Cover
Mulai sekarang gratis *1) Nierfysiologie .pdf
Summary
# Functies en uitscheiding door de nier
De nieren vervullen zes cruciale functies: de uitscheiding van afvalstoffen, de productie van hormonen, en de homeostatische regulatie van pH, osmolariteit, extracellulair volume en bloeddruk, en de ionenbalans [1](#page=1).
### 1.1 Uitscheiding van afvalstoffen
De nieren elimineren metabole afbraakproducten en lichaamsvreemde stoffen via de urine. Belangrijke afvalstoffen zijn ureum, creatinine en urinezuur [1](#page=1).
* **Ureum:** Een afvalstof van eiwitmetabolisme. Ophoping kan leiden tot jeuk door neerslag in de huid [1](#page=1).
* **Urinezuur:** Een afvalstof van purines. Ophoping kan leiden tot jicht [1](#page=1).
* **Creatinine:** Geeft een beeld van de omzetting van spierweefsel en wordt dagelijks ververst, wat informatie geeft over de spiermassa en de mate waarin deze door de nieren wordt opgeruimd. Het is een marker die iets zegt over de nierfunctie [1](#page=1).
* **Andere uitgescheiden stoffen:** Urobilinogeen, geneesmiddelen, endogene hormonen (zoals insuline), en andere stoffen zoals sacharine en benzoaat [1](#page=1).
### 1.2 Productie van hormonen
De nieren produceren drie belangrijke hormonen [1](#page=1):
* **Erytropoëtine (EPO):** Stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg [1](#page=1).
* **Renine:** Initieert het renine-angiotensine-aldosterone systeem (RAAS), dat betrokken is bij de regulatie van de zoutbalans en bloeddruk [1](#page=1).
* **1$\alpha$-hydroxylase:** Dit enzym zet 25-hydroxyvitamine D (aangemaakt in de lever) om in de actieve vorm, 1,25-dihydroxyvitamine D (calcitriol). De actieve vorm kan calcium uit de darm opnemen, wat de calciumbalans regelt. Zonder actieve vitamine D ontstaat hypocalciëmie omdat calcium niet goed uit de darmen wordt opgenomen. De bijschildklier speelt ook een rol in de snelle regulatie van calciumspiegels [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.3 Homeostase van pH
De pH van het plasma wordt constant gehouden tussen 7,38 en 7,42 door twee systemen: het metabole systeem en het ademhalingssysteem. Wanneer de zuurgraad toeneemt, scheiden de nieren overtollig waterstofionen (H+) uit en proberen ze bicarbonaat (HCO3-) vast te houden. Hoewel de nieren een belangrijke rol spelen, werken ze trager dan de longen bij het corrigeren van pH-afwijkingen (uren/dagen voor nieren, directer voor longen via hyperventilatie) [2](#page=2).
* **Zuurbase verstoringen:** Voorbeelden zijn keto-acidose (bij te weinig suikerinname bij diabetici) en lactaat-acidose (bij zware inspanning), waarbij veel H+ vrijkomt in het lichaam. Braken kan leiden tot metabole acidose doordat maagzuur (H+) verloren gaat, wat de secretie, de bicarbonaatreserve en de ademhaling beïnvloedt [2](#page=2).
### 1.4 Regulatie van osmolariteit
Osmolariteit verwijst naar de 'tonus' of spanning van opgeloste deeltjes in het extracellulair vocht (ECV), uitgedrukt in milliosmol per liter plasma (mOsm/L). Osmolaliteit wordt uitgedrukt in mOsm per kilogram water. Toniciteit is de concentratie van osmotisch actieve deeltjes per eenheid oplosmiddel. Een hoge osmolariteit trekt water aan, terwijl een lage osmolariteit dit niet doet [3](#page=3).
De nieren houden de osmolariteit van het plasma constant (ongeveer 280 mOsM), voornamelijk bepaald door de concentraties van natrium (Na+) en, in mindere mate, glucose en ureum. De effectieve osmolariteit, die de waterbeweging tussen compartimenten bepaalt, wordt berekend als [3](#page=3):
$$ \text{Effectieve Osm} = [\text{Na}^+] \times 2 + [\text{glucose}] $$
Natrium draagt significant bij aan de effectieve osmolaliteit, terwijl ureum hier geen invloed op heeft. Water zal de cel doen zwellen of krimpen afhankelijk van de toniciteitsvariaties in het intracellulaire (IC) of extracellulaire (EC) compartiment [3](#page=3).
#### 1.4.1 Toediening van oplossingen aan het extracellulair volume
Afhankelijk van de permeabiliteit van een stof en de toniciteit van de oplossing, zal deze zich anders verdelen in de lichaamscompartimenten [3](#page=3):
* **Onveranderde toniciteit (permeabele stoffen):** Deze stoffen verspreiden zich gelijkmatig over de extracellulaire en intracellulaire compartimenten. Voorbeelden zijn ureum, ethanol, methanol en ethyleenglycol [3](#page=3).
* **Gestegen toniciteit (niet-permeabele stoffen):** Deze stoffen beperken zich tot één compartiment en trekken daar water aan, wat de toniciteit beïnvloedt. Voorbeelden zijn natrium, glucose, sorbitol en mannitol [3](#page=3).
### 1.5 Regulatie van extracellulair volume en bloeddruk
Factoren die de gemiddelde arteriële bloeddruk (Mean Arterial Pressure, MAP) beïnvloeden, zijn onder meer het bloedvolume, dat gereguleerd kan worden door vochtinname. Braken en diarree kunnen leiden tot volumeverlies. Het hartdebiet, bepaald door slagvolume en hartritme, en de perifere weerstand zijn ook belangrijke determinanten van de bloeddruk [3](#page=3).
$$ \text{MAP} = \text{DBP} + \frac{1}{3}(\text{SBP} - \text{DBP}) $$
### 1.6 Behoud van ionenbalans
De uitscheiding van ionen in de urine wordt continu bijgestuurd door de nieren, afhankelijk van de inname en de noodzaak om concentraties op peil te houden [4](#page=4).
* **Natrium (Na+):** Het belangrijkste elektrolyt voor de regulatie van extracellulair vocht en osmolariteit [4](#page=4).
* **Kalium (K+) en Calcium (Ca++):** Deze ionen worden ook nauwkeurig door de nier gereguleerd [4](#page=4).
* Te hoog kalium kan leiden tot ritmestoornissen [4](#page=4).
* Te laag kalium kan spierzwakte veroorzaken [4](#page=4).
* Te hoog calcium kan dehydratie veroorzaken [4](#page=4).
* Te laag calcium kan leiden tot irritabiliteit van het zenuwstelsel (tetanie) [4](#page=4).
* **Hoge balans:** Vasthouden van water en zout kan leiden tot oedeem [4](#page=4).
### 1.7 De functionele eenheid van de nier: het nefron
De nier bestaat uit een cortex (buitenste gedeelte) en een medulla (binnenste gedeelte) met buisstructuren. Elk nefron begint met een glomerulus (een filter) dat overgaat in een tubulair systeem. De verzamelbuizen monden uit in de papil [4](#page=4).
#### 1.7.1 Reservecapaciteit van de nieren
Nieren beschikken over ongeveer 10⁶ glomeruli en hebben een aanzienlijke reservecapaciteit. Serum creatinine begint pas te stijgen wanneer de nierfunctie (GFR) met 50% is afgenomen. Homeostase wordt pas verstoord wanneer ongeveer 75% van de nierfunctie verloren is gegaan [4](#page=4).
#### 1.7.2 Doorbloeding van de nier
De nier wordt doorbloed via arteriolen die een netwerk van capillaire kluwens vormen (de glomeruli). De proximale tubulus gaat over in de lus van Henle [4](#page=4).
#### 1.7.3 Werking van het nefron
Het nefron voert vier hoofdprocessen uit: filtratie, reabsorptie, secretie en excretie [4](#page=4).
---
# De structuur en werking van het nefron
Het nefron is de functionele eenheid van de nier, verantwoordelijk voor het filteren van bloed en het produceren van urine door middel van filtratie, reabsorptie, secretie en excretie [4](#page=4).
### 2.1 Algemene anatomie en functie van het nefron
De nier bestaat uit een cortex (buitenste gedeelte) en medulla (binnenste gedeelte). Elk nefron is een buisstructuur die begint met een glomerulus, een klein zeeffiltertje. De nieren beschikken over ongeveer 10⁶ glomeruli en hebben een aanzienlijke reservecapaciteit. Serum creatinine stijgt pas als de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) met 50% is afgenomen, en homeostase wordt pas verstoord bij een verlies van ongeveer 75% van de nierfunctie. De belangrijkste processen die in het nefron plaatsvinden zijn filtratie, reabsorptie, secretie en excretie [4](#page=4).
### 2.2 De vier kernprocessen van het nefron
#### 2.2.1 Filtratie
Filtratie is het proces waarbij vloeistof en opgeloste stoffen uit het bloed worden geperst in de ruimte van Bowman. Dagelijks wordt ongeveer 180 liter vloeistof gefilterd [5](#page=5) [6](#page=6).
**Filtratiefractie:** Slechts 20% van het plasma dat de glomerulus passeert, wordt gefilterd; de overige 80% stroomt onveranderd door. Minder dan 1% van het gefilterde volume wordt uiteindelijk als urine uitgescheiden [5](#page=5).
**Glomerulaire filtratiebarrière:** Deze barrière, bestaande uit endotheelcellen, de glomerulaire basaalmembraan (GBM) en slit-diaphragms, laat zouten en kleine eiwitten door naar de urinewegen, maar houdt grotere eiwitten en bloedcellen tegen [6](#page=6).
**Glomerulaire filtratiesnelheid (GFR):** De GFR wordt beïnvloed door de netto filtratiedruk en autoregulatiemechanismen [6](#page=6).
De netto filtratiedruk wordt berekend als:
$$ \text{Netto filtratiedruk} = P_H - \pi - P_{\text{fluid}} $$
Hierin is:
* $P_H$ de hydrostatische druk (bloeddruk) in de glomerulaire capillairen, ongeveer 55 mmHg [6](#page=6).
* $\pi$ de colloïd osmotische drukgradiënt door eiwitten in plasma, ongeveer 30 mmHg [6](#page=6).
* $P_{\text{fluid}}$ de vloeistofdruk in het kapsel van Bowman, ongeveer 15 mmHg [6](#page=6).
De netto filtratiedruk is dus $55 - 30 - 15 = 10$ mmHg [6](#page=6).
De GFR wordt ook beïnvloed door de filtratiecoëfficiënt, die het beschikbare oppervlak van de glomerulaire capillairen en de permeabiliteit van de barrière omvat [6](#page=6).
#### 2.2.2 Reabsorptie
Reabsorptie is het proces waarbij nuttige stoffen uit het filtraat terug in het bloed worden opgenomen. Aan het begin van de lus van Henle wordt dagelijks ongeveer 54 liter vloeistof gereabsorbeerd. Aan het einde van de lus van Henle is dit volume gereduceerd tot ongeveer 18 liter. De osmolariteit van het filtraat verandert significant tijdens dit proces [5](#page=5).
#### 2.2.3 Secretie
Secretie is het proces waarbij stoffen vanuit het bloed actief in de tubulaire vloeistof worden uitgescheiden. Dit proces draagt bij aan de afvoer van producten uit het lichaam [5](#page=5).
#### 2.2.4 Excretie
Excretie is de uiteindelijke uitscheiding van afvalstoffen en overtollige stoffen via de urine. Aan het einde van de verzamelbuis wordt dagelijks ongeveer 1,5 liter urine uitgescheiden, waarvan de osmolariteit sterk kan variëren (50-1200 mOSM), afhankelijk van de hydratiestatus van het lichaam [5](#page=5).
De totale uitscheiding van een substantie X wordt bepaald door de formule:
$$ \text{Excretie} = \text{Filtratie} - \text{Reabsorptie} + \text{Secretie} $$
### 2.3 Regulatie van de GFR
#### 2.3.1 Tubulo-glomerulaire feedback
De tubulo-glomerulaire feedback is een mechanisme waarbij het juxtaglomerulaire apparaat de GFR autoreguleert. De macula densa-cellen in de distale tubulus detecteren de stroomsnelheid van de vloeistof. Bij een hoge stroom vernauwen zij de afferente arteriole via adenosine, wat leidt tot een lagere hydrostatische druk in de glomerulus en dus een dalende GFR. Bij een lage stroom kunnen vaatverwijdende prostaglandinen vrijkomen [8](#page=8).
#### 2.3.2 Glomerulaire hemodynamische autoregulatie
Endogene en exogene factoren kunnen de tonus van de afferente en efferente arteriolen beïnvloeden, wat consequenties heeft voor de GFR. Voorbeelden van invloeden zijn NSAID's, medicatie bij transplantatie, en ACE-inhibitoren en ARB's [8](#page=8).
#### 2.3.3 Intrarenale mechanismen voor GFR-autoregulatie
Bij een afgenomen renale perfusie stijgen prostaglandines en angiotensine II. Het gebruik van NSAID's en ACE-inhibitoren kan in deze situaties het systeem onder grote druk zetten [8](#page=8).
### 2.4 Podocytopathie
Podocytopathie is een aandoening waarbij de voetuitsteeksels van de podocyten, gespecialiseerde epitheelcellen rond de glomerulaire capillairen, abnormaal zijn. Dit kan leiden tot proteïnurie doordat plasma-eiwitten door abnormale openingen in de podocytenlagen sijpelen. Deze aandoening kan potentieel reversibel zijn [6](#page=6) [8](#page=8).
> **Tip:** Het begrijpen van de volumetrische en osmotische veranderingen in de verschillende segmenten van het nefron is cruciaal om de urineconcentratie en de regulatie van de lichaamsvloeistoffen te begrijpen [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Een patiënt met hoge bloeddruk die NSAID's gebruikt, kan een verhoogd risico lopen op nierproblemen, omdat NSAID's de autoregulatie van de GFR kunnen verstoren [8](#page=8).
---
# Glomerulaire filtratie en autoregulatie
Dit gedeelte behandelt de glomerulaire filtratie, de structuur van de glomerulus, de factoren die de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) beïnvloeden, en de verschillende autoregulatiemechanismen die hierbij een rol spelen.
### 3.1 Glomerulus en filtratiebarrière
De glomerulus is een netwerk van capillairen waar de initiële filtratie van bloed plaatsvindt. Het is omgeven door de ruimte van Bowman, waar het gefilterde vloeistof (primaire urine) wordt opgevangen. Aanvoerende (afferente) en afvoerende (efferente) arteriolen reguleren de bloedtoevoer naar en afvoer van de glomerulus [6](#page=6).
Podocyten, speciale epitheelcellen, omringen de glomerulaire capillairen met hun 'foot processes' (voetuitsteeksels). Deze podocyten vormen samen met de endotheelcellen van de capillairen en de glomerulaire basale membraan (GBM) de glomerulaire filtratiebarrière. Deze barrière laat zouten en kleine eiwitten door naar de urinestofruimte, maar houdt grotere eiwitten en bloedcellen tegen binnen de capillairen. De drie componenten van de barrière zijn [6](#page=6):
* **Endotheelcellen:** Bevatten kleine openingen die de passage van de meeste eiwitten toestaan [6](#page=6).
* **Glomerulaire basale membraan (GBM):** Bestaat uit collageen en andere matrixproteïnen en vormt de belangrijkste barrière voor eiwitpassage [6](#page=6).
* **Sluitingsmembranen (slit-diaphragms):** Verbinden aangrenzende voetuitsteeksels van de podocyten en vormen een laatste barrière voor eiwitpassage [6](#page=6).
### 3.2 Factoren die de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) beïnvloeden
De glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) is de hoeveelheid plasma die per tijdseenheid wordt gefilterd door de glomeruli. De GFR wordt beïnvloed door twee hoofdfactoren: de netto filtratiedruk en autoregulatiemechanismen [6](#page=6).
De netto filtratiedruk wordt berekend met de volgende formule:
$$P_{\text{netto}} = P_H - \pi - P_{\text{vloeistof}}$$ [6](#page=6).
Waarbij:
* $P_{\text{netto}}$ = Netto filtratiedruk [6](#page=6).
* $P_H$ = Hydrostatische druk in de glomerulaire capillairen (bloeddruk) [6](#page=6).
* $\pi$ = Colloïd-osmotische druk, voornamelijk door eiwitten in het plasma [6](#page=6).
* $P_{\text{vloeistof}}$ = Vloeistofdruk in de ruimte van Bowman [6](#page=6).
Een typische berekening van de netto filtratiedruk is: $55 \text{ mmHg} - 30 \text{ mmHg} - 15 \text{ mmHg} = 10 \text{ mmHg}$ [6](#page=6).
De filtratiecoëfficiënt speelt ook een rol en wordt bepaald door:
* Het oppervlak van de glomerulaire capillairen dat beschikbaar is voor filtratie [6](#page=6).
* De permeabiliteit van de interface tussen het capillair en het kapsel van Bowman [6](#page=6).
### 3.3 Autoregulatie van de GFR
Autoregulatie zorgt ervoor dat de GFR relatief constant blijft over een breed bereik van systemische bloeddrukken, typisch tussen 80 en 120 mmHg. Dit wordt bereikt door vasodilatatie en vasoconstrictie van de afferente en efferente arteriolen. Er zijn drie belangrijke mechanismen voor GFR-autoregulatie [7](#page=7):
#### 3.3.1 Myogene respons
Dit is een intrinsiek vermogen van de gladde spieren in de vaatwanden om te reageren op drukveranderingen. Een verhoogde druk leidt tot contractie (vasoconstrictie) van de afferente arteriolen, terwijl een verlaagde druk leidt tot relaxatie (vasodilatatie). Dit mechanisme is vergelijkbaar met de autoregulatie in andere systemische arteriolen [7](#page=7).
> **Tip:** De myogene respons helpt de bloedtoevoer naar de glomerulus stabiel te houden, zelfs als de algehele bloeddruk schommelt [7](#page=7).
#### 3.3.2 Tubuloglomerulaire feedback (TGF)
Dit mechanisme maakt gebruik van het juxtaglomerulaire apparaat (JGA). Het nefron maakt een lus terug op zichzelf, waarbij het stijgende deel van de lus van Henle tussen de afferente en efferente arteriolen doorloopt. Specifieke cellen, de macula densa-cellen, bevinden zich in de distale tubulus en detecteren de flow en concentratie van de inhoud in de tubulus [8](#page=8).
* **Lage tubulaire flow:** Als de flow laag is, detecteren de macula densa-cellen dit en geven paracriene factoren af die leiden tot vasodilatatie van de afferente arteriolen. Dit verhoogt de bloedtoevoer naar de glomerulus, waardoor de hydrostatische druk en dus de GFR stijgen [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Hoge tubulaire flow:** Een hoge flow in de distale tubulus wordt gedetecteerd door de macula densa-cellen. Dit leidt tot de afgifte van adenosine, wat vasoconstrictie van de afferente arteriolen veroorzaakt. Dit verhoogt de weerstand, verlaagt de hydrostatische druk in de glomerulus en daardoor daalt de GFR [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Als de GFR plotseling stijgt, neemt de flow door de tubuli ook toe. De macula densa merkt deze verhoogde flow op en initieert de vernauwing van de afferente arteriole, wat de GFR weer naar een normaal niveau brengt [8](#page=8).
#### 3.3.3 Hormonale en neuronale invloeden
Hormonen en autonome zenuwen kunnen de GFR beïnvloeden door de weerstand in de afferente en efferente arteriolen te veranderen, en in mindere mate door de filtratiecoëfficiënt te wijzigen [7](#page=7).
* **Sympatische neuronen:** Bij ernstige shock of dehydratie stimuleren sympatische zenuwen vasoconstrictie van de afferente en efferente arteriolen, wat de GFR sterk verlaagt om bloed te sparen voor vitale organen. Ze kunnen ook de renineafgifte stimuleren [7](#page=7).
* **Angiotensine II:** Dit hormoon veroorzaakt vasoconstrictie van de efferente arteriolen. Hoewel dit de bloeddruk in de glomerulaire capillairen initieel kan verhogen, verlaagt het op de lange termijn de renale perfusie [7](#page=7).
* **Prostaglandines:** Deze stoffen veroorzaken vasodilatatie van de afferente arteriolen, wat gunstig is bij afgenomen renale perfusie (bijvoorbeeld door bloeding) om de bloedtoevoer naar de nier te helpen handhaven [7](#page=7).
> **Let op:** NSAID's kunnen de renale bloedstroom en GFR beïnvloeden door de productie van prostaglandines te remmen, wat kan leiden tot vasoconstrictie van de afferente arteriolen. ACE-inhibitoren en ARB's hebben een ander effect op de autoregulatie [8](#page=8).
### 3.4 Effecten van veranderingen in arteriolaire tonus op GFR
Veranderingen in de diameter van de afferente en efferente arteriolen hebben directe gevolgen voor de renale bloedstroom (RBF), de capillaire hydrostatische druk ($P_H$) en de GFR:
* **Vasodilatatie van de afferente arteriolus:** Leidt tot een toename van de RBF, een stijging van $P_H$ in de glomerulus, en daardoor een toename van de GFR [9](#page=9).
* **Vasoconstrictie van de afferente arteriolus:** Verhoogt de weerstand, wat resulteert in een afname van de RBF, een daling van $P_H$, en daardoor een daling van de GFR [9](#page=9).
* **Vasoconstrictie van de efferente arteriolus:** Verhoogt de weerstand in de afvoerende vaten, wat kan leiden tot een tijdelijke stijging van de druk in de glomerulaire capillairen en dus de GFR, maar op de langere termijn de RBF vermindert.
### 3.5 Overige invloeden op GFR en nierfunctie
* **Plasma-eiwitconcentratie:** Een daling van de plasma-eiwitten verlaagt de colloïd-osmotische druk in het plasma. Dit verhoogt de netto filtratiedruk, waardoor de GFR kan toenemen [9](#page=9).
* **Osmotische druk in arteriolen:** De osmotische druk in de efferente arteriolen is hoger dan in de afferente arteriolen, omdat tijdens de filtratie vloeistof uit de afferente arteriole wordt onttrokken, terwijl de eiwitten achterblijven. Dit resulteert in een hogere concentratie van deeltjes per volume-eenheid in de efferente arteriolen [9](#page=9).
* **Podocytopathie:** Afwijkingen in de voetuitsteeksels van de podocyten kunnen leiden tot verhoogde permeabiliteit voor eiwitten (proteïnurie), omdat de normale structuur van de filtratiebarrière verstoord is. Dit kan potentieel reversibel zijn [8](#page=8).
### 3.6 Berekeningen en Concepten in Nierfysiologie
* **Filtratie, reabsorptie, secretie, excretie:** Deze processen vinden plaats in verschillende segmenten van het nefron. Filtratie vindt plaats in de glomerulus, reabsorptie en secretie voornamelijk in de tubuli, en excretie is de uiteindelijke uitscheiding in de urine [8](#page=8).
* Formule: filtratie - reabsorptie + secretie = excretie [9](#page=9).
* **Filtratiefractie (FF):** Het percentage gefilterd plasma dat wordt geëxcreteerd. Bij een GFR van 120 ml/min en een renale plasmastroom (RPF) van 600 ml/min is de filtratiefractie 20%. Dagelijkse RPF kan berekend worden uit ml/min [9](#page=9).
* **Gemiddelde Arteriele Druk (MAP):** Wordt berekend als:
$$ \text{MAP} = \text{DBP} + \frac{1}{3}(\text{SBP} - \text{DBP}) $$ [9](#page=9).
Waarbij DBP de diastolische bloeddruk en SBP de systolische bloeddruk is [9](#page=9).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Nierfysiologie | Het wetenschappelijke studiegebied dat zich bezighoudt met de normale functionering van de nieren en hun rol in het lichaam, inclusief uitscheiding, hormoonproductie en homeostase. |
| Homeostatische regulatie | Het proces waarbij het interne milieu van het lichaam (zoals pH, temperatuur, bloeddruk) constant wordt gehouden ondanks externe veranderingen, waarbij de nieren een cruciale rol spelen. |
| Osmolariteit | Een maat voor de concentratie van opgeloste deeltjes in een oplossing, specifiek het aantal osmoles per liter oplossing. Het bepaalt de waterbeweging tussen compartimenten. |
| Extracellulair volume | Het totale volume van vocht dat zich buiten de cellen van het lichaam bevindt, voornamelijk bestaande uit interstitieel vocht en plasma. |
| Bloeddruk | De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten tijdens de circulatie, cruciaal voor de perfusie van organen. |
| Ionenbalans | De evenwichtige verhouding van verschillende ionen (zoals natrium, kalium, calcium) in het lichaam, essentieel voor celactiviteit, zenuwgeleiding en spierfunctie. |
| Metabole afbraakproducten | Afvalstoffen die ontstaan als resultaat van de biochemische processen die plaatsvinden in de cellen van het lichaam. |
| Ureum | Een stikstofhoudend afvalproduct dat ontstaat bij de afbraak van eiwitten en door de nieren wordt uitgescheiden. Hoge concentraties kunnen leiden tot jeuk. |
| Creatinine | Een afvalproduct van spierweefselmetabolisme, voornamelijk uitgescheiden door de nieren. Het serumgehalte is een indicator voor de nierfunctie en spiermassa. |
| Urinezuur | Een afvalproduct afkomstig van de afbraak van purines. Ophoping ervan kan leiden tot jicht. |
| Purines | Een groep organische verbindingen die essentieel zijn voor DNA en RNA. Hun afbraak produceert urinezuur. |
| Erytropoëtine (EPO) | Een hormoon geproduceerd door de nieren dat de aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg stimuleert. |
| Renine | Een enzym dat door de nieren wordt geproduceerd en een sleutelrol speelt in het renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS) voor de regulatie van bloeddruk en zoutbalans. |
| 1𝛼-hydroxylase | Een enzym in de nieren dat de inactieve vorm van vitamine D omzet in de actieve vorm, calcitriol, wat essentieel is voor de opname van calcium uit de darmen. |
| Calcitriol | De actieve vorm van vitamine D, een hormoon dat de calciumbalans in het lichaam reguleert door de opname van calcium in de darmen te bevorderen. |
| Hypocalciëmie | Een abnormaal lage concentratie calcium in het bloed, vaak het gevolg van een tekort aan actieve vitamine D. |
| Homeostase van pH | Het handhaven van een stabiele zuurgraad (pH) in het bloed, typisch tussen 7,38 en 7,42, door de nieren en longen. |
| Bicarbonaatreserve | De hoeveelheid bicarbonaat-ionen (HCO3-) in het bloed die dient als buffer om de pH te stabiliseren. |
| Keto-acidose | Een gevaarlijke toestand waarbij er een teveel aan ketonen in het bloed aanwezig is, vaak geassocieerd met ongecontroleerde diabetes. |
| Lactaat-acidose | Een aandoening waarbij er een abnormaal hoge concentratie melkzuur in het bloed aanwezig is, vaak veroorzaakt door intensieve inspanning of slechte weefselperfusie. |
| Toniciteit | De osmotische druk van een oplossing, bepaald door de concentratie van effectief osmotisch actieve deeltjes, die bepaalt of water een cel in of uit gaat. |
| Effectieve Osmolariteit | De osmolariteit die voornamelijk bijdraagt aan de osmotische druk over een semipermeabel membraan, exclusief deeltjes zoals ureum die gemakkelijk kunnen passeren. |
| Mean Arterial Pressure (MAP) | De gemiddelde bloeddruk gedurende één hartcyclus, berekend als diastolische druk plus een derde van de polsdruk. Het is een belangrijke indicator voor de orgaanperfusie. |
| Diastolische druk (DBP) | De lagere bloeddrukwaarde, gemeten tijdens de ontspanning van de hartspier tussen twee slagen. |
| Systolische druk (SBP) | De hogere bloeddrukwaarde, gemeten tijdens de samentrekking van de hartspier bij elke hartslag. |
| Polsdruk | Het verschil tussen de systolische en de diastolische bloeddruk, wat een indicatie geeft van de elasticiteit van de bloedvaten. |
| Hartdebiet | Het volume bloed dat het hart per minuut uitpompt, bepaald door het slagvolume en het hartritme. |
| Slagvolume | Het volume bloed dat per hartslag uit de linkerkamer wordt gepompt. |
| Weerstand | De totale weerstand die het bloed ondervindt tijdens het stromen door de bloedvaten, voornamelijk bepaald door de diameter van de vaten. |
| Nefron | De microscopische functionele en structurele eenheid van de nier, verantwoordelijk voor de filtratie van bloed, reabsorptie van nuttige stoffen en uitscheiding van afvalstoffen. |
| Glomerulus | Een kluwen van haarvaten binnen het nefron waar de filtratie van bloed plaatsvindt, wat de eerste stap is in urinevorming. |
| Kapsel van Bowman (Ruimte van Bowman) | De komvormige structuur die de glomerulus omringt en het filtraat opvangt dat uit de glomerulaire capillairen wordt geperst. |
| Proximale tubulus | Het eerste deel van de nierbuis (tubulus) na de glomerulus, waar een groot deel van de reabsorptie van water, zouten en nuttige moleculen plaatsvindt. |
| Lus van Henle | Een U-vormig gedeelte van het nefron dat zich uitstrekt van de proximale tubulus naar de distale tubulus, cruciaal voor de concentratie van urine. |
| Verzamelbuis (Verzamelende ductus) | De laatste buis in het nefron waar urine wordt verzameld uit meerdere nefronen voordat het naar het nierbekken wordt afgevoerd. |
| Papil | Het uiteinde van de verzamelbuizen dat uitmondt in het nierbekken, waar de geconcentreerde urine wordt vrijgegeven. |
| Reservecapaciteit | Het vermogen van de nieren om hun functie te behouden, zelfs wanneer een aanzienlijk deel van het nierweefsel beschadigd is. |
| Glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) | De snelheid waarmee bloedplasma door de glomeruli wordt gefiltreerd, uitgedrukt in milliliters per minuut. Het is de belangrijkste maat voor de nierfunctie. |
| Hydrostatische druk | De druk die vloeistof uitoefent op de wanden van een vat, in de glomerulus de bloeddruk die de filtratie bevordert. |
| Colloïd osmotische druk | De osmotische druk die wordt uitgeoefend door eiwitten die niet gemakkelijk membranen kunnen passeren, zoals albumine in het bloedplasma. |
| Filtratiecoëfficiënt | Een maat die de hydraulische geleidbaarheid van de glomerulaire filtratiebarrière weerspiegelt, beïnvloed door de oppervlakte en permeabiliteit. |
| Autoregulatie | Het vermogen van een orgaan, zoals de nier, om zijn eigen bloeddoorstroming en filtratiesnelheid constant te houden over een bereik van systemische bloeddrukken. |
| Myogene respons | Het intrinsieke vermogen van gladde spiercellen in de vaatwand om te reageren op veranderingen in de spanning door samentrekking of ontspanning, waardoor de bloeddruk wordt gereguleerd. |
| Tubuloglomerulaire feedback | Een mechanisme waarbij de macula densa-cellen in de distale tubulus veranderingen in de samenstelling van het tubulaire vocht detecteren en signalen sturen naar de afferente arteriolen om de GFR aan te passen. |
| Macula densa-cellen | Gespecialiseerde cellen in de wand van de distale tubulus die veranderingen in de snelheid en samenstelling van het tubulaire vocht detecteren en feedback geven aan de glomerulus. |
| Juxtaglomerulair apparaat | Een gespecialiseerde structuur in de nier die bestaat uit de macula densa en juxtaglomerulaire cellen, en een belangrijke rol speelt bij de regulatie van de renale bloedstroom en GFR. |
| Podocyt | Een gespecialiseerde cel in de glomerulaire filtratiebarrière die voetuitsteeksels heeft die de capillairen omringen en bijdragen aan de selectieve filtratie van plasma. |
| Proteïnurie | De aanwezigheid van abnormaal hoge hoeveelheden eiwitten in de urine, vaak een teken van beschadigde glomerulaire filtratie. |
| Reabsorptie | Het proces waarbij nuttige stoffen (zoals water, zouten, glucose) vanuit het tubulaire vocht in de nieren terug worden opgenomen in het bloed. |
| Secretie | Het proces waarbij afvalstoffen of overtollige ionen vanuit het bloed actief worden uitgescheiden in het tubulaire vocht van de nieren. |
| Excretie | Het uiteindelijke proces waarbij afvalstoffen en overtollig water in de vorm van urine het lichaam verlaten. |
| Filtratiefractie | Het percentage van het plasma dat de glomerulus passeert en dat wordt gefiltreerd in het kapsel van Bowman. |
| Renale plasmastroom (RPF) | De totale hoeveelheid bloedplasma die per tijdseenheid door de nieren stroomt. |
| Oncotische druk | Een synoniem voor colloïd osmotische druk, de zuigende kracht veroorzaakt door eiwitten in het bloedplasma die water terug in de capillairen trekt. |