21.chronische_virale_infectie 2.pdf
Summary
# Chronische virale infectie en het humaan immunodeficiëntie virus (HIV)
Dit onderwerp behandelt de kenmerken van chronische virale infecties, met HIV als primair voorbeeld, inclusief immuunevasie, diagnostiek, opvolging en pathogenese [1](#page=1).
### 1.1 Chronische virale infectie
Een chronische virale infectie kenmerkt zich doordat het virus niet op korte termijn uit het lichaam wordt geklaard. Dit komt doordat geïnfecteerde cellen lang genoeg in leven blijven om de virale aanwezigheid te onderhouden. Soms is er geen continue replicatie, maar is het virale genoom latent aanwezig in de cel, met eventuele expressie van virale genen zonder kopieën van het genoom of het vrijlaten van nieuwe partikels. Het gevolg hiervan is dat de gastheer accumulerende schade kan ondervinden en een potentiële bron van infectie blijft. Voorbeelden zijn Hepatitis C virus (HCV), waarbij 15 tot 25% het virus binnen zes maanden na infectie klaart, en herpesvirusinfecties en Humaan Immunodeficientie Virus (HIV), die zelden spontaan worden geklaard. HIV infecteert enkel de mens, met HIV-1 als pandemisch en HIV-2, dat in West-Afrika voorkomt, als minder virulent. HIV is een retrovirus, wat betekent dat het RNA-genoom zich als een DNA-kopie inbouwt in het genoom van de gastheercel [4](#page=4).
> **Tip:** Het natuurlijke verloop van een infectieziekte wordt bepaald door de balans tussen de kiem en de afweer van de host, wat beïnvloed wordt door het type kiem en zijn virulentie, en individuele eigenschappen van de gastheer. Een daling in de afweer kan leiden tot verminderde controle over virale replicatie, zoals bij zona, of tot verminderde symptomen [3](#page=3).
### 1.2 Humaan immunodeficiëntie virus (HIV)
#### 1.2.1 HIV infectie
HIV infecteert CD4+ T-cellen en mononucleair fagocyterende cellen zoals macrofagen, monocyten, dendritische cellen en microgliale cellen in het centrale zenuwstelsel. Deze infectie wijzigt de functie en levensduur van deze cellen, wat leidt tot immuundeficiëntie en dementie. Een CCR5-homozygote deletie (bij 1% van de gezonde blanken) maakt individuen niet vatbaar voor infectie met HIV dat CCR5 als co-receptor gebruikt [12](#page=12).
#### 1.2.2 Transmissie HIV
De belangrijkste transmissieroutes van HIV omvatten seksueel contact, bloedtransfusie en verticaal van moeder op kind. De heteroseksuele route van transmissie wordt steeds belangrijker, ook in landen met veel middelen [13](#page=13).
#### 1.2.3 HIV immuunpathologie
Na mucosale transmissie worden dendritische cellen geïnfecteerd, die het virus naar lymfeknopen en lymfoïd weefsel brengen, waar een massale infectie van T-cellen plaatsvindt. Klinisch kan dit zich uiten als een griepaal syndroom met eventuele lymfadenopathieën. In het perifere bloed worden zeer hoge virale titers en een snelle daling van CD4-cellen waargenomen, wat kan leiden tot opportunistische infecties. Binnen zes weken is er meestal een daling van de virale titer en een herstel van CD4-tellingen, omdat het immuunsysteem het virus onder controle krijgt, mede door de respons van cytotoxische T-lymfocyten (CTL) en neutraliserende antilichamen. Seroconversie vindt meestal plaats binnen tien weken na infectie. Hierna volgt een periode van persistentie, soms met tekenen van continue immuunactivatie en een geleidelijke afname van CD4-tellingen over jaren, met mogelijke milde opportunistische infecties. Gemiddeld na tien jaar versnelt de toename van de virale titer en daalt de CD4-tellingen verder. Dit leidt tot toenemend ernstige opportunistische infecties, met een overlijden binnen het jaar zonder behandeling [14](#page=14).
> **Tip:** De symptomen van een infectieziekte zijn vaak het gevolg van het immuunantwoord en niet van directe schade door de kiem [19](#page=19).
#### 1.2.4 AIDS
AIDS (Acquired Immunodeficiency Syndrome) wordt gekenmerkt door een instorting van de immuniteit, waarbij CD4-tellingen in het perifere bloed minder dan 200 per microliter bedragen. Dit leidt tot ernstige opportunistische infecties zoals spruw, Pneumocystis jirovecii, diarree door Giardia lamblia, Cryptosporidium, Microsporidia, en bij minder dan 100 CD4+/µL, toxoplasmose, CMV-opflakkering, Cryptococcus neoformans meningitis en atypische mycobacteriën. Ook ontwikkelen zich neoplasmata zoals Kaposi-sarcoom en lymfomen. Verder kan AIDS leiden tot "AIDS wasting", met meer dan 10% gewichtsverlies, koorts en cachexie, en tot dementie. Zonder behandeling leidt AIDS tot de dood binnen 18 maanden [15](#page=15).
#### 1.2.5 Diagnose HIV infectie
De diagnose van HIV-infectie verloopt in stappen [16](#page=16).
* **Stap 1: Opsporen antilichamen (seropositiviteit)** Dit gebeurt met ELISA-testen, die door niet-HIV-specialisten kunnen worden uitgevoerd. Bij acute infectie is er een "windowfase", daarom detecteren 4e generatie testen ook gelijktijdig p24. Hoewel ELISA-testen zeer specifiek zijn, geeft een hoog aantal tests in populaties met een lage prevalentie een beperkte positief predictieve waarde, waardoor een positieve ELISA in een referentielaboratorium moet worden geconfirmeerd met een tweede ELISA van een andere fabrikant en een Western blot [16](#page=16).
* **Stap 2: Bevestiging van seropositiviteit** Dit wordt uitsluitend gedaan door HIV-specialisten en gespecialiseerde laboratoria. Hierbij wordt de virale lading aangetoond met RT-PCR, wat belangrijk is voor het starten van therapie en eventuele sequentiebepaling voor baseline resistentie. RT-PCR is gevoeliger in de vroege diagnose en wordt daarom ook gebruikt voor screening van bloeddonoren om risico's te minimaliseren [16](#page=16).
* **Stap 3: Opvolging van patiënten** Patiënten worden opgevolgd in gespecialiseerde referentiecentra, zowel klinisch (bijwerkingen van therapie) als virologisch (virale lading, eventueel sequentieanalyse) [16](#page=16).
Voor andere chronische virale infecties, zoals HCV en HBV, worden analoge diagnostiek- en opvolgingsstrategieën gebruikt, waaronder serologie, genoomdetectie, therapiemonitoring en soms genoomsequencing [16](#page=16).
> **Tip:** CD4-tellingen worden gemeten met flowcytometrie voor de opvolging van HIV-patiënten. De virale load wordt gemeten met RT-PCR. Zonder behandeling is er een geleidelijke uitdoving van CD4 T-cellen [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 1.2.6 Behandeling HIV infectie: specifieke inhibitoren
De behandeling van HIV-infectie bestaat uit combinatie antiretrovirale therapie (cART), klassiek als tripletherapie (bijvoorbeeld 2 nucleoside-analoge RT-inhibitoren plus een niet-nucleoside-analoge RT-inhibitor of protease-inhibitor). Momenteel zijn ook fusieremmers, bindingsremmers (die CCR5 blokkeren) en integraseremmers beschikbaar. De behandeling wordt gestart bij een daling van de immuniteit, vanaf 400 tot 500 CD4+/µL. Bij AIDS worden opportunistische infecties behandeld, waarbij men moet oppassen voor het immuun-reconstitutie syndroom (IRIS). Bij IRIS treedt een klinische verslechtering op doordat het herstellende immuunsysteem de aanwezige opportunistische infecties detecteert en ertegen gaat vechten. Daarom wordt bijvoorbeeld eerst TBC behandeld voordat de maximale antiretrovirale therapie wordt gestart. Preventie gebeurt door middel van veilige seksuele praktijken, veilige bloedtransfusies en behandeling van dragers, aangezien het transmissierisico stijgt met de virale lading. Post-expositieprofylaxe is mogelijk na bijvoorbeeld een prikongeval of verkrachting. Genezing is vooralsnog slechts in enkele gevallen waargenomen, onder andere door transplantatie met HIV-ongevoelig beenmerg (CCR5-/-) of zeer snelle therapie na infectie. Analoge specifieke antivirale therapie bestaat ook voor HCV en HBV [19](#page=19).
### 1.3 Levenscyclus retrovirus
De levenscyclus van een retrovirus, zoals HIV, omvat verschillende stappen [20](#page=20):
* Herkenning van ligand-receptor (bijvoorbeeld Env-CD4+co-receptor) [20](#page=20).
* Fusie van de membraan-envelop met het celmembraan of een endosoom [20](#page=20).
* Het nucleocapside komt in het cytoplasma, waarna reverse transcriptase (RT) het genoom omzet in cDNA en vervolgens dubbelstrengs DNA (dsDNA). RT maakt veel fouten, wat leidt tot variabiliteit en de creatie van pseudospecies [20](#page=20).
* Het dsDNA-complex beweegt naar de kernporie als een pre-integratiecomplex [20](#page=20).
* Integratie in het genoom van de gastheercel vindt plaats met behulp van integrase activiteit [20](#page=20).
* Transcriptie van het provirus gebeurt via de 5' LTR promotoractiviteit met behulp van cellulaire enzymen, wat foutloos verloopt zonder extra mutaties [20](#page=20).
* Polyadenylatie vindt plaats via de 3' LTR poly-A activiteit, waarbij splicing mogelijk is [20](#page=20).
* Nucleocapside assembleert en knopt af (budding) ter hoogte van het celmembraan [20](#page=20).
* Na vrijlating vindt een interne reorganisatie van het nucleocapside plaats onder invloed van virale protease activiteit, resulterend in een matuur en infectieus virion (maturatie) [20](#page=20).
### 1.4 Immuunevasie door virussen
#### 1.4.1 Evasie aangeboren immuniteit
#### 1.4.2 Evasie verworven immuniteit
### 1.5 Persistentie
### 1.6 Pathogenese
---
# Mechanismen van immuunevasie door virussen
Virussen hebben een breed scala aan strategieën ontwikkeld om zowel de aangeboren als de verworven immuniteit van de gastheer te ontwijken, wat cruciaal is voor hun persistentie en transmissie [21](#page=21) [23](#page=23).
### 2.1 Ontwijken van de aangeboren immuniteit
De aangeboren immuniteit detecteert viraal DNA en RNA via Pattern Recognition Receptors (PRRs). Virussen ontwikkelen echter mechanismen om deze detectie en de daaropvolgende signaaltransductie te blokkeren [22](#page=22).
* **Omzeilen van sensing:** Sommige virussen, zoals influenza, produceren eiwitten (bijvoorbeeld NS1) die de detectie van virale structuren tegengaan [22](#page=22).
* **Onderbreken van signaaltransductie:** Virussen kunnen de signaalwegen na sensing verstoren. Voorbeelden hiervan zijn decoy-receptoren voor interferon (IFN) die door vaccinia-virussen en andere poxvirussen worden geproduceerd, en decoy-eiwitten voor Interferon Responsive Factors (IRFs) die door HHV8 worden gebruikt om de expressie van IFN-geïnduceerde genen (ISGs) te blokkeren [22](#page=22).
* **Belemmeren van effectorfuncties:** Virussen kunnen ook de functies van ISGs tegengaan. Zo remmen eiwitten zoals PKRs, NS1 (influenza), NS5a (HCV), Us11 en ICP34.5 (HSV1), en E3L (vaccinia) de werking van deze genen [22](#page=22).
### 2.2 Ontwijken van de verworven immuniteit
De verworven immuniteit, met name CD8+ T-cellen, is essentieel voor het opruimen van geïnfecteerde cellen door het herkennen van virale peptiden gepresenteerd op MHC-klasse I moleculen. Virussen ontwikkelen strategieën om deze presentatie te belemmeren of te ontlopen [24](#page=24) [27](#page=27).
#### 2.2.1 Belemmering van MHC-klasse I presentatie
Dit is een van de meest voorkomende immuunevasie-strategieën [24](#page=24).
* **Verminderde oppervlakte expressie:** Virussen kunnen de expressie van MHC-klasse I moleculen op het celoppervlak verminderen. Het HIV-eiwit Nef bijvoorbeeld vermindert de expressie van HLA-A en HLA-B, maar niet van HLA-C en HLA-E. De verminderde expressie van HLA-E is strategisch omdat NK-cellen normaal gesproken MHC-klasse I negatieve cellen herkennen en lyseren; het ontwijken van NK-cel herkenning via HLA-E is daarom belangrijk [24](#page=24).
* **Verhoogde endocytose en retentie:** Andere virussen verhogen de endocytose van MHC-klasse I moleculen (via ubiquitinatie) of houden deze intracellulair vast [24](#page=24).
* **Inhibitie van peptide loading:** Virussen kunnen de presentatie van peptiden aan MHC-klasse I moleculen belemmeren. Het CMV-eiwit US6 blokkeert bijvoorbeeld de TAP-lading van MHC-klasse I moleculen, met uitzondering van HLA-E [24](#page=24).
* **Onderdrukking van NK-cel functie:** Sommige virussen, zoals CMV, ontwijken immuunrespons door NK-cel functie te inhiberen [24](#page=24).
#### 2.2.2 Ontwijken van MHC-klasse I presentatie door mutatie en variabiliteit
* **CTL-escape mutaties:** Virussen kunnen muteren om de herkenning door cytotoxische T-lymfocyten (CTL's) te ontwijken. Dit staat bekend als CTL-escape mutaties en wordt gezien bij bijvoorbeeld HIV. HIV-patiënten met het HLA-B5703 allotype hebben over het algemeen lagere virale loads en langzamere progressie naar AIDS. Virusisolaten van deze patiënten tonen vaak mutaties in het gag p24-eiwit, met name in gebieden die door HLA-B5703 worden gepresenteerd [25](#page=25) [27](#page=27).
* **Antigenische variabiliteit:** Quasiespecies, zoals bij hepatitis C virus (HCV), en variabele oppervlakteglycoproteïnen (VSG's) zoals bij *Trypanosoma brucei* (verwekker van slaapziekte), zorgen voor continue genetische diversiteit, waardoor het immuunsysteem constant geconfronteerd wordt met nieuwe antigenen. Elk trypanosoom kan duizenden genen voor VSG's bezitten en door genconversie wisselen van expressie, waardoor het immuunrespons ontwijkt [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 2.2.3 Andere mechanismen van immuunevasie
Virussen maken gebruik van een breed scala aan tactieken om het immuunsysteem te manipuleren:
* **Non-invasiviteit:** Virussen zoals HPV zijn niet-invasief en hebben daardoor een beperkte blootstelling aan het immuunsysteem [21](#page=21) [23](#page=23).
* **Verberging:** Latenente infecties, zoals bij HIV, waarbij het virus weinig tot geen antigenen tot expressie brengt, verbergen het virus voor het immuunsysteem [21](#page=21) [23](#page=23).
* **Infectie van immuungedeprimeerden:** Sommige virussen, zoals rubella en CMV, infecteren foetussen die nog een onderontwikkeld immuunsysteem hebben [27](#page=27).
* **Overproductie van antigenen:** Virussen zoals HBV kunnen overmatige hoeveelheden antigenen produceren, wat het immuunsysteem kan overweldigen [27](#page=27).
* **Inductie van TH2 respons:** Het induceren van een TH2-respons in plaats van de benodigde TH1-respons kan de immuunreactie verzwakken. EBV bijvoorbeeld remt TH1-responsen via een IL-10 homoloog. EBV produceert zelfs een immuunsuppressief cytokine (IL-10) dat het van de mens heeft overgenomen om de infectie te faciliteren [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Immunosuppressie:**
* **Infectie van immuuncellen:** Virussen zoals HIV infecteren en depeteren T-cellen en beïnvloeden dendritische cellen (DCs). Mazelen depeteren en silencen T-cellen en hebben ook een rol voor DCs. EBV infecteert en (dys)activeert B-cellen. CMV infecteert monocyten, macrofagen en DCs [27](#page=27).
* **Polyklonale activatie van B-cellen:** EBV kan B-cellen polyklonaal activeren, wat leidt tot de productie van auto-immune en heterofiele antilichamen [27](#page=27).
* **Binding van antilichamen:** Herpesvirussen kunnen Fc-receptoren voor IgG produceren, die interfereren met Antibody-Dependent Cell-mediated Cytotoxicity (ADCC) [27](#page=27).
* **Interferentie met NK-cel receptoren:** Herpesvirussen kunnen interfereren met NK-cel receptoren zoals NKG2D en CD94:NKG2A, bijvoorbeeld door de expressie van MIC-A en MIC-B te verhinderen [28](#page=28).
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke virussen te koppelen aan hun immuunevasie-strategieën om de materie goed te beheersen voor het examen.
> **Voorbeeld:** Een effectieve immuunevasie door HIV is de interactie van het Nef-eiwit met MHC-klasse I moleculen, wat leidt tot verminderde expressie van HLA-A en HLA-B op het celoppervlak, waardoor de cel minder detecteerbaar wordt voor CD8+ T-cellen [24](#page=24).
---
# Persistentie en pathogenese van virale infecties
Dit onderwerp verkent de mechanismen achter de persistentie van virussen in het lichaam, de voordelen hiervan voor de kiem en de mogelijke associatie met chronische ziekten en kanker, evenals de pathogenese, inclusief directe en indirecte schade en de rol van virussen bij kanker.
### 3.1 Persistentie van virale infecties
Persistentie is een overlevingsstrategie voor microben, waarbij virussen zich levenslang in de gastheer kunnen handhaven. Dit biedt voordelen voor de kiem, zoals een verhoogde kans op transmissie en de mogelijkheid om uiteindelijk in de kiembaan te integreren, waardoor de infectie erfelijk wordt (bijvoorbeeld endogene retrovirussen). Virussen kunnen zich zo handhaven in beperkte populaties gastheren, wat essentieel is voor hun overleving in situaties waar een grote populatie gastheren niet beschikbaar is (bijvoorbeeld herpes, HPV, adenovirus in geïsoleerde stammen van het Amazonegebied). Dit staat in contrast met niet-persistente virussen zoals influenza en mazelen, waarvan de overleving een aanzienlijk groter aantal gastheren vereist (naar schatting een half miljoen voor poliovirus). Een mogelijke oplossing voor niet-persistente virussen is het aanhouden van een reservoir in dieren [29](#page=29).
Persistentie wordt soms geassocieerd met chronische ziekten, zoals Hepatitis B virus (HBV) infecties, en in sommige gevallen met kanker (bijvoorbeeld HBV, Epstein-Barr virus (EBV), HPV, HIV) [29](#page=29).
#### 3.1.1 Reactivatie van virale infecties
De mechanismen achter reactivatie van virale infecties zijn nog niet volledig begrepen. Een bekend voorbeeld is het herpes simplex virus (HSV), dat na een primaire acute infectie levenslang latent aanwezig blijft in zenuwcellen. Reactivatie kan optreden onder invloed van diverse factoren, zoals koorts, hormonale veranderingen, verminderde weerstand (bij ouderdom, zwangerschap, vermoeidheid), tumoren, AIDS of iatrogene oorzaken. Reactivatie kan leiden tot de productie van het virus in afferente zenuwcellen, gevolgd door axonaal transport en infectie van epitheelcellen, wat resulteert in bijvoorbeeld koortsblaasjes op de lippen. De activering van CD8+ T-cellen leidt tot de vernietiging van geïnfecteerde cellen, wat de zichtbare symptomen veroorzaakt [30](#page=30).
Tijdens de latentiefase worden geïnfecteerde cellen doorgaans niet aangevallen door CD8+ cellen omdat er nauwelijks virale peptiden in het cytoplasma aanwezig zijn. Bovendien hebben neuronen een lage expressie van MHC klasse I moleculen, wat de herkenning door CD8+ cytotoxische T-cellen verder belemmert. UV-bestraling, zoals zonlicht, kan de vorming van koortsblaasjes bevorderen [30](#page=30).
### 3.2 Pathogenese van virale infecties
De pathogenese van infecties omvat zowel directe als indirecte schade aan de gastheer. Directe schade kan ontstaan door mechanische effecten, zoals bij infecties met wormen. Indirecte schade kan optreden door overmatige activatie van immuunmechanismen, zowel aangeboren (natuurlijk) als adaptief. Hierbij spelen componenten zoals interferonen (IFN), interleukines (IL), macrofagen (M), polymorfonucleaire leukocyten (PMN) en tumornecrosefactor (TNF) een rol. Ook ontstekingsreacties (zie les 8) en T-cel immuniteit (zie les 13) zijn relevante aspecten van de pathogenese [31](#page=31).
#### 3.2.1 Virussen en kanker
Virussen kunnen kanker veroorzaken door verschillende mechanismen. Sommige virussen integreren hun genoom in de cellen van de gastheer, wat kan leiden tot insertionele mutagenese. Daarnaast kunnen virussen eiwitten produceren die de celcyclus veranderen, anti-apoptotisch werken, of signaaltransductiepaden wijzigen [32](#page=32) [33](#page=33).
Verschillende virussen worden geassocieerd met specifieke kankers:
* **Epstein-Barr virus (EBV)**: geassocieerd met Burkitt's lymfoom, nasofaryngeaal carcinoom en (non)Hodgkin lymfoom. De aanwezigheid van het virusgenoom in kankercellen is hierbij meestal positief (+) [32](#page=32).
* **Humaan papillomavirus (HPV)**: geassocieerd met cervixcarcinoom en anogenitale carcinomen. De aanwezigheid van het virusgenoom in kankercellen is hierbij positief (+) [32](#page=32).
* **Hepatitis B virus (HBV)**: geassocieerd met hepatocellulair carcinoom. De aanwezigheid van het virusgenoom in kankercellen is hierbij positief (+) [32](#page=32).
* **Hepatitis C virus (HCV)**: geassocieerd met hepatocellulair carcinoom, maar de aanwezigheid van het virusgenoom in kankercellen is hierbij negatief (-) [32](#page=32).
* **HTLV-1**: geassocieerd met T-cel leukemie, met positieve aanwezigheid van het virusgenoom in kankercellen (+) [32](#page=32).
* **Humaan herpes virus 8 (HHV-8)**: geassocieerd met Kaposi sarcoom, met positieve aanwezigheid van het virusgenoom in kankercellen (+) [32](#page=32).
* **Humaan immunodeficiëntie virus (HIV)**: geassocieerd met Kaposi sarcoom en lymfomen, echter zonder integratie van het virusgenoom in de kankercellen (-) [32](#page=32).
Het is belangrijk op te merken dat de geografische spreiding van sommige van deze kankers suggereert dat gastheerfactoren ook een significante rol spelen [32](#page=32).
Naast virussen kunnen ook bacteriën geassocieerd zijn met kanker, zoals *Helicobacter pylori* met maag- en duodenumkanker. In dergelijke gevallen kan antibiotica-therapie een rol spelen bij de behandeling van geassocieerde lymfomen [33](#page=33).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Chronische virale infectie | Een infectie veroorzaakt door een virus die langdurig aanhoudt in het lichaam, vaak omdat het virus niet volledig geëlimineerd kan worden door het immuunsysteem. Geïnfecteerde cellen blijven langdurig in leven, wat kan leiden tot accumulerende schade. |
| Humaan immunodeficiëntie virus (HIV) | Een retrovirus dat voornamelijk CD4+ T-cellen en monocyten infecteert, wat leidt tot een verzwakking van het immuunsysteem en uiteindelijk Acquired Immunodeficiency Syndrome (AIDS). |
| Immuunevasie | Het vermogen van pathogenen, zoals virussen, om detectie en eliminatie door het immuunsysteem te ontwijken, bijvoorbeeld door eiwitten te produceren die de immuunrespons onderdrukken of de presentatie van virale antigenen te belemmeren. |
| Persistentie | Het vermogen van een pathogeen om langdurig aanwezig te blijven in de gastheer, zelfs na de initiële infectie, zonder noodzakelijkerwijs continue replicatie te vertonen, wat kan leiden tot latente infecties. |
| Reactivatie | Het opnieuw actief worden van een latent aanwezig virus, wat kan leiden tot symptomen of de verspreiding van het virus. Dit treedt vaak op bij verminderde weerstand of specifieke triggers. |
| Retrovirus | Een type virus dat zijn genetische informatie, opgeslagen in RNA, omzet naar DNA en dit vervolgens integreert in het genoom van de gastheercel. HIV is een voorbeeld van een retrovirus. |
| Immuunpathologie | De pathologische gevolgen van een verstoorde immuunreactie, die kan leiden tot schade aan eigen weefsels of een verhoogde vatbaarheid voor infecties, zoals bij HIV-infectie. |
| AIDS (Acquired Immunodeficiency Syndrome) | Het vergevorderde stadium van een HIV-infectie, gekenmerkt door een ernstig verzwakt immuunsysteem, waardoor de patiënt vatbaar wordt voor ernstige opportunistische infecties en bepaalde vormen van kanker. |
| Opportunistische infectie | Een infectie die wordt veroorzaakt door pathogenen die normaal gesproken geen ziekte veroorzaken bij individuen met een intact immuunsysteem, maar wel bij immuungecompromitteerde personen. |
| Virale lading | De hoeveelheid van een specifiek virusdeeltje in een bepaald volume lichaamsvloeistof, zoals bloed. Een hoge virale lading duidt op actieve replicatie van het virus. |
| CD4+ T-cellen | Een type witte bloedcel dat een cruciale rol speelt in het immuunsysteem door het coördineren van de immuunrespons. HIV infecteert en vernietigt deze cellen, wat leidt tot immuundeficiëntie. |
| MHC-I (Major Histocompatibility Complex class I) | Moleculen op het oppervlak van de meeste lichaamscellen die fragmenten van intracellulaire eiwitten aan T-cellen presenteren. Virussen proberen de presentatie via MHC-I te belemmeren om detectie door cytotoxische T-cellen te ontwijken. |
| Cytotoxische T-cellen (CTL) | Een type witte bloedcel dat geïnfecteerde cellen herkent en vernietigt, voornamelijk door de presentatie van virale antigenen via MHC-I. |
| Latentie | Een fase in een virale infectie waarbij het virus aanwezig is in de cel maar niet actief repliceert of nieuwe virusdeeltjes produceert, waardoor het immuunsysteem het virus moeilijk kan detecteren. |
| Pathogenese | Het proces waarbij een ziekte ontstaat en zich ontwikkelt, inclusief de mechanismen van infectie, schade aan weefsels en de reactie van het lichaam. |
| Antigene variabiliteit | Het vermogen van pathogenen om hun oppervlakte-antigenen te veranderen, waardoor ze aan de immuniteit van de gastheer kunnen ontsnappen. Dit is een belangrijke strategie voor virussen zoals HIV en bacteriën zoals Trypanosoma brucei. |