Cover
Mulai sekarang gratis Nederlands 1 - Thema taalverwerving - 2025 - met verbetersleutel voor minimumdoelen.pdf
Summary
# De structuur van een interactief voorleesmoment
Een interactief voorleesmoment is een gestructureerde activiteit die is opgedeeld in drie cruciale fasen: vóór, tijdens en na het voorlezen, waarbij elke fase essentieel is voor een effectieve leerervaring [7](#page=7).
### 1.1 Fase 1: Voor het lezen
De fase vóór het lezen bereidt de kinderen voor op het voorleesmoment en de tekst die gaat komen [7](#page=7).
#### 1.1.1 Oriëntatie op de tekst
* **Informatie en kennisoverdracht:** Geef extra informatie, kennis of woordenschat mee die kinderen helpt de tekst beter te begrijpen [7](#page=7).
* **Bespreken van leesdoelen en verwachtingen:** Benoem samen met de kinderen wat het doel van het lezen is en welke verwachtingen zij hebben van de tekst. Bijvoorbeeld: "Met dit boek willen we weten hoe een rups een vlinder wordt" [7](#page=7).
* **Boek-snuffelen:** Sta stil bij de kenmerken van het boek. Dit omvat het bespreken van de kaft, centrale prenten, hoofdpersonages, titel, auteur en illustrator [7](#page=7).
#### 1.1.2 Activeren van voorkennis en maken van verbindingen
* **Verbindingen met de (leef)wereld:** Laat kinderen verbanden leggen met hun eigen ervaringen en omgeving. Bijvoorbeeld, bij het boek "Ik zou wel een kindje lusten" vragen wat kinderen graag eten [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Bespreken van belangrijke woorden en uitdrukkingen:** Sta stil bij sleutelbegrippen die essentieel zijn voor begrip. Bijvoorbeeld, het uitleggen van "lusten" of de begrippen "Noordpool" en "Tropen" bij het verhaal "Een ijsbeer in de Tropen" [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.1.3 Gebruik van voorwerpen en afbeeldingen
* **Relevante materialen:** Breng voorwerpen of afbeeldingen mee die relevant zijn voor het verhaal en die kinderen kunnen bespreken of gebruiken. Bijvoorbeeld, een lege brillendoos bij het verhaal "De bril van beer" [8](#page=8).
#### 1.1.4 Voorspellingen maken (met kanttekening)
* **Kritische benadering van voorspelvragen:** Onderzoekers waarschuwen dat voorspellingsvragen op basis van enkel de kaft verwarring kunnen veroorzaken, omdat jonge kinderen moeite hebben hun eerste idee te corrigeren bij een verkeerde gok. Dit is gerelateerd aan een gebrek aan cognitieve flexibiliteit [9](#page=9).
* **Ondersteunende inleiding:** Geef een duidelijke introductie die de context van het verhaal schetst, zoals bij "Sander & Sofie en het allermooiste huis" [9](#page=9).
* **Geschikt voor oudere kinderen:** Het voorspellen van het verhaal is een betere werkwijze voor oudere kinderen. Bij oudere kleuters kan het werken als de kaft het thema ondubbelzinnig weergeeft, of door ook prenten te bespreken [10](#page=10).
* **Nabespreking van voorspellingen:** Vergelijk tijdens de nabespreking de voorspellingen met de werkelijke verhaallijn. Het noteren of tekenen van de voorspellingen kan hierbij helpen [10](#page=10).
> **Tip:** Het is nuttig om de voorspellingen van de kinderen te noteren of te tekenen, zodat je hier later naar kunt verwijzen tijdens de nabespreking om de vergelijking met de werkelijke verhaallijn te maken [10](#page=10).
### 1.2 Fase 2: Tijdens het voorleesmoment
Tijdens deze fase wordt de tekst voorgelezen en gaat de voorlezer in gesprek met de kinderen [10](#page=10).
#### 1.2.1 Betekenisgeving en begrip
* **Betekenis geven aan woorden en uitdrukkingen:** Geef samen met de kinderen betekenis aan woorden en uitdrukkingen. Bijvoorbeeld, het bespreken van het woord "cape" met verwijzingen naar bekende figuren [10](#page=10).
* **Herlezen en terugbladeren:** Herlees zinnen, stukjes tekst of blader terug naar eerdere passages om begrip te verdiepen. Bijvoorbeeld, het terugbladeren bij "De krokodil die niet van water hield" om verwisselde eieren te identificeren [10](#page=10).
#### 1.2.2 Diepgaande interactie met illustraties en tekst
* **Bespreken van illustraties:** Neem de tijd om illustraties te bespreken en ga in op belangrijke details, verhaalelementen, en elementen die niet expliciet in de tekst worden vermeld. Bijvoorbeeld, het interpreteren van de emotie van een personage op basis van de illustratie bij "Pip en Posy en de superstep" [11](#page=11).
* **Zoeken naar verbanden in de tekst:** Daag kinderen uit om verbanden te leggen binnen de tekst. Bijvoorbeeld, waarom de moeder van Floddertje vuil is terwijl Floddertje zelf netjes is [11](#page=11).
* **Verbindingen met de (leef)wereld:** Laat kinderen opnieuw verbindingen maken met hun eigen leven, en maak vervolgens een brug terug naar het verhaal. Zoals het vergelijken van het badderen van een hond in het verhaal met huisdieren thuis [11](#page=11).
#### 1.2.3 Actieve betrokkenheid en creativiteit
* **Actief aan de slag met inhoud en vorm:** Laat kinderen actief bijdragen aan de inhoud en vorm van de tekst. Dit kan door het bedenken van alternatieve oplossingen, het creëren van aanvullende illustraties, of het bedenken hoe een personage een probleem anders had kunnen oplossen [11](#page=11).
#### 1.2.4 Focus op het leesdoel en activering
* **Vasthouden van het leesdoel:** Concentreer je op elementen die relevant zijn voor het gestelde leesdoel en stel niet alle mogelijke vragen [12](#page=12).
* **Activeren van (jonge) kleuters:** Stimuleer jonge kleuters meer door bijvoorbeeld refreinzinnetjes mee te laten zeggen of door doe-opdrachtjes te geven die relevant zijn voor het verhaal. Voorbeelden zijn het mee omverblazen van een huis, zwaaien met armen, of zich uitrekken alsof ze net wakker zijn [12](#page=12).
> **Tip:** Retorische vragen, zoals "Zal Floddertje vandaag wel proper blijven?", kunnen de betrokkenheid verhogen omdat kinderen even moeten meedenken, maar snel het juiste antwoord vinden. Kleuters reageren hier vaak enthousiast op [12](#page=12).
* **Balans vinden:** Zoek een evenwicht tussen de flow van de tekst en ruimte voor inbreng van jezelf en de leerlingen. Beperk lange conversaties over persoonlijke ervaringen tijdens de eerste lezing; deze kunnen beter in de nabespreking plaatsvinden [12](#page=12).
### 1.3 Fase 3: Na het voorlezen
De fase na het voorlezen, de nabespreking, is cruciaal voor het controleren van begrip, het verankeren van nieuwe woordenschat en het bespreken van opvallende elementen [13](#page=13).
#### 1.3.1 Beoordeling en reacties
* **Beoordelen vanuit verschillende invalshoeken:** Laat kinderen het verhaal beoordelen op inhoud, betekenis, taal en afbeeldingen. Moedig hen aan hun reacties toe te lichten en op elkaar te reageren [13](#page=13).
#### 1.3.2 Terugblik op doelen en inhoud
* **Terugkoppeling op leesdoelen:** Blik samen met de kinderen terug op het gestelde leesdoel en evalueer of dit is bereikt [13](#page=13).
* **Verdiepen van inhoud en vorm:** Bespreek de hoofdpersonen, setting, belangrijkste gebeurtenissen, problemen en oplossingen, eventueel aan de hand van pictogrammen [13](#page=13).
#### 1.3.3 Actieve verwerking en emotionele koppeling
* **Actief aan de slag met nieuwe woorden:** Creëer mogelijkheden om actief met nieuwe woorden te oefenen, zoals het uitproberen van balletfiguren na het lezen van "Honden doen niet aan ballet" [14](#page=14).
* **Spreken over emoties en ervaringen:** Laat kinderen spreken over emoties en ervaringen die de tekst bij hen oproept. Bijvoorbeeld, het bespreken van onzekerheid na het lezen van "Iedereen prinses" [14](#page=14).
#### 1.3.4 Inzoomen op thema's en voorspellingen
* **Inzoomen op specifieke thema's:** Ga dieper in op thema's die in de tekst aan bod komen. Bijvoorbeeld, het meten van haarlengte na "De prinses met de lange haren" of het bespreken van vriendschap en vertrouwen na "De Koffer" [14](#page=14).
* **Terugblik op voorspellingen:** Reflecteer op de voorspellingen die kinderen voorafgaand aan het lezen deden en vergelijk deze met de werkelijkheid [14](#page=14).
#### 1.3.5 Verbinden met de actualiteit en bredere leefwereld
* **Linken met actualiteit en leefwereld:** Leg verbanden met de actualiteit of de bredere leefwereld van de kinderen. Bijvoorbeeld, het bespreken van de maan en de hemel na "De koningin die op de maan wilde wandelen" of het aankaarten van oorlog- en klimaatvluchtelingen na "De Koffer" [14](#page=14).
#### 1.3.6 Creatieve verwerking en transfer
* **Actief aan de slag met vorm en inhoud:** Laat kinderen actief aan de slag gaan met de vorm en inhoud van de tekst, zoals het bedenken van een nieuw einde of het ontwerpen van een nieuwe kaft. Bijvoorbeeld, tekenen van spullen waar ze zuinig op zijn na "Balotje en het tasje van oma" [15](#page=15).
* **Uitmonden in onderwijsleeractiviteit:** De nabespreking kan uitmonden in een onderwijsleeractiviteit binnen een nieuw domein zoals drama, beeld, beweging, schrijven, wiskunde, wereldoriëntatie, etc. [15](#page=15).
### 1.4 Belang van elke fase
Elke fase van het interactieve voorleesmoment heeft zijn eigen waarde en meerwaarde [16](#page=16).
* **Oriëntatie op vorm en inhoud:** Kinderen worden georiënteerd op de vorm en inhoud van de tekst [16](#page=16).
* **Verdieping van tekst en illustraties:** De tekst en illustraties kunnen dieper worden uitgewerkt [16](#page=16).
* **Reflectie:** Kinderen worden gestimuleerd te reflecteren over wat de tekst met hen doet [16](#page=16).
* **Informatiegebruik:** Kinderen kunnen de opgedane informatie toepassen in hun eigen leefwereld [16](#page=16).
* **Activering:** (Jonge) kleuters kunnen worden geactiveerd [16](#page=16).
> **Belangrijk:** Observeer de kinderen goed tijdens elke fase om hen zo actief mogelijk bij de tekst te betrekken [16](#page=16).
---
# Effectieve kenmerken van interactief voorlezen
Interactief voorlezen integreert specifieke kenmerken om een rijke en leerzame leeservaring te creëren, waarbij een balans wordt gevonden tussen interactie en het flow van het voorleesmoment [17](#page=17).
### 2.1 Bespreek samen de eigenschappen van het boek
Tijdens een interactieve voorleessessie is het waardevol om stil te staan bij de eigenschappen van het boek zelf. Afhankelijk van de leeftijd van de kinderen, kan worden uitgelegd hoe een boek functioneert. Dit omvat het bespreken van de titel en auteur, en het betrekken van kinderen bij het verkennen van het boek, zoals het openen van flappen of het opmerken van specifieke lettertypen of groottes [17](#page=17).
### 2.2 Ga dieper in op de inhoud van de tekst
Het verdiepen van de inhoud door extra informatie te geven over gebeurtenissen, personages of ervaringen die verduidelijking of verdieping vragen, is een cruciaal aspect. De keuze van wat benadrukt wordt, is afhankelijk van het gestelde doel, zoals het uitlichten van een thema of de onderliggende boodschap van de tekst [18](#page=18).
> **Voorbeeld:** "Waarom blaast de kat hier? Omdat ze boos is misschien?" of Meester Rens die dieper ingaat op het gedrag van personages: "Waarom verstoppen de mensen zich niet snel en niet goed? Ze geloven hem niet meer hé. Hij heeft ons al twee keer gefopt eigenlijk … Vals alarm!" [18](#page=18).
### 2.3 Stel open (denk)vragen
Het stellen van open (denk)vragen stimuleert kinderen om actief mee te denken over wat ze zien en horen, wat de kern vormt van interactief voorlezen [19](#page=19).
> **Voorbeeld:**
> * "Hoe kun je zien dat iemand een piraat is?" [19](#page=19).
> * "Hoe zou Henry zich daarbij voelen?" [19](#page=19).
> * "Wat zou de kat daar doen? Waarom loopt de kat zo snel weg?" [19](#page=19).
> * "Wat zou daar aan de hand zijn?" [19](#page=19).
### 2.4 Help de kinderen door te modelleren, extra vragen te stellen en tips te geven
Wanneer kinderen een antwoord niet direct weten, kan de voorlezer gerichte tips geven of de vraag doorspelen aan andere kinderen. Het aanmoedigen van meerdere antwoordbeurten helpt kleuters dieper na te denken [20](#page=20).
> **Voorbeeld:**
> * "Kijk eens, je ziet het hier op de prent. Kan jij me nog eens vertellen wat er hier allemaal staat? Dat is een interessant idee. Denk jij dat ook of dacht je iets anders?" [20](#page=20).
> * Juf Maha helpt kinderen door terug te bladeren om veranderingen in het uiterlijk van een personage te observeren: "Gaan we even terugkijken naar het begin, hoe het uitzicht eruit zag? Kijk eens hoe zijn uitzicht er in het begin uitzag?" [20](#page=20).
> * Juf Sofie geeft extra uitleg bij een illustratie: "Dat is het nijlpaard. Door heel hard te schudden is alle modder op de andere diertjes gekomen." [20](#page=20).
### 2.5 Sta stil bij nieuwe woorden en uitdrukkingen
Interactief voorlezen biedt een ideale gelegenheid om nieuwe woordenschat aan te brengen in de context waarin deze voorkomt. Kinderen kunnen nieuwe woorden direct gebruiken en feedback ontvangen op hun inzet [21](#page=21).
> **Voorbeeld:**
> * "Wat is een kattenbelletje? Waarom spint de kat? Kan jij ook spinnen zoals een kat? Doe dit eens voor." [21](#page=21).
> * Meester Rens introduceert een nieuw woord door het dier te identificeren en vervolgens de specifieke naam te onthullen: "Welk dier is dit? (…) Een vogel, maar weet je ook wat voor soort vogel? Want vogels hebben ook namen. Er zijn heel veel verschillende vogels. (…) Een gans, bijna juist. Het is een pelikaan." [21](#page=21).
### 2.6 Bekijk samen aandachtig de afbeeldingen
Er moet ruimte zijn om gezamenlijk naar afbeeldingen te kijken en open te staan voor de inbreng van de kinderen. Het benoemen van wat zichtbaar is en hierover in gesprek gaan, kan helpen bij het verduidelijken van gelaagde beelden en het koppelen van verhaallijnen of woordenschat aan de illustraties [22](#page=22).
> **Voorbeeld:**
> * "Wat zie je hier in het gras? Zien jullie wat de kat daar doet met haar oren? Waarom zou de tekenaar dit zo getekend hebben?" [22](#page=22).
> * Juf Maha nodigt kinderen uit om een flap te openen: "Wil jij me helpen om de flap open te doen? Doe jij de ene kant en ik de andere. Wat gebeurt er nu?" [22](#page=22).
> * Meester Rens stimuleert aandachtig kijken: "Waar zit die mevrouw? (…) In de kool. (…) Dat is wel goed verstopt, vind ik." [22](#page=22).
> * Juf Sofie koppelt illustratie en tekst: "Het nijlpaard is blij. Weet je wat hij zegt? Kijk eens. Hier in de tekstballon staat ‘dankjewel’. Het nijlpaard lacht en zegt dank u." [22](#page=22).
### 2.7 Geef positieve feedback en moedig de kinderen aan
Het aanmoedigen van reacties en inbreng van kinderen tijdens het voorlezen is essentieel om hen te motiveren om meer zelf aan het woord te zijn en zo een interactief moment te creëren [23](#page=23).
> **Voorbeeld:**
> * "Super dat je de kat gevonden hebt! Natuurlijk, dit kan ook een held zijn. Daar had ik zelf nog niet aan gedacht, wat een goed idee!" [23](#page=23).
> * Meester Rens bevestigt een leerling: "Jij hebt goed nagedacht hé." [23](#page=23).
### 2.8 Gebruik de tekst om de kinderen zelf te laten vertellen en leg linken met hun eigen leefwereld
Wanneer kinderen herkenning vinden in de tekst, kunnen ze zich makkelijker inleven en worden ze gemotiveerder om inbreng te doen. Het is ook belangrijk om elementen die de leefwereld verbreden te bespreken, zoals verschillen en verrassingen, en om een persoonlijke noot toe te voegen [24](#page=24).
> **Voorbeeld:**
> * "Wie heeft er ook een kat thuis? Wie vindt een kat een fijn dier, waarom? Wie heeft er net zoals ik een ander huisdier?" [24](#page=24).
> * Juf Tine legt een link met het slaapritueel: "Wie doet dat soms? Wacht even, ik ga nog niet slapen. Wacht even, ik moet nog pipi doen?" [24](#page=24).
---
# Doelen van interactief voorlezen
Interactief voorlezen met kinderboeken dient diverse educatieve en vormende doelen in de kleuterklas, variërend van taalverwerving tot het stimuleren van creativiteit en ontspanning. Deze doelen kunnen geïntegreerd worden aangeboden [31](#page=31).
### 3.1 Om de taalverwerving te stimuleren
Een primair doel van interactief voorlezen is het bevorderen van de taalontwikkeling bij kleuters. Dit omvat zowel schriftelijke als mondelinge taalvaardigheden [32](#page=32) [37](#page=37).
#### 3.1.1 Schriftelijke taalontwikkeling
Ontluikende geletterdheid, de vroege fase van schriftelijke taalverwerving, wordt gestimuleerd door het werken met boeken en verhalen. Vier aspecten komen hierbij aan bod [32](#page=32):
* **Verhaalbegrip:** Kleuters ontwikkelen inzicht in de opbouw van een verhaal, inclusief begin, midden, slot, hoofd- en nevenpersonages, en het oplossen van problemen. Ze leren ook spanning, humor en ironie in verhalen te herkennen [32](#page=32).
* **Metacognitieve vaardigheden:** Kinderen leren hoe kennis te verwerven door antwoorden op te zoeken in tekst of prenten, en argumenten af te leiden. Dit bevordert luister- en leesstrategieën [32](#page=32).
* **Begrijpend luisteren:** Dit is een cruciale voorloper van begrijpend lezen. Het wordt gestimuleerd door het stellen van denkstimulerende vragen en hardop denkend voor te lezen, waarbij de leerkracht zijn denkproces modelleert en verwoordt [33](#page=33).
> **Tip:** Minimumdoelen met betrekking tot tekstbegrip en begrijpend luisteren omvatten het maken van voorspellingen, stellen van vragen, leggen van verbanden met voorkennis het halen van expliciete informatie uit teksten het verwoorden van verbanden zoals oorzaak en gevolg en het navertellen van hoofdgebeurtenissen [34](#page=34).
* **Schrijftaal:** Kinderboeken bevatten vaak een rijke, formele schrijftaal met nieuwe woorden en zinswendingen die minder courant zijn in gesproken taal [35](#page=35).
* **Woordenschatuitbreiding:** Het aanbieden van deze rijke taal draagt bij aan het uitbreiden van de woordenschat van kleuters [35](#page=35).
> **Tip:** Minimumdoelen gerelateerd aan woordenschatuitbreiding omvatten het inzetten van school- en instructietaal binnen context en het onder begeleiding uitbreiden van de woordenschat [35](#page=35).
* **Boekoriëntatie:** Kinderen leren waarvoor een boek dient (verhalen, informatie), hoe het gehanteerd wordt (van voor naar achter, links naar rechts), en dat boodschappen visueel bewaard en heropgeroepen kunnen worden [36](#page=36).
* **Relatie tussen gesproken en geschreven taal:** Kinderen worden bewust gemaakt van de verbinding tussen gesproken en geschreven tekst, bijvoorbeeld door de gelezen tekst met een vinger te volgen en de titel aan te wijzen [36](#page=36).
> **Tip:** Minimumdoelen met betrekking tot boekoriëntatie en de relatie tussen geschreven en gesproken taal omvatten inzicht in leesrichting, onderscheid tussen tekst en beeld, congruentie tussen tekst en beeld, en het begrijpen dat teksten een doel hebben. Kinderen kennen ook de auteur, illustrator, titel en kaft [36](#page=36).
#### 3.1.2 Mondelinge taalvaardigheden
Naast schriftelijke aspecten stimuleert interactief voorlezen ook mondelinge taalvaardigheden:
* **(Her)vertellen van verhalen:** Kinderen krijgen de kans om zelf verhalen te vertellen, eventueel ondersteund door beelden of symbolen [37](#page=37).
* **Interactie over het boek:** Kinderen worden aangemoedigd om hun mening, gedachten en gevoelens te delen over voorgelezen boeken. Ze kunnen een eigen voorkeur tonen voor verhalen of personages [37](#page=37).
> **Tip:** Minimumdoelen met betrekking tot het navertellen van een verhaal omvatten het in eigen woorden navertellen van de kern met ondersteuning van beelden of symbolen. Voor interactie over het verhaal gaat het om het verwoorden van gedachten of gevoelens bij het in contact komen met jeugdliteratuur en het tonen van een eigen voorkeur [37](#page=37).
### 3.2 Om op te voeden (waarden en zingeving)
Boeken kunnen worden ingezet om waarden, ideeën en normen mee te geven. Verhalen kunnen fungeren als morele lessen, waarbij goed en slecht gedrag wordt getoond [38](#page=38).
* **Overbrengen van waarden en normen:** Via verhalen worden bepaalde maatschappelijke en persoonlijke waarden gecommuniceerd. Dit kan expliciet zijn, zoals in "Benno is jarig" waar vriendschap belangrijker is dan dure cadeaus of implicieter, zoals in "Kleine Kangoeroe" waar het idee leeft dat je vertrouwde omgeving moet durven verlaten om de wereld te verkennen [38](#page=38).
* **Levensvragen:** Prentenboeken kunnen levensvragen aan de orde stellen, waar kinderen zelf antwoorden op kunnen formuleren [39](#page=39).
* **Maatschappijbeeld en diversiteit:** Het is belangrijk stil te staan bij het maatschappijbeeld dat boeken weergeven, inclusief rolpatronen, culturele diversiteit en de representatie van mensen met een beperking. Boeken kunnen bijdragen aan een inclusieve kijk op gezinnen, culturen en beperkingen, en stereotypes doorbreken [39](#page=39) [40](#page=40) [41](#page=41).
> **Tip:** Minimumdoelen met betrekking tot opvoedende waarden en identiteit omvatten het besef dat iedereen meetelt en uniek is het kennen van verschillen en gelijkenissen tussen mensen en het respectvol omgaan met deze verschillen. Kinderen leren ook hun eigen grenzen kenbaar te maken [41](#page=41).
* **Godsdienstige ontwikkeling:** Prentenboeken die een godsdienstige waarde aankaarten, kunnen worden ingezet om de godsdienstige ontwikkeling te stimuleren [42](#page=42).
### 3.3 Om gevoelens te leren verwerken
Verhalen helpen kleuters zich in te leven in personages en hun gevoelens te herkennen en te benoemen [42](#page=42).
* **Inleven in gevoelens:** Luisteraars identificeren zich met de emoties van personages, wat hen helpt hun eigen gevoelens te herkennen [42](#page=42).
* **Omgaan met gevoelens:** Verhalen tonen hoe met diverse gevoelens om te gaan. Moeilijke gevoelens zoals boosheid, jaloezie of angst kunnen bespreekbaar gemaakt worden [42](#page=42).
* **Verwerken van moeilijke omstandigheden:** Verhalen kunnen ondersteunen bij het benoemen en verwerken van gevoelens gerelateerd aan ziekte, dood, echtscheiding of gemis [42](#page=42).
> **Voorbeeld:** Prentenboeken over verdriet, ziekte, overlijden, echtscheiding, missen, hebberigheid of angst voor het onbekende, zoals 'Als Verdriet op bezoek komt' of 'Grote boom is ziek', kunnen hierbij helpen [43](#page=43).
> **Tip:** Minimumdoelen met betrekking tot de gevoelswereld omvatten een ruime woordenschat en strategieën om emoties te herkennen, uiten, benoemen en erop te reageren [43](#page=43).
### 3.4 Om te informeren
Informatieve boeken dragen kennis over over diverse onderwerpen, zoals natuur, techniek, geschiedenis en maatschappij [44](#page=44).
* **Overbrengen van feitelijke kennis:** Kinderen leren over onderwerpen als beroepen, de stad, vervoer en specifieke thema's zoals tanden poetsen of wereldwijde feesten [44](#page=44).
* **Kennis in verhalende boeken:** Ook in verhalende boeken zit kennis verborgen, bijvoorbeeld over andere leefomgevingen, culturen of hoe mensen met diverse achtergronden samen feesten organiseren [45](#page=45).
* **Stimuleren van begripsontwikkeling:** Boeken kunnen de begripsontwikkeling stimuleren voor vakken zoals rekenen en wiskunde, door concepten als meten, ruimte en aantallen te introduceren [45](#page=45).
> **Tip:** Afhankelijk van de thema's in het boek, kunnen minimumdoelen uit vakken als aardrijkskunde, geschiedenis, wetenschap en techniek, of wiskunde worden nagestreefd [46](#page=46).
### 3.5 Om de creativiteit te prikkelen
Verhalen stimuleren de verbeelding en creativiteit van kleuters [46](#page=46).
* **Verbeelding prikkelen:** Kinderen vullen lege plekken in het verhaal met hun eigen fantasie [46](#page=46).
* **Fantasieverhalen:** Deze verhalen creëren nieuwe werkelijkheden met bijvoorbeeld spoken, draken en heksen, wat kleuters aanzet tot creatief denken en het zoeken naar alternatieven [46](#page=46).
* **Aanzetten tot creatieve expressie:** Boeken kunnen inspireren tot tekenen, schilderen, bouwen, integreren in spel, naspelen van scènes, of bedenken van geluiden en muziek. Open eindes nodigen uit tot het verzinnen van een vervolg [46](#page=46).
> **Tip:** Minimumdoelen met betrekking tot creatief bezig zijn met verhalen omvatten het experimenteren met taal en verhalen via spreken, tekenen en spelvormen [47](#page=47).
### 3.6 Omdat ze mooi zijn
Kinderboeken kunnen ook worden ingezet vanwege hun artistieke kwaliteit [47](#page=47).
* **Waarderen van esthetiek:** Verhalen kunnen ware kunstwerkjes zijn, waarin inhoud en illustraties op een geslaagde manier samenkomen. De zeggingskracht van de tekst kan zo sterk zijn dat aanpassingen overbodig zijn [47](#page=47).
* **Ontwikkelen van smaak:** Kinderen worden blootgesteld aan diverse stijlen qua tekst en vormgeving, om zo hun eigen literaire smaak te ontwikkelen [47](#page=47).
> **Tip:** Minimumdoelen met betrekking tot kennismaking met kwaliteitsvolle boeken omvatten het verwoorden van gedachten of gevoelens bij het contact met bekroonde jeugdliteratuur [48](#page=48).
### 3.7 Om te ontspannen
Verhalen kunnen ook dienen als middel voor ontspanning en gezelligheid [48](#page=48).
* **Gezelligheid en groepsgevoel:** Samen luisteren naar een verhaal schept een knus en warm gevoel. Het is een groepsgebeuren waarbij gelachen, gegriezeld of meegeleefd wordt [48](#page=48).
* **Humor:** Populaire verhalen bevatten vaak humor door ongewone, afwijkende elementen of situaties waarin kinderen zich superieur kunnen voelen ten opzichte van de personages. Grappige taal zoals rijm, nonsenswoorden en klanknabootsingen worden gewaardeerd. Ook thema's rond ontlasting kunnen amusant zijn [48](#page=48) [49](#page=49).
* **Avontuur:** Kleuters houden van avontuurlijke verhalen die leiden tot nieuwe ontdekkingen [49](#page=49).
* **Griezelen:** Sommige kleuters genieten van griezelverhalen, waarbij de angst gepaard gaat met de zekerheid dat het verhaal goed afloopt en eindigt in een veilige omgeving [49](#page=49).
* **Gevoelens herkennen en oplossen:** Kinderen beleven graag herkenbare situaties en bijbehorende gevoelens opnieuw. Negatieve gevoelens worden vaak opgelost met een harmonieuze en liefdevolle afloop [50](#page=50).
* **Fantasie:** Fantasieverhalen met prinsessen, draken, spoken, pratende dieren, etc. sluiten goed aan bij het magisch denken van kleuters. Deze kunnen zich afspelen in nieuwe werkelijkheden of in onze gewone wereld met fantasiepersonages. Kleuters kennen de wereld om hen heen ook vaak leven en bewustzijn toe [50](#page=50) [51](#page=51).
* **Realo's:** Voor kleuters die minder geïnteresseerd zijn in fictie, kunnen informatieve boeken en realistische avonturenverhalen een manier zijn om hen te betrekken en bij te leren [51](#page=51).
* **Divers aanbod:** Het is cruciaal om een divers aanbod te voorzien, rekening houdend met de verschillende voorkeuren van kleuters (humor, herkenning, informatie, fantasie) [51](#page=51).
---
# Voorbereiding en organisatie van interactief voorlezen
Een succesvolle interactieve voorleessessie vereist zorgvuldige planning, aandacht voor de omgeving en het creëren van een betekenisvolle ervaring voor de kinderen [52](#page=52).
### 4.1 Klasschikking
De manier waarop kinderen worden opgesteld, heeft een directe invloed op hun zichtbaarheid, hoorbaarheid en betrokkenheid bij het verhaal. Verschillende klasschikkingen hebben elk hun eigen voordelen en nadelen [52](#page=52) [53](#page=53):
* **Halve cirkel**: Kinderen zitten in een of twee rijen in een halve cirkel [52](#page=52).
* **Voordelen**: Kleine afstand tot de verteller, iedereen ziet de verteller goed. Bij kleinere groepen kan de binnenste kring weg [52](#page=52).
* **U-vorm**: Kinderen zitten in de vorm van een U [52](#page=52).
* **Voordelen**: Kleine afstand tot de verteller [52](#page=52).
* **Nadelen**: Kinderen in de hoeken zien de verteller minder goed [52](#page=52).
* **Op de grond**: Kinderen zitten informeler op de grond [52](#page=52).
* **Voordelen**: Gezellig, plaatsbesparend [52](#page=52).
* **Nadelen**: Slechte zithouding, kinderen schuiven gemakkelijk dichterbij, kinderen zitten te dicht bij elkaar en kunnen elkaar storen [52](#page=52).
* **Volledige cirkel**: De traditionele opstelling van de onthaalkring [52](#page=52).
* **Voordelen**: Vereist geen aanpassing van de kring [52](#page=52).
* **Nadelen**: Kinderen dicht bij de verteller zien hem/haar slecht of moeten gedraaid zitten [52](#page=52).
* **Kriskras door elkaar**: Een informele opstelling [53](#page=53).
* **Voordelen**: Lijkt erg gezellig, vraagt weinig ruimte [53](#page=53).
* **Nadelen**: Sommige kinderen zitten buiten zicht, derde, vierde of vijfde rang, grote kans op irritatie en schuiven [53](#page=53).
* **Theateropstelling**: Kinderen zitten in twee of drie rijen achter elkaar, waarbij de achterste rijen hoger zitten [53](#page=53).
* **Voordelen**: Kleine afstand tot de verteller, iedereen ziet de verteller goed, geschikt voor vertelkastjes, vertelborden of verteltafels [53](#page=53).
Het is ook mogelijk om verschillende opstellingen te combineren. Kinderen die moeite hebben met concentratie of snel afdwalen, kunnen het best dicht bij de verteller geplaatst worden om hun betrokkenheid te vergroten en ze beter te kunnen begeleiden [53](#page=53).
#### 4.1.1 De plaats van de verteller
De verteller moet zelf ook strategisch geplaatst worden [54](#page=54):
* **Zichtbaarheid**: De verteller moet binnen het oogbereik van alle kinderen zijn. Dit is cruciaal bij het gebruik van prenten. De verteller moet ook net iets hoger zitten dan de kinderen zodat het gezicht goed zichtbaar is. Vermijd om voor een sterke lichtbron te zitten, zoals een zonnig raam, waardoor kinderen de verteller niet goed kunnen zien [54](#page=54).
* **Hoorendheid**: Vermijd lawaai van buitenaf, bijvoorbeeld door het sluiten van ramen bij veel verkeerslawaai [54](#page=54).
* **Ruimte**: Zorg voor voldoende ruimte zodat de verteller met gebaren kan werken en materiaal kan gebruiken zonder de omgeving of kinderen te raken [54](#page=54).
### 4.2 Afspraken
Voorafgaand aan het voorlezen kunnen er duidelijke gedragsafspraken met de kinderen gemaakt worden, zoals op de eigen plaats blijven zitten en de vinger opsteken bij een vraag. Communiceer ook dat er na het voorlezen over het verhaal gesproken zal worden [54](#page=54).
### 4.3 Een sfeerbrenger
Om de kinderen in de juiste sfeer te brengen en hun nieuwsgierigheid te wekken, kunnen verschillende elementen ingezet worden [55](#page=55):
* Muziek afspelen [55](#page=55).
* Een sfeerlichtje aansteken [55](#page=55).
* Gebruik maken van een speciale vertelstoel of vertelhoed [55](#page=55).
Een vast vertelritueel kan met kleuters zeer waardevol zijn [55](#page=55).
> **Voorbeeld**: Een vertelritueel kan bestaan uit het meebrengen van een koffer met voorwerpen die gerelateerd zijn aan het verhaal. Na bespreking van de voorwerpen, kan een muziekstukje gespeeld worden, de auteur en titel worden genoemd, de inhoud kort worden gesitueerd, waarna het vertellen begint. Een ander ritueel kan zijn het aansteken van een sfeerlichtje, het opzetten van een vertelhoed, gevolgd door 'boek-snuffelen' alvorens te beginnen met vertellen [55](#page=55).
### 4.4 De kracht van een goede voorbereiding
Een grondige voorbereiding is essentieel om het maximale uit een interactief voorleesmoment te halen. Dit omvat de volgende stappen [56](#page=56):
1. **Stel een helder doel op**: Bepaal wat je wilt bereiken met het voorleesmoment, bijvoorbeeld woordenschatvergroting, introductie van een nieuw thema, of het creëren van een ontspanningsmoment [56](#page=56).
2. **Kies een gepaste tekst**: Selecteer een tekst die aansluit bij het gestelde doel. In latere delen van de cursus wordt dieper ingegaan op tekstmaterialen en de selectie van rijke teksten [56](#page=56).
3. **Ken de tekst en afbeeldingen**: Lees de tekst meerdere keren door en bestudeer de afbeeldingen. Raadpleeg recensies (bv. via boekenzoeker.be, Pluizer/Pluizuit, bibliotheek.be) om de diepere thema's en lagen van het prentenboek te ontdekken [56](#page=56).
4. **Vormgeving van de fases**: Denk na over de invulling van de verschillende fasen van het voorleesmoment [56](#page=56).
5. **Integratie van interactieve kenmerken**: Verwerk de effectieve kenmerken van interactief voorlezen in de voorbereide fases [56](#page=56).
6. **Groepssamenstelling en differentiatie**: Houd rekening met de samenstelling van de groep kinderen en bedenk hoe je kunt differentiëren op basis van hun diversiteit. Overweeg of de tekst herhaald moet worden voorgelezen, wat later in de cursus wordt uitgediept [56](#page=56).
#### 4.4.1 Inspiratiefiches en lestips
Er zijn diverse online bronnen en materialen beschikbaar die als inspiratie kunnen dienen voor interactieve voorleesmomenten. Deze materialen, vaak uitgewerkt door voorleesexperten, garanderen kwaliteitsvolle prentenboeken en bieden tips voor interactie. Het is belangrijk om de bronnen te vermelden in activiteiten- of lesvoorbereidingen [57](#page=57).
Enkele inspirerende websites zijn:
* De Leesjury [57](#page=57).
* Rijke teksten [57](#page=57).
* Sardes.nl/leespluim [57](#page=57).
#### 4.4.2 Kijkwijzer interactief voorlezen
Een kijkwijzer is ontwikkeld als hulpmiddel om feedback te geven op interactief voorlezen, zowel voor medestudenten als voor zelfevaluatie. Het doel is om de kwaliteit van het voorlezen te verbeteren en zo de kinderen meer te laten halen uit elk voorleesmoment [57](#page=57).
#### 4.4.3 Activiteitenfiche ‘interactief voorlezen’
Voorbeelden van een activiteitenfiche voor interactief voorlezen zijn beschikbaar om studenten te ondersteunen bij het zelf uitwerken van hun eigen fiches. Deze voorbeelden dienen om in de map van het thema 'interactief voorlezen' te bewaren [61](#page=61).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Interactief voorlezen | Een methode waarbij de voorlezer niet alleen voorleest, maar actief de kinderen betrekt bij het verhaal door middel van interactie voor, tijdens en na het voorlezen, wat het taalbegrip en de betrokkenheid vergroot. |
| Ontluikende geletterdheid | De vroege fase van schriftelijke taalverwerving, beginnend vanaf de geboorte tot het moment dat een kind de basale lees- en schrijfhandelingen beheerst, waarbij aspecten als verhaalbegrip en boekoriëntatie worden ontwikkeld. |
| Verhaalbegrip | Het vermogen van kinderen om de inhoud, de structuur, de personages en de gebeurtenissen van een verhaal te begrijpen, wat wordt gestimuleerd door actief luisteren en het beantwoorden van vragen. |
| Begrijpend luisteren | De vaardigheid om de betekenis van gesproken taal, zoals in voorgelezen verhalen, te begrijpen door aandacht te besteden aan de verhaalstructuur en het leggen van verbanden. |
| Hardop denkend voorlezen | Een techniek waarbij de voorlezer zijn eigen denkproces verwoordt tijdens het voorlezen, om zo aan te tonen hoe verbanden worden gelegd en de betekenis van de tekst wordt begrepen. |
| Schrijftaal | De specifieke taalvorm die gebruikt wordt in geschreven teksten, die vaak rijkere woordenschat en complexere zinsconstructies bevat dan gesproken taal. |
| Boekoriëntatie | Het proces waarbij kinderen leren hoe een boek functioneert, hoe het gehanteerd moet worden (van voor naar achter, van links naar rechts), en dat informatie visueel kan worden opgeslagen en heropgeroepen. |
| Woordenschat | Het geheel van woorden dat een persoon kent en begrijpt, onderverdeeld in receptieve (begrijpen) en expressieve (gebruiken) woordenschat, essentieel voor taalontwikkeling. |
| Diepe woordkennis | Een uitgebreid begrip van woorden, waarbij niet alleen de betekenis wordt herkend en begrepen, maar ook de toepassing in diverse contexten, synoniemen en gerelateerde concepten. |
| Sleutelwoorden | Woorden die essentieel zijn voor het begrip van een tekst en die daarom expliciet worden aangeleerd en uitgelegd tijdens het voorlezen om het begrip te verdiepen. |
| Expressief voorlezen | Het voorlezen met veel intonatie, mimiek en gebaren, waarbij de voorlezer bewust pauzes plaatst om de betrokkenheid en het begrip van de luisteraars te vergroten. |
| Opvoedende functie | Het gebruik van boeken om waarden, ideeën en normen over te dragen, kinderen te leren hoe ze zich moeten gedragen en belangrijke levenslessen mee te geven. |
| Levensvragen | Fundamentele vragen over het bestaan, de zin van het leven en persoonlijke identiteit, die in kinderboeken kunnen worden aangeraakt om kinderen aan te zetten tot nadenken. |
| Diversiteit | De erkenning en waardering van verschillen tussen mensen op het gebied van geslacht, huidskleur, seksuele oriëntatie, religie, leeftijd en andere kenmerken, wat belangrijk is in kinderboeken om een inclusieve samenleving te weerspiegelen. |
| Gevoelens verwerken | Het proces waarbij kinderen leren hun eigen emoties en die van anderen te herkennen, benoemen en er op een gezonde manier mee om te gaan, vaak ondersteund door verhalen. |
| Humor in verhalen | Het gebruik van grappige elementen in een verhaal om kinderen te vermaken en te ontspannen, wat kan variëren van ongewone situaties tot woordspelingen en herkenbare, kinderlijke gedragingen. |
| Fantasie | Het vermogen om nieuwe werelden te creëren, ongewone ideeën te verkennen en creatief te denken, wat sterk wordt gestimuleerd door fantasieverhalen en het prikkelen van de verbeelding. |