Cover
Mulai sekarang gratis ZSO 7 fysiologie van de ademhaling.docx
Summary
# Fysiologie van de ademhaling
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de fundamentele processen van ademhaling, inclusief gasuitwisseling in de longen en weefsels, en de transportmechanismen van zuurstof en kooldioxide in het bloed.
## 1. Ademhaling en respiratie
Ademhaling verwijst naar het proces van in- en uitademen (ventilatie), terwijl respiratie het proces van gasuitwisseling over de alveolaire-capillaire membraan omvat. Deze membraan scheidt de lucht in de alveoli van het bloed in de longcapillairen. Zuurstofopname en kooldioxideafgifte over deze membraan gebeuren door diffusie. Zuurstof wordt efficiënt getransporteerd door hemoglobine in rode bloedcellen, aangezien het slecht oplosbaar is in plasma. Ademhaling is essentieel voor cellulaire activiteit, omdat cellen zuurstof nodig hebben en kooldioxide produceren als afvalstof, en het helpt bij het reguleren van de zuurgraad van het bloed.
Voor een optimale zuurstoftoevoer en kooldioxideafvoer moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn:
* Adequaat zuurstofaanbod via inademing en kooldioxideafvoer via uitademing.
* Normale longperfusie (bloedtoevoer naar de longcapillairen).
* Een diffusie-doorlatende alveolaire-capillaire membraan.
* Een normaal hemoglobinegehalte in het bloed.
* Voldoende systeemcirculatie naar alle weefsels.
### 1.1 Gasuitwisseling in de longen en weefsels
Gasuitwisseling, zowel in de longen (externe respiratie) als in de weefsels (interne respiratie), is gebaseerd op diffusie over partiële drukverschillen. Gassen bewegen van een gebied met hoge partiële druk naar een gebied met lage partiële druk.
#### 1.1.1 De principes van gasuitwisseling
Lucht is een mengsel van gassen, waarbij elk gas een eigen partiële druk uitoefent. De som van deze partiële drukken bepaalt de totale druk. De eenheid van druk die vaak wordt gebruikt is millimeter kwik (mmHg). Een partiële drukverschil is de drijvende kracht achter de diffusie van gassen. Zelfs stikstof, dat niet direct wordt gebruikt, diffundeert volgens dit principe.
De snelheid van diffusie wordt beïnvloed door:
* Het partiële drukverschil.
* De eigenschappen van het diffusiemembraan.
* Het totale oppervlak van het diffusiemembraan.
#### 1.1.2 Gasuitwisseling in de longen (externe respiratie)
Externe respiratie vindt plaats tussen de alveolaire lucht en het bloed in de longcapillairen.
* **Zuurstof:** De partiële druk van O$_2$ is hoger in de alveoli (ongeveer 100 mmHg) dan in het veneuze bloed dat de longen binnenkomt (ongeveer 40 mmHg). Hierdoor diffundeert O$_2$ van de alveoli naar het bloed.
* **Kooldioxide:** De partiële druk van CO$_2$ is hoger in het veneuze bloed (ongeveer 46 mmHg) dan in de alveoli (ongeveer 40 mmHg). Hierdoor diffundeert CO$_2$ van het bloed naar de alveoli om te worden uitgeademd.
#### 1.1.3 Gasuitwisseling in de weefsels (interne respiratie)
Interne respiratie vindt plaats tussen het bloed in de capillairen en de weefselcellen.
* **Zuurstof:** Het arteriële bloed dat de weefsels binnenkomt heeft een hoge O$_2$-partiële druk (ongeveer 100 mmHg), terwijl de weefselcellen, die continu zuurstof verbruiken, een lagere partiële druk hebben (ongeveer 40 mmHg). Hierdoor diffundeert O$_2$ van het bloed naar de weefselcellen.
* **Kooldioxide:** Weefselcellen produceren CO$_2$ als afvalproduct, wat resulteert in een hoge CO$_2$-partiële druk in de weefsels (ongeveer 46 mmHg). De partiële druk van CO$_2$ in het bloed dat de weefsels binnenkomt is lager (ongeveer 40 mmHg). Hierdoor diffundeert CO$_2$ van de weefsels naar het bloed voor transport.
> **Tip:** De tekening op Toledo illustreert de partiële drukken (pO$_2$ en pCO$_2$) in verschillende delen van de circulatie.
### 1.2 Gastransport in het bloed
#### 1.2.1 Zuurstoftransport
Zuurstof wordt in het bloed op twee manieren getransporteerd:
* **Opgelost in plasma:** Een klein percentage (ongeveer 1,5%) van de zuurstof lost direct op in het bloedplasma.
* **Gebonden aan hemoglobine:** Ongeveer 98,5% van de zuurstof is gebonden aan hemoglobine, een eiwit in rode bloedcellen. Elk hemoglobine-molecuul kan vier zuurstofmoleculen binden, wat resulteert in oxyhemoglobine (HbO$_2$). Deze binding geeft het bloed zijn helderrode kleur.
##### De zuurstof-dissociatiecurve
De zuurstof-dissociatiecurve toont de relatie tussen de partiële zuurstofdruk (pO$_2$) en de saturatie van hemoglobine met zuurstof.
* **In de longen:** Bij een hoge pO$_2$ (ongeveer 100 mmHg) is de curve relatief vlak, wat duidt op een hoge saturatie en sterke binding van zuurstof aan hemoglobine.
* **In de weefsels:** Naarmate de pO$_2$ daalt, wordt de curve steiler. Vanaf ongeveer 50-60 mmHg neemt de saturatie snel af, wat resulteert in een grotere afgifte van zuurstof aan de weefsels.
De ligging van de curve wordt beïnvloed door:
* **Zuurtegraad (pH):** Een lagere pH (zuurder milieu) verschuift de curve naar rechts, wat leidt tot snellere zuurstofafgifte aan weefsels die meer zuurstof nodig hebben (bv. tijdens inspanning).
* **pCO$_2$:** Een hogere pCO$_2$ verschuift de curve naar rechts.
* **Lichaamstemperatuur:** Een hogere temperatuur verschuift de curve naar rechts.
> **Bohr-effect:** Een toename van CO$_2$ leidt tot een verlaging van de affiniteit van hemoglobine voor O$_2$. Dit betekent dat hemoglobine gemakkelijker zuurstof afgeeft in weefsels met een hogere CO$_2$-concentratie, waar meer zuurstof nodig is.
Hemoglobine vertoont amfoteer gedrag, wat betekent dat het kan optreden als een buffer door H$^+$-ionen op te nemen in een zuur milieu en H$^+$-ionen af te geven in een basisch milieu. Dit draagt bij aan de pH-homeostase.
Cellulaire activiteit, zoals spiercontractie, produceert CO$_2$ als afvalstof. CO$_2$ reageert met water tot H$^+$ en HCO$_3^-$. Een toename van H$^+$ leidt tot een lagere pH (acidose), terwijl een afname van H$^+$ leidt tot een hogere pH (alkalose). De normale bloed-pH (ongeveer 7,4) wordt gehandhaafd door buffersystemen, waaronder de longen (CO$_2$-uitscheiding), nieren (H$^+$-uitscheiding) en eiwitten.
##### Klinische betekenis
Hemoglobine gebonden met zuurstof wordt oxyhemoglobine (rood), zonder zuurstof is het deoxyhemoglobine (minder rood). Een pO$_2$ lager dan 60 mmHg duidt op een zuurstoftekort (hypoxemie). Actieve weefsels met een hoger metabolisme verbruiken meer zuurstof, produceren meer CO$_2$, verlagen de pH en verhogen de temperatuur. Dit alles verlaagt de affiniteit van hemoglobine voor zuurstof, waardoor weefsels sneller extra zuurstof krijgen.
#### 1.2.2 Kooldioxidetransport
Kooldioxide wordt in het bloed op drie manieren getransporteerd:
* **Opgelost in plasma:** Ongeveer 7% van de CO$_2$ lost op in het plasma.
* **Als waterstofcarbonaat (HCO$_3^-$):** Ongeveer 70% van de CO$_2$ wordt getransporteerd als waterstofcarbonaat-ionen in het plasma. Dit proces vindt plaats in rode bloedcellen, waarbij CO$_2$ reageert met water tot koolzuur, dat dissocieert in H$^+$ en HCO$_3^-$.
* **Als carbaminohemoglobine (HbCO$_2$):** Ongeveer 23% van de CO$_2$ bindt zich aan hemoglobine in de rode bloedcellen.
**CO$_2$-transport van weefsels naar longen:**
1. **Perifere capillairen (weefsels):** CO$_2$ diffundeert vanuit weefselcellen naar het bloed.
* Een deel lost op in plasma.
* Een deel gaat rode bloedcellen binnen: bindt aan hemoglobine (HbCO$_2$) of reageert met water tot H$_2$CO$_3$.
* H$_2$CO$_3$ splitst in H$^+$ (gebonden door Hb) en HCO$_3^-$ (diffundeert naar plasma, bindt met Na$^+$ tot natriumbicarbonaat).
2. **Longcapillairen (longen):**
* CO$_2$ diffundeert uit plasma naar alveoli.
* In rode bloedcellen verschuift het evenwicht: CO$_2$ komt vrij uit H$^+$ en Hb, en HCO$_3^-$ keert terug in de RBC om opnieuw te reageren tot CO$_2$ en H$_2$O.
* Het CO$_2$ wordt vervolgens uitgeademd.
> **Tip:** Meer dan 90% van de CO$_2$ diffundeert naar de rode bloedcel. Een deel bindt aan Hb (23%), terwijl ongeveer 70% met water reageert en uiteindelijk via de longen wordt uitgescheiden. Dit proces draagt bij aan de pH-regulatie.
### 1.3 Factoren die de ademhaling beïnvloeden
Verschillende factoren beïnvloeden de ademhaling:
* **Longcompliantie:** De uitrekbaarheid van de longen. Lage compliantie vereist meer kracht voor ademhaling. Surfactant verlaagt de oppervlaktespanning in de alveoli en voorkomt dat ze inklappen.
* **Weerstand in de luchtwegen:** Diameter van de luchtwegen bepaalt de weerstand. Sympathische stimulatie (bv. adrenaline) veroorzaakt bronchodilatatie (lagere weerstand), terwijl parasympathische stimulatie bronchoconstrictie (hogere weerstand) veroorzaakt.
* **Ademhalingspatroon:** Dit omvat ademvolume (hoeveelheid lucht per ademhaling), ademfrequentie (ademhalingen per minuut) en ademminuutvolume (totale luchtverplaatsing per minuut).
* **Longvolumes en -capaciteiten:** Metingen zoals het dode ruimte volume (dat niet deelneemt aan gasuitwisseling) en vitale capaciteit geven inzicht in de longfunctie. De één-seconde waarde (FEV$_1$) en de Tiffeneau-index (FEV$_1$/VC) zijn belangrijke indicatoren voor dynamische longfunctie.
Inademen wordt veroorzaakt door contractie van ademhalingsspieren, wat leidt tot een groter borstkasvolume en een lagere druk. Uitademen is een passief proces dat wordt veroorzaakt door de elasticiteit van de longen.
### 1.4 Regulatie van de ademhaling
De ademhaling wordt gereguleerd op verschillende niveaus:
* **Plaatselijk:** Aanpassingen in de diameter van capillairen (perfusie) en bronchiolen (luchtstroom). Een stijgende CO$_2$ leidt bijvoorbeeld tot dilatatie van de bronchiolen.
* **Centraal (hersenstam):** Ademhalingscentra in de pons en medulla oblongata coördineren ademhalingsbewegingen. Deze centra ontvangen input van chemoreceptoren en mechanoreceptoren.
* **Hogere hersencentra:** Zorgen voor willekeurige controle (bv. adem inhouden) en onbewuste beïnvloeding door emoties.
Het inademingscentrum reguleert de ademhalingsspieren en luchtwegen. Het uitademingscentrum activeert spieren bij geforceerde ademhaling. De ademhalingscentra worden beïnvloed door:
* pCO$_2$ (belangrijkste prikkel)
* pH
* pO$_2$
* Temperatuur
* Pijn
* Emoties
Een normale ademhaling vereist een intact ademhalingscentrum, functionerende zenuwen, normale longen met adequate compliantie en surfactant, open luchtwegen met minimale weerstand, en goede longperfusie.
### 1.5 Longvolumes en capaciteiten
* **Ademvolume (Tidal Volume, TV):** volume van één ademhaling = 500 ml.
* **Alveolaire ventilatie:** Ongeveer 350 ml bereikt de alveoli en neemt deel aan gasuitwisseling.
* **Dode ruimte:** Ongeveer 150 ml blijft achter in de luchtwegen en neemt niet deel aan gasuitwisseling.
* **(Adem)minuutvolume (AMV):** Totale luchtvolume per minuut = ademvolume × ademfrequentie (bv. 500 ml/keer × 12 keer/min = 6 liter/min).
* **Inspiratoir reservevolume (IRV):** Extra hoeveelheid lucht die kan worden ingeademd na een normale inademing = 3300 ml.
* **Inspiratoire capaciteit (IC):** IRV + TV = 3800 ml.
* **Expiratoir reservevolume (ERV):** Extra hoeveelheid lucht die kan worden uitgeademd na een normale uitademing = 1000 ml.
* **Residuele volume (RV):** Volume dat achterblijft in de longen na volledige uitademing = 1200 ml.
* **Vitale capaciteit (VC):** IRV + TV + ERV = 4800 ml.
* **Totale longcapaciteit (TLC):** IRV + TV + ERV + RV = 6000 ml.
### 1.6 Longfunctietesten
Longfunctietesten, zoals gemeten met een spirometer, evalueren de statische longvolumes en -capaciteiten, wat inzicht geeft in de algemene longfunctie. Hierbij is kracht belangrijk, niet snelheid.
---
# Factoren die de ademhaling beïnvloeden en regulatie
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de factoren die de ademhaling beïnvloeden en de regulatie ervan, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2 Factoren die de ademhaling beïnvloeden en regulatie
Dit onderdeel gaat in op de mechanische eigenschappen van de longen en luchtwegen die de ademhalingsfunctie beïnvloeden, alsook de zenuwsturing en chemische factoren die de ademhalingssnelheid en -diepte reguleren.
### 2.1 Factoren die de ademhalingsmechanica beïnvloeden
De efficiëntie van de ademhaling wordt bepaald door de mechanische eigenschappen van de longen en luchtwegen.
#### 2.1.1 Longcompliantie
Longcompliantie verwijst naar de mate waarin de longen rekbaar zijn.
* **Definitie:** De uitrekbaarheid van de longen.
* **Impact:** Een lage longcompliantie (stijve longen) vereist meer inspanning van de ademhalingsspieren om een bepaald ademvolume te bereiken.
* **Rol van surfactant:** Surfactant is een stof die de alveoli bekleedt. Het verlaagt de oppervlaktespanning binnen de alveoli, wat essentieel is om te voorkomen dat de alveoli bij het uitademen volledig inklappen. Dit maakt ademen makkelijker.
* **Klinische relevantie:** Gebrek aan surfactant, zoals bij vroeggeboorte, kan leiden tot ernstige ademhalingsproblemen doordat de alveoli dichtklappen en gasuitwisseling onmogelijk wordt.
#### 2.1.2 Weerstand in de luchtwegen
De weerstand die lucht ondervindt tijdens de passage door de luchtwegen beïnvloedt de ademhalingsinspanning.
* **Beïnvloedende factoren:** De belangrijkste factor is de diameter van de luchtwegen.
* **Gladde spiercontractie:** De diameter van de bronchiolen kan worden aangepast door de contractietoestand van de gladde spieren in hun wanden.
* **Sympathische stimulatie (orthosympathisch):** Dit leidt tot **bronchodilatatie** (verwijding van de luchtwegen) en daardoor tot een **lagere luchtwegweerstand**. Dit wordt geassocieerd met de "fight or flight" respons.
* **Parasympathische stimulatie (parasympathisch):** Dit leidt tot **bronchoconstrictie** (vernauwing van de luchtwegen) en daardoor tot een **hogere luchtwegweerstand**. Dit wordt geassocieerd met rusttoestanden.
* **Algemene regel:** Hoe kleiner de diameter van de luchtweg, hoe groter de weerstand.
#### 2.1.3 Ademhalingspatroon en Longvolumes
Het ademhalingspatroon, gedefinieerd door ademvolume, frequentie en minuutvolume, samen met specifieke longvolumes en -capaciteiten, geeft inzicht in de effectiviteit van de ademhaling.
* **Ademvolume (Tidal Volume, TV):** Het volume lucht dat bij één normale in- of uitademing wordt verplaatst.
* Gemiddelde waarde: circa 0,5 liter (500 ml).
* **Alveolaire ventilatie:** Het deel van het ademvolume dat daadwerkelijk de alveoli bereikt en deelneemt aan gasuitwisseling.
* Gemiddelde waarde: circa 350 ml per ademhaling (500 ml TV - 150 ml dode ruimte).
* **Dode ruimte (Anatomische dode ruimte):** Het volume lucht dat in de luchtwegen (van neus tot bronchiolen) blijft dat niet deelneemt aan gasuitwisseling.
* Gemiddelde waarde: circa 150 ml.
* **Ademfrequentie (AF):** Het aantal ademhalingen per minuut.
* Normale waarde: circa 12 ademhalingen per minuut.
* **Ademminuutvolume (AMV):** Het totale volume lucht dat per minuut wordt verplaatst.
* Formule: $AMV = TV \times AF$.
* Gemiddelde waarde: circa 6 liter per minuut (500 ml/ademhaling * 12 ademhalingen/minuut).
* **Inspiratoir reservevolume (IRV):** De extra hoeveelheid lucht die na een normale inademing maximaal kan worden ingeademd.
* Gemiddelde waarde: circa 3300 ml.
* **Inspiratoire capaciteit (IC):** Het totale volume lucht dat na een normale uitademing maximaal kan worden ingeademd.
* Formule: $IC = TV + IRV$.
* Gemiddelde waarde: circa 3800 ml.
* **Expiratoir reservevolume (ERV):** De extra hoeveelheid lucht die na een normale uitademing maximaal kan worden uitgeademd.
* Gemiddelde waarde: circa 1000 ml.
* **Residueel volume (RV):** Het volume lucht dat in de longen achterblijft na een maximale uitademing.
* Gemiddelde waarde: circa 1200 ml.
* **Vitale capaciteit (VC):** Het maximale volume lucht dat na een maximale inademing maximaal kan worden uitgeademd.
* Formule: $VC = IRV + TV + ERV$.
* Gemiddelde waarde: circa 4800 ml.
* **Totale longcapaciteit (TLC):** Het totale volume lucht dat de longen kunnen bevatten na een maximale inademing.
* Formule: $TLC = IRV + TV + ERV + RV$.
* Gemiddelde waarde: circa 6000 ml.
> **Tip:** Longfunctietesten, zoals met een spirometer, meten deze longvolumes en -capaciteiten om de statische longfunctie te beoordelen. Hierbij is kracht belangrijker dan snelheid.
### 2.2 Regulatie van de ademhaling
De ademhalingsfunctie wordt gecoördineerd gereguleerd door zowel centrale als lokale mechanismen.
#### 2.2.1 Centraal zenuwstelsel
De ademhalingscentra in de hersenstam spelen een cruciale rol in de automatische regulatie van de ademhaling.
* **Locatie:** Ademhalingscentra bevinden zich in de pons en de medulla oblongata in de hersenstam.
* **Functie:** Deze centra coördineren de ritmische ademhalingsbewegingen door signalen te sturen naar de ademhalingsspieren.
* **Ademhalingscentra:**
* **Inademingscentrum (inspiratoire centrum):** Dit centrum is primair verantwoordelijk voor het genereren van het ademhalingsritme en de zenuwstimulatie van de inademingsspieren. Het stuurt zowel de willekeurige bezenuwing van de ademhalingsspieren als de autonome bezenuwing van de luchtwegen.
* **Uitademingscentrum (expiratoire centrum):** Dit centrum wordt actief tijdens geforceerde ademhaling om de uitademingsspieren te activeren.
* **Input:** De ademhalingscentra ontvangen continu informatie van:
* **Chemoreceptoren:** Gevoelig voor veranderingen in de gassamenstelling (zoals $pO_2$, $pCO_2$) en pH van het bloed.
* **Mechanoreceptoren:** Gevoelig voor rek in de longen en luchtwegen.
* **Hogere centra in de hersenen:** Deze maken willekeurige controle mogelijk (zoals adem inhouden) en onbewuste beïnvloeding door emoties.
#### 2.2.2 Chemische regulatie
De gassamenstelling van het bloed en de pH zijn de belangrijkste chemische factoren die de ademhalingsregulatie beïnvloeden.
* **Belangrijkste prikkel:** De partiële koolstofdioxidedruk ($pCO_2$) in het bloed is de meest gevoelige en belangrijkste prikkel voor de ademhalingscentra.
* Een verhoging van $pCO_2$ leidt tot een verhoogde ademhalingsfrequentie en -diepte om overtollige $CO_2$ af te voeren.
* **Andere chemische factoren:**
* **pH:** Een daling van de pH (verzuring) leidt tot een stimulatie van de ademhaling.
* **Partiële zuurstofdruk ($pO_2$):** Een significante daling van $pO_2$ kan ook de ademhaling stimuleren, hoewel dit een minder gevoelige prikkel is dan $pCO_2$.
* **Temperatuur:** Veranderingen in lichaamstemperatuur kunnen de ademhalingssnelheid beïnvloeden.
* **Pijn en emoties:** Deze kunnen ook het ademhalingspatroon beïnvloeden.
#### 2.2.3 Lokale regulatie
Naast de centrale regulatie zijn er ook lokale aanpassingen die de ademhalingsfunctie optimaliseren.
* **Luchtwegdiameter:** Een stijgende $pCO_2$ in de alveoli kan leiden tot **dilatatie van de bronchiolen**, wat de luchtwegweerstand verlaagt en de luchtstroom verhoogt naar de gebieden waar meer ventilatie nodig is.
* **Capillaire diameter (longperfusie):** Lokale factoren kunnen de diameter van de longcapillairen beïnvloeden om de doorbloeding af te stemmen op de lokale gasuitwisseling. Een betere match tussen ventilatie en perfusie in de longen is essentieel voor efficiënte gasuitwisseling.
> **Tip:** Een normale ademhaling vereist een intact ademhalingscentrum, goed functionerende zenuwen, normale longen met adequate compliantie en surfactant, open luchtwegen met minimale weerstand, en een goede bloedtoevoer naar de alveoli (perfusie).
### 2.3 Invloed van hemoglobine op zuurstoftransport en de dissociatiecurve
De affiniteit van hemoglobine voor zuurstof, die wordt weergegeven door de zuurstof-dissociatiecurve, is cruciaal voor de effectieve levering van zuurstof aan de weefsels.
#### 2.3.1 De zuurstof-dissociatiecurve
Deze curve illustreert de relatie tussen de partiële zuurstofdruk ($pO_2$) en de verzadiging van hemoglobine met zuurstof (saturatie, $SO_2$).
* **In de longen:** Bij een hoge $pO_2$ (ongeveer 100 mmHg in de alveoli) is de curve relatief vlak. Hemoglobine is hierdoor al grotendeels verzadigd met zuurstof, wat wijst op een sterke binding in de longen.
* **In de weefsels:** Naarmate het bloed door de weefsels stroomt en de $pO_2$ daalt (door zuurstofverbruik door de cellen), wordt de curve steiler. Vanaf een $pO_2$ van ongeveer 50-60 mmHg neemt de zuurstofsaturatie van hemoglobine snel af. Dit resulteert in een grotere afgifte van zuurstof door hemoglobine aan de weefsels.
#### 2.3.2 Factoren die de zuurstof-dissociatiecurve beïnvloeden
Verschillende factoren kunnen de affiniteit van hemoglobine voor zuurstof veranderen, waardoor de curve verschuift:
* **Temperatuur:**
* **Stijgende temperatuur:** De curve verschuift naar rechts. Hemoglobine heeft een **lagere affiniteit** voor zuurstof en geeft deze **makkelijker af** aan de weefsels. Dit is gunstig in actieve weefsels die meer zuurstof nodig hebben en warmte produceren.
* **Dalende temperatuur:** De curve verschuift naar links. Hemoglobine heeft een **hogere affiniteit** voor zuurstof en neemt deze makkelijker op, maar geeft hem ook minder makkelijk af.
* **Partiële koolstofdioxidedruk ($pCO_2$):**
* **Hoge $pCO_2$:** De curve verschuift naar rechts. Hemoglobine **staat zuurstof makkelijker af**. Dit wordt ook wel het **Bohr-effect** genoemd. In weefsels waar veel $CO_2$ wordt geproduceerd door metabolisme, is meer zuurstof nodig, en dit mechanisme faciliteert de zuurstofafgifte.
* **Lage $pCO_2$:** De curve verschuift naar links. Hemoglobine **bindt zuurstof sterker**.
* **Zuurtegraad (pH):**
* **Lage pH (zure omgeving):** De curve verschuift naar rechts. Hemoglobine **staat zuurstof makkelijker af**. Dit is wederom gerelateerd aan het Bohr-effect; verzuring door $CO_2$ of andere metabole processen stimuleert zuurstofafgifte.
* **Hoge pH (basische omgeving):** De curve verschuift naar links. Hemoglobine **bindt zuurstof sterker**.
* **Hoeveelheid $O_2$:** Dit is de variabele op de x-as van de curve. Hogere $pO_2$ leidt tot hogere saturatie (tot het maximum), lagere $pO_2$ leidt tot lagere saturatie en dus meer zuurstofafgifte.
> **Tip:** Het Bohr-effect is een fundamenteel mechanisme dat ervoor zorgt dat zuurstof efficiënt wordt afgegeven aan weefsels die het het meest nodig hebben, zoals actieve spieren die meer $CO_2$ produceren en een lagere pH hebben.
#### 2.3.3 Amfoteer gedrag van eiwitten en pH-regulatie
Eiwitten, waaronder hemoglobine, kunnen als buffermoleculen fungeren en spelen zo een rol in het handhaven van de pH-homeostase.
* **Amfoteer gedrag:** Eiwitten bestaan uit aminozuren die geladen of neutraal kunnen zijn. Ze kunnen waterstofionen ($H^+$) opnemen in een zuur milieu (en zo de pH doen stijgen) en waterstofionen afgeven in een basisch milieu (en zo de pH doen dalen).
* **Rol bij metabolisme:** Celactiviteit produceert $CO_2$. $CO_2$ reageert met water en vormt $H^+$ en bicarbonaat ($HCO_3^-$). Een toename van $H^+$ leidt tot verzuring (lagere pH, acidose).
* **pH-homeostase:** Het lichaam handhaaft een normale bloed-pH van ongeveer 7,4 via buffersystemen (zoals eiwitten en hemoglobine), de longen (uitscheiding van $CO_2$) en de nieren (uitscheiding van $H^+$).
### 2.4 Gastransport in het bloed
Zowel zuurstof als kooldioxide worden getransporteerd via het bloed.
#### 2.4.1 Zuurstoftransport
Zuurstof wordt op twee manieren door het bloed getransporteerd:
1. **Opgelost in plasma:** Een klein percentage (ongeveer 1,5%) van de zuurstof is fysiek opgelost in het bloedplasma.
2. **Gebonden aan hemoglobine:** Het overgrote deel (ongeveer 98,5%) van de zuurstof is gebonden aan hemoglobine in de rode bloedcellen (erytrocyten). Elk hemoglobine-molecuul kan tot vier zuurstofmoleculen binden, wat leidt tot de vorming van oxyhemoglobine ($HbO_2$).
#### 2.4.2 Kooldioxidetransport
Kooldioxide, een afvalproduct van het celmetabolisme, wordt op drie manieren door het bloed getransporteerd:
1. **Opgelost in plasma:** Ongeveer 7% van de $CO_2$ is opgelost in het plasma.
2. **Als waterstofcarbonaat-ionen ($HCO_3^-$):** Ongeveer 70% van de $CO_2$ wordt getransporteerd als bicarbonaat-ionen in het plasma. Dit proces begint met de reactie van $CO_2$ met water in de rode bloedcellen om koolzuur ($H_2CO_3$) te vormen, dat vervolgens dissocieert in waterstofionen ($H^+$) en bicarbonaat-ionen ($HCO_3^-$). De $HCO_3^-$ diffundeert naar het plasma.
3. **Als carbaminohemoglobine ($HbCO_2$):** Ongeveer 23% van de $CO_2$ bindt zich direct aan hemoglobine in de rode bloedcellen.
> **Tip:** Het transport van $CO_2$ als bicarbonaat-ionen is een belangrijk buffermechanisme dat helpt de pH van het bloed te stabiliseren, aangezien de vorming van $H^+$ tijdens dit proces wordt gebufferd door hemoglobine. In de longen verschuift dit evenwicht omgekeerd, waardoor $CO_2$ vrijkomt en kan worden uitgeademd.
> **Example:** In de weefsels, waar $CO_2$ wordt geproduceerd, diffundeert $CO_2$ de rode bloedcel in. Daar reageert het met water en vormt $H^+$ en $HCO_3^-$. Het $H^+$ wordt gebonden door hemoglobine, terwijl de $HCO_3^-$ naar het plasma diffundeert. In de longen, waar de $pCO_2$ lager is, diffundeert $CO_2$ uit het bloed. Het evenwicht in de rode bloedcellen verschuift: $HCO_3^-$ keert terug, bindt zich met $H^+$ om koolzuur te vormen, dat vervolgens weer splitst in $CO_2$ en $H_2O$. De $CO_2$ diffundeert vervolgens naar de alveoli om te worden uitgeademd. Dit chemische proces is essentieel voor zowel $CO_2$-afvoer als pH-regulatie.
---
# Longvolumes en capaciteiten en longfunctietesten
Dit onderdeel belicht de kwantitatieve metingen van de ademhalingsfunctie, inclusief diverse longvolumes en capaciteiten, en de methoden die gebruikt worden om deze te meten.
### 3.1 Longvolumes en -capaciteiten
Longvolumes en -capaciteiten bieden inzicht in de hoeveelheid lucht die de longen kunnen bevatten en verplaatsen, wat essentieel is voor het beoordelen van de longfunctie.
#### 3.1.1 Basisbegrippen
* **Ademvolume of tidal volume (TV)**: Het volume lucht dat bij een normale, rustige ademhaling wordt in- of uitgeademd. De gemiddelde waarde is ongeveer 500 milliliter per ademhaling.
* **Alveolaire ventilatie**: Het volume lucht dat daadwerkelijk de alveoli bereikt per ademhaling en dus deelneemt aan gasuitwisseling. Dit is het ademvolume minus het volume in de dode ruimte. Ongeveer 350 milliliter van het tidal volume bereikt de alveoli.
* **Dode ruimte**: Het volume in de luchtwegen (zoals de neusholte, farynx, larynx, trachea en bronchiën) waar geen gasuitwisseling plaatsvindt. Ongeveer 150 milliliter van het tidal volume blijft achter in de dode ruimte.
* **Ademfrequentie (AF)**: Het aantal ademhalingen per minuut. Een normale waarde is ongeveer 12 ademhalingen per minuut.
* **(Adem)minuutvolume (AMV)**: Het totale luchtvolume dat per minuut wordt verplaatst. Het wordt berekend als:
$$ \text{AMV} = \text{TV} \times \text{AF} $$
Een typische waarde is ongeveer 6 liter per minuut (500 ml/ademhaling $\times$ 12 ademhalingen/minuut).
#### 3.1.2 Verdere longvolumes en -capaciteiten
* **Inspiratoir reservevolume (IRV)**: De extra hoeveelheid lucht die na een normale inademing nog kan worden ingeademd. Deze waarde bedraagt ongeveer 3300 milliliter.
* **Inspiratoire capaciteit (IC)**: De totale hoeveelheid lucht die na een normale uitademing maximaal kan worden ingeademd.
$$ \text{IC} = \text{TV} + \text{IRV} $$
Dit is ongeveer 3800 milliliter (500 ml + 3300 ml).
* **Expiratoir reservevolume (ERV)**: De extra hoeveelheid lucht die na een normale uitademing nog kan worden uitgeademd. Deze waarde is ongeveer 1000 milliliter.
* **Residuele volume (RV)**: Het volume lucht dat na een maximale uitademing in de longen achterblijft. Dit volume is essentieel om te voorkomen dat de alveoli inklappen. De waarde is ongeveer 1200 milliliter.
* **Vitale capaciteit (VC)**: De maximale hoeveelheid lucht die na een maximale inademing geforceerd kan worden uitgeademd. Dit is de som van het ademvolume, het inspiratoire reservevolume en het expiratoire reservevolume.
$$ \text{VC} = \text{TV} + \text{IRV} + \text{ERV} $$
Dit is ongeveer 4800 milliliter (500 ml + 3300 ml + 1000 ml).
* **Totale longcapaciteit (TLC)**: Het totale volume lucht dat de longen kunnen bevatten na een maximale inademing. Dit is de som van alle longvolumes.
$$ \text{TLC} = \text{TV} + \text{IRV} + \text{ERV} + \text{RV} $$
Dit is ongeveer 6000 milliliter (4800 ml + 1200 ml).
### 3.2 Longfunctietesten
Longfunctietesten, zoals die met een spirometer, worden gebruikt om de longvolumes en -capaciteiten te meten en daarmee de algemene longfunctie te beoordelen. Deze testen meten voornamelijk de statische longvolumes, waarbij de kracht en hoeveelheid luchtverplaatsing belangrijk zijn, in tegenstelling tot de snelheid waarmee dit gebeurt.
> **Tip:** Het residuele volume (RV) kan niet direct gemeten worden met een standaard spirometer. Hiervoor zijn andere technieken nodig, zoals de heliumverdunningsmethode of de bodyplethysmografie.
#### 3.2.1 Dynamische longfunctie parameters
Naast statische volumes zijn er ook dynamische parameters die belangrijk zijn voor de beoordeling van de ademhalingsfunctie.
* **Forced Expiratory Volume in 1 second ($\text{FEV}_1$)**: Het volume lucht dat geforceerd kan worden uitgeademd in de eerste seconde na een maximale inademing.
* **Tiffeneau-index (of FEV1/VC-ratio)**: De verhouding tussen het $\text{FEV}_1$ en de vitale capaciteit (VC).
$$ \text{Tiffeneau-index} = \frac{\text{FEV}_1}{\text{VC}} $$
Deze index is een belangrijke indicator voor obstructieve longziekten, waarbij de luchtwegweerstand verhoogd is. Een lage Tiffeneau-index suggereert een obstructief probleem.
> **Tip:** Een lage longcompliantie (stijve longen) vereist meer inspanning voor ademhaling. Surfactant speelt een cruciale rol bij het verlagen van de oppervlaktespanning in de alveoli en voorkomt inklappen.
> **Tip:** De weerstand in de luchtwegen wordt beïnvloed door de diameter, die kan variëren door de contractietoestand van de gladde spieren. Sympathische stimulatie (bv. door adrenaline) leidt tot bronchodilatatie en verminderde weerstand, terwijl parasympathische stimulatie bronchoconstrictie veroorzaakt en de weerstand verhoogt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ademhaling | Het proces van in- en uitademen, ook wel ventilatie genoemd, dat zorgt voor de aanvoer van zuurstof en de afvoer van kooldioxide. |
| Respiratie | Het proces van gasuitwisseling dat plaatsvindt over de alveolaire-capillaire membraan in de longen, waarbij zuurstof wordt opgenomen in het bloed en kooldioxide wordt afgegeven. |
| Alveolaire-capillaire membraan | De dunne scheidingswand tussen de lucht in de longblaasjes (alveolen) en het bloed in de longcapillairen, essentieel voor de diffusie van gassen. |
| Diffusie | Het natuurkundige proces waarbij gassen zich verplaatsen van een gebied met een hogere partiële druk naar een gebied met een lagere partiële druk, totdat een evenwicht is bereikt. |
| Partiële druk | De druk die een individueel gas uitoefent binnen een mengsel van gassen, zoals lucht. Dit is de drijvende kracht achter gasuitwisseling. |
| Hemoglobine | Een eiwit dat zich in de rode bloedcellen bevindt en verantwoordelijk is voor het binden en transporteren van zuurstof van de longen naar de weefsels. |
| Oxyhemoglobine | Hemoglobine dat gebonden is met zuurstof, wat resulteert in een helderrode kleur van het bloed in arteriën. |
| Deoxyhemoglobine | Hemoglobine dat geen zuurstof gebonden heeft en een minder rode kleur heeft. |
| Zuurstof-dissociatiecurve | Een grafische weergave die de relatie toont tussen de partiële zuurstofdruk (pO2) en de verzadiging van hemoglobine met zuurstof (SO2). |
| Bohr-effect | Het fenomeen waarbij de affiniteit van hemoglobine voor zuurstof afneemt bij een lagere pH (hogere zuurgraad) en een hogere pCO2, wat leidt tot een makkelijkere afgifte van zuurstof aan weefsels. |
| Amfoteer gedrag | Het vermogen van een eiwit, zoals hemoglobine, om zowel als een zuur als een base te reageren, afhankelijk van de pH van de omgeving. |
| Homeostase | Het vermogen van een organisme om de interne omstandigheden, zoals de pH van het bloed, stabiel te houden ondanks veranderingen in de externe omgeving. |
| Longcompliantie | De mate waarin de longen kunnen uitrekken en samentrekken tijdens de ademhaling; een hoge compliantie betekent dat de longen makkelijk uitzetten. |
| Surfactant | Een stof die de oppervlaktespanning in de alveoli verlaagt, waardoor ze minder snel inklappen en gasuitwisseling wordt vergemakkelijkt. |
| Ademhalingscentra | Specifieke gebieden in de hersenstam (pons en medulla oblongata) die de coördinatie en regulatie van de ademhalingsbewegingen controleren. |
| Ademvolume (tidal volume) | Het volume lucht dat bij elke normale in- en uitademing wordt verplaatst. |
| Ademminuutvolume (AMV) | Het totale volume lucht dat per minuut wordt verplaatst tijdens de ademhaling; berekend als ademvolume vermenigvuldigd met de ademfrequentie. |
| Dode ruimte | Het deel van de luchtwegen waar geen gasuitwisseling plaatsvindt, maar waar lucht wel doorheen stroomt tijdens de ademhaling. |
| Vitale capaciteit | De maximale hoeveelheid lucht die een persoon na een maximale inademing geforceerd kan uitademen. |