Cover
Mulai sekarang gratis Hoofdstuk 14 Algemene Verpleegkundige.pdf-summary.pdf
Summary
# Algemene principes en methoden van bloedafname
Bloedafname is een essentiële verpleegkundige handeling die op medisch voorschrift wordt uitgevoerd voor diagnostische en therapeutische doeleinden [4](#page=4).
### 1.1 Algemene principes van bloedafname
Bloedafname valt onder de B2-handelingen, wat een specifieke procedure op medisch voorschrift vereist. De belangrijkste redenen voor bloedafname zijn [4](#page=4):
* Het stellen van een diagnose [4](#page=4).
* Het instellen van therapie [4](#page=4).
* Het opvolgen van de evolutie van een behandeling of aandoening [4](#page=4).
#### 1.1.1 Aanvraagprocedures en formulieren
Een correct aanvraagformulier is cruciaal voor adequate bloedafname. Essentiële informatie op het formulier omvat [4](#page=4):
* Identificatie van de patiënt [4](#page=4).
* Datum van afname [4](#page=4).
* De gewenste analyses [4](#page=4).
* De stempel en handtekening van de arts [4](#page=4).
Diverse medische disciplines, zoals hematologie, klinische chemie en immunohematologie, maken gebruik van bloedonderzoek [4](#page=4).
#### 1.1.2 Nuchtere patiënt
Voor bepaalde bloedanalyses is het noodzakelijk dat de patiënt nuchter is. Dit geldt met name voor aanvragen gerelateerd aan [4](#page=4):
* Spijsvertering, zoals vetmetabolisme (cholesterol, LDL, HDL) en pancreasfunctie (amylase, lipase) [4](#page=4).
* Koolhydraatmetabolisme, zoals glycemie, glucosetolerantietest en HbA1c [4](#page=4).
Bloed dat niet nuchter is afgenomen, kan wel gebruikt worden voor analyses zoals:
* Algemeen bloedbeeld [5](#page=5).
* Stolling [5](#page=5).
* Elektrolyten [5](#page=5).
* CRP [5](#page=5).
* Nierfunctie (ureum, creatinine) [5](#page=5).
* Serumtumormarkers (PSA) [5](#page=5).
Indien twijfel bestaat over de noodzaak van nuchterheid, dient het laboratorium geraadpleegd te worden [5](#page=5).
### 1.2 Verschillende soorten puncties
Bloedafname kan op verschillende manieren plaatsvinden, afhankelijk van het type onderzoek dat moet worden uitgevoerd [5](#page=5).
#### 1.2.1 Capillaire afname
* **Beschrijving:** Een kleine hoeveelheid bloed wordt afgenomen uit een klein bloedvat, zoals een vinger, hiel of oorlel [5](#page=5).
* **Toepassingen:** Meestal uitgevoerd bij kinderen of personen met diabetes [5](#page=5).
#### 1.2.2 Veneuze afname
* **Beschrijving:** Bloed wordt afgenomen uit een vene, bij voorkeur in de elleboogplooi. Dit is de meest voorkomende methode voor bloedafname [5](#page=5).
* **Toepassingen:** Breed inzetbaar voor diverse laboratoriumonderzoeken [5](#page=5).
#### 1.2.3 Arteriële afname
* **Beschrijving:** Bloed wordt afgenomen uit een arterie, meestal in de liesplooi (A. iliaca externa) of de pols (A. radialis). Deze procedure wordt uitgevoerd via een katheter [5](#page=5).
* **Toepassingen:** Wordt uitgevoerd wanneer informatie nodig is over de pH van het bloed en de zuurstofconcentratie. Deze procedure wordt meestal door een arts of een verpleegkundige met bijkomende kwalificatie uitgevoerd [5](#page=5).
> **Tip:** De keuze van de bloedtube is afhankelijk van het voorgeschreven onderzoek. Een goed begrip van de normale waarden van de meest voorkomende onderzoeken is essentieel voor de verpleegkundige [5](#page=5).
### 1.3 Doel van bloedonderzoek
De resultaten van bloedonderzoek, samen met onderzoek van andere lichaamsvochten, bieden waardevolle informatie [5](#page=5).
---
# Samenstelling, functie en hematologische onderzoeken van bloed
Bloed is een vitaal lichaamsvocht met een complexe samenstelling dat essentiële functies uitvoert voor het transport, de homeostase en de afweer van het lichaam.
### 2.1 Volume van bloed
Het bloedvolume bedraagt ongeveer 7 tot 8% van het totale lichaamsgewicht. Typische referentie-intervallen zijn 4,5 tot 5,5 liter voor vrouwen en 5 tot 6 liter voor mannen [6](#page=6).
### 2.2 Functie van bloed
Bloed vervult diverse cruciale functies:
* Het handhaven van een optimale zuurgraad voor efficiënte lichaamscelfunctie [6](#page=6).
* Het transporteren van zuurstof vanuit de longen naar weefsels [6](#page=6).
* Het beperken van bloedverlies door middel van hemostase of bloedstolling [6](#page=6).
* Het aanvoeren van elektrolyten, bouwstoffen en brandstoffen, en het afvoeren van afvalstoffen [6](#page=6).
### 2.3 Samenstelling van bloed
Bloed bestaat uit een vloeibaar deel, het plasma, en vaste deeltjes, de bloedcellen. Het hematocriet vertegenwoordigt het percentage bloedcellen in het totale bloedvolume. Normaal gesproken bestaat bloed voor ongeveer 40-45% uit cellen en voor 55-60% uit plasma [6](#page=6).
#### 2.3.1 De bloedcellen (vaste deel)
De bloedcellen omvatten erytrocyten, leukocyten en trombocyten [6](#page=6).
##### 2.3.1.1 Erytrocyten (rode bloedcellen)
Erytrocyten zijn essentieel voor het transport van zuurstof en de afvoer van kooldioxide. Ze bevatten hemoglobine, het belangrijkste eiwit voor zuurstoftransport, en koolzuuranhydrase, een enzym dat koolzuur en water omzet in bicarbonaat. Typische referentie-intervallen zijn 4,8 tot 6,2 x 106/mm³ voor mannen en 4,2 tot 5,4 x 106/mm³ voor vrouwen. Erytrocyten zijn kleine, ronde, flexibele cellen zonder kern, gevormd in het beenmerg en afgebroken in de milt met een levensduur van 100-120 dagen [7](#page=7) [9](#page=9).
* **Betekenis:** Een verlaagd hemoglobinegehalte wordt anemie genoemd, wat kan leiden tot vertraagde wondgenezing, verminderde weerstand en een verhoogd risico op decubituswonden. Een verhoogd hemoglobinegehalte wordt gezien bij mensen die langdurig op grote hoogtes leven, epogebruik, chronische longziekten en dehydratatie [9](#page=9).
* **Betekenis (RBC):** Anemie is een tekort aan RBC. Polycytemie is een teveel aan RBC, vaak een gevolg van blootstelling aan zuurstofgebrek [9](#page=9).
* **Normale waarden (RBC):** Man: 4.8 - 6.2 x 10⁶ / mm³ (4.5 – 6.0 x 10¹²/l). Vrouw: 4.2 - 5.4 x 10⁶ / mm³ (3.9 – 5.4 x 10¹²/l) [9](#page=9).
##### 2.3.1.2 Leukocyten (witte bloedcellen)
Leukocyten spelen een rol in de immuunafweer. Een typisch referentie-interval voor leukocyten is 3000 tot 12000/mm³. Leukocyten zijn betrokken bij de afweerfunctie van het lichaam [10](#page=10) [7](#page=7).
* **Betekenis:** Leukocytose (verhoogd aantal) kan wijzen op infectie, leukemie, verwonding of stress. Leukopenie (verlaagd aantal) kan voorkomen bij chemotherapie, wat patiënten een extra risico op infecties geeft [10](#page=10).
* **Normale waarden:** 3000 – 12000 / mm³ (4.5-11.0 x 10⁹/L) [10](#page=10).
###### 2.3.1.2.1 Leukocytenformule
De differentiatie van leukocyten is belangrijk om het type infectie in te schatten [10](#page=10).
* **Granulocyten (65-70%):**
* Neutrofiele granulocyten: Eerste afweer tegen bacteriële infecties en ontstekingsreacties (40-70% van WBC) [10](#page=10).
* Eosinofiele granulocyten: Bestrijden infecties van parasieten (0-6% van WBC) [10](#page=10).
* Basofiele granulocyten: Komen het minst voor. Dragen stoffen bij die een ontstekingsreactie kunnen opwekken (bv. histamine), kenmerkend voor allergische reacties (0-1% van WBC) [10](#page=10).
* **Monocyten:** Presenteren antigenen aan lymfocyten, ondersteunen de specifieke immuunrespons (4-12% van WBC) [10](#page=10).
* **Lymfocyten:** Inclusief T- en B-cellen. Vormen het geheugen van het immuunsysteem en maken antistoffen aan. Kunnen snel optreden bij reeds doorgemaakte infecties (specifieke immuunrespons) (15-40% van WBC) [10](#page=10).
##### 2.3.1.3 Trombocyten (bloedplaatjes)
Trombocyten zijn betrokken bij de bloedstolling door adhesie en aggregatie, waarmee ze vaatbeschadigingen kunnen dichten. Ze zijn kwetsbaar, wat van belang is bij bloedafname. Trombocyten zijn kleine, grillig gevormde cellen zonder kern [10](#page=10) [7](#page=7).
* **Normale waarden:** 200.000 - 400.000 / mm³ (150-450 x 10⁹/L) [11](#page=11).
* **Functie:** Cruciaal voor bloedstolling, adhesie en aggregatie om openingen in de vaatwand af te dekken en bloedverlies te voorkomen [11](#page=11).
* **Aanmaak en afbraak:** Aangemaakt in het rode beenmerg, met een levensduur van 5 tot 9 dagen [11](#page=11).
* **Betekenis:** Trombocytopenie (daling) kan leiden tot gemakkelijker bloedingen; klachten zijn vaak blauwe plekken die makkelijk ontstaan. Trombocytose (stijging) kan door een teveel aan bloedplaatjes leiden tot gemakkelijker stolsels (trombose) [11](#page=11).
#### 2.3.2 Het vloeibare gedeelte (plasma)
Plasma vormt ongeveer 55% van het bloedvolume. De samenstelling van plasma omvat [8](#page=8):
* **Water:** Ongeveer 90% van het plasma bestaat uit water [8](#page=8).
* **Eiwitten:** Ongeveer 7-8% van het plasma bestaat uit eiwitten. Deze omvatten albumine (osmotische druk en transport), fibrinogeen (bloedstolling), en globulinen (alfa-, bèta- en gamma-globulinen met diverse functies) [8](#page=8).
* **Gluciden:** Koolhydraten [8](#page=8).
* **Vetten:** Lipiden [8](#page=8).
* **Elektrolyten:** Diverse ionen zoals natrium, kalium en chloor [8](#page=8).
* **Afvalstoffen:** Eindproducten van de stofwisseling, waaronder ureum, creatinine en urinezuur [8](#page=8).
* **Hormonen:** Signaalmoleculen [8](#page=8).
* **Enzymen:** Katalysatoren voor biochemische reacties [8](#page=8).
* **Oligo-elementen en vitaminen:** Sporen van metalen en vitaminen [8](#page=8).
### 2.4 Onderscheid: Serum en plasma
Het verschil tussen serum en plasma is gerelateerd aan de aanwezigheid van fibrinogeen en de wijze van verkrijging [8](#page=8).
* **Serum:** Plasma waaruit fibrinogeen is verwijderd, wat gebeurt wanneer bloed kan stollen [8](#page=8).
* **Plasma:** Verkregen door bloed te centrifugeren nadat het onstolbaar is gemaakt (bv. met anticoagulantia) [8](#page=8).
### 2.5 Hematologische onderzoeken
Hematologische onderzoeken meten de verschillende componenten van het bloed en zijn essentieel voor de diagnose van diverse aandoeningen. De meest voorkomende onderzoeken worden uitgevoerd op een EDTA-buis [8](#page=8).
#### 2.5.1 Hemoglobine (Hb)
Hemoglobine is een eiwithoudende rode kleurstof in de rode bloedcellen, verantwoordelijk voor het transport van zuurstof en koolstofdioxide [8](#page=8).
* **Normale waarden:** Man: 14 – 18 g/dl (8.5-11.0 mmol/l). Vrouw: 12 – 16 g/dl (7.5-10.0 mmol/l) [9](#page=9).
* **Betekenis:** Een verlaagd hemoglobinegehalte wordt anemie (bloedarmoede) genoemd. Een verhoogd hemoglobinegehalte wordt gezien bij mensen die langdurig op grote hoogtes leven, epogebruik, chronische longziekten en dehydratatie [9](#page=9).
#### 2.5.2 Erytrocyten (Rode bloedcellen - RBC)
Erytrocyten zijn essentieel voor de aanvoer van zuurstof en afvoer van koolstofdioxide [9](#page=9).
* **Normale waarden:** Man: 4.8 - 6.2 x 10⁶ / mm³ (4.5 – 6.0 x 10¹²/l). Vrouw: 4.2 - 5.4 x 10⁶ / mm³ (3.9 – 5.4 x 10¹²/l) [9](#page=9).
* **Betekenis:** Anemie is een tekort aan RBC. Polycytemie is een teveel aan RBC [9](#page=9).
#### 2.5.3 Hematocriet (Hct)
Het hematocriet is de in procenten uitgedrukte verhouding van het volume bloedlichaampjes tot het totale bloedvolume [9](#page=9).
* **Normale waarden:** Man: 43 – 49 % (Ratio 0.35-0.50). Vrouw: 38 – 44 % [9](#page=9).
* **Betekenis:** Een verhoogd Hct wijst op veel cellen en weinig plasma, wat kan voorkomen na bloedtransfusie, toediening van epo, bij brandwonden, vochtverlies, dehydratatie of een te hoge aanmaak van erytrocyten. Een te hoog hematocriet geeft dikker bloed, met verhoogd risico op hart- en vaatziekten. Een verlaagd Hct wijst op weinig cellen en veel plasma, wat kan voorkomen bij oedeem, hartdecompensatie, bloedingen en anemie [9](#page=9).
#### 2.5.4 Leukocyten (Witte bloedcellen - WBC)
Leukocyten zijn betrokken bij de afweerfunctie van het lichaam [10](#page=10).
* **Normale waarden:** 3000 – 12000 / mm³ (4.5-11.0 x 10⁹/L) [10](#page=10).
* **Betekenis:** Leukocytose (verhoogd aantal) kan wijzen op infectie, leukemie, verwonding of stress. Leukopenie (verlaagd aantal) kan voorkomen bij chemotherapie en verhoogt het risico op infecties [10](#page=10).
##### 2.5.4.1 Leukocytenformule
De differentiatie van leukocyten is belangrijk om het type infectie in te schatten [10](#page=10).
* **Granulocyten (65-70%):**
* Neutrofiele granulocyten: Rol bij de eerste afweer tegen bacteriële infecties en ontstekingsreacties (40-70% van WBC) [10](#page=10).
* Eosinofiele granulocyten: Bestrijden infecties van parasieten (0-6% van WBC) [10](#page=10).
* Basofiele granulocyten: Komen het minst voor. Dragen stoffen bij die een ontstekingsreactie kunnen opwekken, kenmerkend voor allergische reacties (0-1% van WBC) [10](#page=10).
* **Monocyten:** Presenteren antigenen aan lymfocyten, ondersteunen de specifieke immuunrespons (4-12% van WBC) [10](#page=10).
* **Lymfocyten:** Inclusief T- en B-cellen. Vormen het geheugen van het immuunsysteem en maken antistoffen aan (15-40% van WBC) [10](#page=10).
#### 2.5.5 Trombocyten (Bloedplaatjes)
Trombocyten zijn kleine, grillig gevormde cellen zonder kern [10](#page=10).
* **Normale waarden:** 200.000 - 400.000 / mm³ (150-450 x 10⁹/L) [11](#page=11).
* **Functie:** Cruciaal voor bloedstolling, adhesie en aggregatie om openingen in de vaatwand af te dekken en bloedverlies te voorkomen [11](#page=11).
* **Aanmaak en afbraak:** Aangemaakt in het rode beenmerg, met een levensduur van 5 tot 9 dagen [11](#page=11).
* **Betekenis:** Trombocytopenie (daling) kan leiden tot gemakkelijker bloedingen. Trombocytose (stijging) kan door een teveel aan bloedplaatjes leiden tot gemakkelijker stolsels (trombose) [11](#page=11).
#### 2.5.6 CRP (C-reactief proteïne)
* **Normale waarden:** < 5 mg/L (0.01-1.2 mg/100ml) [11](#page=11).
* **Betekenis:** CRP is een ontstekingseiwit; een verhoogde waarde wijst op ontsteking of infectie [11](#page=11).
#### 2.5.7 Sedimentatie of bezinkingssnelheid
Dit is de bepaling van de snelheid waarmee rode bloedcellen bezinken onder invloed van de zwaartekracht, gemeten in de Westergreen-methode. Het bloed wordt onstolbaar gemaakt met citraat [11](#page=11).
* **Normale waarden:** Man: 3 - 8 mm / uur. Vrouw: 5 - 15 mm / uur [11](#page=11).
* **Betekenis:** Een verhoogde sedimentatiesnelheid stijgt bij infectie en maligne aandoeningen [11](#page=11).
#### 2.5.8 De "Complet"
Verpleegkundigen spreken vaak over een "Complet", wat de onderzoeken naar erytrocyten, trombocyten, leukocyten, hematocriet en hemoglobine omvat. Een "Complet formule" (Cofo) voegt hieraan de differentiële telling van de leukocyten toe, wat belangrijk is bij het vaststellen van bacteriële of virale infecties [11](#page=11).
---
# Bloedstolling en praktische aspecten van veneuze bloedafname
Dit deel beschrijft het proces van bloedstolling (hemostase), gerelateerde testen en de essentiële materialen, protocollen en hygiëne-overwegingen voor een veilige veneuze bloedafname [12](#page=12) [13](#page=13).
### 3.1 Bloedstolling of hemostase
Hemostase is het proces dat bloedverlies na beschadiging van bloedvaten voorkomt. Het proces omvat vasoconstrictie, adhesie en aggregatie van trombocyten, en de vorming van een fibrinenetwerk [12](#page=12).
#### 3.1.1 Het stollingsproces
Het stollingsproces is een reeks reacties die leiden tot de omzetting van fibrinogeen in fibrine, een eiwit dat een dicht netwerk van draden vormt. De stappen zijn [12](#page=12):
1. **Vasoconstrictie**: Het bloedvat trekt samen om het bloedverlies te verminderen [12](#page=12).
2. **Adhesie**: Trombocyten kleven aan het collageen in de beschadigde bloedvaatwand [12](#page=12).
3. **Aggregatie**: Trombocyten worden geactiveerd, veranderen van vorm en klonteren samen om de opening af te dekken [12](#page=12).
4. **Vorming van fibrinenetwerk**: Stollingsfactoren, zowel intrinsiek (in plasma) als extrinsiek (uit weefsel), activeren trombine. Trombine zet fibrinogeen om in fibrine. Dit fibrinenetwerk verstevigt de klonter en houdt bloedcellen vast, waardoor een stolsel ontstaat. Na enige tijd trekken de fibrinedraden zich samen, persen serum uit en vormen de bloedkoek, wat de wondranden naar elkaar toe trekt [12](#page=12).
#### 3.1.2 Intrinsiek en extrinsiek systeem
De activatie van trombine verloopt via twee systemen [12](#page=12):
* **Intrinsiek systeem**: Stollingsfactoren die reeds in het plasma aanwezig zijn, inclusief plaatjesfactor (F III) uit trombocyten [12](#page=12).
* **Extrinsiek systeem**: Stollingsfactoren die niet in het plasma aanwezig zijn, maar wel in het weefsel (bv. weefseltromboplastine) bij weefselbeschadiging [12](#page=12).
#### 3.1.3 Fibrinolytisch systeem
Dit systeem zorgt voor de afbraak van fibrine, om te voorkomen dat de klonter blijft groeien en trombose ontstaat. Plasminogeen-activators zetten plasminogeen om in plasmine, dat de fibrine afbreekt [12](#page=12).
#### 3.1.4 Serum en plasma
* **Serum**: Vloeistof die uit een bloedstolsel treedt na retractie. Serum bevat geen fibrinogeen [12](#page=12).
* **Plasma**: Verkregen door centrifugeren van bloed dat onstolbaar is gemaakt met een anticoagulans. Plasma bevat fibrinogeen [12](#page=12).
#### 3.1.5 Gerelateerde testen
* **Bloedingstijd**: Meet de tijd die nodig is om een kleine bloeding te doen ophouden. Normale waarde: 3 à 5 minuten. Wordt uitgevoerd in het laboratorium door ervaren personeel [13](#page=13).
* **Protrombinetijd (PT) / Quicktijd**: Onderzoekt hoe lang het duurt voordat een bloedstolsel vormt. Normaalwaarde: 10-15 seconden, of < 30 seconden wordt ook genoemd. Meet de hoeveelheid protrombine. Wordt veel gebruikt bij patiënten die orale anticoagulantia gebruiken. De bepaling gebeurt op een bloedstaal uit een citraatbuis, omdat citraat Ca++-ionen bindt en zo de stolling tegengaat [13](#page=13).
> **Tip:** Bij bloedafname voor stollingstesten is het cruciaal om dit vlot en zonder stuwing te doen. Stuwing kan bijmenging van weefselvocht veroorzaken, wat het extrinsiek systeem activeert en leidt tot onjuiste waarden [13](#page=13).
### 3.2 Praktische aspecten van veneuze bloedafname
Dit hoofdstuk behandelt de essentiële materialen, protocollen en overwegingen voor een veilige en effectieve veneuze bloedafname, inclusief de identificatie en aanpak van mogelijke complicaties [13](#page=13).
#### 3.2.1 Hygiëne en veiligheid
Bloed kan potentieel besmettelijke organismen bevatten, waardoor hygiëne en veiligheid van de zorgverlener van primair belang zijn. Een bloedafname moet altijd gebeuren met niet-steriele handschoenen. De naaldcontainer voor het weggooien van gebruikte naalden moet zich in de nabijheid bevinden. Het gebruik van een beschermend onderlegger onder de punctieplaats is eveneens aangewezen [13](#page=13).
#### 3.2.2 Materiaal voor veneuze bloedafname
##### 3.2.2.1 Knelband, stuwband of garrot
Een knelband, stuwband of garrot wordt vooraf aangelegd om de vene af te sluiten en zo de veneuze vulling te verhogen, waardoor de vene gemakkelijker aanprikbaar wordt. De knelband wordt 7,5 cm tot 10 cm boven de aanprikplaats aangebracht. De stuwing mag bij voorkeur maximaal één minuut aangehouden worden; de maximale grens is 5 minuten, maar dit wordt als zeer onaangenaam ervaren door de patiënt. De pols moet voelbaar blijven en mag niet volledig worden afgesnoerd. Patiënten kunnen een vuist maken om de venen beter zichtbaar te maken, maar mogen niet knijpen met de vuist. Zodra het bloed in de tubes stroomt, wordt de knelband losgemaakt. Te langdurige stuwing kan leiden tot hemolyse en bijmenging van weefselvocht [14](#page=14).
> **Tip:** Vraag altijd naar de ervaring van de patiënt; zij weten vaak welke vene goed aanprikbaar is. Een goed te prikken vene voelt soepel aan en is indrukbaar, in tegenstelling tot een pees [14](#page=14).
##### 3.2.2.2 Bloedtubes
Bloed dat het lichaam verlaat, begint spontaan te stollen, wat de meeste bloedonderzoeken onmogelijk maakt. Om dit te voorkomen, worden in de meeste bloedtubes anticoagulantia toegevoegd [14](#page=14).
###### 3.2.2.2.1 Soorten bloedtubes en hun additieven
* **E.D.T.A. (ethyleen diamine tetra azijnzuur)**: Wordt gebruikt voor het bepalen van het bloedbeeld of een compleet bloedbeeld (complet). Het is een uitstekend anticoagulans voor veel hematologische bepalingen omdat de morfologie van de cellen gedurende enige uren ongewijzigd blijft, wat belangrijk is voor het tellen. De hoeveelheid bloed is afhankelijk van de hoeveelheid anticoagulans [15](#page=15).
* **Na-Citraat (Natriumcitraat)**: Wordt gebruikt voor stollingstesten en sedimentatie. Het binden van Ca-ionen aan het citraat remt de stolling [15](#page=15).
* **Lithiumheparine**: Wordt gebruikt voor klinische chemie onderzoeken die snel bepaald moeten worden. Het remt de vorming van trombine, wat de omzetting van fibrinogeen tot fibrine beïnvloedt. De onderzoeken vinden plaats op plasma in plaats van serum [15](#page=15).
* **Fluoride-oxalaat (Natriumfluoride-oxalaat)**: Zeer geschikt voor glucosebepalingen. Indien de glucosebepaling niet binnen 4 uur na afname kan plaatsvinden, moet bloed met fluoride-oxalaat worden afgenomen om de spontaan optredende glycolyse te verhinderen [15](#page=15).
* **Afwezigheid van anticoagulans (serum)**: In deze tubes mag het bloed stollen. De laboratoriumonderzoeken voor klinische chemie gebeuren op serum. Soms worden parels toegevoegd om de stolling te bevorderen en een duidelijke scheiding te bekomen tussen het vloeibare deel en de vaste elementen [15](#page=15).
* **Hemoculturen**: Dit zijn flesjes met een voedingsbodem waarin bacteriën kunnen overleven en later geïdentificeerd kunnen worden. Er zijn zowel aërobe als anaërobe flesjes [15](#page=15).
###### 3.2.2.2.2 Volgorde van afname van bloedtubes
De volgorde van afname is cruciaal om overdracht van additieven van de ene tube naar de andere te voorkomen, wat de resultaten van analyses kan beïnvloeden. De algemene richtlijn is [15](#page=15):
1. Hemoculturen: Steriele tubes en flessen altijd eerst om bacteriële contaminatie te voorkomen [15](#page=15).
2. Waste tube: Indien afname via een katheter gebeurt [15](#page=15).
3. Na-citraat (stolling): Moet voldoende gevuld zijn voor betrouwbare resultaten [15](#page=15).
4. Serumgel (klinische chemie): Bevat een stollingsactivator [15](#page=15).
5. Li-heparine (klinische chemie) [15](#page=15).
6. EDTA (hematologie): Bevat een Ca-chelator die vals negatieve calciumwaarden in serum kan veroorzaken [15](#page=15).
7. Na-fluoride (glucose) [15](#page=15).
8. Andere tubes [15](#page=15).
> **Tip:** Zorg altijd voor voldoende vulling van de tubes om hemolyse te voorkomen en een goede menging van het anticoagulans met het bloed te garanderen. Raadpleeg steeds de afspraken met het lokale laboratorium [16](#page=16).
###### 3.2.2.2.3 Mengen van bloedtubes
Na de bloedafname moeten de tubes voorzichtig gemengd worden door te zwenken – NIET SCHUDDEN. De blauwe citraattube moet 4-5 keer omgekeerd worden, en alle andere tubes 5-10 keer, waarbij de luchtbel zich van het ene uiteinde naar het andere verplaatst [16](#page=16).
> **Tip:** Onvoldoende menging kan de analyses onmogelijk maken [16](#page=16).
##### 3.2.2.3 Naalden en naaldhouders
De vene wordt aangeprikt met een naald, die ofwel op een klassieke spuit geplaatst wordt (open systeem) ofwel gekoppeld aan een naaldhouder waarin de tube wordt vastgeklikt (gesloten systeem/vacuümsysteem) [16](#page=16).
* **Diameter naald (Gauge)**: Voor volwassenen meestal tussen de 19 en 25 G, met 21 G als meest voorkomende [16](#page=16).
* Een bredere naald resulteert in een snellere bloedflow en kortere afnametijd, maar vergroot de kans op hematomen [16](#page=16).
* Een dunnere naald zorgt voor een tragere bloedflow en een grotere kans op hemolyse [16](#page=16).
* De keuze van de naald moet worden afgestemd op de grootte en het verloop van de vene en de benodigde hoeveelheid bloed [16](#page=16).
* Een vleugelnaald is aangewezen bij baby's, patiënten met dunne venen, fragiele huid of angstige patiënten [16](#page=16).
> **Example:** Het Vacutainer® systeem en het Monovette systeem zijn voorbeelden van naaldhoudersystemen [16](#page=16).
#### 3.2.3 Geschikte punctieplaatsen
Bij de keuze van de punctieplaats moet rekening worden gehouden met verschillende factoren [16](#page=16):
* Kies een plaats die voor de patiënt het minst belastend is [17](#page=17).
* Vraag naar de ervaring van de patiënt, aangezien zij vaak weten welke vene goed aanprikbaar is [17](#page=17).
* Kies bij voorkeur de niet-dominante arm [17](#page=17).
* Neem bij voorkeur geen bloed af uit:
* Infuusarm [17](#page=17).
* Aan de zijde van een mastectomie/okseltoilet [17](#page=17).
* Arm met shunt voor hemodialyse [17](#page=17).
* Een zone met uitgebreid littekenweefsel [17](#page=17).
* Een zone met hematomen [17](#page=17).
* Een zone met een fistula [17](#page=17).
* Een zone met oedeem [17](#page=17).
* Verlamde of ongevoelige delen [17](#page=17).
##### 3.2.3.1 Punctieplaatsen bij volwassenen
* **Elleboogplooi**: Dit is de meest gebruikte punctieplaats. De belangrijkste venen hier zijn de vena mediana cubiti, vena cephalica en vena basilica. Er kunnen twee anatomische patronen zijn: de H-vorm en de M-Vorm. De vena mediana cubiti heeft de voorkeur [17](#page=17).
* **Handrug**: Kan worden gebruikt bij moeilijk aan te prikken venen in de elleboogplooi. Dit zijn vaak kleinere venen, dus minder geschikt voor meerdere tubes en vereisen aangepast materiaal [17](#page=17).
* **Onderbeen of voet**: Dit is een optie, maar brengt een groter risico op complicaties met zich mee, waaronder wijzigingen in stolling die minder adequate resultaten kunnen geven. Het aanprikken is vaak pijnlijk en er is een grotere kans op flebitis. Het aanprikken van de voet wordt niet aangeraden bij diabetespatiënten en wordt daarom zelden gebruikt [17](#page=17).
* **Baby's**: Bij baby's kan ook een venapunctie in de vena temporalis superficialis worden uitgevoerd [17](#page=17).
> **Tip:** Kies bij voorkeur de niet-dominante arm [17](#page=17).
#### 3.2.4 Moeilijkheden en complicaties bij veneuze bloedafname
Tijdens veneuze bloedafname kunnen diverse moeilijkheden en complicaties optreden [17](#page=17).
---
# Specifieke bloedonderzoeken en correcte documentatie
Dit onderwerp biedt een gedetailleerd overzicht van specifieke bloedonderzoeken binnen klinische chemie, immunohematologie en bacteriologie, inclusief de cruciale voorbereidingen voor patiënten, zoals de nuchtere status, en de correcte procedure voor het invullen van aanvraagformulieren [18](#page=18).
### 4.1 Klinische chemie
Klinische chemie omvat een breed scala aan bloedonderzoeken die waardevolle informatie verschaffen over de stofwisseling en orgaanfuncties van een patiënt. Deze onderzoeken worden doorgaans uitgevoerd op serumbuizen, maar voor specifieke analyses zoals glucose kan ook een fluoride oxalaat buis worden gebruikt [18](#page=18).
#### 4.1.1 Gangbare klinische chemische analyses
Enkele veelvoorkomende analyses binnen de klinische chemie zijn:
* **Glucose:** Het meten van de bloedsuikerspiegel kan plaatsvinden middels een vingerprik (dextrometer) of via een intraveneuze punctie. Voor een glucose dagcurve worden bloedafnames op vier momenten per dag verricht: nuchter, om 11 uur, 17 uur en 21 uur. Een normale waarde voor glucose in serum wordt aangegeven als $\le 100$ mg/dl [19](#page=19).
* **Ionogram (elektrolyten):** Dit omvat de bepaling van elektrolyten zoals natrium (Na), kalium (K), calcium (Ca), fosfor (P) en magnesium (Mg) [19](#page=19).
* **Lipiden:** Hieronder vallen onderzoeken naar vetmetabolisme, waaronder triglyceriden en cholesterol (inclusief LDL en HDL) [19](#page=19).
* **CRP (C-reactieve proteïne):** Dit is een marker voor inflammatie. De normale waarde ligt tussen 0,01 – 1,2 mg/100 ml [19](#page=19).
* **Ureum en Creatinine:** Deze waarden geven inzicht in de nierfunctie [19](#page=19).
* **Andere onderzoeken:** Verwijzingen naar aanvullende onderzoeken die in latere studiejaren worden behandeld, worden ook gemaakt [19](#page=19).
### 4.2 Immunohematologie
Immunohematologie richt zich op bloedgroepbepalingen en de identificatie van antigenen en antilichamen in het bloed [19](#page=19).
#### 4.2.1 Bloedgroepbepaling
Bij bloedgroepbepaling wordt gekeken naar de antigenen op de rode bloedcellen (RBC) en de antilichamen die zich in het plasma bevinden. Incompatibiliteit ontstaat wanneer deze antilichamen zich binden aan de bloedcellen [19](#page=19).
### 4.3 Bacteriologie
Bacteriologisch onderzoek, zoals hemoculturen, wordt uitgevoerd om bacteriën in het bloed op te sporen, vaak in het kader van koortspieken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen aërobe en anaërobe kweek [19](#page=19).
### 4.4 Nuchtere patiënt voor bloedafname
Voor bepaalde bloedonderzoeken is het essentieel dat de patiënt nuchter is, terwijl dit voor andere onderzoeken niet noodzakelijk is [19](#page=19).
#### 4.4.1 Onderzoeken waarvoor de patiënt nuchter moet zijn
De patiënt moet nuchter zijn voor aanvragen die verband houden met spijsvertering en vetmetabolisme (cholesterol, LDL, HDL, amylase, lipase) en koolhydraatmetabolisme (glycemie, glucosetolerantietest, HBA1C) [20](#page=20).
#### 4.4.2 Onderzoeken waarvoor de patiënt niet nuchter hoeft te zijn
De volgende onderzoeken vereisen geen nuchtere status van de patiënt: algemeen bloedbeeld (complet), stollingstesten, elektrolyten / ionogram, CRP-controle, nierfunctietesten (zoals ureum, creatinine) en serumtumormarkers (bijvoorbeeld PSA - prostaat specifiek antigen) [20](#page=20).
> **Tip:** Bij twijfel over de nuchtere status, is het altijd raadzaam om het laboratorium van de eigen organisatie te informeren of het protocol te raadplegen [20](#page=20).
### 4.5 Aanvraagformulieren voor bloedonderzoeken
Correcte documentatie is cruciaal voor de betrouwbaarheid van bloedonderzoeken [20](#page=20).
#### 4.5.1 Vereisten voor aanvraagformulieren
Aanvraagformulieren moeten worden ingevuld door en voorzien zijn van de stempel en handtekening van de aanvragende geneesheer. De volgende informatie moet op elk formulier worden vermeld [20](#page=20):
* **Identificatie van de patiënt:** Dit omvat de badge van de patiënt of minimaal de naam, voornaam en geboortedatum in drukletters. Bij niet-ambulante afname dient tevens het adres te worden vermeld [20](#page=20).
* **Datum van afname:** De datum waarop het bloed wordt afgenomen [20](#page=20).
* **Gewenste analyses:** De specifieke onderzoeken die aangevraagd worden, dienen te worden aangekruist [20](#page=20).
> **Tip:** Indien er een urgente behoefte is aan resultaten, moet dit expliciet worden vermeld op het aanvraagformulier, of er moet een specifiek spoedformulier worden gebruikt [20](#page=20).
De keuze van de juiste bloedbuizen voor afname is afhankelijk van de voorgeschreven analysen [20](#page=20).
#### 4.5.2 Moeilijkheden en complicaties bij bloedafname
Mogelijke moeilijkheden bij bloedafname zijn onder andere het wegrollen van de vene, het niet vinden van een goede vene, verstopte naaldopeningen en gedeeltelijke inbrenging van de naald [18](#page=18).
Lokale complicaties na aanprikken kunnen zijn: zenuwbeschadiging, hematoomvorming, vorming van littekenweefsel, necrose, perforatie van de vene en nabloneden (wees extra voorzichtig bij patiënten onder anticoagulantia therapie) [18](#page=18).
Algemene complicaties kunnen omvatten: syncope (flauwvallen), epileptische aanval, ritmestoornis en hyperventilatie [18](#page=18).
> **Tip:** Informeert altijd bij het laboratorium van de eigen organisatie of raadpleeg het protocol betreffende de afspraken rond bloedafname. De procedure voor veneuze bloedafname wordt verder toegelicht in Skillslab 2 [18](#page=18).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Perifere veneuze bloedafname | Het proces waarbij bloed wordt afgenomen uit een ader in de ledematen, meestal de arm. Dit is een veelgebruikte diagnostische methode om bloedmonsters te verkrijgen voor laboratoriumonderzoek. |
| Bloedonderzoek | Een laboratoriumtest die wordt uitgevoerd op een bloedmonster om de samenstelling, de hoeveelheid van bepaalde stoffen, de aanwezigheid van ziekteverwekkers of de functionaliteit van organen te beoordelen. |
| Lesdoelen | De specifieke leerresultaten die een student moet behalen na het voltooien van een bepaalde les of cursus, zoals het begrijpen van bloedonderzoeken en het correct uitvoeren van bloedafnames. |
| Bloedvolume | De totale hoeveelheid bloed in het lichaam, die ongeveer 7-8% van het lichaamsgewicht uitmaakt. Bij een volwassen man is dit gemiddeld 5-6 liter en bij een vrouw 4,5-5,5 liter. |
| Hemostase | Het proces waarbij bloedverlies wordt gestopt na een vaatbeschadiging. Dit omvat de bloedstolling, waarbij bloedplaatjes en stollingsfactoren een netwerk van fibrine vormen om het lek te dichten. |
| Serum | Het vloeibare deel van bloed dat overblijft nadat het bloed is gestold en de bloedcellen en fibrine zijn verwijderd. Serum bevat geen stollingsfactoren zoals fibrinogeen. |
| Plasma | Het vloeibare bestanddeel van bloed waarin bloedcellen zijn gesuspendeerd. Plasma bestaat voor het grootste deel uit water en bevat eiwitten, zouten, hormonen en voedingsstoffen. |
| Hematologie | De tak van de geneeskunde die zich bezighoudt met de studie van bloed, de bloedvormende organen en de bloedziekten. |
| Erythrocyten | Rode bloedcellen, verantwoordelijk voor het transport van zuurstof van de longen naar de weefsels en koolstofdioxide van de weefsels naar de longen. Ze bevatten hemoglobine en geven bloed zijn rode kleur. |
| Leukocyten | Witte bloedcellen, die een cruciale rol spelen in het immuunsysteem en het lichaam beschermen tegen infecties en ziekten. Er zijn verschillende typen leukocyten met specifieke afweerfuncties. |
| Trombocyten | Bloedplaatjes, kleine celachtige fragmenten die essentieel zijn voor de bloedstolling. Ze hechten zich aan beschadigde bloedvatwanden en aggregeren om een stolsel te vormen en bloedverlies te stoppen. |
| Hemoglobine (Hgb) | Een eiwit in rode bloedcellen dat zuurstof bindt en transporteert. Een lage hemoglobineconcentratie duidt op anemie, terwijl een hoge concentratie kan wijzen op dehydratatie of andere aandoeningen. |
| Hematocriet (Htc) | Het percentage van het totale bloedvolume dat wordt ingenomen door rode bloedcellen. Een verhoogd hematocriet kan wijzen op uitdroging of een overmatige productie van rode bloedcellen. |
| Stollingsfactoren | Specifieke eiwitten in het bloed die een cascade van reacties initiëren om bloedstolling te bewerkstelligen. Een tekort aan of afwijking van deze factoren kan leiden tot bloedingsstoornissen. |
| Klinische chemie | Een laboratoriumafdeling die chemische analyses uitvoert op bloed en andere lichaamsvloeistoffen om de concentratie van diverse stoffen te bepalen, zoals glucose, elektrolyten en lipiden. |
| Nuchtere patiënt | Een persoon die gedurende een bepaalde periode voor een medische procedure, zoals een bloedafname, geen voedsel of dranken heeft geconsumeerd. Dit is vaak vereist voor specifieke laboratoriumtests. |
| Bloedtubes | Speciale buisjes, vaak met een vacuüm, waarin bloed wordt opgevangen voor laboratoriumanalyse. Ze bevatten verschillende additieven zoals anticoagulantia of stollingversnellers, afhankelijk van het beoogde onderzoek. |
| Anticoagulantia | Stoffen die de bloedstolling tegengaan. Ze worden toegevoegd aan bloedbuizen om te voorkomen dat het bloed stolt en de analyse van bepaalde bloedcomponenten mogelijk te maken. |
| Vacutainer systeem | Een populair merk en systeem voor bloedafname dat bestaat uit een naald, een houder en vacuümbuisjes, wat zorgt voor een efficiënte en veilige afnameprocedure. |
| Punctieplaats | De specifieke locatie op het lichaam waar een naald wordt ingebracht om bloed af te nemen, zoals de elleboogplooi, handrug of onderarm. |
| Complicaties bij veneuze bloedafname | Ongewenste gebeurtenissen die kunnen optreden tijdens of na een veneuze bloedafname, zoals hematomen, infecties, zenuwschade, syncope of malaise. |
| Hemolyse | De afbraak van rode bloedcellen, waardoor hemoglobine vrijkomt. Dit kan optreden door verkeerde afnametechnieken, zoals te krachtig schudden van het bloedmonster. |
| Capillaire afname | Een methode van bloedafname waarbij een kleine hoeveelheid bloed wordt verkregen uit een zeer kleine bloedvat, zoals een vingertop, hiel of oorlel. |
| Veneuze afname | De meest voorkomende methode van bloedafname, waarbij bloed uit een ader, meestal in de elleboogplooi, wordt getrokken. |
| Arteriële afname | Bloedafname uit een slagader, typisch voor het bepalen van zuurstofgehalte en pH. Dit is een invasieve procedure die meestal door een arts of gespecialiseerde verpleegkundige wordt uitgevoerd. |
| CRP (C-reactief proteïne) | Een eiwit dat in de lever wordt geproduceerd als reactie op ontsteking in het lichaam. Een verhoogde CRP-waarde duidt op een ontstekingsreactie. |
| Sedimentatie of bezinkingssnelheid | Een laboratoriumtest die de snelheid meet waarmee rode bloedcellen bezinken in een ontdooiingbuis. Een verhoogde sedimentatiesnelheid kan duiden op ontsteking of infectie. |
| "Complet" | Een verzamelnaam voor de belangrijkste hematologische onderzoeken die de erytrocyten, trombocyten, leukocyten, hematocriet en hemoglobine omvatten. |
| "Complet formule" (Cofo) | Een uitgebreide hematologische analyse die naast de standaard 'Complet' ook de differentiële telling van de leukocyten omvat om verschillende soorten infecties te identificeren. |
| Bloedstolling of hemostase | Het fysiologische proces dat bloedverlies na een vaatbeschadiging voorkomt, waarbij trombocyten en stollingsfactoren betrokken zijn om een stolsel te vormen. |
| Fibrinolytisch systeem | Het systeem in het bloed dat verantwoordelijk is voor de afbraak van bloedstolsels om de bloedvaten open te houden en trombose te voorkomen. |
| Bloedingstijd | Een test die de tijd meet die nodig is om een kleine bloeding te stelpen, wat een indicatie geeft van de functie van bloedplaatjes en vaatwand. |
| Protrombinetijd (PT) / Quicktijd | Een laboratoriumtest die de tijd meet die nodig is voor bloedstolling in de aanwezigheid van specifieke stollingsfactoren, vaak gebruikt bij patiënten die orale anticoagulantia gebruiken. |
| Hygiëne en veiligheid bij bloedafname | De naleving van strikte protocollen, zoals handhygiëne en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, om de overdracht van infecties te voorkomen en de veiligheid van zowel de patiënt als de zorgverlener te waarborgen. |
| Knelband, stuwband of garrot | Een band die rond de ledemaat wordt aangelegd om de veneuze terugvloei te belemmeren, waardoor de ader uitzet en gemakkelijker aan te prikken is voor bloedafname. |
| E.D.T.A. (ethyleen diamine tetra azijnzuur) | Een veelgebruikt anticoagulans in bloedbuizen dat calciumionen bindt, essentieel voor het behoud van de celmorfologie bij hematologische analyses. |
| Na-Citraat (Natriumcitraat) | Een anticoagulans dat gebruikt wordt voor stollingstesten en sedimentatie, doordat het calciumionen bindt en zo de stolling remt. |
| Lithiumheparine | Een anticoagulans dat de vorming van trombine remt en gebruikt wordt voor klinische chemie onderzoeken, waarbij het bloed op plasma wordt geanalyseerd. |
| Fluoride-oxalaat (Natriumfluoride-oxalaat) | Een anticoagulans combinatie die ideaal is voor glucosebepalingen, aangezien het de glycolyse in het bloedmonster tegengaat. |
| Hemoculturen | Speciale flesjes met een voedingsbodem om bacteriën uit het bloed te kweken en te identificeren, gebruikt bij verdenking op bloedvergiftiging. |
| Naalden en naaldhouders | Essentiële instrumenten voor veneuze bloedafname, waarbij de naald de ader aanprikt en de naaldhouder de bloedtube op zijn plaats houdt, vaak in een vacuümsysteem. |
| Vleugelnaald | Een speciaal type naald met vleugels, ontworpen voor patiënten met fragiele of dunne venen, zoals baby's, om een stabielere en minder traumatische bloedafname te garanderen. |
| Elleboogplooi | De meest gebruikte locatie voor veneuze bloedafname bij volwassenen, vanwege de aanwezigheid van grote, oppervlakkige venen zoals de vena mediana cubiti. |
| Handrug | Een alternatieve punctieplaats voor bloedafname wanneer venen in de elleboogplooi moeilijk aan te prikken zijn, hoewel deze venen vaak kleiner zijn. |
| Onderbeen of voet | Soms gebruikte punctieplaatsen voor bloedafname, maar deze brengen een verhoogd risico op complicaties met zich mee en worden met name bij diabetespatiënten vermeden. |
| Zenuwbeschadiging | Een mogelijke complicatie van veneuze bloedafname waarbij een zenuw wordt geraakt door de naald, wat kan leiden tot pijn, gevoelloosheid of zwakte. |
| Syncope (flauwvallen) | Een tijdelijk bewustzijnsverlies, dat kan optreden tijdens of na een bloedafname door angst, pijn of een vasovagale reactie. |
| Klinische chemie | Een medisch-analytisch vakgebied dat zich richt op de kwantitatieve bepaling van chemische componenten in lichaamsvloeistoffen, zoals bloed, om de gezondheidstoestand van een patiënt te beoordelen. |
| Glucose | Een belangrijke bloedsuiker en energiebron voor het lichaam. Het meten van de glucosespiegel is cruciaal voor de diagnose en monitoring van diabetes mellitus. |
| Ionogram (elektrolyten) | Een test die de concentratie van belangrijke elektrolyten (ionen) in het bloed meet, zoals natrium, kalium, calcium en magnesium, essentieel voor de lichaamsfunctie. |
| Lipiden | Een groep vetachtige stoffen in het bloed, waaronder cholesterol en triglyceriden, die belangrijk zijn voor de energieopslag en celstructuur, maar waarvan een abnormaal niveau wijst op cardiovasculair risico. |
| Ureum en Creatinine | Afvalproducten die door de nieren worden uitgescheiden. Verhoogde waarden in het bloed duiden vaak op een verminderde nierfunctie. |
| Immunohematologie | Het specialisme dat zich bezighoudt met bloedgroepen, antigeen-antilichaamreacties en bloedtransfusiegeneeskunde. |
| Bloedgroepbepaling | Het vaststellen van de bloedgroep van een persoon (bv. A, B, AB, O) door de aanwezigheid van specifieke antigenen op rode bloedcellen en antilichamen in het plasma te identificeren. |
| Bacteriologie | De studie van bacteriën, inclusief hun identificatie en de rol die ze spelen bij ziekten. Hemoculturen vallen onder dit domein. |
| Glycemie | De term voor de glucoseconcentratie in het bloed. |
| Glucosetolerantietest | Een diagnostische test om te beoordelen hoe het lichaam glucose verwerkt, waarbij de bloedsuikerspiegel na inname van een gestandaardiseerde hoeveelheid glucose wordt gemeten. |
| HBA1C | Een bloedtest die een gemiddelde van de bloedsuikerspiegel over de afgelopen 2-3 maanden weergeeft, belangrijk voor de diagnose en monitoring van diabetes. |
| Serumtumormarkers | Specifieke stoffen die door kankercellen worden geproduceerd en in het bloed aangetroffen kunnen worden, die kunnen wijzen op de aanwezigheid van bepaalde soorten kanker. |
| PSA (prostaat specifiek antigen) | Een eiwit dat voornamelijk door de prostaatklier wordt geproduceerd. Verhoogde PSA-waarden in het bloed kunnen wijzen op prostaatproblemen, waaronder prostaatkanker. |
| Aanvraagformulieren voor bloedonderzoeken | Documenten die essentieel zijn voor het correct aanvragen van laboratoriumtesten, met alle benodigde patiënt- en onderzoeksgegevens. |