sv anatomie.pdf
Summary
# Anatomie en fysiologie van het oor
Het oor en het evenwichtsorgaan vormen een anatomisch geheel met sterke fysiologische overeenkomsten, waarbij de analyse van geluidsgeleiding en -transformatie centraal staat [2](#page=2).
### 1.1 Indeling van het oor
Het oor wordt anatomisch ingedeeld in drie hoofddelen: het uitwendige oor, het middenoor en het binnenoor [2](#page=2).
#### 1.1.1 Uitwendige oor
Het uitwendige oor bestaat uit de oorschelp en de uitwendige gehoorgang [2](#page=2).
* **Oorschelp:** Gevormd uit kraakbeen (met uitzondering van de oorlel) en huid. De oorschelp vangt geluid op, met name hoge frequenties, en draagt bij aan richting horen. De vorming ervan begint in de 5e embryonale week uit kieuwbogen [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Uitwendige gehoorgang:** Ongeveer 3 cm lang, bekleed met huid. De gehoorgang heeft een vernauwing ter hoogte van de overgang tussen het kraakbenige en benige deel, wat relevant is voor corpus alienum situaties. De kaakgewricht ligt tegen de voorwand, waardoor mondopening de gehoorgang kan vernauwen. De huid bevat cerumenklieren die een wasachtige substantie produceren met een lage pH en bactericide werking, ter bescherming van de huid. De gehoorgang draagt bij aan geluidsgeleiding en biedt een geluidsversterking tussen 2 en 3 kHz door resonantie [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.1.2 Middenoor
Het middenoor omvat het trommelvlies, de trommelholte (cavum tympani), de gehoorbeentjes, middenoorspiertjes, de buis van Eustachius en de mastoïd [2](#page=2).
* **Trommelholte (cavum tympani):** Een met slijmvlies beklede ruimte die in verbinding staat met de mastoïd en de buis van Eustachius. Het slijmvlies is dikker in het vooronder en dunner in het achterste deel. De bezenuwing is gedeeld met de kaak, wat kan leiden tot gerefereerde pijn [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Trommelvlies:** Een doorschijnend, conisch vlies met drie lagen: huid, bindweefsel en slijmvlies. Het pars tensa is het grootste deel, terwijl de pars flaccida (Schrapnellmembraan) kleiner en dunner is. Het trommelvlies kan worden ingedeeld in vier kwadranten voor oriëntatie [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Gehoorbeentjesketen:** Bestaat uit de malleus, incus en stapes, die de geluidstrillingen van het trommelvlies overbrengen naar het ovale venster van het binnenoor. Deze beentjes zijn embryologisch afkomstig uit de eerste en tweede kieuwbogen [10](#page=10) [4](#page=4) [8](#page=8).
* **Middenoorspiertjes:** De m. stapedius en de m. tensor tympani beschermen het oor tegen te luide geluiden door samentrekking, wat de beweging van de gehoorbeentjes dempt [9](#page=9).
* **Buis van Eustachius (Tuba auditiva):** Een ongeveer 2,5 cm lange buis die het middenoor verbindt met de neus-keelholte. De functie is het klaren van het middenoor, afvoer van secreet en beluchting, waarbij het normaal gesloten is en opent bij slikken of geeuwen [9](#page=9).
* **Mastoïd:** Een uitbreiding van het os temporale met een celsysteem dat geleidelijk ontwikkelt en variabel is, beïnvloed door otitiden [9](#page=9).
#### 1.1.3 Binnenoor (Cochlea)
Het binnenoor, ook wel cochlea genoemd, is onderdeel van het labyrint en heeft de vorm van een slakkenhuis met drie kwart winding. Het bevat de structuren voor geluidsperceptie en evenwicht [11](#page=11).
* **Compartimenten:** De cochlea bevat drie vloeistofgevulde compartimenten: de scala vestibuli, de scala tympani (beide gevuld met perilymfe) en de scala media (gevuld met endolymfe). De scala vestibuli en scala tympani zijn aan de apex verbonden via het helicotrema [11](#page=11).
* **Endolymfe en perilymfe:** Deze vloeistoffen verschillen in elektrolytsamenstelling, wat resulteert in een potentiaalverschil van circa 80 mV tussen de compartimenten, essentieel voor het functioneren van de haarcellen [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Ductus & Saccus endolymfaticus:** Deze structuren spelen een rol bij de reabsorptie en zuivering van endolymfe en bij de immuunafweer van het labyrint [12](#page=12).
* **Basilair membraan (BM):** Scheidt de scala media van de scala tympani en draagt het orgaan van Corti. De mechanische eigenschappen van het BM variëren: het is stijver en smaller bij de basis en slapper en breder aan de apex, wat zorgt voor frequentiespecificiteit [12](#page=12).
* **Membraan van Reissner:** Scheidt de scala vestibuli van de scala media [12](#page=12).
* **Stria vascularis:** Een sterk gevasculariseerd weefsel aan de laterale zijde van de scala media, dat verantwoordelijk is voor het handhaven van de elektrolytsamenstelling van de endolymfe [13](#page=13).
* **Orgaan van Corti:** Het zintuigorgaan voor geluidstransductie, gelegen op het basilair membraan. Het bevat binnenste haarcellen (IHC) en buitenste haarcellen (OHC), steuncellen en het tectoriaal membraan [13](#page=13).
* **Haarcellen:** De receptoren voor geluid. Binnenste haarcellen (IHC) zijn verantwoordelijk voor de primaire signaaloverdracht, terwijl buitenste haarcellen (OHC) fungeren als actieve versterkers. De haarcellen hebben stereocilia die, wanneer ze worden afgebogen, ionenkanalen openen en leiden tot depolarisatie [13](#page=13) [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 1.1.4 Retro-cochleair
Achter de cochlea bevinden zich de gehoorzenuw (n. cochlearis, onderdeel van de n. vestibulocochlearis) en het centrale auditieve systeem [2](#page=2).
### 1.2 Embryologie
De ontwikkeling van het oor begint al vroeg in de embryonale levensfase [3](#page=3).
* **Uitwendig oor:** De uitwendige gehoorgang ontstaat uit een ectodermale instulping in de 5e week. De oorschelp ontwikkelt zich uit zes uitstulpingen (heuvels van His) die samensmelten, waarbij de malleus en incus uit de eerste kieuwboog en de stapes uit de tweede kieuwboog ontstaan. De oorschelp is rond de 20e week definitief gevormd. Congenitale afwijkingen in dit gebied kunnen een combinatie van afwijkingen van oorschelp, gehoorgang en middenoor omvatten [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Binnenoor:** Het labyrint, inclusief de cochlea, ontwikkelt zich uit de oorplacode na de 3e week. Het bovenste deel vormt de kanalen en utriculus, terwijl het onderste deel de cochlea en sacculus vormt. Het binnenoor is grotendeels gevormd rond 3 maanden zwangerschap en is dan niet meer gevoelig voor teratogene invloeden, maar wel voor infecties en intoxicaties [4](#page=4).
### 1.3 Fysiologie van het oor
#### 1.3.1 Geluidsgeleiding en transformatie
Het middenoor fungeert als een transformator om het energieverlies bij de overgang van lucht- naar vloeistofmedium te beperken. Dit gebeurt door [10](#page=10):
1. Het oppervlakteverschil tussen het trommelvlies en de voetplaat van de stapes (factor 20) [10](#page=10).
2. De hefboomwerking van de gehoorbeentjesketen (factor 1,2) [10](#page=10).
Samen geven deze factoren een geluidsoverdracht van ongeveer 28 dB. Het spel van de vensters, waarbij de ovale en ronde vensters in tegenfase bewegen, is cruciaal voor deze efficiënte geluidsoverdracht [10](#page=10).
#### 1.3.2 Transductie in het binnenoor
De cochlea zet luchttrillingen om in neurale informatie [15](#page=15).
* **Mechanische respons:** Geluidstrillingen aan de voetplaat van de stapes veroorzaken drukverschillen in de perilymfe, wat leidt tot een transversale trilling van het basilair membraan. De stijfheid van het BM neemt exponentieel af van de basis naar de apex, waardoor hogere frequenties worden geactiveerd bij de basis en lagere frequenties bij de apex (tonotopie) [15](#page=15).
* **Haarcelstimulatie:** De beweging van het basilair membraan ten opzichte van het tectoriaal membraan buigt de stereocilia van de haarcellen af. Deze afbuiging leidt tot veranderingen in de membraanpotentiaal van de haarcel (depolarisatie of hyperpolarisatie) [16](#page=16).
* **Neurale codering:** Depolarisatie van de haarcel verhoogt de vuurfrequentie in afferente vezels, terwijl hyperpolarisatie deze verlaagt. De cochlea gebruikt zowel temporele codering (patroon van actiepotentialen voor lage frequenties) als plaatscodering (welke haarcellen worden geactiveerd voor hoge frequenties) om toonhoogte te bepalen [16](#page=16).
#### 1.3.3 Capaciteiten van het gehoor
Het menselijk gehoor kent een hoge gevoeligheid, een groot dynamisch bereik en een uitstekende frequentieselectiviteit [16](#page=16).
* **Gevoeligheid en dynamisch bereik:** Het gehoor kan extreem zwakke geluiden waarnemen, waarbij de stereocilia slechts 0,04 nm bewegen. Het dynamisch bereik, de mogelijkheid om geluiden met een grote amplitudevariatie te verwerken zonder schade, is ongeveer 100 dB. De luidheid varieert logaritmisch met de amplitude, uitgedrukt in decibel [16](#page=16).
* **Frequentie selectiviteit:** Het vermogen om frequentieverschillen van slechts 0,3% te onderscheiden is essentieel voor spraakverstaan, zelfs in rumoerige omstandigheden. Dit is het gevolg van de tonotopie, waarbij elke frequentie een specifieke groep haarcellen en zenuwvezels activeert. De cochlea functioneert als een reeks parallelle filters die specifieke frequentiebanden selecteren en de intensiteit ervan vertalen in neurale activiteit [16](#page=16).
#### 1.3.4 Functie van buitenste haarcellen (OHC)
De buitenste haarcellen (OHC) fungeren als een in vivo feedback systeem dat zorgt voor de extreme gevoeligheid en scherpe filtering van het gehoor. Ze versterken de trillingen van het basilair membraan, waardoor de gevoeligheid voor zachte geluiden toeneemt en de frequentieselectiviteit verbetert. De efferente innervatie van de OHC lijkt een rol te spelen bij het fijnregelen van deze cochleaire versterker, mogelijk met een beschermende functie [17](#page=17).
#### 1.3.5 Cochleaire pathofysiologie
Veel vormen van perceptief gehoorverlies zijn het gevolg van schade aan de haarcellen, veroorzaakt door lawaai, ouderdom of ototoxische medicatie. Schade aan de OHC leidt tot verminderde gevoeligheid voor zachte geluiden en verminderde frequentieselectiviteit, wat spraakverstaan in achtergrondruis bemoeilijkt. Metabole stoornissen in de stria vascularis kunnen ook leiden tot gehoorverlies, met name bij presbyacusis en gebruik van lisdiuretica [17](#page=17).
---
# Onderzoeksmethoden voor het gehoor en evenwichtsorgaan
Dit deel van het studiemateriaal beschrijft de diverse methoden en principes die worden gebruikt om zowel het gehoororgaan als het evenwichtssysteem te onderzoeken, variërend van basale inspectie tot geavanceerde objectieve metingen.
### 2.1 Otoscopie en inspectie van het uitwendige oor
Otoscopie is de fundamentele visuele inspectie van de gehoorgang en het trommelvlies, essentieel voor de eerste beoordeling van het uitwendige en middelbare oor [20](#page=20).
#### 2.1.1 Instrumenten en technieken
* **Verlichtingsbronnen:** Voorhoofdlampen bieden handsfree verlichting, maar kunnen de manipulatie bemoeilijken. Elektrische otoscopen zijn mobiel en bieden vergroting, maar kunnen minder flexibel zijn in gebruik [20](#page=20).
* **Otomicroscopie:** Gebruikt voor microscopische beoordeling, met name relevant bij oorchirurgie [20](#page=20).
* **Inspectie van oorschelp en gehoorgang:** Hierbij wordt gelet op eventuele littekens, vervormingen en de algemene staat van de huid. Bij kinderen is immobilisatie cruciaal. De gehoorgang wordt voorzichtig schoongemaakt indien nodig [20](#page=20).
* **Onderzoek van het trommelvlies:** Vereist ervaring, een goede positie, verlichting en de juiste trechtergrootte. Stimulatie van de nervus vagus kan een hoestreflex veroorzaken. Belangrijke anatomische structuren zijn de processus brevis, umbo, de lichtreflex, de pars tensa (verdeeld in vier kwadranten) en de pars flaccida (membraan van Shrapnell) [20](#page=20).
* **Pars tensa:** Doorschijnend, conisch, met drie lagen: huid, bindweefsel, en slijmvlies [21](#page=21).
* **Pars flaccida:** Ligt boven de pars tensa en mist de bindweefsel laag [21](#page=21).
* **Pneumatische oortrechter van Siegle:** Wordt gebruikt om de mobiliteit van het trommelvlies te testen en kan afwijkingen zoals perforaties, atrofie, sclerose, of otitis media met effusie (OME) detecteren [21](#page=21).
#### 2.1.2 Bacteriologisch onderzoek van oorscre-et
Dit onderzoek is bedoeld voor de identificatie van bacteriën, schimmels en gisten, met name bij therapieresistente infecties van de gehoorgang of het middenoor. Contaminatie dient vermeden te worden [21](#page=21).
#### 2.1.3 Beeldvorming van het oor en vestibulaire systeem
* **Computed tomography (CT-scan):** Uitstekend voor de evaluatie van botstructuren, met name bij congenitale afwijkingen, botdestructie door cholesteatoom, otosclerose, rotsbeenfracturen, en pre- en postoperatief na middenoorchirurgie of cochleaire implantatie (CI). Axiale scans zijn parallel aan het horizontale semicirculaire kanaal [21](#page=21).
* **Magnetic resonance imaging (MRI-scan):** Ideaal voor de evaluatie van weke delen. Sequenties zoals T1, T2, CISS en DWI worden gebruikt. Gadoliniumcontrast kan tumoren en infecties accentueren. MRI is diagnostisch voor vertigo, progressieve SNHL, intracraniale complicaties, n. facialisparese, hydrops, en preoperatief voor CI [22](#page=22).
### 2.2 Onderzoek van de buis van Eustachius
De buis van Eustachius verbindt het middenoor met de nasofarynx en is cruciaal voor het aanpassen van de middenoordruk en de afvoer van slijm [22](#page=22).
* **Tubafunctietesten:**
* **Valsalva manoeuvre:** Patiënt probeert lucht door de neus uit te blazen met gesloten neus en mond [22](#page=22).
* **Politzer manoeuvre:** Gebruik van een speciaal instrument om lucht in de neus te blazen tijdens slikken. Beide manoeuvres kunnen ongecontroleerde middenoordruk veroorzaken [22](#page=22).
* **Tympanometrie:** Een indirecte methode die ondruk kan detecteren bij tubadisfunctie [22](#page=22).
### 2.3 Grondbegrippen geluidsleer en audiologie
Geluidsleer en audiologie vormen de theoretische basis voor het begrijpen van gehoor en de methoden om dit te onderzoeken [22](#page=22).
#### 2.3.1 Geluid
Geluid wordt gedefinieerd als hoorbare trillingen, veroorzaakt door snel opeenvolgende verdichtingen en verdunningen van de lucht (luchtdruktrillingen). De fysische kwaliteiten van geluid bepalen onze waarneming [22](#page=22).
* **Frequentie:** Gemeten in Hertz (Hz), geeft het aantal trillingen per seconde aan [23](#page=23).
* **Geluidsniveau:** Gemeten in decibel (dB), een logaritmische verhoudingsmaat [23](#page=23).
* **dB SPL (sound pressure level):** Gebruikt een referentie-intensiteit van $10^{-12}$ Watt/m². De gemiddelde waarnemingsdrempel bij 1 kHz voor jonge, gezonde personen is ongeveer 0 dB SPL [23](#page=23) [24](#page=24).
* **dB (hearing level):** Een maat die de gehoordrempel vergelijkt met de drempel van jonge, gezonde personen, en die per frequentie verschilt [23](#page=23).
#### 2.3.2 Gehoorveld
Het gehoorveld wordt grafisch weergegeven met frequentie op de horizontale (logaritmische) as en geluidssterkte (dB SPL) op de verticale (lineaire) as [24](#page=24).
#### 2.3.3 Frequentiebereik van het gehoor
Het normale gehoor van mensen ligt tussen 20 en 20.000 Hz. Dit bereik neemt af met de leeftijd (presbyacusis) [24](#page=24).
#### 2.3.4 Intensiteitsbereik (dynamisch bereik)
Dit is de verhouding tussen de zwakste en sterkste waarneembare geluidsenergie. Het dynamisch bereik van het menselijk oor is ongeveer 100 dB, waarbij 120 dB als pijngrens wordt beschouwd [24](#page=24).
#### 2.3.5 Audiogram (toonaudiogram)
Het audiogram toont de gehoordrempel voor zuivere tonen, met frequentie op de horizontale as (Hz) en gehoorverlies op de verticale as (dB HL). Referentiewaarden voor normaalhorenden worden gebruikt voor vergelijking [24](#page=24).
#### 2.3.6 Loudness recruitment
Dit is een pathologische vermindering van het dynamisch bereik, vaak voorkomend bij cochleair verlies. Het dynamisch bereik kan sterk verkleind zijn, met een abnormaal snelle toename van luidheidswaarneming bij toenemende geluidsintensiteit [25](#page=25).
#### 2.3.7 Impedantie en compliantie van het oor
* **Akoestische impedantie:** De weerstand die het oor biedt aan geluid, bepaald door wrijving, massa en stijfheid van het trillende systeem [25](#page=25).
* **Compliantie:** De meegevendheid van het oor, omgekeerd evenredig aan impedantie (Compliantie = 1/Impedantie). Een normale compliantie is ongeveer 0,6 ml luchtvolume-equivalent [25](#page=25).
#### 2.3.8 Maskering
Maskering treedt op wanneer een geluid door een ander geluid onhoorbaar wordt gemaakt. Dit principe wordt gebruikt in audiometrie om overhoren van het ene oor naar het andere te voorkomen [25](#page=25).
### 2.4 Onderzoek van het gehoor
Het onderzoek van het gehoor omvat een spectrum van methoden, van eenvoudige screenings- tot complexe objectieve metingen [25](#page=25).
#### 2.4.1 Eerste indruk
Het observeren of een patiënt moeite heeft met spreken zonder lipbeeld kan een eerste indicatie geven van gehoorverlies [26](#page=26).
#### 2.4.2 Fluisterspraakonderzoek
Dit is een eenvoudige test waarbij woorden worden gefluisterd op een afstand van 6 meter voor laagfrequente woorden en 10-15 meter voor hoogfrequente woorden. Het andere oor moet worden afgesloten of gemaskeerd [26](#page=26).
#### 2.4.3 Stemvorkonderzoek
Stemvorkproeven (meestal met een 512 Hz stemvork) zijn snel en nuttig om onderscheid te maken tussen conductief en perceptief gehoorverlies [26](#page=26).
* **Proef van Rinne:** Vergelijkt luchtgeleiding (LG) met beengeleiding (BG). Een positieve Rinne is normaal of wijst op perceptief verlies, een negatieve Rinne op conductief verlies [26](#page=26).
* **Proef van Weber:** Beoordeelt de lateralisatie van beengeleiding. Lateralisatie naar het slechtere oor wijst op conductief verlies, naar het betere oor op perceptief verlies [26](#page=26).
#### 2.4.4 Toonaudiometrie
Dit is een gedetailleerde meting van de gehoordrempels voor zuivere tonen over een reeks frequenties (octaafaudiometrie: 125-8000 Hz) [26](#page=26).
* **Luchtgeleiding (LG):** Meet de functie van het gehele auditieve systeem, inclusief gehoorgang, middenoor en slakkenhuis. Getest met een koptelefoon of insert-phones [27](#page=27).
* **Beengeleiding (BG):** Meet direct de functie van het slakkenhuis door trillingen via de schedel naar het binnenoor over te brengen. Getest met een beengeleider [27](#page=27).
* **Omstandigheden:** Uitgevoerd in een geluidsdichte kamer, met correcte plaatsing van de apparatuur [27](#page=27).
* **Techniek:** De drempel wordt bepaald door stapsgewijs de intensiteit te verhogen en te verlagen totdat de toon bij herhaaldelijke aanbieding hoorbaar is [27](#page=27).
* **Overhoren (cross-hearing):** Treedt op wanneer het geluid in het niet-testoor wordt waargenomen. Intra-aurale verzwakking is het verschil in demping tussen lucht- en beengeleiding [27](#page=27).
* **Maskering:** Wordt toegepast om overhoren te voorkomen door ruis in het niet-testoor aan te bieden [27](#page=27).
#### 2.4.5 Spraakaudiometrie
Dit onderzoek meet de mate waarin gesproken woorden worden verstaan en herhaald bij verschillende geluidsniveaus [28](#page=28).
* **Fonemisch gebalanceerde lijsten:** Gebruikt woorden waarvan de samenstelling van fonemen overeenkomt met hun voorkomen in normale spraak, zoals de NVA-lijst. Per correct gereproduceerd foneem wordt 3% spraakverstaanvaardigheid toegekend [28](#page=28).
* **Grafische weergave:** De spraakverstaanvaardigheid (in procenten) wordt uitgezet tegen de intensiteit van de aangeboden fonemen (dB SPL) [28](#page=28).
* **Functie:** Het objectiveren van het spraakverstaan voor sociale interactie en het gebruik van hoorapparaten, en diagnostisch voor het onderscheiden van cochleair en retrocochleair verlies. Een spraakdrempelverschuiving van meer dan 10 dB ten opzichte van het gemiddelde toondrempelverlies is een indicator [28](#page=28).
* **Digit Triplet Test (DTT):** Een geautomatiseerde spraak-in-ruis-zelftest die de signaal-ruisverhouding bepaalt waarbij 50% van de getallen correct wordt verstaan (Speech Reception Threshold, SRT). Wordt gebruikt als screeningsinstrument [29](#page=29).
#### 2.4.6 Tympanometrie
Dit is een objectieve meting van de functie van het trommelvlies en het middenoor door de compliantie te meten bij variërende luchtdruk in de gehoorgang [29](#page=29).
* **Testprotocol:** Een testtoon van 226 Hz (of 1 kHz bij zuigelingen) wordt aangeboden, de weerkaatsing wordt gemeten, en de luchtdruk in de gehoorgang wordt gevarieerd van +200 tot -400 daPa [29](#page=29).
* **Tympanogram:** De grafische weergave van de gemeten compliantie in functie van de luchtdruk [29](#page=29).
* **Type A:** Normaal; maximale compliantie rond 0 daPa [29](#page=29).
* **Type C:** Onderdruk in het middenoor; maximale compliantie bij negatieve druk [29](#page=29).
* **Type B:** Vlakke curve; sterk verminderde compliantie door vocht (otitis media serosa) of trommelvliesperforatie. Onderscheid wordt gemaakt met behulp van het ear canal volume (ECV) [29](#page=29).
* **Type Ad:** Abnormale beweeglijkheid trommelvlies (atrofie) [30](#page=30).
* **Type As:** Abnormale stijfheid trommelvlies (myringosclerose, verhoogde ketenstijfheid) [30](#page=30).
#### 2.4.7 Objectieve audiometrie
Deze methoden meten de elektrische respons van het auditieve systeem op geluidstimulatie zonder afhankelijk te zijn van de medewerking van de patiënt [30](#page=30).
* **Niet-invasief:**
* **Brainstem Evoked Response Audiometry (BERA, ABR):** Meet elektrische potentialen in de hersenstam als reactie op geluidsprikkels. Gebruikt een middelingstechniek om zwakke signalen op te vangen. Klikstimuli worden gebruikt, en de responsen (pieken I-V) geven informatie over de integriteit van de auditieve banen en kernen. De latentietijd (interval I-V) is een belangrijke parameter. BERA is cruciaal voor diagnostiek van retrocochleaire pathologie en voor objectieve drempelbepaling bij baby's en patiënten die niet meewerken [30](#page=30).
* **Auditory Steady State Response (ASSR):** Meet responsen op continu aangeboden tonen met specifieke modulatie [31](#page=31).
* **Invasief:**
* **Elektrocochleografie (EcoG, ECochG):** Meet elektrische potentialen direct in het slakkenhuis en de gehoorzenuw. Klinisch nuttig bij onbegrepen cochleaire stoornissen en ter aanvulling van BERA [31](#page=31).
#### 2.4.8 Otoakoestische emissie (OAE)
(Niet volledig beschreven in de verstrekte pagina's, maar wordt genoemd als een methode voor objectieve audiometrie) [31](#page=31).
### 2.5 Onderzoek van het evenwichtsorgaan
Het evenwichtssysteem, bestaande uit de evenwichtsorganen, de nervus vestibularis, vestibulaire kernen, cerebellum en vestibulaire cortex, is essentieel voor ruimtelijke oriëntatie, beeldstabilisatie en houdingsregulatie [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51).
#### 2.5.1 Anatomie en fysiologie van het vestibulaire systeem
* **Evenwichtsorganen:** Gelegen in het rotsbeen, bestaan uit het vliezige en benige labyrinth. Ze detecteren hoofdstand ten opzichte van zwaartekracht en hoofdversnellingen met hoge nauwkeurigheid [49](#page=49) [51](#page=51).
* **Semicirculaire kanalen (SCC):** Drie onderling loodrechte kanalen die hoekversnellingen (rotaties) detecteren [52](#page=52) [54](#page=54).
* **Otolietorganen (utriculus en sacculus):** Detecteren lineaire versnellingen en de stand ten opzichte van de zwaartekracht [52](#page=52) [53](#page=53).
* **Haarcellen:** De sensorische cellen van het vestibulaire systeem. Hun afbuiging leidt tot veranderingen in de vuurfrequentie van de nervus vestibularis. De gevoeligheid is asymmetrisch gericht ten opzichte van het kinocilium (tweede wet van Ewald) [52](#page=52) [53](#page=53).
* **Statolietsysteem:** De gelatineuze massa met statoconia (calciumcarbonaatkristallen) buigt af bij versnelling en zwaartekracht, waardoor de stereocilia bewegen en signalen naar de hersenen worden gestuurd. De utriculus is gevoelig voor horizontale versnellingen en kantelingen, de sacculus voor verticale versnellingen [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Halfcirkelvormige kanalen:** Elk kanaal is gevoelig voor rotaties rond een as die loodrecht op het vlak van het kanaal staat (eerste wet van Ewald). De endolymfe in de kanalen blijft achter bij een hoekversnelling door massatraagheid, waardoor de cupula en stereocilia afbuigen. Ze kunnen geen onderscheid maken tussen constante versnelling en stilstand [55](#page=55) [56](#page=56).
* **Beperkingen van het evenwichtsorgaan:** Het systeem is gevoelig voor versnellingen, maar niet voor constante snelheden. Langzame, laagfrequente translaties of rotaties kunnen leiden tot bewegingsziekte (kinetose) door mismatch van sensorische input [57](#page=57).
* **Nervus vestibularis:** Draagt afferente informatie van de SCC, utriculus en sacculus naar de vestibulaire kernen en het cerebellum, en efferente signalen terug naar de haarcellen [57](#page=57).
* **Vestibulaire kernen:** Vier kernen in de hersenstam die vestibulaire, visuele en proprioceptieve informatie integreren, essentieel voor de controle van oogbewegingen en houdingsregulatie [58](#page=58).
* **Vestibulo-oculaire reflex (VOR):** Een snelle reflex die ervoor zorgt dat de ogen de beeldstabilisatie behouden tijdens hoofdbewegingen door een compensatoire oogbeweging te genereren die tegengesteld is aan de hoofdbeweging [58](#page=58).
* **Cerebellum (archicerebellum):** Speelt een rol bij de verwerking van vestibulaire, proprioceptieve en visuele input voor beeldstabilisatie en evenwicht. Het kan de VOR visueel onderdrukken [59](#page=59).
* **Vestibulaire cortex:** Gebieden in de hersenen die multisensorische input integreren voor ruimtelijke oriëntatie en visuomotorische controle [59](#page=59).
#### 2.5.2 Functies van het vestibulaire systeem
1. **Ruimtelijke oriëntatie:** Het vermogen om de positie van het lichaam in de ruimte te bepalen [59](#page=59).
2. **Beeldstabilisatie:** Het zorgen voor een stabiel beeld op het netvlies tijdens hoofdbewegingen via de VOR [60](#page=60).
3. **Houdingsregulatie:** Het handhaven van de lichaamshouding en stabiliteit, zowel in rust als tijdens beweging [61](#page=61).
#### 2.5.3 Nystagmus
Nystagmus is een ritmische, onwillekeurige oogbeweging, bestaande uit een trage en een snelle fase. De snelheid van de trage fase is een belangrijke maat voor de vestibulaire functie. Fysiologische nystagmus treedt op tijdens beweging, maar is in rust afwezig bij gezonde personen [60](#page=60).
#### 2.5.4 Bewegingsziekten (kinetosen)
Kinetosen, zoals reisziekte, ontstaan door een mismatch tussen vestibulaire, visuele en proprioceptieve informatie, wat leidt tot deregulatie van het autonome zenuwstelsel [63](#page=63).
#### 2.5.5 Centrale compensatie van perifere vestibulaire laesies
Na een uitval van het vestibulaire systeem treden er initiële symptomen op (misselijkheid, duizeligheid, nystagmus, valneiging) die door centrale compensatiemechanismen geleidelijk worden verminderd [63](#page=63).
### 2.6 Onderzoek bij de duizelige patiënt
Het onderzoek bij duizeligheid omvat een gedetailleerde anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullende diagnostische tests om de oorzaak (centraal of perifeer) te differentiëren [64](#page=64) [65](#page=65).
#### 2.6.1 Anamnese
Een systematische vraagstelling (bv. SO STONED acroniem) is cruciaal om de aard van de duizeligheid te classificeren (episodisch, acuut, chronisch) en de symptomen te duiden [64](#page=64).
#### 2.6.2 Lichamelijk onderzoek
* **Oculomotoriek:** Onderzoek van oogbewegingen is essentieel.
* **Spontane nystagmus:** De aanwezigheid en kenmerken van spontane nystagmus kunnen helpen bij de differentiatie tussen centrale en perifere oorzaken. Centrale nystagmus kan blikrichtingsafhankelijk zijn, fixatie-suppressie ontbreken, of puur verticaal zijn. Perifere nystagmus kan gecompenseerd worden of asymmetrisch zijn [65](#page=65) [66](#page=66) [67](#page=67).
* **Oogstand (tropie/forie):** Afwijkingen in de oogstand (skew deviation, tropie, forie) worden onderzocht met tests zoals de skew test/cross-cover test. De ocular tilt reaction omvat hoofdkanteling, skew deviation en torsie van de ogen [67](#page=67).
* **Gladde oogbewegingen (smooth pursuit):** De mogelijkheid om een bewegend object vloeiend te volgen. Afwijkingen kunnen wijzen op centrale pathologie [68](#page=68).
* **Saccades:** Snelle, gerichte oogbewegingen om fixatiepunten te volgen. Latentie, snelheid en accuraatheid worden beoordeeld [68](#page=68).
* **Optokinetiek:** De gecombineerde beweging van oogvolgbewegingen en saccades bij het fixeren van voorbijgaande beelden [68](#page=68).
* **Fixatie-suppressie:** De mate waarin de visus de nystagmus kan onderdrukken; dit is doorgaans mogelijk bij perifere nystagmus [69](#page=69).
* **Hyperventilatie-provocatietest:** Kan klachten herkenning provoceren en een aspecifieke nystagmus induceren [69](#page=69).
* **Head Impulse Test (HIT):** Test de functie van de semicirculaire kanalen door de reactie van de ogen tijdens snelle, kleine hoofdbewegingen te beoordelen. Een vertraagde oogbeweging of correctiesaccades duiden op hypofunctie van een kanaal [69](#page=69) [70](#page=70).
* **Posturale stabiliteit:** Testen van gaan, staan, en coördinatie (bv. Romberg test, tandem staan, vingertop-neusproef) om stabiliteit en mogelijke centrale of perifere afwijkingen te beoordelen [71](#page=71) [72](#page=72).
#### 2.6.3 Specifieke provocatietests voor duizeligheid
* **Dix-Hallpike manoeuvre:** Wordt gebruikt om benigne paroxismale positionele vertigo (BPPV) te diagnosticeren, met name die van het posterieure kanaal. Een typische nystagmus (upbeat met rotatoire component) wordt waargenomen [70](#page=70).
* **Supine Roll Test:** Gebruikt voor BPPV van de horizontale kanalen. De richting en aard van de nystagmus (geotroop of ageotroop) geven informatie over de locatie van de otolieten [70](#page=70).
#### 2.6.4 HINTS+ protocol
Het HINTS+ (Head Impulse, Nystagmus, Skew Test plus gehoorverlies) protocol is een klinische vuistregel om onderscheid te maken tussen acute vestibulaire syndromen die centraal of perifeer van oorsprong zijn. Een negatieve HINTS duidt op een acuut vestibulaire syndroom, terwijl een positieve HINTS wijst op een centrale problematiek [72](#page=72).
### 2.7 Aanvullend onderzoek van het evenwicht
* **Video-oculografie (VOG) / Elektro-oculografie (EOG):** Registreert oogbewegingen door middel van elektroden die het potentiaalverschil tussen het hoornvlies en het netvlies meten [73](#page=73).
* **Calorisch onderzoek:** Een niet-fysiologische stimulus waarbij de gehoorgang wordt geïrrigeerd met warm of koud water of lucht om de vestibulo-oculaire reflex (VOR) te induceren en de reactie van de semicirculaire kanalen te beoordelen. Belangrijke parameters zijn de asymmetrie en nystagmusvoorkeur [74](#page=74).
* **Draaitest (sinusoïdale harmonische acceleratie - SHA, Velocity Step Test - VST):** Meet de vestibulaire functie tijdens gecontroleerde rotaties. Parameters zoals gain, asymmetrie en fase geven inzicht in de vestibulaire respons. Hoewel soms als van weinig klinische betekenis beschouwd, is fase-informatie cruciaal [75](#page=75).
---
# Anatomie en fysiologie van de neus, bijholten en hoofd-halsregio
Dit hoofdstuk behandelt de anatomie en fysiologie van de neus, de bijholten, de farynx, larynx en slokdarm, met aandacht voor hun functies in ademhaling, reuk, slikken en stemvorming.
## 3. De neus en bijholten
De neus is een prominent kenmerk van het aangezicht en vervult cruciale functies zoals ademhaling, reuk en spraak [33](#page=33).
### 3.1 De uitwendige neus
De uitwendige neus bestaat uit een rigide, benig deel (ossa nasalia, proc. frontalis maxillae) en een beweeglijk, kraakbenig deel. Een dunne spierlaag over de benige pyramides is verantwoordelijk voor mimische expressie en het voorkomen van het aanzuigen van de neusvleugels tijdens inspiratie [34](#page=34).
### 3.2 De inwendige neus
De inwendige neus omvat het vestibulum nasi, het klepgebied en de cavum nasi (#page=34, 35) [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 3.2.1 Vestibulum nasi
Dit is de ruimte tussen de neusopeningen en het klepgebied, bekleed met huid en haren (vibrissae). Het klepgebied, met een oppervlakte van 20-60 mm², is het nauwste deel van de luchtwegen en vormt de scheiding tussen het vestibulum en de cavum nasi [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 3.2.2 Cavum nasi
De neusholte strekt zich uit van het klepgebied tot de choanae. De grenzen worden gevormd door de lamina cribrosa ethmoidalis (boven), de laterale neuswand (os ethmoïdale, os lacrimale, concha inferior, os nasale), de sinus sphenoidalis (achter), en de palatum en maxilla (bodem). Het septum, bestaande uit een vliezig en kraakbenig deel, verdeelt de neusholte in twee helften [35](#page=35).
#### 3.2.3 Laterale neuswand en conchae
Drie neusschelpen (conchae nasalis superior, media en inferior) vergroten het oppervlak van de neuswand en creëren drie neusgangen. De verschillende neusgangen bieden toegang tot de bijholten en de ductus nasolacrimalis [36](#page=36).
#### 3.2.4 Bekleding neusholte
De neusholte is bekleed met éénlagig cilindrisch trilhaarepitheel met muceuze en sereuze klieren. De submucosa bevat bloedvaten, caverneuze bloedruimten en afweercellen. Het slijmvlies produceert slijm dat verontreinigingen vangt en via trilhaarbeweging naar de neus-keelholte transporteert (#page=36, 38) [36](#page=36) [38](#page=38).
#### 3.2.5 Bloedvoorziening en innervatie
De neusholte wordt rijk gevasculariseerd door takken van de a. carotis externa en interna. De locus Kiesselbach, een gebied met brede capillairen posterieur van het vestibulum, is een veelvoorkomende bloedingslocatie. De sensibele innervatie is voornamelijk afkomstig van de n. trigeminus, terwijl autonome vezels de bloedvaten en klieren reguleren [37](#page=37).
### 3.3 Reukzintuig
Het reukepitheel bevindt zich in het dak van de neusholte en is ongeveer 1 cm² groot. Het bestaat uit steuncellen, bipolaire zintuigcellen en basale cellen. De cilia olfactoriae in het reukepitheel vangen geurmoleculen op, die via de axonen van de zintuigcellen naar de bulbus olfactorius worden geleid [37](#page=37).
### 3.4 Fysiologie van de neus
De neus heeft meerdere functies binnen de tractus respiratorius [38](#page=38):
* **Reinigen, verwarmen en bevochtigen:** Inademen lucht wordt gefilterd door de vibrissae en het slijmvlies, verwarmd tot lichaamstemperatuur en bevochtigd om de alveoli te beschermen en gasuitwisseling te optimaliseren [38](#page=38).
* **Reuk:** Het waarnemen van geuren speelt een rol bij waarschuwingen, smaakperceptie en emotionele associaties (#page=38, 39) [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Articulatie:** De neusholte fungeert als resonator, waarbij vernauwingen of stoornissen de articulatie kunnen beïnvloeden (hyponasaliteit/hypernasaliteit) [39](#page=39).
#### 3.4.1 Luchtstroming door de neus
Een zekere weerstand in de neus is noodzakelijk voor efficiënte stromingspatronen en interactie met het slijmvlies. De regulatie van de luchtstroom vindt plaats door de zwellichamen in de conchae en het septum, beïnvloed door neurale en humorale mechanismen. Er bestaat een neuscyclus waarbij de zwelling van de slijmvliezen in de linker- en rechter neusgang wisselt [39](#page=39).
### 3.5 Neusbijholten (sinussen)
De neusbijholten zijn luchthoudende holten in de schedel die bekleed zijn met trilhaarepitheel en secreet afvoeren via ostia in de laterale neuswand (#page=40, 41) [40](#page=40) [41](#page=41).
#### 3.5.1 Sinus maxillaris
De sinus maxillaris is gelegen in de maxilla en heeft een nauwe relatie met de tandwortels van de pre- en molaren [40](#page=40).
#### 3.5.2 Sinus frontalis
De sinus frontalis ontwikkelt zich na de geboorte en kan significant variëren in grootte. De dunne achterwand kan bij breuken snel leiden tot doorbraak naar de voorste schedelgroeve of orbita [40](#page=40).
#### 3.5.3 Sinus ethmoidalis
Deze sinus bestaat uit een complex van luchthoudende cellen en grenst aan de voorste schedelgroeve en orbita, waardoor aandoeningen een bedreiging kunnen vormen voor het oog [41](#page=41).
#### 3.5.4 Sinus sphenoidalis
De sinus sphenoidalis heeft belangrijke anatomische relaties met structuren zoals het chiasma opticum, de hypofyse en de sinus cavernosus [41](#page=41).
#### 3.5.5 Fysiologie van de neusbijholten
De sinussen dragen bij aan de reductie van het schedelgewicht, vergroten het slijmvliesoppervlak voor afweer, fungeren als buffer bij trauma en zijn betrokken bij secreetproductie. Drainage vindt voornamelijk plaats via mucociliair transport, tegen de zwaartekracht in [41](#page=41).
### 3.6 Onderzoek neus en sinussen
Het onderzoek van de neus en bijholten omvat anamnese, klinisch onderzoek (inspectie, palpatie), rhinoscopie, endoscopie, allergietesten, neusdoorgankelijkheidsonderzoek, reukonderzoek en radiologisch onderzoek [42-48](#page=42, 43, 44, 45, 46, 47, 48).
#### 3.6.1 Anamnese en klinisch onderzoek
Anamnestisch worden aard, locatie, duur en intensiteit van klachten uitgevraagd. Het klinisch onderzoek omvat inspectie en palpatie van de uitwendige neus, evenals inwendig onderzoek van het vestibulum nasi [42](#page=42) [43](#page=43).
#### 3.6.2 Rhinoscopie en endoscopie
* **Rinoscopia anterior:** Onderzoek van het onderste en middelste neusgang met een neusspeculum of starre endoscoop [44](#page=44).
* **Rinoscopia posterior:** Beoordeling van de nasofarynx en choanae met een spiegel [44](#page=44).
* **Nasendoscopie/Nasofaryngoscopie:** Gedetailleerd onderzoek van de neusgangen, nasofarynx en afvoer van de paranasale sinussen [44](#page=44).
#### 3.6.3 Aanvullend onderzoek
* **Allergiestesten:** In vivo (huidpriktest) en in vitro (Immunocap) bepaling van specifieke IgE-antistoffen [45](#page=45).
* **Cytologie:** Differentiatie tussen infectieuze (neutrofielen) en allergische (eosinofielen) rhinitis [45](#page=45).
* **Bacteriologisch onderzoek:** Kweek van neusuitstrijkjes bij verdenking op infectieuze rinitis [45](#page=45).
* **Neusdoorgankelijkheidsonderzoek:** Subjectieve en objectieve methoden zoals rinomanometrie, akoestische rinometrie en PNIF [46](#page=46).
* **Onderzoek mucociliair systeem:** Sacharine-smaaktest of radioactief technetium om de mucociliaire klaring te beoordelen [47](#page=47).
* **Reukonderzoek:** Beoordeling van het discriminatie- en identificatievermogen van geuren [47](#page=47).
* **Radiologisch onderzoek:** CT-scan is de meest gebruikte modaliteit voor de sinussen, MRI voor wekedelenlaesies [48](#page=48).
## 4. De hoofd-halsregio
De hoofd-halsregio omvat complexe anatomie met structuren voor ademhaling, voedselinname, afweer en vitale organen [77](#page=77).
### 4.1 Bovenste tractus digestivus
Dit omvat de mondholte, farynx (nasofarynx, orofarynx, hypofarynx) en de ring van Waldeyer [77](#page=77).
#### 4.1.1 Mondholte
De mondholte begint bij de lippen en eindigt bij de orofaryngeale isthmus. Belangrijke structuren zijn onder andere het wangslijmvlies, de gingiva, tanden, het palatum, de tong en de speekselklieren (ductus Stenon, ductus Whartoni) (#page=78, 79) [78](#page=78) [79](#page=79).
##### 4.1.1.1 Mondbodem en tongspieren
De mondbodem wordt gevormd door de suprahyoidale spieren (m. digastricus, m. stylohyoideus, m. mylohyoideus, m. geniohyoideus) die de mond openen en het os hyoideum bewegen. De tong bestaat uit de radix (achterste 1/3) en corpus (voorste 2/3) en wordt bewogen door extrinsieke (m. genioglossus, m. hyoglossus, m. palatoglossus, m. styloglossus) en intrinsieke tongspieren (#page=80, 81). De tong is motorisch geïnnerveerd door de n. hypoglossus (n.XII) en sensibel/smaak door de n. lingualis (n.V) en n. glossopharyngeus (n.IX) en chorda tympani (n.VII) [79](#page=79) [80](#page=80) [81](#page=81).
##### 4.1.1.2 Kauwapparaat
Het kauwapparaat omvat de kaakbeenderen, het kaakgewricht, tanden en kauwspieren zoals de m. masseter, m. temporalis en m. buccinator [82](#page=82).
#### 4.1.2 Farynx
De farynx strekt zich uit van de schedelbasis tot het cricoïd en fungeert als kruising van de lucht- en voedselweg [83](#page=83).
##### 4.1.2.1 Nasofarynx
Dit is de neus-keelholte achter de choanae en boven het zachte gehemelte, met de adenoïden en de openingen van de tuba auditiva [83](#page=83).
##### 4.1.2.2 Orofarynx
De orofarynx ligt tussen het zachte gehemelte en het tongbeen, met de keelamandelen en gehemeltebogen. De sensibele innervatie is afkomstig van de n. glossopharyngeus (n.IX) en n. vagus (n.X) [84](#page=84).
##### 4.1.2.3 Hypofarynx
Het meest caudale deel van de farynx, gelegen achter en naast de larynx, met de sinus piriformis. De sensibele innervatie gebeurt door de n. laryngeus superior (n.X) [84](#page=84).
##### 4.1.2.4 Musculatuur en ring van Waldeyer
De farynx heeft circulaire (constrictor) en craniocaudaal lopende spierlagen die helpen bij het slikken en de farynx heffen (#page=84, 85). De ring van Waldeyer is een verzameling lymfatisch weefsel (keel-, tong- en neusamandelen) rond de ingang van de voedsel- en ademhalingsweg en speelt een rol in de immunologische afweer [84](#page=84) [85](#page=85).
### 4.2 Slokdarm (Oesofagus)
De slokdarm is een 25 cm lange buis die de hypofarynx verbindt met de maag. De slokdarm heeft drie vernauwingen en drie lagen (mucosa, submucosa, spierlaag). De functie wordt gereguleerd door sfincters aan het begin en einde, en door peristaltiek van de spierlaag [86](#page=86).
#### 4.2.1 Fysiologie van de slikact
De slikact verloopt in drie fasen: orale (voorbereiding en transport), faryngeale (reflexmatige fase met bescherming van de luchtweg) en oesofageale (peristaltische transport naar de maag) (#page=87, 88, 89). De faryngeale fase is cruciaal voor het veilig transporteren van voedsel zonder aspiratie, mede door de sluiting van de larynx [87](#page=87) [88](#page=88) [89](#page=89).
#### 4.2.2 Neurale controle van slikken
Slikken is centraal gemedieerd door de cortex cerebri (vrijwillige initiatie) en de hersenstam (onvrijwillige faryngeale en oesofageale fasen) [89](#page=89).
### 4.3 Larynx en trachea
De larynx is het strottenhoofd en is essentieel voor ademhaling, slikken en stemvorming [90](#page=90).
#### 4.3.1 Larynxskelet
Het larynxskelet bestaat uit vijf kraakbeenderen: schildkraakbeen (thyroïd), ringkraakbeen (cricoïd), twee arytenoïden en het strotklepje (epiglottis). De grootte van de larynx neemt toe tijdens de puberteit, vooral bij jongens [90](#page=90) [91](#page=91).
#### 4.3.2 Intrinsieke larynxmusculatuur
Deze spieren zijn verantwoordelijk voor de adductie en abductie van de stembanden, essentieel voor stemvorming en bescherming van de luchtweg. De m. cricoarytenoideus posterior is de enige abductor van de stembanden [92](#page=92).
#### 4.3.3 Plica vocalis (ware stemband)
De ware stemband is een gelaagde structuur die trilt bij uitgeademde lucht om geluid te produceren. De glottis is de opening tussen de stembanden [93](#page=93).
#### 4.3.4 Plica vestibularis (valse stemband)
De valse stembanden dragen bij aan de sfincterfunctie van de larynx [93](#page=93).
#### 4.3.5 Innervatie en vaatvoorziening
De larynx wordt motorisch geïnnerveerd door de n. laryngeus superior (m. cricothyroideus) en de n. recurrens (overige intrinsieke spieren). Sensibele innervatie komt van de n. vagus (n.X). De vascularisatie geschiedt via takken van de a. carotis externa en v. jugularis interna [93](#page=93) [94](#page=94).
#### 4.3.6 Extrinsieke larynxmusculatuur
Deze spieren, waaronder suprahyoidale spieren, heffen de larynx tijdens slikken (#page=94, 95) [94](#page=94) [95](#page=95).
#### 4.3.7 Trachea
De trachea (luchtpijp) verbindt de larynx met de bronchiale boom, is verstevigd met kraakbeenringen en bekleed met trilhaarepitheel voor slijmtransport [95](#page=95).
#### 4.3.8 Fysiologie van de larynx
De larynx heeft drie hoofdfuncties: sfincterfunctie ter bescherming tegen aspiratie, fonatie (stemvorming) en transport van ademhalingsgassen en slijm (#page=95, 96) [95](#page=95) [96](#page=96).
##### 4.3.8.1 Fonatie
Fonatie ontstaat door de trilling van de stembanden bij uitgeademde lucht, waarbij toonhoogte en volume worden gereguleerd door de spanning van de stembanden en de subglottische druk. De resonantieholten (farynx, mond, neus) vervormen het primaire stemgeluid tot specifieke spraakklanken [96](#page=96) [97](#page=97).
### 4.4 Hals
De hals is verdeeld in compartimenten door fascie. Belangrijke structuren zijn de grote halsvaten en zenuwen, en de lymfeklierstations [97](#page=97) [98](#page=98).
#### 4.4.1 Speekselklieren
De grote speekselklieren (gl. parotis, gl. submandibularis, gl. sublingualis) produceren dagelijks 1-2 liter speeksel, essentieel voor bescherming van slijmvliezen, gebit, smaakperceptie en spijsvertering [99](#page=99).
#### 4.4.2 Schildklier en bijschildklieren
De schildklier is een endocriene klier die hormonen produceert die essentieel zijn voor de stofwisseling. De bijschildklieren reguleren de calciumhuishouding [100](#page=100).
### 4.5 Ademhalingsstelsel
Het ademhalingsstelsel verzorgt de gasuitwisseling (zuurstof en koolstofdioxide) tussen lucht en bloed. Dit proces is grotendeels onbewust, gestuurd door het ademhalingscentrum in de hersenstam .
#### 4.5.1 Ademhalingsproces
* **Inademen:** De ademhalingsspieren vergroten het volume van de borstholte, waardoor lucht de longen instroomt .
* **Uitademen:** De spieren ontspannen zich, waardoor de longen kleiner worden en lucht wordt uitgeblazen .
* **Middenrif- en borstademhaling:** De normale ademhaling is een combinatie van middenrif- en borstademhaling. Bij benauwdheid wordt de borstademhaling prominenter en worden extra spieren ingezet .
De lucht wordt tijdens de inademing gefilterd, bevochtigd en verwarmd in de bovenste luchtwegen. De stembanden spelen ook een rol bij de regulatie van de ademhaling door de glottis te verbreden of vernauwen [96](#page=96).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Oorschelp | Het uitwendige deel van het oor, bestaande uit kraakbeen en huid, dat geluid opvangt en richting helpt bepalen. |
| Gehoorgang | Het kanaal dat van de oorschelp naar het trommelvlies leidt, verantwoordelijk voor het geleiden van geluid en bescherming van het trommelvlies. |
| Trommelvlies (Membrana tympani) | Een dun membraan aan het einde van de uitwendige gehoorgang dat trilt onder invloed van geluidsgolven en de overgang vormt naar het middenoor. |
| Trommelholte (Cavum tympani) | De luchtgevulde ruimte in het middenoor die de gehoorbeentjes, spiertjes en de opening naar de buis van Eustachius bevat. |
| Gehoorbeentjes (Malleus, Incus, Stapes) | Drie kleine botjes in het middenoor die de trillingen van het trommelvlies doorgeven aan het ovale venster van het binnenoor, en deze mechanisch versterken. |
| Buis van Eustachius (Tuba auditiva) | Een kanaal dat de trommelholte verbindt met de neus-keelholte, essentieel voor het egaliseren van de druk in het middenoor en het draineren van secreties. |
| Binnenoor (Labyrint) | Het deel van het oor dat de cochlea (gehoor) en het vestibulaire systeem (evenwicht) bevat, omgeven door vloeistoffen (perilymfe en endolymfe). |
| Cochlea | Het spiraalvormige deel van het binnenoor dat geluidstrillingen omzet in elektrische signalen die via de gehoorzenuw naar de hersenen worden gestuurd. |
| Orgaan van Corti | Het zintuigorgaan in de cochlea, gelegen op het basilair membraan, dat de trillingen van de endolymfe omzet in elektrische impulsen via de haarcellen. |
| Haarcellen | Gespecialiseerde sensorische cellen in de cochlea en het vestibulaire systeem die mechanische stimuli omzetten in elektrische signalen. |
| Vestibulair systeem | Het evenwichtsorgaan in het binnenoor, bestaande uit de halfcirkelvormige kanalen en otolietorganen, dat informatie levert over hoofdhouding en beweging. |
| Semicirculaire kanalen (SCC) | Drie met vloeistof gevulde buisjes in het binnenoor die hoekversnellingen (rotaties) van het hoofd detecteren. |
| Otolietorganen (Utriculus, Sacculus) | Twee met vloeistof gevulde zakjes in het binnenoor die lineaire versnellingen en de positie ten opzichte van de zwaartekracht detecteren. |
| N. cochlearis | De gehoorzenuw die sensorische informatie van de cochlea naar de hersenstam transporteert. |
| N. vestibularis | De evenwichtszenuw die sensorische informatie van het vestibulaire systeem naar de hersenstam transporteert. |
| Tonotopie | De ruimtelijke ordening in de cochlea en het auditieve systeem, waarbij specifieke frequenties van geluid op specifieke plaatsen worden verwerkt. |
| Loudness recruitment | Een pathologisch fenomeen waarbij de waargenomen luidheid van geluid onevenredig snel toeneemt met een toename van de intensiteit, kenmerkend voor cochleaire gehoorverliezen. |
| Tympanometrie | Een objectieve meting van de middenoorfunctie en trommelvliesmobiliteit, die informatie geeft over de luchtdruk en de aanwezigheid van vocht in het middenoor. |
| Otoakoestische emissies (OAE) | Geluiden die door de buitenste haarcellen in de cochlea worden gegenereerd en terug te meten zijn in de gehoorgang, gebruikt als screeningstest voor cochleaire functie. |
| Nasendoscopie | Een medische procedure waarbij een flexibele of rigide endoscoop wordt gebruikt om de neusholte, nasofarynx en bijholten gedetailleerd te inspecteren. |
| Rhinomanometrie | Een test om de weerstand van de neuspassage objectief te meten, door de luchtstroom en drukverschillen te registreren. |
| Mucociliair systeem | Het slijmvliesbekleding van de luchtwegen, inclusief de neusholte, met trilhaartjes die slijm en ingesloten deeltjes transporteren naar de keel om te worden ingeslikt of opgehoest. |
| Vestibulospinale reflex (VSR) | Een reflex die ervoor zorgt dat de spiertonus in de ledematen wordt aangepast om het evenwicht te bewaren tijdens hoofdbewegingen, geïnitieerd door het vestibulaire systeem. |
| Vestibulo-oculaire reflex (VOR) | Een reflex die ervoor zorgt dat de ogen automatisch bewegen in tegenovergestelde richting van hoofdbewegingen om het beeld op het netvlies gestabiliseerd te houden. |
| Nystagmus | Een ritmische, onvrijwillige oogbeweging, gekenmerkt door een trage en een snelle fase, die kan wijzen op problemen in het visuele of vestibulaire systeem. |
| Benigne paroxismale positionele vertigo (BPPV) | Een veelvoorkomende oorzaak van duizeligheid, veroorzaakt door losgekomen otolieten die zich in de halfcirkelvormige kanalen bevinden, wat leidt tot kortstondige draaiduizeligheid bij specifieke hoofdbewegingen. |
| Dix-Hallpike test | Een provocatietest die wordt gebruikt om BPPV te diagnosticeren door specifieke hoofdbewegingen uit te voeren en te letten op het optreden van nystagmus. |
| Supine Roll Test | Een test die wordt gebruikt om BPPV in de horizontale halfcirkelvormige kanalen te diagnosticeren door het hoofd van de patiënt in rugligging te draaien. |
| Cervicale VEMP (cVEMP) | Een evoked potentiaal test die de reactie van de sacculus en de n. vestibularis inferior meet door middel van spieractiviteit in de nekspieren (m. sternocleidomastoïdeus) na geluidstimulatie. |
| Oculaire VEMP (oVEMP) | Een evoked potentiaal test die de reactie van de utriculus en de n. vestibularis superior meet door middel van spieractiviteit in de oogspieren (m. obliquus inferior) na geluidstimulatie. |
| Farynx | De keelholte, een deel van zowel de ademhalings- als de spijsverteringsweg, gelegen achter de neus-, mond- en keelholte. |
| Larynx | Het strottenhoofd, verantwoordelijk voor stemvorming (fonatie) en bescherming van de luchtwegen. |
| Slokdarm (Oesofagus) | De buis die voedsel van de farynx naar de maag transporteert. |
| Ring van Waldeyer | Een circulair lymfatisch weefsel dat de ingang van de ademhalings- en voedselweg bekleedt, bestaande uit de keel-, tong- en neusamandelen, en dat een rol speelt in de immunologische afweer. |
| Epiglottis | Het strotklepje, een kraakbeenflap die de ingang van de larynx afsluit tijdens het slikken om aspiratie te voorkomen. |
| Stembanden (Plica vocalis) | Twee gespannen plooien in de larynx die trillen door de uitademende luchtstroom, wat de basis vormt voor stemproductie. |
| Fonatie | Het produceren van spraakklanken door de trilling van de stembanden en de resonantie in de bovenste luchtwegen. |
| Sinus maxillaris | De kaakholte, een van de paranasale sinussen, gelegen in het bovenkaakbeen. |
| Sinus frontalis | De voorhoofdsholte, een van de paranasale sinussen, gelegen in het voorhoofdsbeen. |
| Sinus ethmoidalis | De zeefbeenholte, bestaande uit meerdere kleine cellen, gelegen tussen de ogen en de neus. |
| Sinus sphenoidalis | De wiggenbeensholte, een van de paranasale sinussen, gelegen diep in de schedel achter de neus. |