Cover
Mulai sekarang gratis Cursus Frans 2-1.docx
Summary
# Didactiek van het Frans
Dit deel behandelt de didactische aspecten van het Franse taalonderwijs, met een focus op initiatie, differentiatie, evaluatie, functionele kennis en de ontwikkeling van de vijf taalvaardigheden.
## 1. Deel 1 : Initiëren, differentiëren en evalueren
### 1.1. Taalinitiatie
Taalinitiatie in het Frans richt zich op het spelenderwijs introduceren van de taal aan jonge leerlingen. Dit omvat het gebruik van liedjes, rijmpjes en eenvoudige interacties om een positieve eerste kennismaking met de Franse taal te bevorderen. De nadruk ligt op het creëren van een laagdrempelige en motiverende omgeving.
### 1.2. Differentiatie
Differentiatie in het Franse taalonderwijs is essentieel om in te spelen op de diverse behoeften en niveaus van leerlingen. Dit kan op verschillende niveaus worden toegepast:
* **Differentiatie op het niveau van de tekst:** Aanpassing van teksten op basis van hun complexiteit, lengte of hoeveelheid details. Kortere luister- of leesteksten, of teksten met minder informatie, kunnen worden gebruikt voor leerlingen die meer ondersteuning nodig hebben. Omgekeerd kunnen langere of complexere teksten worden aangeboden aan leerlingen die meer uitdaging zoeken.
* **Differentiatie op het niveau van de taaltaak:** Het aanpassen van de opdracht die aan de tekst gekoppeld is. Dit kan variëren van een **kopiërend niveau** (eenvoudig overnemen of herhalen) naar een **beschrijvend niveau** (informatie weergeven) tot een **structurerend niveau** (eigen creaties of complexere analyses). Bijvoorbeeld, in plaats van zelfstandig een dialoog te creëren, kunnen leerlingen eerst zinnen uit een voorbeeldtekst kopiëren.
* **Differentiatie op het niveau van de ondersteuning/context:** De leerkracht kan meer of minder ondersteuning bieden aan leerlingen. Dit kan door middel van extra hulpkaarten, visuele of tekstuele ondersteuning, of door een meer individuele aanpak waarbij de taaltaak samen met de leerkracht wordt uitgevoerd.
> **Tip:** Het doel van differentiatie is om het leerrendement en de motivatie van alle leerlingen te verhogen door hen op hun eigen niveau uit te dagen.
### 1.3. Evaluatie
Evaluatie in het Franse taalonderwijs beoogt niet alleen de kennis van de leerstof te meten, maar ook de voortgang in taalvaardigheid te volgen en feedback te geven. Het benoemen van de vijf taalvaardigheden en de bijbehorende kenniselementen is cruciaal voor het structureren van zowel het leerproces als de evaluatie.
## 2. Deel 2 : Functionele kennis
Functionele kennis in het Frans omvat de beheersing van specifieke taalonderdelen die nodig zijn voor communicatie. Dit wordt onderverdeeld in uitspraak, woordenschat en grammatica.
### 2.1. Uitspraak en fonetiek
Een correcte uitspraak en fonetiek zijn fundamenteel voor begrijpelijke Franse communicatie. Dit omvat de intonatie, het spreekritme en de correcte articulatie van klanken. Het aanleren van Franse klanken vereist specifieke aandacht, met name voor klanken die verschillen van het Nederlands, zoals neusklanken en de uitspraak van eindmedeklinkers.
### 2.2. Woordenschat
Woordenschatverwerving is een doorlopend proces dat centraal staat in taalonderwijs. De doelen van woordenschatonderwijs, zoals vermeld in de eindtermen, omvatten het functioneel inzetten van woorden en woordcombinaties binnen specifieke thema's.
**Belangrijke woordenschatthema's omvatten:**
* Persoonlijke gegevens (naam, leeftijd, adres, telefoon, familie, kleding, gezondheid, lichaamsdelen, uiterlijke kenmerken, huisdieren)
* Dagelijks leven (huis, vrijetijdsbesteding, school, klasafspraken, schoolmateriaal, verplaatsingen, boodschappen doen)
* Relatie tot anderen (voorstellen, begroeten, bedanken, feliciteren, beleefdheidsrituelen, gevoelens uiten)
* Eten en drinken (wat men eet of drinkt, de maaltijden)
* Tijd, ruimte, natuur (jaar, seizoenen, maanden, dagen, uuraanduidingen, tijdsmarkeerders, feesten, dieren, het weer)
* Functiewoorden (voorzetsels, voegwoorden)
* Hoeveelheidsaanduidingen (hoofdtelwoorden, rangtelwoorden)
**Stappen in verwerving en verwerking van woordenschat:**
1. **Oriëntatiefase:** Aansluiten bij voorkennis, motiveren en het doel van de les verduidelijken. Het koppelen aan de leefwereld van de leerlingen is hierbij cruciaal.
2. **Verwervingsfase:**
* **Aanbreng van nieuwe woorden:** Dit gebeurt bij voorkeur zonder woordbeeld om de focus op uitspraak te leggen. Woorden worden voorgelezen en herhaald.
* **Betekenis aanleren:** Concreet materiaal, afbeeldingen en contextuele zinnen helpen bij het begrijpen van de betekenis. Transparante woorden (vergelijkbaar met Nederlands) kunnen ook worden benut.
* **Verbanden leggen:** Leerlingen worden aangemoedigd verbanden te leggen met reeds bekende woorden.
* **Schrijfwijze:** De spelling wordt aangeleerd, met aandacht voor verschillen met het Nederlands.
* **Leerlingenparticipatie:** Ruimte bieden voor eigen inbreng, ezelsbruggetjes en vergelijkingen.
3. **Verwerkingsfase:** Klassikale of individuele oefeningen om de betekenis vast te zetten. Dit kan variëren van 'kennisoefeningen' (woord benoemen, koppelen) tot 'communicatie-oefeningen' (tekendictee, leesoefeningen).
> **Tip:** Bij het aanbrengen van zelfstandige naamwoorden is het aan te raden om direct het onbepaalde lidwoord mee te geven. Bij bijvoeglijke naamwoorden is het nuttig om deze te koppelen aan een zelfstandig naamwoord.
### 2.3. Grammatica
Grammatica wordt in de hedendaagse taaldidactiek niet langer als een doel op zich beschouwd, maar als een middel om tot vlotte communicatie te komen. De eindtermen benadrukken het functioneel inzetten van grammaticale constructies.
**Belangrijke grammaticale domeinen omvatten:**
* **Morfologisch domein:**
* Zelfstandige naamwoorden: genus, getal, overeenkomst.
* Lidwoorden.
* Bijvoeglijk gebruikte woordsoorten: bijvoeglijke naamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden, aanwijzende voornaamwoorden.
* Infinitieven.
* Werkwoordsvormen en tijdmarkeerders: tegenwoordige tijd, *futur proche*, veelvoorkomende vormen van de *passé composé*.
* **Syntactisch domein:**
* Eenvoudige bevestigende, ontkennende en vragende zinnen.
* Persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp.
**Stappen in verwerving en verwerking van grammatica:**
1. **Oriëntatiefase:** Een aanknopingspunt creëren met de werkelijkheid of voorkennis van de leerlingen, en het lesdoel aankondigen.
2. **Verwervingsfase:**
* **Inductieve aanbreng:** Vanuit concrete voorbeelden naar een schematische voorstelling werken.
* **Bordplan:** Een duidelijk, geleidelijk opgebouwd bordplan met nadruk op tegenstellingen.
* **Terminologie:** Vermijden van complexe Franse grammaticale terminologie; Nederlandse termen enkel gebruiken indien gekend. Termen worden bij voorkeur omschreven.
* **Bespreking:** Samen met de leerlingen het bordplan bespreken en de regel laten verwoorden.
* **Aandacht voor moeilijkheden:** Extra aandacht besteden aan elementen die voor Nederlandstalige kinderen lastig kunnen zijn (bv. genus van zelfstandige naamwoorden).
3. **Verwerkingsfase:** Oefeningen opbouwen volgens de verwerkingsniveaus:
* **Kopiërend niveau:** Mondelinge, eenvoudige structurele oefeningen.
* **Beschrijvend niveau:** Transfer van de aangeleerde inhouden.
* **Structurerend niveau:** Betekenisvolle taaltaken waarin de grammatica wordt geoefend, met integratie van de leefwereld van de kinderen.
## 3. Deel 3 : Vijf vaardigheden
De vijf taalvaardigheden – luisteren, lezen, spreken, mondelinge interactie en schrijven – vormen de kern van het taalonderwijs.
### 3.1. Luistervaardigheid
Het ontwikkelen van luistervaardigheid verloopt in verschillende fasen:
* **Fase 1 – Oriëntatie op de luisteropdracht:** Vóór het luisteren worden de leerlingen gemotiveerd, het doel verduidelijkt (titel, afbeeldingen), en hypothesen gevormd over de inhoud. Vraagstelling wordt doelgericht voorbereid.
* **Fase 2 – Luisteroefening (eerste maal beluisteren):** Focus op globaal begrip (wie zijn de sprekers, waar gaat het over?). Instructie wordt klassikaal overlopen.
* **Fase 3 – Luisteroefening (tweede/derde maal beluisteren):** Focus op gedetailleerd begrip (specifieke informatie), eventueel antwoorden in het Nederlands.
* **Fase 4 – Zelfstandige verwerking:** Koppeling met andere vaardigheden, zoals spreken.
> **Tip:** Differentiatie bij luistervaardigheid kan door meer visuele ondersteuning of extra luisterbeurten voor taalzwakkere leerlingen, en minder ondersteuning of langere teksten voor taalsterkere leerlingen.
### 3.2. Leesvaardigheid
De aanpak van leesvaardigheid omvat ook verschillende fasen:
* **Fase 1 – Oriëntatie op de leesopdracht:** Bevraag de voorkennis over het onderwerp (titel, afbeeldingen) en vorm hypothesen over de inhoud. Nieuwe woordenschat wordt verklaard.
* **Fase 2 – Eigenlijke leesoefening:** Een leesopdracht (in het Nederlands of Frans) met vragen waarop leerlingen kort kunnen antwoorden. Dit is vaak een begeleide oefening waarbij antwoorden in de tekst worden gezocht.
* **Fase 3 – Zelfstandige verwerking:** Integratie van andere taalvaardigheden, zoals schrijven of spreken, gebaseerd op de leestekst. Hulpkaarten of visuele ondersteuning zijn hierbij nuttig.
### 3.3. Spreekvaardigheid
De ontwikkeling van spreekvaardigheid kent verschillende vormen:
* **Herhalend spreken:** Leerling herhaalt de leerkracht of een opname, met nadruk op correcte uitspraak.
* **Lezend spreken (technisch lezen):** Luidop voorlezen na luisteren of lezen, individueel of in groepjes.
* **Spreken over iets of iemand:** N vertellen, een voorwerp of afbeelding beschrijven, met behulp van visuele ondersteuning of een spreekplan.
### 3.4. Mondelinge interactie
Mondelinge interactie focust op de tweerichtingscommunicatie in de doeltaal, waarbij leerlingen leren reageren op anderen en zelf het initiatief nemen in gesprekken. Dit omvat dialogen, discussies en rollenspellen.
### 3.5. Schrijfvaardigheid
Schrijfvaardigheid is meer dan enkel correct kopiëren; het gaat om het overbrengen van een boodschap in het Frans. Hoewel het zelfstandig schrijven van lange teksten in de basisschool geen primair doel is, is het aan- of samenstellen van teksten met gegeven bouwstenen wel een belangrijk onderdeel.
* **Kopiërend niveau:** Correct overschrijven van woorden en zinnen. Dit draagt bij aan het onthouden van nieuwe woordenschat en constructies.
* **Beschrijvend niveau:** Aanvullen van teksten met gegeven woorden of het samenstellen van een korte tekst.
* **Oefeningen:** Sorteren, chronologisch rangschikken, zinnen vormen aan de hand van losse woorden.
> **Tip:** Leerlingen worden aangemoedigd om gelijkenissen en verschillen met het Nederlands op te merken en hun schrijftaken grondig te controleren op accenten, hoofdletters, etc.
## 4. Deel 4 : Geef je lessen Frans een extra boost!
### 4.1. Cultuur
Taal is onlosmakelijk verbonden met cultuur. Het integreren van culturele aspecten in het Franse taalonderwijs vergroot de motivatie van leerlingen en bevordert interculturele vorming.
* **Doelstelling:** Leerlingen gevoelig maken voor culturele overeenkomsten en verschillen, en een positieve houding ontwikkelen ten opzichte van de Franstalige cultuur.
* **Inhoud:** Dit omvat meer dan feitenkennis; het gaat om inzicht in waarden, attitudes, sociale en rituele conventies, levenswijzen, tradities en populaire culturele producten.
* **Attitude:** De focus ligt op het ontwikkelen van belangstelling voor de Franstalige wereld, het herkennen, aanvaarden en omgaan met culturele verschillen en gelijkenissen.
### 4.2. De Franse leefwereld integreren in de lessen
De Franse leefwereld kan op diverse manieren in de klas geïntegreerd worden:
* **De Franse hoek:** Een ingerichte hoek met een wereldkaart, kalenders, weerborden, Franstalige tijdschriften, strips, muziek, etc.
* **Bronmateriaal:** Gebruik van authentiek, zij het soms bewerkt, beeld- en geluidsmateriaal zoals korte tekenfilmpjes, sprookjes, websites met oefeningen op ERK-niveaus (bv. TV5Monde, Bonjour de France).
* **Lesopbouw:**
* **Oriëntatiefase:** Zoek een link met de leefwereld van de leerlingen (intercultureel doel) en hun voorkennis (taaldoelen).
* **Verwervingsfase:** Controleer voorkennis, breng culturele inhoud aan via talige activiteiten, en pas de didactiek voor woordenschat en grammatica toe.
* **Verwerkingsfase:** Voorzie taalvaardigheidsoefeningen (luisteren, spreken/gesprek) die een geleidelijke opbouw in moeilijkheidsgraad kennen.
* **Evaluatiefase:** Evalueer de lesdoelen (sociocultureel en talig) via motiverende taalactiviteiten.
---
# Taalkunde Frans
Dit deel van de studiehandleiding focust op specifieke taalkundige aspecten van het Frans, georganiseerd rond de thema's ontspanning, natuur en eten/drinken, met aandacht voor zowel woordenschat als grammatica.
### 2.1 Je me relaxe (Ontspanning)
#### 2.1.1 Lexique : les loisirs (Woordenschat: Vrije tijd)
De woordenschat voor dit thema omvat diverse categorieën van vrijetijdsbesteding:
* **Sporten:** Diverse sporten worden genoemd, waaronder sporten in het algemeen, boksen, zeilen, surfen, paardrijden, judo, kajakken, skiën, fietsen, basketbal, golfen, volleybal, schaatsen, vissen.
* **Thuis- en creatieve activiteiten:** Koken, schilderen, tekenen, piano spelen, viool spelen, trompet spelen.
* **Sociale en culturele activiteiten:** Winkelen, naar de disco gaan, uitgaan, een pint pakken met vrienden, naar het café gaan, naar de bioscoop gaan, naar een fuif gaan, op reis gaan, een tochtje met de fiets maken, naar een pretpark gaan, films kijken, muziek luisteren, cd's opzetten.
* **Andere activiteiten:** Surfen op het internet, liedjes downloaden, lid zijn van een jeugdbeweging.
**Gedrag en voorkeur uitdrukken:**
* Het werkwoord 'aimer' kan gevolgd worden door een infinitief (bv. *j'aime danser* - ik dans graag) of een zelfstandig naamwoord met bepaald lidwoord (bv. *j'aime la danse*).
* Verschillende gradaties van voorkeur kunnen worden uitgedrukt:
* *J'aime beaucoup danser* / *J'adore danser* (Ik dans zeer graag)
* *J'aime bien danser* (Ik dans wel graag)
* *Je n'aime pas beaucoup danser* (Ik dans niet erg graag)
* *Je déteste danser* / *Je n'aime pas du tout danser* (Ik heb een hekel aan dansen)
**Tijdsaanduidingen:**
* Het bepaald lidwoord voor dagen van de week (*le lundi, le mardi*, etc.) geeft een gewoonte of herhaling aan ('elke maandag', ''s maandags').
* Voorbeeld: *Le lundi, je regarde des films* (Ik kijk elke maandag naar films).
* De specifieke dag kan ook benoemd worden om eenmalige actie aan te duiden: *mardi, je vais regarder un programme de cuisine* (dinsdag ga ik naar een kookprogramma kijken).
**Voorzetsels bij geografische namen:**
* **Landen met "-e" als uitgang (feminien):** *en* (bv. *en France, en Belgique*).
* **Mannelijke landen:** *au* (bv. *au Portugal*).
* **Meervoudige landen:** *aux* (bv. *aux Caraïbes, aux États-Unis*).
* **Steden/eilanden:** *à* (bv. *à Gand, à Marseille, en Corse*).
#### 2.1.2 Grammaire : Les temps du passé (passé composé et imparfait)
Dit onderdeel behandelt de twee belangrijkste verleden tijden in het Frans: de passé composé en de imparfait.
**Passé composé (voltooid tegenwoordige tijd):**
* Wordt gebruikt om afgesloten handelingen in het verleden uit te drukken.
* Vorming: hulpwerkwoord *avoir* of *être* in de tegenwoordige tijd + voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord.
* **Werkwoorden met *avoir*:** De meeste werkwoorden.
* Voorbeeld: *Le chat attrape une souris* $\rightarrow$ *Le chat a attrapé une souris*.
* **Werkwoorden met *être*:** Werkwoorden van beweging, wederkerende werkwoorden en enkele specifieke werkwoorden. Bij werkwoorden met *être* moet het voltooid deelwoord overeenkomen in geslacht en getal met het onderwerp.
* Voorbeeld: *Les élèves sortent de la classe* $\rightarrow$ *Les élèves sont sortis de la classe*.
* Voorbeeld: *La petite fille tombe sur la cour de récréation* $\rightarrow$ *La petite fille est tombée sur la cour de récréation*.
**Imparfait (onvoltooid verleden tijd):**
* Wordt gebruikt voor beschrijvingen, gewoonten, herhalingen en voortdurende acties in het verleden.
* Vorming: stam van het werkwoord (meestal de 'nous'-vorm in de present, -ons eraf) + uitgangen: -ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient.
* **Gebruik:**
* Beschrijvingen van situaties of personen in het verleden.
* Gewoontes in het verleden.
* Handelingen die plaatsvonden terwijl iets anders gebeurde.
**Onderscheid tussen Passé Composé en Imparfait:**
Het correcte gebruik hangt af van of de handeling voltooid en afgesloten is (passé composé) of een beschrijving, gewoonte of voortdurende actie betreft (imparfait).
#### 2.1.3 Grammaire : Le futur simple (Voltooid toekomende tijd)
* **Vorming:** Infinitief van het werkwoord (met enkele uitzonderingen) + uitgangen: -ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont.
* Uitzonderingen bij werkwoorden op -re: de '-e' valt weg (bv. *vendre* $\rightarrow$ *je vendrai*).
* **Gebruik:** Wordt gebruikt om toekomstige acties of gebeurtenissen uit te drukken.
> **Tip:** Veelgebruikte werkwoorden hebben specifieke onregelmatige stammen voor de futur simple (bv. *avoir* $\rightarrow$ *j'aurai*, *être* $\rightarrow$ *je serai*, *faire* $\rightarrow$ *je ferai*, *aller* $\rightarrow$ *j'irai*, *pouvoir* $\rightarrow$ *je pourrai*).
#### 2.1.4 Communication
Dit onderdeel omvat verschillende communicatieve opdrachten en gespreksactiviteiten gericht op het toepassen van de geleerde woordenschat en grammatica.
* **Uitdrukken van voorkeuren:** Zeggen wat je graag doet en wat je niet graag doet, met gebruik van werkwoorden als *aimer, adorer, détester*.
* **Beschrijven van dagelijkse routines:** Vertellen wat je 's ochtends doet, inclusief tijden.
* **Plannen van vakanties:** Monologen op niveau A2 over vakantieplannen, waarbij de futur simple en futur proche worden gebruikt.
* **Discussies op niveau B1:**
* Debatteren over de lengte van de zomervakantie.
* Keuzes maken tussen een culturele reis en strandvakantie.
* Discussies over studentenjobs tijdens de zomermaanden.
* **Gesprekken over vakantiebestedingen:** Interactieoefeningen waarbij de futur simple systematisch wordt gebruikt om vakantieplannen te bespreken.
### 2.2 La nature m’inspire (De natuur inspireert mij)
#### 2.2.1 Lexique : Les animaux et la nature (Woordenschat: Dieren en natuur)
De woordenschat behandelt de natuur en verschillende dieren:
* **Dieren:** Een diversiteit aan dieren zoals leeuwen, katten, schildpadden, vossen, vogels, koeien, paarden, beren, papegaaien, tijgers, geiten, honden, muizen, slangen, krokodillen, vlinders, olifanten, apen, nijlpaarden, walvissen, eekhoorns, giraffen, neushoorns, kangoeroes, koeien, eenden, kippen, varkens, schapen.
* **Natuurlijke elementen en begrippen:**
* **Seizoenen:** Lente (*le printemps*), zomer (*l'été*), herfst (*l'automne*), winter (*l'hiver*).
* **Natuurlijke verschijnselen:** Wolken (*des nuages*), zon (*le soleil*), regen (*la pluie*), sneeuw (*la neige*), wind (*le vent*), vorst (*le gel*), mist (*la brume*).
* **Landschapselementen:** Bos (*la forêt*), rivier (*la rivière*), meer (*le lac*), berg (*la montagne*), bloemen (*les fleurs*), bomen (*les arbres*).
* **Kenmerken van dieren:** Manen (*la crinière*), staart (*la queue*), poten (*une patte*), snuit (*le museau*), bek (*le bec*), klauwen (*la griffe*), schild (*la carapace*), vacht (*la fourrure*), veren (*une plume*).
**Beschrijving van dieren (voorbeeld):**
* *Une vache*: meugelt luid (*meuglement*).
* *Un perroquet*: rode bek, groene vleugels.
* *Un lion*: blonde manen.
* *Un ours*: zachte, dikke vacht.
* *Une tortue*: hard schild.
* *Un chat*: miauwt ('miaule') de hele nacht.
* *Un oiseau*: legt eieren in mei.
* *Un cheval*: sterke hoeven.
* *Un renard*: lange, rossige staart.
* *Un tigre*: gevaarlijke klauwen.
#### 2.2.2 Grammaire : le verbe impersonnel (onpersoonlijk werkwoord)
* **Gebruik:** Onpersoonlijke werkwoorden worden gebruikt om algemene feiten, weersomstandigheden of tijdsaanduidingen uit te drukken, waarbij er geen specifiek persoonlijk onderwerp is. Het onderwerp is altijd 'il'.
* **Voorbeelden:**
* *Il pleut* (Het regent).
* *Il fait beau* (Het is mooi weer).
* *Il est tard* (Het is laat).
* *Il faut venir* (Je moet komen).
#### 2.2.3 Lexique : La météo (Woordenschat: Het weer)
De woordenschat voor het weer omvat beschrijvingen van weersomstandigheden:
* **Temperaturen:** *Il fait dix degrés* (Het is tien graden).
* **Zon en hemel:** *Le soleil se lève* (De zon komt op), *le soleil se couche* (De zon gaat onder), *il y a des nuages* (Er zijn wolken), *le ciel est dégagé* (De hemel is niet bewolkt).
* **Neerslag:** *Il pleut* (Het regent), *il neige* (Het sneeuwt), *il y a de la brume* (Het is mistig), *il fait orageux* (Het is onweerachtig).
* **Wind:** *Il y a parfois une brise* (Er is soms een briesje).
* **Extreme omstandigheden:** *Le gel* (De vorst), *la canicule* (De hittegolf), *une vague de froid* (Een koudegolf), *il fait glacial* (Het is ijskoud), *il fait brûlant* (Het is snikheet).
* **Algemene beschrijvingen:** *Il fait bon* (Het is lekker weer), *il fait agréable* (Het is aangenaam weer), *il fait gris* (Het is grijs weer), *il fait doux* (Het is zacht weer), *il fait sec* (Het is droog), *il fait humide* (Het is nat weer), *il fait obscur* (Het is donker weer).
#### 2.2.4 Grammaire : le conditionnel présent (Onvoltooid verleden toekomende tijd)
* **Vorming:** Stam van de futur simple + uitgangen van de imparfait (-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient).
* **Gebruik:**
* **Politesse (beleefdheid):** Gebruikt om verzoeken of wensen op een beleefde manier uit te drukken.
* Voorbeeld: *Tu voudrais descendre de l'escalier ?* (Zou je de trap willen afkomen?).
* **Voorwaardelijke zinnen (met 'si'):** Gebruikt in zinnen die een voorwaarde uitdrukken, meestal in combinatie met de imparfait in de 'si'-clausule.
* Voorbeeld: *Si j'étais plus grande, je pourrais être une modèle.* (Als ik groter was, zou ik model kunnen zijn.)
* **Wensen en dromen:** Uitdrukken wat je zou willen of wat er zou kunnen gebeuren.
* Voorbeeld: *Si j'étais un éléphant gigantesque, je courrais très vite.* (Als ik een gigantische olifant was, zou ik heel snel rennen.)
#### 2.2.5 Une conversation téléphonique (Een telefoongesprek)
Communicatie via de telefoon, inclusief typische uitdrukkingen voor zowel de beller als degene die opneemt.
* **Uitdrukkingen van de beller:**
* *Je voudrais parler à [naam].* (Zou ik met [naam] mogen spreken?)
* *C’est à quel sujet ?* (Waar gaat het over?)
* *C’est de la part de [naam].* (Met wie spreek ik? / Het is van [naam].)
* *Je peux laisser un message ?* (Kan ik een bericht achterlaten?)
* **Uitdrukkingen van degene die opneemt:**
* *Ici [naam].* (Hier [naam].)
* *Vous vous êtes trompé de numéro.* (U hebt het verkeerde nummer gebeld.)
* *Ne quittez pas, je vous la passe.* (Wacht even, ik geef haar/hem door.)
* *Je regrette, [naam] n'est pas là / n'est pas à la maison.* (Het spijt me, [naam] is er niet / is niet thuis.)
* *Je peux prendre un message ?* (Kan ik een boodschap aannemen?)
* *C’est noté.* (Het is genoteerd.)
#### 2.2.6 Communication
Diverse communicatieve opdrachten gericht op het toepassen van de geleerde concepten:
* **Telefoongesprekken simuleren:** Oefenen met het bellen en opnemen van telefoongesprekken, waarbij de specifieke situaties en uitdrukkingen worden gebruikt.
* **Bezoek aan toeristische attracties:** Voorbereiden van telefoongesprekken tussen schoolklassen en toeristische attracties om informatie op te vragen over bezoeken.
* **Vertellen van fabels:** Luisteren naar en vertellen van fabels, met nadruk op het beschrijven van de omgeving en dieren.
* **Antwoorden op vragen over toekomstige rollen:** Praten over wat je zou doen als je een bepaalde beroep uitoefende (met gebruik van de conditionnel présent).
* **Weersvoorspellingen:** Geven van weersvoorspellingen voor verschillende regio's (met gebruik van de woordenschat en conditionnel présent).
### 2.3 Je me régale (Ik geniet)
#### 2.3.1 Grammaire : l’adverbe et l’adjectif (het bijwoord en het bijvoeglijk naamwoord)
**Adverbe (Bijwoord):**
* **Functie:** Wijzigt de betekenis van een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. Geeft informatie over manier, plaats, tijd, frequentie, intensiteit, etc.
* **Vorming:** Vaak gevormd door de vrouwelijke vorm van het bijvoeglijk naamwoord te nemen en er '-ment' achter te plakken (bv. *discret* $\rightarrow$ *discrète* $\rightarrow$ *discrètement*).
* Uitzonderingen: sommige veelgebruikte bijwoorden hebben een eigen vorm (bv. *beaucoup, bien, mal, vite*).
* **Plaatsing:** Meestal na het werkwoord, of voor het bijvoeglijk naamwoord/ander bijwoord dat het wijzigt.
* **Voorbeelden:**
* *Ils le demandent discrètement.* (Ze vragen het discreet.)
* *Il a acheté une moto rapidement.* (Hij heeft snel een motor gekocht.)
* *Elle a activement suivi les cours.* (Ze heeft actief de lessen gevolgd.)
* *Vous avez pleinement raison.* (U hebt volledig gelijk.)
**Adjectif (Bijvoeglijk naamwoord):**
* **Functie:** Beschrijft een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord. Komt overeen in geslacht en getal met het woord dat het beschrijft.
* **Plaatsing:** Meestal na het zelfstandig naamwoord, maar soms ook ervoor (bv. *beau, grand, petit*).
* **Voorbeelden:**
* *Cette solution est meilleure.* (Deze oplossing is beter.)
* *Elle était joliment habillée.* (Ze was mooi gekleed.) - *joliment* is hier een bijwoord dat *habillée* (bijvoeglijk naamwoord) beschrijft, maar de basis is het bijvoeglijk naamwoord *joli*.
#### 2.3.2 Lexique : Manger et boire (Woordenschat: Eten en drinken)
De woordenschat behandelt voedingsmiddelen, maaltijden en dranken:
* **Maaltijden:** Ontbijt (*petit-déjeuner*), lunch/middagmaal (*déjeuner*), avondmaal (*dîner*).
* **Voedingsmiddelen:** Fruit, groenten, vlees, vis, zuivelproducten, brood, gebak, etc. Specifieke items zoals:
* *Une tranche de lait* (een plak melk) - ongebruikelijk, waarschijnlijk bedoeld als *une brique de lait* (een pak melk).
* *Un paquet de chocolat* (een pak chocolade).
* *Un carton de café* (een karton koffie).
* *Une barquette de pommes frites* (een bakje friet).
* *Une brique d'œufs* (een pak eieren).
* *Un bâton de saucisson* (een stuk worst).
* **Producten in verpakkingen:**
* *Un paquet de...* (een pak...)
* *Un carton de...* (een karton...)
* *Une barquette de...* (een bakje...)
* *Une brique de...* (een pak/tetra-pak...)
* *Un bâton de...* (een stok/stuk...)
* *Une tranche de...* (een plak...)
* **Recepten:** Ingrediënten en instructies voor eenvoudige recepten, zoals pannenkoeken (*crêpes*).
* **Dranken:** Water, melk, sap, koffie, thee, etc.
#### 2.3.3 Grammaire : Le pronom personnel (Persoonlijk voornaamwoord)
Dit onderdeel behandelt de verschillende soorten persoonlijke voornaamwoorden:
* **Pronom personnel COD (Lijdend voorwerp):** Vervangt een lijdend voorwerp.
* Voorbeelden: *me, te, le, la, nous, vous, les*.
* Voorbeeld: *Je vois le chat.* $\rightarrow$ *Je le vois.*
* **Pronom personnel COI (Meewerkend voorwerp):** Vervangt een meewerkend voorwerp.
* Voorbeelden: *me, te, lui, nous, vous, leur*.
* Voorbeeld: *Je parle à Marie.* $\rightarrow$ *Je lui parle.*
* **Pronom personnel réfléchi (Wederkerend voornaamwoord):** Gebruikt met wederkerende werkwoorden.
* Voorbeelden: *me, te, se, nous, vous, se*.
* Voorbeeld: *Je me lève.* (Ik sta op.)
* **Pronom 'en':** Vervangt een deel van een hoeveelheid of een plaats aangeduid met 'de'.
* Voorbeeld: *Je veux du pain.* $\rightarrow$ *J'en veux.*
* **Pronom 'y':** Vervangt een plaats of een zaak aangeduid met 'à'.
* Voorbeeld: *Je vais à Paris.* $\rightarrow$ *J'y vais.*
#### 2.3.4 Communication
Communicatieactiviteiten gericht op het uitdrukken van eet- en drinkgewoonten en het oefenen van luister- en schrijfvaardigheden.
* **Praten over voedselvoorkeuren:** Zeggen wat je graag eet en drinkt, en wat niet. Beschrijven van zelfbereide gerechten.
* **Luisteroefeningen:** Kijken naar reclamespots en luisteren naar reportages over de markt om informatie te verzamelen en te verwerken.
* **Schrijfoefeningen:** Opsommen van wat je de vorige dag hebt gegeten.
* **Gesprekken over eten:** Zelfs in de context van een tabel (die waarschijnlijk een deel van een oefening weergeeft) wordt de connectie gelegd met maaltijden en soorten voedsel.
---
# Integratie van cultuur in Franse lessen
Dit onderwerp behandelt het belang van het integreren van de Franse cultuur en leefwereld in het taalonderwijs om de motivatie van leerlingen te verhogen en hun interculturele competenties te ontwikkelen.
### 1. Cultuur in het Franse taalonderwijs
Een taal is onlosmakelijk verbonden met de bevolking die deze taal spreekt. Het leren van een vreemde taal brengt leerlingen daarom in contact met de cultuur van het doelland. Deze kennismaking met de wereld waarin de taal gesproken wordt, kan fungeren als een extra motivatie voor leerlingen om de taal beter te leren. Het leren kennen van land en volk draagt bij aan interculturele vorming, waarbij het niet alleen gaat om *wat* er gezegd wordt, maar ook *hoe* het gezegd wordt en welk gedrag daarbij hoort.
De "Uitgangspunten voor Moderne Vreemde Talen in het Basisonderwijs" benadrukken het belang van 'kennis van land en volk'. Culturele aspecten die met een taal samengaan, zijn essentieel om leerlingen gevoelig te maken voor culturele overeenkomsten en verschillen. Bij het uitvoeren van taaltaken is kennis van de socioculturele aspecten van de Franstalige wereld noodzakelijk. Dit omvat niet alleen geografische, historische of literaire gegevens, maar vooral ook inzicht in de werking van andere culturen. Dit betreft waarden, attitudes, sociale en rituele conventies, levenswijzen, waardesystemen, tradities en overtuigingen. Cultuur wordt hierbij breed beschouwd, van alledaagse fenomenen en populaire producten tot cultuur met een hoofdletter 'C', en omvat de gehele waaier aan spirituele, materiële, intellectuele en emotionele uitdrukkingen die een gemeenschap of sociale groep kenmerken. Dit leidt tot een grotere openheid ten opzichte van culturele diversiteit en interculturele communicatie. Deze component is geïntegreerd in de eindtermen voor alle onderwijsniveaus.
De eindtermen Frans voor de basisschool zien het leren over land en volk primair als een *attitude*, een *vaardigheid*, en niet zozeer als te verwerven kennis. Zo is een eindterm: "De leerlingen tonen belangstelling voor de aanwezigheid van moderne vreemde talen in hun leefwereld, ook buiten de school, en voor de socioculturele wereld van de taalgebruikers." Het uiteindelijke doel is het aanleren van een houding waarbij culturele verschillen herkend, aanvaard en gehanteerd kunnen worden, wat leidt tot een positieve houding tegenover de andere cultuur en een bewust omgaan met verschillen en gelijkenissen. Wel moeten bepaalde aspecten van de andere cultuur herkend worden als behorend tot de Franstalige cultuur, zonder dat dit een pure feitenkennis is die geëvalueerd moet worden.
### 2. De Franse leefwereld integreren in de lessen
Het actief integreren van de Franse leefwereld in de lessen is cruciaal. Dit kan op verschillende manieren, waaronder:
#### 2.1. De Franse hoek
Richt in de klas een aparte ruimte in voor Franse taal en cultuur. Leerlingen kunnen hierbij betrokken worden bij de vormgeving en de inhoud ervan. Mogelijke elementen zijn:
* Een wereldkaart met landen waar Frans gesproken wordt.
* Een kalender en weerbord.
* Vakantiesouvenirs: inkomtickets van attracties, musea, bezoeken, folders, verpakkingen, foto's.
* Symbolen.
* Franse tijdschriften, strips, taalspelletjes.
* Muziek.
#### 2.2. Mogelijke bronnen voor culturele integratie
Hoewel het in het basisonderwijs uitdagend kan zijn om originele, onbewerkte anderstalige media te gebruiken vanwege het beperkte taalbegrip van de leerlingen, zijn er wel degelijk mogelijkheden:
* **Le monde des petits:** Biedt korte tekenfilmpjes om Franse feestdagen te leren kennen en gekende sprookjes in het Frans om te beluisteren en bekijken.
* **Bonjour de France:** Biedt oefeningen op verschillende ERK-niveaus, waarbij het 'niveau débutant' ideaal is voor jonge leerlingen. Hier zijn ook oefeningen te vinden op het gebied van Franse cultuur.
* **TV5Monde (niveau A1):** Biedt oefeningen onder de noemer "La France et nous", waaronder lees- en luisteroefeningen gericht op:
* De kalender en vakantiebestemmingen.
* Verschillende soorten reizen.
* Iconische plaatsen in een land.
* Conventies van de ansichtkaart.
* Toeristische plaatsen en activiteiten.
* Het dagelijks leven.
#### 2.3. Lesopbouw: Integratie taal – cultuur
Een gestructureerde aanpak bij de integratie van taal en cultuur in een les kan er als volgt uitzien:
1. **Oriëntatiefase:**
* Zoek een link met de leefwereld van de leerlingen (voor interculturele doelen) en met hun voorkennis (voor taaldoelen).
* Baken duidelijk de taaldoelen af, in functie van het vooropgestelde interculturele doel.
* *Voorbeeld:* Bij het thema "Les fêtes en France" met als intercultureel doel het herkennen van verschillen tussen Franse en Belgische feestdagen, het benoemen en beschrijven van Franse feestdagen, worden de benodigde woordenschat (maanden, dagen, namen van feestdagen) en grammaticale elementen bepaald.
2. **Verwerkingsfase:**
* Controleer de voorkennis voor de taaltaken.
* Herhaal woordenschat of taalstructuren via korte klassikale of individuele oefeningen.
* Breng de inhoud van het culturele item aan via talige activiteiten, waarbij de didactiek van woordenschat- en spraakkunstonderwijs wordt toegepast.
3. **Verwerkingsfase (vervolg):**
* Voorzie taalvaardigheidsoefeningen met minstens één luister- en één spreek-/gespreksoefening.
* Deze oefeningen kunnen evolueren van een kopiërend naar een beschrijvend en soms structurerend niveau.
* Zorg voor een geleidelijke opbouw in moeilijkheidsgraad.
4. **Evaluatiefase:**
* Evalueer de lesdoelen (zowel socioculturele als talige doelen) via een motiverende taalactiviteit, zoals een spelvorm, partneropdracht of presentatie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Didactiek | De wetenschap en kunst van het onderwijzen, inclusief methoden, strategieën en principes die worden toegepast om leerlingen effectief kennis en vaardigheden bij te brengen. |
| Taalinitiatie | Het proces waarbij jonge leerlingen voor het eerst worden blootgesteld aan een vreemde taal, vaak door middel van spelletjes, liedjes en herhaling, met focus op vroege blootstelling en plezier. |
| Differentiatie | Het aanpassen van onderwijsactiviteiten, materialen en beoordelingen om tegemoet te komen aan de individuele behoeften, leerstijlen en niveaus van leerlingen in de klas. |
| Evaluatie | Het proces van het beoordelen van de kennis, vaardigheden en vooruitgang van leerlingen, vaak door middel van toetsen, opdrachten en observaties, om de effectiviteit van het onderwijs te meten. |
| Functionele kennis | De kennis van taal die nodig is om effectief te kunnen communiceren in reële situaties, zoals woordenschat, grammatica, uitspraak en culturele nuances. |
| Uitspraak en fonetiek | Het bestuderen van de klanken van een taal, hoe ze worden geproduceerd en hoe ze worden gecombineerd om woorden en zinnen te vormen, met nadruk op correcte articulatie en intonatie. |
| Woordenschat | Het geheel van woorden dat een taalgebruiker kent en kan gebruiken, inclusief de betekenis, vorm en het gebruik van individuele woorden en woordcombinaties. |
| Grammatica | Het systeem van regels dat de structuur van een taal bepaalt, inclusief de manier waarop woorden worden gevormd, gecombineerd en gebruikt om betekenisvolle zinnen te creëren. |
| Taalvaardigheden | De vier basale vaardigheden die nodig zijn voor taalbeheersing: luisteren, spreken, lezen en schrijven, die gezamenlijk bijdragen aan effectieve communicatie. |
| Luistervaardigheid | Het vermogen om gesproken taal te begrijpen en te interpreteren, inclusief het herkennen van klanken, woorden, zinnen en de algemene betekenis van een boodschap. |
| Leesvaardigheid | Het vermogen om geschreven tekst te begrijpen, te interpreteren en er informatie uit te halen, inclusief het herkennen van letters, woorden, zinnen en de algemene betekenis van een tekst. |
| Spreekvaardigheid | Het vermogen om gesproken taal te produceren en effectief te communiceren met anderen, inclusief het uitspreken van woorden, het vormen van zinnen en het overbrengen van gedachten en ideeën. |
| Mondelinge interactie | Het uitwisselen van gesproken informatie en ideeën tussen twee of meer personen, waarbij luister- en spreekvaardigheden essentieel zijn voor een succesvolle communicatie. |
| Schrijfvaardigheid | Het vermogen om geschreven tekst te produceren en effectief te communiceren, inclusief het correct spellen van woorden, het vormen van zinnen en het structureren van teksten. |
| Cultuur | Het geheel van gedeelde waarden, overtuigingen, gewoonten, kunsten en sociale gedragingen van een groep mensen, dat wordt overgedragen van generatie op generatie. |
| Lexique | Het vocabulaire of de woordenschat van een taal, inclusief individuele woorden en hun betekenissen. |
| Grammaire | De regels die de structuur en het gebruik van een taal bepalen, inclusief morfologie (woordvorming) en syntaxis (zinsbouw). |
| Les temps du passé | De tijden in het Frans die worden gebruikt om gebeurtenissen in het verleden te beschrijven, zoals de passé composé en de imparfait. |
| Passé composé | Een Franse werkwoordstijd die wordt gebruikt om voltooide acties in het verleden aan te duiden. |
| Imparfait | Een Franse werkwoordstijd die wordt gebruikt om doorlopende of herhaalde acties in het verleden te beschrijven, of om de achtergrond van een gebeurtenis te schetsen. |
| Futur simple | Een Franse werkwoordstijd die wordt gebruikt om toekomstige acties of gebeurtenissen aan te duiden. |
| Verbe impersonnel | Werkwoorden die onpersoonlijk worden gebruikt, zonder specifiek onderwerp, zoals "il pleut" (het regent). |
| Conditionnel présent | Een Franse werkwoordstijd die wordt gebruikt om hypothetische situaties, wensen of beleefde verzoeken uit te drukken. |
| Vocabulaire | Het geheel van woorden binnen een specifieke taal of een bepaald vakgebied. |
| Syntaxis | De regels voor de combinatie van woorden om zinnen te vormen. |
| Morfologie | De studie van de structuur van woorden en hoe ze worden gevormd. |
| Werkwoordstijd | De vorm van een werkwoord die aangeeft wanneer een actie plaatsvindt (verleden, heden, toekomst). |
| Zelfstandig naamwoord | Een woord dat een persoon, plaats, ding of idee benoemt. |
| Bijvoeglijk naamwoord | Een woord dat een zelfstandig naamwoord beschrijft. |
| Werkwoord | Een woord dat een actie, een staat van zijn of een gebeurtenis uitdrukt. |
| Voorzetsel | Een woord dat de relatie tussen een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord en andere woorden in de zin aangeeft. |
| Voegwoord | Een woord dat woorden, zinsdelen of zinnen verbindt. |
| Lidwoord | Een woord dat vóór een zelfstandig naamwoord wordt geplaatst om de specificiteit ervan aan te geven (bijv. de, het, een). |
| Getal | Grammaticale categorie die aangeeft of een woord enkelvoudig of meervoudig is. |
| Geslacht (genus) | Grammaticale categorie van zelfstandige naamwoorden die mannelijk of vrouwelijk kan zijn, wat invloed heeft op de vorm van bijvoeglijke naamwoorden en lidwoorden. |
| Infinitief | De onvervoegde vorm van een werkwoord (het hele werkwoord). |
| Passé composé | Een Franse werkwoordstijd die wordt gebruikt om voltooide acties in het verleden aan te duiden. |
| Futur proche | Een Franse werkwoordstijd die wordt gebruikt om een nabije toekomstige actie aan te duiden, gevormd met 'aller' + infinitief. |
| Indicatif présent | De Franse tegenwoordige tijd. |
| ERK | Europees Referentiekader voor Talen, een internationaal erkend systeem om taalvaardigheid te beoordelen. |
| Adverbe | Een woord dat de betekenis van een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord aanpast of specificeert (bijv. snel, erg). |
| Adjectif | Een woord dat een zelfstandig naamwoord beschrijft. |
| Pronom personnel | Een woord dat in de plaats van een zelfstandig naamwoord komt om een persoon of ding aan te duiden (bijv. ik, jij, hij). |
| COD (Complément d’Objet Direct) | Direct object complement, het lijdend voorwerp in een zin. |
| COI (Complément d’Objet Indirect) | Indirect object complement, het meewerkend voorwerp in een zin. |
| Pronom réfléchi | Wederkerend voornaamwoord, dat verwijst naar het onderwerp van de zin (bijv. zich, mezelf). |
| Pronom ‘en’ | Een voornaamwoord dat vaak gebruikt wordt om te verwijzen naar een hoeveelheid of een eerder genoemd object of idee. |
| Pronom ‘y’ | Een voornaamwoord dat vaak gebruikt wordt om te verwijzen naar een plaats of een eerder genoemd idee. |
| Météo | Weerbericht. |
| Conversation téléphonique | Telefoongesprek. |