factoren zoals medicatie, infecties (bv. HIV) of ziekten. |
| Iatrogene | Veroorzaakt door medische behandeling of ingreep. |
| Klassieke verwekkers | De meest voorkomende pathogenen die ziekten veroorzaken. |
| Opportunistische pathogenen | Micro-organismen die infecties veroorzaken bij personen met een verzwakt immuunsysteem. |
| Ubiquitaire micro-organismen | Micro-organismen die wijdverspreid voorkomen in het milieu. |
| Ongewone bacteriën | Bacteriën die zelden ziekten veroorzaken bij de algemene bevolking. |
| Virussen | Microscopisch kleine infectieuze agentia die zich alleen in levende cellen kunnen vermenigvuldigen. |
| Fungi | Schimmels, waaronder gisten en zwammen, die infecties kunnen veroorzaken. |
| Gespecialiseerde investigaties | Diagnostische tests die verder gaan dan standaardonderzoek, vaak nodig voor complexe aandoeningen. |
| HRCT thorax | Hoge resolutie computertomografie van de thorax, een gedetailleerde scan van de longen. |
| Bronchoscopie | Een medische procedure waarbij een flexibele buis met een camera (bronchoscoop) wordt ingebracht in de luchtwegen om ze te inspecteren. |
| BAL (bronchoalveolaire lavage) | Een procedure waarbij vloeistof in de longen wordt gespoeld en vervolgens wordt opgezogen voor analyse, vaak tijdens een bronchoscopie. |
| Pulmonale mycosen | Schimmelinfecties van de longen. |
| Pneumocystis jirovecii | Een gist-achtige schimmel die longontsteking kan veroorzaken, vooral bij immuungecompromitteerden. |
| Gist-achtige fungus | Een type schimmel dat tussen gisten en schimmels in zit wat betreft morfologie. |
| Pneumocystis carinii pneumonie (PCP) | Een eerdere naam voor de longontsteking veroorzaakt door Pneumocystis jirovecii. |
| Immuunsuppressie | Het onderdrukken van het immuunsysteem, vaak met medicatie. |
| Systemische corticosteroïden | Corticosteroïden die in het hele lichaam werken, meestal oraal ingenomen. |
| Anti-rejectiemedicatie | Medicijnen die worden gebruikt na een orgaantransplantatie om afstoting van het getransplanteerde orgaan te voorkomen. |
| Transplantatie | Het chirurgisch vervangen van een beschadigd of ziek orgaan door een gezond donororgaan. |
| HIV-patiënten | Patiënten geïnfecteerd met het humaan immunodeficiëntievirus. |
| CD4+ T-celaantal | Het aantal CD4+ T-cellen in het bloed, een belangrijke indicator van de immuunstatus bij HIV-patiënten. |
| AIDS (Acquired Immunodeficiency Syndrome) | Het gevorderde stadium van een HIV-infectie, gekenmerkt door ernstige immuundeficiëntie. |
| Profylaxie | Preventieve maatregelen om een ziekte te voorkomen. |
| Cotrimoxazole | Een combinatie-antibioticum (trimethoprim/sulfamethoxazol) dat wordt gebruikt om verschillende bacteriële infecties te behandelen en profylactisch in te zetten. |
| Diffuse bilaterale alveolaire en interstitiële infiltraten | Veranderingen in de longen die zichtbaar zijn op een röntgenfoto of CT-scan, duidend op ontsteking in de longblaasjes en de ruimte tussen de blaasjes. |
| Matglasinfiltraten | Een radiologische bevinding op een CT-scan, waarbij de longen er troebel uitzien alsof er matglas is, duidend op vocht of ontsteking in de alveoli. |
| Crazy paving patroon | Een radiologische bevinding op een CT-scan, gekenmerkt door verdikte interstitiële lijnen die een mozaïekpatroon vormen over matglasinfiltraten. |
| PCR (Polymerase Chain Reaction) | Een moleculaire techniek om specifieke DNA-sequenties te vermenigvuldigen, gebruikt voor detectie van pathogenen. |
| Ubiquitair organisme | Een organisme dat overal voorkomt. |
| Trimethoprim-sulfamethoxazole | Zie cotrimoxazole. |
| Pulmonale aspergillose | Een infectie of allergische reactie van de longen veroorzaakt door de schimmel Aspergillus. |
| Aspergillus spp. | Een geslacht van schimmels, waaronder Aspergillus fumigatus, die longinfecties kunnen veroorzaken. |
| A. fumigatus | Een specifieke soort Aspergillus die vaak longinfecties veroorzaakt. |
| Filamenteuze fungus | Een schimmel die bestaat uit lange, draadachtige structuren (hyfen). |
| Inhalatie van sporen | Het inademen van microscopisch kleine voortplantingscellen van schimmels. |
| Asymptomatische kolonisatie | De aanwezigheid van micro-organismen in het lichaam zonder dat er symptomen optreden. |
| Chronisch longlijden | Langdurige longaandoeningen. |
| Invasieve infectie | Een infectie die zich verspreidt naar diepere weefsels of organen. |
| Overgevoeligheidsreacties | Allergische reacties op een stof. |
| Fungal sensitized astma | Astma dat wordt verergerd door een overgevoeligheid voor schimmels. |
| Allergische bronchopulmonale aspergillose | Een allergische reactie in de luchtwegen op de schimmel Aspergillus, die leidt tot astma-achtige symptomen en longschade. |
| Gastheerfactoren | Kenmerken van de patiënt of het organisme dat de infectie draagt. |
| Radiologische factoren | Kenmerken van beeldvormende onderzoeken (bv. röntgen, CT-scan) die duiden op ziekte. |
| Fungale kweek | Een laboratoriumtest om schimmels te kweken en te identificeren. |
| Aspergillus antigen (galactomannan) | Een stof die door de schimmel Aspergillus wordt geproduceerd en kan worden gedetecteerd in bloed of BAL-vocht als indicator van infectie. |
| Neutropene patiënten | Patiënten met een abnormaal laag aantal neutrofielen, een type witte bloedcel, wat hun vatbaarheid voor infecties verhoogt. |
| Serum | Het vloeibare bestanddeel van bloed na stolling. |
| Triazoles | Een klasse van antischimmelmiddelen. |
| Lipidengebaseerde amfotericine B | Een vorm van het antischimmelmiddel amfotericine B, geformuleerd met lipiden om bijwerkingen te verminderen. |
| NTM (Niet-tuberculeuze mycobacteriën) longziekte | Infecties van de longen veroorzaakt door mycobacteriën die geen Mycobacterium tuberculosis zijn. |
| Ubiquitair in bodem en water | Overal voorkomend in de bodem en het water. |
| Niet obligaat pathogeen | Een micro-organisme dat niet strikt afhankelijk is van een gastheer om te overleven en zich te vermenigvuldigen, en dat niet altijd ziekte veroorzaakt. |
| Drinkwater-distributie-systemen | Het netwerk van leidingen dat drinkwater levert. |
| Biofilmvorming | De vorming van een slijmlaag door micro-organismen op een oppervlak. |
| Natuurlijke waterbronnen | Rivieren, meren, bronnen, etc. |
| Hot tubs en spas | Jacuzzi's en badinrichtingen. |
| Potgrond | Aarde gebruikt voor het kweken van planten. |
| Aquaria | Vissenkommen of tanks. |
| Taxonomie van mycobacteriën | De classificatie en ordening van mycobacteriën op basis van hun genetische en fenotypische kenmerken. |
| M. tuberculosis complex | Een groep nauw verwante soorten mycobacteriën die tuberculose kunnen veroorzaken. |
| Pathogeniciteit | Het vermogen van een micro-organisme om ziekte te veroorzaken. |
| Infectierisico | De kans dat een persoon een infectie oploopt. |
| Transmissieroutes | De manieren waarop een infectie van de ene persoon op de andere wordt overgedragen. |
| Vereisen gastheer | Afhankelijk zijn van een levend organisme om te overleven en zich voort te planten. |
| Voorafbeschikkende factoren | Omstandigheden of aandoeningen die iemand vatbaarder maken voor een ziekte. |
| Mens-op-mens transmissie | Overdracht van een infectie van de ene persoon op de andere. |
| CF community | De gemeenschap van patiënten met cystische fibrose. |
| Mucoviscidose | Cystische fibrose, een erfelijke ziekte die de slijmproductie in verschillende organen beïnvloedt, waaronder de longen. |
| Heterogene groep species | Een groep organismen die bestaat uit veel verschillende soorten. |
| Nauw verwante subspecies | Subsoorten die genetisch sterk op elkaar lijken. |
| Amper gevoelig aan antibiotische therapie | Weinig gevoelig voor behandeling met antibiotica. |
| Gevoelig aan antibiotische therapie | Goed te behandelen met antibiotica. |
| Risicofactoren voor NTM longziekte | Factoren die de kans op het ontwikkelen van een NTM-longziekte verhogen. |
| Iatrogene factoren | Factoren die verband houden met medische behandelingen of ingrepen. |
| Bronchopulmonale factoren | Factoren die de longen en luchtwegen betreffen. |
| Cystic fibrosis | Zie mucoviscidose. |
| COPD | Chronische Obstructieve Longziekte. |
| Post-tuberculose | Na een doorgemaakte tuberculose-infectie. |
| Interstitieel longlijden | Ziekten die het interstitium van de longen aantasten, het weefsel tussen de longblaasjes. |
| Silicose | Een longziekte veroorzaakt door het inademen van stofdeeltjes siliciumdioxide. |
| Immuunsuppressie | Zie hierboven. |
| DMARDs (Disease-Modifying Antirheumatic Drugs) | Medicijnen die de progressie van reumatische ziekten vertragen. |
| Anti-TNF-α therapie | Behandeling met medicijnen die het tumornecrosefactor-alfa (TNF-α) blokkeren, een stof die betrokken is bij ontsteking. |
| Orgaantransplantatie | Zie hierboven. |
| Hematologische maligniteit | Kanker van het bloed of de bloedvormende organen, zoals leukemie of lymfoom. |
| Multisysteemlijden | Ziekten die meerdere orgaansystemen in het lichaam aantasten. |
| Genetische predispositie | Een verhoogde aanleg voor een ziekte als gevolg van erfelijke factoren. |
| Epidemiologie | De studie van de verspreiding en determinanten van ziekten in populaties. |
| Postmenopauzale females | Vrouwen na de menopauze. |
| Scoliosis | Zijwaartse kromming van de wervelkolom. |
| Mitral valve prolapse | Een aandoening waarbij de mitralisklep van het hart niet goed sluit. |
| Low BMI (Body Mass Index) | Een lage lichaamsgewicht-index, wat kan duiden op ondergewicht. |
| Pre-existing lung disease | Reeds bestaande longaandoeningen. |
| Clinical course | Het verloop van een ziekte. |
| Prolonged cough | Langdurige hoest. |
| Fatigue | Ernstige vermoeidheid. |
| Weight loss | Gewichtsverlies. |
| Ziehl-Neelsen positive sputum culture | Een laboratoriumtest om specifieke bacteriën (zoals mycobacteriën) in sputum te detecteren door middel van een speciale kleuring. |
| BAL | Zie hierboven. |
| Radiology | De diagnostische discipline die gebruik maakt van beeldvormende technieken. |
| Bronchiectasis with nodules | Bronchiëctasieën met kleine knobbeltjes. |
| “tree-in-bud” | Een radiologische bevinding op een CT-scan die lijkt op een boom met knoppen, duidend op ontsteking in de bronchiolen. |
| Middle lobe and lingula | Specifieke delen van de longen. |
| Fibro-cavitary lesions | Laesies in de longen die bestaan uit littekenweefsel en holtes. |
| Upper lobes | Het bovenste deel van de longen. |
| Nodulair/bronchiëctatische ziekte | Een longaandoening gekenmerkt door knobbeltjes en verwijde luchtwegen. |
| “Lady Windermere syndroom” | Een klinische presentatie van NTM-longziekte, vaak bij postmenopauzale vrouwen. |
| Klinische symptomen | De symptomen die een patiënt ervaart. |
| Vermagering | Gewichtsverlies. |
| Koorts/nachtzweten | Verhoogde lichaamstemperatuur en zweten tijdens de nacht. |
| Sputumculturen | Laboratoriumtests om micro-organismen in sputum te identificeren. |
| Bronchoscopie met BAL | Zie hierboven. |
| Suggestieve histologie met ⊕ kweek | Histologisch onderzoek van weefsel dat suggereert dat er een infectie aanwezig is, bevestigd door kweek. |
| Diagnostische criteria NTM longziekte | De criteria die worden gebruikt om de diagnose van NTM-longziekte te stellen. |
| Longarts | Arts gespecialiseerd in longaandoeningen. |
| Gekoloniseerd met P. aeruginosa | De aanwezigheid van P. aeruginosa op of in het lichaam zonder symptomen van ziekte. |
| Zuurvaste kleuring | Een speciale kleuringstechniek gebruikt om mycobacteriën te identificeren. |
| Mycobacteriële kweek | Een laboratoriumtest om mycobacteriën te kweken en te identificeren. |
| Respiratoir staal | Een monster van het ademhalingssysteem, zoals sputum of bronchiaal spoelsel. |
| Expliciet gevraagd | Moet specifiek worden aangevraagd bij het laboratorium. |
| Snelle PCR voor M. tuberculosis | Een snelle moleculaire test om Mycobacterium tuberculosis te detecteren. |
| Tuberculostatica | Medicijnen gebruikt om tuberculose te behandelen. |
| PGO TB | Probleemgerichte oefening (PGO) voor Tuberculose. |
| Uitsluiten NTM infectie | Vaststellen dat er geen NTM-infectie aanwezig is. |
| Combinatietherapie | Behandeling met meerdere medicijnen tegelijk. |
| Toxisch | Giftig of schadelijk voor het lichaam. |
| Langdurig | Gedurende een lange periode. |
| Verwijzen | Doorverwijzen naar een specialist. |
| Expositie vermijden | Voorkomen van blootstelling aan ziekteverwekkers. |
| Basis infectiepreventiemaatregelen | Algemene maatregelen om infecties te voorkomen, zoals handhygiëne en afstand houden. |
| Pandemische setting | Een situatie waarin een ziekte zich wereldwijd verspreidt. |
| Mondmaskers | Beschermende maskers die de mond en neus bedekken. |
| Ventilatie | Zorgen voor verse lucht in een ruimte. |
| Handhygiëne | Het reinigen van de handen om de verspreiding van ziektekiemen te voorkomen. |
| Social distancing | Het handhaven van fysieke afstand tussen personen om de verspreiding van ziektekiemen te beperken. |
| Omgevingsblootstelling vermijden | Het vermijden van blootstelling aan ziekteverwekkers in de omgeving. |
| Cfr. | Conformeer (vergelijk). |
| Fungi | Schimmels. |
| Parasitaire infecties | Infecties veroorzaakt door parasieten. |
| Vaccinatie | Toediening van een vaccin om immuniteit tegen een ziekte op te wekken. |
| Respiratoire vaccinatie | Vaccinatie gericht op het voorkomen van respiratoire infecties. |
| Influenza | Zie hierboven. |
| SARS-CoV-2 | Het virus dat COVID-19 veroorzaakt. |
| Pneumokokken | Bacteriën van het geslacht Streptococcus pneumoniae, een veelvoorkomende oorzaak van longontsteking. |
| Pertussis | Kinkhoest, een zeer besmettelijke bacteriële infectie van de luchtwegen. |
| RSV (Respiratoir Syncytieel Virus) | Een veelvoorkomend ademhalingsvirus dat ernstige ziekte kan veroorzaken, vooral bij jonge kinderen en ouderen. |
| Geïnactiveerd vaccin | Een vaccin dat bestaat uit dode virussen of bacteriën. |
| WHO (World Health Organization) | De Wereldgezondheidsorganisatie. |
| Tetravalent | Een vaccin dat bescherming biedt tegen vier verschillende stammen of antigenen. |
| Trivalent | Een vaccin dat bescherming biedt tegen drie verschillende stammen of antigenen. |
| B/Yamagata stam | Een specifieke stam van het influenzavirus type B. |
| Standaardgedoseerd | Een normale dosis van het vaccin. |
| HA eiwit (Hemagglutinine) | Een eiwit op het oppervlak van het influenzavirus dat nodig is voor de infectie van cellen. |
| Adjuvans | Een stof die de immuunrespons op een vaccin versterkt. |
| MF59 | Een type adjuvans. |
| Hooggedoseerd | Een hogere dosis van het vaccin. |
| Epidemische periode | De periode waarin een ziekte zich wijdverbreid voordoet. |
| Risicogroepen | Populaties die een verhoogd risico lopen op het oplopen van een ziekte of ernstige complicaties. |
| Hoge Gezondheidsraad | Een adviesorgaan dat de overheid adviseert over gezondheidszaken. |
| Ethylabusus | Overmatig alcoholgebruik. |
| Obesitas | Zwaarlijvigheid. |
| SARS-CoV-2 vaccinatie | Vaccinatie tegen het SARS-CoV-2 virus. |
| mRNA vaccin | Een type vaccin dat genetische instructies (mRNA) bevat om cellen eiwitten te laten produceren die een immuunrespons opwekken. |
| Comirnaty® | De merknaam voor het mRNA-vaccin van Pfizer-BioNTech tegen COVID-19. |
| LP.8.1 variant | Een specifieke variant van het SARS-CoV-2 virus. |
| Omicron-subvariant | Een variant van het SARS-CoV-2 virus die afstamt van de Omicron-variant. |
| Booster | Een extra dosis van een vaccin om de immuniteit te versterken. |
| CDC (Centers for Disease Control and Prevention) | Het Amerikaanse agentschap voor volksgezondheid. |
| Pneumokokkenvaccinatie | Vaccinatie tegen infecties veroorzaakt door pneumokokken. |
| Serotypes | Verschillende varianten of typen van een bacterie of virus. |
| Conjugaatvaccin | Een vaccin waarbij een polysaccharide (suiker) is gekoppeld aan een dragereiwit om een sterkere immuunrespons op te wekken. |
| Polysaccharidevaccin | Een vaccin dat bestaat uit suikermoleculen (polysacchariden) van de celwand van bacteriën. |
| T-cel-afhankelijke immuunrespons | Een immuunrespons die de hulp van T-cellen vereist. |
| T-cel-onafhankelijke immuunrespons | Een immuunrespons die kan optreden zonder de hulp van T-cellen. |
| B-cellen | Lymfocyten die antilichamen produceren. |
| Antilichamen | Eiwitten die door het immuunsysteem worden geproduceerd om ziekteverwekkers te neutraliseren. |
| Immuungeheugen | Het vermogen van het immuunsysteem om zich een eerdere blootstelling aan een ziekteverwekker te herinneren en sneller en effectiever te reageren bij herhaalde blootstelling. |
| Polysaccharide-antigenen (Ag) | Delen van bacteriële celwanden die een immuunrespons kunnen opwekken. |
| Dragereiwit | Een eiwit waaraan een ander molecuul (zoals een polysaccharide) is gekoppeld om een immuunrespons te versterken. |
| Prevenar® 20 | Een 20-valent pneumokokkenconjugaatvaccin. |
| Capvaxive® | Een 21-valent pneumokokkenconjugaatvaccin. |
| Basis vaccinatieschema | Het standaard vaccinatieschema voor kinderen. |
| Vaccinatieschema volwassen risicogroepen | Het vaccinatieschema dat wordt aanbevolen voor volwassenen met een verhoogd risico op bepaalde infecties. |
| Immunodepressie | Verminderde activiteit van het immuunsysteem. |
| Anatomische of functionele asplenie | Afwezigheid of verminderde functie van de milt. |
| Sikkelcelanemie of hemoglobinopathie | Erfelijke bloedaandoeningen die de vorm van rode bloedcellen beïnvloeden. |
| Lekkage van cerebrospinaal vocht | Verlies van hersenvocht. |
| Cochleair implantaat | Een elektronisch apparaat dat de functie van het beschadigde binnenoor vervangt. |
| Comorbiditeit | De aanwezigheid van een of meer andere aandoeningen naast de primaire ziekte. |
| Chronisch hartlijden | Langdurige hartaandoeningen. |
| Chronisch leverlijden | Langdurige leveraandoeningen. |
| Chronisch nierlijden | Langdurige nierziekten. |
| Diabetes mellitus | Suikerziekte. |
| Neurologische/neuromusculaire aandoeningen | Ziekten die het zenuwstelsel en de spieren aantasten. |
| Alcoholici | Mensen met alcoholverslaving. |
| Rokers | Personen die tabak roken. |
| Kinkhoest | Zie pertussis. |
| Gramnegatieve bacterie | Een groep bacteriën die zich niet kleuren met de Gram-kleuring. |
| Bordetella pertussis | De bacterie die kinkhoest veroorzaakt. |
| Virulentiefactoren | Factoren die een micro-organisme helpen om ziekte te veroorzaken. |
| Verminderde ciliaire activiteit (ciliostase) | Verminderde beweging van trilhaartjes in de luchtwegen, wat leidt tot ophoping van slijm. |
| LPS (Lipopolysaccharide) | Een bestanddeel van de celwand van Gram-negatieve bacteriën. |
| Ongebruikelijke structuur | Een afwijkende moleculaire structuur. |
| Aanslepende hoest | Een hoest die langdurig aanhoudt. |
| Diagnose: PCR! | De diagnose wordt het best gesteld met een PCR-test. |
| Enkelstrengig RNA-virus | Een type virus waarvan het genetisch materiaal uit één streng RNA bestaat. |
| Pneumoviridae-familie | Een familie van virussen waartoe RSV behoort. |
| F: Fusieproteïne | Een eiwit op het oppervlak van het RSV-virus dat essentieel is voor de fusie met gastheercellen. |
| Defusie | Het proces waarbij een virus de celmembraan binnendringt. |
| Epitheliale cellen | Cellen die de oppervlakken van organen en lichaamsholtes bekleden. |
| Luchtwegen | De kanalen die lucht naar en van de longen transporteren. |
| Zeer goed geconserveerd | Weinig veranderd gedurende de evolutie. |
| RSV-A en RSV-B | Twee subgroepen van het Respiratoir Syncytieel Virus. |
| G: Aanhechtingsglycoproteïne | Een eiwit op het oppervlak van het RSV-virus dat helpt bij de binding aan gastheercellen. |
| Trilhaarcellen | Cellen die bedekt zijn met trilharen. |
| Variabel | Wisselend of verschillend. |
| Antigene verschillen | Verschillen in antigenen, die het immuunsysteem kan herkennen. |
| Subgroepen | Kleinere groepen binnen een grotere classificatie. |
| Syncytia | Grote, meerkernige cellen gevormd door de fusie van meerdere cellen, vaak geïnduceerd door virussen zoals RSV. |
| RSV-vaccinatie | Vaccinatie tegen infecties met Respiratoir Syncytieel Virus. |
| RSV-ARI | Acute respiratoire infectie veroorzaakt door RSV. |
| Oudere volwassenen | Mensen op leeftijd. |
| Comorbiditeiten | Zie hierboven. |
| Zuigelingen | Baby's, met name in het eerste levensjaar. |
| Ernstige RSV-infectie | Een ernstige vorm van de RSV-infectie die ziekenhuisopname kan vereisen. |
| Natuurlijke infectie | Een infectie die wordt opgelopen zonder vaccinatie. |
| Immuunrespons | De reactie van het immuunsysteem op een ziekteverwekker of vaccin. |
| Onvolledig en van korte duur | Niet volledig effectief en van korte duur. |
| RSV-herinfecties | Opnieuw oplopen van een RSV-infectie. |
| RSV IS EEN ZIEKTE VAN ALLE LEEFTIJDEN | RSV kan mensen van alle leeftijden treffen. |
| Surveillancegegevens | Gegevens verzameld om de verspreiding van ziekten te volgen. |
| Geïntegreerde surveillancestrategie | Een strategie die verschillende methoden combineert om de verspreiding van ziekten te volgen. |
| EU/EEA landen | Landen van de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte. |
| Incidentie | Het aantal nieuwe gevallen van een ziekte in een bepaalde periode. |
| Hospitalisaties | Opnames in het ziekenhuis. |
| Case fatality rate | Het percentage van de patiënten met een ziekte dat eraan overlijdt. |
| Ziekte last | De impact van een ziekte op een populatie, gemeten in termen van incidentie, morbiditeit en mortaliteit. |
| Oudere volwassenen | Mensen op leeftijd. |
| Coronary artery disease (CAD) | Coronaire hartziekte, een aandoening waarbij de kransslagaders vernauwd zijn. |
| Congestive heart failure (CHF) | Hartfalen waarbij het hart onvoldoende bloed kan rondpompen. |
| Chronic kidney disease (CKD) | Chronische nierziekte. |
| Chronic obstructive pulmonary disease (COPD) | Chronische Obstructieve Longziekte. |
| Asthma | Astma, een chronische ontsteking van de luchtwegen. |
| COPD-exacerbaties | Verergering van de symptomen van COPD. |
| Asthma exacerbations | Verergering van de symptomen van astma. |
| Verzwakte immuunstatus | Een verminderd functionerend immuunsysteem. |
| Immuunsuppressieve medicatie | Medicijnen die het immuunsysteem onderdrukken. |
| Indicatie RSV-vaccins | De redenen waarom RSV-vaccins worden aanbevolen. |
| Gevaccins | Vaccins. |
| Adjuvanted (AS01) RSVpreF-vaccin | Een RSV-vaccin dat een adjuvans bevat om de immuunrespons te versterken. |
| Actieve immunisatie | Immunisatie door het toedienen van een vaccin dat de eigen immuunrespons van het lichaam activeert. |
| Risicopatiënten | Patiënten met een verhoogd risico op een ziekte. |
| Recombinante RSVpreF-antigenen | Antigeen-eiwitten van het RSV-virus die in een laboratorium zijn geproduceerd. |
| Passieve bescherming | Bescherming die wordt verkregen door de toediening van antilichamen, in plaats van door de eigen immuunrespons van het lichaam. |
| Zwangerschap | De periode waarin een vrouw een kind draagt. |
| Week 24 en 36 van de zwangerschap | Specifieke perioden tijdens de zwangerschap. |
| Huidige aanbeveling | De meest recente aanbevelingen. |
| Zoogdieren | Vertegenwoordigers van de klasse Mammalia. |
| Reconstitutie | Het proces van het oplossen van een liofiliseerd poeder in een vloeistof. |
| Gelyofiliseerd poeder | Poeder verkregen door vriesdrogen. |
| Suspense (adjuvans) | Een suspensie die een adjuvans bevat. |
| Diluent | Een vloeistof die wordt gebruikt om een poeder op te lossen. |
| Vial adaptor | Een hulpstuk om een vial (flesje) aan te sluiten. |
| Co-administratie | Het gelijktijdig toedienen van meerdere medicijnen of vaccins. |
| Duur van bescherming | De periode waarin het vaccin bescherming biedt. |
| Minimaal | Ten minste. |
| Volledige seizoenen | Gehele seizoenen. |
| Optimale timing voor hervaccinatie | Het beste moment om een boosterdosis van het vaccin te krijgen. |
| In onderzoek | Wordt nog onderzocht. |
| Prijs | De kosten van het vaccin. |
| Zwangere vrouwen | Vrouwen die zwanger zijn. |
| Ongeboren kind | Het kind in de baarmoeder. |
| Examen Partim Respiratoire Infecties | Het examen voor het gedeelte over respiratoire infecties. |
| Examineervorm | De manier waarop het examen wordt afgenomen. |
| Open vragen/MCQ | Open vragen en multiple choice vragen. |
| Leerbronnen | Materiaal dat gebruikt wordt om te leren. |
| Basis | De belangrijkste informatie. |
| Slides | Presentatie dia's. |
| Hoorcolleges | Colleges die worden beluisterd. |
| Achtergrond | Extra informatie die helpt bij het begrijpen van de materie. |
| Blokboek | Een studieboek dat bedoeld is om een specifiek onderwerp in detail te behandelen. |
| Werkingsmechanisme | Hoe een medicijn werkt. |
| Spectrum antibiotica | Het bereik van bacteriën waar een antibioticum effectief tegen is. |
| CAP | Zie hierboven. |
| AECOPD | Zie hierboven. |
| Succes | Een wens voor een goede uitkomst. |
| Pneumoloog | Een arts gespecialiseerd in longaandoeningen. |
| Klinisch infectioloog | Een arts gespecialiseerd in de diagnose en behandeling van infectieziekten. |
| Vakgroep Inwendige Ziekten en Pediatrie | Een afdeling binnen een universiteit die zich bezighoudt met interne geneeskunde en kindergeneeskunde. |
| UZ Gent | Universitair Ziekenhuis Gent. |
| Medisch Diensthoofd | Hoofd van een medische afdeling. |
| UGent | Universiteit Gent. |