Cover
Mulai sekarang gratis 2025-HS3B (1).pptx
Summary
# Het leenstelsel en zijn evolutie in Vlaanderen
Dit onderwerp behandelt de ontwikkeling van het graafschap Vlaanderen binnen het leenstelsel, inclusief de rol van kasselrijen, burggraven en de grafelijke curia, en de juridische aspecten van leenrecht van 1300 tot 1789/1795.
## 1.1 Ontstaan en vroege ontwikkeling van het graafschap Vlaanderen
Het graafschap Vlaanderen ontstond uit de pagi Flandrensis en Rodanensis, en breidde zich snel uit met de gebieden van Gent, Waas, Kortrijk en de IJzer. De Franse koning verloor hierdoor aanzienlijke macht ten gunste van de gouwgraaf. Binnen het graafschap ontstond een structuur van kasselrijen, die bevoegd waren voor zowel leen-, straf- als burgerlijke zaken. De macht van de burggraven werd hierdoor zowel van bovenaf (door de graaf) als van onderaf (door heerlijkheden) beperkt.
## 1.2 De grafelijke curia en de overgang naar gecentraliseerde ambtenaren
Rond 1300 evolueerde de grafelijke curia tot een raad, wat duidde op een proces van defeodalisatie. Tegelijkertijd werden feodale burggraven vervangen door gecentraliseerde grafelijke baljuws, eveneens een uiting van deze defeodalisatie.
## 1.3 Het leenrecht van 1300 tot 1789/1795
Het leenrecht in deze periode wordt gekarakteriseerd als een recht sui generis met zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke aspecten. Leenhoven bleven belangrijke rechtbanken in een getrapt systeem, de zogenaamde leenhovenpiramide. Staatsrechtelijk was er de leenband tussen Vlaanderen en Frankrijk, die standhield tot 1526/1529. Er golden specifieke regels voor lenen, aangezien deze belangrijke goederen waren. De plaats in de feodale piramide bepaalde het bevoegde leenhof. Er waren aparte regels voor zaken als het eerstgeboorterecht, mannenvoorrecht, douaire op lenen en overdrachtsregels.
Tijdens de Franse Revolutie, specifiek op 4 augustus 1789, verklaarde de nationale vergadering dat het feodale regime volledig werd vernietigd. Op 17 juli 1793 werden alle voorheen heerlijke vergoedingen en feodale rechten zonder compensatie afgeschaft.
> **Tip:** De overgang van feodale ambtenaren naar meer gecentraliseerde baljuws is een belangrijk voorbeeld van staatsvorming en de ontwikkeling van een meer moderne administratie binnen het feodale systeem.
## 1.4 Evaluatie van het leenstelsel
Het leenstelsel wordt vaak geassocieerd met negatieve connotaties zoals veroudering en ongelijkheid. Echter, het heeft ook positieve elementen gekend, waaronder een geschiedenis van duizend jaar en privaatrechtelijke en publiekrechtelijke voordelen. Het vormde de kern van een aantal rechtsstatelijke begrippen en wordt beschouwd als volksrecht, in tegenstelling tot het "geleerde" Romeinse recht. In de 18e eeuw was het zelfs een apart vak aan sommige universiteiten.
## 1.5 Verbrokkeling van recht en macht (9de-11de eeuw)
### 1.5.1 Het Karolingische rijk valt uiteen
Na het Verdrag van Verdun in 843 viel het Karolingische rijk uiteen in drie delen, wat leidde tot de opkomst van territoriale vorstendommen in het 9e eeuw. Deze vorstendommen verbrokkelden verder tot heerlijkheden, vergelijkbaar met de latere indeling in koninkrijk, provincie en gemeente. In het westelijke deel (Frankrijk) verbrokkelde de macht sterk, waarna Frankrijk zich ontwikkelde tot een gecentraliseerde staat. In het oostelijke deel (Duitsland) bleef de macht langer meer in handen van de koning/keizer, maar verschoof deze uiteindelijk naar regionale vorsten, wat resulteerde in een meer gedecentraliseerde staat.
### 1.5.2 Verbrokkeling van het (West-)Frankische rijk
De veranderde feodale machtsverhoudingen leidden tot territoriale vorstendommen. De Franse "koning" (met een sacraal koningschap) behield een relatief klein domein rond Parijs en Orléans. De leenmannen, zoals de Vlaamse gouwgraaf, verkregen de facto macht gebaseerd op militaire kracht. De naamgeving in Europa weerspiegelt nog steeds deze markgraafschappen en graafschappen.
De Vlaamse graaf was de iure een leenman van de Franse vorst voor de pagi Flandrensis en Rodanensis. De facto had hij echter aanzienlijke macht dankzij zijn dynastie, militaire macht (burchten ter verdediging tegen onder andere de Noormannen) en het bezit van eigen burchten, waarvoor toestemming van de graaf vereist was voor niet-grafelijke burchten. Belangrijke hervormingen, zoals de indeling in kasselrijen, en de inlijving van Rijks-Vlaanderen vonden plaats onder de heerschappij van de graven.
### 1.5.3 Verdere verbrokkeling: de heerlijkheden
De heerlijkheid, gebaseerd op de usurpatie van het banrecht, omvatte hoge, middelbare en lage justitie, eigen fiscaliteit en een variërende omvang, van een enkel lapje grond tot een conglomeraat van parochies. De basis was sociaal-economisch (agrarisch domein). Juridisch was de heerlijkheid gebaseerd op immuniteit, een uitbreiding van de Romeinse fiscale vrijstellingen, die de toegang voor koninklijke of grafelijke medewerkers beperkte.
Een voorbeeld van een leenheerlijkheid is Schiervelde in Roeselare, Hooglede en Oostnieuwkerke. Dit leen, afhankelijk van Beselare, omvatte overheidsrechten, 27 bunder (ongeveer 40 hectare), 11 achterlenen, en kende een baljuw en schepenbank met lage en middelbare justitie, tol, stragiersgoed en bastaardgoed.
## 1.6 Grenzen aan de verbrokkeling
### 1.6.1 Territorialisering van het recht
Vanaf de 10e eeuw verschoof de focus van Zuid-Frankrijk naar het noorden (in Vlaanderen vanaf de 11e eeuw met de "pax comitis", het geweldmonopolie van de graaf). Dit was een gevolg van de sedentarisering en het versmelten van etniciteiten, waardoor de etnische basis van het recht verdween ten gunste van territorialiteit. Dit markeerde het begin van de "staat" en het einde van het stamrecht.
### 1.6.2 De Godsvredebeweging
De Godsvredebeweging ontstond als antwoord op de oorlogen tussen de vele "soevereine" rijkjes. Het concept van de *Treuga Dei* (godsbestand) beperkte het geweld in tijd, terwijl de *Pax Dei* (godsvrede) zowel persoonlijk als territoriaal gold. De beweging had positieve gevolgen voor de openbare orde, het oorlogsrecht en de ontwikkeling van wereldlijke wetgeving (landvredes), maar was beperkt en moeilijk afdwingbaar.
### 1.6.3 Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie
Het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie was een rijk met een gekozen koning, die vaak ook de keizerskroon verkreeg. De macht van de keizer was echter meer de iure dan de facto, mede door de invloed van de keurvorsten. Er bestond een sterke band met de kerk via eigenkerken, kloosters en prinsbisdommen, wat leidde tot de investituurstrijd. Ondanks versnippering in zo'n 600 staatjes, bleven er enkele eenheidselementen bestaan, zoals de keizer, beperkte eenheidswetgeving, centrale rechtbanken en de receptie van het Romeinse recht. Het rijk bleef bestaan tot 1806.
> **Example:** De *Constitutio criminalis Carolina* uit 1532 is een voorbeeld van een poging tot eenheidswetgeving binnen het Heilig Roomse Rijk, met betrekking tot strafrecht.
---
# Verbrokkeling van recht en macht na het Karolingische rijk
De uiteenvalling van het Karolingische rijk leidde tot de vorming van territoriale vorstendommen en een verdere verbrokkeling in heerlijkheden, gebaseerd op de feitelijke usurpantie van het banrecht en de juridische immuniteit, wat een diepgaande impact had op het recht.
### 2.1 Het Karolingische rijk valt uiteen
De oorspronkelijke eenheid van het Karolingische rijk verbrokkelde na het Verdrag van Verdun in 843, waarbij het rijk erfelijk werd opgedeeld in drie delen: West-Francië, Midden-Francië (Lotharingen) en Oost-Francië. Deze opdeling, gebaseerd op de erfopvolging van Lodewijk de Vrome, markeerde het begin van een geleidelijke machtsversnippering.
* **Verdrag van Verdun (843):** De erfenis van Lodewijk de Vrome werd verdeeld tussen Karel de Kale (West-Francië), Lotharius (Midden-Francië) en Lodewijk de Duitser (Oost-Francië), met de rivier de Schelde als een van de grenzen tussen het westelijke en oostelijke deel.
* **Verschillen in politieke ontwikkeling:** In het westelijke deel, Frankrijk, leidde de verbrokkeling tot een sterke centralisatie door de eeuwen heen, terwijl in het oostelijke deel, Duitsland, de macht langer meer bij de koning (keizer) bleef, om vervolgens over te gaan naar regionale vorsten, wat resulteerde in een meer gedecentraliseerde staat.
### 2.2 Verbrokkeling van het (West-)Frankische rijk en de territoriale vorstendommen
In de 9e eeuw ontstonden in de verschillende rijksdelen territoriale vorstendommen, die op hun beurt verder verbrokkelden in heerlijkheden.
* **Territoriale vorstendommen:** Deze ontstonden door een veranderde feodale machtsverhouding. De leenheer, de Franse koning (met een sacraal koningschap), had een beperkt domein (Ile de France). De leenmannen, gebaseerd op tribale of militaire macht, verwierven steeds meer de facto macht. Voorbeelden van belangrijke voormalige vorstendommen in het huidige België zijn het hertogdom Brabant, hertogdom Limburg, hertogdom Luxemburg, graafschap Vlaanderen, graafschap Henegouwen, graafschap Namen, graafschap Artesië, het prinsbisdom Luik en het graafschap Loon.
* **Het Graafschap Vlaanderen als voorbeeld:** Vlaanderen, ontstaan uit de pagi Flandrensis en Rodanensis, breidde zich uit met gebieden als Gent, Waas, Kortrijk en de IJzer. De graaf van Vlaanderen was de iure leenman van de Franse vorst, maar de facto verwierf hij aanzienlijke macht door een eigen dynastie, militaire macht (om zich te verdedigen tegen Noormannen), eigen burchten en het beheer van overheidsrechten. Onder Boudewijn II (879-918) vonden belangrijke hervormingen plaats, zoals de indeling in kasselrijen, en onder Boudewijn IV (988-1035) werd Rijks-Vlaanderen ingelijfd.
### 2.3 De heerlijkheden
De verdere verbrokkeling resulteerde in de vorming van heerlijkheden, die zowel een feitelijke als een juridische basis hadden.
* **Feitelijke basis: Usurpatie van het banrecht:** De kern van de heerlijkheid lag in de feitelijke toe-eigening van het banrecht, het recht om bevelen uit te vaardigen en te bestraffen. Een heerlijkheid kon bestaan uit hoge, middelbare en lage justitie, eigen fiscaliteit en varieerde in omvang van een klein stuk grond tot een conglomeraat van parochies. De basis was vaak socio-economisch (een agrarisch domein of hof), in tegenstelling tot het "leenrecht" dat tussen vrije mannen gold. Hoewel dit de nabijheid van rechtspraak vergrootte, bood het geen bescherming tegen externe of interne dreigingen.
* **Juridische basis: Immuniteit:** De juridische basis van de heerlijkheid lag in het Romeinse concept van immuniteit, oorspronkelijk een fiscale vrijstelling voor keizerlijke domeinen. Dit werd uitgebreid met het verbod op introïtus, wat betekende dat koninklijke of grafelijke ambtenaren beperkt toegang hadden tot het gebied van de geëmancipeerde entiteit (bv. abdijen zoals Sint-Bavo en Sint-Pieters).
* **Leenheerlijkheden:** Veel heerlijkheden waren zelf leengoederen, wat hen tot leenheerlijkheden maakte. Dit betekende dat ze afhankelijk waren van een hogere heer en dat overheidsrechten erbij hoorden. Een voorbeeld is Schiervelde in Roeselare, dat bestond uit 27 bunder, 11 achterlenen, en waarover de heer lage en middelbare justitie kon uitoefenen, alsook tol heffen.
### 2.4 Grenzen aan de verbrokkeling
Ondanks de verbrokkeling ontstonden er ook factoren die grenzen stelden aan deze versnippering, met name de territorialisering van het recht en de Godsvredebeweging.
* **Territorialisering van het recht:** Dit proces, dat vanaf de 10e eeuw plaatsvond, betekende een verschuiving van het personaliteitsbeginsel (toepassing van stamrecht) naar het territorialiteitsbeginsel (recht gebonden aan een gebied). De etnische basis van het recht verdween, en er ontstond een kiem van de moderne "staat". Dit was mede het gevolg van sedentarisering, het versmelten van etnieën en de rol van de Kerk. In Vlaanderen uitte dit zich in de "pax comitis" (geweldmonopolie van de graaf) in de 11e eeuw.
* **Godsvredebeweging (Treuga Dei / Pax Dei):** Als reactie op de vele oorlogen tussen de feodale heerlijkheden, ontstond de Godsvredebeweging. Deze riep op tot het respecteren van vredesdagen (Treuga Dei) en vredesgebieden (Pax Dei), vaak bekrachtigd door het zweren op relieken. Hoewel de beweging de openbare orde verbeterde, het oorlogsrecht beïnvloedde en ook een wereldlijke component had (landvredes), bleef de afdwingbaarheid ervan beperkt.
### 2.5 Het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie
In het oostelijke deel van het voormalige Karolingische rijk ontstond het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie, een politieke entiteit met een gekozen koning (en later keizer) en aanspraken op zowel Duitse als Italiaanse gebieden.
* **Ontstaan en structuur:** De Ottonen speelden een belangrijke rol bij de oprichting. De Duitse koning werd oorspronkelijk door de keurvorsten gekozen (initieel niet vastgelegd, later formeel vastgelegd in de Gouden Bulle van 1356, met zeven keurvorsten). Het Rijk had meer de iure dan de facto een centrale macht.
* **Band met de Kerk:** Er was een sterke band met de Kerk, met eigenkerken, kloosters en prinsbisdommen. De keizer had grote invloed op de benoeming van bisschoppen en zelfs pausen, wat leidde tot de investituurstrijd en uiteindelijk het Concordaat van Worms in 1122.
* **Verdere versnippering en eenheidselementen:** Het Rijk bestond uit honderden staatjes, maar kende enkele eenheidselementen zoals de keizer, beperkte eenheidswetgeving (bv. de Constitutio criminalis Carolina van 1532), centrale rechtbanken (rijkskamergerecht, rijkshofraad) en de receptie van het Romeinse recht. Het Rijk bleef bestaan tot 1806.
### 2.6 Het leenstelsel na 1300
Na 1300 evolueerde het leenstelsel tot een rechtssysteem met zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke aspecten. Leenhoven bleven belangrijke rechtbanken met een getrapt systeem. Op staatsrechtelijk vlak bestond de leenband tussen Vlaanderen en Frankrijk tot 1526/1529. Er golden specifieke regels voor lenen, waarbij de plaats in de feodale piramide het bevoegde leenhof bepaalde. Lenen waren belangrijke goederen met specifieke regels rond eerstgeboorterecht, mannenvoorrecht en douaire. De opheffing van het feodale regime in Frankrijk in 1789/1793 markeerde het einde van dit systeem. Hoewel het leenstelsel een negatieve, verouderde bijklank heeft, bezat het ook positieve elementen en legde het de basis voor een aantal rechtsstatelijke begrippen.
> **Tip:** De verbrokkeling na het Karolingische rijk is cruciaal om de basis te begrijpen van de latere staatvorming en de ontwikkeling van rechtssystemen in Europa. Focus op de mechanismen van machtsoverdracht en de verschillende juridische en feitelijke grondslagen van de heerlijkheden.
>
> **Voorbeeld:** Het Graafschap Vlaanderen illustreert perfect hoe een feodale leenman (de graaf) feitelijk de macht kon verwerven van een verzwakte leenheer (de Franse koning), en hoe dit leidde tot de vorming van een quasi-autonoom territoriaal vorstendom dat verder verbrokkelde in kasselrijen en heerlijkheden.
---
# Grenzen aan de verbrokkeling en eenheidselementen
Dit onderwerp verkent de factoren die de verbrokkeling van macht en recht tegenwerkten, zoals de territorialisering van het recht en de Godsvredebeweging, en behandelt het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie, inclusief de rol van de keurvorsten, de band met de kerk en de blijvende versnippering tot 1806.
### 3.1 Het Karolingische rijk valt uiteen
Het Karolingische rijk, na de dood van Lodewijk de Vrome, werd door het Verdrag van Verdun in 843 opgedeeld in drie delen: het westelijke deel voor Karel de Kale, het middelste deel voor Lotharius, en het oostelijke deel voor Lodewijk de Duitser, met de Schelde als scheiding. Dit resulteerde in een verdere verbrokkeling binnen elk deel tot territoriale vorstendommen, die op hun beurt verder versnipperden in heerlijkheden. In het westelijk deel (Frankrijk) leidde dit tot een sterke machtsverbrokkeling, waarna Frankrijk een gecentraliseerde staat werd. In het oostelijk deel (Duitsland) bleef de macht aanvankelijk meer bij de koning/keizer, maar verschoof deze later naar regionale vorsten, wat resulteerde in een gedecentraliseerde staat.
#### 3.1.1 Verbrokkeling van het (West-)Frankische rijk
De machtsverbrokkeling in het westelijk deel van het Karolingische rijk leidde tot territoriale vorstendommen, mede door gewijzigde feodale machtsverhoudingen. De Franse "koning" behield slechts het domein van de Île-de-France en werd in 987 vervangen door de nieuwe dynastie van Hugo Capet (de Capetingers). De leenmannen, vaak met een tribale of militaire basis, kregen feitelijk meer macht. Een voorbeeld hiervan is de Vlaamse gouwgraaf. In naamgeving zijn er nog steeds verwijzingen naar markgraafschappen en graafschappen te vinden. Het feodaal versnipperde Frankrijk omvatte onder andere de hertogdommen Brabant, Limburg, Luxemburg, de graafschappen Vlaanderen, Henegouwen, Namen, Artesië, en het prinsbisdom Luik en het graafschap Loon.
De Vlaamse graaf, formeel leenman van de Franse vorst voor de pagi Flandrensis en Rodanensis, verkreeg feitelijk meer macht door:
* Een eigen dynastie (Boudewijn I).
* Militaire macht, mede ter verdediging tegen Noormannen (en later Hongaren, Moren).
* De bouw van eigen burchten (met burggraven) en enkel met toestemming van de graaf mochten niet-grafelijke burchten gebouwd worden.
Belangrijke hervormingen vonden plaats onder Boudewijn II (879-918), die het gebied indeelde in kasselrijen. Onder Boudewijn IV (988-1035) werd Rijks-Vlaanderen, met als voorbeeld Ename, ingelijfd.
#### 3.1.2 Verdere verbrokkeling: de heerlijkheden
De feitelijke basis voor de verdere verbrokkeling lag in de usurpatie van het banrecht. Een heerlijkheid omvatte hoge, middelbare en lage justitie, eigen fiscaliteit en had een variërende omvang, van een klein stuk grond tot een conglomeraat van parochies. De basis hiervan was een agrarisch domein (hof), in tegenstelling tot het leenrecht tussen vrije mannen. Dit betekende nabijheid van rechtspraak, maar weinig bescherming tegen externe of interne bedreigingen.
De juridische basis van de heerlijkheid was immuniteit, voortkomend uit de Romeinse immunitas (fiscale vrijstellingen op keizerlijke domeinen). Dit werd uitgebreid met het verbod op introïtus, waardoor de toegang voor koninklijke of grafelijke medewerkers beperkt werd. Voorbeelden hiervan zijn de Sint-Baafsabdij en de Sint-Pietersabdij.
Gedurende de feodale periode waren er weinig geschreven bronnen; pas vanaf de 14e eeuw ontstond een beter overzicht van de verschillende heerlijkheden. Een voorbeeld hiervan is Schiervelde in Roeselare, dat een leen was van Beselare en door de overheidsrechten een leenheerlijkheid vormde. Deze omvatte 27 bunder (ongeveer 40 hectare), 11 achterlenen, een baljuw, een schepenbank, lage en middelbare justitie, tol, stragiersgoed en bastaardgoed.
### 3.2 Grenzen aan de verbrokkeling
De verbrokkeling van recht en macht werd tegengegaan door verschillende factoren die leidden tot meer territoriale binding en eenwording.
#### 3.2.1 Territorialisering van het recht
De territorialisering van het recht betekende een verschuiving van het personaliteitsbeginsel (toepassing van stamrecht) naar het territorialiteitsbeginsel (toepassing van recht binnen een bepaald grondgebied). Dit proces begon vanaf de 10e eeuw, voornamelijk in Zuid-Frankrijk en breidde zich uit naar het noorden. In Vlaanderen uitte zich dit in de "pax comitis" in de 11e eeuw, wat het geweldmonopolie van de graaf betekende.
Oorzaken van deze ontwikkeling waren:
* De overgang van een rondtrekkend naar een sedentair bestaan.
* Het versmelten van etnieën, mede door de rol van de Kerk die huwelijksbeletselen imposeerde en incest strafbaar stelde, wat het einde van endogamie bevorderde.
* De christelijke vredesboodschap als antwoord op de oorlogen tussen de vele "soevereine" rijkjes.
#### 3.2.2 De Godsvredebeweging
De Godsvredebeweging (ongeveer rond 1000) was een reactie op de oorlogen en geweld, met als doel de openbare orde te herstellen.
* **Treuga Dei (godsbestand):** Dit was een tijdelijke beperking van oorlogsvoering tot bepaalde dagen of perioden.
* **Pax Dei (vrede van God):** Dit betrof zowel een persoonlijke als een territoriale vredesbescherming.
De beweging werd gesteund door het zweren op relieken. De betekenis en evaluatie van de Godsvredebeweging waren:
* **Positief:** onmiddellijk herstel van de openbare orde, op lange termijn bijdragend aan het "oorlogsrecht" (ultimatum, heilige bestandsdagen). Ook had het wereldlijke gevolgen door de invoering van landvredes, wat de eerste vorm van wetgeving was.
* **Negatief:** de effectiviteit was beperkt en de naleving was niet altijd goed afdwingbaar.
#### 3.2.3 Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie
Het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie ontstond als een rijk met een gekozen koning, die meestal ook de keizerskroon verwierf. De Ottonen waren hierin belangrijk, met Duitse en Italiaanse territoriale aanspraken, wat leidde tot de keizerskroning van Otto III in Rome in 996. De Duitse koning werd gekozen door de "keurvorsten". De rol van de keurvorsten werd later vastgelegd in de Gouden Bul van 1356, die zeven keurvorsten aanwees: vier wereldlijke (Bohemen, Saksen, Brandenburg, Paltsgraaf aan de Rijn) en drie geestelijke (Mainz, Keulen, Trier). Het Rijk had meer een *de iure* dan een *de facto* centrale macht.
##### 3.2.3.1 Band met de kerk
Er was een sterke band tussen het Rijk en de kerk. Dit uitte zich in eigenkerken en -kloosters die in privébezit waren, en in prinsbisdommen (zoals Keulen, Trier, Mainz, Luik) en abdijvorstendommen. De keizer had de macht om prins-bisschoppen en zelfs de paus aan te stellen, wat leidde tot de Investituurstrijd (bijvoorbeeld in Canossa in 1077, na excommunicatie). Het Concordaat van Worms in 1122 probeerde hierin een oplossing te bieden door onderscheid te maken tussen de temporalia en de spiritualia.
##### 3.2.3.2 Blijvende versnippering en eenheidselementen
Het Heilig Roomse Rijk bleef bestaan tot 1806 en kenmerkte zich door een aanzienlijke versnippering in ongeveer 600 staatjes, variërend van grote en kleine vorstendommen tot kerkelijke staten en vrije rijkssteden. Oorspronkelijk was er geen dominante staat, later kwamen Oostenrijk (met de familie Habsburg) en Pruisen naar voren.
Ondanks de versnippering waren er wel enkele eenheidselementen:
* **De keizer:** Als symbolisch hoofd van het Rijk.
* **Beperkte eenheidswetgeving:** Zoals de Constitutio Criminalis Carolina uit 1532.
* **Centrale rechtbanken:** Waaronder het rijkskamergerecht (Reichskammergericht) en de rijks Deel 1: het Karolingische rijk en de verbrokkeling van macht en recht.
Het Verdrag van Verdun in 843 deelde het Karolingische rijk in drieën. Dit leidde tot verdere verbrokkeling in territoriale vorstendommen en vervolgens in heerlijkheden, wat resulteerde in een versnippering van zowel macht als recht. De Godsvredebeweging en de territorialisering van het recht waren echter krachten die deze verbrokkeling probeerden tegen te gaan. Het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie, met zijn gekozen keizers en complexe relatie met de Kerk, bleef ondanks eenheden zoals de keizer en centrale rechtbanken tot 1806 grotendeels versnipperd.
## 3.1 Het Karolingische rijk valt uiteen
Het Verdrag van Verdun (843) markeerde het begin van de opdeling van het Karolingische rijk, wat de aanzet gaf tot een proces van machts- en rechtsverbrokkeling. De patrimoniumgedachte, waarbij het rijk als persoonlijk bezit werd beschouwd, speelde hierin een sleutelrol.
### 3.1.1 Verbrokkeling van het (West-)Frankische rijk
Na het Verdrag van Verdun ontstonden er in elk van de drie delen territoriale vorstendommen (9de eeuw). In het westelijk deel, het Frankische rijk, leidde dit tot een aanzienlijke machtsverbrokkeling. De Frankische "koning" (die het sacrale koningschap vertegenwoordigde) had slechts een beperkt domein (de Île-de-France) en moest zich na de opkomst van de Capetingers (Hugo Capet in 987) meer richten op de strijd tegen zijn feodale leenmannen. Deze leenmannen, vaak gebaseerd op tribale of militaire macht, verkregen *de facto* steeds meer autonomie. De Vlaamse gouwgraaf is een prominent voorbeeld van zo'n leenman die aanzienlijke macht verwierf. De naamgeving van vele gebieden in Europa, zoals markgraafschappen en graafschappen, herinnert nog aan deze historische structuur.
Belangrijke voormalige vorstendommen in het feodaal versnipperde Frankrijk omvatten het hertogdom Brabant, het hertogdom Limburg, het hertogdom Luxemburg, het graafschap Vlaanderen, het graafschap Henegouwen, het graafschap Namen en het graafschap Artesië, evenals het prinsbisdom Luik en het graafschap Loon.
De Vlaamse graaf, formeel leenman van de Franse vorst, verwierf *de facto* een sterke positie door middel van:
* **Eigen dynastie:** De opbouw van een machtige dynastie, beginnend met Boudewijn I die trouwde met Judith, dochter van Karel de Kale.
* **Militaire macht:** Het opbouwen van militaire kracht, mede ter verdediging tegen externe dreigingen zoals de Noormannen. Dit omvatte de bouw van eigen burchten (met burggraven) en de controle over de bouw van niet-grafelijke burchten.
* **Territoriale uitbreiding:** Onder Boudewijn II (879-918) vonden belangrijke hervormingen plaats, waaronder de indeling in kasselrijen. Boudewijn IV (988-1035) wist Rijks-Vlaanderen, met als voorbeeld de regio rond Ename, in te lijven.
### 3.1.3 Verdere verbrokkeling: de heerlijkheden
De verdere verbrokkeling van de macht en rechtspraak was in grote mate gebaseerd op de usurpatie van het zogenaamde **banrecht**. Een heerlijkheid omvatte typisch:
* **Hoge, middelbare en lage justitie:** Dit betekende de bevoegdheid om recht te spreken in allerlei zaken, van lichte overtredingen tot zwaardere misdrijven, met bijbehorende boeten (bijvoorbeeld 60, 10 of 3 pond).
* **Eigen fiscaliteit:** Het recht om belastingen te heffen.
* **Omvang:** De omvang van een heerlijkheid kon sterk variëren, van een enkel stuk grond tot een samenstel van parochies.
De basis van de heerlijkheid was socio-economisch, namelijk het agrarische domein of hof, in tegenstelling tot het "leenrecht" dat tussen vrije mannen bestond. Dit systeem bracht het voordeel van nabijheid van rechtspraak met zich mee, maar bood weinig bescherming tegen externe of interne bedreigingen.
De juridische basis van de heerlijkheid lag in **immuniteit**. Dit was oorspronkelijk een Romeinse praktijk waarbij bepaalde domeinen (zoals keizerlijke) fiscale vrijstellingen genoten. Deze immuniteit breidde zich uit met het "verbod op introïtus", wat inhield dat koninklijke of grafelijke ambtenaren beperkt werden in hun toegang tot het grondgebied van de heerlijkheid, ook op gerechtelijk vlak. Voorbeelden van instellingen met dergelijke immuniteiten zijn de Sint-Baafsabdij en de Sint-Pietersabdij.
Het is belangrijk te noteren dat er gedurende de feodale periode slechts zeer weinig geschreven bronnen beschikbaar waren. Pas vanaf de 14e eeuw konden historici een beter overzicht krijgen van de verschillende heerlijkheden. Een voorbeeld van een leenheerlijkheid is Schiervelde in Roeselare, dat afhankelijk was van Beselare. Deze heerlijkheid bestreek ongeveer 27 bunder (circa 40 hectare) en omvatte 11 achterlenen in Roeselare, Hooglede, Oostnieuwkerke en Torhout. Ze beschikte over een baljuw en schepenbank, en had bevoegdheden voor lage en middelbare justitie, evenals het innen van tol en goederen zoals stragiersgoed en bastaardgoed.
## 3.2 Grenzen aan de verbrokkeling
Hoewel de macht en het recht sterk gefragmenteerd waren, waren er krachten die deze verbrokkeling probeerden tegen te gaan en een vorm van eenheid creëerden.
### 3.2.1 Territorialisering van het recht
De **territorialisering van het recht** was een cruciaal proces dat de personaliteitsbasis van het recht (waarbij het recht persoonsgebonden was) verving door een territorialiteitsbasis (waarbij het recht gold binnen een bepaald gebied). Dit proces begon rond de 10e eeuw en verspreidde zich vanuit Zuid-Frankrijk naar het noorden. In Vlaanderen manifesteeerde dit zich in de elfde eeuw met de zogenaamde "pax comitis", wat het geweldmonopolie van de graaf inhield.
De belangrijkste oorzaken voor deze ontwikkeling waren:
* **Sedentarisering:** De bevolking werd steeds meer sedentair, wat de basis legde voor territoriale binding.
* **Etnische versmelting:** Etnische groepen versmolten geleidelijk, mede door de rol van de Kerk die huwelijksbeletselen invoerde en incest bestrafte, wat het einde van endogamie bevorderde.
* **Christelijke vredesboodschap:** De boodschap van vrede van de Kerk bood een alternatief voor de voortdurende oorlogen tussen de vele kleine vorstendommen.
### 3.2.2 De Godsvredebeweging
De **Godsvredebeweging**, die rond het jaar 1000 opkwam, was een initiatief om de openbare orde te herstellen en het geweld te beperken in een tijd van grote onrust.
De beweging omvatte twee belangrijke concepten:
* **Treuga Dei (godsbestand):** Een beperking van oorlogsvoering tot bepaalde dagen of perioden van het jaar.
* **Pax Dei (vrede van God):** Bescherming die zowel op individuen als op bepaalde gebieden van toepassing was.
Men zweerde op relieken om deze vredesverplichtingen na te komen. De beweging had een significante impact:
* **Positieve gevolgen:** Ze droeg direct bij aan het herstel van de openbare orde. Op lange termijn had ze invloed op het oorlogsrecht, door het introduceren van een ultimatum en heilige bestandsdagen. Ook had de beweging wereldlijke implicaties, zoals de invoering van landvredes, die beschouwd kunnen worden als de voorlopers van wetgeving.
* **Beperkte effectiviteit:** Desondanks was de impact niet altijd volledig en was de naleving ervan niet altijd gegarandeerd.
### 3.2.3 Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie
Het **Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie** was een politieke entiteit die gekenmerkt werd door een gekozen koning, die meestal ook tot keizer werd gekroond. De Ottonen speelden een sleutelrol in de opbouw van het rijk, met ambities in zowel Duitsland als Italië, wat leidde tot de keizerskroning van Otto III in Rome in 996.
#### 3.2.3.1 Keurvorsten en de band met de kerk
De Duitse koning werd verkozen door de **keurvorsten**. De rol van de keurvorsten werd later geformaliseerd in de **Gouden Bul van 1356**, die zeven keurvorsten aanwees: vier wereldlijke (Bohemen, Saksen, Brandenburg, Paltsgraaf aan de Rijn) en drie geestelijke (Mainz, Keulen, Trier). Het keizerlijke gezag was in de praktijk vaak minder sterk dan *de iure*.
De band met de Kerk was zeer hecht. Dit uitte zich in het concept van eigenkerken en -kloosters (privébezit van instellingen of personen), en in de vorming van prinsbisdommen (zoals Keulen, Trier, Mainz, Luik) en abdijvorstendommen. De keizer had vaak de macht om prins-bisschoppen en zelfs de paus te benoemen, wat leidde tot conflicten, zoals de **Investituurstrijd** (waarbij de ban van Paus Gregorius VII op Keizer Hendrik IV in Canossa in 1077 een hoogtepunt was). Het **Concordaat van Worms (1122)** probeerde deze spanningen te reguleren door een onderscheid te maken tussen wereldlijke macht (temporalia) en geestelijke macht (spiritualia).
#### 3.2.3.2 Blijvende versnippering en eenheidselementen
Het Heilig Roomse Rijk bleef tot 1806 bestaan en kenmerkte zich door een diepgaande politieke en territoriale versnippering. Er waren ongeveer 600 staatjes, variërend van grote en kleine vorstendommen tot kerkelijke staten en vrije rijkssteden. In de loop der tijd ontwikkelden Oostenrijk (onder de Habsburgers) en Pruisen zich tot de dominante machten binnen het Rijk.
Ondanks deze versnippering waren er wel degelijk **eenheidselementen** die het Rijk bijeenhielden:
* **De keizer:** Hij fungeerde als het symbolische hoofd van het rijk, wat een zekere continuïteit en identiteit bood.
* **Beperkte eenheidswetgeving:** Wetten zoals de **Constitutio Criminalis Carolina (1532)** streefden naar uniformiteit op bepaalde gebieden.
* **Centrale rechtbanken:** Instellingen zoals het **rijkskamergerecht** (Reichskammergericht), dat lange tijd in Spiers en vanaf 1689 in Wetzlar zetelde, en de **rijkshofraad** (Reichshofrat) in Wenen, oefenden rechtsspraak uit op rijksniveau.
* **Receptie van Romeins recht:** De adoptie van het Romeinse recht droeg bij aan een zekere juridische homogeniteit.
* **Rijksdag:** De Rijksdag, die vanaf 1663 permanent in Regensburg bijeenkwam, diende als een orgaan voor overleg en besluitvorming binnen het Rijk.
De zinspreuk "AEIOU Austriae est imperare orbi universo" (Het is aan Oostenrijk voorbestemd om over de hele wereld te heersen) en de variant "Alles Erdreich ist Österreich untertan" (Het hele aardrijk is Oostenrijk onderworpen) illustreren de ambities van de Habsburgse dynastie binnen dit rijk.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Leenstelsel | Een maatschappelijke en politieke structuur waarbij land of andere goederen (lenen) door een heer aan een leenman werden toegekend in ruil voor trouw, militaire dienst en andere verplichtingen. Dit systeem had zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke aspecten en vormde de basis voor de middeleeuwse machtsverhoudingen. |
| Graafschap Vlaanderen | Een historisch territorium dat oorspronkelijk deel uitmaakte van het Frankische Rijk en later onder de invloed van de Franse kroon viel. De graven van Vlaanderen verkregen aanzienlijke zelfstandigheid en oefenden publieke en feodale rechten uit binnen hun gebied, wat leidde tot een sterke grafelijke macht. |
| Kasselrijen | Bestuurlijke en gerechtelijke districten binnen het graafschap Vlaanderen, geleid door een kasselrijen (of burggraaf). Deze entiteiten hadden hun eigen scherpenbanken die rechtspraken in leenzaken, strafzaken en burgerlijke zaken, wat een belangrijke rol speelde in de lokale rechtspraak en het bestuur. |
| Curia | De raad of hofhouding van een middeleeuwse heer of vorst, oorspronkelijk bestaande uit vazallen en raadgevers. In Vlaanderen evolueerde de grafelijke curia geleidelijk tot een meer gestructureerde raad (circa 1300), die betrokken was bij het bestuur en de rechtspraak van het graafschap. |
| Defeodalisatie | Het proces waarbij de oorspronkelijke feodale banden en de bijbehorende rechten en plichten werden omgezet in meer gecentraliseerde, ambtelijke functies. Dit was bijvoorbeeld zichtbaar in de overgang van feodale burggraven naar grafelijke baljuws als ambtenaren. |
| Baljuws | Ambtenaren aangesteld door de graaf om in zijn naam bestuurlijke en gerechtelijke taken uit te voeren. De introductie van baljuws verving geleidelijk de macht van feodale burggraven en markeerde een stap naar een meer gecentraliseerde grafelijke macht. |
| Leenrecht | Een rechtssysteem dat de regels en procedures rond de toekenning, overdracht en afhandeling van lenen omvatte. Het leenrecht van 1300 tot 1789/1795 in Vlaanderen was een complex geheel met zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke aspecten, en leenhoven bleven belangrijke rechtbanken. |
| Sui generis | Latijnse term die betekent "van zijn eigen soort". In de context van het leenrecht betekent dit dat het een uniek rechtssysteem was, met eigen kenmerken en zonder directe vergelijking met andere rechtsvormen. |
| Privaatrechtelijke aspecten | De elementen van het leenrecht die betrekking hadden op de rechten en plichten van individuele partijen, zoals eigendom, overdracht, erfrecht en de specifieke regels voor lenen. |
| Publiekrechtelijke aspecten | De elementen van het leenrecht die verband hielden met de uitoefening van overheidsgezag, zoals gerechtelijke bevoegdheden, fiscaliteit en de verhouding tussen de leenman en de leenheer als vertegenwoordiger van het openbaar gezag. |
| Leenhovenpiramide | Een hiërarchische structuur van rechtbanken die bevoegd waren voor leenzaken, waarbij de plaats van een leen in de feodale piramide bepaalde welk leenhof bevoegd was. Dit systeem weerspiegelde de gelaagdheid van het feodale systeem. |
| Karolingisch rijk | Het rijk dat werd gesticht door Karel de Grote en zijn opvolgers, dat een groot deel van West- en Midden-Europa omvatte. Na de dood van Lodewijk de Vrome viel dit rijk uiteen, wat leidde tot de vorming van verschillende vorstendommen. |
| Patrimoniumgedachte | Het idee dat het rijk of een territorium als persoonlijk bezit van de heerser werd beschouwd, dat erfelijk kon worden verdeeld onder zijn kinderen. Dit was kenmerkend voor de vroege middeleeuwen en leidde tot de opdeling van het Karolingische rijk. |
| Territoriale vorstendommen | Bestuurlijke eenheden die ontstonden na de verbrokkeling van het Karolingische rijk, waarbij de macht zich begon te concentreren rond een bepaald grondgebied en een lokale vorst, in plaats van enkel de persoon van de koning. |
| Heerlijkheden | Lokale machtsgebieden die ontstonden door de verbrokkeling van de macht op het niveau van de vorstendommen. Een heerlijkheid omvatte meestal het recht op rechtspraak (hoge, middelhoge en lage justitie) en eigen fiscaliteit, gebaseerd op een agrarisch domein. |
| Banrecht | Het recht van een heer of koning om bevelen te geven en sancties op te leggen. De usurpatie van het banrecht door lokale heren was een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van heerlijkheden en de verbrokkeling van de macht. |
| Immuniteit | Een juridisch principe dat de heerser of de abdij vrijstelde van bepaalde belastingen of de toegang van koninklijke of grafelijke ambtenaren beperkte tot hun domein. Dit droeg bij aan de zelfstandigheid en de uitbreiding van de macht van heerlijkheden. |
| Godsvredebeweging | Een sociale en religieuze beweging in de middeleeuwen die streefde naar het beperken van geweld en het bevorderen van vrede, vaak geïnitieerd door de kerk. Dit uitte zich in de Treuga Dei (godsbestand) en Pax Dei (vrede van God). |
| Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie | Een politieke entiteit in Centraal-Europa die bestond van de middeleeuwen tot 1806. Het kenmerkte zich door een gekozen keizer en een grote mate van interne versnippering, met talrijke vorstendommen, kerkelijke staten en vrije rijkssteden. |
| Keurvorsten | Een selecte groep prinsen binnen het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie die het recht hadden om de koning te kiezen, die vervolgens vaak tot keizer werd gekroond. Hun aantal en rol veranderden door de eeuwen heen, zoals vastgelegd in de Gouden Bulle van 1356. |
| Rijksdag | Een vergadering van de staten van het Heilige Roomse Rijk, die werd gebruikt om politieke en juridische zaken te bespreken. De Rijksdag was een van de eenheidselementen binnen het anders zo versnipperde rijk. |