APS H6 PDF.pdf
Summary
# Klassieke conditionering
Klassieke conditionering, een leerproces geïntroduceerd door Ivan Pavlov, beschrijft hoe een oorspronkelijk neutrale stimulus een aangeleerde reactie kan uitlokken door herhaalde associatie met een stimulus die van nature een automatische respons oproept [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.1 De basisprincipes van Pavlov
Ivan Pavlov, een fysioloog die oorspronkelijk de spijsvertering bestudeerde, observeerde dat honden speeksel afscheidden niet alleen bij het zien van voedsel, maar ook bij het horen van de bel die normaal gesproken het voeren aankondigde. Dit leidde tot de identificatie van de volgende kernconcepten [1](#page=1):
* **Ongeconditioneerde respons (OR):** Een automatische, natuurlijke reactie die niet aangeleerd hoeft te worden [1](#page=1).
* Voorbeeld: Speekselafscheiding wanneer voedsel in de mond wordt geplaatst [1](#page=1).
* **Ongeconditioneerde stimulus (OS):** Een stimulus die van nature een automatische, ongeconditioneerde respons uitlokt [1](#page=1).
* Voorbeeld: Voedsel in de mond [1](#page=1).
* **Geconditioneerde stimulus (CS):** Een oorspronkelijk neutrale stimulus die, na herhaalde koppeling met de OS, leert om zelf een reactie uit te lokken [1](#page=1).
* Voorbeeld: Een belgeluid dat, na training met voedsel, speekselafscheiding uitlokt [1](#page=1).
* **Geconditioneerde respons (CR):** Een aangeleerde reactie die optreedt als gevolg van de CS [1](#page=1).
* Voorbeeld: Speekselafscheiding die optreedt bij het horen van de bel, zelfs zonder aanwezigheid van voedsel [1](#page=1).
Klassieke conditionering is dus de procedure waarbij een oorspronkelijk neutrale stimulus (CS) gecombineerd wordt met een ongeconditioneerde stimulus (OS) die een automatische reactie (OR) uitlokt, resulterend in een aangeleerde reactie (CR) op de CS [1](#page=1).
### 1.2 Verwerving
Verwerving is het proces waarbij een geconditioneerde stimulus (CS) een geconditioneerde respons (CR) gaat uitlokken. Dit vereist doorgaans meerdere combinaties van de CS en OS [2](#page=2).
* **Intensiteit als bepalende factor:** De duur van de verwervingsfase hangt sterk af van de intensiteit van de stimulus en de respons [2](#page=2).
* Bij traumatische gebeurtenissen, waarbij de ongeconditioneerde respons (OR) zeer intens is, kan één enkele associatie volstaan voor conditionering [2](#page=2).
> **Tip:** Begrijp dat de "leercurve" voor conditionering afhangt van de sterkte van de aangeboden stimuli en de reacties [2](#page=2).
### 1.3 Extinctie en spontaan herstel
* **Extinctie:** Dit is de verzwakking van de geconditioneerde respons (CR) wanneer de geconditioneerde stimulus (CS) herhaaldelijk zonder de ongeconditioneerde stimulus (OS) wordt aangeboden. Dit wordt ook wel "uitdoving" genoemd [2](#page=2).
* **Spontaan herstel:** Na een extinctiefase kan de geconditioneerde respons (CR) onverwacht weer optreden, zelfs na een periode van rust. Dit suggereert dat de conditionering niet volledig teniet is gedaan, maar onderdrukt [2](#page=2).
* Voorbeeld: Een persoon met vliegangst die na een periode zonder vliegen, opnieuw angst ervaart bij het idee van vliegen [2](#page=2).
> **Tip:** Extinctie onderdrukt een geleerd gedrag, maar verwijdert de oorspronkelijke associatie niet volledig. Herconditionering kan dan ook veel sneller verlopen [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.4 Stimulusgeneralisatie en stimulusdiscriminatie
* **Stimulusgeneralisatie:** De geconditioneerde respons (CR) die optreedt bij een specifieke geconditioneerde stimulus (CS) kan zich uitbreiden naar andere stimuli die hierop lijken [3](#page=3).
* Voorbeeld: Iemand die gebeten is door een grote hond, kan angst ervaren bij het zien van alle grote honden, niet alleen de specifieke hond. Dit kan adaptief zijn, omdat het helpt gevaar te vermijden [3](#page=3).
* **Stimulusdiscriminatie:** Dit is het vermogen om onderscheid te maken tussen de geconditioneerde stimulus (CS) en andere, soortgelijke stimuli die de ongeconditioneerde stimulus (OS) niet voorspellen. Dit voorkomt overgeneralisatie [3](#page=3).
* Voorbeeld: Leren dat alleen een specifieke beltoon (CS) gevolgd wordt door voedsel (OS), terwijl andere geluiden niet zo'n reactie uitlokken [3](#page=3).
### 1.5 Kritiek op de behavioristische interpretatie
De behavioristische benadering beschouwde klassieke conditionering primair als een S-R (stimulus-respons) connectie, waarbij de geconditioneerde stimulus (CS) direct een respons (R) uitlokte. Dit werd onder andere geïllustreerd in het experiment met Kleine Albert, waarbij een rat (CS) werd gekoppeld aan een hard geluid (OS) om Albert bang te maken voor de rat [3](#page=3).
Er zijn echter drie belangrijke problemen met deze S-R visie:
1. **Contiguïteit is niet altijd noodzakelijk:** Hoewel kort op elkaar volgen van CS en OS (contiguïteit) vaak de conditionering bevordert, is het niet altijd een strikte vereiste. Langere tijdsintervallen, zelfs uren, kunnen leiden tot conditionering, zoals bij smaakaversie [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Smaakaversie:** Dieren kunnen een aversie ontwikkelen voor een specifieke smaak (CS) die gevolgd wordt door misselijkheid of ziekte (OR), zelfs uren later, veroorzaakt door een andere stimulus (OS) [4](#page=4).
2. **Variatie in conditioneringspotentieel van stimuli:** Niet alle stimuli zijn even gemakkelijk te conditioneren. Dieren vertonen biologische predisposities om bepaalde stimuli makkelijker te associëren met specifieke consequenties [4](#page=4).
* Experiment met ratten: Ratten die ziek werden na het drinken van water met een speciale smaak, vermeden deze smaak, maar niet water met licht en geluid. Ratten die een schok kregen, associeerden dit met licht en geluid, maar minder met de smaak [4](#page=4).
* Dit suggereert dat de aard van de respons (bv. ziekte versus pijn) bepaalt welke stimuli gemakkelijker worden geassocieerd [4](#page=4).
3. **Blokkering:** De aanwezigheid van een reeds geconditioneerde stimulus (CS) die een ongeconditioneerde stimulus (OS) voorspelt, kan de conditionering van een nieuwe stimulus blokkeren [4](#page=4).
* Experiment met ratten: Wanneer een geluid (CS1) al een schok (OS) voorspelde, werd het toevoegen van een lichtflits (CS2) tijdens de training niet geconditioneerd. De ratten vertoonden geen angst voor de lichtflits als deze apart werd aangeboden, tenzij het geluid tekortschoot als voorspeller [4](#page=4).
> **Tip:** Deze problemen met de S-R-theorie wijzen op een complexer leerproces dan alleen directe stimulus-respons associaties [4](#page=4).
### 1.6 Cognitieve interpretatie: De S-S-theorie
De cognitieve benadering stelt dat klassieke conditionering niet primair een S-R-connectie is, maar een S-S-connectie. Dit houdt in dat de geconditioneerde stimulus (CS) niet direct een respons uitlokt, maar een associatie legt met de *representatie* van de ongeconditioneerde stimulus (OS) [5](#page=5).
* **Voorspellende waarde:** De CS wordt geconditioneerd omdat deze de OS gaat voorspellen. De herhaalde koppeling activeert in de hersenen een beeld van de OS, wat vervolgens de respons uitlokt [5](#page=5).
* **CS als teken:** De CS wordt gezien als een teken dat de OS spoedig zal volgen. Conditionering kan alleen plaatsvinden als de CS een goede voorspeller is van de OS [5](#page=5).
* **Controle en overleving:** Het leren van dergelijke CS-OS-relaties geeft organismen meer controle over hun omgeving en verhoogt hun overlevingskansen [5](#page=5).
De S-S-theorie wordt ondersteund door de volgende voorspellingen:
1. Klassieke conditionering verloopt gemakkelijker wanneer zowel CS als OS nieuw zijn [5](#page=5).
2. Verwerving gebeurt sneller wanneer de associatie overeenkomt met de bestaande verwachtingspatronen van het organisme (wat biologische predisposities verklaart) [5](#page=5).
3. Verwerving is sneller naarmate het belang van de OS toeneemt [5](#page=5).
4. Blokkering treedt op: geen conditionering van een nieuwe stimulus als er al een betrouwbare voorspeller is [5](#page=5).
5. Contiguïteit is een goede voorspeller: een CS die kort vóór de OS optreedt, is een sterke voorspeller [5](#page=5).
De S-S-theorie werd door behavioristen verworpen omdat deze "niet-observeerbare entiteiten" zoals mentale representaties veronderstelde [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Een auto-ongeluk. Autorijden (oorspronkelijk neutraal) wordt geassocieerd met het traumatische ongeval (OS). Hierdoor wordt autorijden een geconditioneerde stimulus (CS) die angst (CR) oproept, zelfs zonder dat het ongeval opnieuw plaatsvindt [6](#page=6).
### 1.7 Klassieke conditionering bij mensen
Klassieke conditionering speelt een rol in diverse aspecten van menselijk gedrag:
* **Voedselvoorkeuren:** Veel voorkeuren voor bepaald voedsel ontstaan door associatie met positieve ervaringen (bv. snoepen voor tv) [6](#page=6).
* **Muziekvoorkeuren:** Muziek uit de adolescentie kan geassocieerd worden met sterke emoties en zo een CR uitlokken [6](#page=6).
* **Smaakaversie en medische behandelingen:** Kankerpatiënten kunnen aversie ontwikkelen voor voedsel dat ze aten voor hun chemotherapie, omdat de therapie (OS) misselijkheid (OR) veroorzaakt. Het eten van een smakelijk ijsje voor de behandeling kan dienen als CS om deze aversie te beperken [6](#page=6).
* **Reclame:** Reclame probeert positieve gevoelens (CR) die geassocieerd worden met een stimulus (OS, bv. een aantrekkelijk persoon of een fijne situatie) over te zetten op een product (CS) [6](#page=6).
Klassieke conditionering is een fundamenteel mechanisme voor associatief leren, waarbij verbanden worden gelegd tussen gebeurtenissen om deze te verwachten en controle uit te oefenen. Echter, het leggen van verbanden is niet beperkt tot eenvoudige associaties; propositioneel leren (het leggen van relaties die waar of onwaar kunnen zijn) en het nadenken over en bespreken van gebeurtenissen spelen ook een cruciale rol in hoe mensen relaties leren [6](#page=6).
---
# Operante conditionering
Operante conditionering beschrijft hoe gedrag wordt gevormd en aangepast op basis van de gevolgen die het heeft in de omgeving.
### 2.1 Operante versus klassieke conditionering
* **Klassieke conditionering:** leert over samenhangen tussen gebeurtenissen in de omgeving, waarbij het organisme geen controle heeft over de situatie. De conditionering treedt op ongeacht wat het organisme doet [7](#page=7).
* **Operante conditionering (instrumentele conditionering):** gedrag wordt veranderd op basis van de gevolgen die het gedrag teweegbrengt. Studies richten zich op hoe gedrag beïnvloed wordt door beloning of straf, wat leidt tot een toename of afname van dit gedrag [7](#page=7).
### 2.2 Thorndike en Skinner
#### 2.2.1 Thorndike's wet van het effect
Edward Thorndike onderzocht hoe katten ontsnapten uit puzzelkooien om bij voedsel te komen. Hij observeerde dat katten die per ongeluk ontdekten hoe een mechanisme werkte, steeds sneller en efficiënter uit de kooi wisten te ontsnappen. Dit leidde tot zijn **wet van het effect**: responsen die succesvol zijn, zullen vaker en efficiënter worden uitgevoerd [7](#page=7).
#### 2.2.2 Skinner's bijdrage
B.F. Skinner ontwikkelde de Skinnerkooi, met daarin een hendel en een voedseldispenser. Een dier (bv. een rat) ontvangt een voedselpil telkens wanneer het op de hendel drukt.
* **Operante respons:** Gedrag dat gevolgd wordt door een bepaald effect in de omgeving. Het aantal keren dat een rat op de hendel duwt, dient als afhankelijke variabele [7](#page=7).
* **Bekrachtiging:** Een verandering in de omgeving die de kans op het voorafgaande gedrag vergroot [7](#page=7).
* **Straf:** Een verandering in de omgeving die de kans op het voorafgaande gedrag verkleint [7](#page=7).
### 2.3 Bekrachtiging
Bekrachtiging is een stimulus die de kans op de voorafgaande respons vergroot.
#### 2.3.1 Positieve en negatieve bekrachtiging
* **Positieve bekrachtiging:** De toediening van een aangename stimulus na een respons, waardoor die respons vaker zal optreden.
* **Voorbeeld:** Een hongerige rat krijgt een voedselpil na het drukken op een hendel; hierdoor zal de rat vaker op de hendel drukken [8](#page=8).
* **Negatieve bekrachtiging:** Het wegnemen van een onaangename stimulus na een respons, waardoor die respons vaker zal optreden.
* **Voorbeeld:** Afwassen om het gezeur van een huisgenoot te stoppen. Het wegnemen van het gezeur (negatieve bekrachtiging) vergroot de kans op het afwassen (operante respons) [8](#page=8).
> **Tip:** Zowel positieve als negatieve bekrachtiging versterken de voorafgaande respons [8](#page=8).
#### 2.3.2 Primaire en secundaire bekrachtigers
* **Primaire bekrachtigers:** Bevredigen basisbehoeften en zijn van nature bekrachtigend (bv. eten) [8](#page=8).
* **Secundaire bekrachtigers:** Verkrijgen hun bekrachtigende waarde door associatie met primaire bekrachtigers (bv. geld) [8](#page=8).
#### 2.3.3 Bekrachtigingsschema's
Bekrachtigingsschema's bepalen hoe vaak of wanneer bekrachtiging wordt toegediend.
* **Continue bekrachtiging:** Elke gewenste respons wordt bekrachtigd. Dit leidt tot snelle verwerving, maar ook tot een snellere extinctie [8](#page=8).
* **Voorbeeld:** Een rat krijgt elke keer dat hij op de hendel drukt, een voedselpil [8](#page=8).
* **Partiële (intermitterende) bekrachtiging:** Gewenst gedrag wordt niet elke keer bekrachtigd. Dit omvat ratio- en intervalschema's [8](#page=8).
#### 2.3.4 Ratioschema's
Bekrachtiging is gebaseerd op het aantal responsen.
* **Vaste ratio (SFR):** Bekrachtiging na een vast aantal responsen [8](#page=8).
* **Voorbeeld:** Een pil na elke 27 keer drukken op de hendel. Dit kan leiden tot korte rustpauzes na bekrachtiging (postbekrachtigingspauze) [8](#page=8).
* **Variabele ratio (SVR):** Bekrachtiging na een wisselend aantal responsen [8](#page=8).
* **Voorbeeld:** Gokautomaten, waarbij je nooit weet na hoeveel pogingen je wint. Dit schema leidt tot een hoog aantal responsen [8](#page=8).
#### 2.3.5 Intervalschema's
Bekrachtiging is gebaseerd op zowel gedrag als de verstreken tijd sinds de vorige respons. Bekrachtiging treedt op bij de eerste respons na een bepaald interval [9](#page=9).
* **Vast interval (SFI):** Bekrachtiging na de eerste respons na een vaste tijdsperiode [9](#page=9).
* **Voorbeeld:** Een pil na 90 seconden, maar alleen bij de eerste druk na die tijd. Dit leidt tot een pauze na bekrachtiging en daarna een toename van gedrag (SFI-schelp) [9](#page=9).
* **Variabel interval (SVI):** Bekrachtiging na de eerste respons na een variabel tijdsinterval [9](#page=9).
* **Voorbeeld:** Een pil gemiddeld na 90 seconden, maar de exacte duur varieert. Dit leidt tot stabiel en gelijkmatig gedrag, omdat het organisme nooit weet wanneer het interval voorbij is [9](#page=9).
### 2.4 Straf
Straf is een verandering in de omgeving die de kans op het voorafgaande gedrag verkleint [7](#page=7).
#### 2.4.1 Positieve en negatieve straf
* **Positieve straf:** De toediening van een onaangename stimulus [9](#page=9).
* **Voorbeeld:** Een afkeurend gezicht, harde woorden [9](#page=9).
* **Negatieve straf:** Het wegnemen van een aangename stimulus [9](#page=9).
* **Voorbeeld:** Wegnemen van zakgeld, tv-tijd, of een "time-out" [9](#page=9).
#### 2.4.2 Effectiviteit van straf
Straf is vaak minder effectief dan men verwacht, omdat het gedrag slechts tijdelijk wordt onderdrukt. Factoren die de effectiviteit bepalen zijn:
* **Intensiteit van de straf:** Een intensere straf onderdrukt gedrag meer, maar zwakke straffen verliezen snel hun kracht. Dit kan leiden tot een spiraal van steeds zwaardere straffen [10](#page=10).
* **Uitgestelde straf:** Straf is minder effectief naarmate er meer tijd verstrijkt tussen het gedrag en de straf [10](#page=10).
* **Consistentie van de straf:** Straf moet consistent worden toegepast; anders wordt het gedrag niet effectief onderdrukt [10](#page=10).
* **Associatie van straf met positieve bekrachtiging:** Straf kan zinloos worden of zelfs ongewenst gedrag bekrachtigen als het gepaard gaat met geruststelling of aandacht [10](#page=10).
#### 2.4.3 Gebruik van straf in het dagelijkse leven
Buiten het laboratorium is straf moeilijk correct toe te passen. Het kan leiden tot agressie, apathie, en verslechterde relaties.
> **Tip:** Negatieve straf (bv. time-out) werkt doorgaans beter. Bekrachtig gewenst gedrag en onthoud dat bekrachtiging effectiever is dan straf [10](#page=10).
### 2.5 Vermijdingsleren en aangeleerde hulpeloosheid
#### 2.5.1 Vermijdingsleren
Vermijdingsleren is het gedrag om een aversieve (onaangename) stimulus te ontlopen of te voorkomen. Dit leert men door negatieve bekrachtiging: het gedrag stopt de aversieve stimulus [11](#page=11).
* **Pendelkooi onderzoek:** Dieren leren te vluchten naar een ander compartiment na een waarschuwingssignaal dat een schok aankondigt. Dit leert men in twee stappen:
1. Het waarschuwingssignaal wordt gevreesd door associatie met de schok (klassieke conditionering) [11](#page=11).
2. Het dier leert om aan deze angst te ontsnappen door te vluchten (negatieve bekrachtiging) [11](#page=11).
* **Gevolg van vermijdingsleren:** Gedrag kan langdurig worden voortgezet, zelfs nadat het gevaar geweken is, omdat de extinctie niet optreedt doordat het gevaar vermeden wordt. Dit kan leiden tot dwangstoornissen (OCD) [11](#page=11).
#### 2.5.2 Aangeleerde hulpeloosheid
Na blootstelling aan onvermijdelijke, aversieve stimuli, kunnen organismen onvermogen ontwikkelen om te leren hoe ze aan deze stimuli kunnen ontsnappen of deze kunnen vermijden [11](#page=11).
* **Seligman's hondentraining:** Honden die onvermijdelijke schokken kregen, toonden later, zelfs wanneer ontsnappen mogelijk was, geen pogingen om aan schokken te ontkomen. Hun spontane gedrag werd hardnekkig door het onmogelijk maken van actie [11](#page=11).
* Dit fenomeen wordt geassocieerd met depressie en gevoelens van machteloosheid [12](#page=12).
### 2.6 Verwerving en extinctie
#### 2.6.1 Verwerving
* **Factoren die verwerving beïnvloeden:**
1. **Snelheid van bekrachtiging/straf:** Hoe sneller het gevolg volgt op het gedrag, hoe sneller het gedrag wordt verworven [12](#page=12).
2. **Complexiteit van het gedrag:** Complexer gedrag vereist meer tijd en stappen.
3. **Biologische predispositie:** De mate waarin het gedrag aansluit bij natuurlijke gedragspatronen van het organisme [12](#page=12).
* **Temporele contiguïteit:** De nauwe tijdelijke relatie tussen gedrag en gevolg is cruciaal voor snelle verwerving [12](#page=12).
* **Vorming via successieve benadering (shaping):** Gedrag wordt stapsgewijs opgebouwd door steeds nauwere benaderingen van het gewenste gedrag te bekrachtigen. Dit is essentieel wanneer het gewenste gedrag zelden van nature voorkomt [12](#page=12).
#### 2.6.2 Extinctie
Extinctie treedt op wanneer de bekrachtiging van een operante respons stopt, waardoor het gedrag verzwakt en uitdooft [12](#page=12).
* **Procedure:** Men stopt met het toedienen van de bekrachtiger [12](#page=12).
* **Differentiële bekrachtiging:** Het stoppen met bekrachtigen van ongewenst gedrag en het tegelijkertijd bekrachtigen van een meer gewenst gedrag is de meest effectieve aanpak [12](#page=12).
#### 2.6.3 Weerstand tegen extinctie
De duur van voortgezet gedrag nadat bekrachtiging is gestopt, hangt af van het bekrachtigingsschema [12](#page=12).
| Schema | Weerstand tegen extinctie | Effect op respons | Waarom? |
| :----------------------- | :------------------------ | :---------------------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Continue bekrachtiging | Klein | Snel afnemen | Het organisme merkt onmiddellijk dat de beloning is gestopt omdat het gewend is aan elke keer beloond te worden. | [13](#page=13).
| Partiële (Variabele) | Groot | Duurt veel langer | Het organisme is gewend om door te zetten ondanks frustratie en weet dat bekrachtiging soms pas na veel pogingen komt. Het duurt langer voordat het beseft dat de beloning helemaal is verdwenen. | [13](#page=13).
> **Tip:** Partiële bekrachtiging leidt tot grotere weerstand tegen extinctie omdat het langer duurt voordat het organisme beseft dat er geen bekrachtiging meer volgt, het doorzet ondanks frustratie, en er soms toch nog een beloning volgt [13](#page=13).
### 2.7 Het belang van de context: Stimuluscontrole
Organismen leren gedrag te koppelen aan specifieke contexten (stimuli).
* **Stimuluscontrole:** Gedrag wordt bekrachtigd of gestraft in de aanwezigheid van één stimulus, maar niet in de aanwezigheid van een andere [13](#page=13).
* **Voorbeeld:** Studenten gedragen zich anders in een aula dan op een feestje [13](#page=13).
* **Rescorla's onderzoek:** Extinctie is contextgebonden en wordt niet gegeneraliseerd naar nieuwe contexten [13](#page=13).
* **Voorbeeld:** Duiven die leerden stoppen met pikken voor graan in een specifieke kooi, begonnen weer te pikken in een nieuwe kooi met een andere kleur [13](#page=13).
#### 2.7.1 Stimulusdiscriminatie en discriminatietraining
* **Stimulusdiscriminatie:** Het vermogen om verschillend te reageren in de aanwezigheid van verschillende stimuli [13](#page=13).
* **Discriminatietraining:** Gedrag wordt bekrachtigd in de aanwezigheid van stimulus A, maar niet in de aanwezigheid van stimulus B. Dit helpt organismen te leren welk gedrag in welke situatie wordt beloond of bestraft [13](#page=13).
* **Voorbeeld:** Een duif leert het onderscheid tussen horizontale en verticale lijnen, waarbij alleen horizontale lijnen worden bekrachtigd [13](#page=13).
#### 2.7.2 Stimulusgeneralisatie
Organismen passen geleerd gedrag ook toe in nieuwe, maar vergelijkbare situaties [14](#page=14).
* **Stimulusgeneralisatie:** Het vertonen van geleerd gedrag bij stimuli die lijken op de oorspronkelijke controlestimulus [14](#page=14).
* **Voorbeeld:** Een vogel die leert pikken op een oranje plek, zal ook pikken op vergelijkbare kleuren, waarbij de respons afneemt naarmate de kleur minder op oranje lijkt [14](#page=14).
### 2.8 Wat wordt geleerd bij operante conditionering?
Bij operante conditionering worden drie soorten relaties geleerd:
1. **Relatie tussen context (S) en gedrag (G): S-R (Stimulus-Respons) - De automatische reactie**
* Contextuele stimuli (S) lokken direct de operante respons (R) uit. Het gedrag wordt uitgevoerd omdat de situatie het uitlokt, niet primair vanwege het gevolg [14](#page=14).
* **Voorbeeld:** De context van de Skinnerbox (de kooi, de hendel) wordt een signaal om op de hendel te drukken [14](#page=14).
2. **Relatie tussen context (S) en gevolg (G): S-G (Stimulus-Gevolg) - De verwachting van het resultaat**
* Contextuele stimuli (S) worden geassocieerd met het gevolg (G) (bekrachtiger of straf). De context voorspelt wat er zal gebeuren, los van de respons, en creëert een verwachting [14](#page=14).
* **Voorbeeld:** Een dier zal een kooi binnenstappen die eerder voedsel voorspelde, maar een kooi die shocks voorspelde vermijden [14](#page=14).
3. **Relatie tussen gedrag (R) en gevolg (G): R-G (Respons-Gevolg) - Het doelgerichte gedrag**
* Het organisme leert dat een specifieke respons (R) leidt tot een bepaald gevolg (G). Dit is de kern van doelgericht leren [14](#page=14).
* **Voorbeeld:** Studeren met het oog op het behalen van een diploma of een beroep [14](#page=14).
---
# Observerend leren en bewustzijn bij leren
Dit onderwerp verkent hoe we leren door anderen te observeren, welke factoren bepalen welk gedrag we imiteren, en de invloed van factoren als angst, agressie, cultuur en rolpatronen op dit leerproces, naast de relatie tussen bewustzijn en verschillende vormen van conditionering.
### 3.1 Observerend leren (sociaal leren)
Observerend leren, ook wel sociaal leren genoemd, stelt dat veel van onze gedragingen worden beïnvloed door wat we bij anderen waarnemen. Een studie van Hanna en Meltzoff liet zien dat 14 maanden oude peuters gedrag imiteerden nadat ze een "expert"-peuter dit gedrag hadden zien vertonen met een specifiek speeltje. Peuters die de expert niet hadden gezien, vertoonden dit gedrag niet [16](#page=16).
#### 3.1.1 Factoren die imitatie bepalen
Verschillende factoren bepalen of een geobserveerd gedrag zal worden geïmiteerd:
1. **Gevolgen van het gedrag:** Gedrag dat bekrachtigd wordt, wordt eerder geïmiteerd dan gedrag dat niet bekrachtigd of bestraft wordt [16](#page=16).
2. **Status van het model:** Gedrag van modellen met macht en prestige, zoals ouders, grootouders, broers/zussen of idolen, wordt vaker geïmiteerd [16](#page=16).
#### 3.1.2 Mechanismen van observerend leren
Observerend leren is gebaseerd op twee fenomenen volgens Byrne en Russon [16](#page=16):
* **Stimulusversterking:** Een stimulus waarmee het model interageert, wordt aantrekkelijker voor de observeerder. Bijvoorbeeld, een kind wil hetzelfde speelgoed gebruiken als een ander kind dat doet [16](#page=16).
* **Doelversterking:** De observeerder krijgt een verhoogde motivatie om hetzelfde doel te bereiken als het model. Een voorbeeld hiervan is een kind dat een koekje probeert te pakken nadat het ziet dat iemand anders dit succesvol doet [16](#page=16).
#### 3.1.3 Angst en agressie
* **Angst:** Angstige kinderen worden vaak beïnvloed door angstige ouders die hun angst uiten in het bijzijn van hun kinderen. Onderzoek van Gerull en Rapee toonde aan dat peuters angst ontwikkelden voor speelgoed dat hun moeder angstig had gemaakt en juist aangetrokken voelden tot speelgoed dat hun moeder blij had gemaakt. Cook en Mineka onderzochten of biologische predispositie een rol speelt bij observerend leren van angst. Resusaapjes leerden angst voor slangen uit films, maar niet voor bloemen, wat suggereert dat er een biologische gevoeligheid is voor bepaalde stimuli zoals slangen [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Agressie:** Bandura's onderzoek met de Bobo-doll liet zien dat kinderen die een volwassene zagen die agressief gedrag vertoonde en vervolgens beloond werd, zelf meer agressief gedrag vertoonden tegenover een pop dan kinderen die de volwassene gestraft zagen worden. Het observeren dat agressie wordt bekrachtigd of bestraft, heeft dus vergelijkbare effecten als wanneer het individu zelf wordt bekrachtigd of bestraft. Gedragspatronen die bij ouders worden geobserveerd, spelen een grote rol in hoe kinderen omgaan met leeftijdsgenoten. De "geweldcyclus" kan generationeel worden doorgegeven, waarbij geslagen kinderen later zelf ook vaker geweld gebruiken. Er is een kleine correlatie tussen blootstelling aan media-geweld en gewelddadig gedrag (r =.20), hoewel de causaliteit hiervan ter discussie staat. Mensen maken onderscheid tussen mediageweld en geweld in hun eigen leven, en opvoeding speelt een belangrijke rol in dit onderscheid [17](#page=17).
#### 3.1.4 Culturele verschillen en rolpatronen
* **Culturele verschillen:** Kinderen leren gedrag dat van hen verwacht wordt door observatie van ouders, broers, zussen en leeftijdsgenoten [17](#page=17).
* **Smaakvoorkeuren:** Mensen leren de eetgewoonten in hun cultuur, vaak door associatie met gezellige momenten. Het aanleren van nieuwe smaken gebeurt via observerend leren; chimpansees leerden bijvoorbeeld hete pepers eten alleen als hun verzorger dit ook deed. Mensen consumeren meer in groepen die veel eten en drinken, wat een belangrijke reden is waarom studenten relatief veel drinken, naast aanbod en sociale druk [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Rollenpatronen:** Vrouwen en mannen nemen vaak rollen aan die overeenkomen met traditionele rolverdelingen. De rollen die mensen zien op televisie, zoals initiatief nemen of werk hebben, kunnen de beeldvorming van toekomstige rollen in de maatschappij beïnvloeden. Culturele verschillen op verschillende dimensies worden ook doorgegeven via observerend leren [18](#page=18).
### 3.2 Bewustzijn en conditionering
Het is een belangrijk discussiepunt of bewustzijn noodzakelijk is voor conditionering. Mensen en dieren leren voortdurend zonder zich volledig bewust te zijn van dit proces, zoals het leren bewegen in een nieuw bed of het ontwikkelen van onbewuste gewoonten [18](#page=18).
#### 3.2.1 Klassieke conditionering en bewustzijn
De vraag of leren mogelijk is zonder bewustzijn van de relatie tussen stimuli, is controversieel. Lovibond en Shanks stellen drie scenario's voor [18](#page=18) :
1. Bewustzijn is vereist voor geconditioneerde responsen (CR) [18](#page=18).
2. Leren verhoogt bewustzijn; CR kan zonder bewustzijn, maar is zwakker. Dit scenario wordt als het meest waarschijnlijk beschouwd [18](#page=18).
3. Volledig aparte bewuste en onbewuste systemen bestaan (betwist) [18](#page=18).
Squire stelt dat er twee geheugensystemen zijn: declaratief geheugen (bewust herinneren) en niet-declaratief geheugen (reflexen, vaardigheden). Patiënten met geheugenverlies kunnen klassieke conditionering vertonen zonder zich iets te herinneren, wat bewijs levert voor onbewuste conditionering, met name bij reflexmatige gedragingen [18](#page=18).
#### 3.2.2 Attitudes en onbewuste conditionering
Volgens de twee-procestheorie ontstaan attitudes via bewuste evaluatie en onbewuste conditionering. Rydell en McConnell vonden dat subliminale positieve/negatieve woorden impliciete evaluaties van een persoon ("Bob") beïnvloedden, maar geen effect hadden op bewuste evaluaties. Hoewel dit lange tijd werd gezien als bewijs voor onbewuste attitudevorming, hebben latere studies (zoals Heycke et al., 2018 en Schimmack, 2020) getwijfeld aan de reproduceerbaarheid en de mate waarin onbewuste attitudes werkelijk verschillen van bewuste. De conclusie is dat onbewuste conditionering wel bestaat, maar als een zwakkere variant van bewuste conditionering wordt beschouwd [18](#page=18) [19](#page=19) .
#### 3.2.3 Operante conditionering en impliciet leren
Impliciet leren, zoals beschreven door Destrebecqz en Cleeremans treedt op wanneer proefpersonen een vaste sequentie van reacties leren zonder dit te beseffen. Dit uit zich in snellere reactietijden, terwijl een plotselinge verandering in de sequentie tot vertraging leidt. Hoewel expliciete tests geen bewuste kennis van de sequentie aantonen, blijft het volledig onbewuste karakter van dit leren onzeker [19](#page=19) .
**Algemene conclusie over impliciet leren:** Impliciet leren komt vaak voor, en meer nauwkeurige bewuste testen onthullen vaker bewuste kennis dan aanvankelijk gedacht. Onbewuste operante conditionering is mogelijk, maar niet significant verschillend van bewuste conditionering [19](#page=19).
**Eindconclusie van de onderzoekslijn:** Mensen kunnen leren met minimaal bewustzijn, vooral bij eenvoudige verbanden en automatische, reflexachtige gedragingen. Voor complexere verbanden is bewustzijn doorgaans noodzakelijk. Er is geen bewijs gevonden voor onbewuste leerprocessen die niet ook bewust geleerd konden worden, en onbewuste conditionering wordt gezien als een beperkte, primitieve versie van bewuste conditionering [19](#page=19).
---
# Latent leren en cognitieve kaarten
Dit onderwerp behandelt latent leren, waarbij kennis wordt opgedaan zonder onmiddellijke zichtbare gedragsverandering, en het concept van cognitieve kaarten, die mentale representaties van de omgeving vormen [15](#page=15).
### 4.1 Latent leren
Latent leren verwijst naar het proces waarbij kennis wordt opgedaan zonder dat er onmiddellijk een zichtbare gedragsverandering plaatsvindt. Dit concept werd voornamelijk onderzocht door Edward Tolman [15](#page=15).
#### 4.1.1 Tolmans experimenten met ratten in een doolhof
Tolman's experimenten toonden aan dat ratten in een doolhof meer leerden dan enkel eenvoudige stimulus-respons (S-R) of stimulus-doel (S-G) relaties [15](#page=15).
* **Eerste experiment:** Ratten werden losgelaten in een doolhof en leerden de lay-out ervan kennen. Wanneer een gang geblokkeerd was, gebruikten de ratten hun opgedane kennis om een alternatieve route te vinden, zelfs als ze voor dit specifieke gedrag nog nooit bekrachtigd waren [15](#page=15).
* **Ander experiment met drie condities:**
1. **Geen bekrachtiging:** De ratten kregen geen voedsel aan het einde van het doolhof.
2. **Altijd bekrachtiging:** De ratten kregen altijd voedsel aan het einde van het doolhof.
3. **Bekrachtiging vanaf dag 11:** De ratten kregen de eerste 10 dagen geen voedsel, maar wel vanaf dag 11.
**Resultaten:**
* Ratten in de tweede conditie maakten zo min mogelijk fouten tot aan het einde van het doolhof [15](#page=15).
* Volgens de behavioristische theorie zou de rat in de derde conditie tijdens de eerste 10 dagen niets geleerd hebben en pas vanaf dag 11 leergedrag vertonen [15](#page=15).
* Tolman observeerde echter dat zodra de ratten in de derde conditie het voedsel ontdekten, ze onmiddellijk even weinig fouten maakten als de ratten die de hele tijd bekrachtigd waren. Dit suggereerde dat de bekrachtiging de motivatie om het geleerde gedrag te tonen, beïnvloedde, maar niet het leerproces zelf [15](#page=15).
#### 4.1.2 Conclusies uit Tolmans experimenten
* **Latent leren:** De ratten hadden al veel geleerd zonder dat dit zichtbaar was in hun gedrag. De kennis werd pas gemanifesteerd wanneer er een motivatie was, zoals de beloning van voedsel [15](#page=15).
* **Cognitieve kaart:** Tijdens de eerste 10 dagen van het experiment met de drie condities hadden de ratten een mentale representatie van het doolhof opgebouwd, wat Tolman een "cognitieve kaart" noemde [15](#page=15).
> **Tip:** Latent leren benadrukt het onderscheid tussen het verwerven van kennis en het tonen van dat geleerde gedrag. Motivatie speelt hierbij een cruciale rol.
### 4.2 Cognitieve kaarten
Cognitieve kaarten zijn mentale representaties van de omgeving die mensen en dieren construeren. Deze kaarten stellen hen in staat om te navigeren en zich in hun omgeving te oriënteren [15](#page=15).
> **Example:** Een bekend onderzoek dat het concept van cognitieve kaarten illustreert, is dat met de Morris-watertank, waar onderzocht wordt hoe proefdieren leren om een verborgen platform te vinden in een watertank, wat hun vermogen tot ruimtelijke navigatie en het vormen van mentale kaarten aantoont [15](#page=15).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Klassieke conditionering | Een procedure waarbij een oorspronkelijk neutrale stimulus herhaaldelijk gecombineerd wordt met een ongeconditioneerde stimulus die een automatische reactie uitlokt, waardoor de neutrale stimulus uiteindelijk zelf die reactie gaat uitlokken. |
| Ongeconditioneerde respons (OR) | Een automatische, natuurlijke reactie die plaatsvindt zonder dat er voorafgaand geleerd is, zoals speekselafscheiding bij het proeven van voedsel. |
| Ongeconditioneerde stimulus (OS) | Een stimulus die van nature een automatische, ongeconditioneerde respons uitlokt, zoals voedsel in de mond dat speekselafscheiding veroorzaakt. |
| Geconditioneerde stimulus (CS) | Een oorspronkelijk neutrale stimulus die, na herhaalde associatie met een ongeconditioneerde stimulus, zelf een geleerde reactie gaat uitlokken. |
| Geconditioneerde respons (CR) | Een geleerde reactie die optreedt als gevolg van een geconditioneerde stimulus, nadat deze is geassocieerd met een ongeconditioneerde stimulus. |
| Verwerving | Het proces waarbij een geconditioneerde stimulus (CS) een geconditioneerde respons (CR) begint uit te lokken na herhaalde associatie met een ongeconditioneerde stimulus (OS). |
| Extinctie | De verzwakking of het uitdoven van een geconditioneerde respons (CR) die optreedt wanneer de geconditioneerde stimulus (CS) herhaaldelijk zonder de ongeconditioneerde stimulus (OS) wordt aangeboden. |
| Spontaan herstel | Het plotseling terugkeren van een geconditioneerde respons (CR) na een periode van extinctie, zelfs zonder hernieuwde conditionering. |
| Stimulusgeneralisatie | De neiging om een geconditioneerde respons (CR) te vertonen naar stimuli die lijken op de oorspronkelijke geconditioneerde stimulus (CS), zelfs als deze niet direct met de ongeconditioneerde stimulus (OS) zijn geassocieerd. |
| Stimulusdiscriminatie | Het vermogen om te reageren op specifieke stimuli die geassocieerd zijn met een respons, en niet op andere vergelijkbare stimuli die dat niet zijn, wat beschermt tegen overgeneralisatie. |
| Operante conditionering | Een vorm van leren waarbij gedrag wordt beïnvloed door de gevolgen ervan; gedrag dat beloond wordt, zal waarschijnlijk herhaald worden, terwijl gedrag dat bestraft wordt, waarschijnlijk zal afnemen. |
| Bekrachtiging | Een consequentie van gedrag die de kans op herhaling van dat gedrag vergroot. |
| Positieve bekrachtiging | Het toedienen van een aangename stimulus na een gedrag, wat de kans op herhaling van dat gedrag vergroot. |
| Negatieve bekrachtiging | Het wegnemen van een onaangename stimulus na een gedrag, wat de kans op herhaling van dat gedrag vergroot. |
| Straf | Een consequentie van gedrag die de kans op herhaling van dat gedrag verkleint. |
| Positieve straf | Het toedienen van een onaangename stimulus na een gedrag, wat de kans op herhaling van dat gedrag verkleint. |
| Negatieve straf | Het wegnemen van een aangename stimulus na een gedrag, wat de kans op herhaling van dat gedrag verkleint. |
| Bekrachtigingsschema | Een regel die bepaalt hoe vaak een gedrag beloond wordt, wat invloed heeft op de snelheid van verwerving en de weerstand tegen extinctie. |
| Continue bekrachtiging | Een schema waarbij elk gewenst gedrag wordt beloond; dit leidt tot snelle verwerving maar ook snelle extinctie. |
| Partiële (intermitterende) bekrachtiging | Een schema waarbij niet elk gewenst gedrag wordt beloond; dit leidt tot tragere verwerving maar grotere weerstand tegen extinctie. |
| Variabele ratio schema | Een bekrachtigingsschema waarbij beloning wordt gegeven na een wisselend aantal responsen, wat leidt tot hoge en consistente responsen met grote weerstand tegen extinctie. |
| Vast interval schema | Een bekrachtigingsschema waarbij beloning wordt gegeven na de eerste respons na een vaste tijdsperiode; dit leidt tot een pauze in respons na bekrachtiging. |
| Variabel interval schema | Een bekrachtigingsschema waarbij beloning wordt gegeven na de eerste respons na een variërende tijdsperiode, wat leidt tot stabiel en gelijkmatig gedrag. |
| Vermijdingsleren | Het aanleren van gedrag om een aversieve stimulus te ontlopen of te voorkomen, vaak gebaseerd op een combinatie van klassieke en operante conditionering. |
| Aangeleerde hulpeloosheid | Een toestand waarin een organisme heeft geleerd dat het geen controle heeft over aversieve gebeurtenissen, waardoor het stopt met pogingen om te ontsnappen of te vermijden, zelfs wanneer ontsnapping mogelijk wordt. |
| Latent leren | Leren dat plaatsvindt zonder directe bekrachtiging en dat pas zichtbaar wordt wanneer er een motivatie is om het geleerde gedrag te vertonen. |
| Cognitieve kaart | Een mentale representatie van de ruimtelijke omgeving, die helpt bij oriëntatie en navigatie, opgebouwd door ervaring en observatie. |
| Observerend leren (sociaal leren) | Een vorm van leren waarbij gedrag wordt aangeleerd door anderen te observeren en te imiteren, beïnvloed door de gevolgen die het model ondervindt en de status van het model. |
| Stimuluscontrole | Het verschijnsel waarbij bepaald gedrag alleen wordt bekrachtigd of bestraft in de aanwezigheid van specifieke stimuli, wat leidt tot het aanleren van verschillende reacties in verschillende contexten. |
| Discriminatietraining | Een procedure waarbij gedrag wordt bekrachtigd in aanwezigheid van één stimulus, maar niet in aanwezigheid van een andere, om het organisme te leren onderscheid te maken tussen stimuli. |
| S-R-connectie | Een behavioristische interpretatie van leren, waarbij een specifieke stimulus direct een specifieke respons uitlokt. |
| S-S-connectie | Een cognitieve interpretatie van leren, waarbij een stimulus wordt geassocieerd met een andere stimulus, wat leidt tot een verwachte respons. |